Mondzorg in Kaart Een onderzoek naar de kosten, opbrengsten, prestaties en tijdbesteding in de Mondzorg in 2011 en 2012 Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Mondzorg in Kaart Een onderzoek naar de kosten, opbrengsten, prestaties en tijdbesteding in de Mondzorg in 2011 en 2012 Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Uitgebracht aan:
De Nederlandse Zorgautoriteit
Versie:
Definitief
Datum:
14 juli 2014
Kenmerk: Uitgebracht door:
311354703 Deloitte Consulting B.V.
Auteurs:
drs. P.C. van Batenburg, dr. P. Smidt
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Doelstelling van het onderzoek 1.3 Leeswijzer
2. Onderzoeksopzet 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
De onderzoeksvariabelen Het onderzoeksobject: de praktijk Meting van prestaties Typen mondzorgpraktijken Steekproeven en zo volledig mogelijke uitvragen Keuzen op basis van de pilotstudie
3. Toelichting bij voor dit onderzoek specifiek gedefinieerde begrippen 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
FTE’s Correcties voor eigenaren vergoedingen Marges Marges per eigenaar FTE Gemiddeld salarisniveau per behandelaar en per medewerker en vergoeding voor ingehuurde behandelaren en medewerkers 3.6 VAR-WUO correctie en informatie over ZZP vergoedingen
4. Uitvoering van het onderzoek 4.1 De grote uitvraag 4.2 Aanschrijving, ontheffingen en bijtrekkingen 4.3 Plausibele, gevalideerde en vrijwel volledige response
5. Betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid 5.1 Inleiding: de begrippen betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid 5.2 Betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid en van een meest relevante variabelen 5.3 Conclusie over betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid: de respons is voldoende groot
5 5 5
6 6 7 8 9 10 13
15 16 17 18 20 21 22
23 23 23 26
27 27 28 28
6. Betrokkenen bij het onderzoek
29
7. Bijlagen
30
7.1 Validatieraamwerk 7.2 Vragenlijst
4
5
30 30
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
1. Inleiding 1.1 Aanleiding Per 1 januari 2012 was een experiment ‘vrije prijsvorming’ in de mondzorg van start gegaan; aanbieders van mondzorg bepaalden daarbij zelf de prijzen. Het vrijgeven van de prijzen werd stopgezet na een motie in de Tweede Kamer. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft daarna door middel van een aanwijzing (kenmerk MC-U-3122858) aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de opdracht gegeven de tarieven in de mondzorg opnieuw te reguleren en daarmee dus het experiment ‘vrije prijsvorming’ te beëindigen. Gegeven het (per 1 januari 2013) opnieuw invoeren van een prestatiestructuur met een gedeeltelijk verouderde tariefonderbouwing, ziet de NZa aanleiding om onderzoek te doen. Het bekostigingsonderzoek mondzorg in opdracht van de NZa is gericht op het in beeld brengen van de structuurkenmerken, opbrengsten, (praktijk)kosten, de productie en tijdsbesteding van aanbieders van mondzorg. De resultaten van dit onderzoek zullen gebruikt worden om de tarieven (nader) te onderbouwen en/of te herijken. De NZa heeft Deloitte Consulting B.V. gevraagd om dit onderzoek uit te voeren. Deloitte werkte hierbij samen met MediQuest BV. MediQuest is een bureau dat zich heeft gespecialiseerd in het bieden van inzicht en kwaliteit van zorg aan zorgpartijen door het verzamelen en beschikbaar maken van informatie. MediQuest was door Deloitte Consulting, specialist in kostenonderzoeken, gevraagd te ondersteunen vanwege hun kennis van de mondzorgsector, hun databases voor de beroepsgroep en hun portals waar al veel tandartsen en andere zorgaanbieders kennis mee hadden gemaakt.
1.2 Doelstelling van het onderzoek In het ‘beschrijvend document betreffende de openbare aanbesteding voor de uitvoering van een onderzoek betreffende de mondzorgsector voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)’ is de onderzoeksopdracht als volgt verwoord: Doelstelling van het onderzoek is om de opbrengsten, kosten en productie in beeld te krijgen van aanbieders van mondzorg. Met deze gegevens zullen de tarieven die deze aanbieders in rekening mogen brengen worden onderbouwd door de NZa. Daarnaast wenste de NZa een onderzoek naar de tijdsbesteding van de aanbieders van mondzorg.
1.3 Leeswijzer De rapportage over het onderzoek Mondzorg in Kaart is verdeeld over zeven rapporten, dit algemeen onderzoeksrapport en een appendix met correlatietabellen. 1. Vier rapporten (1A tot en met 1D) voor de hoofdgroepen waar een steekproef voor is getrokken, namelijk: tandartspraktijken, praktijken voor mondhygiëne, orthodontiepraktijken (inclusief integraal uitgevraagde ortho-schisiscentra) en praktijken voor tandprothetiek. 2. Een rapport voor de volledig uitgevraagde instellingen voor Jeugdtandverzorging, de JTV’s (inclusief pedodontologiepraktijken). 3. Een rapport voor de volledig uitgevraagde Centra voor Bijzondere Tandheelkunde, de CBT’s. 4. Een rapport betreffende de differentiaties die onder tandartspraktijken kunnen worden aangetroffen, de zogenaamde “overige groepen mondzorgpraktijken”. Deze zijn hoofdzakelijk volledig uitgevraagd, alleen bij implantologiepraktijken en AWBZ-praktijken is sprake van een steekproef.
5
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
2. Onderzoeksopzet 2.1 De onderzoeksvariabelen De gehanteerde vragenlijst volgt de structuur van de gestelde onderzoeksdoelen en onderscheidt daarom de volgende hoofdelementen:
Kenmerken van de praktijk Praktijkkosten en Opbrengsten van Mondzorg Tijdbesteding Productie en Prestaties
Het blok kenmerken van de praktijk bevat vooral structuurkenmerken zoals de rechtsvorm, het aantal patiënten, het aantal eigenaren dat ook zorginhoudelijk actief is en detailvragen over de huisvesting van de praktijk. Het blok Praktijkkosten en Opbrengsten van Mondzorg vraagt eigenlijk de Jaarrekening uit. Het bevat de vragen naar de opbrengsten en de kosten van de praktijk, en vraagt ook om de balans van de praktijk. Het blok Tijdbesteding bevat uitgebreide vragen over behandelaren en ondersteunend medewerkers die in de praktijk actief zijn. Hierbij wordt niet alleen gevraagd naar tijdbesteding, maar ook naar type arbeidsrelaties, loonniveaus en de rol in de praktijk. Het blok Productie en Prestaties vraagt de respondenten om een uitdraai uit hun productiesystemen te maken van de volumes uitgevoerde verrichtingen per prestatiecode, het gemiddeld tarief en de doorberekende materiaal- en techniekkosten.
Het gemiddelde van een breuk In deze rapporten zullen vaak gegevens worden gepresenteerd van kenmerken die berekend zijn als een breuk tussen andere gegevens (omzet per fte bijvoorbeeld). Het gemiddelde van een breuk is minder vanzelfsprekend dan op het eerste oog lijkt. Een simpel voorbeeld geeft dit weer: Iemand die op de heenweg 20 km/u fietst en op de terugweg 10 km/u, fietst gemiddeld geen 15 km/u maar 13,33 km/u want hij is 2 keer zo lang bezig met de terugweg als met de heenweg. Alleen als hij een uur lang 20 km/u zou fietsen, vervolgens zou omkeren en daarna een uur 10 km/u zou fietsen, zou zijn gemiddelde 15 km/u zijn (zonder thuis te zijn gekomen). Daarom is de beste definitie van het gemiddelde van een breuk: het gemiddelde van de teller gedeeld door het gemiddelde van de noemer. Dit gemiddelde kan daarom bepaald worden zonder per respondent de breuk uit te rekenen: dat heeft het voordeel dat we optimaal met onze respons omgaan en zowel bij teller als bij de noemer alle beschikbare gegevens kunnen gebruiken. Als de breuk per respondent zou worden uitgerekend, dan valt het aantal te gebruiken waarnemingen terug naar de kleinste van het aantal dat de teller bepaalde en het aantal dat de noemer bepaalde.
6
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Als de aantallen voor de teller en voor de noemer identiek zijn, geeft de gebruikte definitie “gemiddelde teller gedeeld door gemiddelde noemer” exact dezelfde uitkomst als een met aandelen in de noemer gewogen rekenkundig gemiddelde van breuken:
Waarin,
T, de teller is N, de noemer is Het gewicht is gelijk aan n gedeeld door de som van de n
Op deze wijze kan ook een standaarddeviatie worden bepaald.
2.2 Het onderzoeksobject: de praktijk Onderwerp van ons onderzoek is de mondzorgpraktijk. Het onderzoek diende volgens de uitvraag de opbrengsten, (praktijk)kosten, tijdsbesteding en productie van aanbieders van mondzorg in kaart te brengen. Het begrip “aanbieder van mondzorg” kan op verschillende manieren worden ingevuld. In dit kader werden om onderzoekstechnische redenen twee keuzen gemaakt. Allereerst werd de definitie aangescherpt door het onderzoeksobject nader te definiëren als aanbieders van mondzorg die zelfstandig prestaties mondzorg in rekening brengen. Dit garandeert dat er controleerbare opbrengsten en prestaties zijn die gebaseerd kunnen worden op een bestaande administratie. Vervolgens werd er voor gekozen om de te onderzoeken aanbieder nader te definiëren als een eenheid met een eigen administratie, locatie en entiteit van waaruit één of meer behandelaren mondzorg aanbieden en declareren, een “praktijk”. Het criterium om grenslijnen om de praktijk heen te trekken dat wij hierbij hebben gekozen is dat van het declaratiegebied: Mondzorgprestaties die de praktijk zelfstandig declareert behoren tot de praktijk, net als de hiervoor gemaakte kosten en de hiermee samenhangende tijdbesteding. Door deze definitie hebben de mondzorgprestaties, tijdbesteding, opbrengsten en kosten betrekking op dezelfde activiteiten.
