Programma 18
OGENDAGEN
09:15 - 09:55 09:55 - 10:00
08:30 - 09:00 09:00 - 09:40
Hoofdsponsoren radiologendagen 2013
’s-Hertogenbosch sponsoren en exposanten
De radioloog als leider en vernieuwer. De ochtendsessie gaat van start met gastspreker Richard Gunderman, een internationaal bekende spreker, over leiderschap in de radiologie. Door de continue ontwikkelingen in de radiologie krijgt de radioloog een steeds belangrijkere rol in zowel de lokale setting in het ziekenhuis als op internationaal niveau. Na deze presentatie zullen de wetenschappelijke verenigingen van de NVvR een korte presentatie geven over de belangrijkste ontwikkelingen op hun eigen deelgebied. We sluiten af met een radioloog leider in optima forma.
10:00 - 10:15 10:15 - 10:45 10:45 - 12:00 12:00 - 12:20 12:20 - 13:40 13:40 - 14:10
14:20 - 15:35 15:45 - 17:00
Alliance Medical Bracco Imaging Europe C.R. Bard Netherlands Sales Cook Nederland Esaote Benelux GE Healthcare Guerbet Nederland ICT Automatisering Nederland Mallinckrodt Nederland Medicor Mermaid Medical MML Medical Oldelft Benelux Radiologienetwerk Siemens Nederland Sigma Medical Tromp Medical
eer informatie betreffende het programma sief beschrijving en leerdoelen van diverse r courses), inschrijving en hotelreservering: adiologen.nl & www.congresscompany.com
Ontvangst en registratie Opening door voorzitter
17:00 - 17:30 17:30 - 18:10 18:15 19:30
programma & abstracts - 18E nederlandse radiologendagen - 26 en 27 september 2013
Brabanthallen
programma & abstracts
Vrijdag 27 september
27 SEPTEMBER 2013
1931 Congrescentrum
18
Donderdag 26 september
09:50 - 11:05 11:05 - 11:35 11:35 - 12:35
Ontvangst en registratie Richtlijnensessies • Subacromiaal Pijnsyndroom • Subarachnoïdale bloeding • Hepatocellulair Carcinoom Korte educatieve en wetenschappelijke voordrachten Koffiepauze Ronde Tafel discussie - Opleiding: parels in de kroon en kleren van de keizer In de afgelopen 30 jaar is er veel veranderd in het opleiden van de radioloog. Welke onderdelen van de huidige opleiding zijn de parels in de kroon en wat zijn de kleren van de keizer? Moeten we terug naar een meester-gezel opzet? Wat zijn de kansen van de nucleaire-radiologie opleiding? In een interactieve sessie discussieert een panel van experts met elkaar en met u! Laat in deze sessie uw mening horen en draag bij aan het opleiden van de radioloog van de toekomst!
Radiologendagen
Memorabele radiologie; radiologie van de zero’s (2000-2010) Leiderschap in de Radiologie Troonrede secties Erelidmaatschap Prof. dr. J.A. Reekers Lunch De toekomst van medical imaging na de fusie van de opleidingen Radiologie en Nucleaire Geneeskunde Korte educatieve en wetenschappelijke voordrachten Refresher Courses • Beeldvorming bij onbekende primaire tumor • Trauma van de wervelkolom; diagnostiek als stabiele pijler? • Conventionele radiologie: de basis van ons vak Het visuele systeem: van orbita tot cortex Theepauze Quiz Borrel Feest
Koning, Keizer, Radioloog
26 - 27 september 2013 12:35 - 13:05
13:05 - 14:05 14:05 - 15:20
Prijzen en awards • Keynote Philips • Philipsprijs • Scientific Paper Award • Travel Grant Lunch Refresher Courses • Acute buik bij kinderen, wanneer acuut? • Pancreatitis anno 2013 • Starter’s course forensische en postmortem radiologie • Feiten en fabels over de screening op borstkanker Workshops • Solliciteren kun je leren (en nog veel meer) • Mediation part 2 • DWI of nie Einde
1931 Congrescentrum
Brabanthallen
’s-Hertogenbosch
15:25 - 16:10
16:10
Congress Company Tel 073 - 700 35 00
[email protected] www.congresscompany.com
www.radiologen.nl
www.congresscompany.com
Het uitgebreide programma en de omschrijving en de leerdoelen van de Refresher courses en de Interactieve workshops vindt u op pagina 2 t/m 15.
RADIOLOGENDAGEN 2013 Koning, Keizer, Radioloog Geachte collega’s,
Aanwezig geen koning en geen keizer, maar radiologen onder elkaar.
Ik wil U heel veel plezier wensen op de radiologendagen 2013. Het organiserend comité en het wetenschappelijke comité heeft heel hard gewerkt om een aantrekkelijk programma samen te stellen. Onbescheiden durf ik te stellen dat dit geslaagd is. Op deze plaats wil ik deze collega’s ontzettend bedanken voor alle inzet.
Ook wil ik alle sponsoren bedanken. Uw steun maakt het ons zoveel makkelijker om een interessant programma neer te zetten. Heel veel dank!
Ik beveel U van harte aan om dit programma boekje wat nader te bekijken. U bent geen koning en geen keizer, maar uw scherpe blik is onovertroffen. Komt dat zien…
Met vriendelijke groet, Vincent Cappendijk Voorzitter Organiserend comité Radiologendagen 2013 Foyer Limousin 2 Limousin 1 Limousin 3 Dexter 11-14 Dexter 21-24 Dexter 15-16 08:30 – 09:00 Ontvangst & registratie 09:00 – 09:40 Richtlijnensessie 09:40 – 09:50 Zaalwisseling 09:50 – 11:05 Parallelsessie 8: Parallelsessie 7: Parallelsessie 9: Parallelsessie 10: Parallelsessie 11: Parallelsessie 12: Musculoskeletale Onderwijs & Forensische en Cardiovasculair Abdomen Interventieradiologie Educatieve sessie Radiologie Postmortale Radiologie (deel II) (deel II) (deel II) 11:05 – 11:35 Koffiepauze 11:35 – 12:35 Ronde tafel discussie opleiding: parels in de kroon en kleren van de keizer 12:35 – 13:15 Prijzensessie Philipsprijs Scientific paper award Travel Grant 13:15 – 14:15 Lunch 14:15 – 15:30 Refresher course: Refresher course: Refresher course: Refresher course: Acute buik bij kinderen, Pancreatitis anno 2013 Starter’s course: forensische Feiten en fabels over de wanneer acuut? en postmortem radiologie screening op borstkanker 15:30 – 15:35 Zaalwisseling 15:35 – 16:20 Interactieve workshop: Interactieve workshop: Interactieve workshop: Solliciteren voor AIOS “Versta je me?” DWI of nie Radiologie ethiek voor beginners
Vrijdag 27 september 2013
Foyer Limousin 2 Limousin 1 Limousin 3 Dexter 11-14 Dexter 21-24 Dexter 15-16 Dexter 25-26 09:00 – 09:55 Ontvangst & registratie 09:55 – 10:00 Opening door de voorzitter Radiologendagen 2013 Openingssessie: de radioloog 10:00 – 12:20 als leider en vernieuwer 12:20 – 13:40 Lunch 13:40 – 14:10 Synergie traject 14:10 – 14:20 Zaalwisseling 14:20 – 15:35 Parallelsessie 2: Parallelsessie 1: Parallelsessie 3: Parallelsessie 4: Parallelsessie 5: Parallelsessie 6: Neuroradiologie Kinderradiologie en Mammaradiologie Cardiovasculair Abdomen Educatieve sessie Thoraxradiologie (deel I) (deel I) (deel I) 14:20 – 15:50 Historische Commissie 15:35 – 15:45 Zaalwisseling 15:45 – 17:00 Refresher course: Refresher course: Refresher course: Refresher course: Het visuele systeem: Beeldvorming bij onbekende Trauma van de wervelkolom: Conventionele radiologie: diagnostiek als stabiele pijler? de basis van ons vak van orbita tot cortex primaire tumor (OPT) 17:00 – 17:30 Theepauze 17:30 – 18:10 Quiz 18:10 – 18:15 Sluiting door de voorzitter 18:15 Borrel met aansluitend diner & feest
Donderdag 26 september 2013
programma & abstracts voorwoord
18E RADIOLOGENDAGEN 2013
Organisatie Organisatie Comité
Dr. V.C. Cappendijk, voorzitter Organisatie Comité Dr. J. Hendrikse, voorzitter Wetenschappelijk Comité Dr. S. Jensch Mw. Dr. M. Smits Mw. Dr. T.P. Willems WETENSCHAPPELIJK COMITÉ
Mw. Dr. M. Adriaensen-van Roij Drs. N. de Graaf Mw. Dr. I.J.C. Hartmann Mw. Drs. S.M.E.A. Jap-a-Joe Mw. Drs. J.L.M. de Kanter Mw. Dr. W.M. Klein Mw. Drs. M.J. Lamers Drs. H. van der Lelij Drs. K.P. van Lienden Prof. dr. M. Maas Dr. R.M. Pijnappel Mw. Drs. M.J. Scheerder Mw. Dr. M.E.S. Sprengers Mw. Dr. B.K. Velthuis CONGRESSECRETARIAAT
Postbus 2428 5202 CK ‘s-Hertogenbosch Tel 073 700 3500 Fax 073 700 3505
[email protected] www.congresscompany.com 1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
1
programma & abstracts programma donderdag Donderdag 26 september 2013 09:00-09:55
Foyer Ontvangst & registratie
Limousin 2 09:55-10:00 Opening door de voorzitter Radiologendagen 2013 Dr. V.C. Cappendijk, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch Ochtendvoorzitter: Dr. V.C. Cappendijk, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 10:00-12:20
Limousin 2 De radioloog als leider en vernieuwer
De ochtendsessie gaat van start met de lezing van mevrouw Van Lankeren gevolgd door de lezing van gastspreker Richard Gunderman, een internationaal bekend spreker, over leiderschap in de radiologie. Door de continue ontwikkelingen in de radiologie krijgt de radioloog een steeds belangrijkere rol in zowel de lokale setting in het ziekenhuis als op internationaal niveau. Na deze presentatie zullen de wetenschappelijke verenigingen van de NVvR een korte presentatie geven over de belangrijkste ontwikkelingen op hun eigen deelgebied. We sluiten af met een radioloog in optima forma.
Memorabele radiologie; radiologie van de zero’s (2000 - 2010) Mw. Dr. W. van Lankeren, Erasmus MC, Rotterdam Leiderschap in de Radiologie Prof. dr. R.B. Gunderman, Indiana Radiology Partners, Indianapolis, USA Troonredes Musculoskeletale Radiologie Mw. Dr. M. Adriaensen van Roij Abdominale Radiologie Drs. H. van der Lelij Acute Radiologie Mw. Drs. M.J. Scheerder Cardiovasculaire Radiologie Mw. Dr. B.K. Velthuis Forensische en Postmortale Radiologie Mw. Dr. W.M. Klein Hoofd/Hals-Radiologie Mw. Drs. M.J. Lamers Neuroradiologie Mw. Dr. M.E.S. Sprengers Interventie Radiologie Drs. K.P. van Lienden Kinderradiologie Drs. N. de Graaf Mammaradiologie Dr. R.M. Pijnappel Nucleaire Geneeskunde Mw. Drs. S.M.E.A. Jap-a-Joe Onderwijs Prof. dr. M. Maas Thoraxradiologie Mw. Dr. I.J.C. Hartmann 12:00-12:20 Erelidmaatschap Prof. dr. J.A. Reekers O.l.v. Dr. A.J. Smeets, Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg 10:00-10:15 10:15-10:45 10:45-12:00
Foyer 12:20-13:40 Lunch Middagvoorzitters: Dr. J. Hendrikse, UMC Utrecht, Utrecht Dr. A.J. Smeets, St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg 13:40-14:10
Limousin 2 Synergie traject Dr. A.J. Smeets, Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg
14:10-14:20 Zaalwisseling
2
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
18E RADIOLOGENDAGEN 2013
Vervolg donderdag 26 september 2013 14:20-15:35
Korte educatieve en wetenschappelijke voordrachten
Limousin 1 Sessie 1: Kinderradiologie en Thoraxradiologie Abstracts: vanaf pagina 16 Voorzitters: Drs. N. de Graaf, Erasmus MC, Rotterdam Mw. Dr. I.J.C. Hartmann, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam 14:20-14:34 Keynote lecture: CT thorax bij kinderen: tips en tricks Dr. P.A. de Jong, UMC Utrecht, Utrecht 14:35-14:44 Features of resolving and non-resolving indeterminate pulmonary nodules on O01.01 follow-up CT: the NELSON study Drs. M.A. Heuvelmans, UMC Groningen, Groningen 14:45-14:54 Diagnostiek van longembolieën: Kritisch toepassen van klinische beslisregels = O01.02 hogere opbrengst van de CTA? Dr. K.J. van Everdingen, Diakonessenhuis, Utrecht 14:55-15:04 Volume-dependency of bladder wall thickness in children: effects on normal cut-off values O01.03 Drs. A. Seehofnerová, MUMC, Maastricht 15:05-15:14 Preliminary data on synovial thickness upon contrast-enhanced MR imaging of the healthy O01.04 pediatric knee Drs. C.M. Nusman, AMC Amsterdam, Amsterdam 15:15-15:24 Nexus criteria bij kinderen O01.05 Drs. A. Slaar, AMC Amsterdam, Amsterdam 15:25-15:34 De zin en onzin van het babygram O01.06 Drs. K. Kamphuis-van Ulzen, UMC St Radboud Nijmegen, Nijmegen 15:34-15:35 Discussie Limousin 2 Sessie 2: Neuroradiologie Abstracts: vanaf pagina 19 Voorzitter: Mw. Dr. M.E.S. Sprengers, AMC Amsterdam, Amsterdam 14:20-14:30 Keynote lecture: Cerebale Vasculitis Dr. D.R. Rutgers, UMC Utrecht, Utrecht 14:31-14:35 Uitreiking fellowship diploma’s O.l.v. Dr. D.R. Rutgers, UMC Utrecht, Utrecht 14:36-14:45 The relationship between aortic valve calcification and stroke in the general population O02.03 Drs. A. Bozorgpour, Erasmus MC, Rotterdam 14:46-14:55 Better differentiation between MS and vascular lesions: new image contrast FLAIR* at O02.02 7 Tesla MR improves specificity of MS lesion detection Drs. I.D. Kilsdonk, VUmc, Amsterdam 14:56-15:05 Relationship between thrombus attenuation on non-contrast CT and recanalization after O02.01 intravenous thrombolysis. Drs. J.M. Niesten, UMC Utrecht, Utrecht 15:06-15:15 MR imaging characteristics of facial polyalkylimide injections and their associated complications O02.04 Drs. C.J. Tutein Nolthenius, OLVG, Amsterdam 15:16-15:25 Total bolus extraction method enables derivation of high quality 4D-CTAs from 320-slice O02.05 CTP data Drs. E.E. Ghariq, LUMC, Leiden 15:26-15:35 Beeldvormende diagnostiek bij dementie: inventarisatie van de praktijk binnen de O02.06 Nederlandse geheugenklinieken Drs. M. Gardeniers, Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht Limousin 3 Sessie 3: Mammaradiologie Abstracts: vanaf pagina 22 Voorzitters: Mw. Dr. C. Meeuwis, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem Dr. M.B.I. Lobbes, MUMC, Maastricht 14:20-14:34 Keynote lecture: De oksel, is er nog een rol voor de radioloog? Dr. R.M. Pijnappel, UMC Utrecht, Utrecht 14:35-14:44 Contrast-enhanced spectral mammography in women referred from the breast cancer O03.01 screening program Dr. M.B.I. Lobbes, MUMC, Maastricht 14:45-14:54 Impact of the transition from screen-film to digital screening mammography on interval O03.02 cancer characteristics and treatment - a population based study from the Netherlands. Drs. J. Nederend, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 14:55-15:04 Geblindeerde versus niet-geblindeerde beoordeling van screeningsmammogrammen: O03.03 invloed op screeningsuitkomsten Drs. E.G. Klompenhouwer, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 15:05-15:14 De diagnostische waarde van preoperatieve MRI mamma voor multifocaal/multicentrisch O03.04 mammacarcinoom Drs. C.J. Tolman, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag 15:15-15:24 Primaire verwijzing van vrouwen met BIRADS 0 screeningsmammogram naar de afdeling O03.05 radiologie in plaats van de mammapoli lijkt kosteneffectief en maatschappelijk verantwoord Drs. D.C. Seket, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem 15:25-15:34 De toegevoegde waarde van de MRI mammografie bij patiënten met bloederige tepeluitvloed O03.06 Drs. L. van Gelder, Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht 15:34-15:35 Discussie vervolg op pagina 4 Het schematische programmaoverzicht vindt u achterin deze syllabus rechts naast pagina 64. 1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
3
programma & abstracts programma donderdag Vervolg donderdag 26 september 2013
DEXTER 11-14 Sessie 4: Cardiovasculair (deel I) Abstracts: vanaf pagina 25 Voorzitters: Mw. Dr. S.C. Gerretsen, MUMC, Maastricht Dr. H.C.M. van den Bosch, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 14:20-14:34 Keynote lecture: Ontwikkelingen in de beeldvorming van de coronaire vaatwand middels MRI Mw. Dr. S.C. Gerretsen, MUMC Maastricht 14:35-14:44 Diagnostic Performance of Computed Tomography Coronary Angiography to Detect and O04.01 Exclude Left Main and/or Three-Vessel Coronary Artery Disease Drs. A.L. Dharampal, Erasmus MC, Rotterdam 14:45-14:54 Effect of renal sympathetic denervation on left ventricular hypertrophy in patients with O04.02 medication-resistant hypertension: 1 year follow-up with cardiac magnetic resonance imaging Drs. E. Vink, UMC Utrecht, Utrecht 14:55-15:04 Recognizing anabolic androgenic steroid use on cardiac MRI in athletes O04.03 Dr. N.H.J. Prakken, UMC Utrecht, Utrecht / Meander Medisch Centrum, Amersfoort 15:05-15:14 Quantitative myocardial perfusion with dynamic contrast-enhanced imaging in MR and CT: O04.04 theoretical models and current implementation Drs. G.J. Pelgrim, UMC Groningen, Groningen 15:15-15:24 Contrast enhancement of the right ventricle during coronary CTA – is it necessary? O04.05 Drs. M. Kok, AZM, Maastricht 15:25-15:34 Unrequested Imaging Findings from Routine Diagnostic Chest CT Predict Future O04.06 Cardiovascular Disease: The Triple R (Routine Radiological Risk)-Score Drs. P.M. Jairam, UMC Utrecht, Utrecht 15:34-15:35 Discussie DEXTER 21-24 Sessie 5: Abdomen (deel I) Abstracts: vanaf pagina 28 Voorzitters: Drs. H. van der Lelij, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam Dr. A.J. van der Molen, LUMC, Leiden 14:20-14:34 Keynote lecture: CT Urography Dr. A.J. van der Molen, LUMC, Leiden 14:35-14:44 Diffusion-weighted MR imaging for the follow-up of patients after primary surgical and O05.01 non surgical treatment for rectal cancer Dr. D.M.J. Lambregts, MUMC, Maastricht 14:45-14:54 Validity of one stop Triple-Bolus Multidetector CT Urography in detecting renal and O05.02 urothelial malignancy Drs. I.J.S.M.L. Vanhooymissen, Erasmus MC, Rotterdam 14:55-15:04 Measuring liver triglyceride content in mice: noninvasive magnetic resonance methods as O05.03 an alternative to histopathology Drs. J.H. Runge, AMC Amsterdam, Amsterdam 15:05-15:14 Herstadieren met MRI na neoadjuvante chemoradiotherapie bij rectumcarcinoom O05.04 Drs. L.B.M. Weerink, Ziekenhuisgroep Twente, Almelo 15:15-15:24 Radiation dose in CT Urography: a survey of CTU doses before and after implementation of O05.05 iterative reconstruction Drs. A.J. van der Molen, LUMC, Leiden 15:25-15:34 Most accurate selection of complete responders after chemoradiation for rectal cancer O05.06 with a combination of T2-weighted MRI, diffusion-weighted MRI and endoscopy Drs. M. Maas, MUMC, Maastricht 15:34-15:35 Discussie DEXTER 15-16 Sessie 6: Educatieve sessie (deel I) Abstracts: vanaf pagina 31 Voorzitter: Dr. S. Jensch, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam Dr. R.E. van Gelder, HagaZiekenhuis, Den Haag 14:20-14:28 Review: Adenomen in de Lever: alles wat een Radioloog moet weten! O06.04 Dr. M. de Vries, Erasmus MC, Rotterdam 14:29-14:37 De radioloog en het tuchtrecht O06.02 Dr. G.J. Jager, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 14:38-14:46 Beeldvorming van primaire dunne darm tumoren O06.03 Drs. Y.F.R. Ypma, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam 14:47-14:55 Dual Energy CT in jichtdiagnostiek O06.06 Drs. M. Attrach, Meander Medisch Centrum, Amersfoort 14:56-15:04 Apofysiolyse bij jong volwassenen. O06.07 Drs. R.P.H. Derks, Deventer Ziekenhuis, Deventer 15:05-15:13 Adverse Local Tissue Reaction (ALTR) detectie met Metal Artefact Reduction Sequences O06.08 (MARS) MRI Drs. L.G.P. Stroeken, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 15:14-15:22 CT-imaging na RFA O06.01 Drs. A.M. van Geel, LUMC, Leiden 15:23-15:31 Magnetic Resonance Imaging in Hamstring Muscle Injuries: Pearls and Pitfalls O06.05 Drs. G. Reurink, Erasmus MC, Rotterdam 15:32-15:35 Discussie
4
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
18E RADIOLOGENDAGEN 2013
Vervolg donderdag 26 september 2013 14:20-15:50 14:20-15:00 15:00-15:50
DEXTER 25-26 HISTORIe tijdens de radiologendagen Radiologie tijdens de Eerste Wereldoorlog Dr. R. van Tiggelen, conservator Belgisch Museum voor Radiologie, Brussel en Gent, België Toelichting op en rondleiding langs de historische interventiematerialen Prof. dr. J. Reekers Tijdens de Radiologendagen heeft de Historische Commissie tevens een stand in de expositieruimte met informatiefolders en boeken.
