RAAP-RAPPORT 1619
De Essche Stroom Gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel Een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-RAPPORT 1619
De Essche Stroom Gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel Een cultuurhistorische studie van het beekdal
Colofon Opdrachtgever: Waterschap De Dommel Titel: De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal Status: eindversie Datum: januari 2008 Auteurs: drs. J.A.M. Roymans & drs. ing. D.M.G. Keijers Projectcode: ESES Bestandsnaam: RA1619-ESES.doc Projectleider: drs. J.A.M. Roymans Projectmedewerker: drs.ing. D.M.G. Keijers ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: niet van toepassing Autorisatie: drs. W. De Baere ISSN: 0925-6229 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.
telefoon: 0294-491500
Leeuwenveldseweg 5b
telefax: 0294-491519
1382 LV Weesp
E-mail:
[email protected]
Postbus 5069 1380 GB Weesp
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2008 RAAP Archeologisch adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Inhoud 3
1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Doel van het onderzoek 1.3 Leeswijzer 1.4 Dankwoord
7
2 Historische gelaagdheid van het landschap 2.1 Het landschap als ‘palimpsest’ 2.2 Vervagen van de landschappelijke structuur 2.3 Uniformering van het Brabantse beekdallandschap en wateroverlast 2.4 Verschuivende belangen 2.5 Naar een duurzame balans 2.6 Naar een robuuste ecologische hoofdstructuur 2.7 Cultuurhistorie en het Reconstructieplan Meierij 2.8 De betekenis van cultuurhistorie voor de ontwikkeling van het onderzoeksgebied
13
3 Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor het beekdal van de Essche Stroom 3.1 Theoretisch kader 3.2 Methode 3.3 Creëren van draagvlak
19
4 Resultaten 4.1 Geologische, hydrologische en bodemkundige karakteristieken 4.2 Cultuurhistorische inventaris en bewoningsgeschiedenis
47
5 Cultuurhistorische verwachtingskaart 5.1 Inleiding 5.2 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden 5.3 Bijstelling van de archeologische verwachting 5.4 Het definiëren van de verwachtingszones
71
7 Conclusies en aanbevelingen 7.1 Conclusies 7.2 Aanbevelingen
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
81
Literatuurlijst
83
Gebruikte afkortingen
83
Verklarende woordenlijst
85
Overzicht van figuren, tabellen en losse kaartbijlagen
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
1 Inleiding 1.1 Aanleiding De komende jaren zal het beekdal van de Essche Stroom (figuur 1) worden heringericht. Naast de huidige agrarische functie en de berging en afvoer van water komt er ruimte voor natuur en recreatief medegebruik. Hierdoor ondergaat het beekdal van de Essche Stroom een kwaliteitsverbetering die aansluit bij de landschappelijke, ecologische, hydrologische en recreatieve potenties. Beekdalstelsels vormen min of meer het natuurlijke drainagesysteem van de zandgebieden. Via beekdalstelsels worden de neerslagoverschotten afgevoerd. Het gehele stelsel van oppervlaktestroming van water kan worden beschouwd als de ‘bloedsomloop’ van het landschap. Binnen deze bloedsomloop zijn de beekdalen de zichtbare aders. De aanwezigheid van stromend water heeft ervoor gezorgd dat mensen al in een ver verleden werden aangetrokken door beken. Vaak werden de ‘hogere gronden’ op de rand van het beekdal gekozen voor bewoning. De aanwezigheid van de mens in de directe omgeving van beekdalen heeft ook invloed gehad op de bodemgesteldheid, grondwaterstand, inrichting, gebruik, flora en fauna van deze specifieke geomorfologische eenheid. Cultuurhistorische waarden in het beekdal (zoals bruggen, doorwaadbare plaatsen, visfuiken, rituele deposities, oeverbeschoeiingen, watermolens, versterkte huizen, beemdenstructuur, etc.) getuigen daarvan. Toekomstige ingrepen die met de herinrichting van het beekdal gepaard gaan, kunnen eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden echter verstoren. Het Waterschap De Dommel heeft te kennen gegeven bij de herinrichting van het beekdal rekening te willen houden met de cultuurhistorische waarden in het gebied.
