17
sponsoren en exposanten
AGFA HealthCare Alphatron Medical Systems AngioDynamics Bard Benelux Bayer Schering Pharma Bracco Imaging Europe GE Healthcare Guerbet Nederland ICT Automatisering Nederland MML Medical Oldelft Benelux Radiologienetwerk Siemens Nederland Tromp Medical W.L. Gore & Associates
programma & abstracts - 17E nederlandse radiologendagen - 27 en 28 september 2012
Hoofdsponsoren radiologendagen 2012
17
Radioloog van de toekomst programma & abstracts
Radiologendagen 27 - 28 september 2012 1931 Congrescentrum
Brabanthallen
’s-Hertogenbosch
www.radiologen.nl
www.congresscompany.com
Met vriendelijke groet, Vincent Cappendijk Voorzitter Organiserend comité Radiologendagen 2012
Het uitgebreide programma en de omschrijving en de leerdoelen van de Refresher courses en de Interactieve workshops vindt u op pagina 2 t/m 14.
Voorwoord
Geachte collega’s,
Welkom in ‘s Hertogenbosch! Ik hoop van harte dat U de komende 2 dagen als zeer leuk zult ervaren. En trots naar huis zult gaan... Ja! Radiologen, dat zijn wij! Loop in de wereld een willekeurig museum in met een tentoonstelling over de geneeskunde. Altijd zult U 2 essentiële attributen zien die grote stappen voorwaarts in de gezondheidszorg mogelijk hebben gemaakt: De microscoop en het röntgentoestel. Het is voor de radioloog niet bij een röntgentoestel gebleven. Met al deze apparatuur heeft de radioloog een natuurlijke voorsprong om zich te ontplooien. En dat kan... tijdens de Radiologendagen 2012!
De radioloog van de toekomst. De man / vrouw met veel meer competenties dan alleen kennis van zijn apparaten en beoordeling van beelden. Een goede communicator, handige organisator en expert in sociale – en digitale netwerken. Oog voor de wereld om ons heen.
Zeer veel dank aan de sponsoren. Uw investering in onze toekomst is hopelijk ook een waardevolle investering in uw bedrijf. Collega radiologen: Neem graag de moeite een moment van gedachte te wisselen met onze industriële partners.
Graag ook uw blik in het programmaboek op het lijstje OC en WECO leden. Zij hebben met heel veel plezier een mooi programma voor U samengesteld. Speciale dank voor Marion Smits, als voorzitter van het wetenschappelijk comité heeft zij met veel energie het programma tot een gestroomlijnd geheel gemaakt.
In deze introductie wijs ik U niet op potentiële hoogtepunten in het programma. Dat doet U zelf. De radioloog van de toekomst... dat bent U!
Foyer Limousin 2 Limousin 1 Limousin 3 Dexter 11-14 Dexter 21-24 Dexter 19 08:30 – 09:00 Ontvangst & registratie 09:00 – 09:40 Richtlijnensessie 09:45 – 11:00 Parallelsessie 7: Parallelsessie 8: Parallelsessie 9: Parallelsessie 10: Parallelsessie 11: Parallelsessie 12: Educatieve sessie Abdominale radiologie Cardiovasculaire radiologie Mammaradiologie Interventieradiologie Musculoskeletale (deel 2) (deel 2) (deel 2) (deel 2) radiologie / Onderwijs 11:00 – 11:30 Koffiepauze 11:30 – 12:30 Ronde tafel discussie: kapers op de kust 12:30 – 13:00 Prijzensessie Scientific paper award Travel Grant Philipsprijs 13:00 – 14:00 Lunch 14:00 – 15:15 Refresher course: Refresher course: Refresher course: Refresher course: Longafwijkingen na therapie: Nieuwe ontwikkelingen Traumatologie Cases: Tinnitus: oor-zaken en wat is normaal en wat niet? in de interventieradiologie verschil tussen leven en dood diagnostische protocollen 15:20 – 16:05 Interactieve workshop: Interactieve workshop: ‘IK HEB NOOIT EEN CONFLICT’ Het nieuwe opleiden: Bord voor je kop, ethiek voor beginners vermijdend of jokkebrok?
Vrijdag 28 september 2012
Interactieve workshop: RSNA’s teaching file
Dexter 29
Foyer Limousin 2 Limousin 1 Limousin 3 Dexter 11-14 Dexter 21-24 Dexter 19 Dexter 29 09:15 – 09:55 Ontvangst & registratie 09:55 – 10:00 Opening door de voorzitter Radiologendagen 2012 10:00 – 12:00 Openingssessie: Radiologie verleden, heden en toekomst 12:00 – 13:10 Lunch 13:10 – 13:55 Specialist van de toekomst 14:00 – 15:15 Parallelsessie 1: Parallelsessie 2: Parallelsessie 3: Parallelsessie 4: Parallelsessie 5: Parallelsessie 6: Educatieve sessie Abdominale radiologie Cardiovasculaire radiologie Mammaradiologie Neuroradiologie Kinder- en thoraxradiologie (deel 1) (deel 1) (deel 1) (deel 1) 15:20 – 16:35 Refresher course: Refresher course: Refresher course: Refresher course: MRI beeldvorming van Cardiale perfusie: Sports or no sports: Dagelijkse valkuilen in het prostaatcarcinoom which flow to follow? that’s the question de (kinder)neuroradiologie 16:35 – 17:05 Theepauze 17:05 – 17:20 Errors in radiology due to irrationality: hidden traps in day-to-day practice 17:20 – 17:30 Kwaliteitsnotitie NVvR 17:30 – 18:10 Quiz 18:10 – 18:15 Sluiting door de voorzitter 18:15 – 19:15 Borrel 20:00 Aanvang diner & feest in de Orangerie
Donderdag 27 september 2012
programma & abstracts voorwoord
17E RADIOLOGENDAGEN 2012
Organisatie Organisatie Comité
Vincent Cappendijk, voorzitter Organisatie Comité Marion Smits, voorzitter Wetenschappelijk Comité Bert-Jan de Bondt Bart Wiarda Tineke Willems WETENSCHAPPELIJK COMITÉ
Henk-Jan Baarslag Alette Daniels-Gooszen Ferco Berger Christianne Duchateau Nanko de Graaf Ieneke Hartmann Jeroen Hendrikse Milko de Jonge Viola Koen Hildo Lamb Krijn van Lienden Ruud Pijnappel Stefan Steens CONGRESSECRETARIAAT
Postbus 2428 5202 CK ‘s-Hertogenbosch Tel 073 700 3500 Fax 073 700 3505
[email protected] www.congresscompany.com 1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
1
programma & abstracts programma donderdag Donderdag 27 september 2012 09:15-09:55
Foyer Ontvangst & registratie
Limousin 2 09:55-10:00 Opening door de voorzitter Radiologendagen 2012 Dr. V.C. Cappendijk, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch Ochtendvoorzitter: B.M. Wiarda, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar 10:00-12:00
Limousin 2 Openingssessie: Radiologie van verleden, heden en toekomst De radioloog heeft zich in de loop der tijden ontwikkeld van een eenling in een donkere kamertje tot een belangrijke partner in de klinische besluitvorming. En wie weet wat de toekomst ons brengt? Geen toekomstvisie zonder kennis van het verleden: deze openingssessie start daarom vanuit het historisch perspectief. Het heden krijgt vervolgens uitgebreid aandacht: hoe dragen we onze informatie goed over en hoe maken we effectief gebruik van de technologische middelen die we al ter beschikking hebben? We sluiten af met een blik op de toekomst.
10:00-10:20 Radiologie in historisch perspectief Prof. dr. M.J. van Lieburg, Medischegeschiedenis.nl 10:20-11:00 Effectief presenteren en overdragen van kennis W. Visser, Bureau Taal Mw. K. Herrebout, Greep management- en organisatieontwikkeling 11:00-11:20 Nieuwe technologische ontwikkelingen in de dagelijkse praktijk E.R. Ranschaert, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 11:20-11:40 Een iPad voor de opleiding: zin of onzin? Mw. V.H. Koen, Kennemer Gasthuis, Haarlem A.E. Sjer, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar Mw. G.K. Wong, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar 11:40-12:00 De toekomstvisie van de voorzitter van de European Society of Radiology Prof. dr. G.P. Krestin, Erasmus MC, Rotterdam Foyer 12:00-13:10 Lunch Middagvoorzitters: Dr. A.J. Smeets, St. Elisabeth Ziekenhuis Mw. Dr. T.P. Willems, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen Limousin 2 13:10-13:55 Specialist van de toekomst Mr. F.H.G. de Grave, Voorzitter Orde van Medisch Specialisten 14:00-15:15
Korte educatieve en wetenschappelijke voordrachten
Limousin 2 Sessie 1: Educatieve sessie (deel 1) Abstracts: vanaf pagina 16 Voorzitters: Dr. S. Jensch, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam Mw. I.M. Bruijnzeel-Koster, Albert Schweitzer ziekenhuis, Dordrecht 14:00-14:08 Optimizing results of RFA of the liver: tips and tricks O01.01 M.C. Burgmans, LUMC, Leiden 14:08-14:16 Optimizing results of transarterial liver therapies with catheter-directed cross-sectional O01.02 and ultrasonography imaging M.C. Burgmans, LUMC, Leiden 14:16-14:24 Inflammatory myofibroblastic tumor (IMT) of the hepatobiliary system: O01.03 imaging characteristics with histopathology correlation and differential diagnosis R. Elias, Erasmus MC, Rotterdam
2
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
17E RADIOLOGENDAGEN 2012
Vervolg donderdag 27 september 2012 14:24-14:32 O01.04 14:32-14:40 O01.05 14:40-14:48 O01.06 14:48-14:56 O01.07 14:56-15:04 O01.08 15:04-15:12 O01.09
Pediatric Primary Liver Tumors: Imaging Appearances and Pathologic Correlation R. Dikkers, Erasmus MC, Rotterdam MRI of primary cystic lesions of the retrorectal space S.I. Verschuuren, Erasmus MC, Rotterdam MR Imaging and Urodynamic findings in female patients with chronic lower urinary tract symptoms (LUTS) S.I. Verschuuren, Erasmus MC, Rotterdam Imaging in acute pelvic pain. What the radiologist needs to know A.S. Littooij, KK Women’s and Children’s Hospital, Singapore, Singapore Volumetric Magnetic Resonance-guided High Intensity Focused Ultrasound for the treatment of symptomatic uterine fibroids M.E. Ikink, UMC Utrecht, Utrecht Technische achtergrond en initiële resultaten van iteratieve CT beeld reconstructietechnieken in de cardiopulmonaire radiologie M.J. Willemink, UMC Utrecht, Utrecht
Limousin 1 Sessie 2: Abdominale radiologie (deel 1) Abstracts: vanaf pagina 22 Voorzitters: Mw. Dr. A.W. Daniëls-Gooszen, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven Mw. M. Maas, MUMC, Maastricht 14:00-14:15 Keynote lecture: Response after CRT for rectal cancer: are we ready for a new era? Mw. M. Maas, MUMC, Maastricht 14:15-14:25 Endovascular revascularization for chronic mesenteric ischemia O02.01 L.A. de Leeuw, MST Enschede, Enschede 14:25-14:35 Gadofosveset-enhanced MRI for nodal staging in rectal cancer: pitfalls and learning curve O02.02 L.A. Heijnen, MUMC, Maastricht 14:35-14:45 Additional Value of Diffusion-weighted (DWI) MRI for Predicting Complete Response (ypT0N0) O02.03 in Rectal Cancer Treated with Neo-adjuvant Chemoradiation Therapy (CRT) S. Sassen, Atrium Medisch Centrum, Heerlen 14:45-14:55 Electronic cleansing for limited bowel preparation CT-colonography using minimal principal O02.04 curvature flow T.N. Boellaard, AMC, Amsterdam 14:55-15:05 Could the magnetic transfer ratio play a role to evaluate post-radiation fibrosis in rectal O02.05 cancer management? M.H. Martens, MUMC, Maastricht 15:05-15:15 MRI morphology after transanal endoscopic microsurgery for patients with rectal cancer O02.06 M.H. Martens, MUMC, Maastricht Limousin 3 Sessie 3: Cardiovasculaire radiologie (deel 1) Abstracts: vanaf pagina 25 Voorzitters: J. Habets, UMC Utrecht, Utrecht Dr. H.J. Lamb, LUMC, Leiden 14:00-14:15 Keynote lecture: CT of prosthetic heart valves J. Habets, UMC Utrecht, Utrecht 14:15-14:25 Unfavorable metabolic changes are accompanied by impaired myocardial function shortly O03.01 after chemotherapy R.W. van der Meer, LUMC, Leiden 14:25-14:35 Semi-automated quantification of epicardial fat; comparison to manual assessment O03.02 C. Mihl, MUMC, Maastricht 14:35-14:45 Iterative reconstruction allows computed tomography dose reduction for assessment of O03.03 coronary calcium score M.J. Willemink, UMC Utrecht, Utrecht 14:45-14:55 Iterative reconstruction improves CT image quality of native aortic and mitral valves on O03.04 low-dose CTA R.P.J. Budde, UMC Utrecht, Utrecht 14:55-15:05 Comparison of high pitch non-ECG-triggered MDCT of the aortic root with retrospective O03.05 ECG-gated helical MDCT, measurements of aortic root and aortic valve in pre-TAVI assessment M. Das, MUMC, Maastricht 15:05-15:15 MDCT evaluation of aortic root and aortic valve prior TAVI: What is the optimal imaging O03.06 time point throughout the cardiac cycle? T. Jurencak, MUMC, Maastricht vervolg op pagina 4 Het schematische programmaoverzicht vindt u achterin deze syllabus rechts naast pagina 72. 1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
3
programma & abstracts programma donderdag Vervolg donderdag 27 september 2012
DEXTER 11-14 Sessie 4: Mammaradiologie (deel 1) Abstracts: vanaf pagina 28 Voorzitters: Dr. K.G.A. Gilhuijs, UMC Utrecht, Utrecht Dr. R.M. Pijnappel, Martini Ziekenhuis, Groningen 14:00-14:15 Keynote lecture: Waar gaat het onderzoek rond mammacarcinoom en beeldvorming de komende jaren naar toe? Dr. K.G.A. Gilhuijs, UMC Utrecht, Utrecht 14:15-14:25 Retrospectieve vergelijking tussen de nauwkeurigheid van twee cad-systemen voor de O04.01 detectie van maligne laesies op mammografie M.B.I. Lobbes, MUMC, Maastricht 14:25-14:35 Impact of transition from analogue screening mammography to digital screening O04.02 mammography on screening outcome in The Netherlands: a population-based study J. Nederend, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 14:35-14:45 A comparison of three methods for nonpalpable breast cancer excision O04.03 N.M.A. Krekel, VU medisch centrum, Amsterdam 14:45-14:55 Variations in screening outcome among pairs of radiologists at independent double reading O04.04 of screening mammograms: a population-based study S.C. Kesselring, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 14:55-15:05 Non-invasive nodal staging in breast cancer patient with gadofosveset-enhanced magnetic O04.05 resonance imaging R.J. Schipper, MUMC, Maastricht 15:05-15:15 Dynamic contrast-enhanced MRI of the breast at 7T and 3T; initial results of an intraO04.06 individual comparison of BI-RADS-MRI lesion assessment. B.L. Stehouwer, UMC Utrecht, Utrecht DEXTER 21-24 Sessie 5: Neuroradiologie Abstracts: vanaf pagina 32 Voorzitters: Dr. J. Hendrikse, UMC Utrecht, Utrecht Dr. S.C.A. Steens, UMC St Radboud, Nijmegen 14:00-14:15 Keynote lecture: Standaardiseren van een MRI-dementie verslag: waar moet men op letten? Dr. G. Karas, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam 14:15-14:25 Uitreiking fellowship diploma’s neuroradiologie/hoofd-halsradiologie Prof. dr. A. van der Lugt, Erasmus MC, Rotterdam A.M. van der Vliet, UMC Groningen, Groningen 14:25-14:35 Intracranial carotid artery atherosclerosis relates to a higher risk of stroke and mortality O05.01 D. Bos, Erasmus MC, Rotterdam 14:35-14:45 Poor collateral status on timing-invariant CTA is a strong predictor of poor clinical outcome O05.02 in acute stroke patients with large vessel occlusion E.J. Smit, UMC Utrecht, Utrecht 14:45-14:55 Multisequence Intracranial Vessel Wall Imaging at 7.0 Tesla MRI O05.03 A.G. van der Kolk, UMC Utrecht, Utrecht 14:55-15:05 Blood-brain-barrier leakage on 7.0 Tesla MRI in patients after transient ischemic attack and stroke O05.04 D. Sucha, UMC Utrecht, Utrecht 15:05-15:15 Arterial spin labeling perfusion magnetic resonance (MR) imaging contributes to the early O05.05 diagnosis of dementia R.M.E. Steketee, Erasmus MC, Rotterdam DEXTER 19 Sessie 6: Kinder- en Thoraxradiologie Abstracts: vanaf pagina 36 Voorzitters: N. de Graaf, Erasmus MC, Rotterdam Mw. Dr. I.J.C. Hartmann, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam 14:00-14:15 Keynote lecture: Beeldvorming bij kinderen met CF: huidige stand van zaken Mw. Dr. R. Dikkers, Erasmus MC, Rotterdam 14:15-14:25 Arterial Spin Labeling Magnetic Resonance Imaging for assessment of neonatal brain perfusion O06.01 J.B. de Vis, UMC Utrecht, Utrecht 14:25-14:35 De invloed van toegenomen beeldvorming met introductie van MRI bij kinderen verdacht O06.02 voor acute appendicitis met een inconclusieve of negatieve echografie. E.R. Langedijk, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar 14:35-14:45 Pixel-by-pixel analysis of DCE-MRI curve shapes in knees of juvenile idiopathic arthritis patients O06.03 R. Hemke, AMC, Amsterdam 14:45-14:55 Whole-body MRI, including DWI, compared to FDG-PET/CT for staging malignant lymphoma O06.04 in children. M.A. Vermoolen, UMC Utrecht, Utrecht 14:55-15:05 Prediction of Cardiovascular Risk using Lung Cancer Screening CT O06.05 O.M. Mets, UMC Utrecht, Utrecht 15:05-15:15 Botsuppressie in thoraxfoto’s verbetert de detectie van pulmonale nodules door radiologen. O06.06 S. Schalekamp, UMC St Radboud, Nijmegen
4
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
17E RADIOLOGENDAGEN 2012
Vervolg donderdag 27 september 2012
15:20-16:35 Refresher Courses Limousin 1 MRI beeldvorming van het prostaatcarcinoom Omschrijving en leerdoelen: pagina 12 Voorzitters: Dr. G.J. Jager, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s-Hertogenbosch Mw. Dr. E. Rociu, Sint Franciscus Gasthuis, Rotterdam Pro en contra MRI prostaat! Wat zijn de indicaties voor MRI prostaat T. Hambrock, UMC St Radboud, Nijmegen Dr. M.J.A.M. de Wildt, uroloog, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven Communicatie en informatie overdracht naar de uroloog. Standaardisatie Prof. dr. J.O. Barentsz, UMC St Radboud, Nijmegen Wat is er achter de horizon: MRI biopsie en interventies Mw. J.G.R. Bomers, UMC St Radboud, Nijmegen Limousin 3 Cardiale perfusie: which flow to follow? Omschrijving en leerdoelen: pagina 12 Voorzitters: Dr. H.J. Lamb, LUMC, Leiden Mw. C.S.J. Duchateau, HagaZiekenhuis, Den Haag Gecombineerde SPECT-CTA, de meerwaarde? Dr. J. Schaap, cardioloog, Amphia Ziekenhuis, Breda Perfusie middels Rubidium-PET, een nieuw lichtje aan de horizon? Dr. R.A.M.J. Claessens, nucleair geneeskundige, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch Perfusie middels MRI Dr. H.J. Lamb, LUMC, Leiden DEXTER 11-14 Sports or no sports: that’s the question Omschrijving en leerdoelen: pagina 12 Voorzitters: Mw. Dr. M.P. Terra, AMC, Amsterdam S.J. Maresch, Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede Active life style: is sporten gezond? M.C. de Jonge, Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, Woerden Dr. M. Maas, AMC, Amsterdam Beeldvorming bij de geblesseerde sporter: een klinisch standpunt M.H. Moen, sportarts, UMC Utrecht, Utrecht / NOC NSF The injured athlete: MRI or US? Dr. G. Allen, Oxford University Hospital NHS Trust & Oxford University, UK DEXTER 21-24 Dagelijkse valkuilen in de (kinder)neuroradiologie Omschrijving en leerdoelen: pagina 13 Voorzitter: Dr. J. Hendrikse, UMC Utrecht, Utrecht Pitfalls: verouderende hersenen Mw. Dr. M. Vernooij, Erasmus MC, Rotterdam Pitfalls: verouderende wervelkolom Dr. P.R. Algra, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar Pitfalls: MRI hersenen bij kinderen Dr. R.A.J. Nievelstein, UMC Utrecht, Utrecht 16:35-17:05
Foyer Theepauze
17:05-17:20
Limousin 2 Errors in Radiology due to irrationality: Hidden traps in day-to-day practice Dr. G.J. Jager, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch
Limousin 2 17:20-17:30 Kwaliteitsnotitie NVvR Dr. F.J.A. Beek, UMC Utrecht, Utrecht Limousin 2 17:30-18:10 Quiz Quizmasters: J.W. op den Akker & J.K.A. Avenarius, namens Maatschap Radiologie Oost-Nederland (MRON) Limousin 2 18:10-18:15 Sluiting door de voorzitter Dr. V.C. Cappendijk, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch Foyer 18:15-19:15 Borrel 20:00 Aanvang diner & feest in de Orangerie Het schematische programmaoverzicht vindt u achterin deze syllabus rechts naast pagina 72. 1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
5
programma & abstracts programma vrijdag Vrijdag 28 september 2012 Foyer 08:30-09:00 Ontvangst & registratie
Ochtendvoorzitter: Dr. V.C. Cappendijk, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch
Limousin 2 09:00-09:40 Richtlijnensessie 09:00-09:10 Richtlijnenproject Mw. Dr. K. Flobbe, NVvR 09:10-09:40 Richtlijnen Diagnostiek en behandeling acute diverticulitis van het colon Prof. dr. J. Stoker, AMC, Amsterdam Primaire tumor onbekend Dr. M.R.W. Engelbrecht, AMC, Amsterdam Cervixcarcinoom Mw. Dr. A.M. Spijkerboer, AMC, Amsterdam 09:45-11:00 Korte educatieve en wetenschappelijke voordrachten Limousin 2 Sessie 7: Educatieve sessie (deel 2) Abstracts: vanaf pagina 40 Voorzitters: Mw. Dr. J. Bakker, Albert Schweitzer ziekenhuis, Dordrecht Mw. Dr. M. de Vries, Erasmus MC, Rotterdam 09:45-09:53 Pathology of the thymus on CT-imaging. O07.01 R.P. Peters, ZGT Almelo, Almelo 09:53-10:01 De ervaringen met de eerste 100 Coronair CT Angiografie bij laag- intermediaire risico O07.02 patiënten bij een samenwerkingsverband tussen de afdelingen radiologie, nucleaire geneeskunde en cardiologie. P.A.C. van Rijn, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar 10:01-10:09 MRI-guided High-Intensity Focused Ultrasound ablation of breast cancer O07.03 L.G. Merckel, UMC Utrecht, Utrecht 10:09-10:17 De diagnostische waarde van Acoustic Radiation Force Impulse (ARFI) elastografie in het O07.04 onderscheiden van benigne en maligne laesies in de mammae. A. van Lieshout, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 10:17-10:25 Schouderluxaties O07.05 C.J. van Manen, Deventer Ziekenhuis, Deventer 10:25-10:33 What is that gland lesion? MR Imaging of Salivary Gland Tumours, an interactive quiz. O07.06 A.I. Issa, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar 10:33-10:41 Beeldvorming bij het Spontane Liquor Hypotensie Syndroom O07.07 M. van der Vlies, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam 10:41-10:49 Localizing critical cortical areas using combined fMRI and DTI preceding neurosurgery. O07.08 A.I. Issa, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar 10:49-10:57 Clearing the pediatric C-spine: is it clear? O07.09 A. Slaar, AMC, Amsterdam Limousin 1 Sessie 8: Abdominale radiologie (deel 2) Abstracts: vanaf pagina 46 Voorzitters: Mw. Dr. A.W. Daniëls-Gooszen, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven Mw. Dr. I.C. Pieters-van den Bos, VU medisch centrum, Amsterdam 09:45-10:00 Keynote lecture: Crossing bounderies in liver imaging Mw. Dr. I.C. Pieters-van den Bos, VU medisch centrum, Amsterdam 10:00-10:10 High-temporal resolution liver perfusion MRI: comparison of Gd-DTPA and Gd-EOB-DTPA. O08.01 When is the start of the hepatobiliary phase? H.J. Schalkx, UMC Utrecht, Utrecht 10:10-10:20 Focal cystic liver lesions differentiated based on radiological imaging findings. O08.02 J. Liem, Erasmus MC, Rotterdam
6
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
17E RADIOLOGENDAGEN 2012
Vervolg vrijdag 28 september 2012 10:20-10:30 O08.03
10:30-10:40 O08.04
10:40-10:50 O08.05 10:50-11:00 O08.06
Reproducibility of MRI scoring systems in determining disease activity in patients with Crohn’s disease D. Pendse, University College London Hospital, London, United Kingdom Viral hepatitis B and C: non-invasive selection of patients with advanced liver fibrosis using MR Elastography and Fibroscan A.E Bohte, AMC, Amsterdam Toegevoegde waarde van FDG-PET in de diagnostische work-up voor radioembolisatie bij patiënten met colorectale levermetastasen C.E.N.M. Rosenbaum, UMC Utrecht, Utrecht Can inflammatory myofibroblastic tumor of the hepatobiliary system be differentiated from cholangiocarcinoma on imaging? R. Elias, Erasmus MC, Rotterdam
Limousin 3 Sessie 9: Cardiovasculaire radiologie (deel 2) Abstracts: vanaf pagina 50 Voorzitters: Dr. T. Leiner, UMC Utrecht, Utrecht Dr. H.J. Lamb, LUMC, Leiden 09:45-10:00 Keynote lecture: Cardiovasculaire MRA Dr. T. Leiner, UMC Utrecht, Utrecht 10:00-10:10 MR-Venografie ter beoordeling van het Post-thrombotisch syndroom O09.01 C.W.K.P. Arnoldussen, UMC Utrecht, Utrecht 10:10-10:20 High-Field 3T versus 1.5T 3-station moving-table MR Angiography in Peripheral Arterial O09.02 Occlusive Disease: Contrast-to-noise and Clinical Performance G.Y.M. The, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 10:20-10:30 Association between Aortic Stiffness, Carotid Vessel Wall Thickness and Stenosis Severity O09.03 in Peripheral Arterial Occlusive Disease: A Comprehensive 3 Tesla MRI Study S.L. Wolters, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 10:30-10:40 Association between arterial calcifications and lacunar and nonlacunar infarcts O09.04 A.C. van Dijk, Erasmus MC, Rotterdam 10:40-10:50 Low iodine concentration – how low can we go? A feasibility study using a circulation O09.05 phantom C. Mihl, MUMC, Maastricht 10:50-11:00 Pulse pressure as Risk Factor for MRI detected Intraplaque Hemorrhage in the Carotid O09.06 Arteries: The Rotterdam Study. M. Selwaness, Erasmus MC, Rotterdam dexter 11-14 Sessie 10: Mammaradiologie (deel 2) Abstracts: vanaf pagina 56 Voorzitters: M.L. Donswijk, UMC Utrecht, Utrecht Dr. R.M. Pijnappel, Martini Ziekenhuis, Groningen 09:45-10:00 Keynote lecture: PET/CT bij mammacarcinoom M.L. Donswijk, UMC Utrecht, Utrecht 10:00-10:10 Fout positieve ratio drie dimensionale echografie mammae O10.01 M.D.F. de Jong, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 10:10-10:20 Vergelijking van driedimensionale echografie mammae met MRI en histologie O10.02 M.D.F. de Jong, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 10:20-10:30 Intra-operative ultrasound in breast-conserving surgery for palpable breast cancer: O10.03 an undeniably effective technique resulting in cost savings. M.H. Haloua, VU medisch centrum, Amsterdam 10:30-10:40 Opmerkelijke verbetering van radicaliteit en excisievolume door peroperatieve echografie O10.04 bij mammasparende chirurgie: resultaten van een multicentrische, prospectief gerandomiseerde studie N.M.A. Krekel, VU medisch centrum, Amsterdam 10:40-10:50 Imaging features in mammography and breast ultrasound are related to HER-2/neu receptor O10.05 over-expression of primary invasive breast cancer A. Adams, UMC Utrecht, Utrecht 10:50-11:00 Belaste familie anamnese: mammogram volgens de richtlijn? Voorlopige data. O10.06 D. van der Vlies, Gelre ziekenhuizen, Apeldoorn vervolg op pagina 8 Het schematische programmaoverzicht vindt u achterin deze syllabus rechts naast pagina 72. 1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
7
programma & abstracts programma vrijdag Vervolg vrijdag 28 september 2012 dexter 21-24 Sessie 11: Interventieradiologie Abstracts: vanaf pagina 59 Voorzitters: Prof. dr. J.A. Reekers, AMC, Amsterdam Dr. K.P. van Lienden, AMC, Amsterdam 09:45-10:00 Keynote lecture: Interventieradiologie en de langstudeerboete Prof. dr. J.A. Reekers, AMC, Amsterdam 10:00-10:10 Subintimal arterial flossing with antegrade-retrograde intervention (SAFARI) for lower O11.01 extremity total occlusions M.C. Burgmans, LUMC, Leiden 10:10-10:20 Prospective, randomised trial of cutting balloon angioplasty vs high pressure balloon O11.02 angioplasty in dialysis arterio-venous graft and fistula stenosis resistent to conventional percutaneous transluminal angioplasty M.C. Burgmans, LUMC, Leiden 10:20-10:30 Resultaten van een fase 1, dosis escalatie studie naar holmium-radioembolisatie in patiën O11.03 ten met irresectabele, chemorefractaire lever metastasen: de HEPAR trial M.L.J. Smits, UMC Utrecht, Utrecht 10:30-10:40 Endoleak detection in patients after endovascular abdominal aneurysm repair with an O11.04 albumin binding contrast agent J. Habets, UMC Utrecht, Utrecht 10:40-10:50 Efficacy of a novel volumetric Magnetic Resonance-guided High Intensity Focused O11.05 Ultrasound technique for the treatment of symptomatic uterine fibroids M.E. Ikink, UMC Utrecht, Utrecht 10:50-11:00 Percutaneous cholecystostomy: Single centre experience in 111 patients with an acute cholecystitis O11.06 R.P. Peters, ZGT Almelo, Almelo
dexter 19 Sessie 12: Musculoskeletale radiologie / Onderwijs Abstracts: vanaf pagina 63 Voorzitters: Dr. H.J. Baarslag, Meander MC, Amersfoort M.C. de Jonge, Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, Woerden 09:45-10:00 Keynote lecture: Analyse Osteolyse Dr. H.J. Baarslag, Meander MC, Amersfoort & M.C. de Jonge, Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, Woerden 10:00-10:10 De radioloog van de toekomst: werkzaamheden van jonge radiologen in orgaangebieden nu O12.01 en in de toekomst. D.R. Rutgers, UMC Utrecht, Utrecht 10:10-10:20 Technical and clinical image quality comparison of 3-megapixel and 6-megapixel liquid O12.02 crystal display (LCD) monitors for radiology. F.E.M. Dams, Albert Schweitzer ziekenhuis, Dordrecht 10:20-10:30 3D Delayed Gadolinium-Enhanced MRI of Cartilage at 3.0 Tesla used to evaluate the effect O12.03 of hyaluronic acid on cartilage quality in knee osteoarthritis patients J. van Tiel, Erasmus MC, Rotterdam 10:30-10:40 Differential diagnostic value of 1.5 Tesla extremity MRI in early arthritis O12.04 W. Stomp, LUMC, Leiden 10:40-10:50 Computed tomography for the detection of thumb base osteoarthritis, comparison with O12.05 digital radiography M.S. Saltzherr, Erasmus MC, Rotterdam 10:50-11:00 Osteoporotic Vertebral Fracture Prevalences Vary Widely Between Radiological Scoring O12.06 Methods: A Prospective Cohort Study S.J. Breda, Erasmus MC, Rotterdam Foyer 11:00-11:30 Koffiepauze Limousin 2 11:30-12:30 Ronde tafel discussie: Kapers op de Kust Van alle kanten dreigt en woedt de turf battle: klinische collega’s nemen beeldvorming in eigen hand, teleradiologie opent alle deuren en patiënten kiezen zelf waar in Europa ze hun onderzoeken ondergaan. Hoe gaan wij met deze en andere bedreigingen om? Heeft de radiologie als vakgebied nog kans te overleven? Of loopt het toch zo’n vaart niet? In een interactieve sessie discussieert een panel van experts met elkaar en met u! Laat in deze sessie uw mening horen en draag bij aan het voortbestaan van ons vakgebied!