15:35-15:45 Zaalwisseling 15:45-17:00 Refresher Courses LIMOUSIN 1 Beeldvorming bij onbekende primaire tumor (OPT) Omschrijving en leerdoelen: pagina 13 Voorzitter: Dr. M.R.W. Engelbrecht, AMC Amsterdam, Amsterdam 15:45-16:22 Diagnostische traject bij OPT Dr. M.R.W. Engelbrecht, AMC Amsterdam, Amsterdam 16:23-17:00 PET/CT in de diagnostiek van onbekende primaire tumoren Drs. E. Comans, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag LIMOUSIN 3 Trauma van de wervelkolom; diagnostiek als stabiele pijler? Omschrijving en leerdoelen: pagina 13 Voorzitter: Mw. Drs. M.J. Scheerder 15:45-16:10 Wervelkolom fracturen bij kinderen Dr. R.R. van Rijn, AMC Amsterdam, Amsterdam 16:10-16:35 CWK fractuur bij volwassenen Mw. Drs. D.R. Kool, Nijmegen 16:35-17:00 TWK/LWK fractuur bij volwassenen Dr. A. Stadhouder, VUmc, Amsterdam DEXTER 11-14 Conventionele radiologie: de basis van ons vak Omschrijving en leerdoelen: pagina 13 Voorzitters: Mw. Drs. J.L.M. de Kanter, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem Mw. Dr. M. Adriaensen van Roij, Atrium Medisch Centrum, Heerlen 15:45-16:05 Bottumoren Drs. J.R. Kichari, Medisch Spectrum Twente, Enschede 16:05-16:25 Artritiden Mw. Dr. A.Z. Ginai, Erasmus MC, Rotterdam 16:25-16:45 Skeletdysplasieen Prof. dr. S.G.F. Robben, MUMC+, Maastricht 16:45-17:00 Discussie DEXTER 21-24 Het visuele systeem: van orbita tot cortex Omschrijving en leerdoelen: pagina 13 Voorzitters: Mw. Dr. M.E.S. Sprengers, AMC Amsterdam, Amsterdam Mw. Drs. M.J. Lamers, UMC Groningen, Groningen 15:45-16:15 Perifeer: Orbita & nervus opticus Mw. Dr. N.J.M. Freling, AMC Amsterdam, Amsterdam 16:15-16:45 Centraal: Visuele banen Drs. P. de Graaf, VUmc, Amsterdam 16:45-17:00 Paneldiscussie Foyer 17:00-17:30 Theepauze Limousin 2 17:30-18:10 Quiz O.l.v. Mw. Dr. A.A. Jacobi-Postma, MUMC, Maastricht Limousin 2 18:10-18:15 Sluiting door de voorzitter Dr. V.C. Cappendijk, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 18:15
Borrel met aansluitend diner & feest
Het schematische programmaoverzicht vindt u achterin deze syllabus rechts naast pagina 64. 1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
5
programma & abstracts programma vrijdag Vrijdag 27 september 2013 08:30-09:00
Foyer Ontvangst & registratie
Dagvoorzitter: Dr. S. Jensch, Sint Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam
Limousin 2 09:00-09:40 Richtlijnensessie Subacromiaal Pijnsyndroom Dr. H.J. van der Woude, OLVG, Amsterdam Subarachnoïdale bloeding Dr. R. van den Berg, AMC Amsterdam, Amsterdam Hepatocellulair Carcinoom Prof. dr. O.M. van Delden, AMC Amsterdam, Amsterdam 09:40-09:50 Zaalwisseling 09:50-11:05 Korte educatieve en wetenschappelijke voordrachten limousin 1 Sessie 7: Onderwijs & Forensische en Postmortale Radiologie Abstracts: vanaf pagina 35 Voorzitters: Prof. dr. M. Maas, AMC Amsterdam, Amsterdam Mw. Dr. M.W. Klein, UMC St Radboud Nijmegen, Nijmegen 09:50-10:04 Keynote lecture: Forensisch Onderwijs Mw. Drs. I. Hofman-Van Haast, 10:05-10:14 Quality improvement of radiological image interpretation skills assessment by applying O07.01 digital MPR images in medical education. Drs. C.J. Ravesloot, UMC Utrecht, Utrecht 10:15-10:24 De weet-niet optie in juist/onjuist vragen bij de voortgangstoets radiologie: O07.02 effect op toetsscores. Drs. C.J. Ravesloot, UMC Utrecht, Utrecht 10:25-10:34 State-of-the-Art in Medical Imaging: a Dynamic Overview of Current Evidence via Modern Media O07.03 Dr. L.M.M. Braun, Erasmus MC, Rotterdam 10:35-10:44 The radiology report through the eyes of the clinician O07.04 Drs. M.M. Scheurkogel, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag 10:45-10:54 Dose Reduction in Computer Tomography - the Effects of Technologist Training on the O07.05 Amount of Extra Anatomic Images Drs. T.W.F. Pappot, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem 10:55-11:04 Postmortem computed tomography as a virtual ally of conventional autopsy O07.07 Drs. D.H.J.L.M. Koopmanschap, Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 11:04-11:05 Discussie limousin 2 Sessie 8: Musculoskeletale Radiologie Abstracts: vanaf pagina 38 Voorzitters: Dr. R.M. Kwee, Atrium Medisch Centrum, Heerlen Mw. Dr. M. Adriaensen van Roij, Atrium Medisch Centrum, Heerlen 09:50-10:04 Keynote lecture: Imaging of Athletic Pubalgia Mw. Drs. M. Descamps, FRCR (UK), MRCS (England), BMBCh (Oxon), MA (Cantab), Consultant Musculoskeletal Radiologist, London, UK 10:05-10:14 Rotator Cuff Calcific Tendinitis: US-guided barbotage and subacromial corticosteroids vs. O08.01 isolated subacromial corticosteroids - A Randomized Controlled Trial Dr. M. Reijnierse, LUMC, Leiden 10:15-10:24 MRI of the knee – do 2 millimeter slices improve diagnostic performance? O08.02 Dr. J.J. Visser, Erasmus MC, Rotterdam 10:25-10:34 Radiologist and Rheumatologist: the same radiographic view? O08.03 Dr. R. Peters, Ziekenhuisgroep Twente, Almelo 10:35-10:44 Comparing inflammation at physical examination and on MRI in early arthritis – evaluating O08.04 the frequency of subclinical inflammation Drs. W. Stomp, LUMC, Leiden
6
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
18E RADIOLOGENDAGEN 2013
Vervolg vrijdag 27 september 2013 10:45-10:54 O08.05 10:55-11:04 O08.06 11:04-11:05
Sequential STIR MR Imaging of Denervated and Reinnervated Skeletal Muscle, Correlated to Functional Outcome Drs. A.R. Viddeleer, UMC Groningen, Groningen Magnetic resonance imaging findings after lateral ankle trauma in injured and contralateral ankles Dr. N. van Putte-Katier, Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht Discussie
LIMOUSIN 3 Sessie 9: Cardiovasculair (deel II) Abstracts: vanaf pagina 41 Voorzitters: Dr. R.P.J. Budde, UMC Utrecht, Utrecht Prof. dr. J.E. Wildberger, MUMC, Maastricht 09:50-10:04 Keynote lecture: Nieuwe ontwikkelingen in de beeldvorming van endocarditis Dr. R.P.J. Budde, UMC Utrecht, Utrecht 10:05-10:14 Carotid Vessel Wall Thickness and Aortic Stiffness at 3 Tesla compared to Stenosis O09.01 Severity in Peripheral Arterial Disease. Drs. R.V.M. de Cuijper, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 10:15-10:24 CT coronary angiography with low concentration (240 mg Iodine/ml) contrast material O09.02 Drs. C. Mihl, MUMC, Maastricht 10:25-10:34 Prognostic Value of Number of Coronary Artery Calcifications for Predicting Cardiovascular O09.03 Events in Lung Cancer Screening Setting Drs. R.A.P. Takx, UMC Utrecht, Utrecht 10:35-10:44 Geautomatiseerde stenose-gradering van coronaire CT angiografie: vergelijking met visuele O09.04 beoordeling en conventionele angiografie. Drs. F.F. Azizi, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam 10:45-10:54 Prevalence of severe subclinical coronary artery disease on cardiac CT and MRI in patients O09.05 with extra-cardiac arterial disease Drs. M.A.M. den Dekker, UMC Groningen, Groningen 10:55-11:04 CT scanners from four different vendors result in different coronary artery calcification O09.06 scores Drs. M.J.M.D. Willemink, UMC Utrecht, Utrecht 11:04-11:05 Discussie DEXTER 11-14 Sessie 10: Abdomen (deel II) Abstracts: vanaf pagina 44 Voorzitters: Mw. Drs. I.M. Bruijnzeel-Koster, Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht Drs. H. van der Lelij, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam 09:50-10:04 Keynote lecture: De groeiende benigne leverlaesie Drs. F.E.J.A. Willemssen, Erasmus MC, Rotterdam 10:05-10:14 Validation of Dynamic Contrast Enhanced and Diffusion Weighted Imaging for quantitative O10.01 Crohn’s disease assessment based on histopathologic characterization Drs. J.A.W. Tielbeek, AMC Amsterdam, Amsterdam 10:15-10:24 Start of hepatocyte uptake in gadoxetate disodium (Gd-EOB-DTPA) enhanced MRI in normal O10.02 liver parenchyma Drs. H.J. Schalkx, UMC Utrecht, Utrecht 10:25-10:34 Does inclusion of imaging in the work up of patients with clinically suspected appendicitis O10.03 reduce the rate of unnecessary surgical procedures? Dr. M.J. Lahaye, MUMC, Maastricht 10:35-10:44 Invloed van arteriële fase CT in de detectie en van levermetastasen en effect op het O10.04 therapeutisch beleid. Drs. S.W. van Koeverden, Erasmus MC, Rotterdam 10:45-10:54 Sigmoidal wall thickening: Differentiation of Chronic Diverticulitis and Carcinoma using O10.05 Computed Tomography Colonography Drs. L.M.J. Lips, VieCuri Medisch Centrum, Venlo 10:55-11:04 Whole liver ADC histogram analysis to differentiate patients with liver metastases from O10.06 colorectal cancer. Dr. D.M.J. Lambregts, MUMC, Maastricht 11:04-11:05 Discussie vervolg op pagina 8 Het schematische programmaoverzicht vindt u achterin deze syllabus rechts naast pagina 64. 1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
7
programma & abstracts programma vrijdag Vervolg vrijdag 27 september 2013 dexter 21-24 Sessie 11: Interventieradiologie Abstracts: vanaf pagina 47 Voorzitter: Drs. K.P. van Lienden, AMC Amsterdam, Amsterdam 09:50-10:04 Keynote lecture: IR waar staan we op het moment Prof. dr. O.M. van Delden, AMC Amsterdam, Amsterdam 10:05-10:14 Efficacy of Radiation Safety Glasses in Interventional Radiology O11.01 Dr. B.D. van Rooijen , MUMC, Maastricht 10:15-10:24 3D image fusion guidance in endovascular thoraco-abdominal aortic aneurysm repair O11.02 Drs. A.M.H. Sailer, MUMC, Maastricht 10:25-10:34 Stickiness of 7 types of Iodinated Contrast Media used during Interventional Radiology and O11.03 Interventional Cardiology Procedures Drs. J.B.S. Schreinemakers, Universiteit Utrecht, Utrecht / St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein 10:35-10:44 First experiences with drug-eluting balloon angioplasty in stenosis in hemodialysis access O11.04 shunts. Drs. S.F. de Walle, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag 10:45-10:54 Transpopliteal recanalization of femoral occlusions in patients with critical limb ischemia O11.05 using a 4F system Drs. M.I. Spreen, HagaZiekenhuis, Den Haag 10:55-11:04 MRI-guided High-Intensity Focused Ultrasound ablation of patients with breast cancer O11.06 Drs. L.G. Merckel, UMC Utrecht, Utrecht 11:04-11:05 Discussie
dexter 15-16 Sessie 12: Educatieve sessie (deel II) Abstracts: vanaf pagina 50 Voorzitter: Mw. Dr. T.P. Willems, UMC Groningen, Groningen 09:50-09:58 Keynote lecture: Lung cancer screening by low-dose computed tomography: A practical O12.01 approach Drs. M.A. Heuvelmans, UMC Groningen, Groningen 09:59-10:07 Pulmonary Blood Volume imaging with Dual Energy Computed Tomography in paediatric O12.02 patients with congenital heart disease: state of the art Drs. R.G. Saru, Erasmus MC, Rotterdam 10:08-10:16 A Unique Roadmap to imaging the SI-joint of Children on MRI O12.03 Drs. K.F. de Geus, AMC Amsterdam, Amsterdam 10:17-10:25 Echografische cerebrale ventrikelgrootte-metingen; verschillende meetmethoden vergeleken O12.04 Drs. I. Oulad Abdennabi, Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht 10:26-10:34 HIV Geassocieerde Aandoeningen van de Hersenen O12.05 Drs. M. van der Vlies, OLVG, Amsterdam 10:35-10:43 Assessment of prosthetic heart valves with cardiac MRI and CT: capabilities and pitfalls O12.06 Drs. D. Suchá, UMC Utrecht, Utrecht 10:44-10:52 Stereotactic biopsy of mammographically detected micro calcifications; histopathologic O12.07 outcome related to the BIRADS description in daily clinical practice Drs. L. van Zyll de Jong 10:53-11:01 Case serie van Tako-tsubo cardiomyopathie O12.08 Drs. C.S. Nabarro, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam 11:02-11:05 Discussie Foyer 11:05-11:35 Koffiepauze Limousin 2 11:35-12:35 Ronde tafel discussie Opleiding: parels in de kroon en kleren van de keizer In de afgelopen 30 jaar is er veel veranderd in het opleiden van de radioloog. Welke onderdelen van de
huidige opleiding zijn de parels van de kroon en wat zijn de kleren van de keizer? Moeten we terug naar een meester-gezel opzet? Wat zijn de kansen van de nucleaire-radiologie opleiding? In een interactieve sessie discussieert een panel van experts met elkaar en met u! Laat in deze sessie uw mening horen en draag bij aan het opleiden van de radioloog van de toekomst!
Prof. dr. O.M. van Delden, AMC Amsterdam, Amsterdam (voorzitter) Drs. J.C.N.M. Aarts, Deventer Ziekenhuis, Deventer Prof. dr. J.PJ. van Schaik, UMC Utrecht, Utrecht Dr. A.J. Smeets, St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg
Limousin 2 12:35-13:15 Prijzensessie Philipsprijs Scientific paper award Travel Grant
8
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
18E RADIOLOGENDAGEN 2013
Vervolg vrijdag 27 september 2013 Foyer 13:15-14:15 Lunch
14:15-15:30 Refresher Courses LImousin 1 Acute buik bij kinderen, wanneer acuut? Omschrijving en leerdoelen: pagina 14 Voorzitter: Drs. N. de Graaf, Erasmus MC, Rotterdam 14:05-14:40 Acute buik van de neonaat tot en met zuigeling Mw. Drs. A.S. Devos, Erasmus MC, Rotterdam 14:40-15:15 Acute buik van dreumes tot en met puber Mw. Dr. H.C. Holscher, HagaZiekenhuis, Den Haag 15:15-15:25 Acute buik bij het oudere kind (bv ovariële torsie) Discussie limousin 3 Pancreatitis anno 2013 Omschrijving en leerdoelen: pagina 14 Voorzitter: Drs. K.P. van Lienden, AMC Amsterdam, Amsterdam 14:05-14:30 Chronische pancreatitis: Beeldvorming Drs. T.L. Bollen, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein 14:30-14:55 Chronische pancreatitis: klinische presentatie en chirurgische opties Mw. Prof. dr. M. Boermeester, AMC Amsterdam, Amsterdam 14:55-15:30 Chronische pancreatitis: interventie radiologie Drs. K.P. van Lienden, AMC Amsterdam, Amsterdam dexter 11-14 Starter’s course forensische en postmortem radiologie Omschrijving en leerdoelen: pagina 14 Voorzitter: Dr. R.R. van Rijn, AMC Amsterdam, Amsterdam 14:05-14:25 Foetale postmortem MRI Mw. Dr. W.M. Klein, UMC St Radboud Nijmegen, Nijmegen 14:25-14:45 Algemene postmortem verschijnselen Dr. P.A.M. Hofman 14:45-15:05 Postmortem reconstructie van trauma impact Drs. H.M. de Bakker, Groene Hart Ziekenhuis, Gouda 15:05-15:30 Discussie dexter 21-24 Feiten en fabels over de screening op borstkanker Omschrijving en leerdoelen: pagina 14 Voorzitter: Dr. R.M. Pijnappel, UMC Utrecht, Utrecht 14:05-14:35 Landelijk Referentiecentrum voor bevolkingsonderzoek op Borstkanker Mw. Dr. M. Broeders, LRCB, Nijmegen 14:35-15:05 Maatschappelijke gezondheidszorg Mw. Dr. N. van Ravenstijn, Erasmus MC, Rotterdam 15:05-15:30 Discussie 15:30-15:35 Zaalwisseling 15:35-16:20 Interactieve workshops dexter 11-14 Solliciteren voor AIOS Radiologie Omschrijving en leerdoelen: pagina 15 Mw. M. Eland, BKV Artsen Intermediair Nederland DEXTER 21-24 “Versta je me?” Omschrijving en leerdoelen: pagina 15 Drs. J.W. Kuiper, radioloog & mediator Lange Land Ziekenhuis, Zoetermeer Mw. Mr. W.F. van Arke, advocaat & mediator DEXTER 15-16 DWI of nie Omschrijving en leerdoelen: pagina 15 Mw. Drs. D. Lambregts, MUMC, Maastricht Mw. Drs. C. Hoeberigs Het schematische programmaoverzicht vindt u achterin deze syllabus rechts naast pagina 64. 1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
9
programma & abstracts genomineerden
Genomineerde abstracts voor de Scientific Paper Award 2013 O02.03
The relationship between aortic valve calcification and stroke in the general population A. Bozorgpour1, D. Bos, M.L.P. Portegies, M.W. Vernooij, M.A. Ikram, A. van der Lugt 1 Erasmus MC, Rotterdam
O03.03
Geblindeerde versus niet-geblindeerde beoordeling van screeningsmammogrammen: invloed op screeningsuitkomsten E.G. Klompenhouwer1, M.J.M. Broeders2, G.J. den Heeten2, J. Nederend1, L.E.M. Duijm3 1 Catharina ziekenhuis, Eindhoven 2 Nationaal Expert en Training centrum voor Borstkanker screening, Nijmegen 3 Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen
O05.06
Most accurate selection of complete responders after chemoradiation for rectal cancer with a combination of t2-weighted mri, diffusion-weighted mri and endoscopy M. Maas1, D.M.J. Lambregts, L. Heijnen, M.H. Martens, J.W.A. Leijtens, M. Sosef, K.W.E. Hulsewé, E. van Drie, G.L. Beets, R.G.H. Beets-Tan 1 MUMC, Maastricht
O09.03
Prognostic value of number of coronary artery calcifications for predicting cardiovascular events in lung cancer screening setting R.A.P. Takx1, M.J. Willemink1, Y. van der Graaf1, H. de Koning2, M.J. Oudkerk3, W.P.Th.M. Mali1, T. Leiner1, P.A. de Jong1 1 UMC Utrecht, Utrecht 2 Erasmus MC, Rotterdam 3 UMCG, Groningen
O11.06
Mri-guided high-intensity focused ultrasound ablation of patients with breast cancer L.G. Merckel1, R. Deckers, H.G.M. Peters, T. Van Dalen, M.O. Kohler, G. Schubert, J. Van Gorp, H.H.B. Vaessen, W.P.Th.M. Mali, C.T.W. Moonen, L.W. Bartels, M.A.A.J. Van den Bosch 1 UMC Utrecht, Utrecht
10
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
18E RADIOLOGENDAGEN 2013
Genomineerde abstracts voor de NVvR Travel Grant 2013 O03.02
IMPACT OF THE TRANSITION FROM SCREEN-FILM TO DIGITAL SCREENING MAMMOGRAPHY ON INTERVAL CANCER CHARACTERISTICS AND TREATMENT- A POPULATION BASED STUDY FROM THE NETHERLANDS J. Nederend1, L.E.M. Duijm2, M.W.J. Louwman3, F.H. Jansen1, A.C. Voogd4 1 Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 2 Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen 3 Integraal Kankercentrum Zuid, Eindhoven 4 Universiteit Maastricht, Maastricht
O05.01
DIFFUSION-WEIGHTED MR IMAGING FOR THE FOLLOW-UP OF PATIENTS AFTER PRIMARY SURGICAL AND NON-SURGICAL TREATMENT FOR RECTAL CANCER D.M.J. Lambregts, M.J. Lahaye, L.A. Heijnen, M.H. Martens, M. Maas, G.L. Beets, R.G.H. Beets-Tan Maastricht University Medical Center, Maastricht
O05.06
MOST ACCURATE SELECTION OF COMPLETE RESPONDERS AFTER CHEMORADIATION FOR RECTAL CANCER WITH A COMBINATION OF T2-WEIGHTED MRI, DIFFUSION-WEIGHTED MRI AND ENDOSCOPY M. Maas, D.M.J. Lambregts, L. Heijnen, M.H. Martens, J.W.A. Leijtens, M. Sosef, K.W.E. Hulsewé, E. Van Drie, G.L. Beets, R.G.H. Beets-Tan MUMC, Maastricht
O07.01
QUALITY IMPROVEMENT OF RADIOLOGICAL IMAGE INTERPRETATION SKILLS ASSESSMENT BY APPLYING DIGITAL MPR IMAGES IN MEDICAL EDUCATION C.J. Ravesloot, A. van der Gijp, M.F. van der Schaaf, T.H.J. ten Cate, J.P.J. van Schaik, C.P. Mol, C.A. Tipker, M. Maas, K.L. Vincken UMC Utrecht, Utrecht
O08.02
MRI OF THE KNEE - DO 2 MILLIMETER SLICES IMPROVE DIAGNOSTIC PERFORMANCE? J.J. Visser, A.C. Weustink, E. Oei, G.S.R. Muradin Erasmus MC, Rotterdam
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
11
programma & abstracts genomineerden
Vervolg
12
O09.06
CT SCANNERS FROM FOUR DIFFERENT VENDORS RESULT IN DIFFERENT CORONARY ARTERY CALCIFICATION SCORES M.J. Willemink1, R.A.P. Takx1, M. Prokop2, J. de Mey3, M. Das4, P.A. de Jong1, R.P.J. Budde1, A.M.R. Schilham1, R.L.A.W. Bleys1, N. Buls3, J.E. Wildberger4, T. Leiner1 1 Utrecht University Medical Center, Utrecht 2 Radboud University Nijmegen Medical Center, Nijmegen 3 UZ Brussel, Brussel, België 4 Maastricht University Medical Center, Maastricht
O10.02
START OF HEPATOCYTE UPTAKE IN GADOXETATE DISODIUM (GD-EOB-DTPA) ENHANCED MRI IN NORMAL LIVER PARENCHYMA H.J. Schalkx1, M. van Stralen2, K. Coenegrachts3, M.A.A.J. van den Bosch1, W.B. Veldhuis1, M.S. van Leeuwen1 1 UMC Utrecht, Utrecht 2 Image Sciences Institute (UMC Utrecht), Utrecht 3 AZ St.-Jan Brugge-Oostende AV, Brugge, België
O10.03
DOES INCLUSION OF IMAGING IN THE WORK UP OF PATIENTS WITH CLINICALLY SUSPECTED APPENDICITIS REDUCE THE RATE OF UNNECESSARY SURGICAL PROCEDURES? M.J. Lahaye, E. Mutsaers, D.M. Lambregts, F. Bakers, A. Kessels, S. Breukink, R.G.H. Beets-Tan MUMC, Maastricht
O11.01
EFFICACY OF RADIATION SAFETY GLASSES IN INTERVENTIONAL RADIOLOGY B.D. van Rooijen1, C. R. L.P Jeukens, M. Das, C. W. K. Arnoldussen, R. de Graaf, W. H. van Zwam, W. H. Backes, M. W. de Haan MUMC+, Maastricht
O12.03
A UNIQUE ROADMAP TO IMAGING THE SI-JOINT OF CHILDREN ON MRI K.F. de Geus, C.M. Nusman, M. Maas Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
O12.06
ASSESSMENT OF PROSTHETIC HEART VALVES WITH CARDIAC MRI AND CT: CAPABILITIES AND PITFALLS D. Suchá1, P. Symersky2, W.P.Th.M. Mali1, L.A. van Herwerden1, T. Leiner1, R.P.J. Budde1 1 UMC Utrecht, Utrecht 2 AMC, Amsterdam
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
18E RADIOLOGENDAGEN 2013
Refresher Courses
Donderdag 26 september, 15:45 – 17:00 uur Beeldvorming bij onbekende primaire tumor (OPT) Achtergrond: als (abdomen) radioloog een update krijgen van de diagnostiek bij patiënten met een metastase van onbekende primaire herkomst. Speciale aandacht hierbij voor het PET-CT onderzoek Leerdoelen: 1. Inzicht krijgen in het, in de nieuwe richtlijn aanbevolen, diagnostische traject bij OPT 2. Inzicht krijgen in de waarde van de PET/CT in het kader van OPT met als doel goed advies te kunnen geven tijdens multidisciplinaire overleg 3. Casuïstiek Trauma van de wervelkolom; diagnostiek als stabiele pijler? Wervelfracturen komen zowel bij laag- als hoogenergetische traumata vaak voor en iedere radioloog wordt er vrijwel dagelijks mee geconfronteerd. Zowel de osteoporotische inzakking als de acuut traumatische fractuur, al dan niet met neurologische uitval, brengt morbiditeit en mortaliteit met zich mee. Hoewel dit bij de poly-trauma patiënt het duidelijkst is, geldt dit ook voor de andere categorieën patiënten. Door adequate inzet van de radiologische technieken kunnen we nadelige gevolgen van wervelfracturen beperken, waarbij detectie, classificatie en communicatie met behandelaar een belangrijke rol spelen. Dit is niet altijd eenvoudig en doel van deze sessie is fracturen van de wervelkolom in kinderen en volwassenen te bespreken, waarbij ingegaan zal worden op de volgende vragen: - Wanneer welke beeldvormende techniek? - Is er een verschil in keuze van beeldvorming tussen kinderen en volwassenen? - Welk classificatie systeem is accuraat en prognostisch bijdragend? - Kan en mag een radioloog een uitspraak doen over stabiliteit? - Hoe optimaal te communiceren met behandelaar?
1 8 E
Conventionele radiologie: de basis van ons vak De radiologie is een zich snel ontwikkelend specialisme binnen de geneeskunde. Onophoudelijk worden er weer nieuwe onderzoekstechnieken toegevoegd aan het palet van mogelijkheden. Echter, ondanks al deze vooruitgang zijn er nog steeds ziektebeelden waarbij de ouderwetse conventionele radiologie een belangrijke bijdrage levert aan de uiteindelijke diagnose-stelling. In deze refresher course, georganiseerd door de sectie musculoskeletale radiologie in samenwerking met de sectie junior leden, zal voor drie groepen ziektebeelden een systematische aanpak van de beoordeling van de conventionele rontgendiagnostiek worden aangereikt, te weten: bottumoren, artritiden en skeletdysplasieën. Dit zal geïllustreerd worden met verschillende casus. Aan het einde van elke presentatie zullen nuttige referenties worden besproken voor verdere verdieping. Het visuele systeem: van orbita tot cortex Visusproblematiek is in te delen op velerlei manieren, unilateraal vs bilateraal, intraorbitaal vs intracranieel, centraal vs. perifeer, pijnlijk vs. niet pijnlijk, acuut/ traumatisch vs. (langzaam) progressief. Een gebied waar de neuroradiologie en de hoofd/hals-radiologie elkaar ontmoeten. Tijdens deze refresher course zal mede aan de hand van de anatomie zowel de vaker voorkomende als zeldzamere casus worden besproken. De meest geschikte imaging modaliteiten en -protocollen komen aan bod. Benadering en herkenning van de mogelijke pathologie en pittfalls worden gezien als leerdoel.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
13
programma & abstracts omschrijving en leerdoelen Refresher Courses
Vrijdag 27 september, 14:15 – 15:30 uur Acute buik bij kinderen, wanneer acuut? In de dagelijkse praktijk is voor de dienstdoende radioloog een kind met “acute buik” soms een licht stressvolle gebeurtenis. Kennis van de oorzaken van acute buik bij kinderen, gerelateerde aan de leeftijd van presentatie, is essentieel. Het is niet alleen belangrijk om veel voorkomende ziektebeelden te herkennen, maar ook om deze te kunnen indelen naar echte spoed, relatieve spoed, of juist een afwachtend beleid. Belangrijke ziektebeelden die aan de orde komen zijn appendicitis, en z’n look alike’s, invaginatie, malrotatie en volvulus, necrotiserende enterocolitis, oorzaken van neonatale darmobstructie en enkele meer zeldzame aandoeningen. Valkuilen, onder andere normale variaties die voor pathologie kunnen worden aangezien, worden besproken. Ook kunnen niet buik-gerelateerde problemen zoals pneumonie zich bij kinderen presenteren met een acute buik. Leerdoelen: • Kennis opdoen van de oorzaken van acute buik bij kinderen, gerelateerd aan de leeftijd. • Inzicht krijgen in ziektebeeld zelf. • Inzicht krijgen in de indeling naar echte spoed, relatieve spoed, of juist een afwachtend beleid. • Kennis opdoen van valkuilen en normaal varianten bij deze ziektebeelden. Pancreatitis anno 2013 1. Inzicht krijgen in de beeldvorming van chronische pancreatitis 2. Bekend raken met de klinische presentatie van – en de chirurgische behandelingsopties bij chronische en necrotiserende pancreatitis 3. Geïnformeerd raken over de behandelingsmogelijkheden door de interventie radioloog bij chronische en necrotiserende pancreatitis 4. Hierdoor tijdens multidisciplinair overleg kunnen meebeslissen over het zinvol inzetten van diagnostiek en behandeling door de radioloog
14
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Starter’s course forensische en postmortem radiologie Deze Refresher course is bedoeld als Starter’s course voor postmortem imaging. Het bijwonen van deze cursus helpt u: 1. Bij het herkennen van normale postmortem verschijnselen, en deze te onderscheiden van pathologische processen. Dit kan helpen bij het herkennen van pleuravocht, ascites, cerebrale zwelling, trombose, pneumatosis als normale postmortem verschijnselen. Ook zal in worden gegaan op het inschatten van de tijd van overlijden. 2. Bij het beoordelen van de foetale doodsoorzaak, en het systematisch beoordelen van de foetale anatomie. Hiervoor is kennis van de embryologie en foetale fysiologie nodig. 3. Bij het beoordelen van de wijze van impact van een trauma op een lichaam. Bijvoorbeeld is het mogelijk de chauffeur bij een trauma aan te wijzen, of aan te tonen of een persoon bij bewustzijn was ten tijde van de crash. Feiten en fabels over de screening op borstkanker De laatste tijd wordt er in de media, maar ook in wetenschappelijke literatuur veel aandacht besteed aan de negatieve kanten van de screening op Borstkanker. Helaas overschaduwen deze berichten de opmerkelijke en indrukwekkende resultaten zoals die in Nederland worden behaald met het bevolkingsonderzoek. Natuurlijk zijn er ook nadelen. Deze zijn echter onvermijdelijk verbonden aan welk bevolkingsonderzoek dan ook. Voor het bevolkingsonderzoek op borstkanker zijn dit met name: fout positieve verwijzingen, intervalcarcinomen en het probleem van de overbehandeling. Er wordt door de nauwe samenwerking tussen het Landelijk Evaluatie Team Borstkankerscreeening (LETB), het LRCB en het RIVM maximaal ingezet om deze nadelen zoveel mogelijk te beperken. Veel van de internationaal aangehaalde bezwaren zijn niet reëel of niet van toepassing op de Nederlandse situatie. In deze refreshercourse zullen de fabels die door een kleine groep auteurs bij herhaling worden gepresenteerd worden ontmanteld en zullen de resultaten met het model wat wij in Nederland gebruiken worden gepresenteerd. Na afloop van deze refreshercourse kunt u op elke borrel gefundeerd uitleggen dat borstkankerscreening in Nederland werkt, de nadelen tot een minimum zijn beperkt en dat er in Nederland met behulp van screening in de afgelopen 20-25 jaar voor borstkanker een indrukwekkende sterfte reductie is gerealiseerd.
18E RADIOLOGENDAGEN 2013
Interactieve workshops Vrijdag 27 september, 15:35 – 16:20 uur Solliciteren voor AIOS Radiologie Wie geeft mij sollicitatieadvies? Hoe schrijf ik een indrukwekkende sollicitatiebrief? Hoe profileer ik me op social media? Wat is de beste manier om mezelf te presenteren? De workshop wordt gegeven door Monique Eland, Managing Consultant bij BKV Artsen Intermediar. Tijdens het eerste deel van de workshop ontvang je nuttige tips met betrekking tot sollicitatievaardigheden en het gebruik van social media. In het tweede deel van de workshop kan je deze tips direct gebruiken tijdens het oefenen van sollicitatie gesprekken met radiologen uit verschillende ziekenhuizen en van verschillende secties. Wil je jouw CV voorafgaand aan de workshop gecontroleerd hebben of heb je specifieke vragen met betrekking tot solliciteren, stuur dan je CV vóór 16 september naar
[email protected] onder vermelding van Radiologendagen 2013. “Versta je me?” Iedereen communiceert dagelijks. Zowel thuis als op de werkvloer kan het gebeuren dat u niet overbrengt wat u bedoelt. Wat kunt u daaraan verbeteren? In deze workshop worden een aantal communicatieregels besproken. Als u die gaat toepassen, dan kan dat uw verbale communicatie efficiënter maken. Daarnaast zullen we ook de zeker zo belangrijke non-verbale communicatie behandelen. Verder is van belang dat u zich inleeft in en afstemt op de ander. Van medisch specialisten wordt wel gezegd dat ze het inlevingsvermogen van een garnaal hebben… dan valt er veel te leren! De workshop zal gegeven worden door Wampie van Arkel, advocaat en mediator en Jan Willem Kuiper, radioloog en mediator.