Periode Nieuwe tijd Late Middeleeuwen Vroege Middeleeuwen Romeinse tijd IJzertijd Bronstijd Neolithicum (nieuwe steentijd) Mesolithicum (midden steentijd) Paleolithicum (oude steentijd)
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
Datering 1500 1050 450 12 voor 800 2000 5300 8800 300.000
Tabel 1. Archeologische
-
heden 1500 1050 450 12 800 2000 4900 8800
tijdschaal.
na Chr. na Chr. na Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr.
[3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
1.2 Doel van het onderzoek Om de cultuurhistorische waarden in het beekdal mee te laten wegen in de planen visievorming rond beekherstel is het noodzakelijk het cultuurhistorisch potentieel en de ruimtelijke invulling hiervan te kennen. Vandaar dat het Waterschap De Dommel RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft verzocht om een cultuurhistorische verwachtingskaart voor het beekdal van de Essche Stroom op te stellen. Op de verwachtingskaart worden aanwezige en de te verwachten cultuurhistorische waarden inzichtelijk gemaakt. Hierdoor kunnen in vroege fase van de planvorming afgewogen keuzes worden gemaakt tussen behoud, ontwikkeling/versterking van cultuurhistorische waarden enerzijds en natuurbouw, waterbeheer en landbouw anderzijds.
1.3 Leeswijzer In dit rapport wordt beschreven hoe de cultuurhistorische verwachtingskaart voor het beekdal van de Essche Stroom tot stand is gekomen. In hoofdstuk 2 wordt de cultuurhistorie als mogelijke inspiratiebron voor de toekomstige herinrichting van het beekdal toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt de methodische aanpak van het onderzoek beschreven. Het uitgebreide bureauonderzoek (hoofdstuk 4) leidt tot inzicht in zowel de fysieke (geologie, hydrologie, morfologie en bodem) als biologische (vegetatieontwikkeling) kaders voor de bewoningsgeschiedenis van zowel de zandgronden als meer specifiek de beekdalen. De combinatie van de aldus verworven inzichten en een algemeen kader over het gebruik van beekdalen leidt tot een beargumenteerde archeologische verwachting voor de Essche Stroom (hoofdstuk 5). Het laatste deel van dit hoofdstuk dient bij voorkeur in combinatie met de kaartbijlage 1 gelezen te worden. In hoofdstuk 6 wordt het rapport afgesloten met de conclusies en aanbevelingen. Voor de dateringen van de in dit rapport genoemde geologische en archeologische perioden wordt verwezen naar tabel 1. Enkele vaktermen worden achter in dit rapport beschreven (zie verklarende woordenlijst).
1.4 Dankwoord Tijdens veldverkenningen in het studiegebied heb ik vele geïnteresseerden ontmoet. Wat mij direct opviel, is dat zij trots zijn op het rijk geschakeerde cultuurhistorische landschap dat de Kleine Meijerij heeft te bieden. Bij hun enthousiaste opstelling zijn geen trekjes van chauvinisme te bespeuren. Graag willen zij hun kennis delen met anderen. Dit resulteerde in urenlange gesprekken aan keukentafels waarop grote koffiemokken stonden. Geregeld is mijn maag gaan ‘rommelen’ van de grote hoeveelheden sterke koffie. Zonder hun kennis was dit rapport nooit tot stand gekomen. Ik weet dat ik bij hen ook welkom ben als het project is afgesloten. Hopelijk is dan de koffie minder sterk. De volgende personen wil ik bedanken: dhr. W. de Bakker, dhr. C. Verhoeven, dhr. M. Dijstelbloem, mevr. O. Thiers, dhr. F. van Dommelen, dhr. D. Bol, dhr. P. Jansen en dhr. J. van
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Esch. Speciaal zou ik Nettie van de Langenberg uit Esch willen bedanken. Zij heeft geheel belangeloos de resultaten van haar jarenlange archiefonderzoek aan mij ter beschikking gesteld. Hierdoor was het mogelijk de cultuurhistorische verwachtingen in het beekdal van de Essche Stroom te schragen met archiefvermeldingen. Tevens was zij het die de deuren bij lokale bewoners deed openen.
140
135
145
150
Figuur 1.