8
k i j k
Prof. dr. J.M.A. van Engelshoven (voorzitter) Prof. dr. W.P.Th.M. Mali, UMC Utrecht, Utrecht E.R. Ranschaert, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch H. Pieterman, Erasmus MC, Rotterdam
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
17E RADIOLOGENDAGEN 2012
Vervolg vrijdag 28 september 2012
Limousin 2 12:30-13:00 Prijzensessie Scientific paper award Travel Grant Philipsprijs Foyer 13:00-14:00 Lunch 14:00-15:15 Refresher Courses Limousin 1 Longafwijkingen na therapie: wat is normaal en wat niet? Omschrijving en leerdoelen: pagina 13 Voorzitter: Mw. Dr. I.J.C. Hartmann, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam Na chirurgie Mw. E. Schelhaas, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein Na radiotherapie Mw. I.A.H. van den Berk, AMC, Amsterdam Na chemotherapie Dr. M. Das, MUMC, Maastricht DEXTER 11-14 Traumaradiologie cases: verschil tussen leven en dood Omschrijving en leerdoelen: pagina 13 Voorzitter: F.H. Berger, VU medisch centrum, Amsterdam Sessiebegeleiders: Dr. K.J. Ponsen, Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar & Prof. dr. S.G.F. Robben, MUMC, Maastricht DEXTER 21-24 Tinnitus: oor-zaken en diagnostische protocollen Omschrijving en leerdoelen: pagina 13 en 14 Voorzitter: Prof. dr. P. van Dijk, klinisch/fysicus - audioloog, UMC Groningen, Groningen Preklinisch onderzoek naar de toepassing van (f)MRI bij subjectieve tinnitus Prof. dr. P. van Dijk, klinisch/fysicus - audioloog, UMC Groningen, Groningen Diagnostisch work-up van tinnitus Mw. Dr. B.M. Verbist, LUMC, Leiden / UMC St Radboud, Nijmegen Pulsatiele tinnitus: analyse en behandeling Dr. R. van den Berg, AMC, Amsterdam Ronde tafel: diagnostisch protocol Limousin 3 Nieuwe ontwikkelingen in de interventieradiologie Omschrijving en leerdoelen: pagina 14 Voorzitter: Prof. dr. J.A. Reekers, AMC, Amsterdam HIFU Prof. dr. M.A.A.J. van den Bosch, UMC Utrecht, Utrecht Renal denervation Dr. B.J. van den Born, vasculair geneeskundige, AMC, Amsterdam Drug eluting balloon and drug eluting stents Dr. M.J.L. van Strijen, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein Veneuze interventies van de onderste extremiteiten en bekken Prof. dr. G. Maleux, UZ Leuven, België 15:20-16:05 Interactieve workshops
DEXTER 11-14 ‘IK HEB NOOIT EEN CONFLICT’ Bord voor je kop, vermijdend of jokkebrok? Omschrijving en leerdoelen: pagina 14 J.W. Kuiper, radioloog & mediator, Lange Land Ziekenhuis, Zoetermeer Mw. Mr. W.F. van Arkel, advocaat & mediator DEXTER 19 Het nieuwe opleiden: ethiek voor beginners Omschrijving en leerdoelen: pagina 14 M.J. de Bree, Faculteit Medische Wetenschappen, UMC Groningen DEXTER 29 RSNA’s teaching file Omschrijving en leerdoelen: pagina 14 E. Sanders, Amphia Ziekenhuis, Breda Het schematische programmaoverzicht vindt u achterin deze syllabus rechts naast pagina 72. 1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
9
programma & abstracts genomineerden
Genomineerde abstracts voor de Best Scientific Paper Award 2012
10
O02.02
GADOFOSVESET-ENHANCED MRI FOR NODAL STAGING IN RECTAL CANCER: PITFALLS AND LEARNING CURVE L.A. Heijnen, D.M.J. Lambregts, M.H. Martens, M. Maas, V.C. Cappendijk, F.C.H. Bakers, G.L. Beets, R.G.H. Beets-Tan Maastricht University Medical Center, Maastricht
O06.06
BOTSUPPRESSIE IN THORAXFOTO’S VERBETERT DE DETECTIE VAN PULMONALE NODULES DOOR RADIOLOGEN S. Schalekamp1, B. van Ginneken1, E. Koedam1, M.W. Imhof-Tas1, L. Meiss2, L. Peters-Bax1, L.G.B.A. Quekel2, M.M. Snoeren1, A.M. Tiehuis2, R. Wittenberg2, N. Karssemeijer1, C.M. Schaefer-Prokop2 1 Universitair Medisch Centrum st Radboud, Nijmegen 2 Meander Medisch Centrum, Amersfoort
O09.06
PULSE PRESSURE AS RISK FACTOR FOR MRI DETECTED INTRAPLAQUE HEMORRHAGE IN THE CAROTID ARTERIES: THE ROTTERDAM STUDY M. Selwaness, Q. van den Bouwhuijsen, G.C. Verwoert, A. Dehghan, M. Vernooij, F. Mattace-Raso, O.H. Franco, A. Hofman, J.J. Wentzel, J.C.M. Witteman, A. van der Lugt Erasmus MC, Rotterdam
O10.01
FOUT POSITIEVE RATIO DRIE DIMENSIONALE ECHOGRAFIE MAMMAE M.D.F. de Jong, G.J. Jager, M.J.C.M. Rutten Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch
O12.03
3D DELAYED GADOLINIUM-ENHANCED MRI OF CARTILAGE AT 3.0 TESLA USED TO EVALUATE THE EFFECT OF HYALURONIC ACID ON CARTILAGE QUALITY IN KNEE OSTEOARTHRITIS PATIENTS J. van Tiel, M. Reijman, P.K. Bos, J. Hermans, G.M. van Buul, J.A.N. Verhaar, G.P. Krestin, S.M. Bierma-Zeinstra, H. Weinans, G. Kotek, E.H.G. Oei Erasmus MC, Rotterdam
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
17E RADIOLOGENDAGEN 2012
Genomineerde abstracts voor de NVvR Travel Grant 2012 O02.04
ELECTRONIC CLEANSING FOR LIMITED BOWEL PREPARATION CT-COLONOGRAPHY USING MINIMAL PRINCIPAL CURVATURE FLOW T.N. Boellaard1, V.F. van Ravesteijn2, M.P. van der Paardt1, I.W.O. Serlie3, M.C. de Haan1, J. Stoker1, L.J. van Vliet2, F.M. Vos2 1 Academisch Medisch Centrum, Amsterdam 2 TU Delft, Delft 3 Philips Healthcare, Best
O03.01
UNFAVORABLE METABOLIC CHANGES ARE ACCOMPANIED BY IMPAIRED MYOCARDIAL FUNCTION SHORTLY AFTER CHEMOTHERAPY R.W. van der Meer, P.M. Willemse, L.D. van Schinkel, S.G.C. van Elderen, K. Burggraaf, S. Osanto, A. de Roos, H.J. Lamb Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
O03.03
ITERATIVE RECONSTRUCTION ALLOWS COMPUTED TOMOGRAPHY DOSE REDUCTION FOR ASSESSMENT OF CORONARY CALCIUM SCORE M.J. Willemink1, R.P.J. Budde1, Y. Nae2, R. Raaijmakers2, A. Vlassenbroek2, T. Leiner1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Philips Healthcare, CT Clinical Science, Best
O06.06
BOTSUPPRESSIE IN THORAXFOTO’S VERBETERT DE DETECTIE VAN PULMONALE NODULES DOOR RADIOLOGEN S. Schalekamp1, B. van Ginneken1, E. Koedam1, M.W. Imhof-Tas1, L. Meiss2, L. Peters-Bax1, L.G.B.A. Quekel2, M.M. Snoeren1, A.M. Tiehuis2, R. Wittenberg2, N. Karssemeijer1, C.M. Schaefer-Prokop2 1 Universitair Medisch Centrum st Radboud, Nijmegen 2 Meander Medisch Centrum, Amersfoort
O08.04
VIRAL HEPATITIS B AND C: NON-INVASIVE SELECTION OF PATIENTS WITH ADVANCED LIVER FIBROSIS USING MR ELASTOGRAPHY AND FIBROSCAN A.E. Bohte1, A. de Niet1, A.J. Nederveen1, S. Bipat1, J. Verheij1, V. Terpstra2, R. Sinkus3, C.M.J. van Nieuwkerk4, R.J. de Knegt5, L.C. Baak6, P.L.M. Jansen1, J. Stoker1 1 Academisch Medisch Centrum, Amsterdam 2 Bronovo Ziekenhuis, Den Haag 3 Hopital Beaujon, Paris, France 4 VU medisch centrum, Amsterdam 5 Erasmus MC, Rotterdam 6 Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam
O09.04
ASSOCIATION BETWEEN ARTERIAL CALCIFICATIONS AND LACUNAR AND NONLACUNAR INFARCTS A.C. van Dijk, S. Fonville, T. Zadi, A.M.G. van Hattem, P.J. Koudstaal, A. van der Lugt Erasmus MC, Rotterdam
O11.05
EFFICACY OF A NOVEL VOLUMETRIC MAGNETIC RESONANCE-GUIDED HIGH INTENSITY FOCUSED ULTRASOUND TECHNIQUE FOR THE TREATMENT OF SYMPTOMATIC UTERINE FIBROIDS M.E. Ikink, M.J. Voogt, H.M. Verkooijen, K.J. Schweitzer, W.P.Th.M. Mali, L.W. Bartels, M.A.A.J. van den Bosch Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
11
programma & abstracts omschrijving en leerdoelen
Refresher Courses & Workshops MRI beeldvorming van het prostaatcarcinoom Een op de zes mannen ontwikkelt in de loop van het leven prostaatcarcinoom, een op de 35 mannen overlijdt eraan. Deze diagnose wordt veelal gesteld met behulp van rectaal onderzoek, PSA gehalte en transrectale echografie (TRUS), met biopsie. Omdat deze diagnostische testen beperkingen hebben, speelt (multiparametrische) MRI echter een toenemende belangrijke rol. Enerzijds in de groep patiënten bij wie het PSA gehalte stijgt, maar bij wie biopsieën negatief zijn (detectie). Anderzijds bij patiënten bij wie er inmiddels een maligniteit is aangetoond, maar bij wie de agressie en uitbreiding van de ziekte moet worden bepaald. In deze refresher course zal de rol van MRI van de prostaat in het management van prostaatcarcinoom worden besproken. De acquisitie van de optimale de multiparametrische MR-beelden, waarin anatomie en functie worden geïntegreerd, de gestructureerde verslaglegging en de communicatie met de uroloog komen hierbij aan de orde (aan de hand van de recent gepubliceerde ESUR-richtlijn en PI-RADS classificatie). Dit zal gedaan worden in een “pro- en contradebat” tussen radioloog en uroloog. Besloten wordt met een blik richting de toekomst, “what’s new on the horizon”, inclusief MRI interventies van de prostaat. Deze refresher course zal u een zeer compleet beeld verschaffen van “state-of-the-art” imaging van de prostaat, en u laten zien hoe deze voor de patiënt belangrijke techniek in de dagelijkse praktijk kan worden geïmplementeerd. Cardiale perfusie: which flow to follow? De niet-invasieve beeldvormende technieken vormen een steeds belangrijkere pijler in de work-up van patienten verdacht van ischemische hartziekten. Waar voorheen het klassieke coronair angiogram de standaard was om significante coronair stenosen en veronderstelde ischemie van het myocard aan te tonen danwel uit te sluiten, komen de nietinvasieve onderzoeken (CTA, MRI, SPECT-CT) steeds meer op de voorgrond te staan. De cardiale beeldvorming is een vakgebied dat continu in beweging is en waarin de laatste jaren weer verdere ontwikkelingen zijn geweest. Deze refresher course geeft u 12
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
een up-to-date overzicht van recente ontwikkelingen in de verschillende beeldvormende technieken om cardiale perfusie in beeld te brengen. Sports or no sports: that’s the question Een gezonde levensstijl anno 2011 omvat naast gezond eten, goed voor jezelf zorgen en niet roken, tegenwoordig uiteraard sporten. Maar, is sporten zelf wel een gezonde bezigheid? De gemiddelde arts die zich bezighoudt met alle facetten van sportletsels zal dit zich wel eens afvragen. Immers, een groot deel van de SEH presentaties in en direct na het weekend bestaat uit talloze knie- en enkelletsels (als grootste groep) opgedaan tijdens een partijtje voetbal, tennis of hockey. Het betreft hier niet alleen sporters op topniveau, maar ook amateurs op elk niveau inclusief de zgn. weekend warriors. Jaarlijks zijn er ongeveer 3,5 miljoen sportblessures waarvan iets minder dan de helft een medische behandeling behoeven (1,4 miljoen). In deze refresher course zullen De Jonge en Maas een beschouwend verhaal houden over sporten, blessures en degeneratie en de bevindingen bij (top) sporters. Het is maar zeer de vraag namelijk of alle bevindingen bij radiologisch onderzoek relevant zijn voor de op dat moment aanwezige klinische situatie. Met name zullen er ook veel bevindingen zijn die onderdeel uit zullen maken van ‘normale’ verouderingsprocessen. De denkwijze van sportartsen is voor de radioloog niet altijd even duidelijk. Imaging zal vaak gevraagd worden terwijl dit vanuit het oogpunt van de klinisch radioloog niet altijd relevant zal zijn en dit bij iemand uit de ‘normale’ populatie misschien achterwege zal blijven. Enig inzicht in de denkwijze van de sportarts en met name de vraag, ‘Wat wil de sportarts van ons weten?’ zal besproken worden in het tweede verhaal. Indien de beslissing tot imaging is genomen staan er meerdere onderzoeksmodaliteiten de radioloog ter beschikking. Zijn keuze zal bepaald worden door meerdere factoren als beschikbaarheid, kennis van de waarde van een verschillende modaliteit bij een bepaald letsel en vertrouwdheid / ervaring met de modaliteit. Collega Allen, sportarts en radioloog, zal met ons haar ervaringen delen over ‘The injured athlete’ en de rol die US en MRI daarbij kunnen vervullen.
17E RADIOLOGENDAGEN 2012 Dagelijkse valkuilen in de (kinder) neuroradiologie Heel gemakkelijk kan een niet relevante bevinding een te belangrijke plek krijgen in een neuroradiologisch of kinderneuroradiologisch verslag. Hierdoor kan het idee ontstaan dat er sprake is van relevante pathologie terwijl er slechts sprake is van een normale variatie of artefact. Het is daarom belangrijk om veel voorkomende valkuilen te herkennen. Valkuilen zijn onder andere normale variaties die voor pathologie kunnen worden aangezien. Hierbij kan worden gedacht aan veranderingen die optreden bij normale veroudering van de hersenen en wervelkolom maar ook aan normale anatomische varianten. Op de kinderleeftijd kunnen ook normale anatomische varianten voor verwarring zorgen net als variaties in het uitrijpen van de hersenen. Daarnaast zijn er natuurlijk (MRI) artefacten die makkelijk foutief geïnterpreteerd kunnen worden zoals artefacten veroorzaakt door flow in vaten. Onder de anatomische variaties vallen bijvoorbeeld ook niet relevante cystes, veneuze variaties, vetsignaal etc. Longafwijkingen na therapie: wat is normaal en wat niet? Het onderscheiden van therapie effecten, infecties en tumorrecidieven is een frequent voorkomende radiologische uitdaging. Tijdens de refresher course thoraxradiologie worden handvaten aangereikt om therapie effecten in de long te herkennen en te onderscheiden van de andere ziektebeelden in de differentiaal diagnose. Beeldvorming is preoperatief van groot belang bij het bepalen van de stadiëring en resectabiliteit van tumoren. In de postoperatieve fase ligt de nadruk op de beoordeling van het normale postoperatieve beloop en op de vroege opsporing van complicaties. Hierbij is het van belang kennis te hebben van de verschillende vormen van longchirurgie en de complicaties die kunnen optreden. De mogelijkheden op het gebied van radiotherapie zijn de afgelopen jaren verder verfijnd en uitgebreid. Beeldvorming speelt hierbij een steeds grotere rol. Enkele jaren geleden deed de CT scan zijn intrede in de planning van radiotherapie. Nu volgt de MRI. Het is belangrijk om kennis te hebben van de laatste ontwikkelingen op het gebied van radiotherapie om de verschillende presentatievormen van radiatieschade te kunnen herkennen. Beeldvorming speelt een belangrijke rol bij het definiëren van tumorrespons onder chemotherapie. Internationale responscriteria (o.a. Recist 1.1) worden gebruikt voor het standaardiseren van evaluatie en verslaglegging. Chemotherapie heeft frequent ongewenste bijwerkingen in de long zoals oedeem, medicatie geïnduceerde longziekte en infectie. Deze bevindingen moeten onderscheiden worden van onderliggende ziekten. De diagnose moet tijdig gesteld worden om de patiënt adequaat te kunnen behandelen. 1 7 E
Leerdoelen: • kennis verkrijgen van de verschillende typen longchirurgie (wigexcisie, segmentresectie, lobectomie, pneumonectomie) en radiotherapie (radiotherapie, stereotactische radiotherapie, radiofrequente ablatie) • kennis verkrijgen van het normale postoperatieve beloop en de beeldvorming daarvan • het kunnen herkennen van de verschillende voorkomende postoperatieve complicaties: • het kunnen herkennen van radiatiesyndromen en radiatie geïnduceerde longschade en het moment van presentatie • bekend raken met de pulmonale bijwerkingen van chemotherapie zoals: oedeem, infectie en medicatie geïnduceerde longziekten. • kennis hebben van de differentiaal diagnose van postoperatieve complicaties, radiatie geïnduceerde longschade en pulmonale effecten van chemotherapie traumaradiologie cases: verschil tussen leven en dood Ernstig traumatisch letsel, bijvoorbeeld na een verkeersongeval of val van hoogte, is in westerse landen de meest voorkomende doodsoorzaak bij mensen jonger dan 45 jaar. Om mortaliteit en morbiditeit te verminderen, dient na een ongeval zo snel mogelijk adequate diagnostiek en behandeling van de meest levensbedreigende letsels plaats te vinden. De radiologische onderzoeken spelen daarbij vrijwel altijd een centrale rol, waarbij het arsenaal van X-thorax, X-bekken en FAST-echo (inter-)nationaal steeds vaker wordt gecomplementeerd met of zelfs vervangen door CT. Cruciaal in de beslisboom is de inbedding van de radiologie in een nauw samenwerkend traumateam, waarbij de radioloog in een vroegtijdig stadium om input wordt gevraagd betreffende keuzes over welke diagnostiek op welk moment en bij welke patiënt toe te passen en natuurlijk voor het interpreteren van de beelden. Aan de hand van interactieve casusgerichte discussie geleid door een vooraanstaande traumachirurg, een traumaradioloog en een kinderradioloog zullen de volgende leerdoelen worden behandeld: • Kennis van de ABC van traumaopvang • Bekend met de rol van de radioloog in het traumateam • Achtergronden van keuzen in diagnostische modaliteit • Aandacht voor de verschillen in trauma opvang tussen wel/niet Level-1 Trauma centra • De speciale aandachtspunten bij trauma bij kinderen Tinnitus: oor-zaken en diagnostische protocollen Tinnitus of oorsuizen is een veel voorkomend fenomeen met grote impact op de kwaliteit van leven. Dankzij elektrofysiologisch onderzoek en met behulp van geavanceerde imaging technieken zoals fMRI en PET is er toenemend inzicht in R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
13
programma & abstracts omschrijving en leerdoelen de onderliggende ontstaansmechanismen. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen non-pulsatiele tinnitus als gevolg van wegvallen van auditieve input en pulsatiele tinnitus veroorzaakt door vasculaire afwijkingen. In deze refresher course wordt een state-of-the-art overzicht gegeven van onderzoek naar oorzaken en therapiemogelijkheden van tinnitus. Er worden handvaten aangereikt voor diagnostische protocollen en standaardverslagen voor evaluatie van tinnitus patiënten in de dagelijkse radiologische praktijk. De behandeling van pulsatiele tinnitus zal vanuit interventieradiologische hoek belicht worden. Nieuwe ontwikkelingen in de interventieradiologie De interventie radiologie is een vakgebied, dat volop in ontwikkeling is. Sommige bestaande technieken worden verder doorontwikkeld. Andere behandelmethoden zijn nieuw en zullen hun succes nog moeten bewijzen in gerandomiseerde trials. In deze refresher course zullen enkele van deze recente ontwikkelingen worden toegelicht. Het betreft onder andere de renal denervation bij de behandeling van renovasculaire hypertensie, de mogelijkheden van branched endoprothesen bij de behandeling van abdominale aneurysmata, High Focussed Ultrasound bij de behandeling van uterusmyomen en prostaathypertrophy/carcinoom en de meerwaarde van drug-eluting stents/ballonnen bij de behandeling van perifeer vaatlijden. Indicatiestelling, technische aspecten van de interventie technieken en de (vroege) resultaten zullen worden besproken. ‘IK HEB NOOIT EEN CONFLICT’ Bord voor je kop, vermijdend of jokkebrok? De tijd dat een radioloog zijn verslag als enige belangrijke vorm van communicatie kan zien ligt al ver achter ons. Met name de laatste jaren is de rol van de radioloog, en met ons alle medische specialisten, verder aan het veranderen. Behandelteams waarin ieders inbreng belangrijk is, de implementatie van IFMS, Feedback aan en van assistenten, management participatie, klagende patiënten etc. zijn alle onderdeel van ons dagelijks werk. Daarin liggen conflicten op de loer. Je ontkomt er vaak niet aan. Zo makkelijk als conflicten soms geboren worden, zo moeilijk kan het zijn om er mee om te gaan en ze eventueel op te lossen. Kom je er niet meer uit bij een conflict dan kan mediation een helpende hand bieden. Waar het meestal mis gaat is in de communicatie. In deze korte workshop willen wij je met name een aantal tools in handen geven om goed om te gaan met een conflict en escalatie te voorkomen. Wat mediation is en wanneer voor mediation te kiezen komt hierbij ook aan de orde. Let wel, je hoeft geen conflict te hebben om mee te doen, die maken we ter plekke wel. Een casus inbrengen kan natuurlijk ook. 14
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Het nieuwe opleiden: Ethiek voor beginners ‘Professionaliteit’ is één van de CanMEDS-rollen. Radiologenin-opleiding worden geacht om ‘professioneel’ te worden, en het ontwikkelen van ethische competenties speelt daarbij een belangrijke rol. Aan opleiders de schone taak hier een bijdrage aan te leveren. Maar wat is dat eigenlijk, ethisch competent? En hoe kun je op een praktische manier inhoud geven aan dat vage begrip ‘professionaliteit’? Menno de Bree (1974) doceert medische ethiek en professionaliteit aan het UMCG. Zijn publiek bestaat uit studenten geneeskunde, stafleden, en AIOS – ook die van radiologie. RSNA’s Teaching File De workshop geeft uitleg over het gebruik van de opensource software. Het is nu eenvoudiger dan ooit om een teaching file samen te stellen, te beheren en te delen met collega’s over de wereld.
1 programma & abstracts Abstracts Sessie 1
Educatieve sessie (deel 1) Donderdag 27 september, 14.:00 - 15:12 uur O01.01 OPTIMIZING RESULTS OF RFA OF THE LIVER: TIPS AND TRICKS M.C. Burgmans, C.S.P. van Rijswijk, H.M. Schuttevaer, A.R. van Erkel Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Objectives: To demonstrate: 1. how to augment liver ablation coagulation necrosis. 2. how to reduce heatsink. 3. how to perform combined RFA and transarterial chemotherapy (TACE). Background: Percutaneous radiofrequency ablation (RFA) of the liver is an effective treatment for both primary and secondary liver tumors. Recurrence of disease is the most frequent serious adverse effect seen on follow-up after RFA of liver tumors. Recurrence may occur 1) when only sublethal temperatures are achieved at the periphery of the tumor during RFA, 2) as a result of satellite metastasis outside the ablation zone 3) as a result of the cooling effect
O01.02 OPTIMIZING RESULTS OF TRANSARTERIAL LIVER THERAPIES WITH CATHETERDIRECTED CROSS-SECTIONAL AND ULTRASONOGRAPHY IMAGING M.C. Burgmans, C.S.P. van Rijswijk, H.M. Schuttevaer, A.R. van Erkel Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Objectives: 1. To learn about scan parameters, contrast volumes and injection rates in cone-beam computed tomography (CBCT), computed tomography hepatic arteriography (CTHA) and contrast-enhanced ultrasonography (CEUS). 2. To understand the value of catheter-directed CBCT, CTHA and CEUS in transarterial liver therapies. Background: Transarterial liver therapies such as chemoembolization and radioembolization are effective treatments for both primary and secondary liver tumors. Accurate delivery of the therapeutic drugs is essential for an optimal result without non-target injury. Delivery of drugs is generally 16
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
of vessels in close proximity to the tumor (‘heat-sink effect’) or 4) because of development of new tumors. Recurrence rates may be reduced by achieving larger ablation zones with wide ablation margins, by combining RFA with TACE and by eliminating the heat-sink effect. Methods: Various options to achieve larger ablation zones will be demonstrated: multitined expandable electrodes, cluster electrodes, multiple electrodes with switch box controller system and combined RFA and TACE. The different approaches to combining RFA and TACE will be discussed. The technique of transjugular or transfemoral balloonobliteration of hepatic veins and IVC to eliminate heat-sink will be described. A series of cases will be presented to illustrate the different therapeutic options and techniques. Conclusion: Case-series to illustrate the available techniques to achieve better results after RFA for primary and secondary tumors of the liver.
guided by digital subtraction angiography (DSA). Yet, there are limitations in the information on tumor enhancement and vascular supply that can be obtained with DSA alone. Over recent years, catheter-directed cross-sectional (CBCT and CTHA) and ultrasonography (CEUS) imaging have come available to assist transarterial liver therapies. Methods: The technique of catheter-directed CBCT, CTHA and CEUS are explained. Scan parameters, intra-arterial injection rates and volumes are discussed for each of these modalities. Cases are presented to demonstrate how these modalities can a) provides accurate diagnostic information on tumor enhancement and tumor burden, b) help achieve better understanding of vascular tumor supply, c) find extra-hepatic feeders, d) detect extra-hepatic enhancement and e) assist in artery-specific dosimetry. Conclusion: Catheter-directed cross-sectional and ultrasonography imaging techniques are valuable modalities when performing transarterial liver therapies.
1
educatieve sessie (deel 1) O01.03 INFLAMMATORY MYOFIBROBLASTIC TUMOR (IMT) OF THE HEPATOBILIARY SYSTEM: IMAGING CHARACTERISTICS WITH HISTOPATHOLOGY CORRELATION AND DIFFERENTIAL DIAGNOSIS R. Elias, F. Willemssen, K. Biermann, G.P. Krestin, R.S. Dwarkasing Erasmus MC, Rotterdam Purpose / Aim: 1) To review the current literature and insights on prevalence, pathogenesis, clinical assessment and histopathology of IMT2) To illustrate and describe the presentation of IMT on CT and MRI, with histopathology correlation3) To illustrate and describe the differential diagnoses for IMT based on imaging with emphasis on cholangiocarcinoma and hepatic lymphoma.
inflammatory pseudotumor is a rare pseudosarcomatous inflammatory lesion with an unclear pathogenesis. In general, this condition is benign with good prognosis and may present with (a) single or multifocal masslike lesions and (b) periportal soft-tissue infiltration. On CT and MRI there are considerable similarities between IMT and especially cholangiocarcinoma (CCC). We present this exhibit based on our experience in a tertiary referral centre for hepatobiliairy diseases with 16 documented and pathology proven cases of IMT and 86 cases of CCC in a 10 year evaluation period.