1 8 E
DWI of nie Bij diffusie gewogen MRI (DWI) wordt de beweeglijkheid van protonen in met name de extracellulaire ruimte weergegeven, wat unieke informatie oplevert over de celstructuur van het betreffende weefsel. Het vervaardigen van diffusie gewogen beelden van het brein kost slechts enkele seconden tot hooguit twee minuten scantijd en levert een schat aan extra informatie op. Diffusie gewogen beelden zijn bij uitstek geschikt voor het opsporen van acute ischemie (door de cytotoxisch gezwollen cellen neemt de extracellulaire ruimte af), encephalitiden, breinabcessen en celrijke tumoren (met het lymfoom als klassiek voorbeeld). De laatste jaren is er ook een exponentiële toename van toepassingen van DWI buiten het brein en dan met name in het abdomen. De toevoeging van DWI biedt geheel nieuwe mogelijkheden bij het detecteren van maligniteiten, het karakteriseren van bijvoorbeeld focale leverlaesies, maar bijvoorbeeld ook bij het analyseren van inflammatoire aandoeningen zoals Crohn en appendicitis. Bovendien kan DWI gemakkelijk worden geïmplementeerd in praktisch elk klinisch abdominaal MRI protocol. In deze workshop zal aan de hand van praktijkvoorbeelden het scala van klinische toepassingsmogelijkheden en de pitfalls van DWI in het brein en abdomen worden toegelicht. Kortom: “DWI… waarom nie? It’s fast and easy!”
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
15
1 programma & abstracts Abstracts Sessie 1
Kinderradiologie en Thoraxradiologie Donderdag 26 september, 14:20 – 15:35 uur O01.01 FEATURES OF RESOLVING AND NONRESOLVING INDETERMINATE PULMONARY NODULES ON FOLLOW-UP CT: THE NELSON STUDY M.A. Heuvelmans, Y.R. Zhao, M.D. Dorrius, P.M.A Van Ooijen, Y. Wang, G.H. De Bock, M. Oudkerk, R. Vliegenthart Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen Purpose: To retrospectively identify features that predict complete resolution of non-calcified solid indeterminate (size 50-500mm3), intraparenchymal nodules detected at baseline in a lung cancer CT screening study among individuals at high risk for lung cancer.
Results: During subsequent screening rounds, 10.1% (97/964) of the nodules disappeared, 77.3% (n=75) of these before the 3-month CT and 94.8% (n=92) before the secondround screening. Non-peripheral nodules were more likely to resolve than peripheral nodules (OR: 3.18; 95%-CI:1.945.19) Compared to smooth nodules, nodules with spiculated margin showed the highest probability of disappearance (OR: 4.63; 95%-CI: 2.45-8.75).
Materials and Methods: The study was institutional review board approved. Patient consent was waived for this retrospective evaluation. Participants with at least one solid, indeterminate, intraparenchymal nodule (size 50-500mm3) at baseline were included (n=964 nodules in 750 participants). According to protocol, these nodules were re-examined by a 3-month follow-up CT. Regular repeat screening CT rounds were at year 2 and 4. A nodule was defined as resolving if
Conclusions: About 10% of solid intraparenchymal pulmonary nodules of intermediate size found at baseline lung cancer screening resolves during follow-up. Resolving pulmonary nodules share CT features with malignant nodules. A 3-month follow-up CT for indeterminate pulmonary nodules can identify three quarters of the resolving nodules.
O01.02 DIAGNOSTIEK VAN LONGEMBOLIEEN: KRITISCH TOEPASSEN VAN KLINISCHE BESLISREGELS = HOGERE OPBRENGST VAN DE CTA? R. van Uum, K.J. van Everdingen Diakonessenhuis, Utrecht
d.m.v. de Wellsscore en D-dimeer werden onderzocht. Aan de hand van statusonderzoek werd eerst bepaald hoe vaak de Wellsscore en D-dimeer waren vastgelegd en werden patiënten ingedeeld in hoog, laag of onbekend risico. Vervolgens werd bij alle patiënten de Wellsscore op basis van de statusvoering gereconstrueerd en vond de indeling in hoog en laag risico opnieuw plaats. In beide gevallen werd het aantal positieve CTA’s bepaald, waarbij in de 2e groep er vanuit werd gegaan dat alleen de patiënten met een hoog risico een CTA zouden hebben ondergaan.
Doel: Retrospectief onderzoek om te bepalen of kritische toepassing van de in de consensus vastgelegde klinische beslisregels (Wellsscore, D-dimeer) leidt tot een hogere opbrengst van beeldvormende diagnostiek bij verdenking op longembolien. Methode: Alle 158 niet-zwangere patiënten die in 2012 een CTA pulmonalis ondergingen met vraagstelling longembolie werden gencludeerd. Het aantal positieve CT-scans en de toepassing van de klinische beslisregel 16
it had completely disappeared on a subsequent CT. Nodule resolution was regarded as spontaneous, not the effect of treatment. CT features of resolving nodules and nonresolving (stable and malignant) nodules were compared by logistic regression.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Resultaten: CTA toonde bij 35 van de 158 patiënten (22%) longembolien aan. Dit ligt ruim 10% onder de in de literatuur beschreven waarden. De Wellsscore (n=118) en D-dimeer (n=94) waren vaak niet vastgelegd zodat er geen goede initile risicostratificatie mogelijk was. Nadat de Wellsscore was gereconstrueerd en er alsnog een risicostratificatie kon plaatsvinden bleek dat slechts 76 patiënten een hoog risico
1
kinderradiologie en thoraxradiologie hadden. Van deze groep had 36,8%(n=28) een longembolie, tegen 4,4% (n=7) fout-negatieve uitslagen.
Discussie: Het correct volgen van de klinische beslisregel levert een aanzienlijk hoger percentage positieve CTA uitslagen op tegen een beperkt aantal fout negatieve uitslagen.
O01.03 VOLUME-DEPENDENCY OF BLADDER WALL THICKNESS IN CHILDREN: EFFECTS ON NORMAL CUT-OFF VALUES A. Seehofnerová, R.A.J.M. van Dijk Deventer ziekenhuis, Deventer
and log(bladder volume) or relative bladder filling were used as independents, the first corrected for age and gender. Results: Regression coefficient (B) for log(bladder volume) was -0.76 (p<0.001) adjusted for age and gender, meaning that a 10-fold increase in bladder volume was associated with a decrease in wall thickness of 0.76mm. In the same analysis, 10 years increase in age was associated with 0.65mm (p<0.001) increase in bladder wall thickness and male gender with a 0.20mm (p<0.01) thicker bladder wall. Relative bladder filling showed a B=-0.85 (p<0.001), meaning that an entirely filled bladder was associated with a decrease of bladder wall thickness of 0.85mm as compared to an empty bladder.
Purpose: To investigate whether ultrasonically measured bladder wall thickness should be corrected for bladder volume in order to formulate normal cut-off value for wall thickness. Methods: All abdominal ultrasound examinations in patients under 18 year without bladder pathology performed between 1/11/2011 and 31/10/2012 in which the bladder was depicted were retrospectively included (n=381). Bladder volume [ml] was calculated as (D1*D2*D3*p)/6000, bladder wall thickness [mm] as mean of 6 predefined measurement sites, relative bladder filling as bladder volume/maximal capacity for age ((age(in years)+2)*28[ml]). Using linear regression analysis, wall thickness was used as dependent,
Conclusion: A small, but significant association of bladder volume and bladder wall thickness was present. For bladder volume of 10ml, 4mm is the cut-off value in 95% CI. For a 10-fold increase in volume 0.76mm can be subtracted, thereby accounting for volume dependency of bladder wall thickness.
O01.04 PRELIMINARY DATA ON SYNOVIAL THICKNESS UPON CONTRAST-ENHANCED MR IMAGING OF THE HEALTHY PEDIATRIC KNEE C.M. Nusman1, R. Hemke1, M.A. Benninga2, A. Kindermann2, M.A.J. Van Rossum2, T.W. Kuijpers2, M. Maas1 1 Academisch Medisch Centrum, Amsterdam 2 Emma Kinderziekenhuis AMC, Amsterdam
the knee was performed. Mean time between contrast injection and the start of the knee sequence was 11 min. One experienced (17 years) radiologist evaluated thickness of enhancing synovium on MRI of the knee on 6 locations based on the validated Juvenile Arthritis MRI Scoring system (JAMRIS). Results: Mean thickness of the enhancing synovium on the MRI of the healthy knee was 1.3 mm, range 0.7-2.9 mm. The JAMRIS location cruciate ligaments’ showed highest mean thickness (1.5 mm). In 2 children (affected by ulcerative colitis) a single location was identified with enhanced synovium of >2 mm, which is considered pathological according to the JAMRIS definitions.
Purpose: Knowledge on the appearance of synovium on contrast-enhanced MRI in healthy children is helpful for more objective disease activity assessment in juvenile idiopathic arthritis. The purpose of this study was to define normal values for synovial thickness in the healthy pediatric knee upon contrast-enhanced MRI. Methods: Twelve children (4 females, age range 9-18 years, mean 13.9 years) scheduled for MRI enterography (MRE) and without joint complaints were prospectively included. Immediately following MRE with intravenous gadolinium contrast, an axial T1-weighted fat-saturated sequence of
1 8 E
Conclusion: Our study is the first to provide data upon contrast-enhanced MRI in children considered to have healthy joints. Mild synovial enhancement with a thickness lower than 2.0 mm, as suggested in JAMRIS, can be considered as normal for the knee of children. Larger numbers of healthy children and contrast-enhanced MRI in other joints are warranted to strengthen our conclusions.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
17
1 programma & abstracts Abstracts O01.05 NEXUS CRITERIA BIJ KINDEREN A. Slaar, A.M.M. Fockens, J.C. Goslings, M. Maas, N.W.L. Schep, L.F.M. Beenen AMC, Amsterdam Cervicaal wervelkolom (CWK) letsel bij kinderen is zeer zeldzaam met een incidentie van 1%. De NEXUS criteria* zijn gevalideerde criteria voor volwassenen om te bepalen of beeldvorming noodzakelijk is om CWK-letsel uit te sluiten, echter bij kinderen zijn deze criteria niet gevalideerd. Het doel van ons onderzoek was om te achterhalen hoe vaak de NEXUS criteria negatief zijn indien beeldvorming van de CWK is vervaardigd. In de periode van 2006-2010 is bij alle kinderen van 0-16 jaar oud, die zich presenteerden op de SEH van een academisch centrum, bij wie beeldvorming van de nek was vervaardigd, retrospectief status onderzoek verricht. Uit de verslaglegging werd opgemaakt of de NEXUS criteria positief waren.
*Hoffman et al. NEJM 2000:94-99
O01.06 DE ZIN EN ONZIN VAN HET BABYGRAM K. Kamphuis-van Ulzen1, D. Koopmanschap2, W. Klein1 1 UMC St Radboud, Nijmegen 2 Jeroen Bosch Ziekenhuis, Den Bosch
doodsoorzaak (gemiddelde en 95% BI, uitgezet in scatterplots). Middels logistische regressie analyse werd de waarde voor de diagnose / doodsoorzaak bepaald. Daarnaast beoordeelden we het totale babygram op waarde voor de uiteindelijke diagnose, door a vue diagnostiek.
Achtergrond: Het babygram is een veel gebruikt diagnosticum bij perinatale sterfte. Echter is er geen wetenschappelijke onderbouwing hiervoor, noch zijn er normaalwaarden van dit röntgenonderzoek bekend. Er zijn geen studies bekend.
Resultaat: 411 babygrammen waren beschikbaar (20022012). Normaalwaarden werden verkregen uit 52 normale’ foetus met een leeftijd van 12 tot 42 weken. De metingen van de diverse botten bleek geen waarde te hebben voor de uiteindelijke diagnose. Beoordeling van het totale babygram a vue leidde tot een (bijdrage in) diagnose in 18 casus. Bij al deze 18 casus was bij schouwing een afwijkend skelet evident.
Methoden: Wij onderzochten retrospectief alle digitaal beschikbare babygrammen in onze kliniek door bepaling van de aanwezigheid, lengte, vorm en stand van diverse lange pijpbeenderen en stand van wervelkolom, handen en voeten. Verder de kruin-stuitlengte en de vorm van de schedel. De uitkomsten werden vergeleken met uitkomsten bij obductie en / of cytogenetisch en laboratorium onderzoek. Normaalwaarden werden verkregen uit de babygrammen die geen afwijkend onderzoek hadden en geen gevonden
18
Onder afleidend letsel werd elke fractuur en/of visceraal letsel beschouwd ongeacht de aard en locatie. Onder dubieus afleidend letsel werd weke delen letsel van hoofdhalsgebied en/of multipele excoriaties elders op het lichaam beschouwd. Bij 357 kinderen was beeldvorming verricht van de CWK na een doorgemaakt trauma. De leeftijd varieerde van 0-16 jaar (mean 8.7 sd 4.6); 213 waren jongens. Van 20 patiënten (6%) waren geen gegevens te achterhalen uit de status.Bij 56 kinderen (16%) waren de NEXUS criteria niet positief. Bij 37 patiënten (10%) waren de NEXUS criteria dubieus positief. Bij 2 patiënten (0.6%) was er CWK letsel.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Conclusie: De incidentie van CWK-letsel bij kinderen in onze studie was 0.6%.Beeldvorming van de cervicale wervelkolom wordt bij 16-26% van de kinderen vervaardigd zonder dat de NEXUS criteria positief zijn.
Conclusie: Het babygram heeft geen waarde als routinematige inzet bij postmortem diagnostiek van foetussen. Het babygram is wel van nut bij een zichtbaar of bekend afwijkend skelet, ter verdere differentiatie van het soort skeletdysplasie.
2
neuroradiologie
Sessie 2 Neuroradiologie
Donderdag 26 september, 14:20 – 15:35 uur O02.03 THE RELATIONSHIP BETWEEN AORTIC VALVE CALCIFICATION AND STROKE IN THE GENERAL POPULATION A. Bozorgpour, D. Bos, M.L.P. Portegies, M.W. Vernooij, M.A. Ikram, A. Van der Lugt Erasmus MC, Rotterdam
for the occurrence of stroke (n = 91) over a period of six years on average. Logistic- and Cox regression models were used to investigate the relationship of AVC with a history of stroke and the risk of stroke. All analyses were adjusted for age, sex and cardiovascular risk factors. Results: AVC was present in 33% of persons (mean volume: 76.7 +/- 415.5 mm3). Larger AVC volumes were associated with a history of stroke [Odds ratio per standard deviation (SD) increase in AVC-volume: 1.26 (95% CI: 1.05; 1.53)]. Additional adjustment for cardiovascular risk factors rendered this association non-significant. Larger AVCvolumes were not related to a higher risk of stroke during six years of follow-up [Hazard ratio per SD increase in AVCvolume: 1.02 (95% CI: 0.83; 1.25)].
Purpose: Aortic valve calcification (AVC) is an important marker for cardiac disease. However, its relationship with clinical stroke remains less well defined, especially from a general-population perspective. Therefore, we investigated the relationship between AVC and stroke in a prospective population-based study of community-dwelling elderly. Methods: At baseline, 2474 participants from the Rotterdam Study underwent cardiac computed tomography to quantify AVC-volume (mm3). At baseline, information on a history of stroke (n=99) was collected by interview. In addition, these participants were continuously monitored
Conclusion: AVC is a common finding in the elderly and is associated with a history of stroke. Conversely, AVC is not a risk factor for future stroke. Therefore, treatment strategies for AVC are not primarily required to lower the risk of stroke.
O02.02 BETTER DIFFERENTIATION BETWEEN MS AND VASCULAR LESIONS: NEW IMAGE CONTRAST FLAIR* AT 7 TESLA MR IMPROVES SPECIFICITY OF MS LESION DETECTION I.D. Kilsdonk1, M.P. Wattjes1, A. Lopez-Soriano1, J.P.A. Kuijer1, M.C. de Jong1, W.L. de Graaf1, M.M.A. Conijn1, J.J.G. Geurts1, P.R. Luijten2, M.I. Geerlings2, F. Barkhof1 1 VU Medisch Centrum, Amsterdam 2 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht Purpose: To investigate the performance of a new MR image contrast called FLAIR*, for differentiating between multiple sclerosis (MS) and vascular brain lesions, at 7 Tesla (T). Methods: We examined 16 patients with clinically definite MS (10 female, mean age 50.4 years) and 16 patients with cerebral small vessel disease (CSVD) (6 female, mean age 50.9 years). 3D-FLAIR and 3D T2*-weighted images were combined into FLAIR* images by post-processing. Lesion type and intensity, perivascular orientation and presence 1 8 E
of a hypointense rim were analyzed. Differences between patient groups regarding lesion distribution and perivascular orientation were tested by Fisher’s exact test. In addition, sensitivity and specificity of 7T FLAIR* were calculated. Results: In total, 433 lesions were detected in MS patients versus 86 lesions in CSVD patients. Lesions in MS patients were significantly more often oriented in a perivascular way: 74% vs. 47% (p< 0.001). 10 MS lesions (2.3%) were encircled by a hypointense rim, and 28 MS lesions (6.5%) were hypointense on T2*. Contradictory, no vascular lesions showed any rim or hypointensity. Specificity of differentiating MS from vascular lesions on 7T FLAIR* increased when presence of a central vessel is taken into account (80% to 94%), most obviously for deep white matter lesions (69% to 94%). Conclusion: With 7T FLAIR* we are capable to make a good differentiation between demyelinating MS lesions and vascular brain lesions based on lesion type, perivascular orientation and distinct morphological characteristics.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
19
2 programma & abstracts Abstracts O02.01 RELATIONSHIP BETWEEN THROMBUS ATTENUATION ON NON-CONTRAST CT AND RECANALIZATION AFTER INTRAVENOUS THROMBOLYSIS J.M. Niesten, I.C. van der Schaaf, E.J. Smit, W.P.T.M. Mali, Y. Van der Graaf, L.J. Kappelle, G.J. Biessels, B.K. Velthuis UMC Utrecht, Utrecht Introduction: Erythrocytes increase while platelets and debris decrease thrombus density on thin-slice noncontrast CT. Erythrocyte-rich thrombi are more vulnerable to thrombolysis. Therefore, measurements of thrombi density could be a rapid non-invasive tool for predicting the efficacy of IV-rtPA.
Results: In total 88 patients were included. Patients with recanalization had significant higher thrombus attenuation (absolute HU 60.7 and rHU 1.59) compared to persistent occlusion (absolute HU 52.2 HU and rHU 1.29, p<0.0001). The area under the ROC-curve of the absolute HU values was 0.84 and of the rHU values 0.86. The highest predictive cut-off value for recanalization was absolute HU of >56.5 (sensitivity 71.0%, specificity 73.7%) and rHU of >1.38 (sensitivity 70.0%, specificity 73.7%)
Methods: We included patients with an intracranial ICA or MCA occlusion, treated with IV-rtPA and follow-up CTA available. Attenuation measurements of the thrombus and contralateral vessel were performed. The modified TIMI system was used with grade 0 or 1 representing persistent occlusions and grade 2 or 3 successful recanalizations.
Conclusions: Thrombus density is related to the success of recanalization in patients treated with IV-rtPA. Higher density is an independent predictor of successful recanalization and discriminative performances are good (adjusted AUC 0.84 and 0.85, respectively). Cut-off values of >56.5 absolute HU and rHU of >1.38 showed the highest predictive values for recanalization.
O02.04 MR IMAGING CHARACTERISTICS OF FACIAL POLYALKYLIMIDE INJECTIONS AND THEIR ASSOCIATED COMPLICATIONS C.J. Tutein Nolthenius OLVG, Amsterdam
The presence of migration relative to the injection site was assessed. This radiologic classification was compared to the clinical diagnosis based on clinical, laboratory and operative findings.
Introduction: The increasing use of facial injectable fillers has led to an increase in associated complications like infections and abscesses, granulomatous reactions, and migration. The aim of this study was to observe MR imaging characteristics of the permanent filler polyakylimide (PAIG) and its associated complications and to assess discriminating imaging features for clinical decision-making. Methods: We retrospectively reviewed all MRI scans over a six-year period of 42 patients who presented with complaints of facial fillers. Reviewers were blinded to clinical features related to each deposit besides primary injection site of the filler. Each of 129 site-specific-deposits were classified as normal or inflamed, with or without abscess, based on beforehand established imaging criteria.
20
Differences in means of the absolute HU-values and relative HU (rHU)-values were calculated for patients with successful recanalization and persistent occlusion. By ROC-curves the additional prognostic value for successful recanalization were calculated.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Results: Of 101 clinically normal deposits, 95 were radiologically also classified as normal. These are T2 hyperintense collections with or without subtle rimenhancement. Of 16 clinical abscesses 15 were identified with MRI presenting as T2 hyperintense collections, evident rimenhancement, greater volume/asymmetry compared to contralateral side reaction of surrounding tissue. No definite imaging characteristics of inflamed deposits without abscess could be identified. Location and extent of migration was identified, all of which were clinically occult. Conclusion: MRI assists in clinical decision making in patients presenting with potential complications of facial fillers as it allows reliable assessment of non-diseased filer deposits and abscesses as well as location and extent of migration of deposits.
2
neuroradiologie O02.05 TOTAL BOLUS EXTRACTION METHOD ENABLES DERIVATION OF HIGH QUALITY 4D-CTAS FROM 320-SLICE CTP DATA E.E. Ghariq Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Purpose: Initial experience has shown that quality of dynamic CT angiograms (4D-CTA) derived from 320-slice CT perfusion (CTP) data is inferior compared to arterial quality of conventional 64-slice CTAs (3D-CTA). This study evaluates the arterial quality of 4D-CTAs derived from 320-slice CTPs using a total bolus extraction (TOBE) method; this method uses the temporal information of CTP to reduce noise. Materials and method: Fifteen 320-slice CTPs were included from patients (4 males, 11 females, 53-88 years) who presented with signs of acute cerebral ischemia. 4D-CTAs were reconstructed for arterial quality comparison using subtraction (320subCTA) and TOBE (320tobeCTA). Twelve 64-slice 3D-CTAs (64subCTA) were included from patients (5 males, 7 females, 38-82 years) who presented
with signs of acute cerebral ischemia to serve as reference standard. Two blinded observers scored arterial quality, overall scan quality and artifact level on each image type in consensus. Arteries were divided into four categories: I. large extradural, II. intradural (large, medium and small), III. communicating arteries and IV. cerebellar and ophthalmic arteries. Results: Quality of extradural and intradural arteries was significantly higher on the 320tobeCTAs compared to 320subCTAs (extradural p=0.001, large intradural p<0.001, medium intradural p< 0.001 and small intradural p<0.001); no quality differences were present between 320tobeCTAs and 64subCTAs. Quality of large extradural (p=0.002) and small intradural (p<0.001) arteries was significantly higher on 64subCTAs compared to 320subCTAs. Conclusion: TOBE improves arterial quality of 4D-CTAs from 320-slice CTPs to comparative quality of 3D-CTAs, herewith enabling deriving 4D-CTAs from 320-slice CTPs for use in clinical practice.
Resultaten: 63% (151/240) respondeerde, waaronder 84% geriaters, 13% neurologen en 3% anders (totaal 69 klinieken). 89% werkt in een perifeer ziekenhuis of GGZinstelling, 11% academisch. 53% vraagt altijd beeldvorming aan, 47% doet dit bij selecte patiënten niet. 40% kiest wisselend CT of MRI, 37% kiest MRI, 19% CT, 4% CT n MRI. Belangrijkste keuzefactoren hierbij zijn: contraindicaties voor MRI, lichamelijke beperkingen, leeftijd, vasculaire of oncologische voorgeschiedenis en wachttijd. Met alleen CT meent 87% informatie te missen: vasculaire schade/witte stofafwijkingen, (hippocampus)atrofie en specifieke pathologie (o.a. metastasen, amylod-angiopathie). Daarnaast wordt betere eigen vaardigheid in het beoordelen van MRI genoemd. Bij 66% zijn er afdelingsbrede afspraken omtrent het aanvraagbeleid, 34% beslist individueel. Volgens 52% bevat het CT-protocol coronale reconstructies, maar worden deze inconsequent bijgeleverd. Beelden worden in 5% met scorings-schalen beschreven, 68% zegt dat er geen uniforme beoordeling plaatsvindt.
O02.06 BEELDVORMENDE DIAGNOSTIEK BIJ DEMENTIE: INVENTARISATIE VAN DE PRAKTIJK BINNEN DE NEDERLANDSE GEHEUGENKLINIEKEN M. Gardeniers1, J. Bakker1, F.J. Meulen1, M.P. Wattjes2, F. Barkhof2 1 Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht 2 VUmc, Amsterdam Doel: Dementie is een snel groeiend probleem binnen ons zorgsysteem. Diagnostiek van dementie, waaronder beeldvorming, is hierdoor van toenemend belang. Wattjes et al. beschreven dat, in de klinische setting, CT-cerebrum vergelijkbare informatie oplevert als MRI. Heeft deze bevinding ook zijn weg gevonden in de praktijk? Wij onderzochten het gebruik van MRI en CT bij dementiediagnostiek binnen de Nederlandse geheugenklinieken. Methode: Per e-mail werd een enqute voorgelegd aan alle specialisten verbonden aan een Nederlandse geheugenkliniek.
Conclusie: Bij de diagnostiek van dementie heeft men een duidelijke voorkeur voor MRI boven CT. Onbekendheid met (de mogelijkheden van) CT, het ontbreken van coronale reconstructies bij CT, en het niet uniform beschrijven van de beelden zijn hier debet aan.
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
21
3 programma & abstracts Abstracts Sessie 3
Mammaradiologie
Donderdag 26 september, 14:20 – 15:35 uur O03.01 CONTRAST-ENHANCED SPECTRAL MAMMOGRAPHY IN WOMEN REFERRED FROM THE BREAST CANCER SCREENING PROGRAM M.B.I. Lobbes, J. Houwers, S. Gommers, U. Lalji, S. Vanwetswinkel, H. Van Deurse, B. Bakija, R. Ubachs-Tilmans, J.E. Wildberger Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht Background: Previous studies on contrast-enhanced spectral mammography (CESM) mainly consisted of populations with high disease prevalence. We aimed to evaluate diagnostic accuracy of CESM in a population with low disease prevalence, i.e. women referred from the breast cancer screening program. Materials and methods: Data from women referred from our screening program that received CESM were retrospectively collected. In all solid lesions or microcalcifications, diagnosis was confirmed by core biopsy. Cysts were confirmed by ultrasound-guided aspiration. The
O03.02 IMPACT OF THE TRANSITION FROM SCREEN-FILM TO DIGITAL SCREENING MAMMOGRAPHY ON INTERVAL CANCER CHARACTERISTICS AND TREATMENT A POPULATION BASED STUDY FROM THE NETHERLANDS J. Nederend1, L.E.M. Duijm2, M.W.J. Louwman3, F.H. Jansen1, A.C. Voogd4 1 Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 2 Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen 3 Integraal Kankercentrum Zuid, Eindhoven 4 Universiteit Maastricht, Maastricht Purpose: In most breast screening programs screen-film mammography (SFM) has been replaced by full-field digital mammography (FFDM). We compared interval cancer characteristics at SFM and FFDM screening mammography. 22
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
presence of a composition shadow as explanation for the culprit lesion was diagnosed by a minimum of one additional special view combined with breast ultrasound. Diagnostic accuracy of CESM was expressed by calculating disease prevalence, sensitivity, specificity, positive predictive value (PPV) and negative predictive value (NPV). Results: 52 women (with 58 lesions) were included in this study (mean age 56 years). Disease prevalence in this study population was 27.6%. The sensitivity, specificity, PPV, and NPV for this study was 93.8%, 78.6%, 62.5%, and 97.0%, respectively. 9 false positive findings were observed, mainly fibroadenomas. One false negative finding was observed, consisting of minute foci of ductal carcinoma in situ (DCIS). Conclusion: Even in populations with low disease prevalence, diagnostic accuracy of CESM is high. Interestingly, the high NPV virtually rules out breast cancer in women referred from the breast cancer screening program, enabling us to return patients with a negative CESM to the screening program with very high accuracy and confidence.
Materials and Methods: We included all 297 screen detected and 104 interval cancers in 60,770 SFM examinations and 427 screen detected and 124 interval cancers in 63,182 FFDM examinations, in the period 20082010. Breast imaging reports, biopsy results and surgical reports of all cancers were collected. Two radiologists reviewed prior and diagnostic mammograms of all interval cancers. They described mammographic abnormalities and classified interval cancers as missed, showing a minimal sign abnormality or occult. Results: The referral rate and cancer detection rate at SFM were 1.5% and 4.9 respectively, compared to 3.0% (p<0.001) and 6.6 (p<0.001) at FFDM. Screening sensitivity was 74.1% at SFM (297/401, 95%CI=69.8%-78.4%) and 77.5% at FFDM (427/551, 95%CI=74.0%-81.0%). Significantly more interval cancers were occult at prior FFDM than at prior SFM screening mammography (65.3% (81/124) versus 47.1% (49/104), p=0.02). For interval cancers following SFM or
3
mammaradiologie FFDM screening mammography, no significant differences were observed in breast density or mammographic abnormalities at the prior screen, tumor size, lymph node status, receptor status, Nottingham tumor grade or surgical treatment (mastectomy versus breast conserving therapy).