155
Ligging
Essche Stroom (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster). 410
410
405
405
400
400
395
395
8 8 390
390
135
140
145
150
155
Figuur 1. Ligging plangebied (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster). RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
2 Historische gelaagdheid van het landschap 2.1 Het landschap als ‘palimpsest’ Het Nederlandse landschap is in de loop van de tijd gevormd door de mens. Om deze reden wordt het landschap vergeleken met een palimpsest. Het begrip ‘palimpsest’ maakt deel uit van het vakjargon van archiefonderzoekers. Een palimpsest is een oud archiefstuk - vaak een perkament - waar op de achtergrond van de bestaande tekst oude tekstfragmenten en losse woorden doorschemeren. Gedurende de Late Middeleeuwen was het zeer gebruikelijk perkamenten opnieuw te gebruiken. De oude tekst werd met een pennetje weggekrast en vervolgens herbeschreven. Vaak lukte het niet de met inkt geschreven tekst geheel te verwijderen. Het gevolg was dat na verloop van tijd meerdere tekstfragmenten uit verschillende perioden op een perkament te zien zijn. Ook het landschap van de Essche Stroom is geen onbeschreven blad. Het landschap is herhaaldelijk opnieuw ingericht en geordend naar behoeften, ideeën en mogelijkheden van de tijd. Elke periode kende haar eigen processen die de ruimtelijke indeling beïnvloedden. In het landschap zijn voortdurend sporen van menselijke activiteiten uitgewist en nieuwe toegevoegd. Nieuwere elementen of structuren liggen tussen of juist over oudere structuren heen, waardoor oudere structuren een geheel andere betekenis kunnen krijgen. Het huidige landschap is het resultaat van een wisselwerking tussen natuur en vele menselijke generaties die het landschap hebben vormgegeven. Op deze historische wisselwerking kan voortgebouwd worden. Door het verband tussen gebruik en het landschappelijk substraat te herstellen wordt de basis gelegd voor nieuwe impulsen die lagen aan het landschap toe kunnen voegen. Hierbij wordt een compromis gezocht tussen behoud van het bestaande en de ontwikkeling van ‘nieuwe cultuurhistorie’. Onder cultuurhistorie wordt naast archeologie ook bouwhistorie, toponiemstudie, historische geografie en historische ecologie bedoeld. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote diversiteit aan objecten die in het verleden door menselijk handelen tot stand zijn gekomen. Vanuit een interdisciplinaire benadering (archeologie, bouwhistorie, historische geografie, historische ecologie en toponymie) komt de historische gelaagdheid van de Essche Stroom zowel in tijdsdiepte als in tijdsbreedte het best tot zijn recht.
2.2 Vervagen van de landschappelijke structuur Het stroomgebied van de Essche Stroom had tot in het begin van de 20e eeuw een duidelijke landschappelijke structuur. Er lag een koppeling tussen
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
geomorfologie, mineralogische rijkdom van de bodem, hydrologie en gebruik. De opbouw van het landschap in het stroomgebied was tot 1900 een afspiegeling van het landbouwkundig systeem zoals dat vanaf de Late Middeleeuwen tot ontwikkeling was gekomen. Op de hogere delen lagen de bewoningskernen (Haaren, Esch), gehuchten (Belveren, Luissel, Uilenbroek, De Ruiting, Nergena en Halder) en (es)akkers. In de beekdalen bevonden zich de hooi- en weidegebieden. Het overige deel bestond voornamelijk uit uitgestrekte heidevelden (Kampinasche Heide, Halderse heide, Essche Reen en Musdonken) en moerassen (Kraaienbroek, Ooirtbroeken, Setersheike en Helvoirtse Broek). Sinds het begin van 20e eeuw is de landschappelijke structuur van het stroomgebied langzaam vervaagd en uiteindelijk bijna geheel verdwenen. Met de introductie van de kunstmest en nieuwe ontwateringstechnieken werd het mogelijk gronden voor akkerbouw te ontginnen die tot dan toe te arm of nat waren. Zo verdween de samenhang tussen gebruik en het landschap. De ruilverkavelingen in de tweede helft van de 20e eeuw waren de genadeslag. Wat rest is een grootschalig ingericht productielandschap, waarin maïsakkers zich uitstrekken tot aan de beek.