7
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
2.3 Meting van prestaties De NZa bepaalt haar tarieven op grond van een norminkomen voor eigenaar-behandelaren gekoppeld aan informatie over de praktijkkosten gerelateerd aan de mondzorgactiviteiten en de “productie omvang” van praktijken. De NZa gebruikt hierbij de onderstaande begrippen en relaties.
Voor iedere prestatie is een aantal “punten” vastgesteld. Deze “punten” worden per jaar vermenigvuldigd met een door de NZa vastgestelde “puntwaarde” om het tarief per prestatie vast te leggen. De puntwaarde wordt door de NZa vastgesteld op basis van het per eigenaar FTE van toepassing zijnde norminkomen en de integrale feitelijk aan mondzorgprestaties gerelateerde kosten (gedeeld door de productie). In de onderzoek aanvraag werd aan ons als onderzoeksbureau gevraagd om voor deze analyse de integrale kosten (nader ingevuld als de feitelijk aan mondzorg gerelateerde kosten) en de productieomvang in kaart te brengen. Om de omvang van de productie in kaart te brengen hebben wij de aantallen verrichtingen per prestatie en de omzet per prestatie uitgevraagd en gerapporteerd. Dit is ook de informatie die bij de door ons uitgevoerde pilot in de productiesystemen aanwezig bleek te zijn. Voor 2011 zijn de totale aantallen punten per hoofdstuk prestatiecodes uit de in het rapport gerapporteerde omzet mondzorg af te leiden door de waarde van de prestaties per hoofdstuk prestatiecodes te delen door de puntwaarde uit 2011. In 2012 werden de prestaties geherdefinieerd, de lijst met prestaties werd ingekort en een aantal prestaties kreeg een nieuwe definitie. Voor deze prestaties werden geen punten per prestatie vastgesteld, omdat er in dat jaar sprake was van vrije prijsstelling. Er werd ook geen puntwaarde vastgesteld. Het totaal aantal “punten” per praktijk is dus voor 2012 niet vast te stellen. De omzet mondzorg was ook in 2012 wel beschikbaar per hoofdstuk prestatiecodes. Om consistent te kunnen rapporteren wordt dus voor 2011 en 2012 de omzet mondzorg per hoofdstuk prestatiecodes gerapporteerd. De gedeclareerde techniek per prestatie is apart uitgevraagd, hoewel in de pilot1 veelal niet op prestatiecode niveau maar per “groep” (hoofdstuk) prestatiecodes bleek te worden geadministreerd. Deze post rapporteren wij daarom op hoofdstukniveau.
1 Verderop wordt toegelicht dat de uitvraag ‘getest’ is bij een aantal praktijken in een pilot.
8
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
2.4 Typen mondzorgpraktijken Het onderzoek diende te worden uitgevoerd onder aanbieders van mondzorg. Hierbij werd door de NZa gevraagd om speciale aandacht te besteden aan zes hoofdgroepen aanbieders van mondzorg: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Tandartspraktijken Praktijken voor mondhygiëne Orthodontiepraktijken Praktijken voor tandprothetiek Instellingen voor Jeugd Tandverzorging (JTV’s) Instellingen (Centra) voor Bijzondere Tandheelkunde (CBT’s)
Verder werden negen differentiaties onderscheiden waarvoor tandartsen gecertificeerd kunnen zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Tandarts-parodontologen Tandarts-endodontologen Tandarts-gnathologen Tandarts-implantologen Tandartsen-maxillo-faciaal-prothetiek Tandartsen-geriatrie Tandartsen-angstbegeleiding Tandartsen-gehandicaptenzorg Tandarts-pedodontologen
Dit leverde nog eens negen types praktijken op die voor kunnen komen, namelijk praktijken die zich specialiseren in één of meerdere van deze differentiaties. De tandarts pedodontologen zijn overigens gespecialiseerd in jeugdtandverzorging en zijn daardoor nauw gelieerd aan de instellingen voor Jeugd Tandverzorging (JTV’s). Het is dus goed voorstelbaar dat een JTV en een praktijk gespecialiseerd in pedodontologie veel op elkaar lijken. Deze veronderstelling wordt nader getoetst door in de rapportage de uitkomsten voor JTV’s te vergelijken met die voor praktijken die zich specialiseren in pedodontologie. In het onderzoek zijn op basis van de oorspronkelijke onderzoeksvraag daarnaast nog twee typen praktijken benaderd, namelijk AWBZ -praktijken en ortho-schisiscentra.
AWBZ praktijken AWBZ praktijken zijn praktijken die mondzorg leveren in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De prestaties voor deze bijzondere doelgroep wijken af. Dit vraagt om een aparte toetsing. Om deze groep praktijken in kaart te brengen is een steekproef getrokken op basis van een door het CAK-BZ aangeleverd bestand met mondzorgpraktijken die meer dan 50.000 euro AWBZ declareerden. Deze praktijkvorm wordt in het onderzoek meegenomen als bijzondere tandartspraktijk. Voor het identificeren van AWBZ praktijken hadden wij te maken met de complicatie dat zij zich niet als zodanig onderscheiden of verenigd hebben. Er bestaat voor het verlenen van mondzorg aan AWBZ patiënten geen beroepsvereniging waarin praktijken of individuen met speciale aandacht voor dit onderwerp zich organiseren, er bestaat geen wetenschappelijke vereniging die zich op dit terrein specialiseert en er is geen website waarop “AWBZ praktijken” zich presenteren. Wij beschikten daardoor niet over een “lijst” met op AWBZ gerichte praktijken of individuen. Via de NZa en CAK-BZ kregen wij echter wel de beschikking over een lijst van alle praktijken in Nederland die in 2012 mondzorg bij de AWBZ declareerden, met het door hen gedeclareerde bedrag. Hiermee
9
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
konden wij weliswaar nog geen praktijken identificeren die zich specialiseren in AWBZ mondzorg, maar wel praktijken die een significant aantal AWBZ patiënten behandelen. Bij het benaderen van de praktijken hadden wij er voor kunnen kiezen om te starten met de praktijk met de hoogste declaratie en dan “naar beneden te werken”. Het onderzoek had zich dan gericht op “de grootste praktijken”. Daarmee zouden we echter alle hele grote praktijken die ook aan AWBZ doen in ons onderzoek hebben betrokken, en kleinere praktijken die zich toch in belangrijke mate op AWBZ richten buiten beschouwing laten. Op basis van de bestudering van de lijst met declaraties en de uitkomsten van onze pilot hebben we een andere keuze gemaakt en een beperkte populatie afgebakend, namelijk alle praktijken die meer dan 50.000 euro mondzorg bij de AWBZ declareren. Het ging hier om 91 praktijken.
Allereerst was dit een groep die groot genoeg was om de door ons gezochte minimumomvang van het onderzoek op te leveren, namelijk 50 praktijken Ten tweede was ons uit de pilot bekend dat 35% van de tandartspraktijken één behandelstoel had en nog eens dertig procent van de praktijken maar twee behandelstoelen hadden. Voor een praktijk met één behandelstoel leek een AWBZ omzet van meer dan 50.000 euro ons een substantieel onderdeel van de praktijk Ten derde was ons uit de pilot bekend dat een omzet van 50.000 euro ongeveer overeenkomt met 2 dagen per week inzet van één behandelaar, dit is voldoende substantieel.
Overigens waren er 75 praktijken die tussen de 30.000 euro en 50.000 euro AWBZ declareerden, en 196 praktijken die tussen de 10.000 euro en 30.000 euro AWBZ declareerden.
Ortho-Schisiscentra Ortho-Schisiscentra leveren specialistische zorg voor schisispatiënten via een zogenaamd schisis team. Alle op de officiële website van de Nederlandse Vereniging voor Schisis en Craniofaciale Afwijkingen vermelde schisis teams zijn aangeschreven. Hiervoor is de website www.schisis.nl als bron gebruikt. De kern van deze centra is een coördinerend team voor behandelingen die maar voor een zeer klein deel op het terrein van mondzorg liggen. Vaak wordt deze mondzorg bovendien verzorgd door een algemene orthodontiepraktijk die zelf geen deel uitmaakt van de instelling waar het Ortho-Schisiscentrum onder valt. Om deze reden kregen op drie na alle Ortho-Schisiscentra uiteindelijk een ontheffing voor het aanleveren van gegevens voor het kostenonderzoek. Het onderzoek stelde dus vast dat deze centra slechts marginaal mondzorg aanbieden. Soms worden vanuit deze centra wel orthodontie behandelingen verzorgd.
