O N D E R Z O E K N A A R O N D E R NE M E R S FO N D S B O D E G R A V E N -R E E U W I J K Rapport, 6 oktober 2013
KOPIE AANBIEDINGSBRIEF RAPPORT AAN COLLEGE VAN B&W
Koepel Ondernemend Bodegraven-Reeuwijk Beursstraat 1a 2411 BA Bodegraven
8 oktober 2013
College van B en W van de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk Postbus 401 2410 AK BODEGRAVEN
Geacht college,
Hierbij bieden wij u de rapportage aan van het onderzoek dat verricht is naar de mogelijkheden en het draagvlak voor een ondernemersfonds. Het onderzoek is verricht onder auspiciën van een commissie namens de ondernemersverenigingen BOV, ROV, RvHID en Koepel Ondernemend BodegravenReeuwijk. Aan dit rapport verbinden wij, kort en goed, de vraag aan college en raad om bij de vaststelling van de belastingtarieven voor 2014 de ozb voor niet-woningen te verhogen met een geprognostiseerde meeropbrengst van 50 euro per 100.000 euro WOZ-waarde, teneinde een gemeentelijke subsidie te financieren voor het ondernemersfonds. U vindt de vraag en de ‘technicalities’ in de samenvatting van het rapport. In het rapport vindt u verder een gedetailleerd beeld over de verwachtingen ten aanzien van het fonds en over het draagvlak. 2
Wij stellen u de vraag om het fonds mogelijk te maken met vreugde. De afgelopen paar maanden is in de verenigingen het besef gegroeid dat een sterke organisatie en een goed gestructureerde financiële positie goed zijn voor de ondernemingen en het ondernemingsklimaat in onze gemeente. De opinieontwikkeling in ondernemend Bodegraven-Reeuwijk is gaan samenvallen met de nadruk die de Economische Visie van de gemeente op de organisatiegraad van de ondernemers en op de rol van het instrument van het ondernemersfonds. De prijs die voor het fonds betaald wordt – een beperkte belastingverhoging – is tijdens de discussie steeds meer gezien als een investering, die een rendement gaat opleveren. De argumentatie aan ondernemerszijde heeft zich in dat opzicht breed ontwikkeld. Er zijn bedrijven die aan het calculeren zijn geslagen en nagaan hoe zij de meerprijs van het fonds in harde besparingen kunnen terugverdienen, bijvoorbeeld door gezamenlijke inkoop. Er zijn ook bedrijven die het rendement op de langere termijn zien, in termen van solidariteit tussen ondernemers, gezamenlijk optrekken bij de zorg voor het ondernemingsklimaat en gemeenschappelijke belangenbehartiging. We zijn gevoelig voor alle argumentaties: Bodegraven-Reeuwijk heeft een pluriform ondernemerschap en alle onderlinge verschillen mogen op tafel worden gelegd. Maar er tekent zich met het fonds wel een gemeenschappelijk speelveld af, waar ondernemers elkaar gaan ontmoeten en tot samenwerking gaan komen. De nadruk in de draagvlakverwerving heeft gelegen op de verenigingen. Daarnaast is ook openbare informatie verspreid, onder meer via de pers. Er heeft een breed aangekondigde bijeenkomst plaatsgevonden voor alle niet-georganiseerde bedrijven. Onze conclusie is dat de seinen op groen staan: er is niet alleen voldoende steun, maar ook voldoende betrokkenheid en bereidheid om de hand aan de ploeg te slaan en het fonds goed in te richten. Dat laat onverlet dat er ook weerstand tegen het fonds bestaat. 100% draagvlak bestaat niet. In dat licht is het belangrijk om vast te stellen dat we het fonds als een experiment zien. We gaan het over drie jaar evalueren en als dan blijkt dat het fonds niet aan het doel beantwoordt, zal het weer verdwijnen. Tot die tijd vragen wij aan onze kritische collega’s het voordeel van de twijfel. We zullen bijzondere aandacht geven aan het buitengebied. Het buitengebied sluit niet goed aan op de bestaande samenwerkingsverbanden van ondernemers en is in die zin een geval apart. We hebben het buitengebied langs twee lijnen benaderd. In de eerste plaats is bij herhaling contact gezocht met LTO Noord, als belangenbehartiger voor het agrarisch bedrijfsleven. Het is jammer dat deze pogingen niet geleid hebben tot een inhoudelijk gesprek. We hebben optimaal rekening gehouden met het agrarisch bedrijfsleven door een vrijstellingsregeling voor alle individuele ondernemers uit deze groep in de stukken op te nemen. Een agrariër die niet mee wil betalen, doet dat dus ook niet. In de tweede plaats is gesproken met het platform voor het buitengebied, waarin de grotere niet-agrarische bedrijven sedert enige tijd bijeen komen. In het platform is gesignaleerd dat er geen behoefte is aan een trekkingsrecht op het fonds, omdat er voorlopig geen bestedingen in zicht zijn. We denken dit te kunnen oplossen door een financiële positie te creëren voor het platform, waarbij in de loop van de experimenteerperiode van het fonds alsnog bekeken 3
wordt of er bestedingen en investeringen in beeld komen. Het platform is niet voor niets opgericht: er staat veel te gebeuren in het buitengebied. Maar daar zijn nog geen gezamenlijke private investeringen bij in beeld. Als dat zo blijft, komt individuele terugbetaling aan de orde. Tenslotte de rol van de gemeente. We hebben gemerkt dat veel vragen over het fonds uit gaan van de veronderstelling dat de gemeente taken op het fonds zal afschuiven om zichzelf vrij te spelen. We hebben in de discussie aangegeven dat dat niet de bedoeling is van het fonds en dat we ook geen signalen hebben dat de gemeente dat van plan is. We zullen met u in overleg treden over een convenant, waarin de onderlinge verhouding wordt aangegeven. In dat convenant zal zeker eena passage komen over het beginsel ‘voor en door ondernemers’: de gemeente zal de besluitvorming over het fonds aan de ondernemers over laten, behoudens de reguliere verantwoording op basis van een jaarrekening. En het convenant zal ook een bepaling bevatten over het beginsel van non-substitutie: de gemeente zal geen eigen taken op het fonds afwentelen. Wij zien de relatie met de gemeente zelf als een partnerschap. We denken dat we als bedrijfsleven onze rol als partner van het lokaal bestuur in de zorg voor een goed ondernemingsklimaat veel beter kunnen spelen, met een goede organisatie en een eigen financiële positie in de rug. Wij verzoeken u om deze brief en de bijgevoegde rapportage te voorzien van een positief advies en door te geleiden naar de gemeenteraad, teneinde besluitvorming bij behandeling van het tarievenbesluit 2014 mogelijk te maken. Na de besluitvorming in de raad zullen wij in overleg met u komen tot statuten voor de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk en een convenanttekst. Wij streven naar het operationeel hebben van het fonds in het vroege voorjaar van 2014.
Met vriendelijke groet,
Namens de besturen van BOV, ROV, RvHID en Koepel Ondernemend Bodegraven-Reewiijk,
Felix van Pelt
4
VOORWOORD
In het seizoen 2012-2013 is met een groot aantal ondernemers in Bodegraven-Reeuwijk gediscussieerd over de mogelijke komst van een ondernemersfonds. Dat gebeurde op initiatief van de besturen van de ROV (Reeuwijkse Ondernemersvereniging), BOV (Bodegraafse Ondernemersvereniging), de RvHID (Raad voor Handel Industrie en Dienstverlening) en de Koepel Ondernemend Bodegraven-Reeuwijk. Het voorliggende rapport bevat de informatie die tijdens de werkzaamheden beschikbaar is gekomen. U treft achtereenvolgens aan: Een samenvatting, met daarin de vragen die de initiatiefnemers op basis van de gevoerde discussie aan het gemeentebestuur van Bodegraven-Reeuwijk ter opinie- en besluitvorming voorleggen.
Beantwoording van de vraag waarom we een ondernemersfonds willen Een beschrijving van de werking van een fonds Een verslag van het onderzoek naar het draagvlak voor een ondernemersfonds Voorlopige gebiedsindeling en beheersstructuur
De discussie is in september 2013 afgesloten met vergaderingen van de verenigingen en van het Platform Buitengebied en met een meeting met ‘ongeorganiseerde’ ondernemers. Een eerdere versie van dit rapport is al verspreid onder de deelnemers aan deze bijeenkomsten. Het onderzoeksverslag is nadien definitief opgemaakt. De besturen van de ondernemersverenigingen zijn enthousiast over de plannen en weten zich gesteund door hun ledenvergaderingen. Zij leggen het verzoek om over te gaan tot instelling en inrichting van het ondernemersfonds met plezier voor aan College van B en W en Gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk. De besturen hebben samengewerkt in een stuurgroep met de volgende leden: Felix van Pelt, Koepel Ondernemend Bodegraven-Reeuwjk, voorzitter Sander de Jong, ROV Cees van Uunen, RvHID Ernst van Waveren, RvHID Nelis Visscher, ROV Ruud Langerak, BOV Cindy Lourens, Kamer van Koophandel Cees van der Vlist, adviseur Aart van Bochove, Blaauwberg, adviseur
5
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING, VERZOEK AAN GEMEENTERAAD EN AGENDA 1.
Inleiding
1.1
Bodegraven-Reeuwijk begint iets nieuws
1.2
Een snel groeiende urgentie
1.3
De beschikbare instrumenten
1.4
Conclusie
2.
GRONDSLAGEN VAN EEN ONDERNEMERSFONDS
2.1
Ondernemer is iedereen die OZB betaalt
2.2
Een fonds is voor en door ondernemers
2.3
Bestedingsvrijheid
2.4
Non-substitutie
2.5
Transparantie en democratie
2.6
Systematiek van trekkingsrechten.
2.7
Hoe komt een ondernemer aan geld?
2.8
Een fonds is een instrument, geen doel
2.9
Tarief: balans tussen opbrengst en draagkracht
2.10 Hoe om te gaan met fiscale gegevens 2.11 De gemeente als partij in het fonds 2.12 De BTW-problematiek 2.13 Voorbeelden van bestedingen
3. NOODZAAK EN BETEKENIS VAN DRAAGVLAK 3.1 BENADERING 3.2 UITKOMST 4.
UITGANGSPUNTEN VOOR GEBIEDSINDELING
6
5.
GOVERNANCE VAN HET FONDS
Bijlagen: Overzicht vragen raadscommissie 3 juli 2013 Brief aan LTO Noord afdeling Bodegraven-Reeuwijk Tabel A: Tabel A: Trekkingsrecht per gebied/sector, suggestie Tabel B: Tabel B: Trekkingsrecht gemeentepanden per gebied Kaartje gebieden/sectoren Bestuurlijk relevante bijlagen verschenen sinds 7 oktober 2013
Verklaring maatschappelijk vastgoed
Raadsbrief 18 november 2013
7
8
SAMENVATTING, VERZOEK AAN GEMEENTERAAD EN AGENDA
Het wordt steeds belangrijker dat het lokale ondernemerschap goed georganiseerd is. Bedrijven staan in toenemende mate voor de opgave om een gezamenlijke verantwoordelijkheid te dragen voor een veilige, schone en goed onderhouden omgeving, voor mobiliteit en bereikbaarheid, voor goede promotie, voor een goed acquisitieklimaat, goede relaties met het onderwijs en voor talloze andere zaken. De bestaande netwerken van ondernemers bieden onvoldoende instrumentarium om deze verantwoordelijkheden te dragen. Ze zijn te vrijblijvend en missen structurele financiering. Ook Bodegraven-Reeuwijk past in dit beeld. De vrijblijvendheid knelt des te meer, nu door de crisis tal van ondernemers op zichzelf teruggeworpen zijn en nauwelijks toekomen aan samenwerking. De besturen van de ondernemersverenigingen zijn van mening dat een nieuwe, structurele basis nodig is voor de behartiging van de lokale collectieve belangen van ondernemers en voor versterking van hun onderhandelingspositie en hun organiserend vermogen. In Bodegraven-Reeuwijk is het afgelopen jaar gediscussieerd over de komst van een ondernemersfonds. Een ondernemersfonds wordt gevoed met een opslag op de OZB voor niet-woningen. Via een systeem van trekkingsrechten komt het geld weer terug bij de gebieden of sectoren die het hebben opgebracht. Die gebieden zijn vervolgens volledig vrij in het kiezen van hun eigen bestedingen, mits de besluiten maar democratisch en transparant genomen worden. De voorkeur gaat uit naar het uitoefenen van trekkingsrecht door een vereniging van ondernemers, waarbij iedereen die OZB voor niet-woningen betaalt, als ondernemer geldt. Dus ook de eigenaren van het vastgoed en ook de not for profit (onderwijs, cultuur, zorg, sport). Het mes snijdt aan twee kanten: enerzijds is er nu geld voor de behartiging van collectieve belangen, anderzijds is er nu een prikkel om een goede organisatie op te bouwen, die weerwerk aan andere partijen kan bieden en kan onderhandelen met derden, ook met de gemeente. Deze constructie is voor het eerst in 2005 opgezet en bestaat inmiddels in 25 gemeenten, met een zeer uiteenlopende omvang en karakter. De constructie is robuust gebleken. De conclusie van een jaar informatie verspreiden en discussiëren met en in verenigingen, ondernemersnetwerken en individuele bedrijven is als volgt. De komst van een ondernemersfonds op WOZ-basis is in ondernemend Bodegraven-Reeuwijk voldoende positief ontvangen om een (driejarig) experiment te starten. Er is op een aantal plekken sprake van scepsis ten aanzien van het voorstel, maar we denken die scepsis ‘werkendeweg’ te kunnen oplossen. In een enkel geval (landbouw) is het niet tot een zakelijk gesprek gekomen, ondanks pogingen daartoe. We hebben de angel uit de discussie gehaald door een retributie mogelijk te maken. Voor de grotere ondernemingen in het buitengebied zijn op dit moment geen bestedingen in zicht en wordt het budget voorlopig aangehouden. En voor bijvoorbeeld Rijnhoek ligt het in de rede dat de bijdrage aan het fonds gaat leiden tot een proportionele verlaging van de bestaande bijdrage van de bedrijven aan het terreinmanagement. Tegenover de scepsis staat enthousiasme. Dat enthousiasme is een goede voedingsbodem voor een voorspoedige opbouw van het fonds.
9
Voor de initiatiefnemers is deze stand van zaken goed nieuws: zij kunnen structurele organisatie en financiering tegemoet zien voor samenwerking van ondernemers. Maar het is ook een uitdaging: er komt veel werk op het fonds af. De steun van veel ondernemers moet worden omgezet in actieve betrokkenheid. De borging van deze inspanning is gelegen in het experimentele karakter van het fonds: het fonds heeft drie jaar om zichzelf te bewijzen. Er zijn thans twee partijen aan zet: de gemeente en de stuurgroep. Eerst de gemeenteraad. In de vergadering van 3 juli 2013 is de raadscommissie geïnformeerd over de plannen voor het fonds. Bij die gelegenheid gestelde vragen zijn schriftelijk beantwoord, de antwoorden zijn als bijlage bij dit rapport gevoegd. We richten ons rechtstreeks tot de gemeenteraad, waar de bevoegdheid ligt tot het vaststellen van de belastingtarieven. Maar het heeft de voorkeur wanneer de voorstellen door het College van B en W worden overgenomen en door het College aan de raad worden voorgelegd, zoals tot op heden ook de praktijk geweest is. We vragen de gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk om: 1.
In te stemmen met een verhoging van de geprognosticeerde opbrengst van de OZB voor niet-woningen met € 50 per € 100.000 WOZ-waarde voor 2014
2.
De verhoging van 2014, uitgedrukt als percentage van de totale opbrengst, voor 2015 en 2016 vast te stellen als het subsidiebedrag voor de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk, zodat de voeding van het fonds automatisch geïndexeerd is
3.
Uit te spreken dat ook de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk in haar privaatrechtelijke gedaante deel gaat nemen aan het fonds en de subsidie aan het fonds dus ook uitgaat van de OZB-opbrengst van het gemeentelijk vastgoed
4.
Het College van B en W te machtigen tot het sluiten van een convenant met de op te richten Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk, op basis van de uitgangspunten uit het tweede hoofdstuk van deze notitie
5.
In te stemmen met een subsidie aan de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk ter hoogte van de onder 1 bedoelde OZB-opbrengst
6.
Als nadere voorwaarde aan deze subsidie te verbinden het opleveren van een evaluatie onder verenigingen en stakeholders ruim voor het einde van de experimenteerperiode van drie jaar.
De agenda van de Stuurgroep Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk ziet er als volgt uit: 1.
Gesprekspartner zijn van Raad en College van de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk vanaf heden tot aan de formele oprichting van de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk in het vroege voorjaar van 2014
2.
Gesprekspartner zijn voor alle ondernemers die in deze overgangsperiode hun positie ten opzichte van het nieuwe fonds willen bepalen
3.
Een plan maken voor de samenstelling van een oprichtingsbestuur en voor het operationele management van het fonds
4.
Aansturen van de kwartiermakers van het fonds
10
5.
Zorg dragen voor conceptteksten voor convenant en statuten van de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk.
11
1. INLEIDING
1.1
Bodegraven-Reeuwijk begint iets nieuws Bodegraven-Reeuwijk is een fusiegemeente van twee voorgangers, telt 34.000 inwoners en heeft een verrassend grote diversiteit aan werklandschappen en aan vestigingsmilieus. Oud-hollandse dorpen, verspreide bedrijvigheid en agrarische activiteiten in het buitengebied, enkele grote maar onderling sterk verschillende bedrijventerreinen en retail in de beide hoofdkernen. Diversiteit is op zich goed. Een gemeenschap wordt er sterker van wanneer de lokale economie op meer pijlers rust. En Bodegraven-Reeuwijk is, ondanks de sterke functie als logistiek centrum voor kaas, zeer divers. Maar het is geen diversiteit-in-eenheid. De kwaliteit van de terreinen en de andere vestigingsmilieus loopt uiteen; en er is zeker nog geen sprake van een goed georganiseerde ‘thuismarkt’. Er zijn drie grotere verenigingen: de Reeuwijkse Ondernemers Vereniging (ROV), de Bodegraven Ondernemers Vereniging (BOV) voor retail en overig mkb en de Raad voor Handel, Industrie en Dienstverlening (RvHID) voor de grotere ondernemingen. Vanuit deze drie is de Koepel Ondernemend Bodegraven-Reeuwijk in het leven geroepen, die het ondernemersgeluid in de nieuwe gemeente bundelt. Deze koepel werkt verder hard aan het invullen van de ‘witte vlekken’ in de gemeente, zoals het organiseren van het buitengebied. Dan zijn er nog gebiedsverenigingen, bijvoorbeeld op Rijnhoek, en informele netwerken. De organisatiegraad heeft verdere versterking nodig. Dat was goed zichtbaar bij de recente bijeenkomsten van de gemeente over de nieuwe Economische Visie. Dat waren goed bezochte bijeenkomsten, maar het kader uit de verenigingen was maar beperkt aanwezig. Er waren veel ongeorganiseerden. Daar is niets op tegen, maar voor de structuur van het lokale ondernemerschap was het wel een signaal. En die structuur is belangrijk. Om tenminste drie redenen:
Er zijn reële vraagstukken op te lossen, zoals onderhoud en revitalisering op Zoutman en beveiliging op Groote Wetering. infrastructuur in het buitengebied, promotie en leegstandsbestrijding in de winkelgebieden, enzovoort. Dat lukt alleen met een goede basisfinanciering van de gemeenschappelijke belangen.
Het economisch beleid van de gemeente, goed uiteengezet in de Economische Visie, heeft sterke partners nodig. De gemeente heeft de komende jaren weinig geld. Het beleid moet het hebben van het organiserend vermogen van de ondernemers, zij moeten zelf de regie gaan voeren in de werkgebieden. De gemeente kan faciliteren. Maar niet veel meer. Alweer: er is een goede samenwerkingsstructuur nodig.
12
De economische integratie in de nieuwe gemeente moet op gang komen. Bodegraven-Reeuwijk staat in concurrentie met omringende regio’s en moet gebruik maken van de schaalsprong sinds de fusie om ook zelfstandig positie te bepalen tussen de grotere buren. We leven in een tijd waarin niemand je als gemeenschap ziet, wanneer je je zelf niet kenbaar maakt.
Samenwerking tussen ondernemers is aan de ene kant meer noodzaak dan ooit te voren: in de nieuwe economische werkelijkheid is het crisis. Er moeten nieuwe markten gecreëerd worden. Dat vergt zichtbaarheid van het bedrijfsleven, ruimte om te pionieren, een overheid die precies weet wat ondernemers nodig hebben, goede woordvoerders en ook mogelijkheden om gezamenlijk voorzieningen te betalen, te investeren en kosten te besparen. Aan de andere kant maakt de crisis samenwerking ook moeilijker: bedrijven hebben meer dan voorheen de neiging vooral te kijken naar de eigen bedrijfsvoering. Het lukraak indienen van verlanglijstjes bij anderen – voorop bij de gemeente - zal nog minder werken dan het toch al deed. De ondernemers moeten zelf een sterke partner worden in beheer en ontwikkeling van het ondernemersklimaat. In dit klimaat wil een aantal initiatiefnemers in ondernemend Bodegraven-Reeuwijk iets nieuws beginnen. Er is een opgave om het ondernemersklimaat niet alleen te beheren maar ook verder te ontwikkelen en te verbeteren. Dat heeft de initiatiefnemers ertoe gebracht om rond te kijken naar methodes om de samenwerking tussen de ondernemers beter te funderen en de positie van de ondernemers in de samenwerking met de overheid te versterken. BodegravenReeuwijk past in het landelijk beeld: ondernemers worden volop aangesproken op hun verantwoordelijkheid, maar ze missen de middelen om er werk van te maken. Een Ondernemersfonds kan die middelen verschaffen. De initiatiefgroep is een onderzoek begonnen naar de haalbaarheid van een dergelijk fonds voor Bodegraven-Reeuwijk. In de voorliggende notitie worden strekking en werkwijze van zo’n fonds uitvoerig toegelicht. Een ondernemersfonds is een nieuwe gedachte, maar het is tegelijkertijd een ‘’tried and trusted’’ aanpak. Na de pionier Leiden in 2005 is er in het land een reeks fondsen ontstaan die allemaal doen waar ze voor bedoeld zijn: Ondernemers in staat stellen zelf regie te voeren in hun bedrijfsomgeving, zorgen voor vrij inzetbare gelden voor de behartiging van gezamenlijke belangen, eerlijk verdelen van de lasten en nieuwe kansen scheppen voor gezamenlijk ondernemerschap. In deze startparagraaf recapituleren we in het kort de redenen waarom het lokale ondernemersklimaat een volgende stap nodig heeft en waarom een ondernemersfonds daar een goed instrument voor is.