2.3 Uniformering van het Brabantse beekdallandschap en wateroverlast Beekdalen werden vooral gekenmerkt door de rijkdom aan beemden met kavelgrensbeplantingen, meanderende beeklopen, broekbossen en een soortenrijke flora en fauna. Vooral de ruilverkavelingen hebben geleid tot een sterke uniformering binnen het beekdallandschap. Het optimaliseren van de beekdalgronden voor landbouwkundig gebruik ging vaak ten koste van de beemdenstructuur en bijhorende kavelgrensbeplantingen, broekbossen en natuurwaarden. Ook de Essche Stroom is de dans niet ontsprongen. Om de waterhuishouding op de toenmalige landbouwbelangen af te stemmen, is de Essche Stroom rechtgetrokken, verbreed en uitgediept. Dit leidde tot een versnelde afvoer van grond- en oppervlaktewater. Vele beken krijgen de laatste jaren nog eens een extra watervolume te verwerken ten gevolge van uitbreiding van steden, dorpen en het wegennet. Door de toename van verharde oppervlakten wordt meer hemelwater via het riool op de beken afgevoerd en krijgt het niet meer de kans in de bodem te infiltreren. De grote rivieren kunnen de huidige piekafvoeren van regenwater uit het achterland niet verwerken. Hierdoor dreigen grote oppervlakten in de benedenloop te overstromen. Een tegengestelde ontwikkeling doet zich voor in de bovenstroomse gebieden. Door de versnelde afvoer van hemelwater treedt in de bovenloop verdroging op.
2.4 Verschuivende belangen Het Brabantse zandlandschap heeft zich de afgelopen 30 jaar ontwikkeld tot een agrarisch landschap met een industrieel karakter. Als gevolg van veeziekten, de ongunstige prijsontwikkeling voor agrarische producten en milieuproblemen die voortkomen uit de agrarische sector is duidelijk geworden dat de landbouw aan de grens van de natuurlijke draagkracht zit en niet langer meer op deze wijze
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
verder kan ontwikkelen. Om deze reden wordt de reconstructie van de zandgronden ook wel de revitalisering van de landbouwgronden genoemd. De ruimtelijke invulling hiervan is dat de intensieve veehouderij zoveel mogelijk geconcentreerd wordt in intensiveringzones. De gronden die hierbij vrijkomen, zullen worden getransformeerd tot een consumptielandschap, waarin juist veel meer ruimte ontstaat voor zaken als recreatie, natuur, water en cultuurtoerisme. Hiermee worden impliciet twee belangrijke ruimtelijke opgaven genoemd: de realisering van de ecologische hoofdstructuur en maatregelen ten behoeve van waterbeheer.
2.5 Naar een duurzame balans Noord-Brabant wordt gekenmerkt door een enorme dynamiek. Er is veel vraag naar nieuwe ruimte om te wonen, werken en recreëren. Veel energie wordt gestoken in de herstructurering en intensivering van bestaande steden en dorpen. In het buitengebied wordt gezocht naar ontwikkelingsruimte voor landbouw, water, natuur en landschap. De druk op de ruimte mag niet resulteren in een defensief ingesteld ruimtelijk ordeningsbeleid. Anderzijds mag de vraag naar ruimte niet onevenredig ten koste gaan van het ecologische en het sociaal culturele kapitaal van Noord Brabant. Ook toekomstige generaties hebben recht op een landschap dat economisch, ecologisch en sociaal-cultureel in evenwicht is. Kortom: er dient een duurzame balans gevonden te worden tussen structurele, lange termijn veranderingen enerzijds en ruimtelijk beleid, ontwerp, inrichting en beheer anderzijds.
2.6 Naar een robuuste ecologische hoofdstructuur Ook het reconstructieplan Meierij is geënt op duurzaamheid (Reconstructieplan/ Milieueffectrapport Meierij, 2005). Het plan omvat zowel thema’s met betrekking tot omgevingskwaliteit (water, natuur, milieu, landschap en cultuurhistorie) als met betrekking tot sociaal-economische vitaliteit (recreatie, wonen en werken). De wateropgave in het plan is zeer omvangrijk en is als een Siamese tweeling met de natuuropgave verbonden. Voor de Essche Stroom gelden een aantal reconstructiedoelstellingen. Zo zal in de toekomst het beeksysteem hersteld worden en ligt hier een reserveringsgebied voor waterberging. Daarnaast liggen in het Reconstructiegebied een aantal natuur- en landschapseenheden (‘natte natuurparels’, regionale natuur- en landschapseenheden en Groene hoofdstructuur) die door de ‘hoofdslagader’, de Robuuste Ecologische Verbinding Essche Stroom, met elkaar verbonden worden.