Content organization: Definition and prevalence of IMTClinical presentation and pathology assessment of IMTPresentation on CT and MRI including demonstration of signs suggestive for IMT.Differential diagnosis based on imaging features. Conclusion / Summary: Inflammatory myofibroblastic tumor of the hepatobiliary system, previously known as
O01.04 PEDIATRIC PRIMARY LIVER TUMORS: IMAGING APPEARANCES AND PATHOLOGIC CORRELATION R. Dikkers, A. Devos, G.P. Krestin, R.S. Dwarkasing Erasmus MC, Rotterdam Purpose: To review current literature and insights on prevalence, clinical presentation and histopathology of primary liver tumors in pediatric patients2. To illustrate and describe imaging characteristics of different primary benign and malignant liver tumors on CT and MRI in the pediatric age. Content: Prevalence and clinical presentation of primary liver tumors in pediatric patients. Classification of lesions into benign or malignant, appearance on imaging and age preference. Imaging characteristics of different lesions on CT and MRI with histopathology correlation.Biologic
Figure 1: Inflammatory myofibroblastic tumor.
behaviour, preferred treatment method and prognosis of lesions. Summary: Primary hepatic tumors in children include lesions unique to the pediatric age group and others that are also seen in adults. Patient age, laboratory findings and sometimes specific imaging features may contribute to lesion identification and characterisation.We present this exhibit based on our experience with 28 primary malignant liver tumors and 59 benign lesions in a tertiary referral children’s hospital during a 15-years evaluation period. All lesions were histology proven and had imaging evaluation with CT scan and MRI.
Figure 1: Boy, age 3 months, with teratoid hepatoblastoma (arrows). Coronal T2W SS
Figure 2: Boy, age 6 months, with mesenchymal hamartoma (arrows). Axial contrast enhanced CT image.
FSE image. 1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
17
1 programma & abstracts Abstracts O01.05 MRI OF PRIMARY CYSTIC LESIONS OF THE RETRORECTAL SPACE S.I. Verschuuren, R.S. Dwarkasing, G.J.L.H. van Leenders, W.R. Schouten, G.P. Krestin Erasmus MC, Rotterdam
including pitfalls on MRI for PCLR.5) Clinical management and follow up of PCLR.
Doelstelling: 1) To describe the anatomy of the retrorectal space and demonstrate the different compartments on MR images.2) To present a classification of common and less common cystic lesions in the retrorectal space, including lesion characterization with MRI and histopathology correlation.3) To illustrate and describe pitfalls on MR imaging of primary cystic lesions in the retrorectal space (PCLR).4) To describe clinical management of PCLR and demonstrate the value of MRI for proper surgical planning. Achtergrond: Retrorectal cysts are a rare entity with limited number of publications on the topic. Clinical signs and symptoms are often vague and nonspecific. Most lesions are benign but malignancy is not uncommon. Biopsy is often indeterminate and should be avoided. MRI may indicate the origin of the lesion and likely diagnosis. In addition, MRI will demonstrate the full extent of the lesion, determine features suggestive of malignancy and facilitate surgical planning. This teaching exhibit is based on our experience as a tertiary referral center for colorectal and pelvic surgery with 18 resected and pathology proven cases of primary cystic lesions in the retrorectal space. Cases were collected during a 10-years evaluation period, including state of the art MRI pre- and post-surgery in all cases. Conclusie / discussie: The major teaching points of this exhibit are: 1) Anatomy of the retrorectal space. 2) Prevalence and classification of PCLR. 3) Characterization of PCLR with MRI, including histopathology correlation. 4) Recommendations for an appropriate MR imaging protocol,
O01.06 MR IMAGING AND URODYNAMIC FINDINGS IN FEMALE PATIENTS WITH CHRONIC LOWER URINARY TRACT SYMPTOMS (LUTS) S.I. Verschuuren, R.S. Dwarkasing, G.J.L.H. van Leenders, G.R. Dohle, G.P. Krestin Erasmus MC, Rotterdam Doelstelling: 1) To describe the prevalence and current insights of chronic lower urinary tract symptoms (LUTS) in the female population. 2) To describe the common clinical work-up, including role of MR imaging and Urodynamic studies (UDS), in female patients with LUTS. 3) To present a classification of morphologic or functional abnormalities that can be demonstrated with MRI or UDS as a causal 18
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Figure 1: 20-year old female with infected tailgut cyst (arrow).
Figure 2: Coccygotomy and resection of the lesion with surgical drain in situ (arrow).
substrate for LUTS in female patients. 4) To illustrate and describe common and less-common abnormalities, with histopathology correlation, on state of the art MRI of the urethra and periurethral region in female patients with LUTS. Achtergrond: Female patients with lower urinary tract symptoms (LUTS) can be categorized into 7 groups; storage, voiding, postmicturition symptoms, symptoms associated with sexual intercourse or pelvic organ prolaps, lower urinary tract pain and lower urinary tract dysfunction syndromes. The presentation of symptoms can be diverse and the differential diagnoses extensive. MRI and Urodynamic studies (UDS) are important tools in the diagnostic work up of female patients with LUTS.
1
educatieve sessie (deel 1) Conclusie / discussie: The major teaching points of this exhibit are: 1) Classify lesions into morphologic or functional abnormalities that can be considered in the differential diagnosis for female patients with LUTS. 2) Recommendations for an appropriate MR imaging protocol
for detection and characterization of abnormalities of the urethra and periurethral region in female patients.3) Discerning the detailed anatomy of the urethra and periurethral region on MRI and perceiving abnormalities that can be a cause for LUTS in female patients.
B
Figure 1: Traumatic urethra diverticulum (arrowhead) after urethral catheterization of 26-year old woman at delivery. New urethral lumen (small arrow); Proper lumen (long arrow); B = bladder; Sagittal T2-weighted MR image on 3T.
a
Figure 3: Defect of the urethral supporting structures On the right disruption of the urethrovaginal fascia and paraurethral ligaments with dorsal displacement of the vagina. Axial T2-W image with an endoluminal surface Coil on 3T.
b
c
Figure 2: Urethral Carcinoma a) axial T2W, b) T1W after Gd: tumour with extension and infiltration in the os pubis (arrow) (better demonstrated on the Gd. enhanced image) c) Squamous cell carcinoma problably arising in a urethral diverticulum. The diverticulum is covered by squamous epithelium with high-grade dysplasia (right corner). Irregular fields and strands of atypical squamous cells with aberrant keratinisation are extensively present underneath the diverticular epithelium. HE. 200x
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
19
1 programma & abstracts Abstracts O01.07 IMAGING IN ACUTE PELVIC PAIN. WHAT THE RADIOLOGIST NEEDS TO KNOW A.S. Littooij, C.L. Ong KK Women’s and Children’s Hospital, Singapore, Singapore Learning Objectives: To highlight the importance of (transabdominal and endovaginal) ultrasound in gynecological imaging. To illustrate the different gynecological pathologies in acute pelvic pain. To describe diagnostic features that allows accurate diagnosis. Background: It is usually the gynecologist who deals with patients presenting with pelvic pain. The gynecologist may even perform the diagnostic imaging, i.e. endovaginal ultrasound. As a result many radiologist may feel uncomfortable in making diagnosis in this patient group. Nevertheless it is essential for radiologists to know the
Methods: The differential diagnosis of acute pelvic pain will be discussed through case series. The most common and important gynecological diagnoses are presented: e.g (ruptured) ovarian cysts, teratoma, endometrioma/ endometriosis, ovarian torsion, degenerated myoma, pelvic inflammatory disease and ectopic pregnancy. Nongynecological causes such as appendicitis, urolithiasis and diverticulitis are also briefly discussed. Emphasis is placed on those lesions that are not to be missed and those that not need further imaging. It is explained how the radiologist can make the most of transabdominal ultrasound and how to make use of endovaginal ultrasound in individual cases. Conclusion: Case series to illustrate the most essential diagnosis in women presenting with acute pelvic pain.
O01.08 VOLUMETRIC MAGNETIC RESONANCEGUIDED HIGH INTENSITY FOCUSED ULTRASOUND FOR THE TREATMENT OF SYMPTOMATIC UTERINE FIBROIDS M.E. Ikink, M.J. Voogt, W.P.Th.M. Mali, L.W. Bartels, M.A.A.J. van den Bosch Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
was able to perform sonications using ellipsoidal treatment cells of either 4, 8, 12 and 16 mm in diameter, equivalent to volumes of 0.08, 0.67, 2.26 and 5.36 ml. The electronically steered acoustic focus moves along concentric circular sub-trajectories, perpendicular to the HIFU beam (Figure 2). MRI was used for anatomic visualization, beam guidance, and real-time proton resonance frequency shift-based thermometry.
Purpose: To present a novel non-invasive ablation technique for the treatment of symptomatic uterine fibroids: volumetric Magnetic Resonance-guided High Intensity Focused Ultrasound (MR-HIFU).
Conclusion: Volumetric MR-HIFU results in larger ablation volumes per sonication applied compared with the conventional point-by-point method. Growing operator experience is needed to further improve treatment results.
Background: Uterine fibroids are benign tumours arising from the myometrium occurring in approximately 25% of premenopausal women. Although most women are asymptomatic, 25% have symptoms such as menorrhagia and/or abdominal discomfort(1). In 2004, MR-HIFU was introduced as a non-invasive therapeutic option for uterine fibroid treatment. It uses heat generated by convergent ultrasound waves propagating through the abdominal wall to thermally ablate tissue. Our treatment facility participated in an international study assessing the use of a novel volumetric MR-HIFU technique for the treatment of uterine fibroids, instead of the traditional point-by-point ablation. The safety and feasibility of this volumetric technique was previously reported by our group.
Reference: (1) Buttram VC et al (1981) Uterine leiomyomata: etiology, symptomatology, and management. Fertil Steril 36:433-45.
Materials & methods: All clinical treatments were performed using a MR-HIFU platform integrated into a 1.5T MR scanner (Figure 1). The platform included a phased-array 256-channel transducer embedded in an MR table top, an RF-generator cabinet, and a user interface. The system 20
most common and/or important diagnosis in female patients presenting with acute pelvic pain.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Figure 1: Clinical Sonalleve MR-HIFU platform.
1
educatieve sessie (deel 1)
Outwards moving trajectories 4-16 mm ø
Trajectory view perpendicular to ultrasound propagation
Figure 2: Schematic representation of volumetric ablation.
O01.09 TECHNISCHE ACHTERGROND EN INITIëLE RESULTATEN VAN ITERATIEVE CT BEELD RECONSTRUCTIETECHNIEKEN IN DE CARDIOPULMONAIRE RADIOLOGIE M.J. Willemink1, T. Leiner1, P.A. de Jong1, L.M. de Heer2, R.A.J. Nievelstein1, A.M.R. Schilham1, R.P.J. Budde1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, afdeling radiologie, Utrecht 2 Universitair Medisch Centrum Utrecht, afdeling cardiothoracale chirurgie, Utrecht Doelstelling: Een overzicht geven van de technische achtergrond, bereikte dosisreductie, effecten op subjectieve en objectieve beeldkwaliteit en tekortkomingen van iteratieve reconstructie (IR) technieken voor computed tomography (CT), toegespitst op de cardiopulmonaire radiologie. Achtergrond: CT beelden worden momenteel gereconstrueerd met de zogenaamde Filtered BackProjection (FBP). Dit is een simpele en robuuste techniek die er echter vanuit gaat dat CT-data weinig ruis bevat. Omdat een verlagen van de stralingsdosis bij CT leidt tot toegenomen ruis en artefacten, is de FBP methode ongeschikt voor lage stralingsdosis. IR is een recent
1 7 E
beschikbaar gekomen alternatief voor FBP dat er voor zorgt dat de hoeveelheid ruis en artefacten worden verminderd. IR maakt het potentieel mogelijk de beeldkwaliteit van normale dosis scans op te waarderen of substantiële stralingsreductie toe te passen bij CT scans zonder verlies aan beeldkwaliteit. Details van de procedure: 1. Uitleg over de technische achtergrond van IR technieken voor CT, waaronder een overzicht van de huidige commercieel beschikbare algoritmen.2. Presenteren van de bevindingen van een systematische zoekopdracht:a. Uitleggen hoe de meeste studies beeldkwaliteit hebben geanalyseerd;b. Een overzicht geven van de voordelen van beeldkwaliteit op verschillende IR algoritmen;c. Bereikte dosisreducties van verschillende IR algoritmen presenteren;d. Een overzicht geven van de tekortkomingen.3. Presenteren van de initiële resultaten met IR voor de volgende toepassingen:a. Coronaire CT angiografieb. CT thoraxc. Thoracale en abdominale aorta CT angiografie. Conclusie / Discussie: - Voordelen van IR zijn reductie van ruis en artefacten en verbeterde subjectieve en objectieve beeldkwaliteit. - IR maakt reductie van stralingsdosis mogelijk terwijl de interpreteerbaarheid van de beelden gelijk blijft. - Tekortkomingen van IR zijn onscherpe beelden en langere rekentijd.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
21
2 programma & abstracts Abstracts Sessie 2
Abdominale radiologie (deel 1) Donderdag 27 september, 14:00 - 15:15 uur O02.01 ENDOVASCULAR REVASCULARIZATION FOR CHRONIC MESENTERIC ISCHEMIA L.A. de Leeuw, R. Oosterhof-Berktas, A.B. Huisman, R.H. Geelkerken, J. van der Palen, J.J. Kolkman MST Enschede, Enschede
Methods: Exclusion Criteria: aortic dissections, concomitant aneurysm repair, non-occlusive mesenteric ischemia, previous mesenteric vascular interventions.Clinical success: succesfull revascularisation of at least one of the three mesenteric arteries which, in combination with collateral flow, in general is sufficient for mesenteric perfusion
Objective: Prospective analysis of outcome of endovascular revascularisation for mesenteric ischemia.
Results: 3 Exclusions because of aortic dissection and 10 because of previous abdominal aneurym repair. 30% male, overall mean age of 67 years, Mean followup of 20 months. Primary clinical succes rate was 80/87 (92%) with 25/80 (31%) re-interventions during followup due to in-stent re-stenosis. 5/79 (6%) femoral puncture related complications. 14/68 (21%) brachial puncture related complications.
Rationale: Chronic mesenteric ischemia is a relatively rare but important disorder with nonspecific clinical findings. Delayed diagnosis leads to increased mortality rates. Study design: Prospective cohort study of consecutive patients with endovascular interventions for occlusive mesenteric ischemia. All patients had complaints like postprandial pain, weightloss, diarrhea, naussea and vomiting. Furthermore there was a abnormal tonometry in most of the patients. Analysis of the radiological results and clinical outcome of revascularistion of the first 100 patients out of total 228 patients since Jan 2007 till Jan 2012.
O02.02 GADOFOSVESET-ENHANCED MRI FOR NODAL STAGING IN RECTAL CANCER: PITFALLS AND LEARNING CURVE L.A. Heijnen, D.M.J. Lambregts, M.H. Martens, M. Maas, V.C. Cappendijk, F.C.H. Bakers, G.L. Beets, R.G.H. Beets-Tan Maastricht University Medical Center, Maastricht Purpose: Nodal staging in rectal cancer remains a diagnostic challenge. In a recent pilot-study we’ve shown good performance for MRI using gadofosveset-contrast in expert hands (sensitivity 80%, specificity 97%). Aim of present study is to investigate whether the high accuracy will sustain in clinical setting with non-expert radiologists. Methods & materials: 53 Patients underwent standard MRI (T2W-FSE) for treatment planning and gadofosveset-MRI. 16 underwent (5x5 Gy+) immediate surgery, 37 underwent chemoradiation, a restaging MRI and surgery. Patients 22
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Conclusion: In our experience endovasular revascularisations has high clinical succes rate although there is a relatively high rate of re-interventions and brachial puncture related complications.
were scored as cN0/N+ based on the presence/absence of nodal gadofosveset-enhancement on the pre-surgical MRI. Histology was the gold-standard. In case of FP/FN findings, the scan was re-evaluated by an expert-reader and compared in detail with histology. Results: 34 Patients were pN0,19 pN+. Gadofosveset-MRI correctly staged 42 patients (sensitivity 84%,specificity 76%, PPV 67%, NPV 90%); 3 pN+ patients were understaged, 8 pN0 were overstaged. FN-findings were due to: N+ node obscured by adjacent vessel (n=1), microscopic tumour cells too small to detect with MRI (n=2). FP-findings were due to: interpretation errors that could be corrected by the expertreader (n=3), decreased gadofosveset-uptake in presacral/ peri-vascular nodes (n=4) and absence of gadofosvesetuptake eci (n=1). Conclusion: Previously reported high accuracy sustains in this second cohort and is reproducible by non-expert
2
Abdominale radiologie (deel 1) radiologists. Understanding pitfalls is crucial for clinical implementation. Pitfalls mainly occur due to readers’
inexperience and insufficient uptake of gadofosveset in nodes located between vessels (in the upper-mesorectum).
O02.03 ADDITIONAL VALUE OF DIFFUSIONWEIGHTED (DWI) MRI FOR PREDICTING COMPLETE RESPONSE (YPT0N0) IN RECTAL CANCER TREATED WITH NEO-ADJUVANT CHEMORADIATION THERAPY (CRT) S. Sassen1, M. de Booij1, M. Sosef1, G. Lammering2, C. Bakker1, R. Clarijs1, R. Berendsen1, J. Wals1, R. Vliegen1 1 Atrium Medisch Centrum, Heerlen 2 Maastro Clinic, Maastricht
in a second reading, combined conventional and DWIMRI images. For this purpose, a 5-point confidence level score was used to generate ROC curves. Differences in performance between conventional and conventional plus DWI were calculated by comparing areas under the ROCcurves (AUC). Intraclass correlation coefficients, sensitivity and specificity were calculated. Histology (ypT0N0 vs ypT14N+) served as reference standard.
Purpose: Few studies have investigated the value of DWIMRI for predicting complete response after CRT (ypT0Nx) but none have included lymph nodes in the analysis (ypT0N0). Aim of this study was to retrospectively determine the additional value of DWI-MRI images to conventional (T2-weighted) MRI for predicting complete response (ypT0N0) after CRT. Method & materials: Forty-four patients with locally advanced rectal cancer underwent CRT, followed by restaging MRI and operation. MRI consisted of conventional sequences and DWI (b=0-300-1100). Two observers with different levels of experience independently scored conventional images for complete response (T0N0) and,
O02.04 ELECTRONIC CLEANSING FOR LIMITED BOWEL PREPARATION CT-COLONOGRAPHY USING MINIMAL PRINCIPAL CURVATURE FLOW T.N. Boellaard1, V.F. van Ravesteijn2, M.P. van der Paardt1, I.W.O. Serlie3, M.C. de Haan1, J. Stoker1, L.J. van Vliet2, F.M. Vos2 1 Academisch Medisch Centrum, Amsterdam 2 TU Delft, Delft 3 Philips Healthcare, Best Purpose: Oral bowel preparation is a burdensome aspect of CT-colonography and preferably the least burdensome (i.e. minimal) preparation is used. Cleansing can be used to remove tagged fecal residue from 3D reconstructions to visualize the complete bowel wall. However, in minimal preparations, the use of 3D and especially a primary 3D read are hindered by cleansing artifacts (e.g. incomplete cleansing causing floating debris and ridges at air-tagging boundaries), allowing a 2D reading only. Therefore we develop and test a cleansing algorithm, to enable a primary 3D read in minimally prepped CT-colonography. 1 7 E
Results: Eight of 44 patients (18%) had a pathologic complete response (ypT0N0). Comparison of the ROC-curves showed a significant improvement of the AUC for the first, more experienced reader from 0,722 to 0,845 (p=0,036), but not for the second reader (0,681 to 0,675, p = 0,85). Sensitivity improved for both readers from 25% to 38%. Specificity improved from 78 - 94% to 94 - 100%. Intraclass correlation coefficient improved from 0,663 to 0,819. Conclusion: The addition of DWI to conventional (T2-weighted) MRI reading improves diagnostic performance of experienced readers and increases agreement between readers for the identification of patients with complete response. Incomplete responders can be identified with high accuracy, however sensitivity for identifying complete response remains rather low, which could result in overtreatment.
Methods: Sixty CT-colonography cases with four different 24-hour minimal bowel preparations were used. After developing a minimal principal curvature flow algorithm, it was optimized using 20 cases. Subsequently, two observers read the remaining 40 cases twice, primary 2D (uncleansed) and primary 3D (cleansed), with a six week interval. Reader confidence, effort and time were scored and colonic lesions were annotated. Conspicuity was scored for air-surrounded polyps and for tagging-surrounded polyps after cleansing. A McNemar, Wilcoxon signed-rank and paired t-test were performed for comparisons. Results: Sensitivity for ≥6mm lesions was higher for primary 3D read than primary 2D (84% vs. 68%;P=0.013). Specificity for ≥6mm cases was similar (P=1.00). Reader time (5:39 vs. 7:09;P=0.005) and confidence (P=0.013) were superior for primary 2D read. Reader effort was similar (P=0.06). Polyp conspicuity was similar for cleansed submerged lesions (P=0.06). Conclusion: A minimal principal curvature flow cleansing algorithms enables a primary 3D read in minimally prepped CT-colonography. Although confidence and reading time are somewhat better in a primary 2D read, most importantly the sensitivity was higher for ≥6mm lesions in a primary 3D read. R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
23
2 programma & abstracts Abstracts O02.05 COULD THE MAGNETIC TRANSFER RATIO PLAY A ROLE TO EVALUATE POSTRADIATION FIBROSIS IN RECTAL CANCER MANAGEMENT? M.H. Martens1, D.M.J. Lambregts1, N. Papanikolaou2, L.A. Heijnen1, R.G. Riedl1, A. zur Hausen1, M. Maas1, G.L. Beets1, R.G.H. Beets-Tan1 1 Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht 2 Heraklion, Greece Purpose: Magnetization transfer is a MR technique that utilizes differences in the magnetization interaction of free, ‘unbound’ water-protons and macromolecular-bound protons. The effect of magnetization transfer is quantified by determining the magnetization transfer ratio (MTR). The hypothesis is that fibrosis shows a higher MTR than normal tissue and/or tumour. Aim of this study was to evaluate if MTR may be used to identify fibrosis and differentiate it from normal rectal wall/tumour in rectal cancer patients treated with chemoradiotherapy.
O02.06 MRI MORPHOLOGY AFTER TRANSANAL ENDOSCOPIC MICROSURGERY FOR PATIENTS WITH RECTAL CANCER M.H. Martens1, M. Maas1, L.A. Heijnen1, D.M.J. Lambregts1, J.W.A. Leijtens2, W. Deserno2, F.C.H. Bakers1, V.C. Cappendijk1, G.L. Beets1, R.G.H. Beets-Tan1 1 Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht 2 Laurentius Ziekenhuis, Roermond Purpose: Patients with early rectal cancer or a good response after chemoradiation (CRT) are sometimes treated with transanal endoscopic microsurgery (TEM). Follow-up of TEMpatients includes MRI. This study aims to describe the rectal wall MRI morphology during short-term and long-term followup after TEM. Materials & methods: 36 Patients were included with at least one post-operative TEM. For 17 patients multiple consecutive MRIs were available. 29 patients had a primary TEM, 7 had TEM after CRT.
a
b
Methods: 11 patients who were treated with chemoradiotherapy received a standard axial T2W-MRI. A single axial MTR slice was obtained at the former tumour location. In seven additional patients, MRI including MTR was obtained from the surgical resection specimens. Whole-mount histological sections with Sirius-red staining were used as the reference to determine the areas of fibrosis. Results: There was a good correlation between the areas of fibrosis as visualized on the T2-images and the areas of increased MTR on the MTR-maps. The normal rectal wall had an average MTR of 16,9% (0-35.6), as compared to 31.9% (15.1-40.5) for the areas of fibrosis (p=0.001). The areas of fibrosis on the whole-mount sections with Sirius-red staining correlated well with the MTR-maps of the seven surgical specimens.
Conclusion: Our preliminary results show that MTR discriminates fibrosis from other tissue. This could be promising for the unsolved dilemma of interpreting postradiation fibrosis in rectal cancer.
Results: Three morphological patterns on MRI after TEM could be identified: (1) rectal wall thickening with or without fibrosis, (2) a notch at the TEM-location, and (3) irregular delineation of the rectal wall. In eight cases edema was present during short-term follow-up and remained present during long-term follow-up in patients with TEM after CRT. Wall thickening with or without fibrosis was observed in 24 patients and remained consistent during long-term follow-up. Notch was observed in 15 patients, and persisted during long-term follow-up in 83%. Sixteen patients had irregular delineation of the rectal wall, only during short-term follow-up. Five luminal recurrences occurred; of these 3 had wall thickening, 2 a notch, and all patients had an irregular rectal wall. Conclusion: Three patterns on MRI were identified after TEM. Radiologists can monitor these patients more accurately, which is important in a time where minimal invasive techniques are emerging.
c
Figure 1: Morphologic patterns on MRI after TEM in three different patients. A, Fibrosis 6 months after TEM. B, Notch 8 months after TEM. C, irregular delineation of the rectal wall 2 months after TEM. 24
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
3
Cardiovasculaire radiologie (deel 1)
Sessie 3 Cardiovasculaire radiologie (deel 1) Donderdag 27 september, 14:00 - 15:15 uur O03.01 UNFAVORABLE METABOLIC CHANGES ARE ACCOMPANIED BY IMPAIRED MYOCARDIAL FUNCTION SHORTLY AFTER CHEMOTHERAPY R.W. van der Meer, P.M. Willemse, L.D. van Schinkel, S.G.C. van Elderen, K. Burggraaf, S. Osanto, A. de Roos, H.J. Lamb Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
spectroscopy. Blood samples were taken to obtain plasma lipid profile and insulin sensitivity. Results: After chemotherapy, an unfavorable shift in metabolic profile was observed: Visceral abdominal fat volume increased (from186 ± 125ml to 227 ± 162ml, P<0.05) without significant changes in BMI. Hepatic triglyceride content increased, although non-significant (from 3.23 ± 2.72% to 4.65 ± 4.85% P>0.05). In addition proxy-measures of insulin sensitivity (Quicki) decreased from 0.39 ± 0.05 to 0.36 ± 0.05 P<0.05 and serum LDL-cholesterol increased after chemotherapy from 3.12 ± 1.15mmol/l to 3.74 ± 1.41mmol/l, P<0.05. These metabolic derangements were paralleled by subclinical changes in diastolic function. The E/A ratio, decreased (from 1.87 ± 0.43 to ± 1.64 ± 0.45 P<0.05.) Furthermore, left ventricular end-diastolic volume decreased (from192 ± 27ml. to 175 ± 26ml. P<0.05), indicating disturbed ventricular relaxation. Myocardial systolic function and myocardial triglyceride content were unaltered.
Purpose: Cardiovascular morbidity and an increased risk for the development of the metabolic syndrome are late complications of chemotherapy in patients treated for testicular cancer. The early effects of chemotherapy on myocardial function and metabolic profile are largely unknown. The purpose of this study was to assess short-term effects of chemotherapy in testicular cancer on myocardial function in relationship with alterations in metabolic profile. Methods: Before and after chemotherapy, MRI was used to assess cardiac function and abdominal fat volume in 14 patients with testicular cancer. Hepatic triglyceride and myocardial triglyceride content were assessed using MR
Conclusion: Chemotherapy for testicular cancer induces unfavorable metabolic changes, which are paralleled by impairment in diastolic heart function.
O03.02 SEMI-AUTOMATED QUANTIFICATION OF EPICARDIAL FAT; COMPARISON TO MANUAL ASSESSMENT C. Mihl, D. Loeffen, M. Versteylen, R.A.P. Takx, M. Das Maastricht University Medical Center, Maastricht Background & objectives: Epicardial Adipose Tissue (EAT) is emerging as a risk factor for coronary artery disease (CAD). The purpose of this study was to determine the accuracy of novel semi-automated software for quantification of EAT volume in comparison to manual quantification on coronary CT angiography (CCTA) datasets. Materials & methods: 157 Patients (76 males; mean age, 55±10.0 years) who underwent CCTA were enrolled in this study. CCTA data was used to assess EAT volume. 1 7 E
Manual assessment consists of a short axis-based manual measurement while the semi-automated approach is based on a threshold-based 3D segmentation. The continuous variables of manual and semi-automated assessment were compared using the student’s unpaired t-test. Correlation of these variables was calculated by interclass correlation coefficient using a two-way mixed effects model. Agreement between manual EAT and automated EAT was tested using Bland-Altman analysis. Association of EAT volumes with presence of CAD was calculated using logistic regression models. In addition, the association with extent to CAD was determined using linear regression models. Results: The mean EAT volume quantified by the semiautomatic measurement was 95±45 cm³. The EAT volume quantified by the manual measurement was significantly smaller; 75±33, p<0.001. A good correlation was found (r=0.76
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
25
3 programma & abstracts Abstracts p<0.001). The mean overestimation of EAT volume using the semi-automated method was 20cm3. The 95% limits of agreement were -34,0 to 74.4 cm3. In both methods, EAT volume was associated with the presence of CAD: HR 1.01, 95% CI 1.00-1.02, p=0.01 and HR 1.02 95% CI 1.00-1.03, p<0.01, for
the semi-automated and manual method, respectively.
O03.03 ITERATIVE RECONSTRUCTION ALLOWS COMPUTED TOMOGRAPHY DOSE REDUCTION FOR ASSESSMENT OF CORONARY CALCIUM SCORE M.J. Willemink1, R.P.J. Budde1, Y. Nae2, R. Raaijmakers2, A. Vlassenbroek2, T. Leiner1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Philips Healthcare, CT Clinical Science, Best
the concordance correlation-coefficient (pc) and Wilcoxonsigned ranks test.