2.5 Steekproeven en zo volledig mogelijke uitvragen De pilot en de omvang van de uitvraag In de onderzoeksopzet was opgenomen dat er op basis van de spreiding in de uitkomsten van de pilot de steekproefomvang voor de omvangrijkste en meest gedifferentieerde subpopulatie, die van de tandartsen, zou worden vastgesteld. Op basis van de spreiding van met name het aantal patiënten in de pilot is geconcludeerd dat bij 300 tandartspraktijken waarschijnlijk de gevraagde onnauwkeurigheid van 10% bij een betrouwbaarheid van 90% gehaald zou worden. Aangezien rekening is gehouden met een aanzienlijke uitval door ontheffingen en onbruikbare respons is voorgesteld om ruim te trekken en dus ruim meer tandartspraktijken uit te vragen dan de gewenste 300.
10
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Andere praktijken dan algemene tandartspraktijken waren in de pilot beperkter vertegenwoordigd. Voor de andere hoofdgroepen was daarom het aantal respondenten in de pilot te klein om een dergelijke berekening te kunnen maken. Wel was uit ander onderzoek bij ons, de klankbordgroep en de NZa bekend dat de aantallen praktijken voor orthodontie, mondhygiëne en tandprothetiek qua zelfstandige behandelaren en bekende praktijken tussen de 200 en de 700 liggen. Aan de hand van deze informatie is het aantal praktijken bepaald die werden uitgevraagd op basis van onze aparte databases van adressen voor deze groepen. Naast de hoofdgroepen is er ook voor twee andere groepen een steekproef getrokken, namelijk voor de implantologiepraktijken en de AWBZ-praktijken, Voor de AWBZ-praktijken is zoals eerder beschreven een steekproef getrokken uit de deelpopulatie van praktijken die minimaal 50.000 euro omzet ten behoeve van de AWBZ hebben gedeclareerd. De steekproeven voor de vier hoofdcategorieën zijn steeds uitgevoerd met behulp van cell sampling op een op postcode gesorteerde lijst. Hierbij wordt de populatie ingedeeld in even grote groepen en uit elke groep één waarneming gestoken. Elke praktijk heeft hierbij evenveel kans om gestoken te worden, maar op deze manier garanderen wij een regionaal representatieve, gelijkmatige spreiding van de steekproef over de populatie. Gehanteerde bronnen Wij startten ons onderzoek in de pilot met de bestaande mondzorg database van MediQuest gebaseerd op de zogenaamde AGB codes die zorgverleners (natuurlijke personen en instellingen) nodig hebben om zorg te kunnen declareren. Deze database, waarin de praktijken voor tandartsen, mondhygiëne, tandprothetiek en orthodontie waren opgenomen werd gecheckt met behulp van de ledenlijsten en zo nodig aangevuld met behulp van de ledenlijsten van de ANT, NMT, NVM en ONT. Deze database werd zowel in de pilot als de grote uitvraag gebruikt om tandartspraktijken, praktijken voor mondhygiëne, orthodontiepraktijken en praktijken voor tandprothetiek en instellingen voor jeugdtandverzorging te selecteren en aan te schrijven. Voor het identificeren van de differentiaties is deze database niet bruikbaar, omdat de AGB code niet onderscheidt naar differentiatie. De differentiaties zijn daarom op basis van aanvullende bestanden geïdentificeerd. Dit waren de ledenlijsten van de NVvP, NVvE, NVvK, NVGPT, NVOI, NVGD, Cobijt en Schisis.nl2, aangevuld met de overzichten van AWBZ declarerende praktijken van het CAK-BZ. Een complicatie hierbij was dat de ledenlijsten niet altijd naar praktijken verwijzen maar vaak naar (alleen) personen. Door te controleren met de bestanden van de Kamer van Koophandel, de eerder genoemde adresbestanden en ledenlijsten en openbare informatie zoals websites (van praktijken zelf of van vergelijkingssites) hebben we toch een lijst met praktijken voor iedere differentiatie kunnen opstellen. De onderstaande tabel geeft het basisbestand aan per onderzoeksgroep en de vermoedelijke omvang van de populatie. Dit leverde allereerst voor de implantologen, de enige van de praktijksoorten gelabeld als steekproef die is verkregen op basis van een ledenlijst, het volgende resultaat op: Tabel 2.5.1 Populatie praktijksoort o.b.v. ledenlijst en labeling steekproef Praktijksoort Implantologiepraktijken
Basisbestand 460
Vermoedelijke populatie 419
Steekproef / Integraal Steekproef
2 De Ortho-Schisiscentra zijn verkregen op basis van de website www.schisis.nl. Hierop staat een lijst met actuele
schisisteams.
11
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Vervolgens is er voor de praktijksoorten die gelabeld zijn als steekproef de populatie gecorrigeerd voor:
Dubbel aangeschreven praktijken Niet in scope zijnde praktijken
Deze correctie is gemaakt door het aantal in het basisbestand te vermenigvuldigen met het percentage bruikbaar wat resulteert in de vermoedelijke populatie zoals opgenomen in tabel 2.5.2. Tabel 2.5.2 Populatie praktijksoort o.b.v. database en labeling steekproef Praktijksoort Tandartspraktijken AWBZ-praktijken Praktijken voor mondhygiëne Orthodontiepraktijken Praktijken voor tandprothetiek Implantologiepraktijken
Basisbestand 5.020 113 654 196 461 4193
Vermoedelijke populatie 4.967 98 632 194 404 388
Steekproef / Integraal Steekproef Steekproef Steekproef Steekproef Steekproef Steekproef
Voor de praktijksoorten die gelabeld zijn als integraal is het basisbestand verlaagd met het aantal dat niet gevonden is op basis van de KvK check en de overige hiervoor beschreven bestaanschecks. Dit alles resulteert in de vermoedelijke populatie zoals opgenomen in tabel 2.5.3. Tabel 2.5.3 Populatie praktijksoort o.b.v. ledenlijst en labeling integraal Praktijksoort Ortho-Schisiscentra Instellingen voor Jeugd Tandverzorging Pedodontologiepraktijken Centra voor Bijzondere Tandheelkunde Endodontologiepraktijken Parodontologiepraktijken Tandartspraktijken voor angstbegeleiding Tandartspraktijken gehandicaptenzorg Tandartspraktijken voor gerodontologie Gnathologiepraktijken Tandartspraktijken voor maxillo-faciale prothetiek
Basisbestand 19 13 56 44 72 56 23 44 12 54 1
Vermoedelijke populatie 16 13 45 44 51 51 8 12 11 37 1
Steekproef / Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal
3 Op de Implantologiepraktijken heeft zoals beschreven in tabel 2.5.2 reeds een eerdere handeling plaatsgevonden waarbij het basisbestand gebaseerd op een ledenlijst is omgezet naar een lijst met praktijken.
12
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Dit alles samenvoegend resulteert dit in de onderstaande tabel. Tabel 2.5.4 Populaties praktijksoorten Praktijksoort Tandartspraktijken AWBZ-praktijken Praktijken voor mondhygiëne Orthodontiepraktijken Ortho-Schisiscentra Praktijken voor tandprothetiek Instellingen voor Jeugd Tandverzorging Pedodontologiepraktijken Centra voor Bijzondere Tandheelkunde Endodontologiepraktijken Implantologiepraktijken Parodontologiepraktijken Tandartspraktijken voor angstbegeleiding Tandartspraktijken gehandicaptenzorg Tandartspraktijken voor gerodontologie Gnathologiepraktijken Tandartspraktijken voor maxillo-faciale prothetiek
Basisbestand 5.020 113 654 196 19 461 13 57 44 72 419 56 23 44 12 54 1
Vermoedelijke populatie 4.967 98 632 194 16 404 13 45 44 51 388 51 8 12 11 37 1
Steekproef / Integraal Steekproef Steekproef Steekproef Steekproef Integraal Steekproef Integraal Integraal Integraal Integraal Steekproef Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal Integraal
2.6 Keuzen op basis van de pilotstudie Keuze voor onderzoeksjaren In haar aanvraag voor het onderzoek vroeg de NZa om een pilot studie om te bepalen of het mogelijk was om gegevens uit te vragen over 2012 en daarbij betrouwbare resultaten te verkrijgen. Hiervoor werd bepalend geacht in hoeverre de aanbieders de financiële administratie voor 2012 hadden voltooid. De NZa stelde in haar aanbestedingsdocument dat zij, omdat het een pilot was, het voldoende achtte om enkel één subpopulatie aan te schrijven, namelijk de tandartsen. Omdat wij de pilot ook wilden gebruiken om inzicht te krijgen in de rubricering en detaillering van de gegevens in de financiële administratie en de productie-administratie van tandartsen, mondhygiënisten, orthodontisten en tandprothetici zijn er in de pilot ook enkele tientallen praktijken van deze andere groepen betrokken. Uit de pilot bleek dat vóór 15 mei 2013, de geplande startdatum voor de grote uitvraag, maar 14,9 procent van de respondenten verwachtte aangifte gedaan te hebben en daarmee te beschikken over betrouwbare en volledige financiële gegevens over het jaar 2012. Volgens eigen opgave zou 65,3 procent van de rest vóór 1 september 2013 aangifte doen (ook zonder dit onderzoek). Op 1 september 2013 zou dus minimaal 70 procent van de praktijken de financiële gegevens voor 2012 beschikbaar hebben. Gezien de relevantie van zo recent mogelijke gegevens voor de tariefstelling en de door de sector aangegeven wens om de cijfers 2012 mee te nemen werd besloten om de einddatum voor het aanleveren van de onderzoeksgegevens over de zomer te tillen richting. Er werd besloten om de praktijken een inleverdatum van 20 augustus 2013 mee te geven.