2.7 Cultuurhistorie en het Reconstructieplan Meierij De reconstructiecommissie vindt het van groot belang dat de aanwezige cultuurhistorische waarden behouden blijven en zo nodig worden versterkt, omdat deze een belangrijke rol spelen voor de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van het stroomgebied. De cultuurhistorische waarden dienen in een vroege fase van planvorming worden meegewogen. Dit betekent dat vooraf aan de uitwerkings-
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
en uitvoeringsplannen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden nader in beeld zijn gebracht. Hierdoor kunnen de waarden dienen als randvoorwaarde en tevens worden benut als inspiratiebron.
2.8 De betekenis van cultuurhistorie voor de ontwikkeling van het onderzoeksgebied Gezien de eerder beschreven problemen op het gebied van waterbeheer en milieu rijst de vraag hoe een cultuurhistorische benadering een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de Essche Stroom? Er is een groot aantal argumenten aan te dragen die pleiten voor het inpassen van cultuurlandschappen in de inrichtingsplannen van de Essche Stroom. Ondanks dat de argumenten elkaar deels overlappen en/of aanvullen, zijn deze toch gescheiden omdat zij verschillen in achtergrond en reikwijdte (Renes, 1999): - Cultuurhistorie en toerisme: cultuurhistorie vormt een belangrijk gegeven in de toeristisch-recreatieve sector. Recreatie en toerisme zijn in het onderzoeksgebied economisch belangrijk. De sector genereert veel inkomsten en is van groot belang voor de werkgelegenheid. Toeristische-recreatieve activiteiten verhogen het welzijn van de mens. Er is een toenemende belangstelling voor cultuurhistorie, authenticiteit, rust, ruimte en natuur. De concurrentie met andere gebieden in Nederland en over de grens wordt binnen de sector steeds scherper. Om op een actieve wijze aansluiting te houden met de markt of uit te breiden is het belangrijk dat nieuwe ontwikkelingskansen worden geboden aan de sector. Belangrijk uitgangspunt zou kunnen zijn de cultuurhistorische contrasten tussen de regio’s aan te scherpen. Cultuurhistorie is namelijk een belangrijke kwaliteits- en identiteitsdrager van een landschap. De kracht schuilt in diversiteit. Dat versterkt het specifieke imago van een bepaalde streek. In plaats van ‘meer van hetzelfde’, krijgt elke regio een ‘eigen ziel’. - Kostenbesparing: naast deze nieuwe impuls voor de economie kan ook direct een kostenbesparing gerealiseerd worden. Uitgangspunt daarbij is om in de planfase de ruimtelijke invulling van water- en natuurdoelen zoveel mogelijk af te stemmen op (mogelijke) aanwezige cultuurhistorische waarden. Door tussen archeologische resten door te laveren, kunnen dure opgravingskosten vermeden worden. Indien toch gekozen wordt archeologische vindplaatsen op te graven, kunnen tijdig budgetten voor verder onderzoek worden vrijgemaakt. - Ecologie: een belangrijk deel van de Nederlandse flora en fauna, waaronder een deel van de rode-lijst soorten, is gekoppeld aan specifieke, vooral oude cultuurlandschappen. Het betreft vooral soorten die afhankelijk zijn van stabiele milieus. Vooral oude cultuurlandschappen bieden niet alleen een habitat voor rode-lijst soorten, maar kennen ook een grote biodiversiteit. - Duurzaamheid en beleving: de opbouw van het landschap was tot 1900 een afspiegeling van het landbouwkundig systeem zoals dat vanaf de Late Middeleeuwen tot ontwikkeling kwam. Er was een directe en natuurlijke koppeling tussen geomorfologie, mineralogische rijkdom van de bodem, hydrologie en
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