Objectives: To evaluate the effects of low-dose CT (LDCT) and different iterative reconstruction (IR) levels on coronary calcium-score (CCS) compared to routine-dose (RD) filtered back projection (FBP). Methods: A retrospective study was conducted with 50 consecutive patients undergoing RD and LDCT (75%-reduced) ECG-gated CCS-CT, with a 256-slice CT-scanner (iCT, Philips Healthcare). Tube-voltage was fixed at 120-kVp. Tubecurrent for RD-scans was based on patient-size. LDCT-data were reconstructed using FBP and IR (iDose4-levels 2, 4, 6). RD-scans were reconstructed with FBP only. Agatston-score and calcification-volume were determined using validated software (Heartbeat-CS). Algorithms were compared using
O03.04 ITERATIVE RECONSTRUCTION IMPROVES CT IMAGE QUALITY OF NATIVE AORTIC AND MITRAL VALVES ON LOW-DOSE CTA M.J. Willemink, J. Habets, P.A. de Jong, W.P.Th.M. Mali, T. Leiner, R.P.J. Budde Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht Objectives: To evaluate the effect of iterative reconstruction (IR) on image quality (IQ) of native aortic and mitral valves (AV and MV, respectively), compared to filtered back projection (FBP) using low-dose retrospectively ECG-gated computed tomography angiography (CTA) of the thoracoabdominal aorta. Methods: Fifty consecutive patients (36 men, mean age 68.6±11.4) underwent low-dose (100-120kVp, 200-300mAs) aortic-CTA on a 256-slice CT-scanner. Systolic and diastolic images of AV and MV were reconstructed using FBP and IR (Philips Healthcare, iDose level 4). Subjective IQ was assessed by two observers who scored AV and MV IQ using 26
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Conclusions: Semi-automated EAT quantification on CCTA is a feasible method and may function as an additional predictor of CAD.
Results: All scans were interpretable, except 7 LDCTs reconstructed with FBP. These scans were excluded. 26 RD-scans showed coronary calcifications, with significant differences of Agatston-scores (mean: 317.4 (RD-FBP), and 382.9, 330.8, 322.8 and 312.4 (LD-FBP, iDose4-level 2, 4, and 6, respectively)) and calcification volumes (mean: 88.7-mm3 (RD-FBP), and 113.1, 94.4, 90.5 and 87.2-mm3 (LD-FBP, iDose4level 2, 4 and 6, respectively)) between RD and LD-FBP (p<0.001). Differences were insignificant between CCS based on RD-FBP and all IR levels. IR led to false-negative Agatstonscores in 2/26 and 1/26 patients, respectively. 17 patients showed no calcifications on RDCT, however, artefacts led to false-positive calcifications on LDCT reconstructed with FBP in 10 patients. IR decreased artefacts, resulting in less false-positives. Conclusion: Tube-current reduction significantly affects CCS in LDCT scans reconstructed with FBP. However, CCS derived from LDCT in combination with higher IR-levels correspond closely with CCS as determined on RD-FBP scans.
4-point Likert-scales (1=non-diagnostic, 2=moderate, 3=good, 4=excellent). Objective IQ was assessed by drawing two regions-of-interest and measuring noise, and AV and MV calcification-volume. Results: IR significantly decreased noise (p<0.01). AV and MV calcifications were present in 16 and 4 patients, respectively. IR significantly decreased measured calcification-volumes of AV (p<0.01) but not MV. Interobserver-variability was moderate to good (mean weighted-kappa 0.60±0.14). IR valve IQ was scored at least moderate in systole and diastole in 40 and 49 (first-observer) and 43 and 48 (second-observer) for AV, and 43 and 47 (first-observer) and 46 and 47 (second-observer) for MV, respectively. In 10 (first-observer) and 26 (second-observer) scores, IR scored one Likert-scale higher than FBP opposed to 1 (first-observer) and 4 (second-observer) FBP scores being better. Conclusion: IR significantly improved objective IQ and decreased measured valve calcification-volume in low-dose aortic CTA. IR had superior subjective IQ compared to FBP in 5-13% of native AV and MV.
3
Cardiovasculaire radiologie (deel 1) O03.05 COMPARISON OF HIGH PITCH NONECG-TRIGGERED MDCT OF THE AORTIC ROOT WITH RETROSPECTIVE ECG-GATED HELICAL MDCT, MEASUREMENTS OF AORTIC ROOT AND AORTIC VALVE IN PRE-TAVI ASSESSMENT M. Das, T. Jurencak, L. van Garsse, B. Kietselear, V. van Ommen, J.E. Wildberger Maastricht University Medical Center, Maastricht Purpose: High pitch scanning of the aortic root up to femoral arteries as pre-TAVI assessment has recently evolved. The purpose was to compare non-ECG-triggered high pitch scanning with comprehensive retrospective ECG-gated helical scanning. Method & materials: 46 Consecutive TAVI candidates underwent ECG-gated low pitch (0.17) helical scanning of aortic valve region followed by a high pitch (3.0) non-ECGgated whole aorta CTA (2nd generation DSCT). Anatomical structures within aortic root and valve were measured in
both scans and compared: (1)short and (2)long axis of aortic annulus, annulus to (3)right and (4)left coronary ostia distance, (5)ascending aorta, aortic root at the level of (6)right and (7)left coronary artery ostia, (8)middle portion of aortic root and (9)left and (10)right aortic leaflet length. Measurements from 11 different time points (20 ms/10% - 100%) from the ECG-gated scans were compared to high pitch scan using paired-sample t-test. Results: No statistically significant difference was found for annulus in long axis, left and right leaflet length and aortic root at left coronary ostium level. Significant differences were found for distance from annulus to right and left coronary ostia in four out of eleven timepoints (p<0.05). Annulus in short axis in high pitch scan was significantly different for time points less than 40% of the RR-interval. The aortic root at the right coronary ostium level (p<0.05), ascending aorta and aortic root in the middle portion (p<0.001) were significantly different. Conclusion: Systolic imaging of the aortic root are necessary in order to get precise measurement of the aortic root.
O03.06 MDCT EVALUATION OF AORTIC ROOT AND AORTIC VALVE PRIOR TAVI: WHAT IS THE OPTIMAL IMAGING TIME POINT THROUGHOUT THE CARDIAC CYCLE? T. Jurencak, C. Mihl, B. Kietselaer, V. van Ommen, L. van Garsse, J. Wildberger, M. Das Maastricht University Medical Centre, Maastricht
artery ostium, (8) the diameter of aortic root in its middle portion and finally (9) the length of left and (10) right aortic valve leaflets. The time point with the maximal (resp. minimal) size was established and differences to dimensions in other time points were statistically evaluated by paired-sample t-test.
Purpose: To define the optimal time point for MDCT therapy planning in Transcatheter Aortic Valve Implantation (TAVI). Materials & method: MDCT examinations were performed on a second generation dual-source CT scanner with retrospective ECG gating in 52 consecutive patients (30 female, 81 ± 5 years) referred to TAVI. All data sets were reconstructed at 11 time points throughout the cardiac cycle. Measured dimensions were as follow: aortic annulus in the (1) short and (2) long axis, distance from aortic annulus to the (3) right and (4) left coronary ostia, (5) diameter of ascending aorta, (6) diameter of aortic root at the level of right and (7) left coronary
1 7 E
Results: Four anatomical structures significantly change in dimensions throughout the cardiac cycle (p<0.05). These structures and their maximal measures are as follow: the short axis of aortic annulus: 23.2±2.1 mm (mean±SD) in 10 % of cardiac cycle, ascending aorta: 31.2±3.6 mm in 30 %, aortic root at the left coronary artery level: 32.1±3.6 mm in 20 % and aortic root in the middle portion: 30.1±2.7 mm in 20 % of RR-interval. Changes of the dimensions of other structures were not statistically significant through the cardiac cycle. Conclusion: 10-20% of the cardiac cycle significantly revealed the maximal diameter of important structures of the aortic root. Measuring at these time points is recommended in therapy planning in TAVI.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
27
4 programma & abstracts Abstracts Sessie 4
Mammaradiologie (deel 1) Donderdag 27 september, 14:00 - 15:15 uur O04.01 RETROSPECTIEVE VERGELIJKING TUSSEN DE NAUWKEURIGHEID VAN TWEE CADSYSTEMEN VOOR DE DETECTIE VAN MALIGNE LAESIES OP MAMMOGRAFIE M.B.I. Lobbes, M. Smidt, K. Keymeulen, R.G.H. Beets-Tan, J. Wildberger, C. Boetes Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht Achtergrond: In deze studie hebben wij retrospectief de nauwkeurigheid van twee computer-aided detection (CAD) systemen (Second Look versus AccuDetect Galileo) vergeleken met betrekking tot de detectie van maligne laesies op digitale mammografie. Materiaal & methoden: Digitale mammografieën van 326 patiënten warden geanalyseerd (117 patiënten met bewezen mammacarcinoom, 209 negatieve patiënten). De groep met positieve bevindingen bestond uit 85 massa’s, 6 microcalcificaties, en 26 combinaties van massa’s met microcalcificaties. Follow-up gedurende twaalf maanden was beschikbaar voor alle negatieve patiënten. Elke set mammogrammen werd door beide systemen geëvalueerd en de zogenaamde ‘true positive fraction’(TPF) werd berekend
O04.02 IMPACT OF TRANSITION FROM ANALOGUE SCREENING MAMMOGRAPHY TO DIGITAL SCREENING MAMMOGRAPHY ON SCREENING OUTCOME IN THE NETHERLANDS: A POPULATION-BASED STUDY J. Nederend1, L.E.M. Duijm1, M.W.J. Louwman2, J.H. Groenewoud3, A.B. Donkers-van Rossum1, A.C. Voogd4 1 Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 2 Integraal Kankercentrum Zuid, Eindhoven 3 Kenniskring Transities in Zorg, Rotterdam 4 Universiteit Maastricht, Maastricht Background: Full-field digital mammography (FFDM) has replaced screen-film mammography (SFM) in most breast screening programs. We analyzed the impact of this 28
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
voor elk systeem per afbeelding, per casus en voor alle tumorsoorten bij elkaar. Een eenzijdige, exacte McNemar’s test werd verricht om de significantie van de verschillen te beoordelen. Resultaten: Wanneer vergeleken met Second Look, toonde AccuDetect Galileo een significante betere TPF per afbeelding voor massa’s (toename 10.6% tot 72.2%, p=0.0001) en microcalcificaties (toename 12.8% tot 61.5%, p=0.03). Per casus vertoonde AccuDetect Galileo geen significante toename van TPF voor massa’s en microcalcificaties. AccuDetect Galileo bereikte een hogere TPF voor alle tumorsoorten bij elkaar (per afbeeldinge toename van 6.9% tot 72.2%; per casus toename van 4.3% tot 84.6%). AccuDetect Galileo vertoonde bovendien een significant betere nauwkeurigheid voor de detective van massa’s in extreme dens fibroglandulair klierweefsel (ACR categorie 4): toename van TPF met 15.4% tot 69.2% (p=0.0156) in vergelijking met Second Look. Conclusions: AccuDetect Galileo vertoont een betere nauwkeurigheid dan Second Look bij de detective van massa’s en microcalcificaties, met name in extreme dens borstweefsel.
replacement on screening outcome. Materials & methods: The study population consisted of a consecutive series of 60,770 analogue and 63,182 digital screens. During 1-year follow-up, we collected breast imaging reports, biopsy results and surgical reports of all referred women. Results: Referral rate and cancer detection rate at FFDM were respectively 3.0% and 6.6 per 1,000 screens, compared to 1.5% (P<0.001) and 4.9 (P<0.001) at SFM. Positive predictive values of referral and percutaneous biopsy were lower at FFDM, respectively 21.9% versus 31.6% (P<0.001) and 42.9% versus 62.8% (
4
Mammaradiologie (deel 1) (+1,1), node-negative cancers (+1.2), estrogen-receptor or progesterone-receptor positive cancers (respectively +0.9 and +1.1) and Her2/Neu negative (+0.8) cancers. Mastectomy rates were stable at 1.1 per thousand screens. Conclusion: FFDM significantly increased the referral rate and cancer detection rate, at the expense of a lower
O04.03 A COMPARISON OF THREE METHODS FOR NONPALPABLE BREAST CANCER EXCISION N.M.A. Krekel1, M.H. Haloua1, E. Bergers1, H.B.A.C. Stockmann2, W.H. Schreurs3, H. van der Veen4, E.S.M. de Lange1, S. Meijer1, M.P. van den Tol1 1 VU medisch centrum, Amsterdam 2 Kennemergasthuis, Haarlem 3 Medisch Centrum Alkmaar, Almaar 4 Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk
excluded. The resections were guided by wire localisation (WL), ultrasound (US), or radio-guided occult lesion localisation (ROLL). The pathology reports were reviewed for oncological margin status, as well as tumour and specimen sizes. The optimal resection volume (ORV), defined as the spherical tumour volume with an added 1.0-cm margin and the total resection volume (TRV) were calculated. By dividing the TRV by the ORV, a calculated resection ratio (CRR) was determined to indicate the excess tissue resection.
Aims: To evaluate the efficacy of three methods of breastconserving surgery (BCS) for nonpalpable invasive breast cancer in obtaining adequate resection margins and volumes of resection. Materials & methods: A total of 201 consecutive patients undergoing BCS for nonpalpable invasive breast cancer between January 2006 and 2009 were retrospectively analysed. Patients with pre-operatively diagnosed primary or associated ductal carcinoma in situ (DCIS), multifocal disease, or a history of BCS or neo-adjuvant treatment were
Results: Of 201 excisions, 117 (58%) were guided by WL, 52 (26%) by US, and 32 (16%) by ROLL. The rate of margin involvement for invasive carcinoma was significantly lower in the US group (N = 2 (3.7%)) compared to the WL (N = 25 (21.3%)) and ROLL (N = 8 (25%)) groups (p = 0.023). A median excess tissue resection of 3.1 times the optimal resection volume was found. Conclusion: US-guided BCS for nonpalpable invasive breast cancer was more accurate than WL- and ROLL-guided surgery. The excision volumes were large in all excision groups, especially in the ROLL group.
O04.04 VARIATIONS IN SCREENING OUTCOME AMONG PAIRS OF RADIOLOGISTS AT INDEPENDENT DOUBLE READING OF SCREENING MAMMOGRAMS: A POPULATION-BASED STUDY S.C. Kesselring, J. Nederend, L.E.M. Duijm Catharina Ziekenhuis, Eindhoven Purpose: To determine variations in screening outcome among unique pairs of radiologists at independent double reading of screening mammograms.
Methods & materials: We included pairs of screening radiologists with a minimum of 7500 screening examinations per pair, obtained at a Dutch screening mammography region between January 1st 1997 and December 31st 2009. During 2-year follow-up, breast imaging reports, surgical reports and pathology results were collected of all screen detected cancers and interval cancers. Screening outcome parameters were calculated for each screening couple.
1 7 E
positive predictive value of referral and biopsy. Extra tumors detected at FFDM were mostly low-intermediate grade DCIS and smaller invasive tumors, of more favourable tumor characteristics. Mastectomy rates were not increased in the FFDM population, while increased overdiagnosis cannot be excluded.
Results: A minimum of 7500 screens for each pair of radiologists had been read by 27 unique combinations of two screening radiologists, totaling 313038 screens. The number of screening mammograms per pair of radiologists varied from 7500 screens to 20761 screens. Breast cancer incidence did not differ significantly among these 27 couples and ranged from 5.3 (95%CI 3.9-6.8) to 8.9 (95%CI 7.0-10.7) per 1000 screens. The referral rate among couples ranged from 0.9% (95%CI 0.7-1.1%) to 1.5% (95%CI 1.3%-1.8%), whereas the sensitivity for breast cancer detection and the positive predictive value of referral ranged from 55.9% (95%CI 45.6%-66.1%) to 82.8% (95%CI 73.3%-92.3%) and from 28.9% (95%CI 21.0%-36.9%) to 50.6% (95%CI 40.0%-61.2%), respectively.
Conclusions: Screening outcome varied significantly among pairs of screening radiologists. We advise a continuous monitoring of screening outcome parameters for each screening couple that participates at screening mammography. Regular feedback of this outcome to each couple may avoid screening of women by pairs of radiologists with suboptimal screening performance.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
29
4 programma & abstracts Abstracts O04.05 NON-INVASIVE NODAL STAGING IN BREAST CANCER PATIENT WITH GADOFOSVESETENHANCED MAGNETIC RESONANCE IMAGING M.B.I. Lobbes, R.J. Schipper, L. van Rozendaal, C. Castro, B. de Vries, L. Prompers, J. Wildberger, R.G.H. Beets-Tan, M. Smidt Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht
30
Histopathological examination was regard as golden standard. Sensitivity, specificity, PPV, and NPV values were calculated.
Aim: Assessing axillary lymph node status is breast cancer patients remains inaccurate. Past studies in rectal cancer have shown promising results in lymph node staging using gadofosveset-enhanced MRI The aim of this feasibility study was to determine the accuracy of gadofosveset enhanced MRI for axillary lymph node staging.
Results: A total of 152 lymph nodes were extracted during surgery of which 116 were matched with lymph nodes depicted on MRI. Histopathology showed 21 macro and 8 micro-metastases. With MRI, 20 lymph nodes were rated as true positive, 83 as true-negative, 4 as false-positive, and 9 as false-negative; resulting in an overall sensitivity, specificity, PPV and NPV (95 % confidence interval in parentheses) of respectively 67 % (49-80), 95 % (89-98), 83% (64-93) and 89 % (81-94). If ignoring micro-metastases, MRI showed a sensitivity of 87 % 68-96) and a specificity of 96 % (89-98). Calculated PPV and NPV was 83 % (64-93) and 97 % (90-99).
Materials & methods: Ten women with invasive breast cancer (> 2 cm) underwent a gadofosveset-enhanced 3D T1 weighted MRI. A radiologist evaluated the nodal status of all lymph nodes. All MRI depicted lymph nodes were matched with the lymph nodes removed during surgery.
Conclusion: This feasibility study concerning gadofosvesetenhanced MRI of axillary lymph nodes in breast cancer patients shows promising initial results. Nevertheless, more studies are warranted to further explore these promising results.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
4
Mammaradiologie (deel 1) O04.06 DYNAMIC CONTRAST-ENHANCED MRI OF THE BREAST AT 7T AND 3T; INITIAL RESULTS OF AN INTRA-INDIVIDUAL COMPARISON OF BI-RADS-MRI LESION ASSESSMENT B.L. Stehouwer, D.W.J. Klomp, P.R. Luijten, W.P.Th.M. Mali, M.A.A.J. van den Bosch, W.B. Veldhuis Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht Purpose: To intra-individually compare BI-RADS-MRI classification results on 7T and 3T dynamic contrastenhanced Breast MRI. Materials & methods: Six breast cancer patients were submitted to an investigational 7T MRI examination and a clinical 3T MRI examination conducted according to hospital guidelines. 7T imaging was performed using a two-channel unilateral breast coil. The scan protocol included a dynamic series with the injection of 0.1mmol/kg Gadobutrol [voxel 1x1x2mm3, temporal resolution 63s.]. The 3T scan protocol included a dynamic series with injection of 0.1mmol/kg Gadobutrol [voxel 1.1x1.1x2.4mm3, temporal resolution
60s.]. Two radiologists (R1 and R2) independently scored all exams, without clinical information. Image quality was scored using four categories: excellent, good, sufficient, or insufficient. Lesion analysis was conducted using the BI-RADS-MRI lexicon. Results: 7T Image quality was scored as good in n=3 (R1) and n=4 (R2); sufficient in n=3 (R1) and n=2 (R2). Image quality at 3T was scored as excellent in n=2 (R1) and n=0 (R2); good in n=3 (R1) and n=5 (R2), and sufficient in n=1 (R1) n=1 (R2). At both field strengths, all biopsy-proven malignant lesions were identified and assessed using the BI-RADSMRI lexicon (Table 1). Conclusion: All six malignant lesions were prospectively identified at both field strengths by both observers. An inter-observer variability in the application of BI-RADS-MRI descriptors was seen. However, this did not affect the final assessment categories. This intra-individual validation of 7T versus 3T MRI in breast cancer patients paves the way for coming clinical trials to implement 7T MRI and benefit from ultra-high field breast imaging and spectroscopy.
Table 1: BI-RADS-MRI assessment of all lesions by two observers. Case Lesion type Shape Distribution Margin Enhancement Initial rise Delayed phase Category 1 7T mass irregular lobular spiculated irregular heterogeneous rapid washout 5 3T mass irregular spiculated heterogeneous rapid washout 5 2 7T mass irregular spiculated heterogeneous rapid washout 5 3T mass round irregular irregular heterogeneous rapid plateau 45 3 7T mass irregular irregular heterogeneous rapid washout 5 3T mass irregular spiculated heterogeneous rapid washout 5 7T non-mass ductal clumped rapid washout 5 3T mass lobular irregular heterogeneous rapid washout 4 3 7T non-mass segmental clumped rapid washout 5 3T non-mass segmental heterogeneous rapid washout 5 4 7T mass irregular spiculated heterogeneous rapid washout 5 3T mass irregular spiculated rim-enhancement medium rapid washout plateau 5 5 7T mass irregular oval irregular heterogeneous rapid washout 5 3T mass irregular lobular irregular heterogeneous rapid washout 5 washout 5 6 7T mass irregular irregular heterogeneous rim-enhancement rapid 3T mass irregular spiculated irregular rim-enhancement x x 5 Here the scorers for both observers are displayed. were they scored differently both results are shown one after the other . In case 3 one observer (R1) scored two lesions, namely a mass lesion and a nonmass lesion, while the other observer (R2) scored one non-mass lesion. Therefore this case is displayed seperately for both observers. In case 6 the 3T kinetic curve could not be assessed reliably due to patient movement and was therefore excluded from analysis.
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
31
5 programma & abstracts Abstracts Sessie 5
Neuroradiologie
Donderdag 27 september, 14:00 - 15:15 uur O05.01 INTRACRANIAL CAROTID ARTERY ATHEROSCLEROSIS RELATES TO A HIGHER RISK OF STROKE AND MORTALITY D. Bos, M.W. Vernooij, A. Hofman, J.C.M. Witteman, A. van der Lugt, M.A. Ikram Erasmus MC, Rotterdam Purpose: Intracranial atherosclerosis is one of the leading causes of stroke worldwide. Compared to other ethnic groups, little is known about the risk of stroke and mortality due to intracranial atherosclerosis in Caucasians. Hence, we investigated the relationship between intracranial carotid artery calcification, as proxy of intracranial atherosclerosis, and the risk of stroke and mortality in a Caucasian population.
Results: Intracranial carotid artery calcification was strongly associated with a history of stroke [multivariableadjusted odds ratio (OR) per standard deviation increase in calcification volume: 1.52 (95%CI: 1.11;2.07)]. It was also associated with a higher risk of stroke [multivariableadjusted hazard ratio (HR): 1.48 (95%CI: 1.03;2.11)], especially ischemic stroke [multivariable-adjusted HR: 1.59 (95%CI: 1.06;2.40)]. Finally, a larger intracranial carotid artery calcification volume was related to a higher mortality risk [HR: 1.34 (95%CI: 1.16;1.55)].
Methods: From the prospective, population-based Rotterdam Study, 2,496 participants (mean age: 69.6 years) underwent CT of the intracranial carotid arteries to quantify calcification volume. Information on history of stroke was assessed at the time of CT. Participants were followed until January 1, 2009 for incident strokes (n=53)
Conclusion: Intracranial carotid artery atherosclerosis in Caucasians is an important, independent risk factor for stroke. Furthermore, it is also associated with a higher risk of mortality. This suggests a considerable impact of intracranial carotid artery atherosclerosis in Caucasians.
O05.02 POOR COLLATERAL STATUS ON TIMINGINVARIANT CTA IS A STRONG PREDICTOR OF POOR CLINICAL OUTCOME IN ACUTE STROKE PATIENTS WITH LARGE VESSEL OCCLUSION E.J. Smit1, E.J. Vonken1, T. van Seeters1, J.W. Dankbaar1, I.C. van der Schaaf1, B. van Ginneken2, B. Velthuis1, M. Prokop2 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Radboud University Nijmegen Medical Centre, Nijmegen
ischaemic stroke patients with ICA and/or MCA occlusion from our clinical database. CTA and CT perfusion (CTP) at admission and clinical outcome data (modified Rankin Scale, mRS) after three months were available. CTP source images were used to reconstruct timing-invariant CTA (TI-CTA), a technique that is insensitive to delayed contrast arrival. Four experienced observers assessed collateral status on CTA and TI-CTA in an independent, blinded, randomised manner. Collateral status was rated good if ≥50% of collaterals were present or poor if <50% were present. Clinical outcome was defined as good for mRS ≤2 or poor for mRS >2.
Purpose: To assess whether collateral status in acute stroke patients with large vessel occlusion predicts clinical outcome and to compare standard CT angiography (CTA) to a timinginvariant CTA for this purpose.
Results: Collateral status was rated significantly more often as good on TI-CTA (84%) than on CTA (49%; p<0.05). Inter- and intraobserver agreement were good for assessing collateral status on CTA and TI-CTA (mean kappa = 0.63 and 0.76, respectively). Poor collateral status on TI-CTA had a predictive value of 100 % for poor outcome. This number was
Methods & materials: We selected 40 consecutive 32
or death (n=137). Logistic and Cox regression-models were used to assess relationships between intracranial carotid artery calcification, history of stroke, the risk of stroke and mortality. All analyses were additionally adjusted for relevant confounders.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
5
Neuroradiologie only 69 % for CTA. Good collateral status on CTA or TI-CTA predicted good outcome in only 64 % and 56 %, respectively. Conclusion: Poor collaterals status on timing-invariant CTA is a strong predictor of poor clinical outcome in acute stroke patients with large vessel occlusion. TI-CTA detects more collaterals than standard CTA due to its insensitivity to delayed contrast arrival.
Figure 1: Patient with right sided MCA occlusion and good clinical outcome showing poor collaterals on standard CTA but good collaterals on timing-invariant CTA.
O05.03 MULTISEQUENCE INTRACRANIAL VESSEL WALL IMAGING AT 7.0 TESLA MRI A.G. van der Kolk1, J.J.M. Zwanenburg1, M. Brundel1, G.J. Biessels1, F. Visser2, P.R. Luijten1, J. Hendrikse1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Philips Healthcare, Best
visibility of the major cerebral artery walls and their branches for five healthy volunteers, and compared the whole-braincoverage sequences with the MPIR-TSE sequence with 13mm coverage. Signal profiles were drawn for comparison of contrasts between sequences. For clinical applicability, two patients with cerebrovascular disease were imaged.
Background & purpose: Intracranial vessel wall imaging with the small-coverage 3D MPIR-TSE sequence may show intracranial atherosclerosis without luminal narrowing. However, for clinical implementation, larger coverage and multiple sequences for intracranial plaque characterization are warranted. In the current study we developed a multisequence MRI protocol with whole-brain coverage for vessel wall imaging at 7.0 Tesla MRI.
Results: Best conspicuity scores were given for the smallcoverage sequence, followed by the whole-brain-coverage T1-, T2 and PD-weighted sequences. Mean MRI signal intensity ratios of all vessel wall sequences compared to surrounding cerebrospinal fluid / blood were 2.6, 2.2, 2.2 and 2.0 for the small-coverage sequence, whole-brain-coverage PD-, T2-weighted, and T1-weighted sequence, respectively. These ratios increased in patients, due to age- or diseaserelated vessel wall thickening (Figure).
Methods: A modified MPIR-TSE sequence with nonselective short RF pulses and SENSE in two directions was used to obtain proton density (PD)-weighting (6167/1795/38ms), T1-weighting (3952/1375/38ms), and T2-weighting (8000/2200/287ms). All sequences had 190mm whole-brain coverage. Four observers independently scored
Discussion: With the whole-brain multisequence vessel wall protocol we have shown the possibility of assessing intracranial arterial vessel wall with multiple different contrast weightings. In future, these sequences may be able to characterize intracranial vessel wall pathology similar to assessment of carotid artery plaques.
Figure 1: 7.0 Tesla smallcoverage- (a), and whole-brain T1-weighted MPIR-TSE images before (b) and after (c-h) contrast administration of vasculitis patient.
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
33
5 programma & abstracts Abstracts O05.04 BLOOD-BRAIN-BARRIER LEAKAGE ON 7.0 TESLA MRI IN PATIENTS AFTER TRANSIENT ISCHEMIC ATTACK AND STROKE D. Sucha, A.G. van der Kolk, M. Brundel, G.J. Biessels, P.R. Luijten, J. Hendrikse Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht Purpose: Hemorrhagic transformation (HT) of ischemic stroke is associated with poor outcome and related to increased blood-brain-barrier(BBB)-permeability, which can be visualized indirectly by contrast-enhanced imaging, showing parenchymal enhancement (PE) on T1-weighted and hyperintense acute reperfusion marker (HARM) on FluidAttenuation Inversion Recovery (FLAIR)-images. The aim of this study was to evaluate frequency and distribution of contrast enhancement (CE) with high contrast-to-noise at 7.0 Tesla (7T). Methods: A retrospective analysis was performed on 7T images of patients with transient ischemic attack (TIA) or ischemic stroke and post-gadolinium FLAIR-imaging. All
patients were scanned within one week after symptom onset. Follow-up imaging was performed after one month. T1- and T2*-weighted images were evaluated for presence of PE; the latter were also used to assess presence of HT. FLAIR-images were evaluated for presence of HARM. Results: Thirty-five patients (14 TIA and 21 stroke) were included (mean age 57 years). Within one week, HARM was present in 2 (14%) TIA- and 14 (67%) stroke patients, whereas PE was present in 0 (0%) TIA- and 17 (81%) stroke patients. In total, 2 TIA- and 19 stroke patients showed BBBleakage. Subsequent HT only occurred in stroke patients; all HT-patients showed PE (11) and 8 (73%) HARM. Of 15 patients with follow-up, HARM remained in 1 TIA- and 3 stroke patients (80%), PE in 4 stroke patients (100%). Discussion: In this 7T study assessing BBB-leakage markers, PE showed to be a possible marker for increased risk of HT. In addition, BBB-leakage did not only occur in stroke- but also in TIA patients, and stayed visible in almost all follow-up patients. Longer follow-up studies may possibly clarify the duration of BBB-leakage after ischemic events.
Figure 1: FLAIR- (A), T2*weighted- (B) and T1-weighted (C) image of 27-year-old stroke patient, showing respectively HARM (A), HT (B) and PE (B+C).