Conclusion: FFDM resulted in a significantly higher cancer detection rate, but sensitivity was similar for SFM and FFDM. Interval cancers are more likely to be occult at prior FFDM than at prior SFM screening mammography, whereas their tumor characteristics and type of surgical treatment are comparable.
O03.03 GEBLINDEERDE VERSUS NIETGEBLINDEERDE BEOORDELING VAN SCREENINGSMAMMOGRAMMEN: INVLOED OP SCREENINGSUITKOMSTEN E.G. Klompenhouwer1, M.J.M. Broeders2, G.J. den Heeten2, J. Nederend1, L.E.M. Duijm3 1 Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 2 Nationaal Expert en Training centrum voor Borstkanker screening, Nijmegen 3 Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, Nijmegen
voor verdere analyse. Gedurende een follow-up periode van 18 maanden werden de radiologie verslagen, chirurgische correspondentie en pathologie verslagen van de verwezen vrouwen verzameld.
Doel: Bepaling van geblindeerde versus niet-geblindeerde dubbele beoordeling van screeningmammogrammen op screeningsuitkomsten. Methoden: We includeerden 87487 opeenvolgende digitale screeningsmammogrammen van vrouwen gescreend tussen 1 juli 2009 en 1 juli 2011. Om de maand werden de onderzoeken geblindeerd (2e lezer was niet op de hoogte van de beslissing van de 1e lezer) dan wel niet geblindeerd (2e lezer was wel op de hoogte van de beslissing van de 1e lezer) beoordeeld door een groep van 12 screeningsradiologen. Vrouwen met een discrepante lezing tussen twee screeningsradiologen (slechts 1 van de twee radiologen wil verwijzen) werden altijd verwezen
O03.04 DE DIAGNOSTISCHE WAARDE VAN PREOPERATIEVE MRI MAMMA VOOR MULTIFOCAAL/MULTICENTRISCH MAMMACARCINOOM C.J. Tolman1, A.M. Cats2, M. Nix2, H.J. Baarslag2 1 Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag 2 Meander Medisch Centrum, Amersfoort
Resultaten: Respectievelijk 44491 en 42996 screens werden geblindeerd dan wel niet-geblindeerd beoordeeld. Het verwijspercentage was significant hoger in de geblindeerd gelezen groep (3,3% versus 2,8%, p<0,001), terwijl de kanker detectie (7,2 versus 6,5 per 1000 screens, p=0,24) en de positief voorspellende waarde (PPV) van verwijzing (21,5% versus 23,0%, p=0,36) vergelijkbaar waren. Met betrekking tot kankers, gedetecteerd bij de screening, resulteerden de twee lees-strategien in vergelijkbare resultaten met betrekking tot proporties ductaal carcinoma in situ (23,1% versus 25,6%, p=0,46), kleinere invasieve tumoren (T1a-c, 81,1% versus 80,0% van de invasieve carcinomen, p=0,76) en de aanwezigheid van axillaire metastasen (17,6% versus 22,0%, p=0,45). Conclusie: Geblindeerd screenen leidt, vergeleken met niet-geblindeerd screenen, tot een significant hoger verwijspercentage, doch zonder verbetering van de kanker detectie, PPV van verwijzing of tumor stadium van bij screening gedetecteerde carcinomen.
van DCIS beter worden ingeschat. Het betreft hier een retrospectieve cohort studie naar de diagnostische waarde van MRI voor het aantonen van multifocaliteit bij bewezen mammacarcinoom (BIRADS 6). Zo evalueerden we de juistheid van MRI interpretatie en de gevolgde behandeling (ablatio danwel lumpectomie).
Introductie: Preoperatieve MRI mamma wordt onder andere vervaardigd bij verdenking op multifocaal mammacarcinoom of als dit niet kan worden uitgesloten middels mammo- en echografie. De literatuur vermeldt ten aanzien van MRI een hoge sensitiviteit (90-94%) en een lagere specificiteit als gevolg van (benigne) toevalsbevindingen. Tevens kan met MRI de uitbreiding
1 8 E
Vraagstelling: Wat is de positief voorspellende waarde van preoperatieve MRI mamma voor multifocaal/ multicentrisch mammacarcinoom? Methoden: 47 MRI mamma’s met indicatie ‘multifocaliteit?’ gemaakt bij patiënten met PA-bewezen mammacarcinoom tussen 1 oktober 2011 en 1 oktober 2012 werden geanalyseerd. De resultaten van MRI werden vergeleken met de uitslag van het resectiepreparaat.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
23
3 programma & abstracts Abstracts Resultaten: Er waren 27 multifocale tumoren, waarvan 17 (70%) op MRI als multifocaal zijn afgegeven. 22 tumoren waren op MRI multifocaal waarvan 19 (86%) bij PA ook multifocaal waren. Bij 22 patiënten (47%) werd een additionele DCIS in het resectiepreparaat gevonden, waarvan 9 (41%) op MRI zijn gezien. Gemiste DCIS waren graad 1 en 2. Bij 7 patiënten (15%) veranderde MRI het operatiebeleid. Andere overwegingen zoals wens van
patiënte en belaste familieanamnese speelden een grotere rol.
O03.05 PRIMAIRE VERWIJZING VAN VROUWEN MET BIRADS 0 SCREENINGSMAMMOGRAM NAAR DE AFDELING RADIOLOGIE IN PLAATS VAN DE MAMMAPOLI LIJKT KOSTENEFFECTIEF EN MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD D.C. Seket, P.B. Veendrick, C. Meeuwis, H.N. van Hall Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem
op basis van DBC (inclusief puncties) vergeleken met het nieuwe traject op basis van eerstelijns vergoeding indien door de radioloog alle klinische BIRADS 1 en 2 naar huisarts en BIRADS 3 - 5 naar mammapoli zouden zijn verwezen.
Doel: De medische en financile gevolgen onderzoeken als verwijzing van BIRADS 0 klanten van het BevolkingsOnderzoekBorstkanker geschiedt middels triage op afdeling radiologie in plaats van verwijzing door de huisarts naar de mammapoli; respectievelijk ‘nieuw traject’ versus ‘huidig traject volgens de CBO richtlijn’. Methoden: Retrospectieve analyse van het lichamelijk onderzoek door de chirurg bij alle BIRADS 0 verwijzingen in 2011 en 2012 in het Elektronisch Mamma Dossier. Daarnaast wordt de opbrengst in 2012 van huidig traject
O03.06 DE TOEGEVOEGDE WAARDE VAN DE MRI MAMMOGRAFIE BIJ PATIëNTEN MET BLOEDERIGE TEPELUITVLOED L. van Gelder, J.P. Pennings, M.B.E. Menke-Pluymers, R.H.C. Bisschops, P.W. Plaisier Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht Inleiding: Bruine of bloederige tepeluitvloed is geassocieerd met mammacarcinoom maar wordt meestal veroorzaakt door benigne aandoeningen. In 5-21% is er een onderliggende maligniteit aanwezig. Deze worden doorgaans aangetoond met een mammogram en echografie. Wij onderzochten de toegevoegde waarde van MRI bij bloederige tepeluitvloed in het geval van niet-afwijkende conventionele diagnostiek. Methode: Alle vrouwen die in de periode juni 2008 - juli 2012 een MRI ondergingen in verband met bloederige tepeluitvloed werden gencludeerd. Al deze patiënten 24
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Conclusie: De sensitiviteit is 70% en de positief voorspellende waarde is 86%. De diagnostische waarde van MRI voor multifocaal/multicentrisch mammacarcinoom is lager dan verwacht. Fout-negatieven ontstaan vooral door gemist laaggradig DCIS.
Resultaten: Er waren 86 BIRADS 0 verwijzingen in 2011 en 364 in 2012. Van deze tezamen 450 afwijkingen waren er 53 (12%) palpabel en 22 maligne (5%). Bij deze vrouwen vond de chirurg bij 16 vrouwen een additionele borstafwijking (4%), die in alle gevallen niet maligne bleek te zijn. Bij het huidige traject is de jaaropbrengst voor het ziekenhuis 84.000 en het honorarium voor de chirurg 18.000, radioloog 241.000 en patholoog 2.000 euro. Bij het nieuwe traject zakt dit tot respectievelijk 38.000, 0, 143.000 en 0 euro. Conclusie: De uitkomsten van deze analyse suggereren dat een aangepast diagnostisch traject van BIRADS 0 screenings-mammogrammen mogelijk is en past in de huidige maatschappelijke vraag naar verantwoord ondernemen.
hadden voorafgaand aan de MRI een mammografie gehad en op indicatie tevens een echografie. Retrospectief werd bekeken bij hoeveel patiënten met normale conventionele diagnostiek er middels MRI een mammacarcinoom werd gevonden. Resultaten: 111 vrouwen met bloederige tepeluitvloed waarvoor een MRI was verricht werden gencludeerd. Bij 1 patiënt (0,9%) werd met MRI een maligniteit gevonden die op conventioneel onderzoek niet zichtbaar was. Bij 2 patiënten (1,8%) werd op conventioneel onderzoek een maligniteit gevonden, welke beide ook op MRI zichtbaar waren. Bij 2 patiënten (1,8%) zonder suspecte afwijkingen op conventioneel onderzoek en MRI werd bij een conus excisie een maligniteit gevonden. Discussie: Bij 111 patiënten met bloederige werden 5 maligniteiten gevonden. Bij 1 patiënt (0,9%) waarbij het conventionele onderzoek geen suspecte afwijkingen toonde, werd met MRI een maligniteit gevonden.
4
cardiovasculair (deel I)
Sessie 4 Cardiovasculair (deel I) Donderdag 26 september, 14:20 – 15:35 uur O04.01 DIAGNOSTIC PERFORMANCE OF COMPUTED TOMOGRAPHY CORONARY ANGIOGRAPHY TO DETECT AND EXCLUDE LEFT MAIN AND/OR THREE-VESSEL CORONARY ARTERY DISEASE A.S. Dharampal, A. Rossi, S.L. Papadoupoulou, W.B. Meijboom, A.C. Weustink, M. Ouhlous, K. Nieman, E. Boersma, P.J. De Feijter, G.P. Krestin Erasmus MC, Rotterdam Objectives: To determine the diagnostic performance of CT coronary angiography (CTCA) in detecting and excluding left main and/or three-vessel CAD (‘high-risk CAD’) in symptomatic patients and compare its discriminatory value with Duke risk score and calcium score. Materials and methods: Between 2004 and 2011 1159 symptomatic patients (6111 years, 31% women) with stable angina, without prior revascularisation underwent both
O04.02 EFFECT OF RENAL SYMPATHETIC DENERVATION ON LEFT VENTRICULAR HYPERTROPHY IN PATIENTS WITH MEDICATION-RESISTANT HYPERTENSION: 1 YEAR FOLLOW-UP WITH CARDIAC MAGNETIC RESONANCE IMAGING E. Vink, W. Verloop, P. Blankestijn, M. Voskuil, W. Mali, E.J. Vonken, T. Leiner UMC Utrecht, Utrecht Purpose: Renal denervation (RDN) has shown to be an effective treatment for hypertension. The effects of RDN on the heart are largely unknown. Aim of this study was to investigate the effect of RDN on left ventricular hypertrophy. Method and materials: Patients with systolic BP=160mmHg despite use of 3 antihypertensive drugs were included in this study. All patients underwent cardiac MR before and 1 year after RDN (Symplicity, Medtronic).
1 8 E
invasive coronary angiography (ICA) and CTCA. All patients gave written informed consent for the additional CTCA. ‘High-risk CAD’ was defined as LM and/or three-vessel obstructive CAD (=50% diameter stenosis). Results: 197 (17%) patients had ‘high-risk CAD’ as determined by ICA. The sensitivity, specificity, positive predictive value, negative predictive value, positive and negative likelihood ratio of CTCA was 95% (95% CI: 91-97%), 83% (80-85%), 53% (48-58%), 99% (98-99%), 5.47 and 0.06, respectively. CTCA provided incremental value (AUC: 0.90, P<0.001) in discrimination of ‘high-risk CAD’ compared with Duke risk score and calcium score. Conclusions: CTCA accurately excludes ‘high-risk CAD’ in symptomatic patients. The detection of ‘high-risk CAD’ is suboptimal due to the high percentage (47%) of overestimation of ‘high-risk CAD’. CTCA provides incremental value in discrimination of ‘high-risk CAD’ compared with Duke risk score and calcium score.
Myocardial mass was quantified by end-diastolic contour tracing on short axis balanced steady state free precession using a validated software package. Slice thickness was 8 mm; in plane spatial resolution was 1.3x1.3mm2. Left ventricular trabeculae were included in myocardial mass. To assess the effect of RDN, 24-h ambulatory blood pressure (ABP) at baseline was compared to values 1 year after treatment. Results: 24 patients (9M/15F) were included with a mean age of 5711 yrs; a median number of 4 different antihypertensive drugs were used. Mean follow-up time was 13.61.9months. Mean office systolic BP changed from 20129 to 17629 mmHg (p<.001). Mean ABP during daytime changed from 16727mmHg to 15726 mmHg (p=0.22). At follow-up a mean increase of 3.85.6g/m2 LV mass (absolute range: -35 to +42g) was observed (p=0.70). No significant correlation between change 24-h ABP and change in LV mass was found (correlation coefficient of 0.12 (p=0.61)).
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
25
4 programma & abstracts Abstracts Conclusion: RDN is not associated with a significant decrease in LV myocardial mass at 1 year after the
procedure, although there are large differences between individuals.
O04.03 RECOGNIZING ANABOLIC ANDROGENIC STEROID USE ON CARDIAC MRI IN ATHLETES N.H.J. Prakken1,2, T. Luijkx2, M.J. Cramer3, A. Mosterd2, F.J. Backx3, W.P. Mali3, B.K. Velthuis3 1 UMC Utrecht 2 Meander Medisch Centrum, Amersfoort, Amersfoort 3 UMC Utrecht, Utrecht
static HD-LS), 70 regular strength-endurance (high dynamichigh static, HD-HS) athletes (9-18 hours/week), 57 elite HD-HS athletes (18+ hours/week), and 45 strength (low dynamic-high static, LD-HS) trained athletes (athletes =6 exercise hours/week). Seven HD-HS and 18 LD-HS athletes have admitted to AAS use for a longer period.
Background: Androgenic anabolic steroids (AAS) use is increasingly being revealed in elite sports. AAS is known to have an adverse long-term effect on cardiovascular function and may explain the disproportionate increase in left ventricular (LV) mass in some elite athletes. Methods: Cardiac MRI (CMR) were performed in 321 male subjects aged 18-40 years: 56 non-athletes (=3 exercise hours/week), 93 endurance athletes (high dynamic-low
O04.04 QUANTITATIVE MYOCARDIAL PERFUSION WITH DYNAMIC CONTRAST-ENHANCED IMAGING IN MR AND CT: THEORETICAL MODELS AND CURRENT IMPLEMENTATION G.J. Pelgrim, A. Handayani, P.M.A. Van Ooijen, P.E. Sijens, R. Vliegenthart, M. Oudkerk UMC Groningen/CMI-NEN, Groningen Purpose: Myocardial perfusion imaging has been shown as an effective non-invasive method to assess myocardial ischemia. Currently, there has been an increasing interest to absolutely quantify myocardial perfusion in MR and CT. However, such study is typically limited by the inavailability of standardized acquisition protocol and model, complicating comparison between studies and modalities. The aim of this study is therefore to provide insights on the different models known for absolute perfusion and address the consequences for their implementation in typical MR and CT datasets.
26
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Results: AAS using LD-HS athletes have significantly larger LV volumes and LV wall mass than non-AAS-using LD-HS athletes (see Table). This effect is even more pronounced in HD-HS athletes admitting to AAS use, in whom the scatter plot (below) shows a fit-line with a negative inclination (much more increase in mass than volume) as compared to a positive inclination in all other groups. Conclusions: Athletes who use AAS show a disproportionate mass to volume increase as compared to non-users. These findings may help further raise awareness of the effects of AAS use.
Content organization: The study will first explain basic differences between variants of visual and quantitative analysis. A theoretical basis of absolute perfusion will be revisited. Specific issues concerning MR and CT implementation will be addressed with regard to the typical acquisition settings. An overview on current animal and clinical validations will be provided. Summary: Choice of visual or quantitative analysis should consider their strengths and weaknesses with respect to the purpose of the study. As absolute quantification assumes simplified tracer behaviour in the tissue, it contains limitations should be noticed for interpretation. Higher-order models converges to lower-order with gradual simplification, offering better approximation at the expense of higher complexity and acquisition demands. In conclusion, the match between modeling assumption and acquisition setting in absolute perfusion study is necessary for relevant interpretation.
4
cardiovasculair (deel I) O04.05 CONTRAST ENHANCEMENT OF THE RIGHT VENTRICLE DURING CORONARY CTA IS IT NECESSARY? M. Kok, C Mihl, B. Kietselear, J.E. Wildberger, M. Das Academisch Ziekenhuis Maastricht, Maastricht
bolus injection of iodinated contrast material (300 mgI/ml). Patient data was analyzed with regard to right ventricular enhancement and right ventricular pathology. Results: Images were diagnostic for the evaluation of the right ventricle in all 480 patients. Patients received an average bolus of 109 ml and an average peak flow rate of 6.7 ml/s. In only three of the 480 patients (0,63%) pathology of the right ventricle was found: dilatation of the right ventricle. No other right ventricular pathology was seen. Mean enhancement of the right ventricle was 267HU (SD=43).
Purpose: It is unclear whether prolonged contrast media injection in coronary CTA, which enhances the right ventricle, is beneficial in terms of right ventricular pathologies. Thus the purpose was to evaluate right ventricle enhancement and detection of pathology of the right ventricle during coronary CTA.
Conclusion: As right ventricular pathology was only seen in three patients (dilatation), which might have been picked up with contrast enhancement of the left ventricle only, right ventricular enhancement can be omitted during screening CTA of the coronary arteries. Thus contrast volume reduction can potentially be reduced and tailored only to the enhancement of the coronary arteries.
Methods and materials: 480 consecutive patients who were referred for screening CTA of the coronary arteries were retrospectively evaluated. Every patient underwent MDCT of the coronary arteries (SOMATOM Definition Flash, Siemens): 128x 0,6mm coll., 100 kV, rot. time 0.28s, ref. mAs 350) and received an individualized (P3T, Bayer) contrast
O04.06 UNREQUESTED IMAGING FINDINGS FROM ROUTINE DIAGNOSTIC CHEST CT PREDICT FUTURE CARDIOVASCULAR DISEASE: THE TRIPLE R (ROUTINE RADIOLOGICAL RISK)SCORE P.M. Jairam, M.J.A. Gondrie, D.E. Grobbee, W.P.Th.M. Mali, P.C.A. Jacobs, Y. Van der Graaf University Medical Center Utrecht, Utrecht
hazards analysis with backward elimination technique was used in the derivation cohort to derivate the best-fitting parsimonious prediction model.
Purpose: We investigated the contribution of unrequested findings on chest Computed Tomography (CT) in detecting subjects at high-risk for cardiovascular disease (CVD) by derivating and validating a CT imaging based prediction rule. Method and materials: The cohort comprised 10 410 patients, who underwent diagnostic chest CT for noncardiovascular indications. During a mean follow-up of 3.7 years (max. 7.0 years), 1148 CVD events (cases) were identified. Using a case-cohort approach, CT scans from the cases and from a ‘10% random sample of the baseline cohort (n=1366) were visually graded for several cardiovascular findings.Multivariable Cox proportional
1 8 E
Results: The final model included age, gender, CT indication, left anterior descending coronary artery calcifications, mitral valve calcifications, descending aorta calcifications and heart size.Discrimination and calibration of the final model was assessed in a separate validation cohort (n=1653, mean follow-up 3.7 years). The model demonstrated to have a good discriminative ability with a c-statistic of 0.71 (95%CI 0.68-0.74) and a good overall calibration. Conclusion: Using data obtained in a large cohort of patients undergoing CT scanning for a non-cardiovascular indication we were able to show that the use of unrequested information available in the scans may help to adequately detect subjects at a high-risk of future cardiovascular events. The resulting prediction rule may be utilized to assist clinicians to refer these patients for timely preventive cardiovascular risk management.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
27
5 programma & abstracts Abstracts Sessie 5
Abdomen (deel I)
Donderdag 26 september, 14:20 – 15:35 uur O05.01 DIFFUSION-WEIGHTED MR IMAGING FOR THE FOLLOW-UP OF PATIENTS AFTER PRIMARY SURGICAL AND NON-SURGICAL TREATMENT FOR RECTAL CANCER D.M.J. Lambregts, M.J. Lahaye, L.A. Heijnen, M.H. Martens, M. Maas, G.L. Beets, R.G.H. Beets-Tan Maastricht University Medical Center, Maastricht Purpose: Aim of this study was to evaluate the value of diffusion-weighted MRI (DWI) for the follow-up (FU) of patients after primary surgical or non-surgical treatment for rectal cancer. Methods: The study group consisted of 117 patients who had previously undergone rectal cancer treatment, consisting of either standard surgical resection +/neoadjuvant (chemo-)radiotherapy (n=36), a local/transanal excision (n=40, 15/40 after chemoradiotherapy) or a waitand-see’-policy (n=41). During clinical FU patients underwent =1 FU-MRIs (1.5T) including DWI (highest b-value b1000), as part of routine FU or because of a suspected local
O05.02 VALIDITY OF ONE STOP TRIPLE-BOLUS MULTIDETECTOR CT UROGRAPHY IN DETECTING RENAL AND UROTHELIAL MALIGNANCY I.J.S.M.L Vanhooymissen, R. Atzei, R.S. Dwarkasing, F.E.J.A. Willemssen Erasmus MC, Rotterdam Purpose: To evaluate the accuracy of one phase triple-bolus multidetector CT urography in detection of renal and urinary tract malignancy. Materials and methods: Our follow-up cohort study consisted of 1057 examinations with an unenhanced and one phase triple-bolus multidetector CT urography scan performed between June 2007 and October 2010. Presence and type of hematuria and sex were assessed. Histological
28
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
recurrence (e.g. clinical complaints/rising CEA levels) after surgery. Two readers in consensus evaluated each MRI and scored the b1000 DWI-images as no high signal’, high signal suspected of recurrence’ or not adequately assessable due to artefacts’. Results: Patients underwent a mean number of 3 FU-scans (range 1-11) with a mean FU-time of 44 months (4-144). 27/117 patients developed a local recurrence, of which 23 (85%) were accurately detected on DWI. The other 90 patients (without recurrence) together underwent a total of 261 FU scans, of which 194 (74%) consistently remained true negative on DWI. 57 DWI-scans (19%) could not adequately be assessed due to artefacts. 14 DWI-scans were false positive (mainly at the first FU-scan after surgery/ local excision), of which 50%, however, again normalised during further FU. Conclusion: DWI can be a useful tool in the follow-up of patients after primary rectal cancer treatment. False positives may occur immediately after surgery, but the DWI signal normalises again during follow-up.
proven malignancy was specified according to bladder, upper urinary tract and renal cancer. Sensitivity, specificity, prevalence, positive and negative predictive value were calculated. Results: Total prevalence of malignancies of the urinary tract or kidney was 11,9% (126/1057). Men were affected 2,6 times more than women. 94 of 126 malignancies were detected by CT. Hematuria was present in 62 of 126 malignancies (11 microscopic, 46 macroscopic, 5 non-specified). 64 of 126 malignancies presented without hematuria. Almost all tumors missed were bladder carcinoma, which were diagnosed on cystoscopy. Our scan protocol showed an overall sensitivity of 75 % (94/126), a specificity of 97 % (904/931), a positive predictive value (PPV) of 78 % (94/121) and a negative predictive value (NPV) of 97 % (904/936), in detecting urothelial and renal malignancies.
5
abdomen (deel I) Conclusion: Triple-bolus CT urography is excellent in detecting upper urinary tract and renal cancer. Our overall
sensitivity is rather low, due to low detection rate of the majority of bladder cancer by CT.
O05.03 MEASURING LIVER TRIGLYCERIDE CONTENT IN MICE: NONINVASIVE MAGNETIC RESONANCE METHODS AS AN ALTERNATIVE TO HISTOPATHOLOGY J.H. Runge, P.J. Bakker, I.C. Gaemers, J. Verheij, T.B.M. Hakvoort, R. Ottenhoff, A.J. Nederveen, J. Stoker Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
harvesting. Three MR-based liver fat measurements were used (1H-MR Spectroscopy, PDFF, mDixon). Hematoxylin and eosin (H&E) and Oil Red-O (ORO) sections were scored by an experienced hepatopathologist. Digital Image Analysis was performed on the ORO-sections (DIA-ORO). LTC was determined with a dedicated kit. Correlations were assessed with Spearman’s Correlation Coefficient (r). Results: Microvesicular steatosis was seen in 42/50 (84%) mice. No macro-vesicular steatosis was noted. Correlations were assessed in the 50 mice pooled together. Visual scoring and digital image analysis of ORO sections both correlated moderately with LTC at r=0.61 (P < 0.001). All MR-methods had higher correlations with LTC, which was significant only for mDixon (r= 0.85, P <0.001), followed by 1H-MRS (r=0.72, P <0.001) and PDFF (r=0.66, P <0.001).
Purpose: In pre-clinical research of liver diseases, the amount of liver fat is frequently measured. Preferably, this is obtained quantitatively and noninvasively. We compared three invasive, histopathological methods and three noninvasive, MRI-based methods with biochemically determined liver triglyceride content (LTC) as the reference standard. Method and materials: Fifty mice were divided in three groups: 21 C57Bl/6OlaHsd mice (C57Bl/6) received highfat diet, 20 C57BL/6-mice received control-diet and 9 low density lipoprotein (LDL) receptor knock-out-/- (LDL -/-) mice received high-fat-high-cholesterol diet for 4, 8 and 12 weeks. Afterwards, mice were examined by MR followed by tissue
Conclusion: Noninvasive MR-based quantitative measurements of elevated liver fat in mice correlate with biochemically determined liver triglyceride content as well as or even better than invasive histopathological measurements.
O05.04 HERSTADIEREN MET MRI NA NEOADJUVANTE CHEMORADIOTHERAPIE BIJ RECTUMCARCINOOM L.B.M. Weerink, L.F.I.J. Oudenhoven, C.M. Gant, E.A. Kouwenhoven, I.F. Faneyte Ziekenhuisgroep Twente, Almelo
operatie. Retrospectief werden de TN stadiering en CRM meting op basis van de MRI en op basis van het definitieve pathologie verslag vastgelegd. De sensitiviteit voor het aantonen van een T3/4 tumor na CRT is 89.5%, met een positief voorspellende waarde (PPV) van 70.1%. De sensitiviteit voor het aantonen van een CRM <5 mm is 90.0 %, de negatief voorspellende waarde (NPV) is 87.5%. Voor het aantonen van een N+ status is de sensitiviteit 75 %, de NPV is 80%. Bij 3 patiënten werd een morfologische T4 tumor gevonden waarbij op diffusie gewogen opname (DWI) geen tumoractiviteit werd gezien. In deze gevallen was bij pathologie onderzoek sprake van complete remissie. Analyse laat zien dat MRI na chemoradiotherapie geschikt is om de lokale tumoruitbreiding, betrokkenheid van de mesorectale fascie en de lymfeklierstatus te beoordelen. Een controle MRI na neoadjuvante CRT is geschikt om de tumorrespons in kaart te brengen, en eventueel te kiezen voor een TEM procedure of wait and see’ beleid.