13
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
Uitdraai In de pilot is gevraagd om ook datadumps aan te leveren voor financiële cijfers en voor productiegegevens. Hieruit werd geconcludeerd dat er een beperkt aantal software pakketten gebruikt werd, met een duidelijk herkenbare datastructuur in de vorm van aantal, prestatiecodes, tarieven per verrichting en doorberekende materiaal- en techniekkosten. Op grond hiervan is besloten dat prestatiegegevens (volume en gedeclareerde prijs per prestatiecode) digitaal uitgevraagd konden worden: de gegevens zijn uniform beschikbaar en kunnen met behulp van een instructie per softwarepakket bruikbaar door respondenten worden aangeleverd. Daarnaast is geconcludeerd dat wat betreft de financiële gegevens deze niet uniform of consistent beschikbaar zijn. Dit resulteerde in de noodzaak om gegevens per component uit te vragen. Het opvragen van een uitdraai van financiële gegevens zou immers resulteren in onvergelijkbare en dus onbruikbare data opleveren.
Opvragen van persoonlijke financiële gegevens zoals belastingopgaven Bij de pilot vroegen wij de respondenten om financiële bescheiden waarover zij beschikten zoals belastingopgaven en jaarrekeningen mee te sturen. Deze uitvraag had expliciet het doel om in kaart te brengen over wat voor informatie onze doelgroep beschikt om zo in de grote uitvraag de administratieve belasting te kunnen beperken en gericht uit te kunnen vragen. In ons oorspronkelijk onderzoek ontwerp hadden wij alle respondenten voor validatie- en verificatie doeleinden willen vragen om hun financiële stukken in te dienen. In verband met weerstand om deze stukken aan te leveren, besloten wij om dit bij de grote uitvraag op te vragen bij praktijken waar de outlier analyse van uitkomsten hier aanleiding voor gaf, en voor praktijken die zelf niet in staat waren om hun financiële administratie te vertalen naar de gedetailleerde en van jaarrekeningregels afgeleide antwoorden op de vragen uit de vragenlijst.
14
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
3. Toelichting bij voor dit onderzoek specifiek gedefinieerde begrippen In het rapport worden een aantal maatwerk begrippen gedefinieerd ten behoeve van de herijking van tarieven in de context van deze sector en de daar geldende regulering. Het gaat om de volgende begrippen:
FTE o FTE behandelaren o FTE medewerkers o FTE Eigenaren
Correcties voor eigenarenvergoedingen o o o o o o
Marges o o o o o
Correctie voor personeelskosten eigenaren in loondienst Correctie voor financieringsvergoedingen voor eigenaren Correctie voor management fees Correctie voor AOV en pensioenen voor eigenaren Correctie voor afschrijving op goodwill Correctie voor financieringskosten van goodwill
Bruto marge Netto marge Bruto marge mondzorg Bruto marge techniek in eigen beheer Bruto marge overige opbrengsten
Marge per eigenaar FTE o Definities eigenaar FTE en Marge voor berekening marge per eigenaar FTE o Populatieberekening marge per eigenaar FTE voor praktijken met en zonder eigenaren
Gemiddelde salarissen en vergoedingen voor ingehuurd personeel o Gemiddeld salarisniveau per behandelaar o Gemiddeld salarisniveau per medewerker o Gemiddelde vergoeding per ingehuurde behandelaar o Gemiddelde vergoeding per ingehuurde medewerker
VAR-WUO correctie en informatie over ZZP vergoedingen
Deze begrippen worden nu één voor één in de volgende paragraaf besproken.
15
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
3.1 FTE’s De FTE definitie in het rapport Mondzorg in Kaart De puntwaarde die door het NZa wordt gebruikt ten behoeve van de tariefbepaling wordt vastgesteld op basis van het per eigenaar FTE van toepassing zijnde inkomen en de integrale mondzorgkosten. De NZa gebruikt hiervoor een specifiek FTE begrip, het “NZa FTE”, en past dit toe voor “eigenaren” om te komen tot een begrip “FTE per eigenaar”. Omdat ons onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de herijking van de tarieven hebben wij in onze rapportage de FTE definitie gebruikt zoals die door de NZa bij de vaststelling van de mondzorgtarieven is en wordt toegepast, deze zogenaamde “NZa FTE”. Het NZa FTE heeft vier belangrijke kenmerken: 1. De berekening gaat uit van een full time werkweek van zesendertig uur. 2. Het aantal NZa FTE wordt berekend aan de hand van de opgegeven uren per behandelaar of medewerker per week, de werktijdfactor per week 3. Bij de berekening van het aantal NZa FTE van een praktijk wordt ook rekening gehouden met het aantal weken dat de behandelaar in 2011 en/of 2012 beschikbaar was om te werken, de zogenaamde werktijdfactor per jaar. Ziekteweken tellen hierbij overigens wel mee als “beschikbaar”. 4. Het aantal FTE dat een individuele medewerker meetelt in de FTE berekening is gelijk aan de werktijdfactor per week maal de werktijdfactor per jaar. Voor een individuele behandelaar of medewerker kan deze niet groter zijn dan 1.
FTE behandelaren De berekening van het aantal FTE van een behandelaar wordt gebaseerd op de door de praktijken aangemelde tijdbesteding en beschikbare weken per individuele behandelaar per jaar. Om de werktijdfactor per week te bepalen wordt allereerst per individuele behandelaar de som van de door de praktijk voor deze behandelaar opgegeven direct patiëntgebonden tijd, de indirect patiënt gebonden tijd en niet-patiëntgebonden tijd die zij in een normale werkweek werkzaam zijn vastgesteld. Dit cijfer wordt gedeeld door 36. Was deze som gelijk aan 18 dan was de werktijdfactor per week dus 0,5. Was deze som 36 of meer dan was de werktijdfactor per week 1. Om de werktijdfactor per jaar te bepalen wordt allereerst gekeken of de behandelaar volgens de praktijk in het jaar (2011 of 2012) meer dan 6 weken verlof had opgenomen. Was dit het geval dan komt de werktijdfactor voor dat jaar onder de 1 uit. Voor de berekening wordt het aantal verlofweken (gewoon verlof plus speciaal verlof) en de tijd besteed aan opleiding afgetrokken van 52, en dit verschil gedeeld door 46. In de uitvraag en in de validatieronde was “niet in dienst” overigens expliciet gedefinieerd als “speciaal” verlof. Een behandelaar die in 2011 of 2012 minimaal 46 weken per jaar minimaal 36 uur per week heeft gewerkt, telt in dat jaar dus mee voor 1 fte. Werkt dezelfde behandelaar het volgend jaar gedurende 46 weken 18 uur per week, of gedurende 23 weken 36 uur per week, dan telt dit als 0,5 FTE. Verlof voor ziekte werd wel uitgevraagd maar wordt niet afgetrokken, een fulltime medewerker die een half jaar ziek is geweest telt gewoon voor 1 FTE.
16
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
FTE medewerkers Ook voor het aantal FTE ondersteunende medewerkers per praktijk werd gewerkt met de werktijdfactor per week en de werktijdfactor per jaar. Het aantal gewerkte uren per week is voor medewerkers echter alleen uitgevraagd in die gevallen waar de praktijk opgaf dat een medewerker tevens eigenaar van de praktijk was. Het aantal uren waarvoor zij een arbeidscontract hadden was wel uitgevraagd. De werktijdfactor per week werd voor medewerkers daarom bepaald op basis van het aantal uren van hun arbeidscontract. Verder was de berekening dezelfde. De categorie medewerkers bevat alleen ondersteunende medewerkers en geen behandelaars. In die gevallen waar praktijken hadden aangegeven dat er in de praktijk iemand behandelaar én medewerker (bijvoorbeeld directielid/manager) was is de praktijk benaderd om dit aan te passen. De betreffende persoon is dan behandelaar, de tijd besteed aan management wordt opgevoerd bij de indirecte tijdbesteding. Voor medewerkers die eigenaar zijn is het aantal uren dat zij werkten wel uitgevraagd. Dit gegeven is onder andere gebruikt bij de berekening van het aantal FTE eigenaren.
FTE eigenaren Het aantal FTE eigenaren per praktijk is de optelsom van de hierboven beschreven FTE factor voor de individuele behandelaren en medewerkers waarvan de praktijk heeft opgegeven dat zij eigenaar zijn. De praktijk heeft namelijk voor iedere individuele behandelaar en voor iedere individuele medewerker de arbeidsrelatie op moeten geven. Hierbij kon men onder andere kiezen voor de opties eigenaar niet in loondienst en eigenaar in loondienst. Voor deze eigenaren werd verder de hierboven beschreven berekeningsmethode gebruikt.