O05.05 ARTERIAL SPIN LABELING PERFUSION MAGNETIC RESONANCE (MR) IMAGING CONTRIBUTES TO THE EARLY DIAGNOSIS OF DEMENTIA R.M.E. Steketee, S. Ooms, M. Luijten, G.C. Houston, J.C. van Swieten, M. Smits Erasmus MC, Rotterdam Purpose: Early diagnosis of dementia is challenging as brain atrophy may not yet be apparent. Changes in cerebral blood flow (CBF) preceding atrophy may be detected with arterial spin labeling (ASL). This study aims to assess ASL for diagnosing early dementia. Methods & materials: Fifteen patients with suspected diagnosis of dementia (mean age 63y, 7 male, mean Mini Mental State Examination 26) and 15 controls (mean age 59y, 34
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
8 male) underwent 3D PCASL and T1w MR scanning at 3T (GE Healthcare, US). Data were coregistered and normalised using SPM8 (London, UK). ROI analysis of the CBF maps, masked for grey matter only, was performed with MarsBaR (Marseilles, FR), in regions involved in dementia and regions initially spared. Mean CBF values were compared between groups using 2-sample t-tests. Results: Age and gender were not different between groups (p>0.05). Mean CBF values in dementia related brain regions were significantly lower in patients than controls (p<0.05, right/left medial temporal lobe: 30/30 versus 37/38; right/left precuneus: 29/29 versus 43/42; right/left posterior cingulum: 35/34 versus 56/58 ml/100cc GM/min). No difference was found in regions not implicated in dementia (right/left precentral gyrus: 29/30 versus 35/36; right/left occipital gyri: 24/25 versus 31/29 ml/100cc GM/min for patients and controls respectively).
5
Neuroradiologie Conclusion: Patterns of hypoperfusion assessed with ASL in early dementia are concordant with those in established dementia and those assessed with positron emission
tomography, indicating the contribution of ASL in the early diagnosis of dementia. Future aims are to assess ASL for early differentiation between types of dementia.
Regions of interest
2
1
1 3 2
1
Figure 1: Mean CBF values were compared in ROIs (A) known to be associated with or (B) being initially spared in dementia.
Mean CBF in ROIs
1
1
1
2 2 3
Figure 2: Mean CBF values plotted per ROI for patients and controls.
CBF maps patient
CBF maps control
Figure 3: Representative examples of ASL-CBF maps, showing the typical parietotemporal hypoperfusion in the patient (left) and not in the control (right).
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
35
6 programma & abstracts Abstracts Sessie 6
Kinder- en Thoraxradiologie Donderdag 27 september, 14:00 - 15:15 uur O06.01 ARTERIAL SPIN LABELING MAGNETIC RESONANCE IMAGING FOR ASSESSMENT OF NEONATAL BRAIN PERFUSION J.B. de Vis, M.J.N.L. Benders, L.S. de Vries, F. Groenendaal, K.J. Kersbergen, T. Alderliesten, J. Hendrikse, E.T. Petersen Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht Purpose: Little is known about brain perfusion in neonates and its relation to brain development. The purpose of this study was to evaluate the relation between perfusion and brain development using Arterial Spin Labeling (ASL) MRI. Materials & methods: Pulsed ASL images (Philips-3T) were acquired in 31 infants; TR/TE/TI: 2500/20/1500 msec. Six infants were imaged at preterm age, 23 infants at term equivalent age (TEA) and 2 infants at 3-months equivalent age (3m). Serial MR imaging was performed in 4 of these infants. Total brain perfusion was measured for each infant. Regions of interest (ROIs) were drawn within the occipital cortex (OC), the frontal cortex (FC) and one ROI covered
Figure 1 36
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Figure 2
6
Kinder- en Thoraxradiologie Discussion & conclusion: Arterial Spin Labeling MR images reflect the anatomical and functional maturation of the brain and are in agreement with previously obtained PET studies [1,2].
the basal ganglia and thalamus (BGT). Perfusion values measured in the ROIs were expressed relative to total brain perfusion. Results: Total brain perfusion increased from preterm age (7,1 ml/100g.min) to TEA (12.6 ml/100g.min) to 3m (30.2 ml/100g.min). A relative decrease in perfusion towards the BGT and a relative increase towards the OC and FC was measured with increasing postconceptional age (fig. 1). Perfusion images made at preterm age (A), at TEA (B) and at 3m (C) are shown in figure 2.
References: [1] Chugani et al. Prev Med 1998; 27(2): 184188. [2] Kinnala et al. Archives of disease in childhood fetal and neonatal edition 1996; 74.
O06.02 DE INVLOED VAN TOEGENOMEN BEELDVORMING MET INTRODUCTIE VAN MRI BIJ KINDEREN VERDACHT VOOR ACUTE APPENDICITIS MET EEN INCONCLUSIEVE OF NEGATIEVE ECHOGRAFIE E.R. Langedijk1, A. Meij-de Vries1, K.J. Ponsen1, J. Stoker2, B.M. Wiarda1 1 Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar 2 Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Doel: Analyseren van gevolgen van toename in beeldvorming met introductie van MRI bij kinderen met verdenking appendicitis en een inconclusieve/negatieve echografie. Methoden: Retrospectief onderzoek met vergelijking van twee perioden kinderen (3-18 jaar) verdacht van acute appendicitis: 2005/2006 (voor introductie van MRI bij negatieve of inconclusieve echografie) en 2010/2011 (na introductie van MRI). De bevindingen bij beeldvorming, diagnose, aantal perforaties, aantal negatieve diagnostische laparoscopieën en opnameduur werden vergeleken. Referentiestandaard: diagnose bij operatie/pathologie en follow-up.
O06.03 PIXEL-BY-PIXEL ANALYSIS OF DCE-MRI CURVE SHAPES IN KNEES OF JUVENILE IDIOPATHIC ARTHRITIS PATIENTS R. Hemke1, C. Lavini1, M.A.J. van Rossum1, J.M. van den Berg1, K.M. Dolman2, D. Schonenberg1, C.M. Nusman1, T.W. Kuijpers1, M. Maas1 1 Academisch Medisch Centrum, Amsterdam 2 Reade, Amsterdam Purpose: To compare the relative number of time-intensity curve (TIC) shapes as derived from dynamic contrast enhanced (DCE) MRI in clinical active and clinical inactive juvenile idiopathic arthritis (JIA) patients.
1 7 E
Resultaten: In 2005/2006 werden 276 patiënten geïncludeerd (♀ 124, gemid. leeftijd 11.6 jaar SD 3.7),in 2010/2011265 (♀ 113, gemid. leeftijd 12.0 jaar SD 3.6). Groepen waren vergelijkbaar in aantal patiënten, leeftijd, geslacht, aanwezigheid van appendicitis (184 (66,7%) versus 189 (71,3%) P=0.211), aantal operaties( n=208 versus n=200, P=0.976). In 2010/2011 ondergingen 260 patiënten echografie tegenover 210 in2005/2006 ( P < 0.0001). Er was geen significantie verschil tussen aantal inconclusieve/ negatieve echografieën (n=98 versus n=117, P=0.718), wel in aanvullende MRI (n=1 versus n=64, P<0,0001). In periode 2005/2006 waren er significant meer perforaties (n=56 versus n=34; P=0.0217), negatieve diagnostische laparoscopieën (n=9 versus n=1, P=0.0302) en langere opnameduur (4,0 SD 4,6 versus 2,7 SD 2,3; P=0.001). Sensitiviteit en specificiteit van echografie in 2005/2006 was 79% (95%CI: 70.2-85.2) en 60% (95%CI: 27.4- 86.3), in 2010/2011 74% (95%CI: 67-80.1) and 67% (95%CI: 30.9-90.9). Die van MRI in 2010/2011 was 95% (95%CI: 80.9-99) en 88% (95%CI: 67.7-96.8). Conclusie: Toename in beeldvorming met introductie van MRI bij inconclusieve of negatieve echografie suggereert de verklaring voor afname van perforaties, negatieve diagnostische laparoscopieen en kortere opnameduur.
Methods: DCE-MRI datasets of knees of 56 JIA patients (64.3% female, mean age 13.3 years (SD 2.6)) were prospectively obtained using an open-bore magnet (1T). Patients were classified into two clinical subgroups: active arthritis (n=36) and inactive disease (n=20). Every voxel with its TIC was classified into one of seven predefined TIC shape categories, which resulted in a color-coded shape map. Spatial information of the synovial TIC shape distribution pattern and relative number of TIC shapes were calculated on a three-dimensional region of interest. Relative TIC shape numbers were compared by using a nonparametric MannWhitney U test. Results: No differences between active and inactive JIA patients were found regarding the relative number of type 2 R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
37
6 programma & abstracts Abstracts TIC shapes (slow enhancement) and type 3 TIC shapes (fast enhancement followed by plateau phase) (P=0.726, P=0.973 respectively). However a statistically significant higher relative number of type 4 TIC shapes (fast enhancement followed by early washout phase) was seen in clinical active patients compared with the inactive group (7.5% vs. 5.1%, P=0.034). Type 5 TIC shapes (fast enhancement followed by
slow enhancement increase) tended to be more present in clinical inactive patients compared with active JIA patients (16.1% vs. 13.4%, P=0.064).
O06.04 WHOLE-BODY MRI, INCLUDING DWI, COMPARED TO FDG-PET/CT FOR STAGING MALIGNANT LYMPHOMA IN CHILDREN M.A. Vermoolen1, T.C. Kwee1, F.J. Beek1, B. de Keizer1, I. Barber2, C. Granata3, A.S. Littooij4, J.A. Adam5, J. Zsiros5, M.B. Bierings1, R.A.J. Nievelstein1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Vall d’Hebron University Hospital, Barcelona, Spain 3 Giannina Gaslini Children’s Hospital, Genova, Italy 4 KK Women’s and Children’s Hospital, Singapore, Singapore 5 Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
years; age range, 5-16 years) with malignant lymphoma prospectively underwent whole-body MRI (T1-weighted and T2-STIR [n=25], and DWI [n=24]) and FDG-PET/CT. Wholebody MRI and FDG-PET/CT were evaluated by different observers, who were blinded to the other imaging modality. Ann Arbor stages according to whole-body MRI (without and with DWI) were compared to those of FDG-PET/CT.
Purpose: Whole-body magnetic resonance imaging (MRI), including diffusion-weighted imaging (DWI), is emerging as a radiation-free method for oncological staging. This study aimed to compare whole-body MRI, including DWI, to 18 F-fluorodeoxyglucose positron emission tomography with low-dose computed tomography (FDG-PET/CT) for staging newly diagnosed malignant lymphoma. Methods: 25 children (male/female, 14/11; mean age, 12.9
O06.05 PREDICTION OF CARDIOVASCULAR RISK USING LUNG CANCER SCREENING CT O.M. Mets1, R. Vliegenthart2, M.J. Gondrie1, M.A. Viergever4, M. Oudkerk2, H.J. de Koning5, W.P.Th.M. Mali1, M. Prokop3, R.J. van Klaveren6, Y. van der Graaf7, C.F.M. Buckens7, P. Zanen8, J.W.J. Lammers8, H.J.M. Groen9, I. Isgum4, P.A. de Jong1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen 3 Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen 4 Image Sciences Intstitute, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 5 Maatschappelijke gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam 6 Longziekte, Lievensberg Ziekenhuis, Bergen op Zoom 7 Julius Centrum voor Gezondheidszorg en Eerstelijnsgeneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 8 Longziekte, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 9 Longziekte, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen 38
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Conclusion: Results obtained using the pixel-by-pixel DCE-MRI TIC-shape analysis differ between the active and inactive JIA patients with respect to TIC shape 4 and 5.
Results: Staging results of whole-body MRI without DWI were equal/higher/lower to those of FDG-PET/CT in 15, 8, and 2 of 25 patients, respectively. Staging results of wholebody MRI with DWI were equal/higher/lower to those of FDG-PET/CT in 16, 7 and 1 of 24 patients, respectively. Sites of discrepant staging between MRI and FDG-PET/CT were lymph node stations (n=6), spleen (n=2), lung (n=1) and pleura (n=1). Conclusion: Our results indicate that staging using wholebody MRI (without and with DWI) is equal to staging using FDG-PET/CT in little over half of patients. Overstaging by whole-body MRI relative to FDG-PET/CT was more frequent than understaging.
Background: Cardiovascular disease is a major smokingrelated disease, and Computed Tomography (CT)-based lung cancer screening may provide the opportunity to predict cardiovascular risk. Therefore, this study aims to derivate and validate a prediction model for cardiovascular events using coronary and aortic calcium in lung cancer screening chest CT. Material & methods: We collected smoking characteristics, patient demographics and physician diagnosed cardiovascular events in 3,559 subjects from two centers participating in a lung cancer screening trial. Data from 10 years before the CT (ie. cardiovascular history) until 3 years after the CT (ie. follow-up time) was obtained. Age, smoking status, smoking history, cardiovascular history, and automatically quantified coronary and aortic calcium volume were included as independent predictors. Cox proportional hazard analysis was used to derivate and validate a prediction model for cardiovascular events and re-events. Results: Incident cardiovascular events occurred in 145/1834
6
Kinder- en Thoraxradiologie (7.9%) and 118/1725 (6.8%) subjects of the derivation and validation cohort, respectively. After correction for over-optimism the model showed good calibration and discrimination (C-statistic 0.71, 95%CI, 0.67 – 0.76) in the validation cohort. When high-risk was defined as a 3-years risk ≥6%, 589 out of 1725 (34.1%) subjects were regarded as high-risk and 72 out of 118 (61.0%) of all events were correctly predicted by the model.
Conclusion: Cardiovascular risk can be predicted using automatically quantified coronary and aortic calcium volume in lung cancer screening CT. This additional information, which is readily available in the lung cancer screening test, may enhance the cost-effectiveness of CT screening in heavy smokers.
O06.06 BOTSUPPRESSIE IN THORAXFOTO’S VERBETERT DE DETECTIE VAN PULMONALE NODULES DOOR RADIOLOGEN S. Schalekamp1, B. van Ginneken1, E. Koedam1, M.W. Imhof-Tas1, L. Meiss2, L. Peters-Bax1, L.G.B.A. Quekel2, M.M. Snoeren1, A.M. Tiehuis2, R. Wittenberg2, N. Karssemeijer1, C.M. Schaefer-Prokop2 1 Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen 2 Meander Medisch Centrum, Amersfoort
gemiddeld(n=32), moeilijk(n=28), zeer moeilijk(n=16). Commercieel verkrijgbare software (ClearRead Bone Suppression 2.4, Riverain Medical, Miamisburg, Ohio) werd gebruikt om botsuppressie beelden te construeren van de PA thoraxfoto. Lezers gaven verdachte gebieden aan met markers en een daarbij behorende verdachtheidsscore. Dit deden zij met en zonder de hulp van botsuppressie beelden. Statistische analyse bestond uit multi reader multi case receiver operating characteristics (ROC). Een klinisch relevant interval met een specificiteit tussen de 80 en 100% werd gebruikt om de detectie te meten.
Doel: Uit de literatuur is gebleken dat overprojectie van ossale structuren op thoraxfoto’s een onderliggende reden is voor het missen van longkanker in 22 tot 95% van de gevallen. In deze studie wilden we het effect meten van botsuppressie software op de detectie van long nodules in thoraxfotos. Methoden: Posteroanterior en laterale digitale thoraxfoto’s van 108 patienten met een solitaire nodule, en 192 controle patiënten werden beoordeeld door 5 radiologen en 3 artsassistenten. Zowel de nodules, als de afwezigheid van afwijkingen was geverifieerd middels CT. Nodules werden ingedeeld in 4 moeilijkheidscategorien: makkelijk(n=32),
Resultaten: Gemiddelde grootte van de nodules was 17,5mm (mediaan 17mm). ROC analyse liet een verbeterde detectie zien met behulp van botsuppressie (p=0.008). Bij een specificiteit van 90% steeg de detectie van long nodules van 67% zonder botsuppressie naar 72% met botsuppressie. Verbetering werd vooral gezien bij de gemiddeld tot moeilijk zichtbare nodules (van 66% naar 73%). Conclusie: Botsuppressie verbetert de detectie van long nodules in thoraxfoto’s door radiologen, vooral voor nodules met een gemiddelde tot moeilijke zichtbaarheid.
Figuur 1: Links thoraxfoto met nodule in rechter long. Rechts: botsuppressie beeld. Ribben worden onderdrukt, terwijl de nodule beter zichtbaar wordt.
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
39
7 programma & abstracts Abstracts Sessie 7
Educatieve sessie (deel 2) Vrijdag 28 september, 9:45 - 10:57 uur O07.01 PATHOLOGY OF THE THYMUS ON CT-IMAGING R. Peters, S. Braak, J. Verschakelen ZGT, Almelo
thymic hyperplasia, thymomas, thymic carcinoma, thymic non-hodgkin lymphoma, thymolipoma and thymic carcinoid. Radiological imaging is essential to avoid unnecessary invasive examinations such as mediastinoscopy with biopsy.
The thymus is located in the upper anterior mediastinum. A number of masses arise in relation to the thymus. The radiologist has an important role regarding the differential diagnosis between non-tumoral thymic pathology and malignant thymic tumors. In general, a benign hyperplasia of the thymus occurs in children and young adults, while in adults the thymoma is the most common tumor. Furthermore imaging is of great importance in the preoperative staging and oncological follow-up. To evaluate the thymus CT scan is used in the majority of the cases. We present an overview of thymic masses with typically imaging features: Figure 2: Thymoom.
40
Figure 1: Thymolipoom.
Figure 3: Thymuscarcinoom.
O07.02 DE ERVARINGEN MET DE EERSTE 100 CORONAIR CT ANGIOGRAFIE BIJ LAAGINTERMEDIAIRE RISICO PATIëNTEN BIJ EEN SAMENWERKINGSVERBAND TUSSEN DE AFDELINGEN RADIOLOGIE, NUCLEAIRE GENEESKUNDE EN CARDIOLOGIE P.A.C. van Rijn, R.W.F. Geenen, P.R. Algra, C.F. van Dijke, A.A.C.M. Heestermans, J.H. Cornel, R.J.J. Knol, F.M. van der Zant Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar
Doelstelling: Het beschrijven van een samenwerkingsverband tussen de radiologie, cardiologie en nucleaire geneeskunde ter bevordering van de cardiovasculaire diagnostiek.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Achtergrond: In 2011 werd er in ons ziekenhuis gestart met de Coronair CT Angiografie (CCTA) als voorbereiding van de cardio-straat. Hierbij wordt een CCTA verricht bij patiënten met een laag tot intermediair risicoprofiel volgens de Duke classificatie. CCTA in combinatie met calciumscore, worden uitgevoerd op een dual source Somatom Definition
7
educatieve sessie (deel 2) Flash scanner (Siemens). Bij een regulaire hartslag onder de 60 slagen/minuut wordt gekozen voor Flash protocol en standaard wordt nitroglycerine sublinguaal verstrekt. De CT-scans worden direct aansluitend beoordeeld. De arts-assistent radiologie maakt na gezamenlijk overleg met de radioloog, nucleair geneeskundige en cardioloog één verslag. Op grond van deze uitslag wordt het verdere beleid (o.a. al dan niet coronair interventie) direct aansluitend met de patiënt besproken.
volgens prospectief protocol. Bij 5 patiënten werd enkel calciumscore vervaardigd en bij 6 patiënten werd een pulmonaal venen protocol verricht.51 patiënten hadden een calciumscore hoger dan 0 (variërend van 0,3 tot 1580). In 39 patiënten werd coronairlijden uitgesloten. Van de 54 patiënten met coronairlijden betrof dit in 3 gevallen uitsluitend niet-gecalcificeerde plaques.De mediane, effectieve radiatiedosis was 1,95 mSv. Conclusie: De integrale benadering van verslaglegging door de arts-assistent radiologie garandeert een eenduidige tripartita verslaglegging.Het samenwerkingsverband tussen specialisten levert efficiencywinst op en is patiëntvriendelijk.
Beschrijving details: Honderd opeenvolgende scans werden beoordeeld bij 99 patiënten (36 mannen en 63 vrouwen, gemiddelde leeftijd 60±10.5 SD jaar). 58 CCTA’s werden uitgevoerd volgens Flash protocol, 31
O07.03 MRI-GUIDED HIGH-INTENSITY FOCUSED ULTRASOUND ABLATION OF BREAST CANCER L.G. Merckel1, K.G.A. Gilhuijs1, R. Deckers1, W.P.Th.M. Mali1, M.O. Köhler2, L.W. Bartels1, M.A.A.J. van den Bosch1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Philips Healthcare, Vantaa, Finland Learning objectives: To discuss challenges in non-invasive treatment of breast cancer patients with MRI-guided High Intensity Focused Ultrasound (MR-HIFU). Furthermore, a new and dedicated MR-HIFU breast platform is presented.
Figure 1: The MR-HIFU breast platform consists of a water-filled table top with breast cup, integrated in a 1.5 T clinical MRI scanner.
1 7 E
Background: Treatment of breast cancer remains a major topic of interest because of the growing incidence in the western world. Screening has resulted in an increased detection rate of small, nonpalpable breast tumors. Gold standard treatment for these lesions is breast-conserving therapy. The next step in the treatment evolution could be image-guided ablation. MR-HIFU is a completely noninvasive ablation technique. It combines MRI for tumor targeting, delineation and treatment monitoring, and focused ultrasound beams for ablation of the target lesion. Procedure details: MR-HIFU may be an interesting alternative for the treatment of breast cancer. However, many
Figure 2: Eight separate focused ultrasound modules with 32 transducers elements each are surrounding the breast cup for 270 degrees.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
41
7 programma & abstracts Abstracts challenges have to be faced before MR-HIFU can be implemented in clinical practice. The first challenge is to improve the techniques used for HIFU ablation. A dedicated MR-HIFU breast platform has been developed which uses a lateral sonication technique. This reduces the risk of heating heart, lungs and ribs. A second challenge is to select patients with tumors best eligible for MR-HIFU ablation. These tumors are defined as breast cancers of limited extent, and nowadays treated with breast-conserving therapy. Additionally, a
margin should be defined for tissue ablation around the MRI visible index tumor. Furthermore, treatment and prognosis of breast cancer patients is dependent on the staging of the axilla with the sentinel node procedure. Currently, the impact of MR-HIFU ablation on this procedure is unknown. Conclusion: A novel and dedicated MR-HIFU breast platform is presented, which potentially allows safe and effective ablation of breast cancer.
Figure 3: A T1-weighted 3D gradient echo image without fat suppression of a healthy volunteer, with a schematic overlay of the ultrasound beam.
O07.04 DE DIAGNOSTISCHE WAARDE VAN ACOUSTIC RADIATION FORCE IMPULSE (ARFI) ELASTOGRAFIE IN HET ONDERSCHEIDEN VAN BENIGNE EN MALIGNE LAESIES IN DE MAMMAE A. van Lieshout, M.J.C.M. Rutten Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch Acoustic Radiation Force Impulse (ARFI) elastografie is een beeldvormende techniek welke de weefselelasticiteit kwantitatief en onderzoeker onafhankelijk kan meten. Het doel is het verhogen van de specificiteit van echografisch onderzoek bij laesies in de mammae. Hierdoor kan het aantal aanvullende biopsieën verminderd worden.Elastografie gaat uit van een verschil in weefselelasticiteit tussen maligne en benigne weefsels. ARFI is een relatief nieuwe techniek waarmee een kwantitatieve en objectieve elasticiteitsmeting wordt verricht. In tegenstelling tot andere vormen van elastografie is er geen manuale compressie nodig om de meting uit te voeren. Dit maakt dat de ARFI meting reproduceerbaar en betrouwbaar is. Middels echografie wordt een locatie bepaald waar de meting uitgevoerd moet worden. Vervolgens wordt in de laesie een meetvolume geplaatst. 42
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Daarna zorgt een akoestische puls voor verplaatsing van weefsel. Hierbij ontstaat een zogenaamde shearwave. De akoestische puls wordt gevolgd door detectie pulsen die de shear wave velocity (SWV) berekenen (figuur 1). Deze waarde staat gelijk aan de weefselelasticiteit. Hoe stijver het weefsel des te groter de shear wave velocity. Het onderzoek van Berg et al. laat een toename in specificiteit zien, van 61.1% naar 77.4%, in classificeren van mamma laesies, wanneer shear wave elastografie wordt toegevoegd aan standaard echografisch onderzoek (1).Conclusie: Acoustic Radiation Force Impulse (ARFI) elastografie lijkt een
Figuur 1: Mechanisme ARFI meting.
7
educatieve sessie (deel 2) veelbelovende techniek waarmee op objectieve wijze gedifferentieerd kan worden tussen maligne en benigne laesies in de mammae.
Literatuur: 1. Berg WA, Cosgrove DO, Doré CJ, Schäfer FK, Svensson WE, Hooley RJ et al. Shear-wave elastography improves the specificity of breast US:BE1 multinational study of 939 masses. Radiology. 2012;262(2):435-49.
O07.05 SCHOUDERLUXATIES C.J. van Manen, R.E. Westerbeek, R.A.J.M. van Dijk Deventer Ziekenhuis, Deventer
case serie zal de toehoorder een opfriscursus krijgen over de verschillende schouderluxaties, de radiologische signs en de bijkomende letsels.
Leerdoel: Het structureel beoordelen van conventionele schouderopnamen met vooral het doel het herkennen van de verschillende zeldzamere luxaties. Tevens komt het beschrijven van geassocieerd letsels van de verschillende luxaties ter sprake. Achtergrond: Schouderluxaties zijn vaak voorkomende traumatische afwijkingen. In het merendeel van de gevallen zal het gaan om een anterieure luxatie (95%). De zeldzamere vormen, namelijk de posterieure luxatie (5%) en luxatio erecta (<0,5%) zijn ook meteen lastiger te herkennen en kunnen gemakkelijk gemist worden. Door middel van een
O07.06 WHAT IS THAT GLAND LESION? MR IMAGING OF SALIVARY GLAND TUMOURS, AN INTERACTIVE QUIZ A.I. Issa, B.M. Wiarda, M.A. Heitbrink Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar
Conclusie: Anterieure schouderluxaties zijn een veel voorkomende traumatische afwijking. De posterieure luxatie is een zeldzamere vorm en wordt gemakkelijk gemist en kan dan voor ernstige co-morbiditeit zorgen. Een specifieke vorm is de luxatio erecta, met typisch beeld van kliniek en radiologische afbeelding.
to discriminate between benign and malignant lesions and between benign mixed tumours (BMT) and Warthin tumours. Case based examples from a 1.5T MR scanner, before and after the administration of contrast, are illustrated. A database of pathology results from 2000 to 2010 of salivary gland cytology and histology from 611 patients will be used to illustrate the most common salivary gland lesions in our large teaching institute.
Purpose / Aim: To give the reader tools to differentiate salivary gland tumours using typical lesion characteristics in MR imaging. Content organization: In the format of a case based review exhibit, we describe by 10-15 cases the typical lesion characteristics of the most common salivary gland tumours in MR imaging. Using these lesion characteristics in MRI
Figure 1: Maligne lymfoom.
Beschrijving beelden: De verschillende luxaties worden getoond met eigen materiaal. De Radiologische signs en pittfalls worden getoond. Conventionele beelden van de Hills-sachs laesie, (reversed) Bankart fractuur en Tubeculum maius en minus fracturen passeren.
Summary: Knowledge of the typical lesion characteristics before and after contrast improves the discrimination between benign and malignant salivary tumours, as well as between BMT and Warthin tumours, when analyzing salivary gland tumours.
Figure 2: Adenoid cysteus carcinoom.
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
43
7 programma & abstracts Abstracts
Figure 3: Samenvatting.
O07.07 BEELDVORMING BIJ HET SPONTANE LIQUOR HYPOTENSIE SYNDROOM M. van der Vlies, A. Driessen-Waaijer, D.A.C. Duyndam Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam Doelstelling: Herkennen van de vaak aspecifieke en subtiele beeldvormingskenmerken bij het spontane liquor hypotensie syndroom. Achtergrond: Spontane liquor hypotensie, ook wel bekend als Spontaneous Intracranial Hypotension Syndrome (SIH), wordt veroorzaakt door spontane liquor lekkage in de neuraxis. Deze aandoening kent een associatie met bindweefselaandoeningen, maar heeft vaak een onduidelijke etiologie. In de meeste gevallen presenteert het zich met orthostatische hoofdpijn op jonge en middelbare leeftijd. Verder lijkt SIH minder zeldzaam dan eerst gedacht en wordt het tegenwoordig klinisch vaker herkend. Bevestiging van de juiste diagnose en het specifiek lokaliseren van het liquorlek middels MRI en/of CT-Myelografie, kan de behandeling van
O07.08 LOCALIZING CRITICAL CORTICAL AREAS USING COMBINED FMRI AND DTI PRECEDING NEUROSURGERY A.I. Issa, P.R. Algra Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar Purpose / Aim: To describe and illustrate the emerging technique and application of combined functional magnetic resonance imaging (fMRI) and diffusion tensor imaging (DTI) fiber tracking in the evaluation of patients with brain tumours undergoing neurosurgery. Content organization: We describe the advantages of 44
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
deze aandoening gericht en effectief sturen. Therapeutische mogelijkheden zijn onder andere behandeling met bed rust, epidurale blood patching, percutane fibrine sealing of chirurgie. Beschrijving: Deze presentatie beoogt aan de hand van casuïstiek uit de eigen praktijk en uit de literatuur een overzicht te geven van het radiologische spectrum van SIH. Zo worden voorbeelden getoond zoals geassocieerde spinale vochtcollecties, versterkte durale aankleuring, epidurale veneuze engorgement, hypofyse hyperemie, sagging midbrain, het C1-C2 sign, en actieve contrast extravasaties. Tevens wordt er gewezen op de noodzaak van specifieke beeldvorming van de gehele neuraxis in het geval van aanvankelijk negatieve bevindingen bij een patiënt met orthostatische hoofdpijnklachten. Conclusie: SIH is een ondergediagnosticeerde aandoening. In deze presentatie bieden wij voor het stellen van de juiste diagnose een overzicht van de radiologische kenmerken op MRI en/of CT-Myelografie.
the combination of fMRI and DTI. Fifty patients underwent preoperative fMRI and DTI at 1.5T. During an fMRI experiment, paradigms specific to language, motor, auditory and/or visual functions of the brain were presented to the patient in order to create stimuli to help activate specific parts of the brain. The results of the combined examinations of fMRI and DTI influenced therapeutic management.Case based examples of fMRI and DTI are illustrated. Summary: fMRI combined with DTI fiber tracking is capable of localizing critical cortical areas more precisely than fMRI or DTI separately, changing therapeutic management in 40% of cases. Using fMRI and DTI combined is a more powerful tool than using them separately.