Locoregionale herstadiring van rectumcarcinoom na neoadjuvante chemoradiotherapie (CRT) zou, na gebleken significante tumorrespons, een keuze mogelijk maken voor een terughoudender en minder belastend beleid in plaats van standaard oncologische resectie. Doel van deze studie is om te analyseren of MRI na CRT geschikt is om de tumorrespons met dit oogmerk te meten. In de periode 2011-2012 ondergingen 30 patiënten met een rectumcarcinoom waarvoor zij preoperatief met chemoradiotherapie werden behandeld een controle MRI ongeveer halverwege het 8-10 weken interval voor de
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
29
5 programma & abstracts Abstracts O05.05 RADIATION DOSE IN CT UROGRAPHY: A SURVEY OF CTU DOSES BEFORE AND AFTER IMPLEMENTATION OF ITERATIVE RECONSTRUCTION A.J. van der Molen, R.M.S. Joemai, J. Geleijns Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Purpose: To survey the radiation dose of CT Urography (CTU) in routine clinical practice, before and after implementation of iterative reconstruction (AIDR3D, Toshiba). Materials & Methods: Dose reports of consecutive CTU examinations performed in 2011 on 64-slice and 320-slice CT scanners reconstructed with filtered back projection (FBP) and from CTU reconstructed with AIDR 3D (IR) from May 2012 to March 2013 were retrospectively surveyed and correlated with patient characteristics as weight and Body Mass Index (BMI). A combination of split-bolus 1-2 phase and single-bolus 2-4 Phase CTU was included. Dose-length
O05.06 MOST ACCURATE SELECTION OF COMPLETE RESPONDERS AFTER CHEMORADIATION FOR RECTAL CANCER WITH A COMBINATION OF T2-WEIGHTED MRI, DIFFUSION-WEIGHTED MRI AND ENDOSCOPY M. Maas, D.M.J. Lambregts, L. Heijnen, M.H. Martens, J.W.A. Leijtens, M. Sosef, K.W.E. Hulsewé, E. Van Drie, G.L. Beets, R.G.H. Beets-Tan MUMC, Maastricht Introduction: Chemoradiation(CRT) for rectal cancer leads to complete tumour response (CR) in 15-25%. Accurate identification of a CR is necessary to allow for less invasive treatments. Standard imaging cannot accurately identify a CR due to overestimation of fibrosis as residual tumour. Aim was to evaluate the best strategy to identify patients with a CR by use of T2W-MRI,DWI&endoscopy. Methods: 49 patients underwent restaging consisting of T2W-MRI, DWI&endoscopy 8 weeks after completion of CRT. One reader scored the T2W-images followed by immediate evaluation of the DWI-images with the
30
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
product (DLP) and effective dose (E) was surveyed both per examination and per scan phase using published E/DLP conversion factors. Image quality was evaluated objectively and subjectively in a subset of patients. Results: With CTU-FBP/CTU-IR a total of 129/94 patients were fully evaluable, 12/16 were excluded because of improper examination codes or technical difficulties with dose report storage. Mean patient weight was mean 74,0/78,0 kg and BMI 24,4/24,6 kg/m2. Mean total DLP was 1020,1/486,5 mGy cm and mean E was 14,4/6,9 mSv. Mean DLP per phase was 259,5/146,1 for unenhanced, 337,7/136,6 nephrographic, 477,3/228,2 (nephro-)excretory, and 312,1/163,4 mGy cm for 2nd excretory phase. Image quality was diagnostic in both groups. Conclusion: Mean CTU doses are lower than previously reported. Implementation of iterative reconstruction resulted in a DLP reduction of 52% with preservation of diagnostic image quality.
T2W-images at his disposal. A second reader scored the endoscopy images. Readers were blinded for histology and each others’ results. Scoring was performed with confidence level scoring (0=definitely residual tumour,4=definitely CR). Results: Of the 49 patients, 18 had residual tumour and 31 had a CR. The AUCs for T2W-MRI, T2+DWI&endoscopy were 0.71, 0.78 and 0.88, respectively. Corresponding sensitivities&specificities were 39%&87% for T2W, 39%&93% for T2+DWI and 67%&97% for endoscopy. When a combination of MRI(T2W and DWI) with endoscopy was used the highest accuracy was reached:0.91. Conclusion: The combination of endoscopy, T2WMRI&DWI leads to a very high accuracy for the identification of patients with a CR after CRT. Endoscopy corrects for overestimation of fibrosis as residual tumour with MRI. MRI provides a low risk for missing residual tumour and thus guarantees a safe selection It is therefore recommendable to use endoscopy&T2W-MRI+DWI to select patients with a CR after CRT, particularly now less invasive treatment is increasingly being considered as an alternative for TME.
6
educatieve sessie (deel I)
Sessie 6 Educatieve sessie (deel I) Donderdag 26 september, 14:20 – 15:35 uur O06.04 REVIEW: ADENOMEN IN DE LEVER: ALLES WAT EEN RADIOLOOG MOET WETEN! M. de Vries, M.G.J. Thomeer, R.S. Dwarkasing Erasmus MC, Rotterdam Adenomen in de lever komen vooral voor bij jonge vrouwen die de pil gebruiken. Differentiatie tussen een adenoom en FNH (folliculaire nodulaire hyperplasie) is essentieel. Adenomen hebben namelijk een verhoogde kans op bloeding met name bij vrouwen die zwanger willen worden. Recentelijk heeft de Bordeaux groep middels specifieke immunohistologische kleuring ontdekt dat er 4 subtypes van adenomen in de lever zijn. Deze 4 subtypes zijn: steatotisch (L-FABP negatieve) adenoom, -catenine positief type adenoom, inflammatoire adenoom en niet geclassificeerd adenoom (1). Deze presentatie laat typische MRI kenmerken zien van de 4 subtypes (2). Deze indeling is van belang, omdat de behandeling van een -catenine adenoom aggressiever is door mogelijk verhoogd risico op maligne
O06.02 DE RADIOLOOG EN HET TUCHTRECHT G.J. Jager, M. Rutten Jeroen Bosch Ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch Doel: Analyseren van uitspraken van de medische tuchtcolleges waarbij radiologen betrokken waren om inzicht te krijgen in de criteria waarop de tuchtcolleges de handelwijze van de radiologen beoordelen. Het betrof klachten rechtstreeks gericht tegen een radioloog danwel klachten tegen een andere arts waarbij de radioloog indirect was betrokken. Materiaal en Methode: Via de webside van het tuchtcollege werden alle uitspraken (4772) in de periode 1 januari 2008 t/m 30 december 2012 van klachten ingediend bij de regionale en centrale tuchtcolleges met de zoekterm ‘radioloog’ geselecteerd. De klachten werden bekeken (a) of de klacht rechtstreeks tegen de radioloog was gericht en (b) of de radioloog een rol speelde in de uitspraak.
1 8 E
ontaarding van dit subtype in vergelijking tot de andere adenomen. Ten tweede wordt in deze presentatie ook ingegaan op het gebruik van leverspecifieke contrast middelen waaronder Gadobenate dimeglumine (MultiHance), gadoxetic acid disodium (Gd-EOB-DTPA; Primovist). Deze contrast middelen zijn essentieel om een adenoom van een FNH te onderscheiden. Hoe moet je deze scans beoordelen en wat zijn de pitfalls. Tot slot wordt uitgelegd wat de beste behandeling is. Daarbij wordt ingegaan op de rol van de RFA en radiofrequente embolisatie en wat te doen bij zwangerschapswens. Referenties 1. Bioulac-Sage et al. Hepatocellular adenoma management and phenotypic classification: theBordeauxexperience. Hepatology 2009 2. Van Aalten et al. Hepatocellular adenomas: Correlation of MR imaging findings with pathological subtype classification. Radiology 2011
Resultaten: Er waren 24 uitspraken van klachten rechtstreeks tegen radiologen gericht. In 5 (21%) gevallen werd de klacht gegrond verklaard en leidde dit tot het opleggen van een maatregel. Gemiste diagnose, slechte communicatie, inadequate supervisie en het niet zelf uitvoeren van het onderzoek (echo), en inadequaat advies tot follow-up waren de oorzaken. In uitspraken die andere artsen betroffen bevatten 320 de zoekterm ‘radioloog’. In 16 van deze gevallen was de klacht gerelateerd aan het diagnostisch proces zoals slechte communicatie en het uitgaan van een fout gestelde diagnose. Conclusie: Radiologen lopen slechts een gering risico om betrokken te raken bij een tuchtzaak, een oorzaak kan zijn dat het grote publiek nog te weinig weet welke rol de radioloog speelt in het diagnostisch proces.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
31
6 programma & abstracts Abstracts O06.03 BEELDVORMING VAN PRIMAIRE DUNNE DARM TUMOREN Y.F.R. Ypma, H. van der Lelij, H.T. Teng, D. Vroegindeweij, H. Beerman Maasstadziekenhuis, Rotterdam Doelstelling: Evaluatie van beeldvormingskenmerken van de meest voorkomende dunnedarm tumoren, naar aanleiding van 16 PA bewezen dunnedarm tumoren gediagnostiseerd in 2011 en 2012 in ons ziekenhuis. Achtergrond: Dunnedarm tumoren komen zelden voor, prevalentie 1-3/ 100.000, ongeveer 1 % van alle tumoren van de tractus digestivus. De meest voorkomende dunnedarm tumoren zijn adenocarcinoom 40%, carcinoid 20-25%, lymfoom 10-15% en een GIST minder dan 10%. De tumoren hebben overlappende beeldvormende karakteristieken, echter sommige bevindingen wijzen in de richting van een bepaalde tumor. Voor een adenocarcinoom is dit een polipeuze/annulaire afwijking in het duodenum.
O06.06 DUAL ENERGY CT IN JICHTDIAGNOSTIEK M. Attrach, C.M. Schaefer-Prokop, M. Nix, B.G.F. Heggelman Meander Medisch Centrum, Amersfoort Achtergrond: Jicht is de meest voorkomende vorm van kristalarthropathie en is het gevolg van een inflammatoire reactie op urinezuurdeposities in gewrichten en weke delen. Vaak is de diagnose eenduidig, maar jicht kan zich ook heel atypisch presenteren. De gouden standaard is het aantonen van urinezuurkristallen in gewrichtsvocht, maar dit is niet altijd mogelijk en wel een invasieve procedure. Dual energy CT (DECT) is een nieuwe techniek die de diagnose jicht met grote betrouwbaarheid op een non-invasieve manier kan stellen. DECT kan urinezuurkristallen van calcium onderscheiden op basis van verschillen in kV afhankelijke absorptie. Doelstelling: Doelstelling van deze presentatie is het presenteren van de principes achter de techniek van DECT en de diagnostische mogelijkheden hiervan. Op basis
O06.07 APOFYSIOLYSE BIJ JONG VOLWASSENEN R.P.H. Derks, R.E. Westerbeek, R.A.J.M. Van Dijk Deventer Ziekenhuis, Deventer Doel: Het herkennen van apofysiolyse op een conventienele bekkenopname door kennis van de pees inserties aan het bekken. 32
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Een mesenteriale massa met calcificaties en spiculaties wijst richting een carcinoid. Een homogene wandverdikking met dilatatie van het lumen, wijst richting een lymfoom. Beschrijving: In 2011 en 2012 werden in totaal 16 dunnedarm tumoren gevonden. Het adherentie gebied van ons ziekenhuis bedraagt ongeveer 250.000 mensen/jaar. Onze prevalentie is hoger dan gegeven in de literatuur, 3,2/100.000. 10 maal betrof het een adenocarcinoom (62%), 4 maal een NE-tumor (25%), en twee maal een lymfoom (13%). Deze verdeling komt overeen met wat in de literatuur gevonden wordt. Van het adenocarcinoom toonde 50% een circulaire massa in het duodenum. De carcinoid tumoren en gevonden lymfomen toonden geen karakteristieke beeldvormende kenmerken. Conclusie: Dunnedarm tumoren zijn een zelden voorkomende entiteit. Wij hadden een boven gemiddelde prevalentie in 2011-2012. Er zijn beeldvormende karakteristieken die een richting kunnen geven aan de herkomst van de tumor. In de praktijk komen deze maar in een aantal gevallen voor.
van een serie van 80 casus zullen ook de diagnostische mogelijkheden voor jicht en de valkuilen worden geïllustreerd. Resultaten: DECT is geschikt om urinezuurdeposities in gewrichten, pezen en peri-articulaire structuren aan te tonen. Conform de literatuur laat de techniek een hoge sensitiviteit (78-100%) en specificiteit (79-100%) zien voor urinezuurdeposities. Conclusie: Onze ervaring is dat DECT de diagnose jicht met een grote zekerheid kan stellen, met name in klinisch uitdagende patiënten. Het helpt de reumatoloog een betrouwbare diagnose te stellen zonder invasieve procedures, waardoor het aantal puncties zal dalen. Verder lijkt DECT geschikt om locatie en uitgebreidheid van urinezuurdeposities aan te tonen, ook in klinisch onverdachte locaties. Hierdoor kan DECT ook een plaats krijgen in de follow-up. Onzeker is echter hoe de diagnostische waarde is bij patiënten met een eerste presentatie van jicht.
Achtergrond: De apofyse is tot ongeveer het 20ste levensjaar een zwakke plek, waar acute of chronische apofysiolyse kan optreden. Acute apofysiolyse ontstaat door eccentrische spiercontractie en chronische door herhaald microtrauma. Het komt voornamelijk voor bij jonge sporters, voetballers, gymnasten of athleten, zij lopen het meeste risico op apofysiolyse. Van de diverse locaties is het tuber ischiadicum de meest voorkomende.
6
educatieve sessie (deel I) Indien de diagnose niet wordt herkend kan dit leiden tot ernstige mobiliteitsstoornissen. Beschrijving beelden: Aan de hand van casuistiek zullen de verschillende anatomische locaties van de bekkengordel apofysen worden getoond, daarbij zal het aspect van de opgetreden apofysiolyse en het traumamechanisme worden beschreven.
O06.08 ADVERSE LOCAL TISSUE REACTION (ALTR) DETECTIE MET METAL ARTEFACT REDUCTION SEQUENCES (MARS) MRI L.G.P. Stroeken, M.J.C.M. Rutten, S. Bollen, L.P.A. Bom, A. van Lieshout, P.T.G.A. Nooijen Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’S-Hertogenbosch
Conclusie: Apofyiolyse is een specifieke fractuur die onstaat ter hoogte van pees inserties, kennis van de anatomie rond het bekken en herkenning van het traumamechanisme zal het diagnosticeren hiervan vergemakkelijken.
verhoogde serumconcentraties van chroom- en kobalt worden aangetroffen, kunnen met MARS MRI weke delen afwijkingen bij patiënten met metaalhoudende implantaten in beeld worden gebracht.
Doelstelling: MARS MRI wordt gebruikt bij het opsporen van een ALTR bij patiënten met een metal-on-metal (MOM) heupprothese. Het doel is kennis te nemen van de MRI bevindingen bij ALTR. Achtergrond: In Nederland zijn ongeveer 10.000 MOM prothesen geplaatst. De MOM heupprothesen zijn in opspraak geraakt vanwege het optreden van ALTR. Metaalpartikels en corrosie dbris veroorzaken een steriele inflammatoire reactie in het periprostetische weefsel. Naast klinisch en biochemisch onderzoek, waarbij
O06.01 CT-IMAGING NA RFA A.M. van Geel, M.C. Burgmans, A.R. van Erkel LUMC, Leiden
Methoden: Metaal artefact reductie bij MARS MRI door toepassen 1,5T ipv 3T, gebruik van FSE ipv GRE sequenties, vergroten van de bandbreedte, view angle tilting, aanpassing van fase coderingsgradint en het vergroten van de frequentie gradint. Van 38 patiënten met een MOM prothese werden retrospectief de MARS MRI bevindingen gecorreleerd aan de histopathologische bevindingen na revisie. Conclusie: MRI heup volgens het MARS protocol laat een spectrum aan afwijkingen zien variërend van vocht collecties rond de heup, verdikt pseudokapel, intra-articulaire weke delen proliferaties tot pseudotumoren met osteolyse.
Het is goed om als radioloog op de hoogte te zijn van de radiologische bevindingen post-RFA.
Leerdoelen: 1. Toehoorder bekend maken met de meest en minder voorkomende radiologische bevindingen op CT post-RFA. 2. Toehoorder leren onderscheid te maken tussen rest-tumor of recidief tumor en post-RFA perfusieafwijkingen. Achtergrond: Radiofrequente ablatie (RFA) heeft een belangrijke rol ingenomen, vooral in de behandeling van het hepatocellulaire carcinoom en levermetastasen. De consequentie hiervan is, dat steeds meer follow-up imaging post-RFA wordt gedaan, meestal in de vorm van CT of MRI. In hypervasculaire tumoren kan het lastig zijn onderscheid te maken tussen tumor recidief en post-RFA perfusie-afwijkingen. In hypovasculaire tumoren kan het uitdagend zijn te differentiëren tussen tumor recidief en de ablatie zone. Andere complicaties post-RFA zijn vaatletsel, stricturen in of fistels naar de galwegen en abcesvorming. 1 8 E
Beschrijving van de beelden: Casus zullen worden gedemonstreerd om post-RFA complicaties te bespreken. Hierna zullen er illustraties (op basis van casus) volgen van veel voorkomende post-RFA perfusie-afwijkingen. Er zal besproken worden hoe rest-tumor en recidief tumor gediagnosticeerd kunnen worden en kunnen worden onderscheiden van post-RFA perfusie-afwijkingen. Conclusie: Bekend zijn met het gehele spectrum van radiologische bevindingen post-RFA is nuttig voor de dagelijkse radiologische praktijk. Referenties - Kim YS, Rhim H, Lim HK et al. Coagulation Necrosis Induced by Radiofrequency Ablation in the Liver: Histopathologic and Radiologic Review of Usual to Extremely Rare Changes. RadioGraphics 2011; 31:377-390. - Kim YS, Rhim H, Lim HK. Imaging after radiofrequency ablation of hepatic tumors. Semin Ultrasound CT MR 2009;30(2):49-66.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
33
6 programma & abstracts Abstracts O06.05 MAGNETIC RESONANCE IMAGING IN HAMSTRING MUSCLE INJURIES: PEARLS AND PITFALLS G. Reurink1, G.J. Goudswaard1, M.H. Moen1, J.L. Tol1, A. Weir1, M. Maas2 1 Erasmus MC, Rotterdam 2 AMC Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Purpose/Aim: The purpose of this exhibit is: - To provide the clinical radiologist with tools to easily evaluate MRI findings of hamstring muscle injuries and their clinical relevance. - To illustrate common pitfalls in MRI assessment of hamstring injuries. - To enhance patterns of MRI abnormalities at initial injury compared to return to play.
34
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Content organization: This exhibit will highlight the MRI characteristics of the spectrum of hamstring injuries, from small strain injuries to avulsion of the complete hamstring muscle group. Illustrations of sample cases of common pitfalls, such as signs of previous injuries, harvesting of hamstring tendons, ghosting and differential diagnoses which can mimic these injuries will be presented. Summary: Muscle injuries belong to the most prevalent injuries in athletes, in which the hamstrings is the most common injured muscle group in sports including high speed running, such as football, soccer and sprinting. Magnetic resonance imaging (MRI) plays an increasing role in diagnosing and prognosticating these injuries and becomes more and more available for both professional and non-professional athletes. Musculoskeletal radiologists will therefore be increasingly involved in assessing MRIs of these injuries. The overview of present exhibit will support radiologists in the assessment of MRI in hamstring muscle injuries.
7
onderwijs & forensische en postmortale radiologie
Sessie 7 Onderwijs & Forensische en Postmortale Radiologie Vrijdag 27 september, 9:50 – 11:05 uur O07.01 QUALITY IMPROVEMENT OF RADIOLOGICAL IMAGE INTERPRETATION SKILLS ASSESSMENT BY APPLYING DIGITAL MPR IMAGES IN MEDICAL EDUCATION C.J. Ravesloot, A. van der Gijp, M.F. van der Schaaf, T.H.J. ten Cate, J.P.J. van Schaik, C.P. Mol, C.A. Tipker, M. Maas, K.L. Vincken UMC Utrecht, Utrecht
contained 20 2D- and 20 MPR-image questions concerning CT-anatomy. Participants filled out a questionnaire to judge authenticity and difficulty of the assessment. Mean scores and reliabilities (estimated with Cronbach’s alpha) of the 2Dand MPR-image subtests were compared. Results: Cronbach’s alphas on 2D-image questions were .49 (version A), and .65(B), and on MPR-image questions .65(A), and .71(B). Scores on MPR-image questions (version A: M15.6, SD2.6;version B: M14.9, SD2.9) were lower than scores on 2D-image questions (version A: M15.8, SD2.2;version B: M16.8, SD2.4). This difference between 2D and MPR-scores was significant for version B (t(124)= 8.8,eta squared=.38,p<.001). Testing with MPR-images was considered more authentic (t(128)=-9.5,eta squared=.42,p < .001), and less difficult (t(130)=-4.8,eta squared=.15,p < .001) by the participants.
Purpose: Current radiology practice has become increasingly based on the digital interpretation of multiplanar-reconstruction-images (MPR-images). Nevertheless, assessment of radiological image interpretation skills in (postgraduate) medical education is still mainly based on 2D-images. Consequently, these tests lack authenticity, which might negatively impact its quality. We hypothesized that perceived authenticity and reliability of testing is increased by using MPR images. Our aim was to evaluate differences in perceived validity and reliability between testing with 2D-images versus MPR-images. Methods: In 2012, 246 medical students (trained with MPRimages) took a digital radiology test. Two versions (A and B)
O07.02 DE WEET-NIET OPTIE IN JUIST/ONJUIST VRAGEN BIJ DE VOORTGANGSTOETS RADIOLOGIE: EFFECT OP TOETSSCORES C.J. Ravesloot, M.F. van der Schaaf, T.H.J. ten Cate, C.L.J.J. Kruitwagen, C. Haaring, F.J.A. Beek, J.P.J. van Schaik UMC Utrecht, Utrecht Doel: Het gebruik van de weet-niet optie (WN-optie) in juist/onjuistvragen in voortgangstoetsing is discutabel, omdat het bij studenten ongewenste strategieën ontlokt die toetsscores beïnvloeden. Deze studie onderzoekt het effect van de WN-optie op toetsscores in voortgangstoetsing. 1) Geeft de WN-optie een verlaging van de constructvaliditeit: wordt er wel gemeten wat beoogd is? 2) Verhoogt het gebruik van de WN-optie de betrouwbaarheid? 1 8 E
Conclusion: MPR-image questions showed higher reliability than 2D-image questions, and testing with MPRimages increased perceived authenticity. While MPR-image questions were considered less difficult by participants compared to 2D-image questions, participants did not score higher on MPR-image questions.
Methoden: Tijdens de voortgangstoets radiologie werden de toetsvragen (k=200) in twee gelijkwaardige subsets verdeeld. In een cross-over design maakten twee gerandomiseerde groepen aios één subset van vragen met WN-optie en de andere subset zonder WN-optie. Per deelnemer is het verschil in score tussen de deeltoets met WN-optie en de deeltoets zonder WN-optie berekend. Met multipele regressieanalyse van WN-optie gebruik (predictor) op de verschil score (afhankelijke variabele), is een indicatie verkregen voor de constructvaliditeit. Andere predictoren waren: groep, geslacht, opleidingsduur en kennisniveau. Cronbachs alfa werd als maat voor de betrouwbaarheid gebruikt. Resultaten: De vijf predictoren verklaarden samen 13% van de variantie in de verschilscores van de AIOS (Adjusted R2 =.13), (F(5,331)=11,21; p=0,001). Mate van gebruik van R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
35
7 programma & abstracts Abstracts de WN-optie bleek een significante predictor (bta=0,19; SE=0,06; p<0,001). Cronbachs alfa was lager zonder WN-optie dan met WN-optie (subset 1: 0,83 en 0,80; subset 2: 0,80 en 0,68).
Discussie: Het gebruik van de WN-optie beïnvloedt de behaalde toetsscores en brengt de constructvaliditeit in gevaar. Deelnemers die veel gebruik maken van de WN-optie, lijken te worden benadeeld. De betrouwbaarheid was zonder WN-optie enigszins hoger.
O07.03 STATE-OF-THE-ART IN MEDICAL IMAGING: A DYNAMIC OVERVIEW OF CURRENT EVIDENCE VIA MODERN MEDIA L.M.M. Braun1, S. Spronk2, E. Pons1, F. Sardanelli3, G.P. Krestin1, M.G.M. Hunink1 1 Erasmus MC, Rotterdam 2 Inspectie voor de Gezondheidszorg, Utrecht 3 Università degli Studi di Milano, Milano
Materials & methods: A Pubmed search was performed to identify all meta-analyses published up until December 2011, analyzing sensitivity and specificity of MRI, CT, ultrasound, conventional radiography, PET (including PETCT), SPECT (including SPECT-CT), or scintigraphy. Studies were excluded if (a) they did not investigate the diagnostic performance of an imaging modality, (b) no specific imaging indication was investigated, (c) the journal was not assigned an impact factor in the JCR Science Edition 2010, (d) pooled sensitivity and specificity were not reported, (e) the full-text meta-analysis could not be retrieved.
Purpose: Knowledge concerning sensitivity and specificity of medical imaging tests is indispensible for choosing the appropriate imaging technique and interpreting imaging results. The extensive number of publications hampers radiologists and clinicians in their effort to keep their knowledge upto- date. Our objectives are (1) to provide a systematic review of meta-analyses concerning the sensitivities and specificities of seven imaging modalities for various clinical indications, (2) to launch a Wikipedia page with an overview of the results, and (3) to initiate a collective effort among clinicians and radiologists to keep the review up-to-date.
O07.04 THE RADIOLOGY REPORT THROUGH THE EYES OF THE CLINICIAN M.M. Scheurkogel, L.P. Cobben Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag Purpose: The radiology report is the end product of the radiologist and the most important form of communication with the clinician. The purpose of this study is to gain insight in how the radiology report is read and if clinician’s expectations are met. Methods and Materials: 102 clinicians from a 500-bed community teaching hospital were invited to participate in an e-survey covering 10 multiple-choice questions. One question consisted of 15 statements in which clinicians were asked to state their level of agreement. The questionnaires were prepared using an internet-based survey tool (Surveymonkey, Portland(OR),USA).
36
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Results: We retrieved 368 publications, of which 216 were included in our review. The data extracted from these publications are available via Wikipedia, in a table listing imaging modalities, indications, protocols, subgroup analyses, sensitivities, specificities, publication years, journals, quality assessment, number of studies, and number of patients. Conclusion: We are initiating a collective effort to provide up-to-date information on diagnostic performance of imaging tests in an accessible web-based system.
Results: Fifty-five surveys (56%) were completed and analyzed. Most clinicians read the entire report (69%) whereas 26% only read the conclusion and scan through the text. They do so in 1-5 minutes (60%) and quite a few take even less than a minute (40%). The radiology report is still valued and in 87% considered an essential tool for daily practice. The importance of providing the radiologist with relevant clinical information is emphasized and the clinicians do not fear bias from it. Stating that there are ‘No abnormalities’ is insufficient, and 38% even believe that if an organ/structure is not mentioned in the report, the radiologist probably didn’t look at it. Structured reporting is preferred over free text reports and 98% of clinicians agree that every report should have a conclusion. Conclusion: Clinicians value the radiology report and take time to read it. Structured reporting is preferred over free text and every report should end with a conclusion.
7
onderwijs & forensische en postmortale radiologie O07.05 DOSE REDUCTION IN COMPUTER TOMOGRAPHY - THE EFFECTS OF TECHNOLOGIST TRAINING ON THE AMOUNT OF EXTRA ANATOMIC IMAGES T.W.F. Pappot, M.E.J. Pijl Rijnstate Ziekenhuis Arnhem, Arnhem
Subsequently effective DLP (within anatomic boundaries) and extra DLP (beyond anatomic boundaries) could be calculated. Results: In total 571 examinations were evaluated, 287 prior to the tech training and 284 after. There were no significant statistical differences between both periods in patient characteristics or scan type. Before and after training the median number of effective images was equal (133; p=.51) and the median effective DLP was similar (232 vs 237 mGy. cm; p=.59). The median number of extra images per scan decreased 53% from 15 prior to training to 6 after (p<.001). This corresponded with a reduction of 50% of the extra DLP (p<.001) . After correction for dose modulation, the extra anatomic images dose decreased from 20.48 % to 6.49% of total scan dose.
Purpose: Determine the effects of technologist training on body CT dose generated by images beyond the intended anatomic area of interest. Method and materials: In two periods of 4 weeks, one before and one after technologist training, all body CT’s were evaluated. Techs were made aware of dose issues arising from images beyond boundaries as prescribed in protocols. Dose length product (DLP), the total number of reconstructed images and the number of images cranial and caudal of the prescribed protocol were noted. Scans, lacking prescribed anatomic coverage, were counted. Dose per image was calculated: DLP / total number of images.
Conclusion: Brief technologist training results in a significant (p<.001) decrease of extra anatomic images and subsequently decrease in (unnecesary ) patient dose in body CT.