gebruik. Het beekdal onderscheidde zich van de hoger gelegen akkergronden en de heidevelden door natte omstandigheden (met bijbehorende flora en fauna), meanderende beeklopen, broekbossen en langgerekte beemden. Door dit onderscheid te herstellen, kan opnieuw een duurzame, natuurlijke koppeling worden gelegd tussen het cultuurlandschap en het landschappelijk substraat en daarmee indirect de ecologie en de belevingswaarde voor de mens. - Educatie: beter dan een stapel boeken of foto’s kan een wandeling door een oud cultuurlandschap inzicht geven hoe mensen in het verleden en heden de ruimte hebben benut en hebben vormgegeven. Tevens kunnen in het beekdal water- en natuurdoelen worden toegelicht aan de hand van de uitgevoerde werken. Dit biedt mogelijkheden voor het sterk opkomende ‘omgevingsonderwijs’ waarin ‘regionale beeldvorming’ en ‘eigen regio’ onderwerpen zijn. - Identiteit en draagkracht: de identiteit van een landschap wordt voor een deel bepaald door de fysisch-geografische basis en voor een niet minder belangrijk deel door de historische ontwikkeling dat het heeft doorgemaakt. Cultuurlandschappen bevatten namelijk wortels van onze cultuur. Behoud van een oud cultuurlandschap kan daarom vergeleken worden met behoud van kunst. Zoals kunst vertegenwoordigt ook een oud cultuurlandschap iets wezenlijks, namelijk de geschiedenis van onze cultuur, onze wortels, onze identiteit. En dat willen we niet zomaar verloren laten gaan. - Wetenschap: het landschap blijkt veel unieke historische informatie te bevatten die niet achterhaald kan worden op historische kaarten en archieven. Om deze reden kan het landschap vergeleken worden met een geschiedenisboek, waaruit de ontwikkeling van het landschap valt af te lezen. Deze informatie is in de bodem verankerd en om deze reden zeer kwetsbaar voor bodemkundige ingrepen. Wat verloren is, komt nooit meer terug. Vele bladzijden uit dit boek zijn helaas al ‘ongelezen’ verloren gegaan. Dit proces dreigt onverminderd door te gaan. Bijvoorbeeld de realisatie van water- en natuurdoelen kan gepaard gaan met grootschalige graafwerkzaamheden, waardoor grote oppervlakten ‘onthistoriseerd’ kunnen worden. Om deze reden hebben natuurbouwers en waterbeheerders ook een cultuurhistorische zorgplicht.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
3 Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor het beekdal van de Essche Stroom 3.1 Theoretisch kader Zoals eerder gesteld heeft de mens door inrichting van zijn woonomgeving een belangrijke stempel op het landschap gedrukt. Hij heeft dit niet overal en niet altijd op dezelfde wijze gedaan. Daardoor zijn in zowel tijd als plaats verschillende inrichtingsvormen ontstaan. Elementen die getuigen van de bewoningsgeschiedenis worden cultuurhistorische waarden genoemd. Vele van deze cultuurhistorische waarden zijn in de loop van de tijd verdwenen. Slechts een betrekkelijk klein deel van de cultuurhistorische resten in het beekdal van de Essche Stroom is (nog) zichtbaar aan het oppervlak. Dit betekent echter niet dat de niet zichtbare relicten als voorgoed verloren mogen worden beschouwd. In de ondergrond bevinden zich namelijk nog vaak bodemsporen. Hierdoor zijn zij tot het domein van de archeologie gaan behoren. Op de archeologische verwachtingskaart, de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW; ROB, 2005), zijn natte gebiedsdelen zoals beekdalen vaak aangegeven als gebieden met een lage archeologische verwachting. Dit betekent echter niet dat in deze specifieke geomorfologische eenheid geen archeologische resten kunnen voorkomen. De IKAW geeft uitsluitend informatie over het kwantitatieve aspect van het archeologisch bodemarchief. Met andere woorden: in vergelijking met de hoger gelegen, drogere gebiedsdelen scoren de beekdalen inderdaad zeer laag in het voorkomen van archeologische resten. Het lage aantal bekende vindplaatsen is deels verklaarbaar door gemaakte beleidskeuzen. Landschappen waarvoor een lage archeologische verwachting geldt, worden doorgaans niet archeologisch onderzocht, waardoor het beeld dat beekdalen archeologisch lege zones zijn, versterkt wordt (Roymans, 2005). Vele archeologische resten zijn afgedekt door relatief jonge sedimenten en daardoor moeilijk te ontdekken. Het gaat daarbij vooral om dunne spreidingen van resten van jachtactiviteiten, nederzettingsafval, (veen)bruggen, figuraties van bodemverkleuringen, rituele deposities en muurresten/ grachten van kastelen, resten van watermolens etc. Zones waarin archeologische sporen kunnen voorkomen, kunnen inzichtelijk worden gemaakt door het opstellen van een verwachtingsmodel. Achterliggend idee van het verwachtingsmodel is dat de archeologische waarden niet willekeurig over beekdalen zijn verspreid, maar zijn gerelateerd aan bepaalde hydrologische, geomorfologische en bodemkundige karakteristieken. Cultuurhistorische verwachtingsmodellen zijn in hoge mate gebaseerd op kennis over locatiekeuzefactoren van mensen door de tijd heen in een bepaald land-