1.2
Een snel groeiende urgentie Aan de komst van een fonds gaat bijna altijd de nodige discussie vooraf: ze zijn een betrekkelijk nieuw verschijnsel. Maar de problemen waar ze een antwoord op zijn, zijn al veel ouder. Het is al decennia lang een echte uitdaging om ondernemers een verantwoordelijkheid te laten dragen voor hun lokale
13
vestigingsomgeving. Ook in Bodegraven-Reeuwijk is de organisatiegraad vrij laag. Er is een permanente zoektocht naar financiële middelen, te weinig vrijwilligers nemen hun verantwoordelijkheid, er zijn tal van ‘freeriding’ bedrijven die wel profiteren van collectieve afspraken maar geen energie of geld steken in het organiseren daarvan. Laten we opsommen waar de lokale ondernemersorganisaties voor staan. Eerst een paar praktisch zaken:
op zich goede, up-to-date bedrijventerreinen kunnen zich vaak geen parkmanagement en andere beheersvormen permitteren; leegstand en verval dreigen (tenzij daar bij de stichting al verplichte voorzieningen voor zijn getroffen)
de maatschappelijk-economische trend om werkgebieden te verduurzamen, is onontkoombaar; maar tegelijkertijd niet goed te realiseren zonder goed georganiseerde samenwerking tussen bedrijven
de beveiliging van terreinen is vaak suboptimaal en duur, omdat bedrijven aan zichzelf overgeleverd zijn en niet tot oplossingen komen die alleen collectief te regelen zijn
de financiering van promotieactiviteiten (zoals de spreekwoordelijke Sinterklaasintocht) is elk jaar weer een gevecht, vanwege de bedrijven die niet vrijwillig meebetalen: de freeriders
ondernemers die verantwoordelijkheid nemen, zich organiseren, collectieve acties op zich nemen en het overleg met de gemeente verzorgen, dreigen ontmoedigd te raken omdat er onvoldoende slagkracht is en omdat het gesprek regelmatig weer stuk loopt op gebrek aan organisatorische en financiële middelen. Abstractere onderwerpen als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijven voor hun vestigingsomgeving, onderzoek- en lobbytaken en allianties tussen sectoren, komen niet eens aan de orde
het gezamenlijk inkopen van goederen en diensten – van beveiliging en afvalmanagement tot personeelsbeleid en mobiliteit – is een manier om de bedrijfskosten flink te reduceren; niet-samenwerken kost geld.
Er zijn ook andere, meer abstracte signalen dat het anders moet.
Er is steeds meer sprake van concurrentie tussen steden en regio’s. Ze staan met elkaar in een competitieverhouding om het binden van koopkracht en in het werven van inwoners, werknemers, bezoekers en bedrijven. De concurrentiekracht van een gebied wordt niet meer alleen bepaald door ruimte, bereikbaarheid en huisvesting, maar in toenemende mate ook door de interne organisatie, de kwaliteit van de voorzieningen, de transparantie van de relaties tussen economie overheid en onderwijs, de toegankelijkheid van de zorg en de woningmarkt en de interne verbindingen. Dat geldt ook voor Bodegraven-Reeuwijk
Het verschil tussen publieke en commerciële sector is aan het vervagen. Voorheen strikt publieke instellingen als scholen, welzijnsorganisaties, organisaties voor zorg, cultuur en sport, gaan zich steeds meer gedragen als ondernemingen die een aantal belangen gemeenschappelijk hebben met hun collega’s uit de commerciële sectoren
14
De overheid is een bredere, maatschappelijke verantwoordelijkheid van de ondernemers gaan verlangen. Ondernemers worden geacht mededrager te zijn van cultuur, gezondheidsbeleid, arbeidsmarktbeleid en onderwijs. Zelfs een klassieke kerntaak van de overheid als het veiligheidsbeleid is geen echt monopolie meer. Ook dat moet gebeuren op basis van deling van verantwoordelijkheden. Het zijn allemaal ontwikkelingen die in enige vorm ook in Bodegraven-Reeuwijk aan de orde zijn. Het gaat om een medaille met twee kanten: enerzijds acute problemen oplossen in bijvoorbeeld de beveiliging of de promotie, anderzijds de infrastructuur scheppen om nieuwe zaken op te pakken. Om over voldoende beschikbare middelen te blijven beschikken is een sterkere organisatie van het lokale ondernemerschap nodig. Er is een verschil tussen draaglast en draagkracht van de lokale ondernemers en vrijblijvende regelingen volstaan niet meer. Er zijn oplossingen nodig die een zekere continuïteit waarborgen, structuur bieden en professionalisering mogelijk maken.
1.3
De beschikbare instrumenten De praktijk is in zekere zin aan de leer vooraf gegaan. Er zijn, zonder al te veel discussies, goede collectieve oplossingen ontstaan. Zo wordt er geen nieuw bedrijventerrein meer ontsloten zonder dat er in de koop- of pachtovereenkomst verplichte afspraken zijn opgenomen over participatie van bedrijven in collectieve arrangementen zoals onderhoud, beveiliging en energiehuishouding. In Bodegraven-Reeuwijk is dat het geval bij Rijnhoek. Winkelcentra met één grote eigenaar (vaak een institutionele belegger) werken vaak met een verplichte opslag op de huur om gezamenlijk beheer en promotie van het centrum te betalen. En de ambulante handel betaalt her en der ook een toeslag – soms zelfs een zeer forse toeslag – op de marktgelden (ook een publieke heffing). In veel gevallen is echter een privaatrechtelijke oplossing voor de bundeling van collectieve belangen van ondernemers niet haalbaar: het eigendom is te versplinterd, het ontbreekt aan organiserend vermogen, er zijn geen aanspreekbare partijen, enzovoort. Dan komen publieke regelingen in beeld, waaronder een ondernemersfonds op WOZ-basis. Er zijn op dit moment drie methodes in beeld om collectieve acties ook collectief te laten financieren. We benoemen ze in het kort. Ten eerste. De reclamebelasting is een belasting op reclame-uitingen. Een reclame-uiting is alles wat iets meer is dan alleen een naamsaanduiding. De gemeente kan in een verordening een gebied aanwijzen waarbinnen reclamebelasting betaald moet worden. Dat kan een klein gebied zijn, het kunnen ook verscheidene gebieden per gemeente zijn. Probleem is wel dat de belasting alleen betaald wordt door de gebruikers van een reclamevoerend pand. In de praktijk: winkels en een beetje horeca. Andere bedrijven die evenzeer belang hebben bij ‘’traffic’’ en collectieve belangenbehartiging, doen niet mee. En buiten de winkelgebieden werkt de reclame-belasting sowieso niet. Het instrument van de verordening maakt de reclamebelasting wat log – de gemeente heeft er veel zeggenschap over - maar de inzetbaarheid is flexibel. De tarifering is dat ook. Er zijn globaal drie tariefgrondslagen:
15
Een eenheidstarief, een gelijk bedrag voor elke winkel. Dat wringt wat: een groot en een klein bedrijf betalen dan evenveel. Deze manier van tariferen lokt veel bezwaren uit: bedrijven gaan argumenteren dat ze alleen een naamsaanduiding voeren en geen reclame.
Een bedrag gerelateerd aan de omvang van de reclame-uiting. Ook dat wringt wat: een belwinkel heeft een minimale omzet maar moet zichzelf met veel reclame vindbaar maken, terwijl een warenhuis op eigen kracht gevonden kan worden. Bovendien zijn de perceptiekosten – de kosten die gemaakt worden om de belasting te innen – vrij hoog: er moet gemeten en gerekend worden. Dat kan door gespecialiseerde bureaus gebeuren, naar dan nog lopen de kosten op tot 20% van de opbrengst.
Een tarief gerelateerd aan de WOZ-taxatie van een pand. De reclamebelasting is lang geleden in het leven geroepen om gemeentebesturen een instrument te geven ter beteugeling van wildgroei van reclame in het straatbeeld. De belasting is nu aan een tweede leven begonnen als grondslag voor collectieve belangenbehartiging. De belasting is een effectief instrument om aan geld te komen in een situatie waarin de belangen van winkeliers leidend zijn. Omdat de populatie die meebetaalt vrij klein is, kunnen de kosten per belastingplichtige behoorlijk oplopen, alvorens een substantiële opbrengst in zicht komt. De reclamebelasting is voor Bodegraven-Reeuwijk minder passend. Weliswaar is er veel vraag naar een goede oplossing in de winkelgebieden (waar veel reclame wordt gemaakt), maar de vraag naar een fonds leeft net zo goed op de bedrijventerreinen (waar niet of nauwelijks reclame wordt gemaakt). Ten tweede. Sinds enkele jaren is er een wettelijke regeling om tot een gebiedsgerichte ‘businesstax’ te komen, de zogenaamde BIZ. Kenmerk van de BIZ is zijn gebiedsgerichtheid: een BIZ kan tot op postcodeniveau bepaald worden en binnen dat gebied kunnen zelfs weer sectorale uitzonderingen gemaakt worden. Er zijn bij gevolg veel mini-BIZzen tot stand gekomen. De hoogte van de heffing wordt gerelateerd aan de WOZ-waarde. De BIZ wordt alleen betaald door de huurders van een zakelijk onroerend goed. Alleen bij leegstand wordt de heffing verlegd naar de eigenaar. Omdat het aantal schouders dat de lasten draagt beperkt is, kan de last per heffingsplichtige oplopen. De regeling stelt complexe, getalsmatige draagvlakeisen, vast te leggen via een schriftelijke stemming onder de gebruikers van de panden (het huurdersdeel van de WOZ). Die bepalingen zijn zowel voor de gemeente als voor de vrijwiligers-bestuurders van sommige terreinverenigingen niet realistisch en haalbaar in de uitvoering. Juist de wat verouderde terreinen met een behoorlijke omvang en een diversiteit aan bedrijventypes en veel freeriders staan voor bijna onneembaar hoge drempels. De BIZ is vooral geschikt voor gebieden waar al een hoge mate van samenhang is. Dat is wellicht ook de reden waarom een lokale poging om tot een BIZ te komen – op het terrein Zoutman in Reeuwijk – enige tijd geleden is vastgelopen. Op Zoutman moet het een en ander gebeuren aan onderhoud en revitalisering. Om dat goed op te kunnen pakken, zijn een goede ondernemersstructuur en een goed samenwerkingsklimaat nodig. Maar juist op de meer problematische terreinen is het scheppen van een goed samenwerkingsklimaat moeizaam. Enzovoort. Een BIZ voor Zoutman is een soort Baron van Münchhausen, de figuur die zichzelf aan zijn eigen haren uit het moeras trok.
16
Overigens kan achteraf ook worden vastgesteld dat de sfeer waarin de discussie op Zoutman gevoerd is, teveel tekenen van polarisatie vertoonde. Ook op problematische terreinen moet op zakelijke gronden over de noodzaak van samenwerking gesproken worden. De toegestane bestedingen in de BIZ-gebieden zijn beperkt tot ‘schoon, heel en veilig’ in de openbare ruimte en in het verlengde van de taken van de gemeente. Gebieden die strikt private dingen willen (zoals promotie, een digitale parkmanager, marketing, inkoopbundeling, mobiliteitsmanagement) of gemeenten waar het vooral gaat om versterking van het ondernemings- en onderhandelingsklimaat, komen met een BIZ niet veel verder. De bepalingen van de wet en de daarvan afgeleide verordening lokken vooral een regelgeleide reflex uit en geen creatief ondernemerschap. De BIZ-regeling geeft de gemeente veel invloed. Daar zit niet elke gemeente op te wachten. Ten derde. De derde optie is een fonds op basis van een verhoging van de OZB voor niet-woningen. De mogelijkheid om de OZB daarvoor te gebruiken is feitelijk al zo oud als de OZB zelf. Leiden was de eerste stad waar deze ‘’slapende’’ mogelijkheid voor het eerst geëxploreerd is. De aanpak wordt in het vervolg van deze notitie beschreven.
1.4
Conclusie
In de kern is de vraag naar een BIZ, een reclamebelasting of een WOZ-fonds vooral een zaak van ambitie: de reclamebelasting is vooral geschikt voor het financieren van klassieke winkelpromotie, de BIZ is geschikt voor verbetering van de openbare ruimte op een bedrijventerrein of in een winkelgebied, een WOZfonds komt in beeld wanneer de ambitie om het hele ondernemersklimaat in de gemeente een ‘’ boost’’ te geven en om dat te doen op een van de overheid en van de regelgeving onafhankelijke wijze, op eigen ondernemerskracht. Er is consensus dat het initiatief voor een regeling uit moet gaan van de ondernemers en dat het ook de ondernemers zijn die moeten bepalen om wat voor soort regeling het gaat. De gemeente kan informatie verschaffen en de discussie op gang brengen, maar de keuze ligt bij de ondernemers. De ondernemersorganisaties in Bodegraven-Reeuwijk hebben belangstelling uitgesproken voor een aanpak via een WOZ-fonds. In die voorkeur speelden mee:
De ontwikkelruimte die een WOZ-fonds verschaft. Er gebeurt veel in de gemeente en veel ontwikkelingen zijn niet te voorspellen. Een WOZ-fonds legt bestedingen niet vast, maar verschaft de mogelijkheden aan de georganiseerde ondernemers om flexibel mee te sturen.
Het integrale karakter van een WOZ-fonds. Een WOZ-fonds brengt alle economische actoren in dezelfde werkstructuur onder. Dat betekent dat ze veel gemakkelijker tot belangenbundeling komen en tot vorming van een lokale markt. Zeker een ‘nieuwe’ gemeente als Bodegraven-Reeuwijk kan die extra samenhang zeer goed gebruiken.
17
Het beginsel ‘voor en door ondernemers’, de optimale ontplooiingsvrijheid die een WOZ-fonds verschaft.
Een WOZ-fonds is eenvoudig in de aansturing, is niet gevoelig voor beroep en bezwaar, gaat niet gepaard met innings- of perceptiekosten en vergt geen gemeentelijke regels. Een gemeentebreed WOZ-fonds betekent wel dat er maatwerkoplossingen moeten komen voor terreinen waar een minder acute behoefte bestaat aan een collectieve oplossing. Dat is bijvoorbeeld het geval in gebieden waar al een collectieve regelingen bestaat, zoals Rijnhoek.
18
2.
GRONDSLAGEN VAN EEN ONDERNEMERSFONDS
Een ondernemersfonds bestaat op grond van een politieke deal tussen een initiatiefgroep van ondernemers en de gemeenteraad: de gemeenteraad verhoogt de OZB voor niet-woningen met een van te voren afgesproken bedrag, de ondernemers accepteren die verhoging onder de conditie dat er een subsidie komt ter waarde van de OZB-verhoging voor de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk. Meer dan die deal is niet nodig. Er zijn geen wettelijke voorschriften voor hoe een fonds er uit moet zien en waar het zich aan moet houden: het is allemaal zelfbestuur van de initiatiefnemers. Maar er zijn in de steden waar al een fonds bestaat wel een aantal spelregels geïntroduceerd en die spelregels zijn ook in Bodegraven-Reeuwijk in de plannen betrokken. Een opsomming.
2.1
Ondernemer is iedereen die OZB betaalt De gemeente is in staat om ‘’ pijnloos’’ te voorzien in de voeding van een ondernemersfonds doordat die voeding even groot is als de opbrengst van een verhoging van de OZB voor niet-woningen. Het begrip ‘’ondernemer’’ valt daarmee samen met de belastingcategorie niet-woningen. Dat betekent dat niet alleen de commerciële bedrijven – winkels, horeca, kantoren, dienstverleners, werkplaatsen, fabrieken – meedoen, maar ook ‘’ not for profit’’ ondernemingen uit overheid, het onderwijs, de cultuur, de zorg, welzijn, sport. Alleen het wettelijk van OZB vrijgestelde vastgoed doet niet mee: kerken die voor de eredienst in gebruik zijn, waterstaatkundige werken, de glasopstand in de tuinbouw, landbouwgrond. Het bij elkaar brengen van zoveel ongelijksoortige organisaties was ooit een probleem, maar past nu goed bij trends in het economisch proces:
‘’Not for profit’’ organisaties zijn zich steeds meer als onderneming gaan gedragen en zijn ook steeds vaker lid van ondernemersverenigingen. Er is veel meer begrip ontstaan voor de wederzijdse afhankelijkheid van profit en not-for-profit, bijvoorbeeld in de relatie tussen onderwijs en arbeidmarkt.
De omgevingsbelangen van profit en not-for-profit – veiligheid, bereikbaarheid, promotie, herkenbaarheid – vallen vaak samen. Het feit dat een ondernemersfonds op OZB-basis niet gericht is op een enkele sector (bijvoorbeeld winkels) en op, een enkel gebied (bijvoorbeeld bedrijventerrein) kan worden ingezet maar voor alle ondernemingen in de hele gemeente geldt, leek in de gemeenten waar al een fonds is, in eerste instantie een complicatie. Maar na verloop van tijd wordt juist die veelheid als een grote verworvenheid van het fonds ervaren: de context waarbinnen ondernemingen hun positie bepalen wordt veel breder en rijker. En er vindt nieuwe marktschepping plaats, door het ontstaan van nieuwe zakenrelaties. De OZB wordt mede door de eigenaren van het vastgoed opgebracht. De eigenaren zijn dus ook ondernemer. Niet alleen naar de letter: ze worden van harte uitgenodigd om zich als ondernemer te manifesteren, in de activiteiten die vanuit het fonds gefinancierd worden deel te nemen en invloed uit te oefenen op de
19
bestedingen. Een ondernemersfonds draagt bij aan bestrijding van leegstand, aan promotie, veiligheid en andere zaken die bijdragen aan een duurzaam rendement voor eigenaren van vastgoed. In die zin is er ook tussen eigenaren en gebruikers van vastgoed een belangenparallelliteit.
2.2
Een fonds is voor en door ondernemers Bij de deal met de gemeenteraad hoort dat de raad niet de ‘’ schuld’’ krijgt van de belastingverhoging, maar zich ook niet bemoeit met inrichting van en bestedingen uit het fonds. Natuurlijk is er wel degelijk een minimale bemoeienis: het fonds dient zich te houden aan algemene normen voor gesubsidieerde instellingen die met publiek geld werken, zoals het overleggen van jaarstukken en het blijven binnen de grenzen van de wet. Maar het inhoudelijk debat hoort geheel bij de ondernemers te liggen. In sommige gemeenten met een fonds heeft het de gemeente moeite gekost om aan die non-interventie te wennen. Maar de spelregel is wel overal geaccepteerd geraakt. Het rendement van een ondernemersorganisatie die eigen keuzes kan maken en zich in vrijheid kan organiseren is voor een gemeentebestuur op den duur veel groter dan dat beetje zeggenschap over een beperkt geldbedrag waar het in eerste instantie om ging. Juist door het fonds los te laten kan dynamiek ontstaan en krijgt de gemeente te maken met goed georganiseerd ondernemerschap. De gemeente realiseert zich dat ook, zoals blijkt uit de nieuwe Economische Visie van Bodegraven-Reeuwijk. Het is overigens omgekeerd ook even wennen. Veel ondernemers hebben de gewoonte om hun probleem steeds te definiëren in relatie tot de overheid. Dat er een vrije ruimte komt voor gezamenlijk ondernemerschap, met geld maar zonder regels, kost vaak tijd om te ontdekken. In het begin van een fonds vragen tal van verenigingen wat de voorschriften zijn waar ze zich aan moeten houden. De kunst voor het bestuur van het fonds is natuurlijk om zo regelarm mogelijk op te trekken en de vrijheid om iets op poten te zetten zo maximaal mogelijk te houden. Die spanning blijkt ook in Bodegraven-Reeuwijk te bestaan: het voorstel om tot een fonds te komen wordt soms met scepsis bekeken, omdat de gemeente wel weer ergens op uit zou zijn. Het vergt tijd om duidelijk te maken dat het om een ondernemersinitiatief gaat en niet om gemeentelijke regels.
2.3
Bestedingsvrijheid We kunnen het beginsel ‘’ voor en door ondernemers’’ in een volzin vertalen: een ondernemersfonds is er voor de financiering van de collectieve belangen van ondernemers, waarbij alles wat ondernemers langs democratische weg bestemmen als hun collectieve belang, een valide bestemming is. In deze volzin zit verpakt dat er geen inhoudelijke voorschriften zijn voor de bestedingen: het fonds is niet afhankelijk van politieke of publieke opinievorming. De beslissing over besteding uit het fonds is privaat: alleen de ondernemers gaan er over. Soms zullen de bestedingen strikt te maken hebben met de private
20
bedrijfsvoering, zoals promotie of kostenreductie door gezamenlijke inkoop. En soms zullen bestedingen raken aan de taak van de overheid in de openbare ruimte, zoals bij beveiligingsmaatregelen. Maar in alle gevallen zijn het de ondernemers die hun ,mening vormen en beslissen, zonder inmenging van buiten.