7
educatieve sessie (deel 2)
Figure 2: Anaplastisch glioom in zeer nauwe relatie tot de corticospinale banen.
Figure 1: Finger tapping beiderzijds.
O07.09 CLEARING THE PEDIATRIC C-SPINE: IS IT CLEAR? A. Slaar, N.W.L. Schep, L.F.M. Beenen, M. Maas Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Purpose / Aim: Cervical spine injury in children is rare, accounting for only 1-2% in children presenting for trauma evaluation. Yet every attending radiologist is anxious not to miss these rare injuries, since devastating consequences may arise.The aim of our presentation is to provide evidence based guidelines and illustrate in an educational manner the optional approach of imaging, aiming to increase confidence in clearing the pediatricC-spine. Content organization: In a case based simulation we will illustrate the clinical relevance of decision rules, as NEXUS,
1 7 E
in the pediatric population. Age and maturation of the injured child in one of the important topics. When evaluating imaging in young children it is important to know that almost all cervical spine injuries occur in the upper cervical spine. Awareness of normal age related features, pathological entities as well as radiation exposure will be pointed out. The presentation will discuss the use of cervical radiographics and CT-scanning in children and provide clinical guidelines. The proper indications for MRI also are debated with clear examples of its use in various pathologies.
Summary: Understanding of anatomic differences, fracture patterns and radiologic modality possibilties should give doctors more confidence in clearing the C-spine in children and likely to reduce radiation exposure and healthcare costs.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
45
8 programma & abstracts Abstracts Sessie 8
Abdominale radiologie (deel 2) Vrijdag 28 september, 9:45 - 11:00 uur
O08.01 HIGH-TEMPORAL RESOLUTION LIVER PERFUSION MRI: COMPARISON OF GD-DTPA AND GD-EOB-DTPA. WHEN IS THE START OF THE HEPATOBILIARY PHASE? H.J. Schalkx1, M. van Stralen2, M.S. van Leeuwen1, M.A.A.J. van den Bosch1, W.B. Veldhuis1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Image Sciences Institute, University Medical Center utrecht, Utrecht Purpose: MRI plays an increasing role in diagnosis and characterization of focal liver lesions, with an important contribution of the arterial, portal and equilibrium phase of the contrast-enhanced (CE) series. When liver-specific Gd-EOB-DTPA is used, the dynamic series are assumed to be unaffected with additional diagnostic yield of the late hepatobiliary series at 10 and 20 min.However, the start of the hepatobiliary phase is hitherto undefined. With hightemporal resolution CE T1-weighted (4D-THRIVE) MRI, the enhancement of the liver parenchyma after Gd-DTPA and Gd-EOB-DTPA can be compared in order to assess the start of the hepatobiliary phase.
Materials & methods: Ten consecutive patients without diffuse liver disease were evaluated with MRI for focal liver lesions, underwent Gd-DTPA enhanced and Gd-EOB-DTPA enhanced series within 2 weeks. The 4D-THRIVE protocol included 16 timepoints up to 5 minutes for both contrast agents, with additional 10 and 20 min after Gd-EOB-DTPA. Parenchymal enhancement on all twenty scans was measured in 3 regions-of-interest and averaged over time. Results: In the early phase after Gd-DTPA injection, the high-temporal enhancement profile showed a faster upslope and higher peak enhancement compared to Gd-EOB-DTPA. The parenchymal enhancement of Gd-EOB-DTPA continued to increase, from 60 seconds onward, reaching a plateau at 10 min. Conclusion: Using Gd-EOB-DTPA, the continuous enhancement of the parenchyma after the early dynamic phases, indicates active uptake of contrast-agent starts from 1 minute onward. Apparently, the hepatobiliary phase already starts during the late portal and equilibrium phase. Consequently the clinical significance of the washout phenomenon is reduced for characterization of a focal liver lesions.
Figure 1: Mean liver parenchymal enhancement after Gd-DTPA and Gd-EOB-DTPA CE-MRI (N=10), plotted as the signal intensity relative to the pre-contrast series. 46
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
8
Abdominale radiologie (deel 2) O08.02 FOCAL CYSTIC LIVER LESIONS DIFFERENTIATED BASED ON RADIOLOGICAL IMAGING FINDINGS F.E.J.A. Willemssen, J. Liem, G.P. Krestin, R.S. Dwarkasing Erasmus MC, Rotterdam Purpose: Focal cystic liver lesions can be caused by many pathological processes, which require different management strategies. Can neoplastic cystic liver lesions be differentiated from benign and inflammatory cystic liver lesions, based on radiological imaging findings? Methods & materials: Between 2000 and 2011, 48 patients with 51 pathologically proven cystic liver lesions and prior imaging by CT or MRI were included. Thirty-nine patients were female, 9 were male. Mean age was 58.6 years (range 24-84years). Imaging features of 51 lesions were evaluated on either multiphase contrast enhanced CT (45 lesions) and/ or contrast enhanced MRI (19 lesions). Lesions characteristics such as size, shape, wall appearance, internal structure and enhancement characteristics were noted. Results: Pathological analysis revealed 16 (31%) benign lesions, all simple cysts. Eighteen lesions (35%) were neoplastic, 8 (16%) premalignant lesions, all biliary cystadenomas, 10 (20%) malignant lesions (2 cystadenocarcinoma, 1 sarcoma, 7 metastasis). Seventeen lesions (33%) were inflammatory (5 echinococcal cyst , 12 pyogenic abscess). Mean diameter was 11.9 cm (range 1.3-28.7 cm). Fifteen out of 16 (94%) simple cysts showed a thin regular wall (less than 2mm) without solid components. A small internal peripheral located septum was noted in 9 out of 16 (56%) benign lesions. Twelve (71%) inflammatory lesions showed a thickened irregular wall (2-9mm) with enhancement. Contrast enhancement of multiple internal septations (13 lesions) and/or solid components (8 lesions) were noted in all neoplastic lesions. Conclusion: Neoplastic cystic liver lesions can accurately be differentiated from benign and inflammatory cystic lesions. Neoplastic lesions all show multiple septations with internal enhancement, solid components or both. An irregular thickened wall is frequently present in inflammatory lesions.
O08.03 REPRODUCIBILITY OF MRI SCORING SYSTEMS IN DETERMINING DISEASE ACTIVITY IN PATIENTS WITH CROHN’S DISEASE J.A.W. Tielbeek1, S. Bipat1, C.Y. Nio1, C. Makanyanga2, D. Pendse2, S. Taylor2, J. Stoker1
Figure 1: Contrast-enhanced MRI of cystadenoma. Large cystic laesion with multiple internal septations with encencement.
Figure 2: Contrast-enhanced CT of echinococcal cyst. Large cystic lesion with multiple internal cystic lesions, typically daughter cysts.
Figure 3: Contrast enhanced CT of histiocytic sarcoma. Cystic lesion with internal solid components.
Academisch Medisch Centrum, Amsterdam University College London Hospital, London, United Kingdom
1
2
Purpose: Recently, two validated qualitative scoring systems for Crohn’s disease (CD) activity were introduced: the MaRIA index and Crohn’s Disease Activity (CDA) score. This study 1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
47
8 programma & abstracts Abstracts aims to validate these scores with an external patient cohort. Methods: A dataset of 30 patients underwent standard 3T MR enterography with T2w, contrast enhanced (CE) and T1w sequences before and after Gadobutrol. The disease activity in each bowel segment (terminal ileum, left, transverse, right colon and rectum) was scored by 3 abdominal radiologists from 2 tertiary centers in different countries using both scores.For each segment an overall CDA score was determined (features: mural thickness, T1 enhancement, enhancement pattern, mural and perimural T2-signal) and an overall MaRIA index was calculated (features: mural thickness in mm, relative CE (RCE), presence of edema and ulcers).As all data were considered continuous we used the intra-class correlation coefficient (ICC) to study inter-observer variability.
O08.04 VIRAL HEPATITIS B AND C: NON-INVASIVE SELECTION OF PATIENTS WITH ADVANCED LIVER FIBROSIS USING MR ELASTOGRAPHY AND FIBROSCAN A.E. Bohte1, A. de Niet1, A.J. Nederveen1, S. Bipat1, J. Verheij1, V. Terpstra2, R. Sinkus3, C.M.J. van Nieuwkerk4, R.J. de Knegt5, L.C. Baak6, P.L.M. Jansen1, J. Stoker1 1 Academisch Medisch Centrum, Amsterdam 2 Bronovo Ziekenhuis, Den Haag 3 Hopital Beaujon, Paris, France 4 VU medisch centrum, Amsterdam 5 Erasmus MC, Rotterdam 6 Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam Purpose: To define the cutoffs for MR Elastography (MRE) and Fibroscan for non-invasive selection of patients with advanced liver fibrosis. Methods: 100 patients who had a liver biopsy were consecutively included. All underwent MRE (3 Tesla) and Fibroscan. Liver elasticity values were expressed in kilopascals (kPa). Biopsies were scored by two pathologists according to the Metavir scoring system from F0 (no fibrosis) to F4 (cirrhosis). We defined for each imaging technique the following two cut-offs (in kPa) for distinguishing F0-F1 (no
Figure 1 48
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Results: MRI features of 143 bowel-segments were scored. 7 segments were excluded due to resection or poor distension. The overall CDA score showed a good inter-observer variability (ICC of 0.70-0.66-0.76). The overall MaRIA index showed a very variable inter-observer variability (ICC of 0.230.79-0.14). However, the individual features mural thickness in mm and RCE, showed promising results. Mural thickness in mm showed good to excellent inter-observer variability (ICC of 0.93-0.74-0.73). The RCE inter-observer variability was fair to good (ICC of 0.71-0.36-0.61). Conclusion: The CDA score showed promising reproducible results and might be feasible for use in a clinical setting. Individual MRI features used in the MaRIA index showed high inter-observer variability, although the overall score of this index was not as reproducible as the CDA score.
or mild fibrosis) from F2-F4 (advanced fibrosis - cirrhosis):(1) the cut-off at which the negative predictive value (NPV) is 100% (no false negatives)(2) the ‘optimal’ cut-off at which NPV is lowered to 90%, but PPV increases (less false positives). Cut-offs were determined using receiver operating characteristics analysis and accuracy parameters with 95% confidence intervals were calculated. Results: Data of 83/100 patients (65 HBV/18 HCV) were analysed. Mean age was 44.5±23.6 years (range 19.073.9). 53/83 were male (64%). 56 patients had F0-F1 and 27 had F2-F4. (1) For MRE, at a cut-off of 1.9 kPa NPV was 100%(91-100%), PPV 64%(50-79%), sensitivity 100%(88100%) and specificity 73%(62-85%). At a cut-off of 5.3 kPa, Fibroscan performed comparably, with NPV 100%(91-100%), PPV 60%(46-74%), sensitivity 100%(88-100%) and specificity 68%(56-80%).(2) At a cut-off of 2.1 kPa for MRE, NPV was 90%(95% CI: 82-98%), PPV 71%(55-87%), sensitivity 82% (67-96%) and specificity 84%(74-94%). Using a cutoff of 6.8 kPa for Fibroscan, NPV was 91%(83-98%), PPV of 73%(58-89%), sensitivity 82%(67-96%) and specificity 86%(77-95%). Results are illustrated in fig.1 Conclusion: MR-elastography and Fibroscan can both be used to non-invasively select patients with advanced liver fibrosis, avoiding invasive liver biopsies.
8
Abdominale radiologie (deel 2) O08.05 TOEGEVOEGDE WAARDE VAN FDG-PET IN DE DIAGNOSTISCHE WORK-UP VOOR RADIOEMBOLISATIE BIJ PATIËNTEN MET COLORECTALE LEVERMETASTASEN C.E.N.M. Rosenbaum, M.A.A.J. van den Bosch, W.B. Veldhuis, J.E. Huijbregts, M. Koopman, M.G.E.H. Lam Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
extrahepatische laesies werden gedocumenteerd. De toegevoegde waarde van FDG-PET werd bepaald voor 1) het opsporen van extrahepatische laesies en 2) wijzigingen in behandelbeslissing.
Doel: De standaard diagnostische work-up voor patiënten met levermetastasen die worden verwezen voor yttrium-90 radioembolisatie (Y90-RE) bestaat uit een 3-fasen CT abdomen. Gezien het locoregionale karakter van de behandeling, blijven eventuele extrahepatische laesies onbehandeld en zullen deze de prognose negatief beïnvloeden. Het doel van deze studie was het evalueren van de toegevoegde waarde van FDG-PET in de diagnostische work-up van patiënten met colorectale levermetastasen.
Resultaten: In totaal werden 42 patiënten (18 vrouwen, 24 mannen; gemiddelde leeftijd 59 jaar, range 34 - 82) opgenomen in de analyse. Bevindingen van CT en FDG-PET kwamen overeen in 20 patiënten (geen extrahepatische laesies n=15; identieke extrahepatische laesies, n=5). In 4 patiënten werden op CT laesies gezien die niet FDG-avide bleken, en in 18 patiënten toonde FDG-PET meer laesies dan CT (McNemar p<0.05). In 7/42 patiënten (17%) wijzigde de behandelbeslissing door de FDG-PET bevindingen, te weten, geen behandeling met Y90-RE (n=6) en behandeling van de hele lever in plaats van enkel een segment (n=1).
Methode: Alle patiënten met colorectale levermetastasen, die werden verwezen voor Y90-RE, en zowel een 3-fasen CT abdomen als whole-body FDG-PET hadden ondergaan, werden voor de analyse geselecteerd. Gedetecteerde
Conclusie: In 17% van de patiënten met colorectale levermetastasen, verwezen voor Y90-RE, leidde FDG-PET tot een gewijzigde behandelbeslissing, met name door de detectie van extrahepatische laesies. Op basis hiervan adviseren wij FDG-PET toe te voegen aan de diagnostische work-up voor Y90-RE.
O08.06 CAN INFLAMMATORY MYOFIBROBLASTIC TUMOR OF THE HEPATOBILIARY SYSTEM BE DIFFERENTIATED FROM CHOLANGIOCARCINOMA ON IMAGING? R. Elias, F. Willemssen, K. Biermann, G.P. Krestin, R.S. Dwarkasing Erasmus MC, Rotterdam
imaging revealed bile duct compression with peripheral dilatation (n=12, 63%), tumor extension in the main bile duct (n=14, 74%), periportal region (n=13, 68%) and main portal or hepatic veins (n=10, 52%). Focal liver capsule retraction (n=5, 26%) and extrahepatic enlarged lymph nodes (n=13, 68%) were only seen in patient with CC.CT-scan and MRI demonstrated no differences between IMT and CC in lesion density, signal intensity or contrast-enhancement characteristics.
Purpose: To investigate whether Inflammatory myofibroblastic (IMT) of the hepatobiliary system, which is a benign entity, can be differentiated from its malignant look-alike CholangioCarcinoma (CC) on CT scan and MRI.
Conclusion: IMT and CC can be recognized and differentiated in imaging by using morphological characteristics of the tumor. Radiologists should be aware of morphological characteristics of IMT in imaging. Subsequently,should be proven pathologically in order to avoid unnecessary liver resection in patient with suspected CC.
Method & materials: Thirty three patients with histopathological proven IMT and CC from 1995- 2011 were included in this study population. CT-scan was performed on 29 patients and MRI on 20 patients. All examinations were reviewed by a radiologist without knowledge of any clinical information. The following findings of the lesion; morphology, dynamic contrast-enhanced characteristics and signal intensity were registered by the observer using a standard form. Results: Of 33 patients, IMT was proven in 14 (42%) patients and CC in 19 patients (57%). The imaging of IMT patients often demonstrate multifocal lesions with sharp defined margin (n=5, 35%). The imaging of patients with CC showed a solitary lesion with ill-defined margin in the majority of cases (n= 16, 84%). Only patients with CC, the 1 7 E
Figure 1
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
49
9 programma & abstracts Abstracts Sessie 9
Cardiovasculaire radiologie (deel 2) Vrijdag 28 september, 9:45 - 11:00 uur
O09.01 MR-VENOGRAFIE TER BEOORDELING VAN HET POST-THROMBOTISCH SYNDROOM TYPE ONDERZOEK: PROSPECTIEVE STUDIE DISCIPLINE: CARDIOVASCULAIRE RADIOLOGIE C.W.K.P. Arnoldussen1, M.A.F. de Wolf1, R. de Graaf1, T. Leiner2, C.H.A. Wittens1 1 Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht 2 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht Achtergrond: Het post-thrombotisch syndroom (PTS) is te definiëren als chronische veneuze symptomen secundair ontstaan na een diep veneuze thrombose (DVT). PTS ontstaat door beschadiging van de venen en kleppen in het diep veneuze systeem ten gevolge van een DVT met obstructie en insufficientie tot gevolg. Van patienten met PTS is bekend dat zij in hun daaglijks-leven veel hinder ondervinden van dit syndroom, waarbij frequent pijn, oedeem, een zwaar gevoel in de benen (soms met verminderde actie-radius) en zelfs veneuze ulcera worden beschreven. Klinische evaluatie van PTS met behulp van de beschikbare scorings systemen is echter moeizaam en aspecifiek. Indien middels beeldvorming accuraat chronisch veneuze pathologie kan worden vastgesteld zijn wellicht de ware PTS patienten te onderscheiden
van die patienten met vergelijkbare symptomen welke niet veroorzaakt worden door PTS. Methode: 75 patienten verwezen met klinische symptomen passend bij PTS werden prospectief geëvalueerd middels MR-Venografie en de ‘Lower-Extremity-Venous-Pathology’score. Klinisch werd gescoord middels VCSS en Villalta. De MR-onderzoeken werden vervaardigd op een 1.5-T scanner (Philips Medical, Best, The Netherlands). Anatomische beelden van het diep veneuze systeem, vanaf de proximale kuitvenen tot en met de vena cava inferior, werden verkregen middels post-contrast (Gadobutrol, Bayer Healthcare Pharmaceuticals) T1-gewogen opnamen met vetsuppressie (THRIVE). Reconstructies in 1 mm coupes in het coronale en axiale vlak. Resultaten: Bij 62 van de 75 patienten was er een duidelijke correlatie tussen de bevindingen gescoord op het MRV onderzoek en de klinische scores. Bij 13 patienten werden geen evidente afwijkingen gevisualiseerd. Conclusie: MR-Venografie onderzoek ter beoordeling van het Post-thrombotisch syndroom kan worden gebruikt om objectief vast te stellen of er sprake is van onderliggende diep veneuze pathologie bij een klinisch beeld suspect voor PTS.
Table 1: Lower Extremity Venous Pathology Score. 50
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
9
Cardiovasculaire radiologie (deel 2)
Figure 1: Villalta Scale.
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
51
9 programma & abstracts Abstracts
Figure 2: VCSS score (example).
O09.02 HIGH-FIELD 3T VERSUS 1.5T 3-STATION MOVING-TABLE MR ANGIOGRAPHY IN PERIPHERAL ARTERIAL OCCLUSIVE DISEASE : CONTRAST-TO-NOISE AND CLINICAL PERFORMANCE G.Y.M. The1, H.C.M. van den Bosch1, J.M. Westenberg2, A. Daniels1, W. Setz-Pels1, P.W.M. Cuypers1, A. de Roos1 1 Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 2 Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Background / Aim: Contrast-enhanced MR angiography (CE-MRA) has evolved into a reliable imaging technique for peripheral arterial occlusive disease (PAOD). Larger homogeneous magnetic fields at 3T allow imaging of the complete runoff arterial tree by single-injection 3-station moving-table CE-MRA. Aim of this prospective study was to obtain diagnostic accuracy of 3T versus 1.5T CE-MRA in POAD, with Digital Subtraction Angiography as reference. Methods: Nineteen patients underwent single-injection 3-station moving-table CE-MRA at 3T and 1.5T MRI. At 1.5T, quadrature body coil (QBC) was used for imaging pelvic and thigh stations and 4-element phased-array coil 52
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
for calf station. At 3T, QBC for all stations.For each patient, the arterial tree was divided into 27 segments. Visual stenosis classification was performed as follows: class 1 (0%-stenosis), 2 (1-50%), 3 (51-75%), 4 (76-99%) and 5 (100%-occlusion). Quantitative analysis of contrast-to-noise ratio (CNR) was performed for the popliteal, external iliac and superficial femoral artery. Results: 500 arterial segments (97.5% of all available) were evaluated. 105 segments (21%) were appointed with relevant stenosis (≥class 2) on DSA. 3T and 1.5T CE-MRA showed equivalent excellent agreement (κ=0.96 versus 0.93) with DSA regarding stenosis classification. Sensitivity/specificity for stenosis scoring at 3T was >93%/99% and >90%/99% at 1.5T. For popliteal artery, CNR at 3T was 3.8±1.9 times higher than at 1.5T, 3.0±1.4 times higher for external iliac artery and 3.4±1.4 times higher for superficial femoral artery (all < 0.001). Conclusion: 3T CE-MRA in POAD showed excellent diagnostic performance with >3 times higher CNR compared to 1.5T CE-MRA with comparable scan protocol and identical contrast dosage.
9
Cardiovasculaire radiologie (deel 2) O09.03 ASSOCIATION BETWEEN AORTIC STIFFNESS, CAROTID VESSEL WALL THICKNESS AND STENOSIS SEVERITY IN PERIPHERAL ARTERIAL OCCLUSIVE DISEASE: A COMPREHENSIVE 3 TESLA MRI STUDY S.L. Wolters1, H.C.M. van den Bosch1, J.J.M. Westenberg2, L.E.M. Duijm1, W. Setz-Pels1, J.A.W. Teijink1, A. de Roos2 1 Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 2 Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Introduction: Arterial wall remodeling is an early atherosclerotic manifestation. Vessel wall (VW) thickening and stiffening precede plaque deposition. MRI is wellvalidated for imaging VW thickness and stiffness expressed in pulse wave velocity (PWV). Purpose of this study was to use 3T MRI comparing stenosis severity on CE-MRA in peripheral arterial occlusive disease (PAOD) with VW thickness (common carotid artery) and PWV (descending aorta). Methods: Forty-two patients with suspected POAD were included. Black-blood carotid VW imaging, phase-contrast PWV-assessment and CE-MRA were performed at 3T. PAOD
stenosis severity was visually scored: class 1 (0%-stenosis), 2 (1-50%), 3 (51-75%), 4 (76-99%) and 5 (100%-occlusion). Mean cross-sectional VW area of common carotid artery was obtained. PWV was assessed in descending aorta and obtained from systolic wave propagation analysis based on transit-time method. PWV was compared with maximal stenosis severity class and carotid VW area indexed for body surface area (BSA). Results: PWV in the descending aorta was well-correlated with maximal stenosis class (Spearman correlation 0.63 (p<0.001)). Carotid VW area/BSA and PWV (Pearson correlation 0.48 (p=0.002)) and carotid VW area/BSA and maximal stenosis class (Spearman correlation 0.43 (p=0.005)) were correlated to lesser extent. Correlation between stenosis severity and PWV remained significant, independent from age. Correlation between stenosis severity and carotid VW area/BSA was not significant when corrected for age. Conclusion: Stiffness in descending aorta expressed by PWV is significantly associated with PAOD stenosis severity, independent from age. Low association between carotid VW thickness and PAOD severity suggests site-specific coupling of vessel wall stiffening and atherosclerosis.
Figure 1: MRA, positioning of carotid vessel wall sampling and positioning for PWV of the aorta. PWV is determined from wave propagation analysis.
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
53
9 programma & abstracts Abstracts O09.04 ASSOCIATION BETWEEN ARTERIAL CALCIFICATIONS AND LACUNAR AND NONLACUNAR INFARCTS A.C. van Dijk, S. Fonville, T. Zadi, A.M.G. van Hattem, P.J. Koudstaal, A. van der Lugt Erasmus MC, Rotterdam Introduction: Lacunar infarcts (LACI) are presumed to be caused by small vessel disease; nonlacunar infarcts (nLACI) are generally caused by large vessel atherosclerosis or cardiac embolism. We investigated if calcification volume, as measure of amount of atherosclerosis, differs between LACI and nLACI. Methods: We categorized 740 consecutive patients with TIA or ischemic stroke in the anterior circulation into LACI and nLACI based on the clinical OCSP classification or multi-detector CT-scan (MDCT) of the brain. Patients with a cardiac or rare cause of stroke were excluded. We used CT-angiography to semi-automatically score calcification volumes in the aortic arch and carotid bifurcations. Multivariable logistic regression analysis was used to
O09.05 LOW IODINE CONCENTRATION - HOW LOW CAN WE GO? A FEASIBILITY STUDY USING A CIRCULATION PHANTOM C. Mihl1, T. Jurencak1, F.F. Behrendt2, J.E. Wildberger1, M. Das1 1 Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht 2 Universitätsklinikum RWTH Aachen, Germany Objectives: Iodine concentrations between 300 and 400 mg/ml are usually applied in CT. To test feasibility of lower concentrated contrast material (CM), injection protocols with low iodine concentration were compared to a standard injection protocol for CT angiography in a circulation phantom. Materials & methods: A circulation phantom was used which consists of a low-pressure venous system for injection, a pulmonary circulation, a high-pressure body circulation with a replica of the aorta and the coronary arteries simulating physiological conditions (HR 60 bmp, SV 60 ml). Reference standard injection protocol: 7.2 ml/s, iodine delivery rate (IDR) 2.16 g/s, total amount of iodine
54
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
assess if calcifications differ between LACI and nLACI. Adjustments were made for degree of stenosis and cardiovascular risk factors. Results: Based on clinical criteria only, 221(30%) of the patients had LACI and 519(70%) nLACI. Calcification volume in the carotid arteries did not differ significantly between LACI and nLACI (median volume 2.9 versus 5.6 mm3;p=0.14). Calcification volume in the aortic arch was significantly higher in the nLACI compared with LACI (median volume 43.2 versus 9.7 mm3;p=0.001), even after adjusting (aOR[95CI]; 1.14[1.01-1.28]). In 212(29%) patients, relevant infarct was visible on MDCT: 71(33%) LACI and 141(67%) nLACI. Calcification volume in the carotid arteries did not differ significantly between LACI and nLACI (median volume 3.3 versus 6.9 mm3;p=0.24). Calcification volume in the aortic arch tended to be higher in nLACI compared with LACI (median volume 40.5 versus 15.7 mm3;p=0.06), although not significantly after adjusting (aOR[95CI]; 1.11[0.85-1.44]). Conclusion: The notion of a different pathophysiology in LACI and nLACI is supported only by the higher calcification volume in the aortic arch in nLACI.
21g, 300 mg/ml Iopromide. Maintaining constant IDR, CM was injected with different iodine concentrations and flow rates (150mg/mL-14,0mL/s, 200mg/mL-11,0mL/s, 250mg/ mL-8,6mL/s and 300mg/mL-7,2mL/s).Serial CT-scans at the level of the ascending aorta (AA), descending aorta (DA) and the coronary arteries (CA) were obtained. Time-enhancement curves were calculated for AA, DA and CA. Time to peak and peak enhancement were determined for all vessels. Linear regression and T-test were used for statistical analysis. Results: The shapes of the time enhancement curves were comparable. Peak enhancement with usage of 150mg iodine showed moderate attenuation (AA;401, DA;400, CA;189). Peak enhancement with usage of respectively 200mg iodine (AA;607, DA;583, CA;343), 250mg iodine (AA;697, DA;658, CA;397) and 300mg iodine (AA;760, DA;704, CA;434) showed moderately higher attenuation. Time to peak did not significantly differ in all enhancement curves. Conclusion: Injection of low iodine concentration is feasible and diagnostic enhancement values for CTA can be achieved. To test enhancement curves in patients would be the next step to validate feasibility of low concentration contrast material for CTA.
9
Cardiovasculaire radiologie (deel 2) O09.06 PULSE PRESSURE AS RISK FACTOR FOR MRI DETECTED INTRAPLAQUE HEMORRHAGE IN THE CAROTID ARTERIES: THE ROTTERDAM STUDY M. Selwaness, Q. van den Bouwhuijsen, G.C. Verwoert, A. Dehghan, M. Vernooij, F. Mattace-Raso, O.H. Franco, A. Hofman, J.J. Wentzel, J.C.M. Witteman, A. van der Lugt Erasmus MC, Rotterdam Purpose: Intraplaque hemorrhage (IPH) is a characteristic of the vulnerable atherosclerotic plaque that has been associated with ischemic stroke. Potential determinants of plaque vulnerability and in specific IPH remain unclear. We studied whether blood pressure parameters are associated with presence of IPH. Methods & materials: Within the framework of a prospective population-based cohort study, The Rotterdam Study, the carotid arteries of 1,006 healthy participants of 45 years and older and with intima-media thickness (>2.5mm) on ultrasound were imaged with a 1.5-T MRI scanner. IPH was defined as a hyperintense signal on a 3D-T1w-GRE
1 7 E
MR sequence. Generalized estimation equation analysis, adjusted for sex, age, wall thickness and cardiovascular risk factors including smoking, BMI, total cholesterol and diabetes was used to assess the association between blood pressure parameters and IPH. Results: MR imaging of the carotid arteries revealed presence of IPH in 444 of 1866 (24%) plaques. Systolic blood pressure (SBP) and pulse pressure (PP) were significantly associated with IPH after adjustment for age and sex. After further adjustment for carotid wall thickness and cardiovascular risk factors, PP yielded the strongest association, with an odds ratio (OR) per SD of 1.22 (95%CI 1.07-1.40). The OR per SD for SBP was 1.13 (95%CI 0.99-1.28). Only PP remained significant after additional adjustment for other blood pressure components. Conclusion: Pulse pressure was the strongest determinant of IPH independent of cardiovascular risk factors and other blood pressure components. The association between pulsatile flow and IPH may provide novel insights into the development of the vulnerable plaque.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
55
10 programma & abstracts Abstracts Sessie 10
Mammaradiologie (deel 2) Vrijdag 28 september, 9:45 - 11:00 uur O10.01 FOUT POSITIEVE RATIO DRIE DIMENSIONALE ECHOGRAFIE MAMMAE M.D.F. de Jong, G.J. Jager, M.J.C.M. Rutten Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch Inleiding: Vanwege de lage sensitiviteit van mammografie bij dicht borstklierweefsel is aanvullende beeldvorming belangrijk en nodig. Mogelijk kan drie dimensionale echografie (3DUS) hiertoe bijdragen, vanwege de betrekkelijke eenvoud van het onderzoek, de minimale patiëntenbelasting en de relatief lage kosten. Een van de hindernissen voor implementatie hiervan zijn het aantal fout positieve uitslagen dat met conventioneel echografisch onderzoek gegenereerd wordt. Er is echter nog geen prospectief onderzoek, waarbij het aantal fout positieve uitslagen bij 3DUS is onderzocht.