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
schap. Een dergelijk verwachtingsmodel kan in hoofdzaak gebaseerd zijn op kwantitatieve gegevens (een zogenaamde inductieve benadering), terwijl er tevens verwachtingsmodellen bestaan die sterk leunen op een hypothetische benadering (een zgn. deductieve benadering: Deeben & Wiemer, 1999). In de praktijk treedt er bij veel verwachtingsmodellen menging op van aannamen die zowel een inductieve als deductieve onderbouwing hebben. Gesproken wordt dan wel van een hybride-model. Ook tijdens onderhavig onderzoek is gebruik gemaakt van een hybride-model. Een puur inductieve benadering is in dit geval niet voor de hand liggend door de beperkte informatie over de cultuurgeschiedenis van het beekdal. Vooral de archeologische kennis is beperkt. De grote lege zone op de archeologische vondstverspreidingskaart is een afspiegeling van deze kennislacune. Wel kan worden gekeken naar de landschappelijke ligging van de cultuurhistorische resten in de nabije omgeving met vergelijkbare landschappelijke karakteristieken. De hierbij vastgestelde locatie-bepalende factoren kunnen worden gebruikt bij het opstellen van een hypothetisch verwachtingsmodel. Daarnaast is gebruik gemaakt van de kennis die is opgedaan bij verschillende veldkarteringen in het zandgebied van de provincie Noord-Brabant en Limburg.
3.2 Methode 3.2.1 Afbakening van het studiegebied Om de cultuurhistorische verwachtingszones voor het beekdal van de Essche Stroom te kunnen formuleren, is het noodzakelijk een koppeling te maken met andere landschappelijke eenheden die direct grenzen aan het beekdal. Deze specifieke geomorfologische eenheid mag namelijk niet gezien worden als autonoom gebied. Beekdalen kunnen worden beschouwd als de levensaders van de zandgebieden. De aanwezigheid van stromend water heeft ervoor gezorgd dat mensen al in een ver verleden werden aangetrokken door beken. Vaak werden de ‘hogere gronden’ op de rand van het beekdal gekozen voor bewoning. De aanwezigheid van de mens in de directe omgeving van beekdalen heeft ook invloed gehad op de bodemgesteldheid, grondwaterstand, inrichting, gebruik, flora en fauna van deze specifieke geomorfologische eenheid. 3.2.2 Het natuurlijke landschap als bouwsteen De ligging van cultuurhistorische relicten is in hoge mate gerelateerd aan het natuurlijke landschap waarin deze zich in bevinden. De plaatsen voor bijvoorbeeld de bouw van een watermolen of verdedigingwerk en de aanleg van een beekovergang werden in belangrijke mate bepaald door de mogelijkheden die het fysieke milieu bood. Bij het formuleren van cultuurhistorische verwachtingen in beekdalen vormt de analyse van het paleo-landschap daarom een belangrijk uitgangspunt. Belangrijke fysische variabelen van een landschap zijn de geomorfologie, de bodem en de hydrologie. Tijdens het onderzoek is om genoemde reden aandacht besteed aan de geomorfologische, hydrologische en bodemkundige aspecten van het beekdal van de Essche Stroom. Deze gegevens dienen naast
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