3.2 Correcties voor eigenaren vergoedingen Bij de berekening van de marges in hoofdstuk zeven van ieder rapport worden zes correcties voor eigenarenvergoedingen toegepast: 1. 2. 3. 4. 5. 6. -
Correctie voor personeelskosten eigenaren in loondienst Correctie voor AOV en pensioenen voor eigenaren Correctie voor management fees Correctie voor afschrijving op goodwill Correctie voor financieringskosten van goodwill Correctie voor financieringsvergoedingen voor eigenaren
voor de vergelijkbaarheid van praktijken met verschillende rechtsvormen, voor de vergelijkbaarheid van praktijken met en zonder eigenaren behandelaren en om aan te sluiten bij de tariefsystematiek
zijn alle uitkeringen aan eigenaren, ook loon aan eigenaren in loondienst, niet als kosten in het margebegrip meegenomen. De afschrijvingen voor goodwill, de financieringskosten van goodwill, eventuele management fees, de kosten voor pensioenverzekeringen voor de eigenaren, de kosten voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor eigenaren en de loonkosten voor eigenaren in loondienst worden allemaal dus niet meegenomen in de gepresenteerde mondzorg marges. Dit wil niet zeggen dat dit geen legitieme kosten zijn. Ze worden terecht conform jaarrekeningrecht meegenomen in de jaarrekening van praktijken. Ze zijn in hoofdstuk vijf dus ook gewoon meegenomen in de gerapporteerde kosten per praktijk. Voor tarief herijking in het bestaande systeem, waarbij voor een kostendekkend tarief vergeleken wordt naar een norminkomen voor eigenaren, zijn inkomenscomponenten voor de eigenaar om redenen van consistentie buiten het “vergelijkings” begrip gehouden.
17
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
3.3 Marges In hoofdstuk 4 zijn alle opbrengstengegevens gepresenteerd conform de jaarrekening en de financiële administratie van de onderzochte praktijken. In hoofdstuk 5 zijn alle kostengegevens gepresenteerd conform de jaarrekening en de financiële administratie van de onderzochte praktijken. In hoofdstuk 6 zijn de balansgegevens gepresenteerd conform de jaarrekening en de financiële administratie van de onderzochte praktijken. In hoofdstuk 7 zijn de marges echter niet altijd één op één overgenomen uit de jaarrekening. Hier is aangesloten bij de begrippen die van belang zijn voor tariefbepaling en de hierbij door de NZa gehanteerde systematiek. Allereerst worden zoals hierboven beschreven vergoedingen voor eigenaren buiten de margeberekening geplaatst. Vervolgens worden een bruto marge en een netto marge onderscheiden, voor respectievelijk mondzorg, techniek in eigen beheer en overige opbrengsten. Hiermee wordt voldaan aan de vraag om via het kostenonderzoek de informatie aan te leveren die nodig is voor tariefherijking.
De bruto marge Bij de opbouw van de marge wordt in hoofdstuk 7 van ieder rapport voor mondzorg, techniek in eigen beheer en overige opbrengsten vervolgens onderscheid gemaakt tussen bruto marge en netto marge. De bruto marge is de basismarge die de praktijk realiseert en waaruit de vergoeding voor geïnvesteerd vermogen, het norminkomen voor een eigenaar behandelaar en een eventuele ondernemersvergoeding moet worden betaald. De bruto marge sluit qua definitie precies aan bij het normale bedrijfsresultaat met één belangrijke kanttekening: alle vergoedingen voor eigenaren zijn van het kostenbegrip uitgesloten, worden dus niet afgetrokken van de opbrengsten. Dit wordt gedaan:
18
om praktijken met en zonder eigenaren met elkaar te kunnen vergelijken,
om praktijken met eigenaren in loondienst en met eigenaren die niet in loondienst zijn met elkaar te kunnen vergelijken,
om één op één aan te sluiten bij de in de tariefregulering gehanteerde normbegrippen
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
De brutomarge is ook gelijk aan: de opbrengsten - minus de kosten voor techniek en materiaal - minus de personeelskosten (exclusief eigenarenvergoedingen), - minus de huisvestingskosten, - minus de verkoopkosten, - minus de algemene kosten (exclusief kosten ten behoeve van eigenaren, zoals de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de eigenaren en de pensioenkosten voor eigenaren, - minus de afschrijvingen (exclusief afschrijvingen voor goodwill), - minus de overige kosten (exclusief eventuele management fees)
Bruto marge mondzorg, bruto marge techniek in eigen beheer en bruto marge van de overige opbrengsten In hoofdstuk 7 van ieder rapport worden omzet, kosten en marge van de praktijken opgesplitst naar Mondzorg, Techniek in eigen beheer en Overige. Opbrengsten en de meeste kosten zijn verdeeld op basis van de percentages omzet mondzorg, omzet techniek in eigen beheer en overige opbrengsten. Hiervoor is gekozen omdat dit in de gegeven omstandigheden de theoretisch en praktisch meest voor de hand liggende toerekening basis is. Het toerekenen van gemeenschappelijke kosten zoals de kosten van huisvesting, de kosten van baliepersoneel en de algemene kosten wordt aanbevolen en vaak gebruikt wanneer er
Geen duidelijk causaal verband bestaat tussen bepaalde producten/diensten en de hoogte van deze gemeenschappelijke kosten Gegevens ontbreken die het mogelijk maken om de kosten nauwkeuriger toe te rekenen Respondenten niet in staat zijn om met een beperkte inspanning de kosten causaal toe te rekenen
Voor het overgrote deel van de praktijken golden alle drie argumenten. De kosten van techniek en materiaal kunnen wel goed door de praktijken aan mondzorg en techniek voor eigen beheer worden toegerekend en zijn daarom specifiek uitgevraagd voor mondzorg, techniek in eigen beheer en kosten van de overige opbrengsten. Deze zijn dus niet proportioneel maar op basis van de eigen opgave van de praktijken vastgelegd en gecategoriseerd.
De netto marge De netto marge is gelijk aan de bruto marge minus de rentelasten, de overige bankkosten en de overige financiële lasten, exclusief alle vergoedingen voor kapitaal ingebracht door eigenaren. Ook de financieringskosten van goodwill worden hierbij niet meegenomen.
Wanneer bij de drie netto marges (voor mondzorg, techniek in eigen beheer en overige opbrengsten) de financiële baten worden opgeteld en de eigenarenvergoedingen weer worden meegenomen blijft het resultaat voor belastingen conform de jaarrekening over.
19
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
3.4 Marges per eigenaar FTE De verschillende marges worden zowel per praktijk als per patiënt en per eigenaar FTE weergegeven. Elk van deze verhoudingsgetallen heeft zijn eigen informatieve waarde. Het rapport toont bijvoorbeeld prominent de netto marge mondzorg per eigenaar FTE. Dit is een zogenaamde populatieberekening, waarbij de gemiddelde netto marge mondzorg per praktijk wordt gedeeld door het gemiddeld aantal eigenaar FTE’s per praktijk zoals hierboven gedefinieerd. Wij hebben er dus voor gekozen om op basis van een steekproef
een betrouwbare schatting van de gemiddelde marge per praktijk op te stellen een betrouwbare schatting van het gemiddeld aantal eigenaren FTE per praktijk op te stellen deze twee schattingen op elkaar te delen om de gemiddelde marge per eigenaren FTE te schatten
Deze aanpak heeft wanneer en deelontheffingen voor gegevens zijn het voordeel dat zo veel mogelijk praktijken met betrouwbare gegevens zijn meegenomen om de gemiddelde marge te berekenen en het gemiddeld aantal FTE’s te berekenen. De aanpak heeft ook als voordeel dat de FTE’s, kostencomponenten, opbrengstentypen en marges in de afzonderlijke rapportages op de maximale dataset (de grootste n) gerapporteerd kunnen worden en ook met dezelfde, dus herkenbare, cijfers in het marge hoofdstuk terugkomen. Wij hadden er ook voor kunnen kiezen om bij de berekening van de marge per FTE alleen praktijken mee te nemen waarvoor wij zowel over de kostengegevens, als over de opbrengstengegevens, als over de FTE gegevens konden beschikken. De dataset die voor de analyse gebruikt wordt is dan echter kleiner, omdat praktijken met een deelontheffing buiten beschouwing gelaten worden. De bruto marge per FTE meewerkend eigenaar wordt in de laatste paragraaf van ieder rapport niet alleen voor de gehele populatie gepresenteerd, maar ook voor de deelpopulatie van praktijken waar minimaal 0,3 FTE eigenaar werkzaam in is. Dit toont de eventuele gevoeligheid van deze variabele voor praktijken waar geen eigenaar in werkzaam zijn maar die wel meetallen voor de marge per (FTE) eigenaar. Theoretisch kunnen praktijken zonder meewerkend eigenaar voor tariefberekeningen uitgaand van een kostendekkend tarief wel degelijk worden meegenomen in een systematiek waar men zich baseert op marges per FTE eigenaar. Voorwaarde is wel dat bij een ruime meerderheid van de praktijken wel degelijk een eigenaar meewerkt. In plaats van een vergoeding in de vorm van een marge voor de eigenaar behandelaar keert een praktijk zonder meewerkende eigenaren immers aan een behandelaar loon uit. De marge na aftrek van alle arbeidsbeloningen (inclusief die van de eigenaar behandelaar) en van alle andere relevante kosten (inclusief beloning voor ingebracht vermogen en ondernemersrisico) komt bij een kostendekkend tarief theoretisch ook in beide gevallen op nul uit. De praktijk zonder eigenaartandarts draagt niet bij aan het totaal FTE's, maar draagt ook minder bij aan de totale marge Kort samengevat verdient een praktijk met tandarts-eigenaren een marge voor arbeid van de tandarts-eigenaar, voor het geïnvesteerd vermogen en ondernemersrisico. De praktijk zonder eigenaren behandelaren verdient alleen een marge voor het geïnvesteerd vermogen en voor ondernemersrisico. De volgens de jaarrekening berekende marge per FTE eigenaar is voor de praktijk met tandartseigenaar overigens groter dan die van een praktijk zonder meewerkend eigenaar, men betaalt immers minimaal één behandelaar minder uit de bruto en netto marge.