Resultaten: In totaal zijn 885 vrouwen geïncludeerd, waar in 23 gevallen het echografisch onderzoek werd geclassificeerd als BI-RADS 0, 3 of hoger. In 7 gevallen bleek het daadwerkelijk borstkanker te betreffen, waarbij er dus in 16 gevallen een onterechte verwijzing zou zijn, hetgeen 1,8% is. Eén geval van borstkanker werd gemist, welke retrospectief wel zichtbaar was.
Materiaal & methode: Aan vrouwen met een afspraak voor mammografie werd een 3DUS mammae aangeboden na informed consent en na het reguliere onderzoek, zodat deelname geen invloed had op de gangbare werkwijze.
Conclusie: Gezien het lage aantal onterechte verwijzingen kan implementatie van 3DUS mammae in het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in onderzoeksverband worden overwogen.
O10.02 VERGELIJKING VAN DRIEDIMENSIONALE ECHOGRAFIE MAMMAE MET MRI EN HISTOLOGIE M.D.F. de Jong, I.J.M. Dubelaar, T.A. Fassaert, G.J. Jager, M.J.C.M. Rutten Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch
geblindeerd en onafhankelijk van overige beeldvorming beoordeeld volgens de BI-RADS classificatie. Na sluiting van de studie werd de uitkomsten van 3DUS en MRI met elkaar vergeleken en waar mogelijk gecorrigeerd met histologie.
Inleiding: Een veelbelovende techniek in echografische beeldvorming is de drie dimensionale echografie (3D-US) van de mammae. Er zijn echter nog geen grote studies waarin deze techniek wordt onderzocht in vergelijking met de huidige gouden standaard in beeldvorming: MRI. In gepresenteerd onderzoek worden beide technieken met elkaar vergeleken. Materiaal & methode: Geïncludeerd werden alle vrouwen ouder dan 18 jaar, welke ingepland waren voor MRI. Na informed consent werd een 3D-US vervaardigd binnen tien dagen voor of na het MRI-onderzoek. De 3D-US-data werd 56
Geëxcludeerd werden vrouwen met een genetische of familiaire belasting, verwijzing via het bevolkingsonderzoek en/of een voorgeschiedenis van borstkanker. De echografische beeldvorming werd onafhankelijk en geblindeerd voor overige beeldvorming beoordeeld volgens de BI-RADSclassificatie. Onderzoeken met een BI-RADS classificatie van 0, 3 of hoger werden na gemiddeld vier weken vergeleken met het initiële en eventueel aanvullende onderzoek, hetgeen kon bestaan uit MRI, tomosynthese en/of histologie.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Resultaten: Van 375 aangeschreven patiënten gaven 222 informed consent. Eén patiënt werd geëxcludeerd vanwege een foutieve datatransfer. De leeftijd van de patiënten was gemiddeld 48 jaar (18-78). De sensitiviteit en specificiteit van 3D-US in vergelijking met MRI was respectievelijk 80% en 98%. Wanneer de uitslagen gecorrigeerd werden met histologie bedroeg de sensitiviteit en specificiteit 88% en 96%. Conclusie: 3D-US van de mammae heeft een hoge sensitiviteit en specificiteit in vergelijking met MRI en histologie.
10
Mammaradiologie (deel 2) O10.03 INTRA-OPERATIVE ULTRASOUND IN BREASTCONSERVING SURGERY FOR PALPABLE BREAST CANCER: AN UNDENIABLY EFFECTIVE TECHNIQUE RESULTING IN COST SAVINGS M.H. Haloua1, N.M.A. Krekel1, V.M.H. Coupé1, E. Bergers1, A.M.F. Lopes Cardozo2, S. Muller3, H. van der Veen3, A.M. Bosch4, S. Meijer1, M.P. van den Tol1 1 VU medisch centrum, Amsterdam 2 Medisch Centrum Alkmaar, Alkmaar 3 Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk 4 Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede Background: Breast-conserving surgery for palpable breast cancer is worldwide associated with a high rate of tumour-involved margins. A randomised controlled trial was initiated to compare ultrasound-guided surgery (USS) with the standard palpation-guided surgery (PGS) for palpable breast cancer.
O10.04 OPMERKELIJKE VERBETERING VAN RADICALITEIT EN EXCISIEVOLUME DOOR PEROPERATIEVE ECHOGRAFIE BIJ MAMMASPARENDE CHIRURGIE: RESULTATEN VAN EEN MULTICENTRISCHE, PROSPECTIEF GERANDOMISEERDE STUDIE N.M.A. Krekel1, M.H. Haloua1, E. Bergers1, A.M.F. Lopes Cardozo2, R.H. de Wit2, A.M. Bosch3, S. Muller4, H. van der Veen4, S. Meijer1, M.P. van den Tol1 1 VU medisch centrum, Amsterdam 2 Medisch Centrum Alkmaar, Almaar 3 Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede 4 Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk
1 7 E
Results: In the USS-group, 3.3% of margins were involved with invasive carcinoma, compared with 15.9% in the PGSgroup (p<0.05)). The use of intra-operative US resulted in a significant reduction in additional therapies; in the PGSgroup re-excisions were necessary in 2 patients (3.2%) and in 1 in the USS-group (1.6%), mastectomies were performed in 5 patients (7.9%) of the PGS-group and in none of the USS-group, additional radiotherapy boosts were also taken into account. Mean extra costs per patient due to margin involvement in the PGS-group were 516€ compared with 161€ in the USS-group. Yearly costs of a US-system are 8,286€. Therefore, USS for palpable breast cancer can save a breast unit 355€ per patient after the first 24 operated patients (on a yearly basis). Conclusion: USS can prevent the unacceptably high rate of tumour-involved resection margins in palpable breast cancer excision, thus not only improving oncological and cosmetic outcomes by avoiding subsequent surgery or radiotherapy, but also considerably reducing treatment costs.
Methods: A total of 124 eligible patients with palpable T1-T2 invasive breast cancer were randomised to either USS (n = 61) or PGS (n=63). Outcome measures included resection margin status, re-excision rates, mastectomy rates
Achtergrond: De mammasparende chirurgie voor het palpabel mammacarcinoom komt wereldwijd in aanmerking voor verbetering. Naast een hoog percentage irradicaliteit (>20%) van deze ‘blinde’ palpatiegeleide excisies zijn ook de volumina verwijderd gezond mammaweefsel te groot (factor 2.5). Het gebruik van peroperatieve echografie, is bewezen effectief bij de excisie van het niet-palpabele mammacarcinoom. Peroperatieve echografie zou ook tot optimalisering van de radicaliteit en excisievolumina bij de palpabele tumoren kunnen leiden. Deze multicentrische, prospectief gerandomiseerde studie werd opgezet om de resultaten van echogeleide chirurgie te vergelijken met de standaard palpatiegeleide chirurgie van het palpabel mammacarcinoom.
and additional radiotherapy. The costs of purchasing the US-system were included in the USS-group.
Methoden: In deze studie zijn 124 patiënten met een T1-T2 invasief mammacarcinoom gerandomiseerd voor echogeleide chirurgie (n=61) of palpatiegeleide chirurgie (n=63). Primaire eindpunten waren radicaliteit en excisievolume. Secundaire eindpunten waren tijdsduur van de excisie, postoperatieve complicaties, cosmetisch resultaat en kwaliteit van leven. Resultaten: In de echogeleide groep was 96,2 % radicaal en 3.8% focaal irradicaal, terwijl in de palpatiegeleide groep 83,6% radicaal, 5,5% irradicaal en 10,9% focaal irradicaal was (p<0,05). Als gevolg hiervan werden in de palpatiegeleide groep meer reëxcisies, mastectomieën en additionele radiotherapeutische boosts voor irradicale marges verricht. De excisievolumina waren gemiddeld aanzienlijk kleiner met echogeleide chirurgie ten opzichte van palpatiegeleide chirurgie (respectievelijk 40 en 58 cc (p<0,05)). Conclusie: Het gebruik van peroperatieve echografie voor het palpabel mammacarcinoom voorkomt een hoog percentage irradicaliteit en daarmee de benodigde re-interventies. Echogeleide chirurgie reduceert daarnaast de hoeveelheid overtollig gereseceerd gezond mammaweefsel en verbetert daarmee hoogstwaarschijnlijk het postoperatieve cosmetisch resultaat en kwaliteit van leven van de patiënt.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
57
10 programma & abstracts Abstracts O10.05 IMAGING FEATURES IN MAMMOGRAPHY AND BREAST ULTRASOUND ARE RELATED TO HER-2/NEU RECEPTOR OVER-EXPRESSION OF PRIMARY INVASIVE BREAST CANCER A. Adams1, S.G. Elias1, K.E. Pengel2, C. Loo2, W.P.Th.M. Mali1, K.G.A. Gilhuijs1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Nederlands Kanker Instituut - Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam Purpose: To investigate what mammography and ultrasound imaging features are related to over-expression of the HER-2/neu receptor in invasive breast cancer. These features could give insight in the molecular basis of imaging phenotype, facilitate pre-biopsy patient recruitment for early phase HER-2/neu targeting molecular imaging trials, and could ultimately aid in predicting therapy response and prognosis. Methods: Mammography and breast ultrasound imaging features of 606 early invasive breast cancers were scored according to the 4th edition of the BI-RADS lexicon. HER-2/ neu over-expression status was determined on surgical specimens. Multivariable logistic regression methods were applied to identify imaging features predicting HER-2/neu over-expressing cancer.
58
Results: HER-2/neu over-expression was found in 80 cancers (13%). On multivariable analysis, presence of microcalcifications (OR 3.4, 95%-CI 2.1-5.8, p<0.001) on mammography, and posterior attenuation of a mass (OR 0.5, 95%-CI 0.3-0.9, p=0.014) on ultrasound, were statistically significant independent predictors. Non-significant predictors were breast density ACR category 3/4 (OR 0.9, 95%-CI 0.5-1.6) and mass presence (OR 0.8, 95%-CI 0.4-1.4) on mammography, and circumscribed mass-margin (OR 0.8, 95%-CI 0.3-2.1) and irregular mass-shape (OR 1.3, 95%-CI 0.8-2.1) on ultrasound. The area under the ROC curve (AUC) was 0.69 (95%-CI 0.63-0.75, p<0.001). After adjustment for over-optimism, post-test probabilities of HER-2/neu overexpression were 23-37% for cancers with calcifications, without posterior attenuation, and 5-10% for cancers without calcifications, with posterior attenuation (overoptimism adjusted AUC: 0.67.). Conclusion: Microcalcifications on mammography, and posterior acoustic attenuation of masses on ultrasound were predictors of HER-2/neu over-expression, indicating that imaging characteristics reflect molecular expression patterns in breast cancer.
O10.06 BELASTE FAMILIE ANAMNESE: MAMMOGRAM VOLGENS DE RICHTLIJN? VOORLOPIGE DATA D. van der Vlies, K. Droogh-de Greve, J. de Win, H.J. van der Zaag-Loonen, J.W. Gratama Gelre ziekenhuizen, Apeldoorn
vanaf begin 2012. Een vragenlijst werd afgenomen door de radiologisch laborant waarbij de familieanamnese werd nagevraagd met aandacht voor 1e,2e of 3e graads verwantschap bij mamma-, prostaat- of ovariumcarcinoom in de familie. Op basis van de tabel in de nieuwe richtlijn werden patiënten ingedeeld in diverse risicogroepen (geen verwijzing, mammogram of consult klinisch geneticus).
Doel: In de nieuwe richtlijn van 2012 worden de indicaties besproken voor het bevolkingsonderzoek borstkanker (BOB). Vrouwen met een belaste familieanamnese voor mammacarcinoom worden regelmatig via de huisarts verwezen voor screening buiten het BOB. Voor deze groep vrouwen bestaat een aparte beslisboom in de nieuwe richtlijn. Het is echter onduidelijk hoe vaak de richtlijn op de juiste wijze wordt opgevolgd.
Resultaten: Tot medio april werden 56 patiënten geïncludeerd. In 7 (13%) van de 56 patiënten werd de richtlijn juist gevolgd. Negen patiënten (16%) werden ten onrechte verwezen voor mammografie (volgens de richtlijn was hier een indicatie om te verwijzen naar de klinisch geneticus). In 40 (71%) patiënten was volgens de richtlijn geen verwijzing of screening noodzakelijk anders dan het bevolkingsonderzoek.
Methoden: In een prospectief cohort werden alle patiënten die door de huisarts verwezen werden voor mammogram met als indicatie “belaste familie anamnese”geincludeerd
Conclusie: In 13% is de verwijzing voor een mammogram conform de richtlijn mammacarcinoom.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
11
interventieradiologie
Sessie 11 Interventieradiologie Vrijdag 28 september, 9:45 - 11:00 uur O11.01 SUBINTIMAL ARTERIAL FLOSSING WITH ANTEGRADE-RETROGRADE INTERVENTION (SAFARI) FOR LOWER EXTREMITY TOTAL OCCLUSIONS M.C. Burgmans1, K.D. Zhuang2, M Taneja2, F.G. Irani2, T.K. Teo2, S.G. Tan2, B.S. Tan2, K.H. Tay2 1 Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden 2 Singapore General Hospital, Singapore, Singapore
obtained from the following arteries: popliteal (n=7), dorsal pedal (n=7), anterior tibial (n=4), posterior tibial (n=5) and peroneal (n=2). Balloon-assisted hemostasis was performed for distal retrograde puncture sites in 18 procedures. Mean follow-up was 7.2 months. Results: Technical success was achieved in 22/25 (88%) of procedures. Hard calcified plaques prevented crossing of occlusion in 3 cases. A total of 27 limb segments were successfully recanalized (SFA n=11; popliteal artery n=5; anterior tibial n=6; posterior tibial n=3; peroneal n=2). The lenght of treated segments were: <10cm: n=9; 10-20cm: n=6; >20cm: n=12). Limb salvage rates at 6 month was 83.3%. There was a significant complication of distal embolization in 1 patient which was successfully treated with clot aspiration. There were no proximal or distal puncture site complications or procedure-related mortality.
Purpose: Retrospective review of SAFARI technique procedures after failed antegrade recanalization in patients with lower limb chronic total occlusions (CTOs) Material & methods: Between January 2009 and August 2010, 25 SAFARI procedures were performed in 24 patients (mean age: 68 years (range 51-86 yrs); M:F 1:1) after failed antegrade recanalization of lower extremity CTOs. All patients were treated for critical limb ischemia (Fontaine III (n=2) or IV (n=22). Proximal access was obtained from the ipsilateral and contralateral common femoral artery in 19 and 6 procedures respectively. Distal retrograde access was
Conclusion: The SAFARI technique is effective and safe for recanalization of lower limb CTOs when antegrade recanalization fails.
Materials & methods: Patients with dysfunctional, stenotic dialysis AVFs/AVGs without central venous stenoses were enrolled and randomized to receive HPBA or CBA if conventional PTA was suboptimal, defined as residual stenosis of >30%. Primary end point was angiographic patency at 6 months. Secondary end points included technical success, procedural complication rate, 30 day mortality and 6 months secondary patency.
O11.02 PROSPECTIVE, RANDOMISED TRIAL OF CUTTING BALLOON ANGIOPLASTY VS HIGH PRESSURE BALLOON ANGIOPLASTY IN DIALYSIS ARTERIO-VENOUS GRAFT AND FISTULA STENOSIS RESISTENT TO CONVENTIONAL PERCUTANEOUS TRANSLUMINAL ANGIOPLASTY M.C. Burgmans1, S.A. Aftab2, M. Taneja2, F.G. Irani2, T.K. Teo2, H.H. Win2, S.G. Tan2, B.S. Tan2, K.H. Tay2 1 Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden 2 Singapore General Hospital, Singapore, Singapore Purpose: To compare the efficacy and safety of high pressure balloon angioplasty (HPBA) versus cutting balloon angioplasty (CBA) in patients with dialysis arteriovenous graft (AVG) and arteriovenous fistula (AVF) stenoses resistant to conventional balloon angioplasty.
1 7 E
Results: 516 patients were enrolled from October 2008 till September 2011. 439 (85%) patients had good results with conventional PTA. Seventy-seven patients (mean age: 60 years, M:F 52:25) with suboptimal conventional PTA results were randomised to CBA (n=39) or HPBA (n=38). Primary and secondary patency at 6 months were 60%, 64%, 40% and 84%, 91%, 81% for cPTA, CBA and HPBA respectively. The difference in primary and secondary patency between CBA and HPBA were statistically significant (p<0.013 and p<0.024 respectively). There was a significant complication of venous
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
59
11 programma & abstracts Abstracts perforation following CBA which was successfully managed with prolonged balloon inflation. Thirty day mortality was 0.01%.
Conclusion: Conventional PTA is an effective treatment in most patients with stenotic AVF/AVG. For stenoses resistant to conventional PTA, CBA is superior to HPBA as the second line treatment.
O11.03 RESULTATEN VAN EEN FASE 1, DOSIS ESCALATIE STUDIE NAAR HOLMIUMRADIOEMBOLISATIE IN PATIëNTEN MET IRRESECTABELE, CHEMOREFRACTAIRE LEVER METASTASEN: DE HEPAR TRIAL M.L.J. Smits, J.F.W. Nijsen, M.A.A.J. van den Bosch, M.G.E.H. Lam, M.A.D. Vente, W.P.Th.M. Mali, A.D. van het Schip, B.A. Zonnenberg Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
Gy (n=3), en 80 Gy (n=3)). De cohorten werden uitgebreid tot maximaal zes patiënten in geval van dosis limiterende toxiciteit. Het primaire eindpunt van deze studie was de maximaal getolereerde radiatie dosis. Deze studie staat geregistreerd bij ClinicalTrials.gov, nummer NCT01031784.
Introductie: Holmium-166 (166Ho) poly(L-lactic acid) microsferen zijn ontwikkeld voor radioembolisatie van lever tumoren. 166 Ho-microspheren zijn uniek vanwege het feit dat ze in vivo kunnen worden afgebeeld met zowel SPECT als MRI. In deze fase 1 klinische studie werd de maximaal getolereerde radiatie dosis (MGRD) en de veiligheid van 166Ho-radioembolisatie (RE) onderzocht in patiënten met lever metastasen. Methoden: In deze prospectieve studie werden 15 patiënten met irresectabele, chemorefractaire lever metastasen geïncludeerd en behandeld met een oplopende lever geabsorbeerde doses 166Ho-microsferen (20 Gy (n=6), 40 Gy (n=3), 60
Conclusie: 166Ho-radioembolisatie kan veilig worden uitgevoerd in patiënten met lever metastasen. Voor verder klinisch gebruik is een geabsorbeerde lever dosis van 60 Gy het streven bij 166Ho-RE. Een fase 2 studie start op korte termijn.
O11.04 ENDOLEAK DETECTION IN PATIENTS AFTER ENDOVASCULAR ABDOMINAL ANEURYSM REPAIR WITH AN ALBUMIN BINDING CONTRAST AGENT J. Habets, H.J.A. Zandvoort, L.W. Bartels, F.L. Moll, J.A. van Herwaarden, T. Leiner Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
FOV 450x345mm, acquisition matrix 2x2x2mm, and acquisition time 18 seconds. Post-contrast images were required 5 and 15 minutes after contrast administration. For the CTA examinations, the presence of endoleaks was evaluated on both the arterial and delayed enhanced images. Two observers evaluated all MRI examinations in consensus for the presence of endoleaks comparing pre-contrast and post-contrast T1 fat suppressed spin echo images.
Purpose: To determine the diagnostic value of an albumin binding contrast agent in the detection of endoleaks in patients with aneurysm growth and no or uncertain endoleak on CTA.
Results: Eight patients (median aneurysm diameter was 74mm (IQR 69-94) were evaluated. CTA assessment resulted in the following scores for the presence of endoleaks: absent (2/8; 25%), very uncertain 3/8; 38%), somewhat uncertain (1/8; 13%), certain (1/8; 13%) and very certain (1/8; 13%). Endoleaks were present in 8/8 patients (100%) on the postcontrast MRI images. Endoleaks were more pronounced at MR imaging on late post-contrast images in 6/8 patients (75%) (Figure 1).
Methods: Patients after endovascular repair for abdominal aortic aneurysm (EVAR) were included if (1) there was continued aneurysm growth; and (2) no or uncertain endoleak at CTA. Multihance®, an albumin binding contrast agent with a weak protein interaction, was administered at a dose of 0.15mmol/kg and a flow rate of 1.0ml/sec. All MRI scans were performed on a 1.5T clinical scanner with a surface body coil for signal reception. The following scan parameters were used: TR/TE1/TE2/α 5.9 ms/1.8ms/4.0ms/15°, slice thickness 2mm, 60
Resultaten: 15 patiënten hebben 166Ho-radioembolisatie (RE) ondergaan met een gemiddelde totaal toegediende activiteit van 5085 MBq ± 2876 MBq en een gemiddelde geschatte geabsorbeerde dosis op de lever van 40 Gy ± 23 Gy. Het 20-Gy cohort werd uitgebreid naar zes patiënten vanwege het optreden van een serious adverse event (longembolie). In het 80-Gy cohort trad dosis limiterende toxiciteit op in twee patiënten: graad 4 trombocytopenie, graad 4 hyperbilirubinemie, graad 3 leukopenie, en graad 3 hypoalbuminemie in één patiënt, en graad 3 buikpijn in de andere patiënt. De MGRD werd derhalve vastgesteld op 60 Gy.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Conclusions: MRI with an albumin binding contrast agent is a promising additional imaging technique to CTA for the detection of endoleaks in patients with aneurysm growth after EVAR.
11
interventieradiologie
Figure 1
O11.05 EFFICACY OF A NOVEL VOLUMETRIC MAGNETIC RESONANCE-GUIDED HIGH INTENSITY FOCUSED ULTRASOUND TECHNIQUE FOR THE TREATMENT OF SYMPTOMATIC UTERINE FIBROIDS M.E. Ikink, M.J. Voogt, H.M. Verkooijen, K.J. Schweitzer, W.P.Th.M. Mali, L.W. Bartels, M.A.A.J. van den Bosch Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht Purpose: To assess the clinical efficacy of Magnetic Resonance-guided High Intensity Focused Ultrasound (MR-HIFU) using a novel volumetric ablation technique for treatment of symptomatic uterine fibroids. Materials & methods: Premenopausal women (n=169) with symptomatic uterine fibroids were prospectively included. Forty-four patients (26%) were considered eligible for MR-HIFU based on diagnostic MRI. The remaining 125 (74%) women were excluded because of e.g. fibroid size, number, intensity on T2-weighted MRI, or lack of contrast enhancement. The primary endpoint was a significant clinical improvement in the transformed Symptom Severity Score (SSS) of the Uterine Fibroid Symptom and Quality 1 7 E
of Life (UFS-QoL) questionnaire, defined as a 10-point improvement at 6 months. Secondary endpoint was fibroid volume reduction during follow-up determined on T2-weighted MR Images. Results: Forty-four patients were treated with volumetric MR-HIFU. To date, 37 patients (84%) have completed the targeted 6 months follow-up. In two cases the treatment was terminated preliminary due to insufficient tissue temperature rise and/or patient physical discomfort. Five patients sought alternative treatment shortly after MR-HIFU treatment because of unsatisfactory symptom relief and withdrew from further follow-up. Nineteen patients (60%) reported a clinical improvement of more than 10-points in the SSS at 6 months. The median SSS improved from 53.1 (range 6.3-90.6) at baseline to 36.0 (range 0-75.0) after 6 months (p<0.0001). Median fibroid volume was 328 cm3 (range 23-1028) at baseline, which reduced to 223 cm3 (range 4.5-1021) at 6 months, corresponding to a significant shrinkage of 27%. Conclusion: Volumetric MR-HIFU treatment for symptomatic uterine fibroids resulted in clinically relevant symptom improvement in 60% of the patients at 6 months post-treatment. R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
61
11 programma & abstracts Abstracts O11.06 PERCUTANEOUS CHOLECYSTOSTOMY: SINGLE CENTRE EXPERIENCE IN 111 PATIENTS WITH AN ACUTE CHOLECYSTITIS R. Peters, S. Braak, S. Rakic ZGT Almelo, Almelo Objectives: To evaluate the safety and long-term outcome of percutaneous cholecystostomy (PC) under radiologic guidance for acute calculeous and acalculeous cholecystitis (ACC and AAC) in all patients undergoing the procedure at our institution. Methods: We performed a retrospective analysis of 111 patients undergoing PC from 2005 to 2011. The mean follow-up was 55 months. Patients were divided into two groups AAC and ACC. Of these 111 patients, comorbidity and American Society of Anesthesiologists (ASA) classification were determined. The outcome of technical success, indication, complications, recurrence rate and long-term outcome for both groups were determined.
62
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Results: 24 patients with AAC and 87 patients with ACC underwent PC. 12/24 (50%) patients with AAC were hospitalized on the Intensive Care. Drain dislodgment was found without sequelae in 8 (7,2%) patients. The procedure failed in 2 (1,8%) patients. There were 4 (3,6%) abscess and 2 (1,8%) fistulas post PC. Elective cholecystectomy was performed in 33/111 (29,7%). 49/87 (56,3%) patients with gallstones underwent cholecystectomy, 38/87 (43,7%) didn’t need surgery because the follow-up was too short to make conclusions or they died of non-biliary disease. In the AAC group no recurrent cholecystitis occurred in 17/24 (70,8%) patients, 3/24 (12,5%) needed surgery later on and 4/24 (16,6%) patients died on the Intensive Care. Conclusion: PC is a low-invasive treatment with low complication rate for patients with acute cholecystits whom considered being at high-risk for cholecystectomy. Good selection (ASA III and IV) and indication is needed in patients with ACC before PC because the majority will be operated later on. AAC can be managed non-operatively and further treatment might not be needed.
12
Musculoskeletale radiologie / Onderwijs
Sessie 12 Musculoskeletale radiologie / Onderwijs Vrijdag 28 september, 9:45 - 11:00 uur O12.01 DE RADIOLOOG VAN DE TOEKOMST: WERKZAAMHEDEN VAN JONGE RADIOLOGEN IN ORGAANGEBIEDEN NU EN IN DE TOEKOMST D.R. Rutgers1, P.A.M. Kint2, B.A.R. Tonino3, D.S. te Boekhorst4, J.P.J. van Schaik1 1 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht 2 Amphia Ziekenhuis, Breda 3 Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem 4 Maasziekenhuis Pantein, Boxmeer Doel: Onderzoeken in hoeveel en welke orgaangebieden jonge radiologen nu werken en later willen werken. Methoden: Descriptieve pilot-studie onder 40 achtereenvolgende radiologen die tussen 2006 en 2012 radioloog werden en hun radiologie-opleiding gedeeltelijk of geheel doorliepen in het UMC van één van de OOR-regio’s. Digitaal werd geënquêteerd naar leeftijd, geslacht, werkomgeving, recente verrichtingen in de 8 orgaangebieden (abdomen/thorax/MSK/neuro-hoofdhals/mammo/kinder/cardio-vasculair/ angio-interventie), expertise-terreinen (gedefinieerd als orgaangebieden waarin de radioloog zijn/haar kennis en ervaring lokaal als bovengemiddeld beschouwt), en gewenste toekomstige werkzaamheden.
O12.02 TECHNICAL AND CLINICAL IMAGE QUALITY COMPARISON OF 3-MEGAPIXEL AND 6-MEGAPIXEL LIQUID CRYSTAL DISPLAY (LCD) MONITORS FOR RADIOLOGY F.E.M. Dams, K.Y.E. Leung, S.P. Niehof, P.H.M. van der Valk, J. Bosman Albert Schweitzer ziekenhuis, Dordrecht Purpose: To be able to make a cost-effective decision in purchasing new medical displays we compared displays of three major manufacturers to evaluate if there is a significant difference in image quality. Materials & methods: We compared the image quality of 1 7 E
Resultaten: De respondenten (n=32, responspercentage 80%; man/vrouw=19/13 (59%/41%)) waren gemiddeld 37 jaar (± 3 SD) en sinds gemiddeld 2.7 jaar (± 1.6 SD) radioloog. Zij werken nu in academische ziekenhuizen (n=12, 38%), perifere ziekenhuizen met arts-assistenten radiologie (n=12, 38%), en perifere ziekenhuizen zonder arts-assistenten radiologie (n=8, 24%).In de voorafgaande 6 maanden hadden 3 respondenten (9%) verrichtingen uitgevoerd in 1-2 orgaangebieden, 10 (31%) in 3-4, 12 (38%) in 5-6, en 7 (22%) in 7-8 orgaangebieden, meestal abdomen (84% van de respondenten), thorax (81%) en neuro-hoofdhals (78%). Zeven respondenten (22%) beschouwden 3 orgaangebieden als hun expertise-terrein, 18 (56%) 2 orgaangebieden, en 7 (22%) 0-1 orgaangebied. In de toekomst willen 6 respondenten (19%) het liefst in 1-2 orgaangebieden werken, 16 (50%) in 3-4, 7 (22%) in 5-6, en 3 (9%) in 7-8 orgaangebieden. Negentien respondenten (59%) prefereren dan hetzelfde aantal expertise-terreinen als nu, 12 (38%) meer en 1 respondent (3%) minder. Conclusie: De meeste geënquêteerde jonge radiologen werken in 3-4 of 5-6 orgaangebieden en beschouwen 2 of 3 orgaangebieden als expertise-terrein. De meesten wensen dit ook in toekomstige werkzaamheden. Gezien deze bevindingen is te overwegen om in de radiologie-opleiding differentiatie in tenminste twee orgaangebieden mogelijk te maken.
three three-megapixel (3 MP) displays, Barco, Eizo and NEC, and a Barco six-megapixel (6 MP) display. The names of the manufactures were shielded. Technical assessment was performed following acceptance criteria and test patterns proposed by the American Association for Physicists in Medicine (AAPM). For clinical assessment twelve radiologists and seven residents scored AAPM Task Group (TG) 18 X-ray images of thorax, knee and breast, thorax CT and brain MR images. AAPM image quality criteria, such as sharpness and contrast, were scored on an analogue scale from 0 to 10. Statistical analysis was performed using repeated measures analysis of variance (ANOVA). Results: The Barco 3MP display passed all acceptance criteria. The Eizo and NEC displays passed the acceptance
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
63
12 programma & abstracts Abstracts criteria, except for the darkest pixel-value in the grayscale display function. The Barco 6 MP failed criteria for maximum luminance response and veiling glare. Clinical assessment outcomes were 7.8 ± 1.1 (Barco 3 MP), 7.8 ± 1.2 (Eizo), 8.1 ± 1.0 (NEC) and 8.1 ± 1.0 (Barco 6 MP). No statistically significant differences were found.