21
2.4
Non-substitutie Een volgende spelregel is dat de gemeente niet zal proberen om publieke taken onder het ondernemersfonds te schuiven. Wanneer de gemeente een bezuinigingstaakstelling afwentelt op het fonds, wordt het fonds een verlengstuk van de gemeentebegroting en heeft het geen meerwaarde meer. Dat wil niet zeggen dat een ondernemersfonds voor een gemeente geen toegevoegde waarde heeft. De meerwaarde van de komst van een fonds voor de politiek zit in de betere organisatie van de gemeente en in het beschikbaar komen van een stevige partner voor overleg en samenwerking, niet in een mogelijk financieel voordeeltje voor de gemeente. Echt zoden aan de dijk zal het ook niet zetten: het geld in een fonds is veel geld voor de behartiging van de collectieve belangen van ondernemers, maar het is slechts een fractie van een gemeentebegroting. Ook wordt wel de vrees geuit dat de komst van het fonds voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met straffe bezuinigingen voor de boeg, een alibi kan zijn om zelf te korten op gemeentelijke taken. Natuurlijk blijft dat in theorie mogelijk. De komst van een ondernemersfonds verandert niets aan het budgetrecht van de gemeenteraad. Maar de praktijk in andere ‘fondsgemeenten’ is anders. Juist omdat het lokale ondernemerschap straks goed georganiseerd is en over een eigen financiële positie beschikt, kunnen gemeentelijke taken veel effectiever worden opgepakt. Een praktisch voorbeeld van elders is het parkeervrij maken van de straten op een terrein voor een grote veegbeurt. Dat veronderstelt een hoge organisatiegraad van de ondernemers: het werkt alleen wanneer alle ondernemers op het afgesproken uur het verkeer van straat halen. Op dat terrein is de gemeente de eigen inspanning juist gaan intensiveren. De ondernemers moeten er op kunnen vertrouwen dat de gemeente zich naar vermogen zal blijven inzetten voor het ondernemersklimaat, juist in tijden van financiële schaarste. Daarom is het zaak om het beginsel van non-substitutie vast te leggen. Dat zal gebeuren in het convenant dat het oprichtingsbestuur van het fonds en het gemeentebestuur gaan afsluiten. Een mogelijke uitwerking van het non-substitutie beginsel zou kunnen zijn het vastleggen van het minimale gemeentelijke onderhoudsniveau in een ‘service level agreement’. Probleem van zo’n ‘SLA’ is dat ze niet meer zijn dan een momentopname en de dynamiek op een terrein niet goed kunnen weergeven. Er begint daarom op veel plaatsen een voorkeur te ontstaan om vooral procedurele afspraken of stappenplannen te maken. Die afspraken kunnen gaan over gemeentelijke transparantie in de beschikbaarheid van budgetten en kostprijzen, over een periodieke schouw en over de afdoening van klachten of over gezamenlijke planning van onderhoud. Het kan gaan om uiterst praktische afspraken, zoals het net genoemde parkeervrij maken van de straat bij een veegbeurt. De gemeentelijke inspanning en die van de bedrijven zijn geen communicerende vaten. Het gaat vooral om het scheppen van een onderhandelingssituatie waarin recht wordt gedaan aan een vorm van dynamisch beheer. De beste garantie tegen het afwentelen van gemeentelijke taken op het fonds is uiteindelijk toch het alleenbeslissingsrecht over het fonds van de ondernemers. De praktijk uit andere steden wijst uit dat de komst van een fonds de gemeente geen geld uitspaart, maar juist een prikkel is om extra te investeren. De
22
ondernemers zijn georganiseerd, hebben een onderhandelingspositie, kunnen veel beter zaken signaleren en voorstellen doen. Er komen kwaliteitsvragen aan de orde die eerst helemaal niet in beeld waren. Op het moment dat de ondernemers daar een financiële prikkel voor kunnen geven, wordt het voor de gemeente interessant om daar ook financieel in te gaan participeren.
2.5
Transparantie en democratie Een ondernemersfonds moet transparant zijn, in de zin dat alle bestedingen inzichtelijk zijn. Dat is een principieel statement: het fonds werkt met publiek geld, ook al is de besluitvorming privaat. Het is ook een praktisch statement: het geld moet door de ondernemers als ‘’van hen zelf’’ ervaren worden en dat verplicht tot duidelijkheid. En het is nog een keer een praktisch statement: goede initiatieven moeten bekend worden en anderen moeten zich erbij kunnen aansluiten. Het fonds draagt bij aan marktschepping en dat vergt kennisdeling. Het democratisch gehalte is qua vormgeving soms lastig. Uitgangspunt is dat elke ondernemer / OZB-betaler moet kunnen meepraten en meebeslissen over de besteding van het geld. Daarom is er een voorkeur voor de verenigingsstructuur: elke ondernemer moet lid kunnen worden van een vereniging. Maar het oerdemocratische ‘’ meeste stemmen gelden’’ is niet altijd de meest handige utwerking. Een bedrijf dat via de OZB duizenden euro’s bijdraagt aan het fonds mag in de praktijk meer gewicht laten gelden dan een bedrijf waarbij het om tientjes gaat. Het vergt dus stuurmanskunst van de besturen van de verenigingen om iedereen tot z’n recht te laten komen. In de andere gemeenten blijkt dat er altijd uit te komen is. De sleutel is dat verschillen van inzicht over bestedingen niet als politieke of bestuurlijke kwesties worden beschouwd, maar als verschillende business proposals. Je moet er een deal over kunnen sluiten. Er zijn ook situaties waar een vereniging niet zoveel zin heeft, bijvoorbeeld omdat in het gebied met trekkingsrecht maar een handvol bedrijven is. Waar een vereniging niet passend is, kan worden volstaan met een alliantie of netwerk. maar ook dan mag er druk uitgeoefend worden om transparantie te betrachten en alle OZB-betalers daadwerkelijk tot participatie te brengen.
2.6
Systematiek van trekkingsrechten. Bij de verdelingssystematiek in het fonds is het zoeken naar balans tussen twee uitgangspunten. Aan de ene kant is het zaak dat besluiten over geld zo dicht mogelijk bij de ondernemers genomen worden en dat de ondernemers het fonds als van hen zelf beschouwen (eigenaarschap). Aan de andere kant moeten
23
ondernemers over de grenzen van hun eigen gebied en vereniging heen kunnen kijken, wijkoverstijgende acties kunnen plannen en toewerken naar een gemeentebreed ‘’ marktplein’’ van geldstromen, activiteiten en ideeën. Het systeem van trekkingsrecht blijkt die balans goed te kunnen treffen. In dat systeem blijft al het geld in een centrale kas. Er komt maar één jaarrekening en één goedkeuringsprocedure. Er zullen in Bodegraven-Reeuwijk mogelijk 10 tot 12 allianties en verenigingen ontstaan die trekkingsrecht gaan uitoefenen. Verdeling van contant geld zou het budget vergruizen en een enorme papierstroom op gang brengen. Dat wordt voorkomen door het geld centraal te houden. Maar de verenigingen kunnen een recht laten gelden op hun eigen ‘’ inleg’’ en kosten maken tot de hoogte van die inleg. Verenigingen kunnen ook sparen; het kalenderjaar is geen bestedingsvenster. Ze kunnen dus ook een financiële positie opbouwen voor grotere investeringen. De ondernemers moeten het geld als ‘hun’ geld beschouwen, ook zonder dat ze het contant in handen hebben. Dat eigenaarschap kan bevorderd worden door een transparante administratie. Er zijn gemeenten waar elke trekkingsgerechtigde partij toegang heeft tot een eigen, besloten deel van de website van het fonds, waar alle financiële activiteiten van die partij en de stand van het trekkingsrecht tot op de komma nauwkeurig in beeld is gebracht. Dat blijkt goed te werken. In Bodegraven-Reeuwijk zal de introductie van dit systeem ook overwogen worden. Uitzonderingen op de systematiek zijn mogelijk. Het is denkbaar dat sommige trekkingsgerechtigde partijen zo groot zijn, dat ze met eigen jaarplannen werken en ook andere inkomstenbronnen hebben dan alleen het fonds. In het geval de trekkingsgerechtigde partij zelf over een beheersstichting beschikt en BTW kan verrekenen, kan voor een kasstroom tussen ondernemersfonds en trekkingsgerechtigde op basis van een jaarplan worden gekozen. Er hoort een waarschuwing bij. Het systeem van de trekkingsrechten is waterdicht. Het werkt zoals een bouwdepot bij de bank: op is echt op, een tekort is niet mogelijk. Bij het inzetten van een tweede rechtspersoon naast de beheersstichting van het fonds is het zaak goede vervangende afspraken te maken. Het vaststellen van de gebieden, van de sectoren of van de thematische allianties waarbinnen ondernemers hun trekkingsrechten uitoefenen, is een kwestie van maatwerk. De meeste ondernemers zullen hun belangen op gebiedsniveau formuleren. Dan is het zoeken naar ‘’ natuurlijke’’ gebieden, waarin ondernemers elkaar herkennen. We doen daar in het vervolg van deze rapportage een voorstel voor. Veranderingen in gebieden of allianties in de loop van de tijd zijn mogelijk: in de loop van de tijd veranderen problemen en voorkeuren. Er is praktisch wel een beperking aan de veranderbaarheid van de systematiek: het moet organisatorisch werkbaar blijven. Maar geen enkele grens is heilig: het systeem moet een goede balans treffen tussen berekenbaarheid en veranderbaarheid, tussen consolidatie en innovatie.
2.7
Hoe komt een ondernemer aan geld? De bovenomschreven spelregels komen samen in de wijze waarop een ondernemer aan geld uit het fonds kan komen. In stappen:
24
De ondernemer sluit zich aan bij zijn gebiedsvereniging (of andere alliantie). Als die er nog niet is, kan hij zelf een oprichtingsvergadering organiseren, met ondersteuning door het ondernemersfonds.
De ondernemer begint in de vereniging een discussie over de visie op de bedrijfsomgeving. Daar volgen na verloop van tijd bestedingsvoorstellen uit.
De vereniging krijgt aan het begin van elk kalenderjaar per brief van het bestuur van het ondernemersfonds te horen hoeveel trekkingsrecht zij heeft op het ondernemersfonds. Dat trekkingsrecht wordt opgeteld bij restanten van vorige jaren.
De vereniging maakt plannen. Kleine verenigingen zullen dat per activiteit doen, grote verenigingen kunnen ook met een jaarplan werken. Het plan wordt ingediend bij het bestuur van het fonds.
Het bestuur van het fonds toetst de aanvraag aan twee criteria: is er voldoende trekkingsrecht? En wordt het voorstel naar behoren gedragen door de leden van de vereniging? Het bestuur kan inhoudelijke vragen stellen en de vereniging wijzen op omstandigheden zoals dubbelingen met de programma’s van anderen, maar kan de aanvraag niet op inhoudelijke gronden afwijzen. De meeste aanvragen worden dus per hamerslag toegekend. Agendering in het fondsbestuur dient niettemin twee doelen: toetsen van de rechtmatigheid en veilig stellen van de transparantie.
De vereniging krijgt bericht van goedkeuring en kan de activiteit aanbesteden of zelf uitvoeren.
De rekening van de activiteiten wordt door de vereniging naar het fonds doorgeleid. Het fonds betaalt de rekening en zorgt voor vooraftrek van de BTW.
2.8
Een fonds is een instrument, geen doel De laatste spelregel voor een ondernemersfonds op WOZ-basis: een fonds is een instrument voor versterking van het handelend vermogen van het lokale ondernemerschap, het is geen doel op zich. Bij de eerste ronde – de periode na de oprichting van het fonds – geldt het fonds als een experiment, dat ook kan mislukken. Na die startperiode – het voorstel is om in Bodegraven-Reeuwijk drie jaren te nemen – wordt het fonds geëvalueerd. Wanneer de ondernemers dan van mening zijn dat het fonds onvoldoende bijdraagt aan hun slagkracht, verdwijnt het fonds weer en wordt de OZB weer verlaagd. Dat wordt in het convenant met de gemeente vastgelegd. Mocht het fonds door die eerste evaluatie heen komen en blijven bestaan, dan nog komt elke vier jaar bij weer een evaluatie de vraag aan de orde of het fonds nog naar behoren functioneert. Elke tijd heeft z’n eigen inzichten en het is best mogelijk dat over een tijd weer betere oplossingen beschikbaar zijn voor het probleem waar het fonds zich op richt. De keerzijde van die experimentele status is dat het fonds ook volstrekt niet als een kant-en-klaar mechaniek moet worden gezien. Er moet ontwikkelruimte en experimenteerruimte zijn in het fonds, institutionalisering moet vermeden worden, grenzen van werkgebieden mogen flexibel blijven, bestedingen moeten permanent goed tegen het licht gehouden worden op hun nut en noodzaak. Een individuele onderneming verandert voortdurend en volgt de markt, de behoeftes van klanten. Een fonds moet als werktuig van die zelfde ondernemers ook voortdurend veranderen en met hun behoeftes meebewegen.
25
2.9
Tarief: balans tussen opbrengst en draagkracht De komst van een ondernemersfonds betekent macro-economisch een lastenverzwaring voor het lokale bedrijfsleven, maar micro-economisch – op het niveau van individuele bedrijven – hoeft dat niet het geval te zijn. Ondernemers die op basis van vrijwilligheid en goodwill al jaren lang tijd en geld in hun omgeving en in de ondernemersverenigingen stoppen, zullen de komst van het fonds als een lastenverlichting ervaren: de financiële last zal in het vervolg door alle ondernemers worden gedragen. Voor veel van die ondernemers zal de OZB-verhoging lager uitvallen dan de bedragen die zij thans aan contributie kwijt zijn; althans, in het geval de gelden uit het ondernemersfonds verrekend worden met de contributie. Of die verrekening zal plaats vinden, is aan de ondernemers zelf. Dan de grondslag voor de tarifering. De OZB voor niet-woningen voldoet aan het criterium van evenredigheid: de belastingdruk is gerelateerd aan de waarde van het bedrijfspand. In beginsel dragen de sterkere schouders de zwaardere lasten. Er zijn enkele uitzonderingen (bijvoorbeeld logistieke bedrijven met weinig personeel en weinig toegevoegde waarde op strategisch gelegen, dure grond), maar dat zijn incidenten. Om welke opslag gaat het? De tarifering moet een balans treffen tussen twee uitgangspunten:
De opbrengst van de verhoging moet voldoende substantieel zijn om ook echt iets te doen. Dingen kosten hun geld; de beveiligingscamera’s, de feestverlichting, de promotie-campagne, het parkmanagement, de relaties onderwijs-arbeidsmarkt. Niet alles kan en niet alles hoeft tegelijkertijd, maar het fonds moet voldoende omvangrijk zijn om, ten eerste, acute noden en behoeftes te kunnen aanspreken en om, ten tweede, planontwikkeling en ondernemerschap aan te moedigen.
De verhoging moet geen onevenredige pijn doen, moet niet meer dan een detail zijn in de kostenstructuur van bedrijven. Want ondernemers zijn gebaat bij samenwerking, maar ook bij het laag houden van de (productie)kosten. In Bodegraven-Reeuwijk wordt gediscussieerd over een verhoging van maximaal € 50 per € 100.000 WOZ-waarde van een pand. Dat is gebeurd zowel op basis van ervaringen van elders – wat kosten dingen? Hoeveel heb je nodig? – als op basis van lokale behoefteramingen. Is € 50 een draaglijke last? Een paar rekenvoorbeelden.
26
De contributies van winkeliersverenigingen in Bodegraven-Reeuwijk bedragen tussen de 270 en de 365 euro per jaar. Door de komst van het fonds waaraan alle winkeliers bijdragen, krijgen de verenigingen de kans om die contributie te verlagen. Of ze dat ook doen, is gehele hun eigen keuze. Overigens zijn de genoemde contributiebedragen in vergelijking met andere gemeenten, aan de lage kant (het dubbele of drievoudige komt vaak voor). De financiële basis voor samenwerking in het winkelgebied in Bodegraven-Reeuwijk is op dit moment gewoon niet sterk. Van die € 50 wordt € 28,50 betaald door de eigenaar en € 21,50 door de gebruiker / huurder (conform de 57 procent / 43 procent verhouding uit de belastingverordening van Bodegraven-Reeuwijk). Neem een winkelpand met een WOZ-waarde van vijf ton, veel panden zitten in die range. De extra last voor dat pand na de komst van het fonds bedraagt € 300 per jaar, waarvan € 129 betaald wordt door de gebruiker. Nog een voorbeeld: een timmerman huurt als zzp-er een kleine hal voor opslag en een gereedschappen. Bij een WOZ-waarde van € 50.000, betaalt de timmerman jaarlijks € 10,75 mee aan het fonds. Het gaat dus bij het overgrote deel van de belastingplichtigen om een beperkt of zelfs marginaal bedrag. Het is de ‘wet van de grote aantallen’ die tot een behoorlijke opbrengst leidt, niet de absolute druk per bedrijf. Iedereen doet mee, dat houdt de lasten licht. Ook de hier en daar geuite vrees dat de eigenaren hun aandeel aan het fonds gaan doorberekenen in de huur is niet gegrond. De OZB verhoging is maar een detail in de totale kostenstructuur waar de eigenaar voor staat. Het zal zelfs moeite kosten om de verhoging goed zichtbaar te maken op het moment dat de kostenstructuur weer wordt doorgenomen en nieuwe huurcontracten worden voorbereid. Slechts bij een kleine groep grotere bedrijven is de afdracht aan het fonds ook in absolute bedragen omvangrijk. Voor zowel grote als kleine bedrijven geldt natuurlijk dat elke lastenverzwaring er weer een is, hoe beperkt ook, zoals voordelen van gezamelijke inkoop. Er moet iets tegenover staan: zij moeten het fonds gaan ervaren als een versterking van hun bedrijfsomgeving, als een gemaksarrangement, als ‘’ value for money’’. Leidt die € 50 tot een substantiële opbrengst? De totale waarde van de categorie niet-woningen in Bodegraven-Reeuwijk bedraagt volgens de gemeente in 2012 736 miljoen euro. Bij 50 euro per ton WOZ-waarde wordt de jaarlijkse voeding van het fonds dus omstreeks 368.000 euro. Let wel: dit is nog geen officieel getal. We gaan er van uit dat 6% van het fonds nodig is voor beheers- en accountantskosten en voor capaciteit om acties als organisatieontwikkeling, opbouw, communicatie en informatie op gang te krijgen. Blijft over 345.000 euro, te besteden in de gebieden. Ondernemers zijn zuinig. Ze gaan, wanneer ze eenmaal over geld beschikken, dat niet onmiddellijk uitgeven, maar eerst op zoek naar goede proposities. Zelfs in gebieden waar evidente behoeften liggen, kan het geruime tijd duren voor er echt bestedingen zijn. Dat is geen punt: ook het overleg over de problemen en de mogelijke oplossingen op een terrein voegen al iets toe aan organisatiegraad en samenhang op een terrein, zelfs zonder dat er geld wordt uitgegeven. Hier
27
wordt de dubbele functie van geld zichtbaar: je kunt het als vereniging uitgeven aan concrete activiteiten, maar zelfs zonder dat je dat doet ontleen je er als vereniging een financiële positie aan die je slagkracht geeft. Er is dus absorptietijd nodig. Die is er ook: er kan gespaard worden binnen het fonds. De ervaring is dat met name promotionele activiteiten juist weer zeer snel van de grond zullen komen. Festivals, folders, winterse ijsbanen en alles wat maar meer bedacht kan worden voor winkelpromotie, werkt vaak direct omzetverhogend. Is er geld voor promotie, dan gaat dat geld ook op. Er kunnen dus tempoverschillen ontstaan in besteding tussen gebieden in de gemeente. Het geld uit het fonds doet dus twee dingen. Het draagt in de eerste plaats concrete financiering aan voor een reeks van gezamenlijke investeringen. En het vormt in de tweede plaats een context waarin over veel grotere investeringen, samenwerking en ondernemerschap gesproken kan worden.
2.10
Hoe om te gaan met fiscale gegevens De grondslag voor de trekkingsrechtensystematiek is de belastingstructuur van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Het fonds en de verenigingen die werken met het fonds moeten een beeld hebben van die structuur: welke opbrengsten (en trekkingsrechten) horen bij welke sectoren en welke gebieden? Het moet daarbij steeds gaan om een beeld op een zeker abstract niveau. Belastinggegevens zijn vertrouwelijk, de WOZ-waarde is een zaak tussen eigenaar/gebruiker enerzijds en de gemeentelijke belastingdienst anderzijds, waar derde partijen buiten staan. Het zal verder gaan om een beeld met een zekere flexibiliteit: de vastgoedwaarde ontwikkelt zich niet overal even snel en werkgebieden van ondernemersverenigingen veranderen. In de praktijk moet er tussen bestuur en management van het fonds enerzijds en belastingdienst anderzijds een ‘’understanding’’ groeien, waarin op basis van vertrouwelijke gegevens toch een adequaat beeld kan worden verschaft van het trekkingsrecht. Het fonds moet op het niveau van de individuele belastingbetaler wegblijven, dan wel discreet zijn. Uit ervaringen elders blijkt dat het in het begin tijd voor rekenen en overleggen kost om de trekkingsrechten scherp te krijgen. Maar na verloop van tijd is dat routine geworden. Een ‘’bonus’’ voor de gemeente is het beschikbaar komen van een goede analyse: door de gebruiksmodaliteit van het fonds ontstaat nieuw inzicht in de waardeontwikkeling van de stad. Op termijn wordt duidelijk waar snelle groei is, welke wijken achterblijven, wat het effect is van investeringen, enzovoort.
2.11
De gemeente als partij in het fonds
28
De positie van de gemeente is wat dubbelzinnig. De gemeente is de enige partij in Bodegraven-Reeuwijk die zichzelf als freerider kan opstellen, door eenzijdig het eigen aandeel in het fonds af te trekken van de subsidie aan de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk. In veel plaatsen gebeurt dat ook. Helemaal fair is het niet, maar het heeft ook een voordeel. De gemeente is weliswaar zelf ook ondernemer en vastgoedgebruiker met dezelfde belangen bij een veilige en goed georganiseerde omgeving als alle andere ondernemingen; maar de gemeente is ook publieke partij. Stel dat de gemeente mee gaat doen en bestuurlijke invloed in het fonds wil uitoefenen en de wethouder moet zich in de raad over bestedingen verantwoorden, dan gaat dat op gespannen voet staan met het beginsel ‘voor en door ondernemers’. Er zijn echter ook gemeenten waar de gemeente gewoon mee doet, vanuit een solidariteitsbeleving met de ondernemers, en zich netjes als private partij opstelt, zonder verwarring met de publieke rol. De gemeente moet z’n eigen rol kiezen, maar de initiatiefgroep wil de gemeente uitnodigen om te kiezen voor financiële en organisatorische participatie in het fonds. Het signaal dat de gemeente meedoet, zal het ondernemingsklimaat ten goede komen.