20
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
3.5 Gemiddeld salarisniveau per behandelaar en per medewerker en vergoeding voor ingehuurde behandelaren en medewerkers In hoofdstuk 3 van de rapporten zijn bij de karakteristieken van behandelaars en medewerkers ook indicaties opgenomen voor het salarisniveau per behandelaar naar arbeidsrelatie en specialisme en per medewerker naar arbeidsrelatie en functie. In dezelfde tabellen zijn vergoedingen berekend die omgerekend op full time basis betaald zijn aan ingehuurde behandelaren en medewerkers. Om de aangeleverde gegevens, werkelijk betaalde vergoedingen en tijdbesteding, vergelijkbaar te maken dienen zij naar een gemeenschappelijk maat als een FTE te worden omgerekend. Om aan te sluiten bij maatschappelijke discussies en een voor een voor lezers herkenbaar personeelskostenbegrip werd er voor gekozen om ter illustratie van inkomens niveau’s voor behandelaren en voor ondersteunende medewerkers het gewone bruto salaris als uitgangspunt te hanteren. Voor ingehuurde behandelaren en medewerkers is dit gegeven niet beschikbaar, en werd het bedrag van de vergoeding als uitgangspunt voor de vergelijkende analyse gekozen. Voor het omrekenen van de salarissen naar een vergelijkbaar FTE niveau werd uit oogpunt van consistentie het NZa FTE begrip gebruikt dat ook in de tarief gerelateerde informatie is gebruikt. Dit betekent dat omgerekend wordt naar 36 uur (bij een werkverband van 18 uur wordt het salaris voor de rapportage gedeeld door de FTE factor. Bij werktijden boven 36 uur wordt het gerapporteerde salarisniveau tegen het feitelijk opgegeven bedrag meegenomen. Ook de wekenfactor (het aantal beschikbare weken) werd conform de eerder geïntroduceerde FTE berekening meegenomen. Ten slotte werden de feitelijk betaalde lonen en salarissen in de berekening meegenomen. In de validatieronde is actief gecontroleerd op hoge en lage salarisniveaus op het niveau van de individuele behandelaar en medewerker. Praktijken zijn hierbij verplicht om hun opgave te corrigeren of toe te lichten. Hieruit bleek onder andere dat behandelaren in opleiding en schoonmakers afwijkende lage beloningen per uur ontvangen. De vergoeding voor ingehuurd personeel via allerlei contracten wijkt uiteraard qua samenstelling sterk af van het salarisbegrip. Dit wordt in de naam van de tabellen duidelijk tot uitdrukking gebracht, er wordt gerapporteerd over “salarisniveaus en vergoedingen voor ingehuurd personeel”. Om hele hoge fictieve salarisniveaus bij minieme aantallen FTE’s te voorkomen zijn behandelaren die in een jaar minder dan 0,05 fte werkzaam waren niet meegenomen in de analyse. Bij arbeidsinzet van minder dan 2 uur is het ook de vraag of de betaalde bedragen nog representatief zijn voor een full time vergoeding: men zal dan snel een hogere vergoeding bedingen, om de zogenaamde “voorrijkosten” oftewel de voorbereidingstijd en “opsteltijd” vergoed te krijgen. Voor de berekening van de relatieve salarisniveaus voor ingehuurd personeel werd dus hun volledige vergoeding als grondslag gebruikt. Om na onkosten hetzelfde netto inkomen over te houden als een personeelslid in loondienst dient dit hoger te zijn dan het bruto salaris van behandelaren in loondienst.
21
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
3.6 VAR-WUO correctie en informatie over ZZP vergoedingen In het geval dat een praktijk de gewerkte uren van een ZZP’er (ook aangeduid als een behandelaar met een VAR-WUO of VAR-DGA verklaring) niet heeft kunnen opgeven, dan is de praktijk gevraagd om een schatting te maken van de omzet die door deze ZZP’ers gerealiseerd is. Als ZZP’ers namelijk een vergoeding op basis van de door hen gerealiseerde omzet krijgen, zijn de hiervoor door hen gewerkte uren (voor twee voorgaande jaren) bij de praktijk niet altijd bekend. Om toch de totale tijdbesteding van de behandelaren in de praktijk te kunnen ramen is de omzet van deze ZZP’ers uitgevraagd. Vervolgens maken wij de veronderstelling dat de ZZP’ers die in een bepaalde praktijk werkzaam zijn en waarvan de tijdbesteding niet is doorgegeven, evenveel omzet per uur realiseren als de andere behandelaren in die praktijk. Hiermee kan een correctie factor worden berekend om van de gerapporteerde tijdbesteding naar de totale tijdbesteding in de praktijk te komen. Wanneer de opgegeven omzet voor ZZP’ers door de praktijk x procent verhoudt met de totale omzet gerealiseerd door alle behandelaren, zijn de opgegeven uren van alle behandelaren 1-x procent. Dit restant is dan het percentage van de uren gerealiseerd door ZZP’ers. De ZZP correctie geeft een indicatie van de omvang van het aantal behandelaren met een VAR-WUO verklaring waarvoor de praktijken geen inzicht hadden in de tijdbesteding. Het geeft dus zeker geen volledig beeld van aantal en relatieve bijdrage aan de personeelsformatie van praktijken. Hoewel het niet apart onderwerp van onderzoek is leveren de rapporten langs twee andere lijnen overigens wel een indicatie voor het relatieve belang van ingehuurd personeel in de sector op: Allereerst is de praktijken gevraagd om de totale tijdbesteding van ingehuurd personeel in de tijdbestedingsoverzichten door te geven. De aantallen personen die dit betreft zijn gerapporteerd, net als hun FTE’s gebaseerd op de doorgegeven uren. De ZZP correctie dient hier nog aan te worden toegevoegd, deze is namelijk berekend voor ingehuurde behandelaren waarvan wel gemeld is dat ze in de praktijk werkzaam zijn maar waarvan de tijdbesteding niet is doorgegeven. Ten tweede vormt de som van de posten “kosten van waarneming tandartsen op provisiebasis”, “beloning op basis van ZZP-overeenkomsten” en “Kosten van ingehuurd personeel” uit de jaarrekening een betrouwbaar minimum voor het financiële belang van inhuur. Deze gegevens worden gerapporteerd zijn bij de specificatie van de personeelskosten Gezamenlijk geven deze twee lijnen inzicht in het relatieve belang van ingehuurd personeel.
22
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
4. Uitvoering van het onderzoek 4.1 De grote uitvraag Bij het pilot onderzoek en de grote uitvraag werd een online vragenlijsttool van MediQuest gebruikt. Dit was een bestaande enquête tool die reeds gebruikt werd voor gegevensverzameling bij mondzorgpraktijken. In de verificatiefase werd de MediQuest online vragenlijsttool vervangen door een speciaal voor de uitgebreide plausibiliteitstoetsen ontwikkelde online vragenlijsttool van Deloitte. De vragenlijst was ontwikkeld op basis van regelgeving (richtlijnen voor de jaarrekening en beleidsregels van de NZa), onze bevindingen over de indeling van administraties bij pilot praktijken, en vijf bijeenkomsten met de klankbordgroep over opzet en conceptversies van de vragenlijst. Deel van de vragenlijst waren zes Excel templates waarin gegevens over de Winst en Verliesrekening, de Balans, Tijdbesteding, Productie en Prestaties en nadere informatie over de Huisvestingssituatie konden worden doorgegeven. Voor de uitvraag van productiegegevens per prestatiecode werd een alternatieve methode gebruikt. De respondenten werd gevraagd om de gegevens te laten exporteren uit een registratiesysteem en een digitaal bestand op te sturen met daarin de gegevens over de gefactureerde aantallen verrichtingen, gemiddeld tarief per verrichting, en de doorberekende materiaal- en techniekkosten als datadump uit hun eigen productie software.
4.2 Aanschrijving, ontheffingen en bijtrekkingen Voor het onderzoek werden in totaal 1.105 praktijken aangeschreven, 1.004 bij de eerste uitvraag in juni 2013, 88 in juli 2013 en 19 begin 2014. Medio juli 2013 werden ter vervanging van praktijken met ontheffing 88 extra praktijken aangeschreven, deze bijtrekking betrof 22 implantologiepraktijken, 20 orthodontiepraktijken, 21 praktijken voor mondhygiëne en 25 praktijken voor tandprothetiek. Daarnaast werden in februari 2014 aanvullend nog 19 gnathologiepraktijken benaderd naar aanleiding van een uiting van zorg door de NVGPT over ondervertegenwoordiging van gnathologiepraktijken in het onderzoek. Deze zorg was terecht, aangezien door een vergissing niet de gehele gnathologiepraktijken populatie was uitgevraagd. Omdat zowel gnathologiepraktijken die in 2013 zijn aangeschreven als gnathologiepraktijken die in 2014 zijn aangeschreven gevraagd is om gegevens over de twee voorgaande jaren (2011 en 2012) aan te leveren zal dit niet leiden tot verschillen in de respons en kunnen beide groepen dus in de analyse worden gecombineerd. Ditzelfde geldt voor de implantologie praktijken, orthodontiepraktijken, praktijken voor mondhygiëne en praktijken voor tand prothetiek die in juni respectievelijk juli zijn aangeschreven. De steekproefgrootte was gebaseerd op “vermoedelijke populaties” per categorie praktijken. Voor de totstandkoming van de ‘vermoedelijke populatie’ verwijzen wij naar paragraaf 2.6 waarin het geheel nader is uitgewerkt en toegelicht.