O07.07 POSTMORTEM COMPUTED TOMOGRAPHY AS A VIRTUAL ALLY OF CONVENTIONAL AUTOPSY D.H.J.L.M. Koopmanschap1, K. Kamphuis - Van Ulzen2, D.G.H. Bosboom2, W.M. Klein2 1 Jeroen Bosch ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch 2 UMCN St Radboud, Nijmegen
or body morphology. Specialized radiologists reviewed the post-mortem CT without consulting the pathologist. Vice versa, the CA was performed without consulting the CT images or report. Afterwards discrepancies and similarities of death cause between clinical assumed cause of death, CT and CA were categorized.
Objective: Public objection to autopsy has led to a search for alternatives. Recent studies show a preference for computed tomography (CT). We have started total body postmortem CT as a routine workup for conventional autopsy (CA). We will present our first results, comparing the diagnostic value of CT results with CA results.
Results: At the moment 20 cases have been assessed (work in progress; expected number of cases in September: 50). Preliminary results showed that CA is better in finding the cause of death in case of cardiovascular and pulmonary pathology. CA and CT have similar performance in the majority of abdominal pathology. However CT is better than CA in cases of free air, intravascular air, free fluid and ossal pathology (such as in trauma cases).
Material and Methods: Patients having CA were included. We performed head, neck, thoracal and abdominal CT with a 16-slice Siemens CT-scanner (without intravascular contrast) followed by CA. Exclusion criteria were infeasible logistics
Conclusion: CA is still the gold standard however, further research in progress could establish CT to be an acceptable routine part of the postmortem diagnostic work-up. And even as an alternative in case of refused (cerebral) autopsy.
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
37
8 programma & abstracts Abstracts Sessie 8
Musculoskeletale Radiologie Vrijdag 27 september, 9:50 – 11:05 uur
O08.01 ROTATOR CUFF CALCIFIC TENDINITIS: USGUIDED BARBOTAGE AND SUBACROMIAL CORTICOSTEROIDS VS. ISOLATED SUBACROMIAL CORTICOSTEROIDS A RANDOMIZED CONTROLLED TRIAL M. Reijnierse, P.B. De Witte, J.W. Selten, A Navas Canete, J Nagels, C Visser, R.G.H.H. Nelissen LUMC, Leiden Purpose: To compare ultrasound(US)-guided needling and lavage (barbotage) combined with a US-guided corticosteroids injection in the subacromial bursa(SAI) (Group I), versus an isolated SAI (Group II) in patients diagnosed with RCCT. Methods: Patients were randomly assigned to a group. Shoulder function was assessed before treatment and at 6 weeks and 3, 6 and 12 months, using the Constant Score (CS, primary outcome), the Western Ontario Rotator Cuff index (WORC) and the Disabilities of the Arm, Shoulder and Hand score (DASH). Additionally, radiographic
O08.02 MRI OF THE KNEE - DO 2 MILLIMETER SLICES IMPROVE DIAGNOSTIC PERFORMANCE? J.J. Visser, A.C. Weustink, E. Oei, G.S.R. Muradin Erasmus MC, Rotterdam Purpose: To determine whether 2 millimeter(mm) slice thickness on knee MRI has additional value for evaluating menisci and cruciate ligaments in symptomatic patients. Methods: 74 consecutive patients undergoing knee arthroscopy following knee MRI from January 1,2011 until November 1,2012 were included retrospectively. Routine MRI-protocol was acquired with 3mm slice thickness followed by additional sagittal and axial 2mm ProtonDensity(PD)-slices. 2 sets of MR-sequences per patient were created: routine protocol with 3 mm only and extended protocol with additional 2mm sequences. All 38
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
classifications (Grtner classification) and calcifications’ sizes were assessed. Results were analyzed using t-tests, linear regression and a mixed model for repeated measures. Results: This study included 48 patients (25 (52%) females, mean age 52.0 (SD=7.3), 23 in Group I) with an average baseline CS of 68.7 (SD=11.9). 4 Patients in Group I and 11 in Group II (p=0.06) had an additional barbotage procedure or surgery. At 1 year follow-up, average improvement in CS in Group I was 14.3 points (95%-CI: 8.7-20.0) vs.7.2 (95%-CI: 1.0-13.4) in Group II (p=0.08). Mean calcification size decreased with 11.6mm (SD=6.41) in Group I and with 5.1mm (SD=5.71) in Group II (p<0.001). There was total resorption in 13 patients in Group I and in 6 patients in Group II (p=0.07). Average treatment effect was 20.5 points (p=0.05) in favor of barbotage. Results for DASH and WORC were similar. Conclusion: Improvement at 1 year follow-up in both treatment groups was seen, however clinical and radiographic results were significantly better in the barbotage group.
MR imaging studies were reviewed independently by two musculoskeletal radiologists. Sensitivity and specificity were calculated with arthroscopy used as the reference standard. Logistic regression analysis was used to assess the additional value of the 2mm PD-slices. Results: The extended protocol had higher sensitivity than the routine protocol (94% versus 90%) and similar specificity (94% and 95% respectively). Sensitivity for detection of medial meniscal tears was 98% with the extended protocol versus 93% with the routine protocol with no difference in specificity (88%). For detection of lateral meniscal tears, both sensitivity and specificity were higher for the extended protocol. Sensitivity for anterior cruciate ligament tears was 90% for the extended versus 92% for the routine imaging protocol, whereas the specificity was 83% versus 75%. Logistic regression analysis showed statistically significant additional value for the extended versus the routine MR-imaging protocol
8
musculoskeletale radiologie Conclusion: An extended knee MRI protocol with 2mm slice thickness has additional value in the detection of meniscal and anterior cruciate ligament tears.
in the detection of meniscal and anterior cruciate ligament tears (P<0.01).
O08.03 RADIOLOGIST AND RHEUMATOLOGIST: THE SAME RADIOGRAPHIC VIEW? R. Peters, R. Schepers-Bok, P.J.W. Wensing, M. Vermeer, H.J. Moens ZGT, Almelo
Results: The mean follow-up was 44 months. In 523 hand radiographs radiologists reported no erosions (400), erosions (114) or suspected erosions (9). In 28 of the 400 cases without erosions reported by the radiologist SHS erosion count was 3 or higher, and in 136/400 SHS erosions 1 or 2. Conversely, in 286 hands with SHS 0 (no erosion) radiologists described erosions in 46 (16%) and in 4 suspected erosions. We observed discrepancy between assessment by radiologists and SHS in 58/744 (7,8%) hand and foot series. Radiologists described in 358 / 1044 (34,2%) cases signs of osteoarthrosis and in 160/1044 (15,3%) additional findings that may have been be relevant for patients.
Objectives: To compare routinely made reports of radiographic hand and foot joint damage in rheumatoid arthritis (RA) by radiologists with Sharp-van der Heijde Scores (SHS). Methods: Radiographs from a prospective cohort of 113 patients with newly diagnosed RA in a large teaching hospital were used. A total of 1044 x-rays were made (523 hands and521 feet). Comparisons were made for erosions and joint space narrowing (JSN). Progression as stated by the radiologist was compared to increase of SHS score. Additional findings of the radiologists were listed.
Conclusion: There is discrepancy between the reports of radiologists and formal SHS as determined in a prospective cohort study. Subtle progression of joint damage as defined by SHS is according to trials important for treatment decisions. Guidelines with regard to optimal reporting of radiological joint damage in arthritis may improve quality of care.
O08.04 COMPARING INFLAMMATION AT PHYSICAL EXAMINATION AND ON MRI IN EARLY ARTHRITIS - EVALUATING THE FREQUENCY OF SUBCLINICAL INFLAMMATION W. Stomp, A. Krabben, T.W.J. Huizinga, D.M.F.M. Van der Heijde, J.L. Bloem, A.H.M. Van der Helm-van Mil, M. Reijnierse LUMC, Leiden
used. Then MRI data were dichotomized to analyze the concordance with inflammation at joint examination. Results: 1,790 joints of 179 patients were studied. Synovitis and tenosynovitis on MRI were independently associated with clinical swelling, in contrast to BME. In swollen wrist-joints any inflammation on MRI was present in 92% and in swollen MCPs this was seen in 86%. In non-swollen wrists, any inflammation was present in 66% (50% synovitis, 41% tenosynovitis, 51% BME). In non-swollen MCP-joints any inflammation was present in 27%. Of all wrists, MCP and MTP-joints with inflammation on MRI, 61% 64%, and 75% respectively were not swollen. BME, also in case of severe lesions, occurred frequently in clinically non-swollen joints and most often in the feet. Similar results were observed for joint tenderness.
Background: Magnetic Resonance Imaging (MRI) is increasingly used to measure inflammation in Rheumatoid Arthritis (RA) research, but the clinical correlation is unexplored. This study determined the concordance between inflammation of small joints measured with MRI and physical examination. Methods: 179 early arthritis patients underwent a 68-tender and 66-swollen-joint count and 1.5T MRI of the MCP(2-4), wrist and MTP(1-5)-joints at the most painful side. Synovitis and bone marrow edema (BME) were scored according to the RAMRIS-method; tenosynovitis was also assessed. The average score of two readers was
1 8 E
Conclusions: Inflammation on MRI is not only present in clinically swollen but also in non-swollen joints. BME particularly occurred regularly in clinically non-inflamed joints, which is a known strong predictor of future radiological damage.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
39
8 programma & abstracts Abstracts O08.05 SEQUENTIAL STIR MR IMAGING OF DENERVATED AND REINNERVATED SKELETAL MUSCLE, CORRELATED TO FUNCTIONAL OUTCOME A.R. Viddeleer, P.E. Sijens, P.M.A. Van Ooyen, M. Oudkerk UMCG, Groningen Purpose: After surgical repair of peripheral nerve lesions, it is important to closely monitor nerve regeneration, as reintervention may be indicated if regeneration fails. Reintervention has a better chance of success if attempted early. MRI could be a viable candidate to monitor nerve regeneration, by comparing signal intensities of denervated muscles over time. For this prospective study STIR signal intensities of denervated and reinnervated skeletal muscle were compared over time. Materials and Methods: In 23 patients with transection of the median or ulnar nerve in the forearm and subsequent nerve repair, STIR scans of the hand were obtained 1, 3,
O08.06 MAGNETIC RESONANCE IMAGING FINDINGS AFTER LATERAL ANKLE TRAUMA IN INJURED AND CONTRALATERAL ANKLES N. van Putte-Katier1, J. van Ochten2, S. Bierma-Zeinstra2, M. van Middelkoop2, E. Oei2 1 Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht 2 Erasmus MC, Rotterdam Purpose: To determine the prevalence of pathologic MRI findings associated with lateral ankle trauma and compare these to MRI findings in the contralateral asymptomatic ankle to identify lesion types that may be preexistent. Methods: 195 patients (mean age 37,5 years; 43% male) included in an observational case-control study on persistent symptoms after lateral ankle trauma underwent MRI (1,5T) of injured and asymptomatic ankle 6-12 months after visiting their general practitioner for an inversion trauma of the ankle. Two musculoskeletal radiologists performed standardized scoring of MRIs and prevalence of ankle lesions was compared between injured and asymptomatic ankles.
40
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
6, 9, and 12 months post-surgery, and signal intensities of denervated and reinnervated intrinsic hand muscles were measured. After 12 months, hand function was assessed. Signal intensity ratios were then correlated to functional outcome with ANOVA. Results: For the group with good function recovery (10 patients), mean signal intensity ratios of 1.267, 1.357, 1.297, 1.205 and 1.086 were found at 1-, 3-, 6-, 9-, and 12 months, respectively. In the 13 patients with poor recovery, mean signal intensity ratios of 1.299, 1.377, 1.419, 1.398 and 1.342 were found. Comparing the groups with poor and good recovery showed significant differences at 6-, 9-, and 12-month follow-up, with normalizing signal intensities in the group with good function recovery and sustained high signal intensity in the group with poor function recovery. Conclusion: STIR-MR imaging can be used to differentiate between denervated and reinnervated muscles for at least 12 months after nerve transection.
Results: Bone marrow edema, joint effusion, soft tissue edema and peri-articular calcifications were found in injured and asymptomatic ankles, although significantly more frequently on the injured side. Peroneal tendon lesions were rarely seen in both injured and asymptomatic ankles. Anterior talofibular ligament and calcaneofibular ligament lesions were found in respectively 55,9% and 37,9% of injured ankles and in respectively 18% and 5,6% of contralateral ankles. Anterior tibiofibular and deltoid ligament lesions were almost exclusively found in injured ankles. Signs of osteoarthritis of the talocrural joint were found significantly more in injured compared to asymptomatic ankles, talonavicular osteoarthritis was almost exclusively found in the injured ankles (55,4% versus 4,6%). Conclusions: In primary care patients after lateral ankle trauma the prevalence of pathologic MRI findings in injured and asymptomatic ankles is high, suggesting that some lesions are pre-existent. Other lesion types were exclusively found in injured ankles and may be clinically more important.
9
Cardiovasculair (deel II)
Sessie 9 Cardiovasculair (deel II) Vrijdag 27 september, 9:50 – 11:05 uur O09.01 CAROTID VESSEL WALL THICKNESS AND AORTIC STIFFNESS AT 3 TESLA COMPARED TO STENOSIS SEVERITY IN PERIPHERAL ARTERIAL DISEASE R.V.M. de Cuijper1, H.C.M. van den Bosch1, J.J.M. Westenberg2, W. Setz-Pels1, L.E.M. Duijm1, J.A.W. Teijink1, A. de Roos2 1 Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 2 LUMC, Leiden Purpose: Atherosclerosis is a systemic disease involving arterial wall thickening and stiffening. Purpose of our study was to evaluate correlation between peripheral arterial stenosis severity and markers for regional arterial wall thickness and stiffness using a comprehensive 3T MRI protocol. Methods: Thirty-four patients (mean age 62 years) with suspected PAOD were included. Peripheral arterial tree was imaged by CE-MRA at 3T MRI (Achieva, Philips), 0.1 mmol/ kg BW gadoterate meglumine (Dotarem, Guerbet). The arterial tree was divided into 27 segments (Fig 1A). Mean
O09.02 CT CORONARY ANGIOGRAPHY WITH LOW CONCENTRATION (240 MG IODINE/ML) CONTRAST MATERIAL C. Mihl, J.E. Wildberger, M.O. Versteylen, I.A.P.G. Joosen, D Labus, G.I. Nalbantov, E.C. Nijssen, B.L.J.H. Kietselaer, M.O. Das Maastricht University Medical Center, Maastricht Purpose: The use of low concentrated contrast material might be advantageous in terms of lower viscosity. Therefore, the purpose of this study was to evaluate the use of low concentrated contrast material (240mg/ml) for coronary CT angiography in routine patients. Material and methods: 120 consecutive patients who were referred for routine coronary CTA were scanned on a 2nd generation DSCT scanner (Definition Flash, Siemens). 1 8 E
and maximal stenosis class (SC) was determined. Mean carotid vessel wall area (VWA) was assessed (Fig 1B) and indexed for body surface area (BSA). PWV was determined for the proximal and distal aorta (Fig 1C). Results: Average Mean SC per patient was 1.60.4, average Max SC per patient 4.41.0. Mean PWV in proximal aorta was 8.32.3 m/s and in distal aorta 8.52.5 m/s. Mean carotid VWA/BSA was 2.91.0 mm2/m2. Spearman correlation between Mean SC and proximal aorta PWV was 0.19 (p=0.25), for distal aorta PWV 0.74 (p<0.001) and for carotid VWA/BSA 0.54 (p<0.001). Spearman correlation between carotid VWA/BSA and proximal aorta PWV was 0.15 (p=0.37) and for distal aorta PWV 0.41 (p=0.01). Correlation between Mean SC and distal aorta PWV remained significant after age correction (Table 1). Conclusion: In PAOD, stenosis severity is stronger correlated with PWV in the distal aorta as compared to carotid VWA. Correlation with PWV in the proximal aorta is absent. Our findings indicate site-specific coupling between aortic wall stiffness and atherosclerotic burden.
Group 1 (n=60) received a standard contrast injection protocol as follows: Iopromide 240mg/ml (Ultravist, Bayer) with an injection rate of 9ml/s (iodine delivery rate 2.16gI/s) followed by a saline chaser with the same flow rate. Group 2 (n=60) received a standard protocol (Iopromide 300mg/ ml and flow rate of 7,2ml/s, iodine delivery rate 2.16gI/s). Contrast enhancement was measured in all proximal and distal coronary segments. Start delay was evaluated for both groups using the test bolus method. Comparison between both groups was performed means of an independentsamples T-test. Results: Coronary enhancement reached diagnostic attenuation in both protocols. No statistically significant differences in attenuation between all proximal coronary arteries were found (all p>0.05). Attenuation levels in distal LAD and distal Cx were significantly higher in the low concentrated contrast material group (LAD dist HU41789 vs R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
41
9 programma & abstracts Abstracts 35091, p<0.0001 and Cx dist HU42296 vs 36197, p=0.004, respectively).
a shift in paradigm for individual tailored contrast protocols e.g. towards clinical usage of contrast media with lower iodine concentrations (e.g. 240mg/ml).
Conclusion: The use of low concentrated contrast material is feasible in coronary CTA. These results might stimulate
O09.03 PROGNOSTIC VALUE OF NUMBER OF CORONARY ARTERY CALCIFICATIONS FOR PREDICTING CARDIOVASCULAR EVENTS IN LUNG CANCER SCREENING SETTING R.A.P. Takx1, M.J. Willemink1, Y. van der Graaf1, H. de Koning2, M.J. Oudkerk3, W.P.Th.M. Mali1, T. Leiner1, P.A. de Jong1 1 UMC Utrecht, Utrecht 2 Erasmus MC, Rotterdam 3 UMCG, Groningen Purpose: To evaluate the incremental prognostic value of number of coronary artery calcifications over coronary calcium score alone for predicting cardiovascular events in male lung cancer participants. Method and materials: In total 3112 current and former smokers underwent non-enhanced CT scanning for lung cancer screening. Physician diagnosed cardiovascular events until 3 years after the CT were collected. The association between the presence or absence of a cardiovascular event and the predictors was quantified using Cox proportional hazard analysis.
O09.04 GEAUTOMATISEERDE STENOSE-GRADERING VAN CORONAIRE CT ANGIOGRAFIE: VERGELIJKING MET VISUELE BEOORDELING EN CONVENTIONELE ANGIOGRAFIE F.F. Azizi, T.A. Bruning, R.A. Niezen, J.J. Hensen, D. Vroegindeweij Maasstad ziekenhuis, Rotterdam Doel: evaluatie van geautomatiseerde stenose-gradering bij coronaire CT angiografie (CTA). Methoden: 98 patiënten (58 mannen, gemiddelde leeftijd 59 25jr) ondergingen zowel CTA als conventionele coronaire angiografie (CAG). Alle patiënten werden gescand met een dual source CT scanner (Somatom Definition Flash, Siemens). CTA data sets werden retrospectief geanalyseerd door een software algoritme (Syngo.via, Siemens) waarbij de stenosen werden gescoord volgens het 18-segmenten coderingssysteem van de American Heart Association. Resultaten werden per patiënt en per segment vergeleken 42
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Results: Median follow-up period was 1073 days. Incident cardiovascular events occurred in 186 patients. For Agatston strata of 0, 0 to 100, 100 to 400, >400 3-year age adjusted cardiovascular event rates per 1000 were 6.1 (95% CI, 1.2-11.1), 40.6 (95% CI, 30.1-51.1), 60.9 (95% CI, 46.1-75.6) and 111.1 (95% CI, 93.4-128.7), respectively. Moreover, comparing the models with and without Agatston strata to the model with age and smoking status yielded a significantly better net reclassification index (31.9%, P<0.0001). Age adjusted cardiovascular event rate was 6.1 (95% CI, 1.2-11.0) per 1000 after 3 years in patients without any coronary calcifications and 96.9 (95% CI, 83.0110.7) per 1000 for patients with more than 20 separate calcifications. Adding number of calcifications to the model with age, smoking status and Agatston strata resulted in a significantly better net reclassification index (4.5%, P=0.0355). Conclusion: Cardiovascular event rate increased with higher number of calcified lesions. Adding the number of calcifications to the risk model resulted in significantly better net reclassification improvement.
met visuele beoordeling (door radioloog en cardioloog) van de CTA en CAG als gouden standaard. Resultaten: In 96% van de gevallen kwam de beoordeling door Syngo.via overeen met de gouden standaard vs 91,6% bij visuele beoordeling. Het verschil werd met name bepaald door de fout-positieve gevallen: 20 bij Syngo.via vs 42 bij visuele beoordeling. Van de 44 bewezen significante vernauwingen werden er 41 door Syngo.via correct gedetecteerd (93%) met een sensitiviteit en specificiteit van 93% respectievelijk 63%. Conclusie: Geautomatiseerde stenose-gradering van coronaire CT angiografie door Syngo.via heeft een hoge nauwkeurigheid. In vergelijking met de visuele beoordeling door radioloog en cardioloog scoort Syngo.via iets beter met name door minder overschatting van de mate van stenose. Ons inziens kan een geautomatiseerde stenose-gradering bij coronaire CTA een nuttige aanvulling zijn op de huidige praktijk van visuele beoordeling.
9
Cardiovasculair (deel II) O09.05 PREVALENCE OF SEVERE SUBCLINICAL CORONARY ARTERY DISEASE ON CARDIAC CT AND MRI IN PATIENTS WITH EXTRACARDIAC ARTERIAL DISEASE M.A.M. den Dekker1, J.J.A.M. van den Dungen1, I.F.J. Tielliu1, R.A. Tio1, M.M.J.J.R Jaspers2, M. Oudkerk1, R. Vliegenthart1 1 UMCG, Groningen 2 Deventer Ziekenhuis, Deventer
diologist when a left main stenosis (or equivalent) on cCTA was present, or when APMRI showed inducible myocardial ischemia.
Purpose: Patients with extra-cardiac arterial disease (ECAD) are at high risk of coronary heart disease. We examined the prevalence of silent, significant coronary artery disease in patients with stenotic or aneurysmatic ECAD. Methods: Cardiac asymptomatic ECAD patients without contra-indications for computed tomography (CT) and magnetic resonance imaging (MRI) underwent coronary CT angiography (cCTA) and adenosine perfusion MRI (APMRI). Calcium scoring was performed based on non-contrast CT. CCTA was positive when =50% lumen diameter stenosis in a coronary artery was found. Patients were referred to a car-
O09.06 CT SCANNERS FROM FOUR DIFFERENT VENDORS RESULT IN DIFFERENT CORONARY ARTERY CALCIFICATION SCORES M.J. Willemink1, R.A.P. Takx1, M. Prokop2, J. de Mey3, M. Das4, P.A. de Jong1, R.P.J. Budde1, A.M.R. Schilham1, R.L.A.W. Bleys1, N. Buls3, J.E. Wildberger4, T. Leiner1 1 Utrecht University Medical Center, Utrecht 2 Radboud University Nijmegen Medical Center, Nijmegen 3 UZ Brussel, Brussel, België 4 Maastricht University Medical Center, Maastricht Purpose: Coronary artery calcifications have emerged as an important biomarker for cardiovascular riskstratification. New guidelines recommend evaluation of these calcifications using cardiac computed tomography (CT) in asymptomatic adults with low-to-intermediate and intermediate cardiovascular risk. Treatment strategies depend on coronary artery calcification-scores on CT. However, it is unknown whether different new-generation CT-scanners result in similar Agatston-scores. Therefore, the purpose was to determine the inter-vendor variability of coronary artery calcifications expressed as Agatstonscores with state-of-the-art CT-scanners from the four major vendors.
Results: In total, 115 patients (mean age 65 yrs;76% male) were included. Patients were divided into 2 categories: stenotic (N=87) and aneurysmatic ECAD (N=28). CCTA was positive in 33 patients with stenotic and 8 with aneurysmatic ECAD. No cCTA was performed in 23 patients due to excessive calcium. Two patients, 1 stenotic and 1 aneurysmatic ECAD had left main stenosis. APMRI was positive in 8 stenotic and 2 aneurysmatic ECAD. Eighteen percent of stenotic and 21% of aneurysmatic ECAD have been referred to the cardiologist. A cardiac intervention was performed in 7 patients with stenotic and 2 with aneurysmatic ECAD. Significant stenosis or high calcium score was found in 50 patients with stenotic, compared to 14 with aneurysmatic ECAD. None of these outcomes were statistically significant. Conclusion: Silent, significant coronary artery disease is highly prevalent in patients with ECAD, either stenotic or aneurysmatic.
Methods: We prospectively evaluated the differences in coronary calcium scores between state-of-the-art CT-scanners from four different vendors using fifteen ex-vivo human hearts placed in a commercially available anthropomorphic chest-phantom. These hearts were scanned with unenhanced prospectively ECG-triggered step-and-shoot protocols at equal radiation dose-settings. Slice thickness and increment were 3mm. Agatston-scores, calcification-volume and mass-scores were quantified with clinically used semi-automatic software from the same vendor as the CT-system. Differences were analyzed with the Friedman-test (significance level P<0.05). Results are presented as medians with interquartile-ranges. Results: Fourteen hearts had coronary calcifications. Agatston-scores, calcification-volume and mass-scores differed significantly (P<0.05 for all) between CT-scanners. Agatston-scores were 332 (114-1135), 353 (172-1246), 410 (177-1454), and 469 (183-1381), respectively. Maximum Agatston-score differences between vendors ranged from 304 (20%) to 543 (25%) points. Calcification-volume scores were 251 (82-883), 290 (144-975), 326 (148-1164), and 169 (84-497) mm3, respectively. Calcification-mass scores were 70 (27-245), 84 (42-326), 85 (43-337), and 69 (35-246) mg, respectively. Conclusion: CT-scanners from different vendors result in significantly different Agatston-scores, calcification-volume scores and mass-scores.
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
43
10 programma & abstracts Abstracts Sessie 10
Abdomen (deel II)
Vrijdag 27 september, 9:50 – 11:05 uur O10.01 VALIDATION OF DYNAMIC CONTRAST ENHANCED AND DIFFUSION WEIGHTED IMAGING FOR QUANTITATIVE CROHN’S DISEASE ASSESSMENT BASED ON HISTOPATHOLOGIC CHARACTERIZATION J.A.W. Tielbeek1, M.L.W. Ziech1, Z. Li2, C. Lavini1, S. Bipat1, F.M. Vos2, J. Stoker1 1 AMC Amsterdam, Amsterdam 2 TU, Delft Purpose: To prospectively compare conventional MRI, dynamic contrast-enhanced (DCE-)MRI and diffusion weighted imaging (DWI) sequences to histopathology of surgical specimens in Crohn’s disease (CD). Methods: 3T MR enterography was performed in 25 consecutive CD patients scheduled for surgery within 4 weeks. A total of one to four sections per patient were chosen for detailed image analysis. Evaluated features including mural thickness, T1 signal ratio and T2 signal ratio and on DCE-MRI maximum enhancement (ME), initial slope of increase (ISI) and time to peak (TTP) and on DWI apparent
Results: Twenty patients (mean age 38 years, range 21-73, 12 females) were included and 50 bowel locations (35 terminal ileum, 11 ascending colon, 2 transverse colon, 2 descending colon) were matched to AIS and FS. Median AIS was 3 and median FS 1. Mural thickness, T1 signal ratio, T2 signal ratio, ME and ISI correlated significantly to AIS (r = 0.634, 0.392, 0.485, 0.526, 0.514, respectively; all p<0.05). Mural thickness, T1 and T2 signal ratio differed significantly between the grades of FS (p<0.001, p=0.001, p=0.021, respectively). ME, ISI and ADC values differed significantly between the non-fibrotic sections and the fibrotic sections (p<0.001, p=0.001, p=0.023, respectively). Conclusions: Quantitative parameters from conventional, DCE-MRI and DWI sequences correlate significantly to histopathologic scores of surgical specimens. DCE-MRI and DWI give comparable results but do not outperform conventional MRI parameters.
O10.02 START OF HEPATOCYTE UPTAKE IN GADOXETATE DISODIUM (GD-EOB-DTPA) ENHANCED MRI IN NORMAL LIVER PARENCHYMA H.J. Schalkx1, M. van Stralen2, K. Coenegrachts3, M.A.A.J. van den Bosch1, W.B. Veldhuis1, M.S. van Leeuwen1 1 UMC Utrecht, Utrecht 2 Image Sciences Institute (UMC Utrecht), Utrecht 3 AZ St.-Jan Brugge-Oostende AV, Brugge, België
(Gd-EOBDTPA,Primovist/Eovist,Bayer,Netherlands) on a 1.5TMRI system (Philips,Best,Netherlands) using a 4D-THRIVE key-hole protocol[1] resulting in 17 3D-acquisitions until 20 minutes. After contrast administration of 0.25 mmol/ kg gadoxetate disodium at 1 ml/s the first dynamic scan (t=0) was triggered on left ventricle filling. Signal intensity of parenchyma was measured on all scans, averaged over 3 regions-of-interest. Parenchymal enhancement was calculated as relative signal intensity(SI) increase with respect to pre-contrast parenchymal intensity.