2.12
De BTW-problematiek De Staatssecretaris van Financiën heeft vorig jaar een richtlijn uitgegeven over de BTW-verrekening vanuit de ondernemersfondsen (op dit punt is er geen verschil tussen een fonds op basis van de BIZ en een fonds op basis van de WOZ). De richtlijn komt er op neer dat de fondsen BTW-plichtig zijn, zelfs wanneer ze hun voeding krijgen uit niet-BTW-belaste geldstromen (subsidies). Fondsen betalen de rekening voor diensten die verleend zijn aan ondermeer dus met BTW belast en vragen de betaalde BTW in de vooraftrek weer terug. De ‘ruling’ van de staatsecretaris geeft de lokale belastinginspecteurs de ruimte om een uitzondering te maken voor dat deel van het areaal, dat zelf niet BTW-plichtig is (zorg, cultuur, onderwijs). De meeste inspecteurs laten het overigens zitten: het zou te ingewikkeld worden. In Bodegraven-Reeuwijk gaat het maar om een klein aandeel. Het komt er op neer dat het besteedbare bedrag van 368.000 euro dus ook echt dat geld is, en niet 368.000 euro minus 21% BTW. Na BTW-plichtig verklaren van de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk maken de allianties van ondernemers dus bestedingsplannen, stellen die in overleg met het bestuur van het fonds vast en dienen de rekening in bij dat bestuur. Het fonds betaalt de rekening en vraagt de betaalde BTW in vooraftrek terug en brengt de nettosom in mindering op het trekkingsrecht van de ondernemers.
2.13
Voorbeelden van bestedingen Bij de start van een fonds is doorgaans voor een deel al duidelijk welke problemen het eerst aangepakt gaan worden. Vaak zijn dat promotie (in winkelgebieden) of beveiliging en parkmanagement (op bedrijventerreinen). Voor een ander deel moet de gedachtevorming nog op gang gebracht worden. Het komt voor dat
29
ondernemers hun bedrijfsomgeving pas goed gaan bekijken en de problemen gaan analyseren, wanneer het fonds een raamwerk aandraagt voor een oplossing. Voor die tijd had het toch geen zin. Het bestedingspatroon verandert in de loop van de tijd ook. In veel fondsen zie je dat na enkele jaren in de meest acute behoeftes is voorzien: er is een goede feestverlichting, de contracten over parkmanagement functioneren goed, de veiligheidsbeleving verbetert, enzovoort. Dan komen ook meer abstracte bestedingen in beeld, waar eigen visies en beleidsvorming achter zitten: lobby bij de overheid, sparen voor investeringen, public relations, duurzaamheid, personeelsbeleid, personeelsgezondheid, samenwerking met onderwijs, sport en cultuur, enzovoort. We geven hier een indruk – een onvolledige opsomming – van bestedingen zoals die in de loop der jaren zijn ontstaan. We komen straks terug op mogelijke eerste bestedingsdoelen in Bodegraven-Reeuwijk. Parkmanagement
Marketing en promotie
Organisatie
Organiseren van
Ontwikkeling digitaal
Ondersteuning vergaderingen
collectiviteitskortingen
zakenplein
van verenigingen en netwerken
Sfeerverlichting
Secretariaatsvoering
Flyers en
Inhuur architect voor (contra-
promotiemateriaal
expertise) winkelcentrum
Activiteiten moederdag,
Inhuur projectadviseurs
(verzekeringen) Collectieve inkoop bedrijfsbenodigdheden Coördinatie aanleg glasvezel Coördinatie inkoopenergie
braderieën /markten (najaars- antiek-,
Personeels/klanten vervoer
curiosa-, hobby-, goede
op maat (shuttle busjes)
doelen, cultuur-),
Afstemmen en optimaliseren gemeentelijke onderhoudsinspanningen Extra maaien Extra strooien
promodagen (bokbier-
Organisatie workshops Deskundigheidsbevordering voor bestuursleden
tocht), kaarslichttoer,
Kennis en kunde bijeenkomsten
kerstmarkt
voor ondernemers
Zomerproeverij
Ledenwerving
Sinterklaasintocht
Reductie reguliere contributies
30
Extra groenvoorziening
Jeugdactiviteiten
Nieuwjaarsrecepties
Extra onderhoud
Ijsbaan
Sfeerverbeterende acties op
groenvoorziening
terreinen Open tuindag
Onderhoud straatmeubilair
Bedrijfsverzoeken, borrels Mini yards sales
Bestrijden zwerfafval en
(boeken, muziek,
graffiti
spelletjes )
Cameratoezicht
Oldtimerdag, trucksdag
Surveillancediensten en
Wandelen met IVN
alarmopvolging Dagtochten met KVO-proces (Keurmerk Veilig
boot/fiets
Ondernemen) Dorpgolf Preventieprojecten Bedrijvendag Schouwen MKB-magazine Adopteren rotonde en toegangswegen
Kennis en kunde bijeenkomsten internet
Extra (en extra actuele)
verkopen
bewegwijzering Afspraken uitstallingen Incentivegeld bij
en reclamevoering
onderhandelingen over infrastructuur
Integrale citymarketing met website/portal en
Parkeerbeleid optimaliseren
toeristische krant
Gemaksvoorzieningen voor
Arrangementen horeca
langzaam verkeer
31
(bruggetjes, voetpaden,
Stadspas
fietsenstallingen) Cross-overs cultuur en BHV-cursussen en AED-
retail
apparaten terreingewijs Private kant organiseren van revitalisering bedrijventerrein
Lobby en beleid
Duurzaamheid en
Sectoraal
innovatie Positionering structureel
Gezamenlijke inkoop
Agrarisch, bijdrage marktdagen
overleg overheden
duurzame energie
en lokale promotie
Verbetering
Benutting restwarmte
Agrarisch, open dagen
vestigingsklimaat
bedrijven
bedrijven
Beleidsbeïnvloeding
Zonnepanelen en
Agrarisch, bijdrage
windmolens
bloemencorso
Electrische laadpunten
Agrarisch, bijdrage governance
Politieke lobby, verkiezingsprogramma’s, politieke partijen
Greenport Warmtekrachtkoppeling Agrarisch, betrekken
Eigen visie-ontwikkeling Koude/warmte-opslag Publiciteit op ondernemersgerichte dossiers
consumenten bij voedselketen
in bodem Agrarisch, glasvezel naar Industriewater uit
bedrijven halen
32
Eigen ondernemersmedia
oppervlaktewater
Inhuur public affairs
Installatie gescheiden
Agrarisch, contra-expertise ruimtelijke planning buitengebied
rioolstelsel (hergebruik Stimuleren onderwijs –
en lozing)
arbeidsmarkt
Agrarisch, noodfonds voor calamiteiten
Hergebruik afvalwater Bevorderen samenwerking
Onderwijs, schoolveiligheid
ondernemers, organisatie-
Gezamenlijk
ontwikkeling
afvalcontract
Eigen
Benutten reststoffen en
bedrijfscontactfunctionaris
afgekeurde producten
Centrum-, city- of
Beperken afvalstromen
Onderwijs, samenwerking met bedrijfsleven Onderwijs, techniek voor scholieren Onderwijs, cross-over naar
parkmanager Parkeerplekken
cultuur
Co-financiering van
optimaal benutten(ook
investeringen en
avond/weekend)
Zorg, personeelspromotie
Leegstandsbestrijding
Zorg, gezondheidsbevordering
subsidiestromen op werkvloer Gezamenlijk gebruik faciliteiten / machines /
Sport, aanstelling
ruimte / werkplaatsen
topsportcoördinator
Beperken overlast
Sport, professionaliseren van
geluid / geur
sponsorrelaties met bedrijven
Structurele
Sport, marketing van
communicatie met
evenementen
bewoners Sport, sociale hygiene cursussen
33
34
NOODZAAK EN BETEKENIS VAN DRAAGVLAK
3.
3.1
Benadering De OZB is een algemeen dekkingsmiddel voor gemeentebesturen en geen doelheffing. Wanneer we zeggen dat het ondernemersfonds betaald wordt uit een opslag op de OZB, dan is dat een metafoor die politiek wel klopt, maar wettelijk of juridisch onmogelijk is. Er loopt geen buis direct van de OZB-incasso naar het ondernemersfonds. Er loopt wel een buis van de algemene middelen van het gemeentebestuur naar het fonds. Formeel is het fonds een instelling die gesubsidieerd wordt vanuit die algemene middelen. De gemeenteraad heeft de vrijheid om de OZB-tarieven te verhogen ter verkrijging van meer algemene middelen. Dat de gemeenteraad vervolgens besluit om een subsidie toe te kennen ter hoogte van de opbrengst van een zekere OZB-verhoging, is een politieke metafoor. De raad had ook kunnen besluiten om die extra opbrengst aan onderwijs te besteden, aan infrastructuur of aan wat dan ook. Maar praktisch en materieel is het natuurlijk een krachtige metafoor: ondernemers betalen hun eigen collectieve belangenbehartiging en gebruiken daarvoor de belastingincasso van de gemeente. Overigens heeft het tarievenbeleid van gemeentebesturen te maken met toezicht door rijk en provincie. De afspraak is thans dat gemeentebesturen vrij zijn in hun tarievenbeleid, maar dat achteraf kan worden ingegrepen wanneer die vrijheid leidt tot extreme tariefsverhogingen. De staatssecretaris van binnenlandse zaken heeft laten weten dat bij die toetsing rekening zal worden gehouden met de vraag of er in een gemeente een ondernemersfonds is. De gemeentebesturen die de OZB verhogen om een fonds te voeden, hoeven dus niet te vrezen voor een tik van de toezichthouder. De verhoging van de OZB is formeel dus geen zaak van de ondernemers. De gemeenteraad kan in theorie gewoon besluiten om de tarieven te verhogen en de opbrengsten te bestemmen voor een ondernemersfonds, zonder ook maar enige raadpleging van belanghebbenden. Het is in een enkel geval ook zo gegaan. Maar een belastingverhoging ligt politiek gevoelig. Het lokale lastenniveau maakt immers deel uit van de vestigingsvoorwaarden van bedrijven. Een gemeenteraad kan dat politieke risico zelf lopen. Maar het ligt in de rede dat de raad het politieke risico verlegt naar de initiatiefnemers: die moeten met een vertrouwenwekkend voorstel komen. Het vertrouwen van de raad is ten eerste een kwestie van intrinsieke kwaliteit van het voorstel: de raad moet de mogelijke komst van een fonds gewoon een goed plan vinden. Het is ten tweede een kwestie van draagvlak: het moet duidelijk zijn dat er in ondernemend Bodegraven-Reeuwijk veel mensen zijn die zo’n fonds nodig hebben en er kansen in zien, dan wel bereid zijn er hun nek voor uit te steken. Voorafgaand aan de besluitvorming moet de raad het vertrouwen hebben dat een grote groep ondernemers met een goed idee is gekomen en bereid is daar in te investeren.
35
Dan komt de vraag in beeld: wat is draagvlak? In de politiek is er draagvlak wanneer bij een stemming de helft plus één zich voor een standpunt uitspreekt. In de economie is dat lastiger. De helft plus één van de ondernemers? Maar hoe ga je dan om met de enorme verschillen in omvang tussen ondernemingen, van de eenmanszaak op parttimebasis tot een bedrijf met duizenden arbeidsplaatsen? De helft plus één van de omzet, de personeelsomvang, de toegevoegde waarde of de onroerend goed waarde dan? In de BIZ-regeling is geprobeerd om het draagvlak te kwantificeren. Deze gebiedsgerichte belasting kan worden ingevoerd wanneer tenminste de helft van de belastingplichtigen in een gebied zich in een schriftelijke stemmig uitspreekt, wanneer daarvan tenminste tweederde voor is en wanneer de onroerend goed waarde van die tweederde hoger is dan die van de tegenstanders. Het probleem met deze draagvlakeisen is dat ze al heel veel organiserend vermogen van de initiatiefnemers vergen. Het komt er op neer dat de BIZ sterke gebieden waar al veel aan collectieve actie gebeurt, verder versterkt, maar voor andere gebieden minder bruikbaar is. Je kunt je afvragen of stemmingen wel thuis horen in de economie. Stemmingen horen thuis in het democratisch proces in de politiek, in de gemeenteraad. Het initiatief om een fonds in te richten is in de kern een ‘business proposal’ van een groep leidende ondernemers aan het collectief van het ondernemerschap in een gemeente. Zoals de meeste ‘business proposals’, laat het zich niet met een simpel ja of nee beantwoorden. Er horen voorwaarden bij, en onderhandelingen. Op een gegeven moment valt er een beslissing op basis van het vertrouwen en de plausibiliteit dat je een goede deal gaat sluiten. Bij die deal hoort draagvlak en het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of dat draagvlak er in voldoende mate is. In de gemeenten waar al een fonds is, is een praktische consensus ontstaan dat draagvlak drie dingen betekent:
Er moet steun zijn onder de reeds georganiseerde ondernemers, de verenigingen. Dat deel van de ondernemers dat niet georganiseerd is, wordt daarmee niet bereikt. ‘Freeriding´heeft een prijs. Het is redelijk dat de politiek de stem van de reeds georganiseerden honoreert. De politiek vraagt immers bij voortduring om maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dan is het terecht om gezag toe te kennen aan de bedrijven die de verantwoordelijkheid al nemen. Het zijn allemaal vrijwilligers, die soms tegen de klippen op proberen samenhang en kwaliteit toe te voegen aan hun omgeving. Het fonds is er om die mensen te steunen.
Er wordt gezocht naar steun onder de ´stakeholders´, de grotere OZB-betalers en de bijzondere sectoren en gebieden, zoals het buitengebied. Hun belangen en ambities moeten in het ondernemersfonds goed naar voren worden gebracht.
Er worden voldoende publicitaire uitingen gedaan om ook niet-georganiseerden die ook maar enigszins de krant lezen of hun omgeving bezien toch te bereiken en in staat te stellen hun mening te ventileren. Deze drie routes gezamenlijk leiden niet tot een geharnast ja of nee, maar tot een genuanceerd beeld. Er zullen altijd ondernemers zijn die nergens aan mee willen doen, hun isolement koesteren en zich verzetten tegen een lastenverhoging, hoe beperkt ook maar. Omgekeerd zullen er voorhoedespelers zijn met al uitgewerkte ideeën hebben over hoe een fonds moet gaan werken. Door draagvlak op te vatten als een kwalitatief proces, worden die nuances zichtbaar, komen voorwaarden en prioriteiten in beeld. En er is een beeld van waar het enthousiasme zit, waar zorgen over zijn, waar al voldoende organiserend vermogen aanwezig is om snel te kunnen starten en waar nog geruime tijd ondersteuning nodig is.
36
Er zullen altijd OZB-betalers zijn die met geen stok tot een gesprek of tot het articuleren van een mening zijn te brengen. En niet omdat het geharnaste tegenstanders zijn, maar omdat ze zichzelf niet als ondernemer zien, geen belangstelling hebben voor de wereld achter een aanslag, boos zijn op de gemeente of geen tijd willen besteden aan wat voor discussie ook. Met veel ondernemers valt uitstekend te discussiëren over een zakelijk voorstel, maar met sommige ondernemers komt gewoon geen gesprek op gang. Dat is precies het soort onmacht wat je met de komst van een fonds wilt gaan oplossen. Het is absoluut te prefereren dat bij de start van het fonds in 70% van het areaal voldoende steun bestaat om een start te kunnen maken met het fonds: voldoende passieve steun, voldoende actieve steun (mee willen doen aan activiteiten), goede aanknopingspunten voor organisatie. Die ontbrekende 30% hoeft geen belemmering te zijn, wanneer het verbrokkeld eigendom is, gebieden waar nog niets georganiseerd is, geen woordvoerders waren te vinden, enzovoort. Die gebieden komen vanzelf in beeld wanneer het fonds ‘uitgerold’ wordt. Het wordt geheel anders wanneer die ontbrekende 30% bestaat uit een herkenbare en cruciale sector als de glastuinbouw. Een nee van zo’n grote sector zal reden zijn om van het fonds af te zien. De opbrengst van het onderzoek naar zoiets inhoudelijks als een ondernemersfonds is dus per definitie een kwalitatief verhaal, met wegingen, voorwaarden en nuanceringen. Maar wanneer de hamer eenmaal is gevallen houdt de discussie wel op. De praktijk in andere gemeenten wijst uit dat na het lopen van het discussieparcours en na besluitvorming door de raad het fonds snel, binnen een jaar, in ´het systeem´van de ondernemers zit. Het wordt ervaren als een gemaksarrangement, waarmee veel gezeur en organisatie-armoede uit de lucht gehaald wordt.
Daar komt nog iets bij. Bij de discussie over het wel of niet invoeren van een fonds draait het vaak om de tegenstelling tussen reeds georganiseerde bedrijven die hun verantwoordelijkheid willen nemen enerzijds en freeriders anderzijds. Maar wanneer een fonds eenmaal effectief is, begint zich een grote ´middengroep´ te manifesteren van ondernemers die best willen meebetalen en meewerken, zolang er maar een helder kader is en de discussies ook echt ergens over gaan. Er zijn voorbeelden van verenigingen waar de opkomst op vergaderingen binnen twee jaar vertienvoudigde, gewoon omdat er niet meer eindeloos gepraat werd over de hoogte van de contributie en er ruimte was gekomen voor de inhoud. De verwachting is reëel dat dit ook in Bodegraven-Reeuwijk zal gebeuren. Na enkele jaren zal de organisatiegraad van het bedrijfsleven zeer versterkt zijn en zal de belangenbehartiging een veel professionelere gedaante aannemen. In alle gemeenten waar inmiddels een fonds op WOZ-basis bestaat, is dat op experimentele basis gebeurd. De ‘early adopters’ zijn door hun experimenteerperiode heen en hebben evaluaties achter de rug, in een enkel geval zelfs al meerdere keren. De opbrengsten van die evaluaties zijn over de hele linie positief. Waar bij de start van die fondsen nog aarzelingen over draagvlak en effectiviteit bestonden, blijken die na de experimenteertijd te zijn verdwenen. Dat is natuurlijk geen garantie voor succes in Bodegraven-Reeuwijk. Maar het is wel een aanwijzing dat er na de inrichting van een fonds een eigen dynamiek kan ontstaan die een ander licht werpt op mogelijke lacunes in het draagvlak.
37
3.2
Uitkomst
We gaan nu in op het praktisch verloop van het draagvlakonderzoek.
Eerst de algemene informatieverstrekking. In de voorbereiding van de Economische Visie van de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft tot twee keer toe een ‘Dag van de Economie’ plaatsgevonden. De opkomst aldaar was zeer veelzijdig: mensen uit de verenigingen, ongeorganiseerden, veel zzp-ers en veel mensen uit initiatieven op het gebied van duurzaamheid en milieu die nog naar een ondernemingsvorm zoeken. Op beide bijeenkomsten ging veel belangstelling uit naar het ondernemersfonds, ook al moest het onderzoek toen nog beginnen. Het ondernemersfonds leek één van de eerste zaken uit de visie die ook echt realiseerbaar was. Het onderzoek is eind-2012 door de besturen van de verenigingen aangekondigd bij hun leden en in openbare aankondigingen in de pers. In het voorjaar van 2013 is een flyer verspreid – zowel in electronische als in schriftelijke vorm en voorzien van responsmogelijkheden. Daarop binnengekomen vragen zijn beantwoord. Op 5 september is een persbijeenkomst geweest. De bijeenkomst leidde tot verschillende artikelen in de lokale media. Tevens is een openbare bijeenkomst voor nietgeorganiseerde ondernemers aangekondigd. Deze bijeenkomst vond plaats op 25 september en trok, ondanks de brede aankondiging, slechts twee belangstellenden. We kunnen constateren dat de discussie over het ondernemersfonds zich, met uitzondering van de twee ‘Dagen van de Economie’, vooral in en tussen de verenigingen heeft afgespeeld. We zien dat op zich als een goed teken: kennelijk representeren de verenigingen voldoende de dynamiek in ondernemend Bodegraven-Reeuwijk. Overigens zijn wij de voorzitter van de SBOB (beheerder van grote sportaccommodaties) erkentelijk dat zij op 25 september aandacht vroeg voor de positie van de sport. Er was al rekening gehouden met een eigen trekkingsrecht voor de sport, maar er was nog geen beeld gevormd van de organisatie en de besteding. De voorzitter meldde in het fonds een basis te zien voor een gezamenlijke aanpak van een aantal beheersproblemen rond sportaccommodaties. Er zal spoedig overleg volgen met een aantal sportbestuurders – verenigd in de beheerstichtingen voor de binnen- en buitensport - om de systematiek van het fonds en de mogelijkheden voor de sport door te nemen. Los van beheersproblemen in de sport, wordt onder bedrijven ook de verbinding van sport en bedrijfsleven als mogelijke besteding uit het fonds in beeld gebracht. Die verbinding bestaat volop, maar er is ruimte voor professionalisering van sponsoring en andere vormen van samenwerking. Hoe dan ook zal gehandeld worden vanuit begrip voor het schrale financiële klimaat waarin veel sportverenigingen verkeren, in het licht van gemeentelijke bezuinigingen. De gemeente heeft aangegeven dat, voor zover er negatieve financiële effecten zijn voor de verenigingen (het gaat om kleine bedragen), mogelijk naar de subsidieafspraken gekeken kan worden.
38
De leden van de Raad voor Handel Industrie en Dienstverlening – de grotere bedrijven en de bedrijventerreinen – hebben zich twee keer over het fonds gebogen. In de tweede, opiniërende bijeenkomst werden enkele nieuwe accenten gelegd:
Het fonds mag zich wat ‘politieker’ uiten, hoeft niet alleen over de praktische belangen op de terreinen te gaan. Het beginsel ‘voor en door ondernemers’ past volkomen in de nieuwe nadruk op een participatiemaatschappij, die niet van de overheid afhankelijk is. De ondernemers in Bodegraven-Reewijk moeten niet alleen gebiedsgericht kijken, maar ook gezamenlijke ambities ontwikkelen, bijvoorbeeld de ambitie om de ooit toegekende eretitel – Beste Zakenstad van Nederland – weer een keer te veroveren. Sowieso is het aantal van 19 gebieden en trekkingsgerechtigden wel veel. Buurgemeente Gouda is dubbel zo groot en doet het met 11 gebieden. Mogelijk is een indeling van de gemeente in vier of vijf groepen met daarnaast een flink algemeen stuk een goed toekomstbeeld. Een inhoudelijk pleidooi om bij bestedingen aan veiligheid niet alleen naar de techniek te kijken. Uiteindelijk is veiligheid de optelsom van individuele betrokkenheid van heel veel ondernemers.