Verificatie van praktijkadressen Op de praktijken uit onze databases zijn standaard twee checks uitgevoerd, een bestaanscheck en een Kamer van Koophandel- check. De bestaanscheck werd uitgevoerd door MediQuest en hield in dat geprobeerd werd om via internet (websites, de telefoongids et cetera) het bestaan van de praktijk en de door de praktijk gevoerde naam te bevestigen. Dit was vooral van belang bij de steekproefsgewijs uitgevraagde praktijken. Bij
23
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
de differentiaties was immers al actief naar een bestaande praktijk gezocht. Voor praktijken die inderdaad bestonden werd vervolgens een check uitgevoerd in het register van de Kamer van Koophandel. Hierbij bleek:
Dat er regelmatig meerdere rechtspersonen (veelal verschillende praktijken) op één locatie gevestigd waren. Dat er praktijken niet gevonden werden op het adres, maar ook niet na onderzoek op het internet op een nieuw adres. Dat er steekproefelementen waren die niet aan de definitie van de onderzoeksgroep voldeden. Deze zijn uit de steekproef verwijderd. Om het aantal op peil te houden zijn er elementen bijgetrokken. Dat er steekproefelementen waren die wel aan de definitie van een andere onderzoeksgroep voldeden. Deze zijn aan de differentiatiegroep toegevoegd mits deze integraal was uitgevraagd. Toevoegen aan een steekproef is onmogelijk vanwege de verschillen in trekkingskansen. Dat er elementen waren in de integraal uitgevraagde groepen die ofwel beter pasten in een andere integraal uitgevraagde groep en dus zijn overgeplaatst ofwel meerdere differentiaties voerden en daarom bij meer dan een evaluatie meetellen. Dat door de KvK-check eenduidig één rechtspersoon kon worden aangeschreven.
In tabel 4.2.1. is weergeven hoeveel praktijken per groep zijn aangeschreven. Tabel 4.2.1 Uitvraag Praktijksoort Tandartspraktijken AWBZ-praktijken Praktijken voor mondhygiëne Orthodontiepraktijken Ortho-Schisiscentra Praktijken voor tandprothetiek Instellingen voor jeugdtandverzorging Pedodontologiepraktijken Centra voor Bijzondere Tandheelkunde Endodontologiepraktijken Implantologiepraktijken Parodontologiepraktijken Tandartspraktijken voor angstbegeleiding Tandartspraktijken gehandicaptenzorg Tandartspraktijken voor gerodontologie Gnathologiepraktijken Tandartspraktijken voor maxillo-faciale prothetiek
Vermoedelijke populatie 4.967 98 632 194 16 404 13 45 44 51 388 51 8 12 11 37 1
Aangeschreven 476 77 88 86 16 97 13 45 44 51 67 51 8 12 11 37 1
Belangrijk om te vermelden is dat er in bovenstaande tabel dubbeltellingen voor komen. Dit komt voort uit het feit dat een praktijken onder meerdere praktijksoorten kan vallen. Zo kan een praktijk tandartspraktijk zijn en tevens een differentiatie voeren zoals angstbegeleiding.
24
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
(deel)Ontheffingen De respons per groep kwam lager uit dan het aantal aangeschreven praktijken per groep. Een belangrijke factor hierbij was het verschijnsel dubbeltelling. Doordat differentiaties werden getraceerd via de ledenlijsten en doordat praktijkeigenaren soms meerdere praktijken hebben kwam het nogal eens voor dat dezelfde praktijk twee maal werd aangeschreven. In zo’n geval verleende de NZa een ontheffing op één van beide aanschrijvingen. Doordat wij voor differentiaties startten bij de ledenlijsten troffen wij ook nog wel eens personen die in de onderzoeksperiode in dienst waren bij een andere praktijk, waarnamen bij een andere praktijk of als ZZP’er bij verschillende praktijken werkzaam waren geweest. Zij kregen dan als “niet bestaande praktijk” ontheffing. Ook kwam het nogal eens voor dat een praktijk nog wel bestond maar was overgenomen door een andere praktijk, nog wel een AGB code had en nog wel bestond maar zelf geen mondzorgprestaties meer declareerde. Voor het onderzoek wordt zo’n praktijk gezien als een deelpraktijk, en viel daarmee buiten scope van het onderzoek. Om de belasting van praktijken niet te zwaar te maken kon een praktijk die voor meerdere vestigingen/rechtspersonen werd aangeschreven ten slotte ook ontheffing krijgen wanneer zij ook in de steekproef vielen, zodat ze minder vragenlijsten in hoefden te vullen. In totaal verleende de NZa 240 geheel ontheffingen. De gronden voor deze ontheffingen waren de volgende:
Niet bestaande praktijk/onjuiste aanschrijving (51)
Niet in scope/declareert niet zelfstandig mondzorgprestaties (47)
Praktijk gestopt vóór of gestart na 1 januari 2012 (41)
Medische situatie van de eigenaar (39)
Dubbel aangeschreven (bijvoorbeeld meerdere vestigingen) (38)
Overige (waaronder al reeds in pilotfase betrokken, administratieve problemen) (24)
Hiermee komt het totaal van 1.105 aangeschreven praktijken uit op 865 praktijken. In deze dataset bevonden zich nog 7 praktijken die wegens een te beperkte bijdrage gnathologie niet verder werden uitgevraagd naar aanleiding van een eerste analyse op de prestatiegegevens en een CBT dat geen stoeluurtarief of neventarief hanteerde en daardoor feitelijk geen CBT was. Deze acht praktijken zijn uiteindelijk in de analyses ook niet meegenomen. Hierdoor komt de geanalyseerde dataset uit op een totaal van 857 praktijken. De ontheffingen waren totaal niet regio gebonden. De trekking van praktijken vond wel regio gebonden plaats, er werd namelijk getrokken op postcode. De regionale spreiding werd door de ontheffingen niet noemenswaard beïnvloed. In bepaalde gevallen werd een deelontheffing verleend, bijvoorbeeld voor de prestatiegegevens als men van software pakket veranderd was en de productiegegevens uit 2011 niet meer kon ontsluiten. Zo hoefden 109 praktijken geheel geen gegevens aan te leveren over het kalenderjaar 2012, met name omdat zij financieel nog niet hadden afgesloten. Andere redenen zijn het sluiten van de praktijk na 1 januari 2012 en administratieve problemen. Nog eens 21 praktijken kregen vrijstelling over het kalenderjaar 2011. Alle praktijken die ontheffing voor het jaar 2011 hebben gekregen, hebben dit gekregen omdat zij na 1 januari 2011 zijn gestart. Elf praktijken hoefden geen gegevens over hun productie aan te leveren (vaak in verband met problemen met hun software), vijf praktijken hoefden wegens (privé)omstandigheden niet te reageren op onze validatievragen, vijf praktijken hoefden geen gegevens over hun kosten- en opbrengsten aan te leveren en één praktijk hoefde geen gegevens over tijdbesteding aan te leveren.
25
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
In onderstaande tabel is de uitval door ontheffingen opgenomen per subpopulatie. Tabel 4.2.2 Populaties na correctie ontheffingen Praktijksoort
Vermoedelijke Aangeschreven Uitval Database Populatie Tandartspraktijken 4.967 475 87 388 AWBZ-praktijken 98 77 23 54 Praktijken voor mondhygiëne 632 88 15 73 Orthodontiepraktijken 194 86 9 77 Ortho-Schisiscentra 16 16 13 3 Praktijken voor tandprothetiek 404 97 27 70 Instellingen voor jeugdtandverzorging 13 13 1 12 Pedodontologiepraktijken 45 45 9 36 Centra voor Bijzondere Tandheelkunde 44 44 13 31 Endodontologiepraktijken 51 51 11 40 Implantologiepraktijken 388 67 14 53 Parodontologiepraktijken 51 51 11 40 Tandartspraktijken voor angstbegeleiding 8 8 3 5 Tandartspraktijken gehandicaptenzorg 12 12 5 7 Tandartspraktijken voor gerodontologie 11 11 3 8 Gnathologiepraktijken 37 37 19 18 Tandartspraktijken voor maxillo-faciale prothetiek 1 1 0 1 Totaal 916
Ook in bovenstaande tabel komen dubbeltellingen voor doordat tandartspraktijken ook een differentiatie kunnen voeren zoals angstbegeleiding.