Conclusion: According to the tested criteria the displays have comparable technical and clinical image quality, if calibrated properly. In the purchase of new displays financial aspects should also be taken into consideration.
O12.03 3D DELAYED GADOLINIUM-ENHANCED MRI OF CARTILAGE AT 3.0 TESLA USED TO EVALUATE THE EFFECT OF HYALURONIC ACID ON CARTILAGE QUALITY IN KNEE OSTEOARTHRITIS PATIENTS J. van Tiel, M. Reijman, P.K. Bos, J. Hermans, G.M. van Buul, J.A.N. Verhaar, G.P. Krestin, S.M. Bierma-Zeinstra, H. Weinans, G. Kotek, E.H.G. Oei Erasmus MC, Rotterdam
Methods: In 15 patients with knee OA, dGEMRIC was acquired at baseline and four months after HA at 3T using a 3D FSPGR sequence. To evaluate patient symptoms, the knee injury and osteoarthritis outcome score (KOOS) questionnaire was recorded at baseline and follow-up. Cartilage quality was assessed in eight cartilage regions of interest (ROIs) in the medial and lateral tibiofemoral knee compartment by calculating the T1GD relaxation times in each ROI. Outcomes of dGEMRIC and KOOS before and four months after HA were compared using paired testing to evaluate symptomatic and potential structural effects of HA.
Purpose: Intra-articular viscosupplementation with hyaluronic acid (HA) of osteoarthritic (OA) knees has a well-established positive effect on patient symptoms. Although the working mechanism is not clear, it has been suggested that HA might improve cartilage quality because of its potentially beneficial effect on glycosaminoglycan (sGAG) content of cartilage. Recently, we showed that dGEMRIC is a highly reproducible measure of cartilage quality in longitudinal OA research. This study assessed if improvement in knee cartilage quality can be detected with dGEMRIC in OA knees four months after HA.
Results: Outcomes of dGEMRIC four months after HA did not improve significantly compared to baseline in any of the analyzed cartilage ROIs (figure 1A). However, except for the subscale “Symptoms”, all KOOS subscales improved significantly after HA (figure 1B). Discussion: Outcomes of dGEMRIC indicate that no improvement in cartilage quality is detectable in OA knees four months after HA. However, similar to previous research, patient complaints decreased significantly after HA. These results suggest that the working mechanism of HA is not acting through an improvement of sGAG content in cartilage.
Figure 1: A: Mean dGEMRIC outcome in search ROI pre (white box) and post (grey box) viscosupplementation with hyaluronic acid. B: Mean KOOS outcomes per subscale pre (white box) and post (grey box) viscosupplementation with hyaluronic acid. ADL: daily activities, QOL: quality of life. Boxes range from 25th to 75th percentile, whiskers run from min to max, the horizontal line in the box represents the median, the plus sign shows the mean and **: p < 0.001.
64
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
12
Musculoskeletale radiologie / Onderwijs O12.04 DIFFERENTIAL DIAGNOSTIC VALUE OF 1.5 TESLA EXTREMITY MRI IN EARLY ARTHRITIS W. Stomp, A. Krabben, D.M.F.M. van der Heijde, J.L. Bloem, T.W.J. Huizinga, A.H.M. van der Helm-van Mil, M. Reijnierse Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Purpose: Many studies have described the use of MRI in established RA and other rheumatic diseases. However there is a lack of studies determining its value in patients with early arthritis. The objective of this study is to evaluate the differential diagnostic value in early arthritis, with an emphasis on the early diagnosis of rheumatoid arthritis.
diagnostic groups, except for tenosynovitis score which was lower in osteoarthritis (1,00 vs 5,83, p<0.01). No positive determinants were found for RA. Discussion: None of the individual parameters evaluated nor the total score adequately discriminated between RA and other diagnostic groups in early arthritis. Further longitudinal studies are required that combine MRI data with clinical data and determine the value of MRI specifically in the group of undifferentiated arthritis patients, in whom the need for supplemental diagnostic tools is the highest.This research was supported by the Center for Translational Molecular Medicine.
Methods: In a prospective study, patients with recent onset arthritis received an MRI of the wrist, metacarpophalyngeal and metatarsophalyngeal joints. Acquired sequences were Coronal T1, coronal T2 fatsat and coronal and axial T1 fatsat after IV gadolinium contrast administration. Synovitis, tenosynovitis, bone marrow edema and erosions were scored according to OMERACT RAMRIS score and diagnoses were established by the treating rheumatologists, blinded to MRI findings. Results: 58 early arthritis patients were studied. Initial diagnosis was rheumatoid arthritis according to ACR87 criteria in 12 patients, undifferentiated arthritis in 27, psoriatric arthritis (PsA) in 8, osteoarthritis (OA) in 5 patients and other diagnoses were made in 6 patients. MRI parameters did not differ between RA and any of the other
Table 1: Mean RAMRIS scores grouped by diagnosis. RA = rheumatoid arthritis, UA = undifferentiated arthritis, OA = osteoarthritis, PsA = psoriatric arthritis.
O12.05 COMPUTED TOMOGRAPHY FOR THE DETECTION OF THUMB BASE OSTEOARTHRITIS, COMPARISON WITH DIGITAL RADIOGRAPHY M.S. Saltzherr, J.W. van Neck, G.S.R. Muradin, R. Ouwendijk, J.J. Luime, J.H. Coert, S.E.R. Hovius, R.W. Selles Erasmus MC, Rotterdam Objective: To compare Computed Tomography (CT) with digital radiography for the evaluation of osteoarthritis (OA) of the first carpometacarpal (CMC1) and scapho-trapezotrapezoidal (STT) joint. Design: We retrospectively identified patients clinically suspected for CMC1 OA or STT OA between January 2008 and March 2011 at our outpatient clinic who had both a digital radiograph and a CT-scan of the hand within a threemonth period. CT and radiographic images were scored
1 7 E
independently by two musculoskeletal radiologists for joint space narrowing (JSN), osteophytes, subchondral sclerosis, bone cysts, and erosions in the CMC1 and STT joint. Results: Thirty patients were identified. The inter-reader reliability of CT for the detection of CMC1 OA (ICC 0.87) and STT OA (ICC 0.80) was higher than radiography (ICC’s 0.51 and 0.45). In comparison with their own radiographical scoring, both readers detected with CT more cases with CMC1 OA (8 and 4 respectively) and STT OA (13 and 4 respectively). Conclusions: CT had a higher inter-reader reliability and detection rate for both CMC1 and STT OA, compared to radiography. Since treatment selection of thumb base OA depends on the pathology presence in both the CMC1 and STT joint, CT may improve treatment selection and thus patient outcome.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
65
12 programma & abstracts Abstracts O12.06 OSTEOPOROTIC VERTEBRAL FRACTURE PREVALENCES VARY WIDELY BETWEEN RADIOLOGICAL SCORING METHODS: A PROSPECTIVE COHORT STUDY S.J. Breda, L. Oei, F. Ly, E. van Meel, E. Dogterom, L.G.C. de Kok, J.B.J. van Meurs, A. Hofman, H.A.P. Pols, A.G. Uitterlinden, M.C. Zillikens, G.P. Krestin, F. Rivadeneira, E.H.G. Oei Erasmus MC, Rotterdam Purpose: Ageing of populations implicate increasing numbers of osteoporotic fractures, which are associated with morbidity and mortality. Vertebral fractures (VFx) are most prevalent and are often a first presentation of osteoporosis. Several methods for radiological assessment of VFx exist, but a gold standard is lacking. Methods: We applied two methods for scoring osteoporotic VFx. The algorithm based qualitative (ABQ) method primarily focuses on depression of the central endplate, while quantitative morphometry (QM) evaluates vertebral height loss. Trained assistants, supervised by a musculoskeletal radiologist, scored lateral spine radiographs using either
Figure 1: Fracture prevalence by vertebral level.
66
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
ABQ or SpineAnalyzer® software-assisted QM according to Genant. Results: Radiographs were scored for 2475 participants. With QM, 516 fractures were identified (20.8%, CI: 19.2%-22.4%), compared to 83 fractures (3.4%, CI: 2.6%4.1%) with ABQ. Of all individuals, 77.9% (n=1930) were identified as having no fractures, while 2.2 % (n=54) were scored fractured according to both methods. QM scored 462 fractures (18.7%) which were scored as no fracture with ABQ and 29 fractures (1.2%) were exclusively scored by ABQ. With ABQ, most fractures were found at the thoraco-lumbar junction (T11-L1), at which superior endplate fractures were most frequent. Lumbar and mid-thoracic (T7) fractures were also common. With QM, the majority of fractures were mid-thoracic (T6-T8) and low thoracic (T11, T12). Most of them were wedge-shaped (95.6%). Conclusions: Osteoporotic VFx prevalence rates are significantly different when applying either QM or ABQ. Because of the clinical relevance of osteoporotic VFx, a golden standard is needed to achieve consensus on fracture definition.
auteursindex
Auteursindex AUTEUR
abstract
Adam, J.A. O06.04 Adams, A. O10.05 Aftab, S.A. O11.02 Alderliesten, T. O06.01 Algra, P.R. O07.02, O07.08 Arnoldussen, C.W.K.P. O09.01 Baak, L.C. O08.04 Bakers, F.C.H. O02.02, O02.06 Bakker, C. O02.03 Barber, I. O06.04 Bartels, L.W. O01.08, O07.03 O11.04, O11.05 Beek, F.J.A. O06.04 Beenen, L.F.M. O07.09 Beets-Tan, R.G.H. O02.02, O02.05 O02.06, O04.01, O04.05 Beets, G.L. O02.02, O02.05, O02.06 Behrendt, F.F. O09.05 Benders, M.J.N.L. O06.01 Berendsen, R. O02.03 Berg, J.M. van den O06.03 Bergers, E. O04.03, O10.03, O10.04 Bierings, M.B. O06.04 Bierma-Zeinstra, S.M. O12.03 Biermann, K. O01.03, O08.06 Biessels, G.J. O05.03, O05.04 Bipat, S. O08.03, O08.04 Bloem, J.L. O12.04 Boekhorst, D.S. te O12.01 Boellaard, T.N. O02.04 Boetes, C. O04.01 Bohte, A.E. O08.04 Booij de, M. O02.03 Bos, D. O05.01 Bos, P.K. O12.03 Bosch, A.M. O10.03, O10.04 Bosch, H.C.M. van den O09.02, O09.03 Bosch, M.A.A.J. van den O01.08 O04.06, O07.03, O08.01 O08.05, O11.03, O11.05 Bosman, J. O12.02 Bouwhuijsen, Q. van den O09.06 Braak, S.B. O07.01, O11.06 Breda, S.J. O12.06 Brundel, M. O05.03, O05.04 Buckens, C.F.M. O06.05 Budde, R.P.J. O01.09, O03.03, O03.04 Burggraaf, K. O03.01
Burgmans, M.C. O01.01, O01.02 O11.01, O11.02 Buul, G.M. van O12.03 Cappendijk, V.C. O02.02, O02.06 Castro, C. O04.05 Clarijs, R. O02.03 Coert, J.H. O12.05 Cornel, J.H. O07.02 Coupé, V.M.H. O10.03 Cuypers, P.W.M. O09.02 Dams, F.E.M. O12.02 Daniels, A. O09.02 Dankbaar, J.W. O05.02 Das, M. O03.02, O03.05 O03.06, O09.05 Deckers, R. O07.03 Dehghan, A. O09.06 Deserno, W. O02.06 Devos, A. O01.04 Dijk, A.C. van O09.04 Dijk, R.A.J.M. van O07.05 Dijke, C.F. van O07.02 Dikkers, R. O01.04 Dogterom, E. O12.06 Dohle, G.R. O01.06 Dolman, K.M. O06.03 Donkers-van Rossum, A.B. O04.02 Driessen-Waaijer, A. O07.07 Droogh-de Greve, K. O10.06 Dubelaar, I.J.M. O10.02 Duijm, L.E.M. O04.02, O04.04, O09.03 Duyndam, D.A.C. O07.07 Dwarkasing, R.S. O01.03, O01.04 O01.05, O01.06, O08.02, O08.06 Elderen, S.G.C. van O03.01 Elias, R. O01.03, O08.06 Elias, S.G. O10.05 Erkel, A.R. van O01.01, O01.02 Fassaert, T.A. O10.02 Fonville, S. O09.04 Franco, O.H. O09.06 Garsse, L. van O03.05, O03.06 Geelkerken, R.H. O02.01 Geenen, R.W.F. O07.02 Gilhuijs, K.G.A. O07.03, O10.05 Ginneken, B. van O05.02, O06.06 Gondrie, M.J. O06.05 Graaf, R. de O09.01 Graaf, Y. van der O06.05 Granata, C. O06.04 1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
Gratama, J.W. O10.06 Groen, H.J.M. O06.05 Groenendaal, F. O06.01 Groenewoud, J.H. O04.02 Haan, M.C. de O02.04 Habets, J. O03.04, O11.04 Haloua, M.H. O04.03, O10.03, O10.04 Hattem, A.M.G. van O09.04 Hausen, A. zur O02.05 Heer, L.M. de O01.09 Heestermans, A.A.C.M. O07.02 Heijde, D.M.F.M. van der O12.04 Heijnen, L.A. O02.02, O02.05, O02.06 Heitbrink, M.A. O07.06 Helm-van Mil, A.H.M. van der O12.04 Hemke, R. O06.03 Hendrikse, J. O05.03, O05.04, O06.01 Hermans, J. O12.03 Herwaarden, J.A. van O11.04 Hofman, A. O05.01, O09.06, O12.06 Houston, G.C. O05.05 Hovius, S.E.R. O12.05 Huijbregts, J.E. O08.05 Huisman, A.B. O02.01 Huizinga, T.W.J. O12.04 Ikink, M.E. O01.08, O11.05 Ikram, M.A. O05.01 Imhof-Tas, M.W. O06.06 Irani, F.G. O11.01, O11.02 Isgum, I. O06.05 Issa, A.I. O07.06, O07.08 Jager, G.J. O10.01, O10.02 Jansen, P.L.M. O08.04 Jong, M.D.F. de O10.01, O10.02 Jong, P.A. de O01.09, O03.04, O06.05 Jurencak, T. O03.05, O03.06, O09.05 Karssemeijer, N. O06.06 Keizer, B. de O06.04 Kersbergen, K.J. O06.01 Kesselring, S.C. O04.04 Keymeulen, K. O04.01 Kietselear, B. O03.05, O03.06 Kint, P.A.M. O12.01 Klaveren, R.J. van O06.05 Knegt, R.J. de O08.04 Klomp, D.W.J. O04.06 Knol, R.J.J. O07.02 Koedam, E. O06.06 Köhler, M.O. O07.03 Kok, L.G.C. de O12.06 -
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
67
programma & abstracts auteursindex Kolk, A.G. van der O05.03, O05.04 Kolkman, J.J. O02.01 Koning, H.J. de O06.05 Koopman, M. O08.05 Kotek, G. O12.03 Koudstaal, P.J. O09.04 Krabben, A. O12.04 Krekel, N.M.A. O04.03, O10.03, O10.04 Krestin, G.P. O01.03, O01.04, O01.05, O01.06, O08.02, O08.06, O12.03, O12.06 Kuijpers, T.W. O06.03 Kwee, T.C. O06.04 Lam, M.G.E.H. O08.05, O11.03 Lamb, H.J. O03.01 Lambregts, D.M.J. O02.02, O02.05 O02.06 Lammering, G. O02.03 Lammers, J.W.J. O06.05 Lange, E.S.M. de O04.03 Langedijk, E.R. O06.02 Lavini, C. O06.03 Leenders, G.J.L.H. van O01.05, O01.06 Leeuw, L.A. de O02.01 Leeuwen, M.S. van O08.01 Leijtens, J.W.A. O02.06 Leiner, T. O01.09, O03.03, O03.04, O09.01, O11.04 Leung, K.Y.E. O12.02 Liem, J. O08.02 Lieshout, A. van O07.04 Littooij, A.S. O01.07, O06.04 Lobbes, M.B.I. O04.01, O04.05 Loeffen, D. O03.02 Loo, C. O10.05 Lopes Cardozo, A.M.F. O10.03, O10.04 Louwman, M.W.J. O04.02 Lugt, A. van der O05.01, O09.04, O09.06 Luijten, M. O05.05 Luijten, P.R. O04.06, O05.03, O05.04 Luime, J.J. O12.05 Ly, F. O12.06 Maas, M. O02.02, O02.05, O02.06 Maas, M. O06.03, O07.09 Makanyanga, C. O08.03 Mali, W.P.Th.M. O01.08, O03.04, O04.06, O06.05, O07.03, O10.05, O11.03, O11.05 68
k i j k
o o k
o p o f
Manen, C.J. van O07.05 Martens, M.H. O02.02, O02.05, O02.06 Mattace-Raso, F. O09.06 Meel, E. van O12.06 Meer, R.W. van der O03.01 Meij-de Vries, A. O06.02 Meijer, S. O04.03, O10.03, O10.04 Meiss, L. O06.06 Merckel, L.G. O07.03 Mets, O.M. O06.05 Meurs, J.B.J. van O12.06 Mihl, C. O03.02, O03.06, O09.05 Moll, F.L. O11.04 Muller, S. O10.03, O10.04 Muradin, G.S.R. O12.05 Nae, Y. O03.03 Neck, J.W. van O12.05 Nederend, J. O04.02, O04.04 Nederveen, A.J. O08.04 Niehof, S.P. O12.02 Niet, A. de O08.04 Nieuwkerk, C.M.J. van O08.04 Nievelstein, R.A.J. O01.09, O06.04 Nijsen, J.F.W. O11.03 Nio, C.Y. O08.03 Nusman, C.M. O06.03 Oei, E.H.G. O12.03, O12.06 Oei, L. O12.06 Ommen, V. van O03.05, O03.06 Ong, C.L. O01.07 Ooms, S. O05.05 Oosterhof-Berktas, R. O02.01 Osanto, S. O03.01 Oudkerk, M. O06.05 Ouwendijk, R. O12.05 Paardt, M.P. van der O02.04 Palen, J. van der O02.01 Papanikolaou, N. O02.05 Pendse, D. O08.03 Pengel, K.E. O10.05 Peters-Bax, L. O06.06 Peters, R.P. O07.01, O11.06 Petersen, E.T. O06.01 Pols, H.A.P. O12.06 Ponsen, K.J. O06.02 Prokop, M. O05.02, O06.05 Prompers, L. O04.05 Quekel, L.G.B.A. O06.06 Raaijmakers, R. O03.03
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Rakic, S.R. O11.06 Ravesteijn, V.F. van O02.04 Reijman, M. O12.03 Reijnierse, M. O12.04 Riedl, R.G. O02.05 Rijn, P.A.C. van O07.02 Rijswijk, C.S.P. van O01.01, O01.02 Rivadeneira, F. O12.06 Roos, A. de O03.01, O09.02, O09.03 Rosenbaum, C.E.N.M. O08.05 Rossum, M.A.J. van O06.03 Rozendaal, L. van O04.05 Rutgers, D.R. O12.01 Rutten, M.J.C.M. O07.04, O10.01, O10.02 Saltzherr, M.S. O12.05 Sassen, S. O02.03 Schaaf, I.C. van der O05.02 Schaefer-Prokop, C.M. O06.06 Schaik, J.P.J. van O12.01 Schalekamp, S. O06.06 Schalkx, H.J. O08.01 Schep, N.W.L O07.09 Schilham, A.M.R. O01.09 Schinkel, L.D. van O03.01 Schip, A.D. van het O11.03 Schipper, R.J. O04.05 Schonenberg, D. O06.03 Schouten, W.R. O01.05 Schreurs, W.H. O04.03 Schuttevaer, H.M. O01.01, O01.02 Schweitzer, K.J. O11.05 Seeters, T. van O05.02 Selles, R.W. O12.05 Selwaness, M. O09.06 Serlie, I.W.O. O02.04 Setz-Pels, W. O09.02, O09.03 Sinkus, R. O08.04 Slaar, A. O07.09 Smidt, M. O04.01, O04.05 Smit, E.J. O05.02 Smits, M. O05.05 Smits, M.L.J. O11.03 Snoeren, M.M. O06.06 Sosef, M. O02.03 Stehouwer, B.L. O04.06 Steketee, R.M.E. O05.05 Stockmann, H.BA.C. O04.03 Stoker, J. O02.04, O06.02, O08.03, O08.04
auteursindex
Stomp, W. O12.04 Stralen, M. van O08.01 Sucha, D. O05.04 Swieten, J.C. van O05.05 Takx, R.A.P. O03.02 Tan, B.S. O11.01, O11.02 Tan, S.G. O11.01, O11.02 Taneja, M. O11.01, O11.02 Tay, K.H. O11.01, O11.02 Taylor, S. O08.03 Teijink, J.A.W. O09.03 Teo, T.K. O11.01, O11.02 Terpstra, V. O08.04 The, G.Y.M. O09.02 Tiehuis, A.M. O06.06 Tiel, J. van O12.03 Tielbeek, J.A.W. O08.03 Tol, M.P. van den O04.03, O10.03, O10.04 Tonino, B.A.R. O12.01 Uitterlinden, A.G. O12.06 Valk, P.H.M. van der O12.02 Veen, H. van der O04.03, O10.03, O10.04 Veldhuis, W.B O04.06, O08.01, O08.05 Velthuis, B. O05.02 Vente, M.A.D. O11.03 Verhaar, J.A.N. O12.03 Verheij, J. O08.04 Verkooijen, H.M. O11.05 Vermoolen, M.A. O06.04 Vernooij, M.W. O05.01, O09.06 Verschakelen, J.V. O07.01 Verschuuren, S.I. O01.05, O01.06 Versteylen, M. O03.02 Verwoert, G.C. O09.06 Viergever, M.A. O06.05 Vis, J.B. de O06.01 Visser, F. O05.03 Vlassenbroek, A. O03.03 Vliegen, R. O02.03 Vliegenthart, R. O06.05 Vlies, D. van der O10.06 Vlies, M. van der O07.07 Vliet, L.J. van O02.04 Vonken, E.J. O05.02 Voogd, A.C. O04.02 Voogt, M.J. O01.08, O11.05 Vos, F.M. O02.04
Vries, B. de O04.05 Vries, L.S. de O06.01 Wals, J. O02.03 Weinans, H. O12.03 Wentzel, J.J. O09.06 Westenberg, J.J.M. O09.02, O09.03 Westerbeek, R.E. O07.05 Wiarda, B.M. O06.02, O07.06 Wildberger, J.E. O03.05, O03.06, O04.01, O04.05, O09.05 Willemink, M.J. O01.09, O03.03, O03.04 Willemse, P.M. O03.01 Willemssen, F.E.J.A. O01.03, O08.02, O08.06 Win, J. de O10.06 Win, H.H. O11.02 Wit, R.H. de O10.04 Witteman, J.C.M. O05.01, O09.06 Wittenberg, R. O06.06 Wittens, C.H.A. O09.01 Wolf, M.A.F. de O09.01 Wolters, S.L. O09.03 Zaag-Loonen, H.J. van der O10.06 Zadi, T. O09.04 Zandvoort, H.J.A. O11.04 Zanen, P. O06.05 Zant, F.M. van der O07.02 Zhuang, K.D. O11.01 Zillikens, M.C. O12.06 Zonnenberg, B.A. O11.03 Zsiros, J. O06.04 Zwanenburg, J.J.M. O05.03
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
69
programma & abstracts aantekeningen
70
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
aantekeningen
1 7 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 7
e n
2 8
S E P T E M B E R
2 0 1 2
71
programma & abstracts PLATTEGROND En programma
LIMOUSIN 1
LIMOUSIN 2
LIMOUSIN 3
DEXTER 19
DEXTER 29
FOYER
DEXTER 11-14
DEXTER 21-24
REGISTRATIE
GARDEROBE
ENTREE
72
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Met vriendelijke groet, Vincent Cappendijk Voorzitter Organiserend comité Radiologendagen 2012
Het uitgebreide programma en de omschrijving en de leerdoelen van de Refresher courses en de Interactieve workshops vindt u op pagina 2 t/m 14.
Voorwoord
Geachte collega’s,
Welkom in ‘s Hertogenbosch! Ik hoop van harte dat U de komende 2 dagen als zeer leuk zult ervaren. En trots naar huis zult gaan... Ja! Radiologen, dat zijn wij! Loop in de wereld een willekeurig museum in met een tentoonstelling over de geneeskunde. Altijd zult U 2 essentiële attributen zien die grote stappen voorwaarts in de gezondheidszorg mogelijk hebben gemaakt: De microscoop en het röntgentoestel. Het is voor de radioloog niet bij een röntgentoestel gebleven. Met al deze apparatuur heeft de radioloog een natuurlijke voorsprong om zich te ontplooien. En dat kan... tijdens de Radiologendagen 2012!
De radioloog van de toekomst. De man / vrouw met veel meer competenties dan alleen kennis van zijn apparaten en beoordeling van beelden. Een goede communicator, handige organisator en expert in sociale – en digitale netwerken. Oog voor de wereld om ons heen.
Zeer veel dank aan de sponsoren. Uw investering in onze toekomst is hopelijk ook een waardevolle investering in uw bedrijf. Collega radiologen: Neem graag de moeite een moment van gedachte te wisselen met onze industriële partners.
Graag ook uw blik in het programmaboek op het lijstje OC en WECO leden. Zij hebben met heel veel plezier een mooi programma voor U samengesteld. Speciale dank voor Marion Smits, als voorzitter van het wetenschappelijk comité heeft zij met veel energie het programma tot een gestroomlijnd geheel gemaakt.
In deze introductie wijs ik U niet op potentiële hoogtepunten in het programma. Dat doet U zelf. De radioloog van de toekomst... dat bent U!
Foyer Limousin 2 Limousin 1 Limousin 3 Dexter 11-14 Dexter 21-24 Dexter 19 08:30 – 09:00 Ontvangst & registratie 09:00 – 09:40 Richtlijnensessie 09:45 – 11:00 Parallelsessie 7: Parallelsessie 8: Parallelsessie 9: Parallelsessie 10: Parallelsessie 11: Parallelsessie 12: Educatieve sessie Abdominale radiologie Cardiovasculaire radiologie Mammaradiologie Interventieradiologie Musculoskeletale (deel 2) (deel 2) (deel 2) (deel 2) radiologie / Onderwijs 11:00 – 11:30 Koffiepauze 11:30 – 12:30 Ronde tafel discussie: kapers op de kust 12:30 – 13:00 Prijzensessie Scientific paper award Travel Grant Philipsprijs 13:00 – 14:00 Lunch 14:00 – 15:15 Refresher course: Refresher course: Refresher course: Refresher course: Longafwijkingen na therapie: Nieuwe ontwikkelingen Traumatologie Cases: Tinnitus: oor-zaken en wat is normaal en wat niet? in de interventieradiologie verschil tussen leven en dood diagnostische protocollen 15:20 – 16:05 Interactieve workshop: Interactieve workshop: ‘IK HEB NOOIT EEN CONFLICT’ Het nieuwe opleiden: Bord voor je kop, ethiek voor beginners vermijdend of jokkebrok?
Vrijdag 28 september 2012
Interactieve workshop: RSNA’s teaching file
Dexter 29
Foyer Limousin 2 Limousin 1 Limousin 3 Dexter 11-14 Dexter 21-24 Dexter 19 Dexter 29 09:15 – 09:55 Ontvangst & registratie 09:55 – 10:00 Opening door de voorzitter Radiologendagen 2012 10:00 – 12:00 Openingssessie: Radiologie verleden, heden en toekomst 12:00 – 13:10 Lunch 13:10 – 13:55 Specialist van de toekomst 14:00 – 15:15 Parallelsessie 1: Parallelsessie 2: Parallelsessie 3: Parallelsessie 4: Parallelsessie 5: Parallelsessie 6: Educatieve sessie Abdominale radiologie Cardiovasculaire radiologie Mammaradiologie Neuroradiologie Kinder- en thoraxradiologie (deel 1) (deel 1) (deel 1) (deel 1) 15:20 – 16:35 Refresher course: Refresher course: Refresher course: Refresher course: MRI beeldvorming van Cardiale perfusie: Sports or no sports: Dagelijkse valkuilen in het prostaatcarcinoom which flow to follow? that’s the question de (kinder)neuroradiologie 16:35 – 17:05 Theepauze 17:05 – 17:20 Errors in radiology due to irrationality: hidden traps in day-to-day practice 17:20 – 17:30 Kwaliteitsnotitie NVvR 17:30 – 18:10 Quiz 18:10 – 18:15 Sluiting door de voorzitter 18:15 – 19:15 Borrel 20:00 Aanvang diner & feest in de Orangerie
Donderdag 27 september 2012
programma & abstracts voorwoord
17
sponsoren en exposanten
AGFA HealthCare Alphatron Medical Systems AngioDynamics Bard Benelux Bayer Schering Pharma Bracco Imaging Europe GE Healthcare Guerbet Nederland ICT Automatisering Nederland MML Medical Oldelft Benelux Radiologienetwerk Siemens Nederland Tromp Medical W.L. Gore & Associates
programma & abstracts - 17E nederlandse radiologendagen - 27 en 28 september 2012
Hoofdsponsoren radiologendagen 2012
17
Radioloog van de toekomst programma & abstracts
Radiologendagen 27 - 28 september 2012 1931 Congrescentrum
Brabanthallen
’s-Hertogenbosch
www.radiologen.nl
www.congresscompany.com