Verder werd ter vergadering gepleit voor een inzet op een gezamenlijke lobbycapaciteit. Dit thema bleek veel breder te leven, we komen er zo op terug. Bij een peiling bleken er ter vergadering geen tegenstanders te zijn van de komst van het fonds. Overigens beschikt het bedrijventerrein Rijnhoek al over een gebiedsgerichte vereniging en over een verplichte bijdrage van de gebruikers van het terrein aan die vereniging. Rijnhoek is in die zin een voorloper. Het is aan de vereniging zelf om te bepalen of die bijdrage verlaagd wordt, nu uit het ondernemersfonds een andere geldstroom beschikbaar komt, of dat de activiteiten uitgebreid worden.
De Reeuwijkse Ondernemersvereniging heeft eveneens in twee termijnen over het fonds gesproken. In het werkgebied van de ROV heeft zich enkele jaren geleden een discussie afgespeeld over een mogelijke BIZ op Zoutman. Deze discussie had sporen van polarisatie nagelaten. Daarom was op de ledenvergadering van de ROV gezorgd voor een open discussieklimaat, inclusief een ronde met kleine gespreksgroepen. Ook de ROV zette accenten:
Er is behoefte aan professioneler en beter georganiseerd gesprekspartnerschap met de gemeente. Dat geldt niet alleen voor de ROV. Eigenlijk zouden ROV, BOV en RvHID gezamenlijk, onder regie van de Koepel Ondernemend Bodegraven-Reeuwijk, naar het gemeentehuis moeten. Een lobbyist staat in de ‘top 3’van bestedingen. Reeuwijk is als geheel gediend met promotie en toeristische productontwikkeling, naast de plannen en bestedingsdoelen per terrein. Veel technische vragen gingen over de controle: hoe is geborgd dat de lokale ondernemers inzicht in en greep op de bestedingen houden en dat de gemeente op afstand blijft?
Voorts werd op de ledenvergadering uitvoerig gesproken over het buitengebied. We komen daar hieronder op terug. Bij een peiling bleken er ter vergadering geen tegenstanders van het fonds te zijn.
39
Dan het buitengebied. Het buitengebied is de moeilijkste bedrijfsomgeving gebleken voor het fonds. Dan gaat het niet om de kleine kernen: die krijgen eigen posities in het fonds (al is nu al de beweging zichtbaar dat ze wellicht aansluiting gaan zoeken bij grotere gebieden). Het gaat om het open gebied, waar twee soorten bedrijvigheid zitten: het agrarisch bedrijfsleven en een aantal niet-agrarische, grotere ondernemingen.
De niet-agrarische ondernemingen zijn sinds kort verenigd in het Platform Buitengebied. Het platform heeft bij herhaling over de komst van het fonds gesproken en ook op de ledenvergaderingen van de ROV was het buitengebied uitvoerig aan de orde. Op abstract niveau zijn de agendapunten voor het platform wel duidelijk: de infrastructuur, de ruimtelijke mogelijkheden voor het niet-agrarisch bedrijfsleven in het buitengebied, het toerisme, de plattelandsontwikkeling, de maatschappelijke support voor de landbouw. In de nabije omgeving – Greenport Boskoop – zijn voorbeelden van wat bereikt kan worden met hechte samenwerking en met het gezamenlijk scheppen van een eigen financiële positie. Maar om van de abstracte agenda te komen naar concrete acties en bestedingen, is tijd nodig. Bij een schriftelijke enquête gaven 12 van de 20 geraadpleegde bedrijven aan geen behoefte te hebben aan het fonds. Tegelijkertijd is het platform wel op gang aan het komen. Op de ledenvergadering van de ROV is de oplossing voor dit dilemma uitgediscussieerd. Afspraak is nu dat het fonds een eigen financiële positie schept voor de grotere bedrijven in het buitengebeid. Mochten er tijdens de experimenteerperiode van het fonds geen bestedingen in zicht komen – zoals nu verondersteld wordt – dan zal een individuele terugbetaling in zicht komen. Op deze manier heeft het platform de vrijheid om in alle rust een agenda te ontwikkelen en daar eventueel investeringen voor te doen. En is er een garantie voor de individuele ondernemer dat hij, mocht het niet tot bestedingen komen, zijn geld niet zien verdwijnen.
Kiela Metaalwarenfabriek uit Driebruggen heeft zich met een uitvoerige brief tot de ROV gericht. De brief bevat een aantal kritische vragen over de wijze waarop het buitengebied georganiseerd gaat worden en hoe tot besluiten gekomen zal worden. Deze vragen zijn bij de planvorming voor het buitengebied van groot belang. Hoewel de brief niet om een antwoord vraagt, zullen stuurgroep en ROV alsnog tot een schriftelijke reactie komen, als basis voor een voortgezet gesprek.
Dan het agrarisch bedrijfsleven. Het is, ondanks herhaalde pogingen, niet mogelijk gebleken met het agrarisch bedrijfsleven in contact te treden over het ondernemersfonds. Daarmee is een trekkingsrecht van omstreeks 50.000 euro ‘onbelegd’. Het gaat om 327 adressen, waarvan bijna de helft in Reeuwijk. De gemiddelde bijdrage aan het fonds van deze 327 bedraagt 154 euro, met uitschieters naar boven en beneden. Overigens is de productiegrond van een agrarisch bedrijf wettelijk gezien al uitgezonderd van ozb-betaling. Met ozb belast zijn alleen de opstallen. De feitelijke ozb-bedragen corresponderen dus niet met de totale woz-waarde van het agrarisch bedrijf. De stuurgroep betreurt het dat deze sector niet tot participatie in het fonds lijkt te gaan komen. Het fonds is bedoeld voor gemeentebrede samenwerking van ondernemers en voor versterking van het ondernemingsklimaat in het hele gebied, ook in het buitengebied. Maar nu de zaken er zo voor staan, zal aan de agrarische ondernemers een retributie worden aangeboden. Zij kunnen na inzending van een kopie van hun ozb-aanslag aan het secretariaat van het fonds en voor zover uit de aanslag blijkt dat hun bedrijf uitsluitend voor agrarische productie dient, hun aandeel in de voeding van het fonds retour krijgen.
40
De Bodegraafse Ondernemersvereniging (BOV) bundelt het midden- en kleinbedrijf in Bodegraven en bestaat in meerderheid uit winkelbedrijven. In de ledenvergadering van de BOV werd de reikwijdte van het fonds goed zichtbaar. Aan de ene kant ging de discussie over zeer concrete doelen in de promotionele sfeer en over de manier waarop het fonds gebruikt kan worden om de betrokkenheid van de ondernemers bij deze activiteiten verder te vergroten. Aan de andere kant kwamen ook abstractere zaken als solidariteit tussen ondernemers, de lobbyfunctie en een mogelijk centrummanagement aan de orde. Bij een peiling bleken geen tegenstanders van het fonds te zijn.
We verbinden aan het praktisch verloop van het draagvlakonderzoek enkele conclusies.
Ten eerste. Het concept van een ondernemersfonds is goed doorgedrongen in het bedrijfsleven van Bodegraven-Reeuwijk. Er is geen unanieme steun – dat was ook niet te verwachten – maar de support, de actieve belangstelling en de ambities om iets goeds neer te zetten zijn zo groot, dat er alle reden is om een experiment te starten en het fonds per 1 januari 2014 voor een periode van drie jaar aan de slag te laten gaan.
Ten tweede. Het volgende hoofdstuk van deze rapportage bevat een gedetailleerd voorstel voor een gebiedsindeling. Dat voorstel is zo gedetailleerd opgesteld, om de afstand tussen de individuele ondernemer en de financiële posities in het ondernemersfonds zo kort mogelijk te maken. Het ‘eigenaarschap’ van het fonds leek gediend met een indeling in veel en betrekkelijk kleine gebieden. In de septembervergaderingen viel niettemin een ander geluid te horen. Door veel woordvoerders werd een voorkeur uitgesproken voor wat grotere werkgebieden, voor meer gemeenschappelijke bestedingen en voor meer onderlinge solidariteit tussen ondernemers. De stuurgroep is hier blij mee: kennelijk is het ondernemingsklimaat in Bodegraven-Reeuwijk toe aan een stevige ‘upgrading’ en is de bereidheid van ondernemers om met elkaar op te trekken, groot. Dat is een mooi startpunt voor het fonds. Tegelijkertijd voelt de stuurgroep zich niet vrij om de voorgestelde systematiek helemaal om te gooien. In de systematiek uit het volgende hoofdstuk wordt uitgegaan van 19 financiële posities, los van de bestaande verenigingen. Er zou voor het merendeel van de gebieden een nieuwe vereniging of platform opgericht moeten worden. Op basis van de signalen zoals die nu verkregen zijn, kiest de stuurgroep voor de volgende handelwijze:
De financiële posities per gebied blijven zoals in het dit rapport voorgesteld…
…maar de RvHID, ROV en BOV krijgen nadrukkelijk het verzoek om zelf regie te gaan voeren en met de gebieden te overleggen of zij een aparte vereniging willen vormen, dan wel een gebiedscommissie willen vormen van een bestaande vereniging, dan wel nu al samen willen werken met een ander gebied.
In de eerste helft van 2014 moet op deze vragen duidelijkheid komen.
41
Ten derde. Zoals het er nu uit ziet, zal het fonds in de winkelgebieden, op de bedrijventerreinen en mogelijk ook met enkele gemeentebrede activiteiten vlot uit de startblokken komen. De kwetsbare plek in de gemeentebrede organisatie van het ondernemerschap is het buitengebied. Hoewel op dit moment geen duidelijke perspectieven zijn op volledige participatie van het buitengebied in het fonds, blijft de uitnodiging staan aan alle ondernemers in het buitengebied om samen met hun collega’s elders uit de gemeente te zoeken naar versterking van de wederzijdse posities.
Ten vierde. Een concrete ‘bijvangst’ van de finale van opinievorming in de ondernemersverenigingen is de behoefte aan een lobbycapaciteit, naast de direct zichtbare commercieel-ondersteunende voorzieningen. Die lobbycapaciteit zou op uiteenlopende activiteiten betrekking hebben: het steunen van ondernemers met investeringsplannen in gemeentelijke procedures, het voorbereiden van afspraken over gemeentelijk onderhoud van de openbare ruimte en andere gemeentelijke taken namens de gebruikers van de terreinen, het bundelen en behartigen van de collectieve belangen van ondernemers naar de gemeente en naar andere partijen, support voor de verenigingen bij hun interne professionalisering, het opzetten en mogelijk uitoefenen van citymanagement, parkmanagement en gebiedsmanagement, het bijdragen aan de marketing van en acquisitie voor Bodegraven-Reeuwijk in de grotere regio, het vertegenwoordigen van de ondernemers in Bodegraven-Reeuwijk in regionale netwerken, het lobbyen voor grotere zaken. De behoefte aan deze taken zal nog toenemen, nu de kamer van koophandel binnenkort niet meer beschikbaar is voor de regionale belangenbehartiging. Het ligt natuurlijk niet voor de hand dat de trekkingsgerechtigde partijen ieder voor zich op zoek gaan naar invulling van deze taak. De verwachting is dat tijdens de inrichting van het fonds – begin-2014 – de vraag of er een dergelijke lobbyfunctie komt, aan de partijen zal worden voorgelegd. Tijdens de vergaderingen is opgemerkt dat het gezamenlijk aanstellen van zo’n functionaris ook een symbool is van de solidariteit tussen de ondernemers in Bodegraven-Reeuwijk. Het benodigde budget – loon en werkbudget – zal afgaan van de gebiedsgerichte trekkingsrechten. Bij die gelegenheid zal ook aan de partijen waaraan nu een retributieregeling is aangeboden (LTO Noord) - dan wel een pas-op-de-plaats mee is afgesproken (het overig buitengebied) – of zij akkoord gaan met participatie aan dit gemeentebrede belang, of dat zij hun financiële positie onaangetast willen houden. Overigens is nog maar te bezien of alle taken in een enkele persoon te verenigen zijn. Misschien moet met diverse deskundigheden gerekend worden. Maar het lijkt wel reëel dat met een enkele fte al heel veel gedaan kan worden. Mocht het tot aanstelling komen, dan ligt het niet in de rede dat het bestuur van het fonds de functionaris aanstuurt. Het fonds is de bankier van de gezamenlijke activiteiten en een bankier houdt zich op gepaste afstand van politieke discussies. Het ligt meer in de rede dat de vier verenigingen ( en mogelijk het platform buitengebied en LTO, als zij besluiten tot participatie) de aansturing voor hun rekening nemen, daar horen politieke discussies immers thuis.
42
43
4
Uitgangspunten voor gebiedsindeling
Het staat de ondernemers vrij om hun eigen samenwerkingsgebieden te kiezen. Een criterium kan zijn de logische samenhang in een werkgebied. Een criterium kan ook zijn een gezamenlijke ambitie. De stuurgroep gaat voorlopig uit van geografische gebieden. Maar waar sectorale indelingen aan de orde zijn, is dat ook een mogelijkheid. De gebiedsindeling ligt evenmin vast. Gebieden kunnen na verloop van tijd gaan samenwerken en fuseren, of juist weer uit elkaar gaan. De gebiedsindeling van een fonds moet de dynamiek van de lokale economie volgen. Aan die flexibiliteit is wel weer een grens: het moet werkbaar blijven, je moet iets kunnen organiseren. In dit hoofdstuk doen we een eerste voorzet voor een gebiedsindeling. Die voorzet is niet bedoeld als definitief voorstel, maar om de discussie op gang te brengen. In het hieronder gepresenteerde cijfermateriaal zijn de trekkingsrechten berekend. Dit trekkingsrecht is gebaseerd 50 euro per ton WOZ-waarde van de categorie niet-woningen in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. De totaalsom is in deze tabel nog exclusief de bijdrage uit de gemeentepanden, en komt uit op € 368.518,27. Het gaat om niet-officiële getallen. Voor dit moment zijn ze goed genoeg, maar in hun definitieve vorm moeten ze volledig corresponderen met de belasting database van de gemeente. Ook is in deze getallen geen rekening gehouden met de eerder besproken bijdrage aan de operationele kosten van het fonds van 6%.
44
Gebieden: 1.
Winkelcentrum Bodegraven Centrum, trekkingsrecht: a. Centrum € 53.428,73 b. Doortocht € 5.069,00 2. Winkelcentrum Bodegraven Broekvelden, trekkingsrecht: 3. Bedrijventerrein Bodegraven Broekvelden- Groote Wetering, trekkingsrecht: a. Broekvelden: € 59.821,50 b. Groote Wetering: € 30.088,50 4. Bedrijventerrein Bodegraven Rijnhoek, trekkingsrecht: 5. Winkelcentrum Reeuwijk Mierenakker, trekkingsrecht: 6. Bedrijventerrein Reeuwijk Zoutman, trekkingsrecht: 7. Bedrijventerrein Reeuwijkse Poort, trekkingsrecht: 8. Winkelcentrum Reeuwijk Bruggehoofd, trekkingsrecht: 9. Driebruggen/Hogebrug, trekkingsrecht : 10. Reeuwijk-dorp, trekkingsrecht: 11. Waarder, trekkingsrecht:
45
€ 58.497,00
€ 2.404,00 € 89.910,00
€ 14.735,50 € 2.713,00 € 32.690,28 € 20.258,00 € 4.992,50 € 3.482,00 € 4.115,77 € 1.565,50
12. Nieuwerbrug, trekkingsrecht: 13. Buitengebied, trekkingsrecht: 14. Buitengebied-Agrarisch, trekkingsrecht:
€ 2.607,00 € 38.818,50 € 50.450,99
Sectoren Sport, trekkingsrecht : Onderwijs,trekkingsrecht: Water: trekkingsrecht: Recreatie en Toerisme (jachthavens en ‘versnipperd’ horeca), trekkingsrecht:
€ 8.132,00 € 11.478,50 € 9.547,00 € 9.547,00
Gemeente, trekkingsrecht (verspreid over bovenstaande bedragen):
€ 19.667,50
Eindtotaal (excl. gemeente)
€ 365.945,27
Enkele overwegingen: Op grond van deze identificatie van economische gebieden, zijn dus omstreeks 18 trekkingsgerechtigde partijen mogelijk in Bodegraven-Reeuwijk. Dat is veel, zeker als we kijken naar vergelijkbare fondsgemeenten. Het even grote Meppel heeft er 6 (drie gebiedgerichte en drie sectorale, al hebben die gebiedsgerichte partijen wel weer kleinere gebiedsverenigingen). Nu is Bodegraven-Reeuwijk een pluriforme gemeente, daar past best een iets hoger aantal partijen bij. Wellicht moeten we de balans zoeken bij omstreeks 10 tot 12 partijen. Samenvoeging is zeker wenselijk en er kan binnen een vereniging altijd weer gekozen worden voor subcommissies. Het vraagt ook minder tijd van bestuurders. De terreinen Broekvelden, Groote Wetering, Rijnhoek, Zoutman en Reeuwijkse Poort zijn groot genoeg om zelfstandig beleid te kunnen maken. Een overweging is om daar tot gebiedsverenigingen te komen (ze zijn er voor een deel al). De kleinere winkelcentra in het centrum van Bodegraven zijn in dit voorstel samengebracht in een vereniging. De vraag is of dit ook mogelijk is in Reeuwijk. Een overweging zou zijn om BOV en ROV te vragen het tot stand komen van gebiedscommissies te bevorderen en zelf een paraplurol te vervullen. Het zou immers jammer zijn wanneer elk klein gebied zelf het wiel uit gaat vinden. Voor het buitengebied zijn verschillende opties. Het is inmiddels bekend dat het Platform Buitengebied (de grotere bedrijven) een eigen rol ziet weggelegd. In het vorige hoofdstuk is al aangegeven hoe we met het trekkingsrecht van dit gebied om zullen gaan. De ‘bottom-line’ van de planvorming over de agrarische sector is al eerder aan de raad meegedeeld (bij de beantwoording van raadsvragen van 3 juli 2013) en later in een afzonderlijke mail en brief aan LTO Noord, afdeling Bodegraven-Reeuwijk (zie bijlagen) vastgelegd. De forse recreatieve presentie in het gebied is enigszins een verrassing. In de cijferopstelling is, zoals al opgemerkt, nog geen rekening gehouden met de noodzakelijke overhead (omstreeks 6% van het fonds, te weten de kosten voor administratie en een minimale ondersteuning). Er is ook nog geen rekening gehouden met een terreinoverstijgend stuk in het fonds (bijvoorbeeld de in het vorige hoofdstuk genoemde lobbyist namens het bedrijfsleven in heel Bodegraven-Reeuwijk bij de gemeente). Overwogen zou kunnen worden om daar van af te zien en eerst maar eens te kijken of de gebiedsgerichte benadering goed van de grond komt. Maar een andere overweging is dat vroeg of laat de vraag naar gezamenlijke
46
acties toch wel op komt en dat het handig is daar nu al op vooruit te lopen. Zo zijn er fondsen die vanaf het begin 15% apart hebben gezet voor gemeentebrede acties en juist met dat bedrag enorm veel dynamiek hebben kunnen losmaken. De Gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft twee identiteiten. Aan de ene kant is de gemeente een publiekrechtelijke partij; in die hoedanigheid hoort er gepaste afstand te zijn tot het fonds: politiek-bestuurlijke bemoeienis met het fonds zou schadelijk zijn voor het beginsel ‘voor en door ondernemers’. Aan de andere kant is de gemeente ook privaatrechtelijke partij en is als vastgoedeigenaar en gebruiker ook gewoon ‘ondernemer’, met dezelfde belangen als de andere ondernemers. Het fonds kan verder, ook zonder financiële en praktische participatie van de kant van de gemeente. De stuurgroep wil de gemeente echter van harte uitnodigen toch deel te nemen aan het fonds. Er is vertrouwen dat een gemeentelijke positie in het fonds niet vanuit politieke motieven gebruikt zal worden. Tegelijkertijd gaat van gemeentelijke participatie wel een signaal van solidariteit uit naar de ondernemers. Mocht de gemeente inderdaad mee gaan doen, dan moeten ook voor de gemeente uiteindelijk rendementen zichtbaar worden gemaakt.
Enkele bestedingssuggesties per gebied Het is aan de gebieden zelf om te bepalen wat ze met hun geld gaan doen. Maar bij een eerste verkenning van de wensen en behoeftes van ondernemend BodegravenReeuwijk kwam binnen de stuurgroep al een flinke serie suggesties op. De suggesties kunnen behulpzaam zijn in de opinievorming per gebied.
WC Bodegraven Centrum
WC Bodegraven Broekvelden
BT Bodegraven Rijnhoek
BT Bodegraven Broekvelden
BT Reeuwijk Zoutman
beveiligingssysteem, extra strooien, onderhoud straatmeubilair, verwijderen zwerfafval, collectieve promotie-actviteiten: intocht Sint, kerst- en paasactiviteiten, ijsbaan, winkelcentrummanagement, kennis en kunde bijeenkomsten (bijvoorbeeld over internetmarketing) digitaal winkelplein, beveiligingssysteem, extra strooien, onderhoud straatmeubilair, verwijderen zwerfafval, collectieve promotie-actviteiten: intocht Sint, paasactiviteiten, ijsbaan vermindering contributie, verbetering openbaar vervoer (shuttle bus), lobby, digitaal zakenplein shuttle busje, beveiligingsysteem, (digitale) bewegwijziging, parkeren en fietsenstalling (bij parkeergarage), sluitend maken van het glasvezelnet glasvezel, beveiligingssysteem, KVO: Keurmerk Veilig Ondernemen, adopteren rotonde
47
Nieuwerbrug
Driebruggen
Waarder
Agrarisch bedrijfsleven
digitaal winkelplein, extra strooien, onderhoud straatmeubilair, verwijderen straatafval, collectieve promotieactiviteiten zoals Sint-, paas en kerstactiviteiten digitaal winkelplein, extra strooien, onderhoud straatmeubilair, verwijderen straatafval, collectieve promotieactiviteiten zoals Sint-, paas en kerstactiviteiten digitaal winkelplein, extra strooien, onderhoud straatmeubilair, verwijderen straatafval, collectieve promotieactiviteiten zoals Sint-, paas en kerstactiviteiten duurzaam agrarisch ondernemen, bedrijfsadvisering, open dagen en bezoekersmarketing, promotie streekproducten, infrastructuur in buitengebied, calamiteitenfonds
Hoe gaat het nu in de praktijk lopen? Een voorbeeld:
Een ondernemer neemt in zijn gebiedsvereniging deel aan de discussie over de visie op de bedrijfsomgeving; daar volgen na verloop van tijd
De vereniging krijgt aan het begin van elk kalenderjaar per brief van het bestuur van het ondernemersfonds te horen hoeveel trekkingsrecht zij heeft op
bestedingsvoorstellen uit. het ondernemersfonds (dat trekkingsrecht wordt, indien van toepassing, opgeteld bij restanten van vorige jaren).