Purpose: To evaluate the enhancement pattern of normal liver parenchyma in contrast-enhanced (CE-)MRI using gadoxetate disodium, with special emphasis on the start of hepatocyte uptake.
Results: The initial, portal phase induced, parenchyma peak with relative SI of 0.53 (SD=0.18) occurred at mean 37.6s SD 14.3s. After the initial peak, 12/21 patients (57%) showed gradual increase in enhancement until 20 min. In 2/21 patients (2%) enhancement remained within -/+5% of the initial peak intensity. After the initial peak, 7/21 patients (33%) demonstrated a decrease in SI of minimal 10% before
Materials-Methods: 23 patients without chronic liver disease underwent CE-MRI with gadoxetate disodium 44
diffusion coefficient (ADC), were compared to location matched-histopathologic grading of acute inflammation score (AIS) and fibrostenosis score (FS) by Spearman correlation and Chi-square test.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
10
abdomen (deel II) parenchymal intensity gradually increased up to 20 min. The decrease in enhancement occurred at 68.9s 7.8s and max 76s.
no later than 76s. Clinical Relevance: In CE-MRI after gadoxetate disodium, hepatocyte uptake already influences parenchymal enhancement in early dynamic phases, potentially influencing lesion detection and characterization.
Conclusion: After the initial, dynamic phase induced, parenchyma peak, three different enhancement patterns were observed. Increase in parenchymal enhancement due to gadoxetate disodium uptake started at mean 37.6s, and
Reference [1] Beck,G.M.et al.,J-Magn-Reson-Imaging,2008.27(6):p.1461-7
O10.03 DOES INCLUSION OF IMAGING IN THE WORK UP OF PATIENTS WITH CLINICALLY SUSPECTED APPENDICITIS REDUCE THE RATE OF UNNECESSARY SURGICAL PROCEDURES? M.J. Lahaye, E. Mutsaers, D.M. Lambregts, F. Bakers, A. Kessels, S. Breukink, R.G.H. Beets-Tan MUMC, Maastricht
were recorded. Surgical and histopathological findings -where available- were notified. The primary study endpoint was the number of appendix sana before and after the guideline implementation. Results: 745 patients were included, of which 475 were collected before the implementation of the guidelines and 270 after. During the pre-implementation period, 22.3% (106/475) of the patients received imaging focussed on the appendix. Post-implementation, 98.9% (3/270) of the patients received imaging before surgery. The average percentage of an appendix sana’ before the guidelines was 25% (119/475). After implementation, this average percentage dropped significantly to 5,9% (16/270, p<0.0001).
Purpose: Since February 2010 new Dutch guidelines have been implemented recommending the use of US or CT to confirm or refute clinically suspected appendicitis before (laparoscopic) surgery. For equivocal cases with US additional imaging (CT/MRI) is recommended. This study aimed to see whether these new guidelines lowered the percentage appendix sana.
Conclusion: Use of preoperative imaging in all patients with suspected clinically appendicitis result in a significant reduction in the percentage of appendix sana’. This suggests that the implementation of imaging in the work up of these patients could be an effective strategy to reduce the number of unnecessary surgeries.
Method and materials: This retrospective study included all consecutive patients operated for clinically suspected appendicitis at our hospital from 2006 until 2013. The use of imaging (none versus US, CT and/or MRI) and its findings
O10.04 INVLOED VAN ARTERIëLE FASE CT IN DE DETECTIE EN VAN LEVERMETASTASEN EN EFFECT OP HET THERAPEUTISCH BELEID S.W. van Koeverden, R. Drs. Dwarkasing, G. Prof. Krestin, F.E.J.A. Drs. Willemssen Erasmus MC, Rotterdam In de dagelijkse praktijk van veel ziekenhuizen wordt in de detectie van levermetasen bij oncologische patiënten vaak een CT scan verricht in zowel de arterile als de portoveneuze fase. Wat is de toegevoegde waarde van een arterile fase in de dectectie van levermetastasen? En welke therapeutische consequenties zijn hieraan verbonden? Van januari tot december 2008 werden bij patiënten met een histologisch bewezen mamma- of coloncarcinoom zowel een arterile als portoveneuze scan gemaakt voor de detectie van levermetastasen. Er werd gescand volgens een standaardprotocol met een arterile fase na 30s en 1 8 E
een portoveneuze fase 70s na het toedienen van contrast. Alle onderzoeken werden bekeken in de portoveneuze fase en vergeleken met de portoveneuze fase en de arteriele fase. CT onderzoek in follow-up werd gebruikt voor het bepalen van de etiologie van de laesies. Verandering werd beschouwd als metastase. In deze cohort follow-up studie werden 317 patiënten geincludeerd. 74 patiënten werden geexcludeerd vanwege het ontbreken van follow-up. In 171 (54,3%) patiënten ontwikkelden geen nieuwe metastasen en was er geen verschil in detectie in beide fasen. Nieuwe metastasen ontwikkelden in 72 (22,9%) patiënten in de follow-up, waarvan in 16 (22,2%) er additionele metastasen werden gevonden in de arteriele fase. Dit had in slechts 1 (1,4%) patiënt behandelconsequenties. Concluderend is er een hogere detectie van levermetastasen door gebruik van zowel een arterile fase als portoveneuze. Echter, de therapeutische consequenties zijn extreem laag.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
45
10 programma & abstracts Abstracts O10.05 SIGMOIDAL WALL THICKENING: DIFFERENTIATION OF CHRONIC DIVERTICULITIS AND CARCINOMA USING COMPUTED TOMOGRAPHY COLONOGRAPHY L.M.J. Lips1, P.T.J. Cremers2, S.E.H. Cremers3, M.T. De Witte, M.L.G. Janssen-Heijnen4, P.C.G. Simons4 1 VieCuri Medisch Centrum Venlo, Venlo 2 Maxima Medisch Centrum, Veldhoven 3 Sint Jans Gasthuis, Weert 4 VieCuri Medisch Centrum, Venlo Objectives: In the sigmoid, colonic wall thickening due to chronic diverticulitis or carcinoma can present in a very similar way. The purpose of this retrospective observational study was to analyze morphological signs which might differentiate between both entities using Computed Tomographic Colonography (CTC), thereby reducing unnecessary diagnostic colonoscopy or surgery. Methods: From databases of two Dutch hospitals we included 212 CTC cases of proven chronic diverticulitis (n=97) or carcinoma (n=115) of the sigmoid with a wall
O10.06 WHOLE LIVER ADC HISTOGRAM ANALYSIS TO DIFFERENTIATE PATIENTS WITH LIVER METASTASES FROM COLORECTAL CANCER D.M.J. Lambregts1, N. Papanikolaou2, K. Nifitokari2, M.H. Martens1, G.L. Beets1, R.G.H. Beets-Tan1 1 Maastricht University Medical Center, Maastricht 2 N. Papanikolaou & Associates LLC, Heraklion / Crete Purpose: Apparent diffusion coefficient (ADC) measurements have been reported useful to characterize focal liver lesions. The value of whole-liver ADC analyses to predict patterns of disease is, however, not yet known. Aim of this study was to explore whether whole-liver ADC metrics of apparently healthy liver tissue may be used to differentiate patients with colorectal hepatic metastases from controls with no liver disease. Methods: Ten patients with colorectal liver metastasis and 9 controls with no focal/diffuse liver disease were included. Patients underwent liver MRI (1.5T) including DWI (b0,50,100,500,750,1000). An experienced reader performed whole-liver segmentation of the apparently healthy part of
46
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
thickening = 6mm. A variety of imaging features were scored and compared using Mann-Whitney and Chi-Square tests. Results: The main morphological sign indicating the diagnosis of carcinoma was the absence of diverticula in the affected segment. Diverticula were present in only 5 of 115 carcinomas, and in 89 of 97 cases of chronic diverticulitis (Negative Predictive Value = 0.95, Positive Predictive Value = 0.93). Also, overhanging edges were a trustworthy discriminator (NPV= 0.92, PPV = 0.75). Features with high NPV, but rather poor PPV were: segment length =10cm (NPV= 0.85, PPV 0.61) and destroyed folds (NPV = 1.00, PPV = 0.62). Although segments affected by carcinoma were shorter, growth patterns were more often stretched and eccentric, the thick fascia sign was present less often, and there were more locoregional lymph nodes (all p<0.05), NPV was insufficient to be a very distinctive discriminator. Discussion: In patients with sigmoidal wall thickening on CTC, absence of diverticula in the affected segment and several other morphological signs are helpful in differentiating carcinoma from chronic diverticulitis.
the liver (excluding metastases or other focal lesions) on the ADC maps. Corresponding histograms were generated and quantitative histogram parameters (e.g. skewness/kurtosis) were calculated and compared between the patients and controls. Results: Mean ADC-values (x10-3 mm2/s) of the apparently healthy liver of the patients was significantly lower than that of controls (1.02 versus 1.22, p=0.02). Mode and 95th percentile were also significantly lower in the patient group (0.99 vs 1.14 and 1.53 vs 1.83, p=0.04 and 0.006). There was a tendency to decreased kurtosis in the patient group, although the difference did not reach statistical significance (p=0.05). Skewness was not significantly different between patients and controls (p=0.60). Conclusions: Whole-liver histogram ADC analysis revealed a significant shift towards lower ADC-values and histogram parameters in patients with colorectal liver metastasis compared to controls without liver disease, suggesting that it could be a promising tool for detecting occult colorectal liver metastasis.
11
interventieradiologie
Sessie 11 Interventieradiologie Vrijdag 27 september, 9:50 – 11:05 uur O11.01 EFFICACY OF RADIATION SAFETY GLASSES IN INTERVENTIONAL RADIOLOGY B.D. van Rooijen, C.R.L.P Jeukens, M. Das, C.W.K. Arnoldussen, R. de Graaf, W.H. van Zwam, W.H. Backes, M.W. de Haan MUMC+, Maastricht Purpose: Recent evidence suggests that radiation-induced cataract occurs at a lower dose than previously thought. We have assessed how the design of radiation protection glasses and positioning of the operator influence the reduction of the eye lens dose. Methods: The dose reduction was determined for several different spectacle designs on an antropomorphical head phantom. The phantom was positioned at different locations relative to the radiation source to assess the effects of geometry and head rotation on the dose reduction. The dose
O11.02 3D IMAGE FUSION GUIDANCE IN ENDOVASCULAR THORACO-ABDOMINAL AORTIC ANEURYSM REPAIR A.M.H. Sailer, G.W.H. Schurink, N. Peppelenbosch, J.E. Wildberger, M.W. de Haan Maastricht University Medical Centre, Maastricht Purpose: To evaluate the feasibility and use of intraoperative guidance by live fluoroscopy image fusion with preinterventional computed tomography angiography (CTA) in endovascular thoraco-abdominal aortic aneurysm repair. Methods: Image fusion road-mapping was evaluated in 25 patients with thoraco-abdominal aortic aneurysms who underwent fenestrated and/or branched endovascular repair. In all patients, non-contrast-enhanced C-arm cone beam computed tomography (CBCT) was performed prior to the intervention (Philips Allura, Best, The Netherlands). After acquisition, CBCT data were automatically sent to a 3D-workstation and manually registered to patients’ preinterventional diagnostic CTA images. Overlay accuracy 1 8 E
reduction in clinical practice was measured during 9 procedures with protective glasses and 13 procedures without. Results: With the head phantom at a location typical for radiological interventions, the dose reduction factor was in the range of 3.4 to 8.3 (left eye) and 1.5 to 2.3 for the right eye. When the head was rotated 45<sub> degrees away from the tube in the axial plane, there was no significant dose reduction for the right eye and the dose reduction for the left eye was 1.1 to 2.5. In clinical practice wearing leaded glasses resulted in a dose reduction of 2.1 (left eye) and 0.8 (right eye). Conclusion: The dose reduction of radiation protection glasses is smaller when radiation enters the head laterally or inferiorly. Therefore, protective eyewear should shield radiation entering from the side and below. In addition, the radiologist’s posture and the room layout should be adjusted to prevent radiation entering from these directions.
and benefit of fusion road-mapping were evaluated by an interventional radiologist and vascular surgeon on a 10-point scale (1=poor; 10=perfectly accurate/of utmost additional use). Amount of iodinated contrast material saved due to use of fusion road-map was estimated during interventions. Results: Image fusion was feasible in all patients. CTA overlay road-map was used for navigation, accurate deployment of the stent graft and 3D guidance during access to renal arteries, celiac trunk and superior mesenteric artery. Time for image fusion was approximately five minutes. Average image fusion road-map accuracy (8.21.1) and benefit (7.32.3) were scored satisfactory (meanstandard deviation). Estimated iodinated contrast material saved was 2220 ml per patient (range 0-70 ml) which accounted for on average 1615 % of the total procedural contrast dose. Conclusions: Image fusion guidance is a valuable addition in complex endovascular interventions. The technique holds potential to support accurate device placement and target vessel canalization. It is expected to further reduce procedural iodinated contrast dose. R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
47
11 programma & abstracts Abstracts O11.03 STICKINESS OF 7 TYPES OF IODINATED CONTRAST MEDIA USED DURING INTERVENTIONAL RADIOLOGY AND INTERVENTIONAL CARDIOLOGY PROCEDURES J.B.S. Schreinemakers1, R. Sprik2, J.A. Vos3 1 Universiteit Utrecht, St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein, Utrecht 2 Van der Waals-Zeeman Institute, Amsterdam 3 St Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein Introduction: During Interventional Cardiology (IC) or Interventional Radiology (IR) procedures operator’s gloves, guide wires and catheters may stick together due to inherent stickiness of Iodine Containing Contrast Media (ICCM) used. This may result in displacement of materials, negatively influencing technical success. In this study we compare stickiness of seven frequently used types of ICCM. Material and methods: (1) Xenetix300, (2) Hexabrix320 (Guerbet, Villepinte, France), (3) Ultravist300 (Bayer, Leverkusen, Germany), (4) Visipaque270, (5) Omnipaque300, (6) Visipaque320 (GE, Wauwatosa, WI) and (7) Iomeron300
O11.04 FIRST EXPERIENCES WITH DRUG-ELUTING BALLOON ANGIOPLASTY IN STENOSIS IN HEMODIALYSIS ACCESS SHUNTS S.F. de Walle MCH Westeinde, Den Haag A well-functioning vascular access is a lifeline for dialysis patients. Access dysfunction is mainly caused by (re-) stenosis. Stenosis, in well developed hemodialysis access shunts (Cimino, Gracz or Goretex loop), are a result of neo-intima hyperplasia, which consist of new vessel wall formation existing of smooth muscle cells, fibroblasts and myoblasts. Angioplasty with a conventional or cutting balloon only treats the symptoms and not the intima hyperplasia. Paclitaxel has an anti-proliferating effect against smooth muscle cells. Therefore Paclitaxel coated balloon angioplasty should improve the patency of hemodialysis access shunts, especially after re-stenosis in the venous outflow tract.
48
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
(Bracco, Milano, Italy) were compared using a probe-tack test, where pieces of surgical gloves were put together with a fixed amount of ICCM in between, and subsequently pulled apart under computer control. Stickiness was defined as the integral of force exerted per second (Work). Tests with each ICCM were repeated 10 times to obtain reproducibility. Results: From least to most sticky results were: 2 (mean Work; range: 0.70; 0.16-1.23), 4(1.18; 0.47-1.89), 6(1.70; 0.59-2.81), 7(3.01; 1.82-4.20), 1(5.83; 3.96-7.69), 3(5.83; 2.838.84), 5(8.14; 6.95-9.33). The four least sticky ICCM differed statistically significant (p=0.000-0.004) from the other three. 5, 3 and 1 have the greatest stickiness and may hence pose the greatest practical problems during IC or IR procedures; in contrast 2, 4, 6, and to a lesser extent 7, were the least sticky in this research and may therefore aid in constraining the issue of stickiness. Conclusion: A significant and reproducible difference in stickiness exists between commercially available types of ICCM, Hexabrix320, Visipaque270 and Visipaque320 being least sticky.
In this retrospective study we analyzed 34 patients with 40 locations of re-stenosis. These re-stenosis were treated with a drug-eluting balloon after previous angioplasty with a conventional balloon. Indications for angioplasty were based on clinical issues causing failure of dialysis. Re-stenosis treated with a paclitaxel-eluting balloon (Invatec, Medtronic) were analyzed. Patency of the re-stenosis was measured until new problems at the same location, needing angiographic intervention, occurred. Follow up of stenosis was 3 days until 24 months. In a Kaplan Meier curve re-stenosis treated with a drugeluting balloon had an overall better patency than the re-stenosis in the same patient treated with a cutting or conventional balloon. Although this new technique needs more advanced research; these first experiences are promising. Keeping away the patient from the angiography room is good for quality of life.
11
interventieradiologie O11.05 TRANSPOPLITEAL RECANALIZATION OF FEMORAL OCCLUSIONS IN PATIENTS WITH CRITICAL LIMB ISCHEMIA USING A 4F SYSTEM M.I. Spreen1, H. van Overhagen1, T. Vink2, L.C. van Dijk1, B. Knippenberg1, J. Wever1 1 HagaZiekenhuis, Den Haag 2 Sint Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
six limbs, failure of antegrade recanalization in four and infected fem-fem crossover in two. The popliteal artery was punctured under ultrasound guidance and a 4F radial sheath (Cordis, Johnson & Johnson) was introduced. The occlusions were recanalized subintimally, predilated with a 5-6 mm Passeo-18 PTA balloon, stented with 5-6 mm self-expandable nitinol Pulsar-18 stents (Biotronik) and postdilated. Technical success was defined as a patent SFA with less than 30 percent residual stenosis.
Purpose: To assess retrospectively the results of transpopliteal recanalization of superficial femoral artery (SFA) occlusions by means of a 4 French system in patients with critical limb ischemia (CLI).
Results: Technical success rate was 75% (nine of twelve limbs). There was one periprocedural complication (arteriovenous fistula), successfully treated with additional stenting. During six months follow-up there were no major amputations, three patients died due to non-related causes. Duplex restenosis (>50%) rate at six months was 43%.
Methods and Methods: During a 24 months period, 11 patients, four male and seven female, with a mean age of 77 years (range 49 -91) underwent 12 attempts of transpopliteal recanalization of long SFA occlusions (TASC C/D). All patients had CLI (Rutherford 4 -6) and were non-operable due to poor general condition. Indications for transpopliteal access were proximal SFA occlusion in
O11.06 MRI-GUIDED HIGH-INTENSITY FOCUSED ULTRASOUND ABLATION OF PATIENTS WITH BREAST CANCER L.G. Merckel, R. Deckers, H.G.M. Peters, T. Van Dalen, M.O. Kohler, G. Schubert, J. Van Gorp, H.H.B. Vaessen, W.P.Th.M. Mali, C.T.W. Moonen, L.W. Bartels, M.A.A.J. Van den Bosch UMC Utrecht, Utrecht Purpose: This study presents preliminary results from an ongoing clinical study, which has been designed to assess safety and treatment accuracy of MR-HIFU in patients with breast cancer. Methods: In this prospective clinical trial, ten female patients with pathologically proven invasive breast cancer will be included. Patients are treated according to a treatand-resect protocol and tumor tissue will be partially ablated. MR-HIFU ablation is performed by a dedicated MR-HIFU breast system (Philips Healthcare,Vantaa,Finland) in a 1.5 Tesla MRI scanner (Philips Healthcare, Best, The Netherlands). A PRFS-based sequence optimized for breast
1 8 E
Conclusions: Transpopliteal recanalization and stenting of an occluded SFA in CLI for a temporary bypass is feasible by means of a 4F system. Technical results are limited but clinical results are promising. Long term follow-up needs to be determined.
tissue is used for MR thermometry. After surgical resection, histopathological analysis is performed using H&E staining. Results: MR-HIFU ablation is performed under conscious sedation. So far, 3 patients were included in the study. In all patients, it was technically possible to perform one or more sonications. Patients were not aware of pain during treatment, and no complications related to MR-HIFU ablation were observed. In the second patient, three subsequent sonications of 6mm in diameter, all at the same location inside the breast tumor, were performed. In this patient, histopathology showed an area of tissue necrosis inside the tumor. Conclusions: We present preliminary results of MR-HIFU ablation in breast cancer patients using a dedicated MR-HIFU breast platform. No complications were observed after treatment with MR-HIFU. In the second patient, MR-HIFU ablation caused tissue tissue necrosis in the tumor as observed with histopathological analysis. The dedicated system seems to be promising for MR-HIFU ablation in breast cancer patients.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
49
12 programma & abstracts Abstracts Sessie 12
Educatieve sessie (deel II) Vrijdag 27 september, 9:50 – 11:05 uur
O12.01 LUNG CANCER SCREENING BY LOW-DOSE COMPUTED TOMOGRAPHY: A PRACTICAL APPROACH M.A. Heuvelmans1, R. Vliegenthart1, P.M.A. Van Ooijen1, P.A. De Jong2, X. Xie1, M. Oudkerk1, W. Mali2 1 Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen 2 Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht Purpose: To describe a practical approach to the radiological evaluation of CT lung cancer screening examinations, using screening cases. Background: Lung cancer screening by low-dose CT is receiving enormous attention with the publication of results from lung cancer screening trials, such as the National Lung Cancer Screening Trial (NLST) and the Dutch-Belgian Randomized Lung Cancer Screening Trial (NELSON). First reports show that early detection of lung cancer by low-dose CT leads to improved survival. There have already been calls to start screening high-risk individuals. An accurate
Format of the presentation: Cases will be used to explain and train the NELSON lung nodule management strategy.
O12.02 PULMONARY BLOOD VOLUME IMAGING WITH DUAL ENERGY COMPUTED TOMOGRAPHY IN PAEDIATRIC PATIENTS WITH CONGENITAL HEART DISEASE: STATE OF THE ART R.G. Saru, M.L. Dijkshoorn, R.R.T. Booij, A. Moelker, G.P. Krestin, M. Ouhlous Erasmus MC, Rotterdam
Content organization: 1. Scan protocol optimization: patient preparation imaging parameters contrast agent injection methods postprocessing image analysis methods diagnostic pitfalls 2. Clinical cases: Show perfusion differences between left and right lung.
Purpose/aim: To describe imaging protocols, image reconstruction, post-processing and image analysis methods, and also pitfalls of Dual Energy Computed Tomography (DECT) in paediatric patients with congenital heart disease.
50
and efficient lung nodule management protocol is of utmost importance for the success of implementation of screening. Small lung nodules (up to 1 cm) are extremely common findings on CT, with most being benign. On the one hand, CT screening needs to identify the infrequent malignant nodules, while on the other hand, benign nodules need to be reliably discarded, to decrease patient anxiety and costs. In the NELSON study, lung nodule management is based on nodule volume, as well as short-term follow-up of indeterminate size nodules to assess growth through volume-doubling time assessment. This strategy has been shown to greatly reduce false-positive results.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Conclusion: For the success of implementation of lung cancer screening, an accurate and efficient lung nodule management protocol is of utmost importance. In this educational presentation, the NELSON lung nodule management strategy will be explained and trained through cases.
Summary: Dual Energy Computed Tomography (DECT) has emerged as a diagnostic tool to assess not only the anatomy of the pulmonary vessels but also to give quantitative information about the pulmonary blood volume (PBV). PBVimaging is based on the quantification of the enhancement in tissue and blood at certain time points after intravenous administration of contrast media. The implementation of this technique in paediatric patients is still a field to be discovered. This exhibit will provide tips and examples in order to obtain consistent image quality and low dose imaging for paediatric population.
12
educatieve sessie (deel II) O12.03 A UNIQUE ROADMAP TO IMAGING THE SI-JOINT OF CHILDREN ON MRI K.F. de Geus, C.M. Nusman, M. Maas AMC, Amsterdam
- What to look for? -- What are normal findings and primary locations of pathological processes? - What to expect? -- What are the features of the healthy growing SI-joint on MRI and what are pitfalls you should be wary of?
Purpose: The purpose of this presentation is: - To provide radiologists with a practical and easy-to-use visualized roadmap on assessing the difficult anatomy of the SI-joint of children on MRI. - To structurally review anatomic findings and growth patterns of the SI-joint. - To present pathologic findings in JIA in a comprehensible and interactive way.
Summary: Major teaching point of this presentation is to make the assessing and imaging of the SI-joint regarding JIA comprehensible and easy for all radiologists. By visiting this presentation, the viewer will acomplish to - Understand the normal anatomy and growth of the SI-joint with its consequences for MRI. - Easily recognize the various pathologic findings associated with JIA while considering major pitfalls. - Efficiently image and assess the SI-joint by using an easy roadmap consisting of unique visuals.
Content organization: Previously published studies will be used to support visuals and present conclusions on imaging and assessing the SI-joint in the following steps: - How to image? -- What sequences and orientation are preferable in imaging the various parts of the SI-joint?
References will be included in the final presentation.
O12.04 ECHOGRAFISCHE CEREBRALE VENTRIKELGROOTTE-METINGEN; VERSCHILLENDE MEETMETHODEN VERGELEKEN I. Oulad Abdennabi, J. Bakker, E. Smit-Kleinlugtenbeld Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht Doelstelling: Echografische cerebrale ventrikelgroottemetingen: beschikbare meetmethoden, correcte uitvoering, reproduceerbaarheid en sensitiviteit. Achtergrond: Ventrikelgrootte-metingen middels echografie is belangrijk om vroegtijdig dilatatie te diagnosticeren. Ventrikeldilatatie is meestal een complicatie van bloeding bij prematuren en kan leiden tot verhoogde intra-cranile druk. Aangezien klinische symptomen zich laat manifesteren is betrouwbare meting essentieel. Er zijn verschillende meetmethoden beschreven, maar deze worden in de praktijk wisselend gebruikt. Resultaten: De ventrikelindex (VI, Levene) is de afstand van de falx naar de laterale begrenzing van de zijventrikel, coronaal gemeten net posterieur of op het niveau van het
1 8 E
foramen van Monro. Het is de meest beschreven methode en heeft de grootste database aan referentiewaarden. De VI toont echter pas een duidelijke toename bij ernstige hydrocephalus. VI wordt vaak verward met ventrikelhemisferic ratio, de breedte van de voorhoornen als ratio t.o.v. de biparietale afstand, die minder gevoelig is voor ventrikeltoename in de eerste paar weken post-partum. De Anterior horn width (AHW, Davies); de maximale diagonale wijdte van de voorhoorn, in hetzelfde vlak gemeten als de VI, is sensitiever voor milde ventrikeldilatatie. De Thalamo-occipitale distance; sagittaal gemeten, is de afstand van de thalamus tot de punt van de achterhoorn. Deze meting is het gevoeligst voor milde dilatatie, maar is moeilijk reproduceerbaar. Ventrikelmetingen zoals 3e en 4e ventrikelmetingen en ventriculaire-hoogte worden niet vaak gebruikt. Conclusie: Van de beschikbare ventrikelgroottemetingen heeft de AHW een goede sensitiviteit en reproduceerbaarheid. VI heeft een lagere sensitiviteit voor milde dilatatie maar heeft de meest uitgebreide referentiewaarden.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
51
12 programma & abstracts Abstracts O12.05 HIV GEASSOCIEERDE AANDOENINGEN VAN DE HERSENEN M. van der Vlies, D.A.C. Duyndam OLVG Amsterdam, Amsterdam Doelstelling: Herkennen van de specifieke beeldvormingskenmerken van HIV geassocieerde cerebrale aandoeningen. Achtergrond: Het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) in Amsterdam is het grootste HIV-centrum van Nederland. Nederland telt ongeveer 17.000 geregistreerde personen met een HIV-besmetting. Een op de zes is onder behandeling in het OLVG. Tegenwoordig krijgt één op de duizend HIV patiënten een opportunistische infectie van het centraal zenuwstelsel (CNS). De verschillende verwekkers zijn allen geassocieerd met een hoge mortaliteit. Tijdige herkenning van de radiologische kenmerken is derhalve essentieel.
Conclusie: Wij geven in deze voordracht geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit de eigen praktijk, een overzicht van de radiologische kenmerken van de verschillende HIV geassocieerde aandoeningen van het cerebrum. Vroege detectie van de juiste HIV geassocieerde intracerebrale complicatie leidt tot gerichtere behandeling.