4.3 Plausibele, gevalideerde en vrijwel volledige response Alle respons is onderzocht op volledigheid en mogelijke onjuistheden. Voor de identificatie van onjuistheden is een raamwerk opgesteld van plausibiliteitseisen. De plausibiliteitseisen werden gesteld voor het identificeren van eenvoudig zichtbare onjuistheden (wel personeelskosten, geen personeel) alsook meer complexe onjuistheden. De complexe onjuistheden diende te worden geïdentificeerd om ook de uitschieters te valideren (bijvoorbeeld 90 uur patiënt gebonden tijd per week door 1 persoon). Vrijwel alle respondenten zijn minimaal eens benaderd om gegevens uit te leggen, te wijzigen of te bevestigen. Onze database bevatte op 31 maart 2014 (sluitingsdatum) in totaal 857 respondenten met een plausibele, gevalideerde, en vrijwel volledige respons. Het totaal aantal respondenten bestaat voor 95 procent uit praktijken die op 31 maart 2014 plausibele, volledige en gevalideerde gegevens hebben aangeleverd. De andere vijf procent was op die datum nog niet afgerond wegens verscheidene redenen. Het volgende is er met deze praktijken gebeurd:
26
Achttien praktijken worden in zijn geheel meegenomen (hiervan ontbrak bijvoorbeeld alleen de uitsplitsing van bepaalde kostenposten) Zeventien praktijken worden alleen met hun plausibele gegevens meegenomen Vier praktijken zijn geheel uitgesloten Twee praktijken met significante gnathologie productie zijn alsnog toegevoegd
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
5. Betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid 5.1 Inleiding: de begrippen betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid Ons onderzoek heeft ten doel gemiddelden te rapporteren over kosten, opbrengsten, tijdsbesteding en productie uit een steekproefomvang die groot genoeg is voor 90 procent betrouwbaarheid en 10% onnauwkeurigheid bij de vier hoofdgroepen, en 85 procent betrouwbaarheid en 15 procent onnauwkeurigheid bij de steekproefsgewijs uitgevraagde AWBZ-praktijken en de implantologiepraktijken. Een populatiegemiddelde wordt geschat in de vorm van een interval rondom het steekproefgemiddelde met een onnauwkeurigheid naar twee kanten, die wordt berekend als:
Waarin:
FPC aangeeft hoe groot de steekproef is ten opzichte van de populatie en kleiner wordt als een groter deel van de populatie onderzocht is (tot nul bij een integrale uitvraag) t een tabelwaarde (van de Student verdeling) is die zorgt voor een breder interval bij een hogere betrouwbaarheid en die afhangt van de steekproefomvang s de geschatte spreiding uit de steekproef is n de steekproefomvang is.
De betrouwbaarheid is de kans dat een berekend interval grenzen heeft die het onbekende gemiddelde in de gehele populatie omsluiten. De eis van 90 procent respectievelijk 85 procent vertaalt zich in de te hanteren tabelwaarde. De onnauwkeurigheid is zoals boven aangegeven de halve breedte van het symmetrische interval. De eis van 10 procent betekent hier 10 procent van het berekende gemiddelde: hoe groter een uitkomst, des te meer spreiding er is toegestaan. Deze aanpak is impliciet gebaseerd op de aanname dat de te onderzoeken variabele een normale verdeling (Gaussverdeling) volgt. Wij hebben variabelen in onze dataset die duidelijk niet normaal verdeeld zijn: ze zijn scheef naar rechts, met grote uitschieters naar de hogere waarden. Het verwijderen van die uitschieters gaat ten koste van de representativiteit van het onderzoek. Bij dit soort scheef verdeelde te verklaren variabelen wordt vaak de oplossing voor de nietnormaliteit gezocht in een logtransformatie. We verklaren dus niet y maar log y, en als y (>0 en ) scheef naar rechts is, zal log y een stuk meer symmetrisch zijn en dus beter passen bij een normale verdeling. De coëfficiënten van de verklarende variabelen in een regressiemodel beschrijven dan niet de absolute maar de relatieve mutatie in y. Om deze reden hebben wij besloten de onnauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de gevraagde gemiddelden ook te onderzoeken na transformatie naar logaritmen, omdat dan de normaliteit van de verdeling, die nodig is om de formule te mogen gebruiken, beter gewaarborgd is. In hoofdstuk 8 zullen wij die variabelen gaan gebruiken voor correlaties en met behulp van regressiemodellen op zoek gaan naar (causale) verbanden. Die correlaties en de significanties van de coëfficiënten in die regressiemodellen zijn alleen maar goed te interpreteren als de storingen in die modellen, en dus de te verklaren variabelen in die modellen, normaal verdeeld zijn.
27
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
5.2 Betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid en van een meest relevante variabelen Onderstaande tabellen geven voor de zes steekproefsgewijs uitgevraagde groepen de onnauwkeurigheid aan als percentage van het berekende gemiddelde. Alle percentages van alle variabelen zijn berekend na transformatie naar logaritmen, zoals eerder uitgelegd. In onderstaande tabel wordt de onnauwkeurig van het berekende gemiddelde voor het jaar 2011 gegeven: Tabel 5.2.1 Percentage onnauwkeurigheid van het berekende gemiddelde, 2011 2011 Omzet mondzorg Algemene kosten Operationele mondzorgkosten Personeelskosten Huisvestingskosten Verkoopkosten Financieringsbaten en –lasten Afschrijvingen Totaal praktijkkosten Omzet verrichtingen totaal Aantal actieve patiënten Totaal patiënt gebonden uren
Mondhygiënisten 1,0% 1,5% 1,3% 5,7% 1,9% 3,7% 6,3% 2,8% 1,3% 1,0% 1,9% 3,6%
Orthodontisten 0,9% 1,2% 0,8% 0,9% 1,1% 2,0% 3,3% 2,0% 0,8% 0,9% 1,6% 2,7%
Tandartsen 0,6% 0,6% 0,6% 0,9% 0,8% 1,5% 1,9% 0,9% 0,7% 0,6% 0,8% 1,5%
Tandprothetici 1,4% 1,7% 1,7% 3,2% 2,0% 2,2% 3,0% 2,7% 1,7% 1,2% 2,9% 3,3%
AWBZ 1,6% 1,6% 2,1% 2,0% 2,3% 3,8% 4,4% 2,7% 2,0% 1,5% 2,6% 3,8%
Implantologen 1,0% 1,4% 1,2% 1,8% 1,8% 3,2% 5,0% 1,9% 1,2% 1,1% 2,0% 3,5%
De percentages voor het jaar 2012 zien er als volgt uit: Tabel 5.2.2 Percentage onnauwkeurigheid van het berekende gemiddelde, 2012 2012 Omzet mondzorg Algemene kosten Operationele mondzorgkosten Personeelskosten Huisvestingskosten Verkoopkosten Financieringsbaten en –lasten Afschrijvingen Totaal praktijkkosten Omzet verrichtingen totaal Aantal actieve patiënten Totaal patiënt gebonden uren
Mondhygiënisten 0,9% 1,3% 1,2% 5,2% 2,1% 3,2% 5,3% 3,0% 1,8% 0,9% 1,6% 2,9%
Orthodontisten 0,9% 1,1% 0,8% 0,9% 1,2% 1,6% 3,7% 1,8% 0,8% 0,9% 1,8% 2,9%
Tandartsen 0,6% 0,6% 0,7% 0,9% 0,9% 1,6% 1,8% 1,0% 0,7% 0,6% 0,9% 1,6%
Tandprothetici 2,0% 1,9% 2,2% 5,5% 2,6% 2,7% 3,7% 3,3% 2,1% 1,7% 4,1% 5,3%
AWBZ 1,8% 1,7% 2,4% 2,3% 2,7% 4,3% 5,2% 3,4% 2,4% 1,7% 3,0% 4,5%
Implantologen 1,4% 2,1% 1,7% 1,9% 2,1% 2,7% 6,2% 2,4% 1,7% 1,5% 2,9% 5,4%
5.3 Conclusie over betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid: de respons is voldoende groot Op grond van de overwegingen in 4.1 en de uitkomsten in 4.2 zijn de onderzoekers van mening dat de respons voldoende groot is om de berekende gemiddelden te zien als een goede en representatieve weergave van de populaties waaruit de steekproeven getrokken zijn; zij voldoen aan de eisen voor betrouwbaarheid en onnauwkeurigheid.
28
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
6. Betrokkenen bij het onderzoek Opdrachtgever van dit onderzoek is de Nederlandse Zorgautoriteit. -
Opdrachtnemer -
-
Verantwoordelijk partner (Adriaan Lieftinck) Projectleider: Paul van Batenburg Redactie en expertise: Peter Smidt
MediQuest
Klankbordgroep De NZa heeft een klankbordgroep ingesteld waarvoor vertegenwoordigers van de brancheorganisaties van aanbieders en verzekeraars en de consumentenorganisaties zijn uitgenodigd. De klankbordgroep bestond uit vertegenwoordigers van Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT)4, Centraal overleg bijzondere tandheelkunde (Cobijt), Consumentenbond (CB), Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT), Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), Nederlandse Vereniging van Instelling voor Jeugdtandverzorging (NVIJ), Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten (NVM), Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). De klankbordgroep heeft input geleverd in verschillende fasen van het onderzoek: de bespreking van het doel van het onderzoek en het opstellen van het bijbehorende programma van eisen, de te hanteren onderzoeksaanpak, de vragenlijsten voor de zorgaanbieders en uiteindelijk de wijze waarop de resultaten weergegeven worden in de rapportages. Met de klankbordgroep is in totaal vijftien maal vergaderd.
4 Tot september 2013
29
Rapport 0 Algemeen Onderzoeksrapport
7. Bijlagen 7.1 Validatieraamwerk Bij dit rapport is als bijlage de set met validatiecriteria toegevoegd die als leidraad diende in het verificatie proces.
7.2 Vragenlijst Bij dit rapport is als bijlage de vragenlijst van het onderzoek opgenomen.
30