De vereniging maakt plannen – dat kunnen plannen per activiteit zijn, maar bij voorkeur een jaarplan.
De plannen worden ingediend bij het bestuur van de beheerstichting van het fonds.
Het bestuur van het fonds toetst de aanvraag aan twee criteria: is er voldoende trekkingsrecht en wordt het voorstel naar behoren gedragen door de leden van de vereniging? Het bestuur kan inhoudelijke vragen stellen en de vereniging wijzen op omstandigheden zoals dubbelingen met de programma’s van anderen, maar kan de aanvraag niet op inhoudelijke gronden afwijzen. De meeste aanvragen worden dus per hamerslag toegekend. Agendering in het fondsbestuur dient niettemin drie doelen: toetsen van de rechtmatigheid, veilig stellen van de transparantie en verenigingen wijzen op mogelijke samenhang in activiteiten.
48
De vereniging krijgt bericht van goedkeuring en kan de activiteit aanbesteden of zelf uitvoeren.
De rekening van de activiteiten wordt door de vereniging naar het fonds geleid. Het fonds betaalt de rekening en zorgt voor vooraftrek van de btw. Ingeval van een jaarplan (waarbij de btw-aftrek door de trekkingsgerechtigde kan worden geregeld) kan ook budget worden overgemaakt naar de trekkingsgerechtigde.
In het begin zal er her en der misschien kritisch naar deze werkwijze gekeken worden. Maar de ervaring is dat deze systematiek binnen een jaar routine is geworden. Veranderingen in werkgebieden in de loop van de tijd zijn mogelijk: in de loop van de tijd veranderen problemen en voorkeuren. Er is praktisch wel een beperking aan de veranderbaarheid van de systematiek: het moet organisatorisch werkbaar blijven. Maar geen enkele grens is heilig: het systeem moet een goede balans treffen tussen berekenbaarheid en veranderbaarheid, tussen consolidatie en innovatie.
49
5.
De ‘governance’ van het fonds
Dit hoofdstuk verschaft een inrichtingsschets van het ondernemersfonds. Achtereenvolgens:
de governance in grote lijnen
bestuursstructuur
taken en samenstelling bestuur
fondsmanagement
evaluatie van het fonds.
De governance in grote lijnen Het fonds financiert de omgevingsambities die ondernemers gezamenlijk formuleren. Het verschaft de ondernemers een financiële positie, maar vult die niet voor hen in. De vlag moet steeds door de verenigingen geplant worden, niet door het fonds. Bij zo’n rol hoort een bescheiden en servicegerichte opstelling. Het fonds gaat niet op de stoel van de ondernemers zitten, neemt geen politieke standpunten in en is terughoudend met het voeren van een eigen communicatiestrategie. Het bestuur draagt, richting de gemeente, de eindverantwoordelijkheid voor een ordentelijke gang van zaken. Dat betekent dat het bestuur van het fonds alle bewegingen in het fonds moet kunnen zien en kunnen beoordelen en ook moet kunnen ingrijpen in geval van dreigende tekorten, verwaarlozing, ‘non deliveries’, enzovoort. Bovendien is zeker in het begin ook opbouwwerk nodig, de verwachtingen zijn hooggespannen, de kritische zin van de ondernemers ook. En terecht. Maar bij zoveel verwachtingen moet het fonds geoutilleerd op pad worden gestuurd. Het fonds heeft een eenvoudige, niet-prominente maar wel effectieve bestuursstructuur nodig. Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk De meest praktische vorm voor het fonds is een centrale stichting. Het wordt statutair een onafhankelijke stichting, die los staat van de bestaande verenigingen. Deze stichting:
zorgt voor afspraken met de gemeente
50
beheert trekkingsrechten
neemt geen inhoudelijke beslissingen over bestedingen uit het fonds (daar gaan de trekkingsgerechtigde verenigingen zelf over)
zorgt voor een jaarrekening, btw-afhandeling, et cetera
neemt daarmee geen plek in onder de bestaande verenigingen als het gaat om belangenbehartiging of activiteiten, maar is alleen een organisatorisch construct om het zo gemakkelijk mogelijk te maken.
Bestuur Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk Als het gaat om de samenstelling van het bestuur zijn er twee benaderingen. De ene benadering is die van een compact bestuur – 3 tot 5 personen – met een onafhankelijke signatuur. Zo’n aanpak leent zich goed wanneer er nog veel witte vlekken zijn waar goed over moet worden nagedacht en waar creativiteit voor nodig is. Het bestuur kan dan als een ‘Gideonsbende’ gaan pionieren. De andere benadering is die waarin vertegenwoordigers van de trekkingsgerechtigde groepen in het bestuur komen: iemand van de detailhandel, iemand van de not for profit, iemand van de terreinen, enzovoort. Deze aanpak ligt meer voor de hand in situaties waarin verankering en eigenaarschap vooral de aandacht behoeven. De keuze is om de oprichtingsfase van het bestuur – de jaren 2014 en 2015 – in te gaan met een bestuur volgens de eerste benadering: een compact bestuur met nieuwe en onafhankelijke mensen. De overweging daarbij is dat het fonds een initiatief is van de drie ondernemersverenigingen, maar een onafhankelijke rol moet gaan spelen, ook ten opzichte van deze verenigingen. Dit rapport opent met de mededeling dat we iets nieuws gaan beginnen in Bodegraven-Reeuwijk. Die nieuwe start willen we onderstrepen door ook nieuwe bestuurlijk talent te zoeken voor deze klus. Het spreekt vanzelf dat het moet gaan om mensen met een groot gevoel voor ondernemerschap, maar die zijn ongetwijfeld te vinden. In de statuten kan worden vastgelegd dat het bestuur bestaat uit minimaal drie of vijf personen met wortels in en kennis van ondernemend BodegravenReeuwijk. Statutair zal ook de mogelijkheid bestaan om het bestuur uit te breiden, ook met niet-stemhebbende adviseurs. Het bestuur van de Stichting Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk fungeert in de regel als beslissingsorgaan en heeft de volgende taken: Besluitvorming over alle aanvragen voor het gebruik van een trekkingsrecht. In het overgrote deel van de gevallen zal die behandeling een routinehandeling zijn. De inhoudelijke afweging hoort immers bij de verenigingen. Maar de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid vergt dat het bestuur alles ziet. Zorg dragen voor tijdige vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening, verantwoording richting de gemeente. Bewaken van de goodwill richting de gemeente en de representatie van het fonds naar derde partijen (overheid, andere fondsen, andere ondernemersorganisaties). Zorgen dat ondernemers overal in Bodegraven-Reeuwijk georganiseerd raken, zodat in de hele gemeente trekkingsrecht kan worden uitgeoefend.
51
Zorg dragen voor transparantie in het hele netwerk: beschikbaar stellen van informatie over bestedingen, bevorderen van samenwerking tussen ondernemersorganisaties. Signaleren van behoeftes en problemen, indien nodig beleid ontwikkelen. Leveren van praktische hulp bij conflicten en problemen, ingrijpen bij ontsporingen. Het in gang zetten van periodieke evaluaties van het fonds.
Punt van overweging is nog om, naast het bestuur, een adviesraad in te stellen. Een adviesraad zou kunnen bestaan uit de besturen van alle verengingen die gebruik maken van de financiële posities van het fonds. De functie van de adviesraad is tweeledig: gesprekspartner voor het bestuur, met name bij de bespreking van de jaarstukken; en platform voor uitwisseling van ideeën en voorstellen tussen alle partijen. Er zal later een keuze gemaakt worden in deze kwestie.
Fondsmanagement De ervaring van elders wijst uit dat fondsen groter dan ongeveer 250.000 euro niet meer met alleen vrijwilligerswerk te runnen zijn. Het aantal verrekeningen is zo groot, dat een deugdelijke administratie nodig is. In de praktijk verbinden de meeste fondsen daar een soort ‘opbouwcapaciteit’ aan, die de verenigingen ondersteunt in hun activiteiten. Dat wordt een secretariaat of management van een fonds, in Bodegraven-Reeuwijk kan gedacht worden aan de ordegrootte van 15 tot 20 uur in de week. Het gaat om de volgende taken:
Het soepel laten verlopen van het administratief proces: samen met de gemeente de hoogte van het trekkingsrecht per deelgebied vast stellen, de verenigingen daarover berichten, financieringsaanvragen begeleiden, facturen voldoen, administreren, zorgen voor een begroting en een jaarrekening.
Het ‘opbouwwerk’: het ondersteunen van het tot stand komen van verenigingen en allianties in gebieden in de gemeente die nu nog een witte vlek zijn.
Zorgen voor ‘zuurstof’ in het netwerk van verenigingen, informatie verspreiden, goede praktijkvoorbeelden laten zien, mensen op ideeën brengen, ondernemers waar nodig helpen bij het formuleren van een project, contacten leggen, praktische problemen oplossen.
Het ondersteunen van het bestuur van het fonds.
De vraag naar capaciteit is in ondernemerskringen vaak lastig. Aan de een kant riekt het scheppen van een formatieve capaciteit naar ‘overhead’. Aan de andere kant is er ook gewoon vraag naar een slimme man of vrouw die de besturen van de verenigingen werk uit handen neemt.
52
Evaluatie van het fonds De afspraak is dat het fonds een pilotperiode van drie jaar meemaakt. Tegen het einde van die periode – eind-2016 – volgt een evaluatie. Die evaluatie kan eventueel leiden tot het verdwijnen van het fonds, of tot voortzetting, indien nodig in bijgestelde vorm of met een bijgestelde agenda. De evaluatie bestaat uit het voorleggen van een kwalitatieve vraagstelling aan de ‘stakeholders’ van het fonds. Dat zijn in beginsel alle besturen van verenigingen en allianties die gebruik maken van het fonds, aangevuld met de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, grotere individuele bedrijven en derden, waaronder eventueel deskundigen ‘van buiten’.
53
Bijlage 1 Overzicht van de vragen zoals die zijn gesteld tijdens de vergadering van de commissie Bestuur en Financiën van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, gehouden op 3 juli 2013 in het gemeentehuis te Bodegraven.
De vragen zijn weergegeven in de volgorde waarin zij zijn gesteld en zijn beschikbaar gesteld door de griffie.
1.
Welke lessen kunnen uit het falen van de BIZ in de kern Reeuwijk worden getrokken en hoe kunnen deze lessen bijdragen aan het slagen van het ondernemersfonds? Er zijn tenminste twee leereffecten. Door de hoge draagvlakeisen is een BIZ vooral mogelijk in gebieden die al goed georganiseerd zijn. Dat zijn doorgaans ook gebieden zonder al te heftige problemen. We kunnen dat een systeemfout in de BIZ noemen: de terreinen die het hardst een ondernemersfonds nodig hebben, kunnen er via de BIZ amper aan kunnen komen. Een goed voorbeeld is Lage Weide uit Utrecht, een van de grootste terreinen in Nederland, met een grote problematiek op het gebied van schoon, heel en veilig en met een bedrijvigheid die voor een deel als ‘marginaal’ beschreven kan worden. Een deel van de bedrijven heeft geen belangstelling voor kwaliteit in de bedrijfsomgeving en kan prima leven met verwaarlozing. Er zit een goede vereniging, maar die had met 60 leden maar een minderheid van de 800 ondernemers. De draagvlakeisen van de BIZ bleken in die situatie onhaalbaar. Aan de andere kant van Utrecht ligt een kantorenboulevard met allemaal hooggeschoolde werkgelegenheid, die toch al goed georganiseerd is. Daar werd vrij soepel een BIZ ingevoerd. Lage Weide kon pas aan de gang toen de gemeenteraad akkoord ging met het invoeren van een gemeentebreed ondernemersfonds. Voor een deel speelt dit ook op Zoutman in Reeuwijk. Er moet echt wat gebeuren op dat terrein. Een leereffect van de mislukte BIZ-poging is verder dat de discussie niet gepolariseerd moet worden aangepakt. Het heeft geen zin om mensen met kritische vragen als ‘freerider’ weg te zetten. De discussie moet op zakelijke gronden worden gevoerd. Dat geldt in algemene zin ook voor een gemeentebreed ondernemersfonds. Er zijn nu ongeveer 25 van dergelijke fondsen en er zijn op enkele plekken mislukte pogingen gedaan. Die mislukkingen hebben steeds te maken met een slecht samenwerkingsklimaat: oud zeer, onderling wantrouwen tussen groepen, geen gunfactor, een dominante of bazige sector die de discussie ontloopt en dat soort factoren. In dat soort gevallen ziet er niets anders op dan te wachten tot er een nieuwe generatie aan leiderschap in het bedrijfsleven opstaat. Verder helpt het wanneer de gemeente van goede wil is. Het initiatief moet bij de ondernemers blijven, maar een gemeente die de meerwaarde van een versterkte organisatiegraad onder de ondernemers onderkent, draagt bij aan een goed klimaat.
2.
De instelling van een ondernemersfonds heeft tot gevolg dat de ondernemers die niet mee willen doen, toch gedwongen worden mee te doen. Verschillende fracties zouden op dit punt graag een nadere toelichting krijgen. Kenmerk van een belastingheffing is dat hij verplicht is, ongeacht wat de belastingheffende gemeente gaat doen met de opbrengst. Het staat de gemeenteraad dus vrij om de OZB te verhogen, wat de raad vervolgens ook maar met de opbrengst wil doen. En bij alle verhogingen zijn alle ondernemers
54
gedwongen om mee te betalen. De gemeenteraad zou er ook voor kunnen kiezen om een ondernemersfonds te financieren uit de reeds beschikbare algemene middelen, zonder een OZB-verhoging. Maar de initiatiefnemers realiseren zich dat dat geen haalbare kaart is. Daarom onderzoeken zij de mogelijkheid om de financiële betaalbaarheid van het fonds veilig te stellen vanuit een belastingverhoging. De achterliggende analyse is dat er niet-vrijblijvende oplossingen nodig zijn om het ondernemersklimaat in stand te houden. Een goed georganiseerde, schone en veilige bedrijfsomgeving is van levensbelang. Met alleen maar een vrijwillige inzet, is daar niet meer aan te werken. Overigens is in alle gemeenten waar het fonds tot op heden is ingevoerd, na verloop van tijd de weerstand wel verdwenen. Aan de ene kant zit de belastingverhoging direct ‘in het systeem’ en wordt nauwelijks meer gevoeld. Aan de andere kant is er het gemak van de zaken kunnen organiseren zonder steeds weer over de contributie te beginnen en over wie wel en wie niet meebetaalt. Alle fondsen worden ingezet als experiment, voor een periode van een jaar of drie. De afspraak is – en dat zal ook in Bodegraven-Reeuwijk het geval zijn – dat als het experiment mislukt en het is na drie jaar nog steeds omstreden en zonder succes, dat het fonds dan verdwijnt en de OZB weer omlaag gaat. Tot nu toe is dat nergens gebeurt. Overigens is buurgemeente Gouda het dichtstbijzijnde voorbeeld van een al langer bestaand fonds, dat breed gesteund wordt in de lokale economie.
3.
Een aantal ondernemers woont in een woning die volgens het vigerende bestemmingsplan weliswaar een bedrijfswoning is, maar die niet langer dienst doet als bedrijfswoning. Voor de eigenaren van deze woningen zou de invoering van het ondernemersfonds nadelige gevolgen kunnen hebben. Verschillende fracties zouden op dit punt graag een nadere toelichting krijgen. Ook zouden zij graag vernemen welke mogelijke oplossingen er voor dit probleem bestaan.
Het voorstel is om te komen tot een verhoging van het OZB-tarief voor eigenaren en gebruikers van niet-woningen en daarbij geheel de thans geldende systematiek te volgen, zonder uitzonderingen. Dat kan volgens de Wet Onroerende Zaken ook niet anders. De wet rekent bedrijfswoningen tot de categorie zakelijk onroerend goed. Dat betekent dat sommige ondernemers die ‘op hun bedrijf’ wonen – sommige winkeliers, bedrijven met de rechtsvorm eenmanszaak, landbouwers – ook zakelijke OZB betalen over hun huis, en dus ook over hun huis meebetalen aan het fonds. Het gaat in de meeste gevallen om beperkte bedragen (tientjes), maar het is toch een erkende ‘weeffout’ in de WOZ. Maar juist in het geval van de komst van een ondernemersfonds is er wel weer iets voor te zeggen. De woningen staan immers in economische gebieden en zijn gebaat bij de diensten die vanuit het ondernemersfonds betaald gaan worden (zoals beveiliging).
4.
Is het mogelijk om de invoering van het fonds ongedaan te maken als het fonds eenmaal is ingevoerd?
Ja. Het is het voornemen om, mocht het tot invoering van het fonds komen, na een bepaalde periode (gedacht wordt aan drie jaar) te evalueren. Als bij die evaluatie blijkt dat het fonds niet gewerkt heeft, zal het weer verdwijnen. In een convenant met de gemeente zal worden vastgelegd dat dan ook de OZBverhoging weer wordt teruggedraaid.
5.
Wat zijn de gevolgen van de invoering van het ondernemersfonds voor ZZP-ers?
55
Veel zzpers maken geen gebruik van zakelijk onroerend goed en betalen dus ook geen zakelijke OZB. ZZPers die wel gebruik maken van zakelijk onroerend goed, krijgen automatisch toegang tot die besluitvorming. Als rekenvoorbeeld kan een klusbedrijf dienen, dat een hal huurt met een WOZ-waarde van 50.000 euro. Op basis van het voorstel zoals dat thans in Bodegraven-Reeuwijk circuleert, zal zijn bijdrage aan het fonds omstreeks 22 euro bedragen. Er zijn ZZPers die geen zakelijke OZB betalen en toch lid willen worden van een ondernemersvereniging, omdat ze het ondernemersklimaat willen ondersteunen en hun netwerk willen vergroten. Het is aan de verenigingen zelf om te bepalen hoe ze daar mee om gaan.
6.
Zijn er al evaluaties met betrekking tot het functioneren van ondernemersfondsen in andere gemeenten bekend en kan er lering uit deze evaluaties worden getrokken?
Ondernemersfondsen op WOZ-basis bestaan inmiddels in omstreeks 25 gemeenten, van klein (Schiermonnikoog) tot groot (Utrecht) van platteland (Leek) tot stedelijk (Groningen, Gouda), van industrieel (Katwijk) tot kwartaire sector (Leiden). Er zijn al veel evaluaties verricht. Een belangrijk leereffect is dat je van te voren niet teveel moet vastleggen: de samenwerkingsverbanden van ondernemers en de bestedingspatronen uit het fonds ontwikkelen zich voortdurend. Een tweede leereffect is dat na verloop van tijd meer behoefte begint te ontstaan aan gemeentebrede initiatieven (zoals ondersteunen van lobby en overleg met de gemeente) en niet alle geld in gebieden of sectoren ‘vast’ moet zitten.
7.
Wat is de concrete aanleiding voor het instellen van een ondernemersfonds?
Er zijn vele redenen voor het instellen van een fonds. De concrete aanleiding om er sinds 2012 in Bodegraven-Reeuwijk over te praten, is de ervaren veiligheidsproblematiek op de terreinen. Verder heeft de discussie over de nieuwe economische visie van de gemeente een belangrijke rol gespeeld. Die visie onderschrijft het belang van goed georganiseerd ondernemerschap als een sterke ‘counterpart’ voor de gemeente.
8.
Hoe meet men het draagvlak van een ondernemersfonds? De helft plus 1 lijkt niet van toepassing te kunnen zijn op het bedrijfsleven. Er zijn immers bedrijven die 1 of 2 medewerkers hebben en bedrijven die er 1000 hebben. Het gaat in de kern om een burgerinitiatief. Het initiatief moet, zoals elk voorstel dat aan de raad gedaan wordt, voldoende kwaliteit hebben om het vertrouwen te winnen. Onderdeel van die kwaliteit is een behoorlijk draagvlak onder de ondernemers. Het is een illusie om uit te gaan van 100% draagvlak: het ondernemerschap is net zo pluriform als de samenleving zelf, of de politiek. Er zullen altijd tegenstanders zijn. maar er wordt expliciet gezocht naar steun van de ondernemers die zich reeds georganiseerd hebben en als gesprekspartners van het gemeentebestuur bekend zijn (de verenigingen BOV, ROV, RvHID en de Koepel) en van de grotere ondernemingen. Verder wordt in openbaarheid gewerkt, zodat ondernemers die ook maar enigszins volgen wat er in hun bedrijfsomgeving gebeurt, in staat zijn om zienswijzen kenbaar te maken.
9.
Hoe wordt het ondernemersfonds vormgegeven? Er kan immers worden gedacht aan een centraal fonds, een fonds per gebied en aan varianten hierop.
56
De gedachte gaat voorlopig uit maar een gebiedsgewijze opbouw. Dat betekent dat elk economisch gebied in Bodegraven-Reeuwijk z’n eigen inleg weer beschikbaar krijgt. Een gemeentebreed stuk en sectorale delen zijn ook mogelijk, maar alleen wanneer het overleg met de ondernemers uit zal wijzen dat daar behoefte aan is. De ondernemers zijn vrij om hun allianties te kiezen, binnen de grenzen van de werkbaarheid. Het fonds wordt beheerd door een stichting met een stichtingsbestuur bestaande uit ondernemers. Dat bestuur ziet toe op een goede gang van zaken en zal de verenigingen en allianties van ondernemers waar nodig stimuleren om tot actie over te gaan.
10. Beslissen de ondernemers met elkaar over de besteding van de middelen van het fonds?
Het is een fonds voor en door ondernemers. Per werkgebied besluiten de ondernemers zelf over de besteding. Enige voorwaarde is dat dat gebeurt op een transparante en democratische manier en dat alle OZB-betalers in een gebied toegang krijgen tot de verenigingen waar de besluiten worden genomen.
11. Zou een ondernemersfonds een bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van de organisatiegraad van de ondernemers?