Beschrijving: Ondanks verbeterde antivirale therapie (HAART) vormen opportunistische infecties van het CNS nog steeds een probleem. Cytomegalovirus (CMV), Progressieve Multifocale Leukocefalopathie (PML), Toxoplasma gondii,
Referenties
O12.06 ASSESSMENT OF PROSTHETIC HEART VALVES WITH CARDIAC MRI AND CT: CAPABILITIES AND PITFALLS D. Suchá1, P. Symersky2, W.P.Th.M. Mali1, L.A. van Herwerden1, T. Leiner1, R.P.J. Budde1 1 UMC Utrecht, Utrecht 2 AMC, Amsterdam
including: a. Safety and artifacts with respect to different valve types b. Optimal acquisition protocols and the evaluation of normal prosthetic heart valve anatomy and function c. Selection of optimal imaging techniques complementary to echocardiography for the detection of specific modes of valve dysfunction d. Flow assessment: downstream velocities, jet profiles, vortices, transvalvular and paravalvular regurgitation, flow in obstructed prosthetic valves
Purpose: To provide an overview of the current insights and state-of-the-art capabilities of cardiac magnetic resonance imaging (MRI) and computed tomography (CT) for the assessment of prosthetic heart valves. Content Organization: Present the findings of our systematic literature search on MRI and CT for conventional and transcatheter prosthetic heart valve assessment
52
Cryptococcus neoformans en Tuberculosis (TBC), kunnen zich allen als intracerebrale infecties bij HIV patiënten manifesteren. Daarnaast zijn ook Neurolues en Varicella Zoster potentiële verwekkers. Bovendien kan neurologische verslechtering bij een patiënt die HAART ontvangt ook veroorzaakt worden door het Immuun Reconstitutie Inflammatoir Syndroom (IRIS). Het onderscheid tussen bovengenoemde aandoeningen onderling en differentiatie met ook andersoortige HIV geassocieerde neurologische ziekten zoals primair CNS lymfoom en HIV Encefalitis, is veelal op grond van klinische kenmerken en beeldvorming lastig te maken.
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
1. HIV-associated opportunitistic infections of the CNS. Tan IL, Smith BR, von Geldern G, Mateen FJ, McArthur JC. Lancet Neurol. 2012 Jul;11(7):605-17. doi: 10.1016/S1474-4422(12)70098-4.
Summary: MRI and CT have potential for prosthetic heart valve assessment especially for determining the substrate of valve dysfunction as well as flow and regurgitation measurements. Knowledge of presented possibilities and pitfalls will help the radiologist and cardiologist determine the most favorable acquisition strategy.
12
educatieve sessie (deel II) Results: Pathology showed malignancy in 44 % (151/340). The bulk, 95 % was DCIS (147/151) and 4 biopsies revealed invasive disease. Sixty-five percent of the micro calcifications were classified as BIRADS 4 (220/340), 31 % (105/340) as BIRADS 3 , and only 4 % (15/340) as BIRADS 5. Malignancy was found in 28 % (29/105), 53% (116/220) and 53 % (8/15) of respectively BIRADS 3, 4 and 5 micro calcifications. Fifty-four percent (185/340) of the biopsies were referred by the national breast screening program, all classified BIRADS 4. Forty-two percent of these biopsies were malignant (77/185).
O12.07 STEREOTACTIC BIOPSY OF MAMMOGRAPHICALLY DETECTED MICRO CALCIFICATIONS; HISTOPATHOLOGIC OUTCOME RELATED TO THE BIRADS DESCRIPTION IN DAILY CLINICAL PRACTICE H.A.O. Winter-Warnars, L. Van Zyll de Jong, C.E. Loo Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis Amsterdam, Hilversum Objective: The aim of our study was to determine the pathologic outcome of 340 diagnostic stereotactic biopsies for micro calcifications done from January 2011 till January 2013 and to relate this to their BIRADS classification in daily clinical practice. Materials and Methods: In 336 women 340 diagnostic vacuum-assisted 9 G breast biopsies for mammographically detected micro calcifications were performed. The mean age was 55 years (range 32-74 years). The BIRADS classification as described in the clinical mammography report prior to biopsy was correlated to the pathologic outcome. Stereotactic procedures were performed in case of BIRADS 3, 4 and 5 micro calcifications.
O12.08 CASE SERIE VAN TAKO-TSUBO CARDIOMYOPATHIE C.S. Nabarro, R.A. Niezen, W.G.A. van Dockum, J.J. Hensen, D. Vroegindeweij Maasstadziekenhuis, Rotterdam Tako-tsubo cardiomyopathie(TC) is een stress genduceerde reversibele cardiomyopathie die in 1990 voor het eerst is beschreven. Sindsdien wordt TC steeds vaker gediagnosticeerd. De diagnose wordt gesteld door middel van beeldvorming. De klinische presentatie komt sterkt overeen met het acuut coronair syndroom, het ECG toont vaak ischemische veranderingen en de cardiale enzymen in het bloed zijn licht verhoogd. Bij hartcatheterisatie zijn er echter geen significante coronaire stenosen. De MRI toont linker ventrikel dysfunctie, niet uitgaande van het stroomgebied van een van de coronairarterien. Hierbij is er typische midventriculaire en apicale akinesie ook wel ‘apical ballooning’genoemd. In tegenstelling tot wat eerder gedacht
1 8 E
Conclusion: The high incidence of malignancy in case of screen-detected micro calcifications as well as BIRADS 3 micro calcifications supports an approach with a low threshold for stereotactic biopsy. Downgrading of screen detected micro calcifications to BIRADS 3 may lead to a missed diagnosis of malignancy in 28 % at the time of referral.
werd, is er vaak ook late myocardiale aankleuring na toediening van gadolinium. Hierbij is de signaalintensiteit van de aankleuring lager in vergelijking met de aankleuring na een myocard infarct of myocarditis. Eveneens is gebleken dat dit een prognostische factor is voor een eventueel gecompliceerd verloop. TC wordt in de meeste gevallen vooraf gegaan door een emotionele of fysiologische trigger. De behandeling is meestal alleen ondersteunend en betreft met name de standaard behandeling voor hartfalen. Ondanks de goede prognose zijn er meerdere complicaties geassocieerd met TC. Deze betreffen cardiogene shock, ventriculaire ritmestoornissen, mitraalklep dysfunctie, linkerventrikel ruptuur en ventriculaire trombi. Deze case serie bevat verschillende casus van TC. Oa een casus met typische reversibele midventriculaire en apicale akinesie, een casus met evidente myocardiale oedeemvorming in de acute setting en een casus met late gadolinium aankleuring. Daarnaast heeft een van de casus als complicatie een linker ventrikel trombus.
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
53
programma & abstracts auteursindex Auteursindex
Budde, R.P.J. O09.06 Gelder, L. van O03.06 O12.06 Geleijns, J. O05.05 Arnoldussen, C.W.K. O11.01 Buls, N. O09.06 Geurts, J.J.G. O02.02 Attrach, M. O06.06 Burgmans, M.C. O06.01 Geus, K.F. de O12.03 Atzei, R. O05.02 Cate, Th.J. ten O07.01 Gijp, A. van der O07.01 Azizi, F.J. O09.04 O07.02 Gommers, S. O03.01 Baarslag, H.J. O03.04 Cats, A.M. O03.04 Gondrie, M.J.A. O04.06 Backes, W.H. O11.01 Cobben, L.P. O07.04 Gorp, J. van O11.06 Backx, F.J. O04.03 Coenegrachts, K. O10.02 Goslings, J.C. O01.05 Bakers, F. O10.03 Conijn, M.M.A. O02.02 Goudswaard, G.J. O06.05 Bakija, B. O03.01 Cramer, M.J. O04.03 Graaf, R. de O11.01 Bakker, J. O02.06 Cremers, P.T.J. O10.05 Graaf, W.L. de O02.02 O12.04 Cremers, S.E.H. O10.05 Graaf, Y. van der O02.01 O04.06 Bakker, P.J. O05.03 Cuijper, R.V.M. de O09.01 O09.03 Barkhof, F. O02.02 Dalen, T. van O11.06 Grobbee, D.E. O04.06 O02.06 Das, M.O. O04.05 Haan, M.W. de O11.01 Bartels, L.W. O11.06 O09.02 O11.02 Beek, F.J.A. O07.02 O09.06 Haaring, C. O07.02 Beenen, L.F.M. O01.05 O11.01 Hakvoort, T.B.M. O05.03 Beerman, H. O06.03 Deckers, R. O11.06 Hall, H.N. van O03.05 Beets, G.L. O05.01 Dekker, M.A.M. den O09.05 Handayani, A. O04.04 O05.06 Derks, R.P.H. O06.07 Heeten den, G.J. O03.03 O10.06 Deurse, H. van O03.01 Heggelman, B.G.F. O06.06 Beets-Tan, R.G.H. O05.01 Dharampal, A.S. O04.01 Heijde, D.A.M.F.M. van der O08.04 O05.06 Dijk, L.C. van O11.05 Heijnen, L.A. O05.01 O10.03 Dijk, R.A.J.M. van O01.03 O05.06 O10.06 O06.07 Helm-van Mil, A.H.M. van der O08.04 Benninga, M.A. O01.04 Dijkshoorn, M.L. O12.02 Hemke, R. O01.04 Bierma-Zeinstra, S. O08.06 Dockum, W.G.A. van O12.08 Hensen, J.J. O09.04 Biessels, G.J. O02.01 Dorrius, M.D. O01.01 O12.08 Bipat, S. O10.01 Drie, E. van O05.06 Herwerden, van L.A. O12.06 Bisschops, R.H.C. O03.06 Duijm, L.E.M. O03.02 Heuvelmans, M.A. O01.01 Blankestijn, P. O04.02 O03.03 O12.01 Bleys, R.L.A.W. O09.06 O09.01 Houwers, J. O03.01 Bloem, J.L. O08.04 Dungen, J.J.A.M. van den O09.05 Huizinga, T.W.J. O08.04 Bock, de, G.H. O01.01 Duyndam, D.A.C. O12.05 Hulsewé, K.W.E. O05.06 Boersma, E. O04.01 Dwarkasing, R.S O05.02 Hunink, M.G.M. O07.03 Bollen, S. O06.08 O06.04 Ikram, M.A. O02.03 Bom, L.P.A. O06.08 O10.04 Jacobs, P.C.A. O04.06 Booij, R. O12.02 E Ghariq, E. O02.05 Jager, G.J. O06.02 Bos, D. O02.03 Erkel, A.R. van O06.01 Jairam, P.M. O04.06 Bosboom, D.G.H. O07.07 Everdingen, K.J. van O01.02 Jansen, F.H. O03.02 Bosch, H.C.M. van den O09.01 Faneyte, I.F. O05.04 Janssen-Heijnen, M.L.G. O10.05 Bosch, M.A.A.J. van den O10.02 Feijter, P.J. de O04.01 Jaspers, M.M.J.J.R. O09.05 O11.06 Fockens, M.M. O01.05 Jeukens, C.R.L.P O11.01 Bozorgpour, A. O02.03 Gaemers, I.C. O05.03 Joemai, R.M.S. O05.05 Braun, L.M.M. O07.03 Gant, C.M. O05.04 Jong, M.C. de O02.02 Breukink, S. O10.03 Gardeniers, M. O02.06 Jong, P.A. de O09.03 Broeders, M.J.M. O03.03 Geel, A.M. van O06.01 O09.06, O12.01 Bruning, T.A. O09.04 Geerlings, M.I. O02.02
AUTEUR
54
k i j k
o o k
abstract
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
auteursindex
Joosen, I.A.P.G. O09.02 Lugt, A. van der O02.03 Nifitokari, K. O10.06 Kamphuis - Van Ulzen, K. O01.06 Luijkx, T. O04.03 Nijssen, E.C. O09.02 O07.07 Luijten, P.R. O02.02 Nix, M. O03.04 Kappelle, L.J. O02.01 Maas, M. O01.04 006.06 Kessels, A. O10.03 O01.05 Nooijen, P.T.G.A. O06.08 Kietselaer, B.L.J.H. O09.02 005.01 Nusman, C.M. 001.04 Kietselear, B. O04.05 005.06 012.03 Kilsdonk, I.D. O02.02 006.05 Ochten, J. van O08.06 Kindermann, A. O01.04 007.01 Oei, E. O08.02 Klein, W.M. O01.06 012.03 008.06 O07.07 Mali, W.P.Th.M. O02.01 Ooijen, P.M.A. van O01.01 004.04 Klompenhouwer, E.G. O03.03 O04.02 O08.05 Knippenberg, B. O11.05 O04.03 012.01 Koeverden, S.W. van O10.04 004.06 Ottenhoff, R. O05.03 Kohler, M.O. O11.06 009.03 Oudenhoven, L.F.I.J. O05.04 Kok, M. O04.05 011.06 Oudkerk, M.J. O01.01 Koning, H. de O09.03 O12.01 004.04 Koopmanschap, D.H.J.L.M. O01.06 012.06 008.05 O07.07 Martens, M.H. 005.02 O09.03 Kouwenhoven, E.A. O05.04 005.06 009.05 Krabben, A. O08.04 010.06 012.01 Krestin, G.P. O04.01 Meeuwis, C. O03.05 Ouhlous, M. O04.01 O07.03 Meijboom, W.B. O04.01 012.02 O12.02 Menke-Pluymers, M.B.E. O03.06 Oulad Abdennabi, I. O12.04 Kruitwagen, C.L.J.J. O07.02 Merckel, L.G. O11.06 Overhagen, H. van O11.05 Kuijer, J.P.A. O02.02 Meulen, F.J. O02.06 Papadoupoulou, S.L. O04.01 Kuijpers, T.W. O01.04 Mey, J. de O09.06 Papanikolaou, N. O10.06 Labus, D. O09.02 Middelkoop, M. van O08.06 Pappot, T.W.F. O07.05 Lahaye, M.J. O05.01 Mihl, C. 004.05 Pelgrim, G.J. O04.04 O10.03 009.02 Pennings, J.P. O03.06 Lalji, U. O03.01 Moelker, A. O12.02 Peppelenbosch, N. O11.02 Lambregts, D.M.J. O05.01 Moen, M.H. O06.05 Peters, H.G.M. O11.06 O05.06 Moens, H.J. O08.03 Peters, R. O08.03 O10.03 Mol, C.P. O07.01 Pijl, M.E.J. O07.05 O10.06 Molen, A.J. van der O05.05 Plaisier, P.W. O03.06 Lavini, C. O10.01 Moonen, C.T.W. O11.06 Pons, E. O07.03 Leeuwen, M.S. van O10.02 Mosterd, A. O04.03 Portegies, M.L.P. O02.03 Leijtens, J.W.A. O05.06 Muradin, G.S.R. O08.02 Prakken, N.H.J. O04.03 Leiner, T. O04.02 Mutsaers, E. O10.03 Krestin, G. O10.04 O09.03 Nabarro, C.S. O12.08 Prokop, M. O09.06 O09.06 Nagels, J. O08.01 Putte-Katier, N. van O08.06 O12.06 Nalbantov, G.I. O09.02 Ravesloot, C.J. O07.01 Lelij, H. van der O06.03 Navas Canete, A. O08.01 O07.02 Li, Z. O10.01 Nederend, J. O03.02 Reijnierse, M. O08.01 Lieshout, A. van O06.08 003.03 008.04 Lips, L.M.J. O10.05 Nederveen, A.J. O05.03 Reurink, G. O06.05 Lobbes, M.B.I. O03.01 Nelissen, R.G.H.H. O08.01 Rooijen, B.D. van O11.01 Loo, C.E. O12.07 Nieman, K. O04.01 Roos, A. de O09.01 Lopez-Soriano, A. O02.02 Niesten, J.M. O02.01 Rossi, A. O04.01 Louwman, M.W.J. O03.02 Niezen, R.A. O09.04, 012.08 1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
55
programma & abstracts auteursindex Rossum, M.A.J. van O01.04 Runge, J.H. O05.03 Rutten, M.J.C.M. O06.02 O06.08 Sailer, A.M.H. O11.02 Sardanelli, F. O07.03 Saru, R.G. O12.02 Schaaf, M.F. van der O07.01 O07.02 Schaaf, I.C. van der O02.01 Schaefer-Prokop, C.M. O06.06 Schaik, J.P.J. van O07.01 O07.02 Schalkx, H.J. O10.02 Schep, N.W.L. O01.05 Schepers-Bok, R. O08.03 Scheurkogel, M.M. O07.04 Schilham, A.M.R. O09.06 Schreinemakers, J.B.S. O11.03 Schubert, G. O11.06 Schurink, G.W.H. O11.02 Seehofnerová, A. O01.03 Seket, D.C. O03.05 Selten, J.W. O08.01 Setz-Pels, W. O09.01 Sijens, P.E. O04.04 008.05 Simons, P.C.G. O10.05 Slaar, A. O01.05 Smit, E.J. O02.01 Smit-Kleinlugtenbeld, E. O12.04 Sosef, M. O05.06 Spreen, M.I. O11.05 Sprik, R. O11.03 Spronk, S. O07.03 Stoker, J. 005.03 010.01 Stomp, W. O08.04 Stralen, M. van O10.02 Stroeken, L.G.P. O06.08 Suchá, D. O12.06 Symersky, P. O12.06 Takx, R.A.P. 009.03 009.06 Teijink, J.A.W. O09.01 Teng, H.T. O06.03 Thomeer, M.G.J. O06.04 Tielbeek, J.A.W. O10.01 Tielliu, I.F.J. O09.05 Tio, R.A. O09.05 56
k i j k
o o k
o p o f
Tipker, C.A. O07.01 Wildberger, J.E. 003.01 004.05 Tol, J.L. O06.05 009.02 Tolman, C.J. O03.04 009.06 Tutein Nolthenius, C.J. O02.04 011.02 Ubachs-Tilmans, R. O03.01 Willemink, M.J. 009.03 Uum, R. van O01.02 009.06 Vaessen, H.H.B. O11.06 Willemssen, F.E.J.A. O05.02 Vanhooymissen, I.J.S.M.L O05.02 010.04 Vanwetswinkel, S. O03.01 Winter-Warnars, H.A.O. O12.07 Veendrick, P.B. O03.05 Witte, M.T. de O10.05 Veldhuis, W.B. O10.02 Witte, P.B. de O08.01 Velthuis, B.K. 002.01 Xie, X. O12.01 004.03 Ypma, Y.F.R. O06.03 Verheij, J. O05.03 Zhao, Y.R. O01.01 Verloop, W. O04.02 Ziech, M.L.W. O10.01 Vermeer, M. O08.03 Zwam, W.H. van O11.01 Vernooij, M.W. O02.03 Zyll de Jong, L. van O12.07 Versteylen, M.O. O09.02 Viddeleer, A.R. O08.05 Vincken, K.L. O07.01 Vink, E. O04.02 Vink, T. O11.05 Visser, C. O08.01 Visser, J.J. O08.02 Vliegenthart, R. O01.01 004.04 009.05 012.01 Vlies, M. van der O12.05 Vonken, E.J. O04.02 Voogd, A.C. O03.02 Vos, F.M. O10.01 Vos, J.A. O11.03 Voskuil, M. O04.02 Vries, M. de O06.04 Vroegindeweij, D. O06.03 009.04 012.08 Walle, S.F. de O11.04 Wang, Y. O01.01 Wattjes, M.P. 002.02 002.06 Weerink, L.B.M. O05.04 Weir, A. O06.05 Wensing, P.J.W. O08.03 Westenberg, J.J.M. O09.01 Westerbeek, R.E. O06.07 Weustink, A.C. O04.01 008.02 Wever, J. O11.05
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
AAntekeningen
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
57
programma & abstracts aantekeningen
58
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
aantekeningen
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
59
programma & abstracts aantekeningen
60
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
aantekeningen
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
61
programma & abstracts aantekeningen
62
k i j k
o o k
o p o f
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
aantekeningen
1 8 E
R A D I O L O G E N D A G E N
-
2 6
e n
2 7
S E P T E M B E R
2 0 1 3
63
programma & abstracts PLATTEGROND En programma
LIMOUSIN 1
LIMOUSIN 2
LIMOUSIN 3
DEXTER 18-17
DEXTER 28-27
FOYER
DEXTER 16-15
DEXTER 11-14
DEXTER 26-25
DEXTER 21-24
REGISTRATIE
GARDEROBE
GALLOWAY RODE GEUS
64
k i j k
o o k
o p o f
ENTREE
w w w . c o n g r e s s c o m p a n y . c o m w w w . r a d i o l o g e n . n l
Het uitgebreide programma en de omschrijving en de leerdoelen van de Refresher courses en de Interactieve workshops vindt u op pagina 2 t/m 15.
RADIOLOGENDAGEN 2013 Koning, Keizer, Radioloog Geachte collega’s,
Aanwezig geen koning en geen keizer, maar radiologen onder elkaar.
Ik wil U heel veel plezier wensen op de radiologendagen 2013. Het organiserend comité en het wetenschappelijke comité heeft heel hard gewerkt om een aantrekkelijk programma samen te stellen. Onbescheiden durf ik te stellen dat dit geslaagd is. Op deze plaats wil ik deze collega’s ontzettend bedanken voor alle inzet.
Ook wil ik alle sponsoren bedanken. Uw steun maakt het ons zoveel makkelijker om een interessant programma neer te zetten. Heel veel dank!
Ik beveel U van harte aan om dit programma boekje wat nader te bekijken. U bent geen koning en geen keizer, maar uw scherpe blik is onovertroffen. Komt dat zien…
Met vriendelijke groet, Vincent Cappendijk Voorzitter Organiserend comité Radiologendagen 2013 Foyer Limousin 2 Limousin 1 Limousin 3 Dexter 11-14 Dexter 21-24 Dexter 15-16 08:30 – 09:00 Ontvangst & registratie 09:00 – 09:40 Richtlijnensessie 09:40 – 09:50 Zaalwisseling 09:50 – 11:05 Parallelsessie 8: Parallelsessie 7: Parallelsessie 9: Parallelsessie 10: Parallelsessie 11: Parallelsessie 12: Musculoskeletale Onderwijs & Forensische en Cardiovasculair Abdomen Interventieradiologie Educatieve sessie Radiologie Postmortale Radiologie (deel II) (deel II) (deel II) 11:05 – 11:35 Koffiepauze 11:35 – 12:35 Ronde tafel discussie opleiding: parels in de kroon en kleren van de keizer 12:35 – 13:15 Prijzensessie Philipsprijs Scientific paper award Travel Grant 13:15 – 14:15 Lunch 14:15 – 15:30 Refresher course: Refresher course: Refresher course: Refresher course: Acute buik bij kinderen, Pancreatitis anno 2013 Starter’s course: forensische Feiten en fabels over de wanneer acuut? en postmortem radiologie screening op borstkanker 15:30 – 15:35 Zaalwisseling 15:35 – 16:20 Interactieve workshop: Interactieve workshop: Interactieve workshop: Solliciteren voor AIOS “Versta je me?” DWI of nie Radiologie ethiek voor beginners
Vrijdag 27 september 2013
Foyer Limousin 2 Limousin 1 Limousin 3 Dexter 11-14 Dexter 21-24 Dexter 15-16 Dexter 25-26 09:00 – 09:55 Ontvangst & registratie 09:55 – 10:00 Opening door de voorzitter Radiologendagen 2013 Openingssessie: de radioloog 10:00 – 12:20 als leider en vernieuwer 12:20 – 13:40 Lunch 13:40 – 14:10 Synergie traject 14:10 – 14:20 Zaalwisseling 14:20 – 15:35 Parallelsessie 2: Parallelsessie 1: Parallelsessie 3: Parallelsessie 4: Parallelsessie 5: Parallelsessie 6: Neuroradiologie Kinderradiologie en Mammaradiologie Cardiovasculair Abdomen Educatieve sessie Thoraxradiologie (deel I) (deel I) (deel I) 14:20 – 15:50 Historische Commissie 15:35 – 15:45 Zaalwisseling 15:45 – 17:00 Refresher course: Refresher course: Refresher course: Refresher course: Het visuele systeem: Beeldvorming bij onbekende Trauma van de wervelkolom: Conventionele radiologie: diagnostiek als stabiele pijler? de basis van ons vak van orbita tot cortex primaire tumor (OPT) 17:00 – 17:30 Theepauze 17:30 – 18:10 Quiz 18:10 – 18:15 Sluiting door de voorzitter 18:15 Borrel met aansluitend diner & feest
Donderdag 26 september 2013
programma & abstracts voorwoord
Programma 18
OGENDAGEN
09:15 - 09:55 09:55 - 10:00
08:30 - 09:00 09:00 - 09:40
Hoofdsponsoren radiologendagen 2013
’s-Hertogenbosch sponsoren en exposanten
De radioloog als leider en vernieuwer. De ochtendsessie gaat van start met gastspreker Richard Gunderman, een internationaal bekende spreker, over leiderschap in de radiologie. Door de continue ontwikkelingen in de radiologie krijgt de radioloog een steeds belangrijkere rol in zowel de lokale setting in het ziekenhuis als op internationaal niveau. Na deze presentatie zullen de wetenschappelijke verenigingen van de NVvR een korte presentatie geven over de belangrijkste ontwikkelingen op hun eigen deelgebied. We sluiten af met een radioloog leider in optima forma.
10:00 - 10:15 10:15 - 10:45 10:45 - 12:00 12:00 - 12:20 12:20 - 13:40 13:40 - 14:10
14:20 - 15:35 15:45 - 17:00
Alliance Medical Bracco Imaging Europe C.R. Bard Netherlands Sales Cook Nederland Esaote Benelux GE Healthcare Guerbet Nederland ICT Automatisering Nederland Mallinckrodt Nederland Medicor Mermaid Medical MML Medical Oldelft Benelux Radiologienetwerk Siemens Nederland Sigma Medical Tromp Medical
eer informatie betreffende het programma sief beschrijving en leerdoelen van diverse r courses), inschrijving en hotelreservering: adiologen.nl & www.congresscompany.com
Ontvangst en registratie Opening door voorzitter
17:00 - 17:30 17:30 - 18:10 18:15 19:30
programma & abstracts - 18E nederlandse radiologendagen - 26 en 27 september 2013
Brabanthallen
programma & abstracts
Vrijdag 27 september
27 SEPTEMBER 2013
1931 Congrescentrum
18
Donderdag 26 september
09:50 - 11:05 11:05 - 11:35 11:35 - 12:35
Ontvangst en registratie Richtlijnensessies • Subacromiaal Pijnsyndroom • Subarachnoïdale bloeding • Hepatocellulair Carcinoom Korte educatieve en wetenschappelijke voordrachten Koffiepauze Ronde Tafel discussie - Opleiding: parels in de kroon en kleren van de keizer In de afgelopen 30 jaar is er veel veranderd in het opleiden van de radioloog. Welke onderdelen van de huidige opleiding zijn de parels in de kroon en wat zijn de kleren van de keizer? Moeten we terug naar een meester-gezel opzet? Wat zijn de kansen van de nucleaire-radiologie opleiding? In een interactieve sessie discussieert een panel van experts met elkaar en met u! Laat in deze sessie uw mening horen en draag bij aan het opleiden van de radioloog van de toekomst!
Radiologendagen
Memorabele radiologie; radiologie van de zero’s (2000-2010) Leiderschap in de Radiologie Troonrede secties Erelidmaatschap Prof. dr. J.A. Reekers Lunch De toekomst van medical imaging na de fusie van de opleidingen Radiologie en Nucleaire Geneeskunde Korte educatieve en wetenschappelijke voordrachten Refresher Courses • Beeldvorming bij onbekende primaire tumor • Trauma van de wervelkolom; diagnostiek als stabiele pijler? • Conventionele radiologie: de basis van ons vak Het visuele systeem: van orbita tot cortex Theepauze Quiz Borrel Feest
Koning, Keizer, Radioloog
26 - 27 september 2013 12:35 - 13:05
13:05 - 14:05 14:05 - 15:20
Prijzen en awards • Keynote Philips • Philipsprijs • Scientific Paper Award • Travel Grant Lunch Refresher Courses • Acute buik bij kinderen, wanneer acuut? • Pancreatitis anno 2013 • Starter’s course forensische en postmortem radiologie • Feiten en fabels over de screening op borstkanker Workshops • Solliciteren kun je leren (en nog veel meer) • Mediation part 2 • DWI of nie Einde
1931 Congrescentrum
Brabanthallen
’s-Hertogenbosch
15:25 - 16:10
16:10
Congress Company Tel 073 - 700 35 00
[email protected] www.congresscompany.com
www.radiologen.nl
www.congresscompany.com