Ja. Het gaat bij een fonds om twee dingen: enerzijds het verkrijgen van een structurele grondslag voor de financiering van de gemeenschappelijke belangen, anderzijds het vergroten van de betrokkenheid, de organisatiegraad en het regievermogen van de ondernemers. Als het goed gaat, zijn er over enkele jaren overal in Bodegraven-Reeuwijk verenigingen of gebiedscommissies die hun gebied goed kennen en acties weten te organiseren. 12. Kan een groep als ‘not for profit ook bij het ondernemersfonds worden betrokken? De ‘not for profit’ (zorg, cultuur, onderwijs, sport) is niet groot in Bodegraven-Reeuwijk. Maar de not for profit betaalt OZB voor niet-woningen en is in die zin ondernemer. De not for profit is ook ondernemer in de zin dat ze gezamenlijke omgevingsbelangen heeft met de commerciele ondernemingen. Er wordt tussen profit en not for profit al veel samengewerkt en die samenwerking zal verder versterkt worden. Er moet nog een keuze gemaakt worden of de not for profit meegaat in de gebiedsgewijze aanpak die voor het leeuwendeel van de commerciële ondernemingen zal gelden, of dat er een sectoraal trekkingsrecht komt.
13. Waarom dient de gemeente een rol te spelen in het ondernemersfonds? Verschillende fracties zouden graag een nadere toelichting krijgen op de rol van de gemeente in het geheel van het ondernemersfonds. De vrijblijvende en vrijwillige behartiging van ondernemersbelangen zoals die thans plaatsvindt, is onvoldoende effectief en te veel afhankelijk van de goodwill van enkelingen. Goed georganiseerde samenwerking van ondernemers is steeds belangrijker aan het worden. De overheid vraagt in het algemeen steeds meer van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven. Het lokaal bestuur van Bodegraven-Reeuwijk in het bijzonder verwacht veel ‘organiserend vermogen’ van het bedrijfsleven, zoals ook blijkt uit de Economische Visie van de gemeente. Al deze taken kunnen niet meer langer in vrijblijvendheid worden opgepakt. Het zoeken is naar een niet-vrijblijvende oplossing. In dit land is de overheid – terecht – de enige partij die tot iets kan verplichten. Daarom is de medewerking van de gemeente nodig bij het in positie brengen van deze oplossing.
57
14. Is de gemeentelijke dotering aan het ondernemersfonds wel een subsidie? Materieel betalen de ondernemers hun ondernemersfonds zelf, maar formeel gaat het om een subsidie vanuit de algemene middelen van de gemeente. Dat is de administratieve manier waarop het geregeld moet worden. Met de gemeente zal overeen gekomen worden dat de gemeente minimale eisen zal stellen aan de subsidie, zodat de bestedingsvrijheid van de ondernemers optimaal is. De gemeentelijke eisen zullen in elk geval betrekking hebben op rekening en verantwoording.
15. Hoe hoog zijn de verwachte overheadkosten van het ondernemersfonds? De minimale overheadkosten zullen bestaan uit boekhouding en accountantskosten. In de praktijk zal er wellicht vraag ontstaan naar een secretaris of manager van het fonds. We zien bij andere fondsen dat die kosten door de ondernemers geaccepteerd worden, zolang het gaat om goede en ondernemersgerichte dienstverlening. De ervaring is dat met kosten tot 6% van het fonds gerekend moet worden. De inzet van de bestuursleden van het fonds zal op vrijwillige basis gebeuren, net als in de besturen van de verenigingen.
16. Is een ondernemersfonds wel zo geschikt voor bijvoorbeeld tandartsen, huisartsen en agrariërs? Het is niet ondenkbaar dat dit type ondernemers verplicht wordt aan iets bij te dragen waar zij niet aan willen bijdragen.
In elke gemeente moet natuurlijk gezocht worden naar acties die passen bij lokale behoeftes en maat. Maar in de praktijk blijken ook ondernemers in zorg, landbouw en andere bijzondere sectoren steeds meer aanspreekbaar te zijn op gezamenlijke omgevingsbelangen, zoals veiligheid, samenwerking met het onderwijs, promotie en dergelijke.
17. Verschillende fracties zouden graag een toelichting willen krijgen waarom voorbij wordt gegaan aan de mogelijkheid van de oprichting van een BIZ. Voor het ondernemersfonds zijn twee alternatieven beschikbaar, een BIZ en een reclamebelasting. De beide alternatieven moeten gerealiseerd worden in individuele gebieden. De initiatiefnemers in Bodegraven-Reeuwijk hebben het oog op een gemeentebreed ondernemersfonds, mede omdat het om een fusiegemeente gaat. Het is zaak een geïntegreerd speelveld te scheppen voor het bedrijfsleven binnen de nieuwe bestuurlijke grenzen, anders blijft het los zand. Een ondernemersfonds is daar een prima werkconstructie voor. Daarnaast heeft een ondernemersfonds veel meer ondernemersvrijheid en keuzeruimte in bestedingen dan de beide alternatieven. Ook in de nieuwe en permanente wet voor de BIZ moet het gaan om bestedingen in de openbare ruimte, met een ‘mede publiek’ belang. De BIZ is daarmee een privaat verlengstuk van de gemeente, in plaats van een werktuig geheel in handen van de ondernemers. Tenslotte zijn de invoeringkosten van een BIZ of reclamebelasting – ook voor de gemeente – veel hoger dan de kosten van een fonds. Voor de gemeente zijn de kosten van een ondernemersfonds zelfs nihil. Voor een meer uitgebreide argumentatie verwijzen we naar de rapportage.
58
18. Wat is het effect van een ondernemersfonds op bijvoorbeeld de sportverenigingen en de culturele- en zorginstellingen? De financiële consequenties via participatie aan het fonds zijn vrij overzichtelijk, omdat de not for profit niet groot is in Bodegraven-Reeuwijk (in sommige andere steden maakt de not for profit tot 30% van het fonds uit). De not for profit wordt uitgenodigd volop te participeren in de verenigingen waar over het fonds beslist wordt en ook de eigen belangen goed in de overwegingen zichtbaar te maken. Als de not for profit een eigen trekkingsrecht binnen het fonds wil krijgen, dan is dat ook een mogelijkheid.
19. Hebben de grootste bedrijven ook de meest zwaarwegende stem in een ondernemersfonds? Dat is aan de verenigingen zelf om te besluiten. Op dit moment verlopen eventuele stemmingen binnen de verenigingen meestal op basis van ‘one man, one vote’. Er kan reden zijn om daar bij besluiten over de besteding van de gelden van af te wijken. We verwachten in de praktijk geen groot probleem: bij de bestedingen zal gezocht worden naar belangen die grote en kleinere ondernemingen gezamenlijk raken. Ook op dit moment wordt er zelden of nooit gestemd binnen de verenigingen. Bij een goed voorstel wordt doorgepraat tot er een redelijke consensus is, met een goede plek voor ieders belang. 20. Hoe wordt het draagvlakonderzoek door de initiatiefnemers vormgegeven? Het draagvlakonderzoek bestaat uit discussie met en opinievorming binnen de ondernemersverenigingen RvHID, ROV en BOV, bij grotere bedrijven, bij bijzondere groepen (zoals het buitengebied en LTO) en bij ‘zelfmelders’ (iedereen die een zienswijze wil melden, is welkom). Er wordt actief publiciteit gezocht (Bodegraafs Nieuwsblad, Kijk op de Zomer) en er komt een openbare bijeenkomst. Doel is te bereiken dat elke ondernemer die ook maar enigszins betrokken is bij Bodegraven-Reeuwijk, zich op de hoogte heeft kunnen stellen en zienswijzen kenbaar heeft kunnen maken.
21. Is het mogelijk om alleen een ondernemersfonds op te richten voor de ondernemers in de bebouwde kom?
Nee, een ondernemersfonds op WOZ-grondslag volgt geheel en al de bestaande gemeentelijke systematiek. Iedereen die OZB voor niet-woningen betaalt, betaalt ook mee aan het ondernemersfonds en is dus ook gerechtigd om mee te besluiten over de bestedingen. 22. Kunnen de ondernemers die geen baat hebben bij een ondernemersfonds, worden ontzien? Nee, dat kan wettelijk niet, net zo min als ondernemers die geen baat hebben bij gemeentelijk beleid niet ontzien kunnen worden bij de OZB-heffing. In de praktijk is nooit op een weegschaaltje te meten welke onderneming welk belang heeft bij een fonds. Het gaat om de principes ‘voor en door ondernemers ‘en ‘samen sterker’. Er zit in het fonds, los van de doelmatigheidsgedachte (de gezamenlijke belangen effectiever behartigen) ook zeker een solidariteitsgedachte (elkaar wat gunnen en samen optrekken). Maar het fonds zal zich er voor beijveren dat het herkend zal worden al een nuttig instrument door het overgrote deel van de ondernemers in Bodegraven-Reeuwijk. 23. Is het toegestaan om OZB-gelden weg te geven aan een fonds als het ondernemersfonds? Nee, de OZB is een algemeen dekkingsmiddel en kan niet als doelheffing worden ingezet. Daarom is de formele relatie tussen fonds en gemeente ook die van een subsidierelatie. Dat tegenover de extra uitgave voor de gemeente aan subsidie ook een extra inkomst staat aan de belastingkant, zijn twee zaken die formeel los van elkaar staan.
59
24. Is het wenselijk dat de ondernemers die niet willen bijdragen aan het fonds hiertoe wel gedwongen worden? Naar de mening van de initiatiefnemers is het tijd om de samenwerking van ondernemers op een niet-vrijblijvende leest te schoeien. Zoals al aangegeven is de overheid de enige die dat via de belastingplicht kan regelen. 25. Is reeds nagedacht over het feit dat sommige ondernemers een verhoging van de OZB eigenlijk niet kunnen betalen?
De omvang van het fonds wordt zo gekozen dat er enerzijds voldoende basis is om ook echt iets te kunnen doen aan het ondernemingsklimaat en anderzijds de last voor de individuele belastingplichtige niet of nauwelijks voelbaar is. Het is tenslotte een moeilijke tijd; samenwerking is broodnodig om nieuwe markt te scheppen en om kosten te reduceren, maar met de kosten moet zeer zuinig worden omgesprongen. De bijdrage aan het ondernemersfonds is voor individuele ondernemers slechts een fractie van de totale lokale lasten die ze kwijt zijn en die lokale lasten zijn op hun beurt weer een fractie van de totale overheidslasten. Juist die fractie van de lasten die bestemd is voor het ondernemersfonds is vanuit de optiek van de ondernemer geen bijdrage aan de overheidspot, maar een investering in de bedrijfsomgeving. De investering gaat bovendien zo goed als zeker ook directe besparingen opleveren: bedrijven zullen hun inkoop van goederen en diensten (bijvoorbeeld beveiliging) gaan bundelen. Dat kan tot flinke kortingen op de facturen leiden. Tenslotte maakt het fonds een einde aan de ongelijkheid van nu, waarbij de gezamenlijke voorzieningen alleen door de welwillers betaald worden.
26. Heeft een verhoging van de OZB geen nadelige gevolgen voor het gemeentelijke vestigingsklimaat?
Twee opmerkingen. Voor de reeds gevestigde ondernemers in een gemeente is de komst van het fonds een gewenning. In de praktijk blijkt dat de aanvankelijke weerstand na de komst van het fonds snel wegebt. Een fonds is ook een gemaksarrangement, het maakt allerlei praktische zaken zoals promotie en beveiliging veel gemakkelijker en maakt de eeuwige discussie over de hoogte van de contributies en de vrijwillige bijdragen overbodig. Voor nieuwe ondernemers van buiten is de aanwezigheid van een fonds een bonus, omdat het aangeeft dat de bedrijfsomgeving waar ze in terecht gaan komen goed verzorgd en goed georganiseerd is. Het fonds komt het gemeentelijk vestigingsklimaat dus zeer ten goede. Er zijn steden die het bestaan van hun fonds expliciet gebruiken in hun acquisitiebeleid.
27. Heeft een verhoging van de OZB gevolgen voor de totale omvang van de gemeentelijke belastingen? De gemeenteraad heeft de vrijheid om de belastingtarieven te verhogen of te verlagen. Politiek gezien wordt die vrijheid beperkt door het bestuursakkoord tussen de VNG en het kabinet, waarin de lokale lastenstijging zich volgens een ‘macro-norm’ (globaal: de inflatie) moet gedragen. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken heeft aangegeven bij het toetsen van die norm de eventuele OZB-verhogingen als gevolg van de komst van een ondernemersfonds buiten beschouwing te laten. Het fonds beperkt, met andere woorden, de belastingvrijheid van de gemeenteraad niet.
28. Klopt het dat de ondernemers met een bedrijfswoning in verhouding meer OZB betalen dan ondernemers die geen bedrijfswoning hebben? Valt dit te rechtvaardigen?
60
Zie het antwoord op vraag 3. 29. Zijn er voorbeelden bekend van gemeenten die min of meer vergelijkbaar zijn met de gemeente Bodegraven-Reeuwijk en die reeds enige tijd over een ondernemersfonds beschikken? Verschillende fracties zijn in dit verband in het bijzonder geïnteresseerd in de wijze waarop de ondernemers in de buitengebieden zijn betrokken bij het ondernemersfonds.
Er zijn ook gemeenten met grote buitengebieden die inmiddels over een fonds beschikken (Pijnacker-Nootdorp, Katwijk, Lisse, Leek, Den Helder). Het klopt zeker dat het fonds voor met name het agrarisch bedrijf in het buitengebied een lastige vraag kan zijn, omdat de agrarische ondernemers juist bezig zijn om allerlei (sectorale) samenwerkingsverbanden af te schaffen en kritisch kijken naar de komst van een nieuw (gemeentebreed) samenwerkingsverband. Lokaal overleg leidt meestal tot passende oplossingen, inclusief concrete bestedingen en inclusief regievoering door de georganiseerde agrarische ondernemers (meestal de lokale afdeling van LTO). Dat moet in Bodegraven-Reeuwijk ook gebeuren. Uitgangspunt is steeds dat de agrarische ondernemers een eigen financiële positie krijgen en zelf beslissen wat ze daar mee doen. Ze worden dus niet op voorhand al geacht om mee te betalen aan gemeentebrede belangen. Het gaat in het buitengebied overigens niet alleen om agrarische ondernemers, maar ook om recreatie en verspreide horeca, om enkele grotere individuele bedrijven en om de dorpseconomieën. Ook deze groepen moeten een herkenbare plek krijgen in het fonds. In het nieuw gevormde Platform Buitengebied is nadrukkelijk belangstelling voor het fonds, zodat deze discussie goed ‘belegd’ kan worden.
30. De verschillende fracties zouden graag een terugkoppeling krijgen van het gesprek dat de initiatiefnemers binnenkort met LTO zullen voeren. Aan het bestuur van de lokale afdeling van LTO is schriftelijk informatie verschaft. Op ons verzoek tot overleg heeft het bestuur laten weten geen meerwaarde te zien in het fonds en niet tot overleg bereid met de initiatiefgroep bereid te zijn. Wel is er bereidheid om na de oprichting van het fonds kennis te nemen van de plannen voor het buitengebied. Mocht ook op dat moment geen overleg mogelijk blijken, dan zal het fonds alsnog een agrarisch trekkingsrecht reserveren en alle mogelijkheden open houden, inclusief een retributiemogelijkheid. De initiatiefnemers zouden graag de agrariërs als collega-ondernemers in het fonds willen begroeten – en met name in de werkstructuur die in het buitengebied ontwikkeld gaat worden – maar als dat niet gaat, dan is er bereidheid om hen vrij te spelen.
61
Bijlage 2 Brief van stuurgroep aan LTO Noord
Koepel Ondernemend Bodegraven-Reeuwijk
Beursstraat 1a 2411 BA Bodegraven
Aan de voorzitter van LTO Noord Afdeling Bodegraven e.o. De heer Theo Kemp Meije 86 2421 NB NIEUWKOOP
Bodegraven 7 oktober 2013
62
Geachte heer kemp,
Per mail bent u op 2 oktober reeds op de hoogte gebracht van de stand van zaken met betrekking tot het Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk en van de plaats daarin van het agrarisch bedrijfsleven. Ik hecht er aan die stand van zaken ook per brief aan u voor te leggen.
Zoals u weet heeft het bestuur van LTO Bodegraven-Reeuwijk tot nu toe afgezien van een gesprek met de stuurgroep voor het ondernemersfonds. De stuurgroep is verder gegaan en denkt de werkzaamheden binnenkort af te ronden. We hebben ons ook een beeld gevormd van de belangen van de agrarische sector. De stuurgroep wil LTO inlichten voordat we onze eindrapportage aan de gemeente aanbieden. De gemeenteraad is al op de hoogte van onze voornemens. We hebben ze naar voren gebracht in onze schriftelijke reactie op vragen die gesteld zijn tijdens een raadsinformatie-avond, begin-juli. U treft de tekst van de vragen en de antwoorden hieronder aan.
1.
Zijn er voorbeelden bekend van gemeenten die min of meer vergelijkbaar zijn met de gemeente Bodegraven-Reeuwijk en die reeds enige tijd over een ondernemersfonds beschikken? Verschillende fracties zijn in dit verband in het bijzonder geïnteresseerd in de wijze waarop de ondernemers in de buitengebieden zijn betrokken bij het ondernemersfonds.
Er zijn ook gemeenten met grote buitengebieden die inmiddels over een fonds beschikken (Pijnacker-Nootdorp, Katwijk, Lisse, Leek, Den Helder). Het klopt zeker dat het fonds voor met name het agrarisch bedrijf in het buitengebied een lastige vraag kan zijn, omdat de agrarische ondernemers juist bezig zijn om allerlei (sectorale) samenwerkingsverbanden af te schaffen en kritisch kijken naar de komst van een nieuw (gemeentebreed) samenwerkingsverband. Lokaal overleg leidt meestal tot passende oplossingen, inclusief concrete bestedingen en inclusief regievoering door de georganiseerde agrarische ondernemers (meestal de lokale afdeling van LTO). Dat moet in Bodegraven-Reeuwijk ook gebeuren. Uitgangspunt is steeds dat de agrarische ondernemers een eigen financiële positie krijgen en zelf beslissen wat ze daar mee doen. Ze worden dus niet op voorhand al geacht om mee te betalen aan gemeentebrede belangen. Het gaat in het buitengebied overigens niet alleen om agrarische ondernemers, maar ook om recreatie en verspreide horeca, om enkele grotere individuele bedrijven en om de dorpseconomieën. Ook deze groepen moeten een herkenbare plek krijgen in het fonds. In het nieuw gevormde Platform Buitengebied is nadrukkelijk belangstelling voor het fonds, zodat deze discussie goed ‘belegd’ kan worden.
2.
De verschillende fracties zouden graag een terugkoppeling krijgen van het gesprek dat de initiatiefnemers binnenkort met LTO zullen voeren. Aan het bestuur van de lokale afdeling van LTO is schriftelijk informatie verschaft. Op ons verzoek tot overleg heeft het bestuur laten weten geen meerwaarde te zien in het fonds en niet tot overleg bereid met de initiatiefgroep bereid te zijn. Wel is er bereidheid om na de oprichting van het fonds kennis te nemen van de plannen voor het buitengebied. Mocht ook op dat moment geen overleg mogelijk blijken, dan zal het fonds alsnog een agrarisch trekkingsrecht reserveren en alle mogelijkheden open houden, inclusief een
63
retributiemogelijkheid. De initiatiefnemers zouden graag de agrariërs als collega-ondernemers in het fonds willen begroeten – en met name in de werkstructuur die in het buitengebied ontwikkeld gaat worden – maar als dat niet gaat, dan is er bereidheid om hen vrij te spelen.
Ter toelichting het volgende. We gaan er thans van uit dat de agrarische sector niet zal gaan participeren in het fonds. De initiatiefgroep zal in dat geval een terugbetalingsregeling treffen. De ozb-aanslag maakt duidelijk of het om vastgoed gaat voor agrarisch gebruik (in dat geval is de belastbare woz-waarde slechts een deel van de totale woz-taxatie; productiegrond is immers onbelast). De ondernemers sturen na verkrijging van hun ozb-aanslag een kopie daarvan aan het secretariaat van het fonds. Het fonds draagt zorg voor betaling van dat deel van de aanslag dat samenhangt met de voeding van het fonds. Wanneer de cash flow van het fonds een onmiddellijke retributie niet toestaat – een situatie die zich met name in het eerste jaar kan voordoen – dan worden praktische afspraken gemaakt. Het zou mooi zijn wanneer LTO op basis van deze informatie kan laten weten geen bezwaar te hebben tegen de totstandkoming van het fonds. De stuurgroep blijft ten allen tijde bereid om met LTO in gesprek te gaan. Met vriendelijke groet, namens de stuurgroep Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk
Felix C A van Pelt, voorzitter
64
Bijlage 3
Tabel A: Trekkingsrecht per gebied/sector (voorstel) Gebieden/sectoren: Aantal van WOZ_2013 WC Bodegraven Centrum 325 WC Bodegraven Centrum 20 (Doortocht) WC Bodegraven Broekvelden 33
Som van WOZ_2013_2 € 102.009.000,00 € 5.850.000,00
Som van Naar fonds € 53.428,73 € 5.069,00
€
4.380.000,00
€
2.404,00
BT Bodegraven Rijnhoek BT Bodegraven Broekvelden
14 € 143 €
21.327.000,00 123.397.000,00
€ €
14.735,50 73.180,00
BT Bodegraven Broekvelden (Groote Wetering) WC Reeuwijk Bruggehoofd WC Reeuwijk Miereakker WC Reeuwijk Dorp BT Reeuwijk Reeuwijkse Poort 8 BT Reeuwijk Zoutman Waarder 10 Nieuwerbrug Driebruggen Buitengebied Buitengebied agrarisch Recreatie en toerisme Sport Onderwijs Water Eindtotaal
36 €
34.599.000,00
€
16.730,00
36 23 37 74
€ € € €
10.019.000,00 3.514.000,00 8.406.000,00 28.191.000,00
€ € € €
4.992,50 2.713,00 4.115,77 20.258,00
268 18 35 34 188 1 30 38 20 425 1798
€ € € € € € € € € € €
61.977.000,00 3.000.000,00 5.237.000,00 7.840.000,00 58.179.000,00 670.000,00 12.028.000,00 17.580.000,00 25.439.000,00 18.927.000,00 552.569.000,00
€ € € € € € € € € € €
32.690,28 1.565,50 2.607,00 3.482,00 38.818,50 50.450,99 9.547,00 8.132,00 11.478,50 9.547,00 365.945,27
2
4
65
Gemeentelijk vastgoed
Aantal van WOZ_2013 Som van WOZ_2013_2 Som van Naar fonds
C. Gebiedsindeling Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk (voorstel) Zie voor interactieve versie: https://mapsengine.google.com/map/edit?mid=z_AMft7XLvss.ksTylOehvXGk
BT Bodegraven Broekvelden (Grote Wetering) Buitengebied Buitengebied agrarisch Driebruggen Nieuwerbrug Onderwijs Recreatie en toerisme Sport* Waarder WC Bodegraven Centrum WC Reeuwijk Bruggehoofd WC Reeuwijk Dorp Eindtotaal
1 2
€ €
2.024.000,00 1.270.000,00
1 2 14 2 17 2 6 4 1 52
€ € € € € € € € € €
67.000,00 1.255.000,00 15.205.000,00 1.283.000,00 9.947.000,00 208.000,00 9.840.000,00 2.802.000,00 265.000,00 44.166.000,00
66
€ € € € € € € € € € € € €
1.023,50 369,50 167,00 34,50 639,00 6.927,50 382,00 5.055,00 84,50 3.573,50 1.296,00 115,50 19.667,50
67
VERKLARING OVER DE POSITIE VAN HET GEMEENTELIJK SPORTBEDRIJF, SPORTSTICHTINGEN, SPORTVERENIGINGEN, SCOUTING EN JONGERENCENTRUM DE ZON IN HET ONDERNEMERSFONDS BODEGRAVEN-REEUWIJK November 2013 De initiatiefgroep voor het Ondernemersfonds Bodegraven-Reeuwijk en vertegenwoordigers van de sportverenigingen, Scouting Nederland en jeugd-, wijk en dorpshuizen, de SBAB vanaf medio 2014het gemeentelijk sportbedrijf, beheerder van alle binnensportaccommodaties en zwembaden) en de stichtingen welke op dit moment beheerder zijn van de buitensportaccommodaties, hebben overleg gevoerd over de relatie tussen het fonds en deze organisaties. Tijdens dat overleg waren helaas vele organisaties niet aanwezig. Per mail zijn ze voor dit overleg uitgenodigd en per mail zijn zij in de gelegenheid gesteld te reageren op deze verklaring. Zij hebben daarbij het volgende vastgesteld:
De verhoging van de OZB voor niet-woningen die het politieke gevolg is van de komst van het ondernemersfonds, betekent voor de partijen een lastenverzwaring. De (extra) ozb-aanslag voor de SBAB + Optisport (het gemeentelijk sportbedrijf) zal jaarlijks zo’n € 4.000 bedragen voor de overige organisaties, waaronder de buitensportvoorzieningen, tezamen een bedrag van gelijke grootte. Deze organisaties staan, mede door gemeentelijke bezuinigingen flink onder financiële druk. Nu komt in de systematiek van het fonds de ‘inleg’ van de sport weliswaar weer bij de sport terug; maar het ontbreekt op dit moment aan concrete gezamenlijke bestedingsdoelen.
Tegelijkertijd staan de aanwezigen bij het overleg sympathiek t.o.v. de komst van het ondernemersfonds. Ze hebben er vertrouwen in dat het fonds ten goede gaat komen aan het samenwerkings- en ondernemingsklimaat in Bodegraven-Reeuwijk. Bovendien kan gesteld worden dat sport, scouting en jeugd-, wijk- en dorpshuizen en de beheerstichtingen zich verwant voelen met de uitgangspunten van solidariteit en zelforganisatie die ten grondslag liggen aan het fonds. Tenslotte wordt herkend dat een bloeiend bedrijfsleven ook goed is voor de condities waaronder deze instellingen hun activiteiten verrichten.
De initiatiefnemers en de gemeente zijn er van op de hoogte dat (de organisatie van) de sportwereld in Bodegraven de komende jaren ingrijpend wordt veranderd. Daarbij zullen o.a. vigerende huurovereenkomsten worden beëindigd. Bij het aangaan van nieuwe overeenkomsten is het mogelijk dat de hier genoemde lastenstijging door de nieuwe of huidige verhuurder worden verrekend in de huur. Ook is het mogelijk dat in deze periode onroerende zaken van eigenaar wisselen. De gemeente gaat participeren het ondernemersfonds en is daardoor mede verantwoordelijk voor het beheer, organisatie en financiële afspraken tussen de maatschappelijke organisaties/verenigingen en het fonds. Om recht te doen aan de oprichting van het ondernemersfonds maken partijen de volgende afspraken: 1. Sportverenigingen, sportbedrijven, aan de sport verwante beheerstichtingen, scouting en jeugd-, wijk- en dorpshuizen zullen worden vrijgesteld van onroerend zaak belastingen, voor zover deze betrekking hebben op en/of ten goede komen van voornoemd fonds 2. Omdat de gemeente gaat participeren in het fonds, zal er een trekkingsrecht ontstaan vanuit met name de sportgerelateerde gemeentelijke eigendommen. Het fonds zal dat trekkingsrecht zichtbaar maken en beschikbaar houden voor sportgerelateerde bestemmingen. Er bestaat op dit moment geen gemeentebreed overleg van beheerorganisatie(s) en sportverenigingen. De beheerorganisatie(s) en sportverenigingen zullen zich beraden over de manier waarop besluiten over bestedingen van deze middelen tot stand kunnen komen. Ook zal daartoe overleg gevoerd worden met het fonds en de gemeente.
68
3. Er bestaat de kans dat er neveneffecten zullen optreden voor organisaties zonder eigen vastgoedpositie die hun accommodatie (op uurbasis) huren van de gemeente. Dat kan het geval zijn wanneer de gemeente of andere verhuurders de gestegen ozb-afdracht in de huren gaat verrekenen. Ook bestaat de kans dat sportverenigingen nieuw onroerend goed realiseren of verwerven. De afspraken vastgelegd in deze verklaring i.v.m. de extra ozb heffing voor het Ondernemersfonds zijn in die situaties onverkort van toepassing. 4. Deze afspraken gelden voor de gehele experimenteer- en opbouwperiode van het fonds (2014-2016). Het bestuur van het fonds, het gemeentelijk sportbedrijf (nu SB AB), de beheerstichtingen, de sportverenigingen, scouting en de jeugd-, wijken dorpshuizen zullen periodiek overleg voeren. De intentie is om het fonds te gebruiken voor versterking van de samenwerking tussen deze partijen en alle andere ondernemers in Bodegraven-Reeuwijk. Mochten de partijen evident profijt gaan ondervinden van relaties en faciliteiten die voortkomen uit het ondernemersfonds, dan zal in redelijkheid naar de retributieregeling worden gekeken. 5. Deze verklaring wordt als bijlage gevoegd bij het werkplan van het fonds en zal via vernoeming in het met de gemeente te sluiten convenant ook deel uitmaken van de afsprakenset die de gemeente gaat maken met het oprichtingsbestuur van het fonds.
69
Aan de leden van de Gemeenteraad van Bodegraven-Reeuwijk Ter attente van de griffier, de heer J.H. Rijs Raadhuisplein 1 2411 BD BODEGRAVEN
14 november 2013
Geachte raadsleden,
Volgende week beginnen uw beraadslagingen over het collegevoorstel om te komen tot een ondernemersfonds. Onze rapportage over het fonds heeft u samen met het collegevoorstel reeds bereikt. Het fonds blijkt te leven in ondernemend Bodegraven-Reeuwijk, zowel in instemmende als in kritische zin. We zien dat er enerzijds al volop plannen worden gemaakt voor 2014, anderzijds nog veel gesprekken gevoerd worden over de totstandkoming van het fonds. We gaan als initiatiefgroep die gesprekken ook steeds aan, en met plezier. Een kritische benadering van het fonds houdt ons allen scherp. In deze brief bericht ik u over een viertal ‘losse einden’.
70
Over LTO. Zoals we u eerder meedeelden, is LTO afdeling Bodegraven-Reeuwijk tijdens het onderzoek niet ingegaan op onze herhaalde uitnodiging voor een gesprek. We hebben dat met spijt waargenomen. We zien de agrariërs als collega’s die net zo goed belangen hebben bij een goed ondernemingsklimaat en goede samenwerkingsrelaties in Bodegraven-Reeuwijk als alle andere ondernemers. Om blokkades te voorkomen, hebben wij eenzijdig een retributieregeling voorgesteld, teneinde de agrarische ondernemers geheel ‘vrij te spelen’. Daarnaast hebben we een permanente uitnodiging geformuleerd om in gesprek te blijven, ook na de totstandkoming van het fonds. Na afsluiting van onze rapportage is het alsnog tot een gesprek gekomen, op voorspraak van de portefeuillehouder. In dat gesprek is van LTOzijde de vrees uitgesproken dat bemoeienis van LTO met een retributieregeling zou leiden tot fricties met niet-LTO-leden. We hebben daarop aangeboden om zelf de adressen van alle agrariërs te achterhalen en hen op de hoogte te stellen van de retributieregeling, zodat LTO buiten beeld zou blijven. De toon van het gesprek wekte de indruk dat we er daarmee uit waren. Inmiddels moeten we u echter meedelen dat LTO zich tegen het fonds heeft gekeerd. Niet meer om praktische, maar om politieke redenen. We voegen het bericht van LTO als bijlage bij deze brief.
Wij zetten vraagtekens bij de handelwijze van LTO. Wij betreuren het uiteindelijke standpunt. Het ondernemersfonds is een uitdrukking van solidariteit tussen ondernemers. Het is jammer dat LTO zich daarvan distantieert, zelfs na alle handreikingen die onzerzijds gedaan zijn. Het is ook niet goed voor het agrarisch bedrijf. Zo’n belangrijke sector heeft net zo goed een goed georganiseerde bedrijfsomgeving en draagvlak bij andere ondernemers nodig. Wij doen een beroep op u om het fonds mogelijk te maken, in weerwil van het standpunt van LTO. Wij zullen ook na 1 januari een afzonderlijk trekkingsrecht voor de agrarische sector in het fonds blijven onderscheiden en partners zoeken die goede voorstellen voor dat trekkingsrecht willen formuleren.
Over het maatschappelijk vastgoed. Het heeft geruime tijd geduurd voordat we zicht kregen op de gevolgen van de komst van het fonds voor de sectoren sport en jeugd- en buurtwerk. Dat had ook zeker te maken met de verknoping van deze sectoren met de gemeente. Mede op voorspraak van de portefeuillehouder, heeft alsnog een gesprek plaats gevonden met vertegenwoordigers van deze sectoren. Ook met de sport en het jeugd- en buurtwerk is een retributieregeling doorgenomen. Anders dan met LTO, heeft dat wel geleid tot overeenstemming. We hebben 71
bij deze sectoren veel sympathie geproefd voor het versterken van de organisatiegraad die het gevolg is van de komst van het fonds en ook veel animo om met het fonds samen te werken. Tegelijkertijd is de financiële situatie in veel organisaties in deze sectoren penibel en is er geen ruimte voor een lastenverhoging, hoe gering ook. We hebben het dilemma op een wederzijdse passende manier opgelost. De verenigingen zijn financieel vrijgespeeld, maar de opties voor samenwerking blijven volledig open. Ik verzoek u kennis te nemen van de gezamenlijke verklaring, die we eveneens als bijlage bij deze brief voegen.
Over de plaats van de gemeente in het fonds. Het College van B en W heeft besloten dat de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk zelf ook aan het fonds zal deelnemen. Wij zijn blij met deze uitspraak: het is een vertrouwenssignaal en een aanmoediging. De komst van het fonds is een van de eerste punten uit de Economische Visie die daadwerkelijk gerealiseerd wordt en het is goed dat de gemeente dat ook markeert. De gemeente gaat deelnemen als privaatrechtelijke partij, als ‘ondernemer’. Dat betekent dat wij vanaf heden ook rekening moeten houden met de belangen die de gemeente als vastgoedpartij heeft bij een goed georganiseerde omgeving. We zullen dat met groot plezier doen.
Het vierde punt is de brief die op 12 november aan u is gezonden door mevrouw Kiela. Het was ons bekend dat Metaalwarenbedrijf Kiela en de directe omgeving van het bedrijf (Driebruggen) de meest kritische omgeving is als het gaat om het fonds. Mevrouw Kiela heeft ons eerder een schrijven met een vergelijkbare strekking gestuurd, met een begeleidend schrijven waarin zij aangaf geen antwoord te verwachten, maar als signaal slechts een aantal kritische vragen te willen meegeven aan de initiatiefnemers van het fonds. Inmiddels hebben we toch een gesprek gevoerd. In dat gesprek heeft zij aangegeven principieel tegenstander te zijn van de gedachte van een ondernemersfonds. De brief zelf is minder principieel, meer praktisch van aard. We gaan er in het kort op in. Er zijn twee soorten argumenten voor de komst van een fonds. In de eerste argumentatie wordt gekeken naar acuut levende problemen die opgelost moeten worden. Voor dat soort problemen zijn al ‘eigenaren’, maar ze hebben te weinig organisatiekracht en financiële positie om met de bestaande hulpbronnen die problemen aan te pakken. In de tweede argumentatie gaat het om het verbeteren van het ondernemingsklimaat als geheel, dus ook om latent levende problemen zoals het versterken van de onderhandelingspositie van ondernemers tegenover de overheid. Een ondernemersfonds kan dus beiden zijn: een oplossing voor een concreet probleem en een instrument voor klimaat- en positieverbetering in het algemeen. In die laatste gedaante kan het samenwerking uitlokken op plekken waar eerst niets was.
72
Bodegraven-Reeuwijk zal zich wellicht in een rij voegen van omstreeks 25 ondernemersfondsen. In al deze gemeenten is het dubbele effect zichtbaar: enerzijds een concrete oplossing voor problemen, anderzijds verhoging van de organisatiegraad, meer ruimte voor nieuw initiatief, versterking van het ondernemingsklimaat, sterkere onderhandelingspositie. Mevrouw Kiela betoogt voorts dat de wijze waarop het fonds nu wordt opgebouwd, mogelijk de versnippering in de hand werkt. We hebben inderdaad een fonds voorzien met veel relatief kleine werkgebieden. Dat deden we op basis van signalen dat het ‘eigenaarschap’ van het fonds daarmee gediend zou zijn: ondernemers wilden de besluitvorming over de besteding van de middelen zo dicht mogelijk ‘bij huis’ laten plaatsvinden. Maar de opinieontwikkeling is verder gegaan. In de ‘septemberronde’ met de leden van de verenigingen is veel meer de nadruk gelegd op het belang van onderlinge solidariteit en een groter samenwerkingsgebied. Er is de nodige steun voor het aanstellen van een lobbyist of citymanager, die namens alle ondernemers de belangenbehartiging bij gemeente en provincie ter hand neemt en voor marketing en acquisitie gaat zorgen. We zijn blij met deze ontwikkeling in het debat. In de versie van het rapport die aan de gemeente is aangeboden, zijn de opbrengsten van deze discussie inmiddels verwerkt. Besluitvorming wordt overgelaten aan het bestuur van het fonds en aan de verenigingen, wanneer het fonds er eenmaal is. Verder stelt mevrouw Kiela vragen over de uitvoering en de inrichting van het fonds op een zeker detailniveau. Zij noemt het plan slechts een ‘raamplan’. Dat is volkomen juist. Het gaat ons niet om het scheppen van een juridisch kader met procedurele voorschriften. Het gaat ons om het scheppen van een speelveld waarin ondernemers een ‘business proposal’ kunnen doen en daar steun voor kunnen verzamelen. Daar is flexibiliteit voor nodig. Mevrouw Kiela vraagt om definitieve grenzen van werkgebieden. Maar die grenzen zijn nooit definitief. Het ondernemerschap in onze gemeente ontwikkelt zich en het fonds moet mee-ademen met de bewegingen in het bedrijfsleven. We willen de dynamiek faciliteren, zonder veel regels vooraf. Zo’n positie zou de overheid nooit in kunnen nemen. De overheid moet voldoen aan andere eisen van rechtsgelijkheid. In die 25 fondsen waar het net over hadden is tot op heden ongeluksvrij geopereerd. Transparantie, en flexibiliteit en een grote discipline in tijdige verantwoording in een jaarrekening blijken in een private omgeving voldoende waarborgen te zijn om steeds weer tot nieuwe samenwerkingsafspraken te komen. Er zijn ook nergens ervaringen met elkaar bestrijdende verenigingen in een gebied, of over onoplosbare situaties tussen een grote onderneming en een aantal kleinere in een enkel werkgebied. Alle ervaring wijst er op dat er in onderling overleg altijd uit te komen is. Ondernemers hebben vaak veel kritiek op de regeldichtheid van de overheid. Dan ligt het niet voor de hand om een eigen ondernemersinitiatief ook maar met regels dicht te zetten. We gaan het fonds in Bodegraven-Reeuwijk te zijner tijd evalueren, maar we hebben er alle vertrouwen in dat we tot een werkbare en productieve praktijk zullen komen.
73
We onderschrijven de signalering van mevrouw Kiela dat er gaten zitten in het draagvlak voor het fonds met name in het buitengebied, met een zekere nadruk op Driebruggen. We onderschrijven ook de suggestie dat in het buitengebied vaak al sprake is van de nodige saamhorigheid. Maar we zien ook lacunes. Het net begonnen Platform Buitengebied heeft in korte tijd al een behoorlijke politieke agenda ontwikkeld. We zullen voor het buitengebied hoe dan ook naar maatwerkoplossingen moeten kijken. We kunnen, tenslotte, de suggestie van procedurefouten niet goed volgen. Voor de private kant van de voorbereiding van een ondernemersfonds zijn geen procedurevoorschriften. Het gaat er om dat de initiatiefnemers een plan maken dat het vertrouwen van de gemeenteraad kan verwerven; zoals alle voorstellen van het College van B en W door de raad gewogen worden op de vraag of er vertrouwen is dat het een goed voorstel is. We hebben op 3 juli 2013 met de raadscommissie van gedachten gewisseld, juist over dit punt. Op 3 juli was de eerste ronde van ledenvergaderingen van ondernemersverenigingen al geweest, we kondigden de tweede ronde aan. Mevrouw Kiela refereert nu aan de aankondiging van de tweede ledenvergadering van de RvHID, in september. Er kan geen twijfel over bestaan dat de leden van de RvHID wisten wat hun bestuur voorstelde en wat de inzet van de ledenvergaderingen was. De RvHID is een van de voortrekkers van dit fonds en is daar volkomen open in geweest. Er zijn, buiten de brief van mevrouw Kiela, geen signalen dat de RvHID niet had mogen handelen zoals ze gedaan heeft. Resumerend: we herkenen met name de signalering van mevrouw Kiela dat het fonds veel partijen kent en kans op versnippering loopt. Maar we zijn er niet om als initiatiefgroep een blauwdruk neer te leggen. We zijn er om de ontwikkeling van de plannen van de ondernemers mogelijk maken. En we zien dat er nu al dynamiek tussen de ondernemers ontstaat, zoals de breed gedeelde wens om meer gemeentebrede acties op touw te zetten. Anderzijds moeten we vaststellen dat mevrouw Kiela ten principale geen vertrouwen heeft in het instrument van een fonds. Wij hopen er aan te werken dat dat vertrouwen er bij gelegenheid van de evaluatie over enkele jaren alsnog zal zijn.
Het totaalbeeld voor het ondernemersfonds is gemengd. Met name in het buitengebied zitten duidelijke gaten in de steun voor het fonds. Daar staat steeds groeiend enthousiasme op de bedrijventerreinen en in de retail tegenover. Op grond van de ervaring uit andere gemeenten, gaan we er van uit dat we na de besluitvorming door de raad in rust kunnen gaan werken, ook aan de plekken waar nu nog scepsis heerst. We hebben het fonds steeds als een experiment in samenwerking en solidariteit gedefinieerd. Wij gaan er vanuit dat we bij de evaluatie van dat experiment, over drie jaar, positieve resultaten kunnen laten zien, ook van die plekken.
74
Wij hopen u met deze ‘last minute’ informatie geoutilleerd te hebben voor de raadsbehandeling. Wij zien uw beraad hoopvol tegemoet.
Met vriendelijke groet,
Felix van Pelt
75
BIJLAGE: REACTIE LTO
Nieuwkoop, 8 november,
Geachte heer van Pelt,
Na de vergadering van 4 november ’13, waarin u met de heren van Uunen en van Alten en mevr. Lourens het LTO bestuur informatie hebt gegeven over het ondernemersfonds hebben wij overwogen of wij ons al genomen besluit moeten herzien. Wij zijn tot de conclusie gekomen bij ons besluit te blijven en dat betekent dat LTO tegenstander is van een op te richten ondernemersfonds. Wij komen tot dit besluit omdat wij, zoals u weet al goed georganiseerd zijn. Daarnaast zien wij geen collectieve voordelen voor onze sector. Omdat binnen de agrarische sector niet alle bedrijven georganiseerd zij via LTO, verwachten wij ten alle tijden onenigheid binnen de sector, als men besluit het fonds toch op te richten. Het stuit ons tegen de borst dat er via de WOZ heffing dan voor iedere ondernemer een bedrag geheven wordt. Wij zijn voornemens dit besluit ook aan de raad van de gemeente Bodegraven te sturen. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geinformeerd. Namens LTO afd. Bodegraven, Theo Kemp
76
Van: F.C.A. van Pelt [mailto:
[email protected]] Verzonden: zondag 10 november 2013 16:48 Aan: Kemp B Theo CC: Alten Sander;
[email protected]; Bochove Aart van ; Vlist Cees van der;
[email protected]; Langerak Ruud; Pelt Felix C A van; Sander de Jong; Uunen Cees van; Visser Nelis Onderwerp: FW: K.O.B-R - O.F. - afdeling L.T.O. - n.a.v. het overleg hedenavond.
Hallo Theo, Het betreurt ons de reactie van L.T.O. met deze inhoud te ontvangen. Wij hadden meen ik duidelijk uitgezet en ook al in het aan de gemeente aangeboden rapport verwoord hoe wij met jullie afdeling/groep zouden kunnen gaan werken. Helaas heeft dit niet de juiste uitwerking gehad. Wij zullen de ontvangen informatie toevoegen aan de ingediende documenten.
Dank voor de tijdige reactie.
Met vriendelijke groeten,
Koepel Ondernemend Bodegraven – Reeuwijk Felix van Pelt
77
Tel. 06-51574381
78
79