bekende cultuurhistorische informatie als basis voor de onderbouwing van het verwachtingsmodel. 3.2.3 Interdisciplinaire aanpak Het huidige landschap, dus ook het beekdallandschap, is het resultaat van een wisselwerking van tussen natuur en ontelbare menselijke generaties die het landschap hebben vormgegeven. Elke periode kende haar eigen processen die de ruimtelijke indeling van het landschap beïnvloedden. Sporen die mensen hebben nagelaten in het landschap, zijn belangrijke aanknopingspunten om de naar tijd, plaats en sociaal culturele groep verschillende levensstijlen te achterhalen. Alles wat door mensen gemaakt is, valt onder de noemer cultuurhistorie. De lijst van cultuurhistorische objecten kan uiteenlopen van bestaande kastelen tot niet zichtbare sporen van kampementen uit de Steentijd en van wegkruizen tot complete landschappen. Het cultuurhistorisch onderzoek dient om deze reden interdisciplinair van opzet te zijn. De term cultuurhistorie geldt in de ruimtelijke ordening als verzamelterm voor een grote diversiteit aan objecten die in het verleden door menselijk handelen tot stand zijn gekomen. Het cultuurlandschap wordt vaak gelezen, geïnterpreteerd en beschreven vanuit de verschillende wetenschappelijke disciplines als archeologie, bouwhistorie, historische geografie en historische ecologie. Dergelijk sectoraal onderzoek is vaak gericht op een tijdvlak en onderwerp (Van der Heiden e.a., 2003). Hierdoor heeft elke vakdiscipline een eigen verhaal te vertellen en een eigen beschermingsagenda. De optelsom van de afzonderlijk beschreven relicten uit verschillende tijdsvakken is doorgaans bepalend welke terreinen in cultuurhistorisch opzicht het meest waardevol zijn. Een landschap is echter meer dan een optelsom van kleinschalige, autonome, niet of nauwelijks met elkaar in tijdsdiepte en met de omgeving verbonden relicten. Dergelijke waardestelling leidt al gauw tot een landschap met een selectief geheugen. Het cultuurhistorisch onderzoek kent om deze reden een interdisciplinaire aanpak. Vanuit een interdisciplinaire benadering (archeologie, bouwhistorie, historische geografie en historische ecologie) komt de historische gelaagdheid van het beekdallandschap van de Essche Stroom zowel in tijdsdiepte als in tijdsbreedte het best tot zijn recht. Ook de landschappelijke context van de cultuurhistorische relicten wordt door deze werkwijze beter begrepen. Geschiedschrijving is namelijk het samenstellen van een sluitend verhaal op basis van zoveel mogelijk verschillende gegevens uit verschillende bronnen. De begrenzing tussen de afzonderlijke vakgebieden en periode die zij bestuderen is niet scherp te trekken. Tussen hen bestaat een open grens. De ‘archeologie’ houdt zich bezig met menselijke bewoningsporen die in de bodem zijn verankerd. Vaak betreft het sporen die niet aan het oppervlak zichtbaar zijn en niet of lastig in archieven of historische bronnen te achterhalen zijn. De tijdsspanne die de archeologie bestrijkt, is vanaf de vroege Prehistorie tot circa de 16e eeuw. De ligging van archeologische resten in beekdalen die
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
niet aan het oppervlak zichtbaar zijn, is echter geen eenvoudige zaak. Gegevens over bekende archeologische vindplaatsen/vondsten kunnen ontleend worden aan het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van het RACM te Amersfoort. Hierbij moet opgemerkt worden dat de vondstmeldingen niet gelijkwaardig van kwaliteit zijn. Sommige vondstmeldingen dateren namelijk uit een grijs verleden of zijn gedaan door niet-archeologen. Het gevolg kan zijn dat de locatie van de vindplaats globaal is vastgelegd (in een km² blok). Vindplaatsen met een vage plaatsbepaling zijn van mindere waarde dan vindplaatsen waarvan de locatie exact is bekend. De mate van exactheid van de plaatsbepaling van een vindplaats moet uiteindelijk meegewogen worden in het definiëren van de cultuurhistorische verwachtingszones. Niet alle vindplaatsen op de randen van de beekdalen zijn in kaart gebracht. Vooral vindplaatsen die afgedekt zijn door een relatief jong pakket (beekdalgronden, enkeerdgronden en jonge stuifzanden) laten zich lastig opsporen. Vooral hoge enkeerdgronden langs beekdalen zijn bijzonder rijk aan archeologische vindplaatsen en worden om deze reden ook wel ‘archeologische schatkamers’ genoemd. Om toch een idee te krijgen van de mogelijke aanwezigheid van afgedekte archeologische vindplaatsen op de flanken van de beekdalen is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van het RACM geraadpleegd. De ‘bouwhistorie’ richt zich voornamelijk tot de nog zichtbare gebouwde omgeving. De nadruk wordt niet alleen gelegd op de vorm van het gebouw, maar ook op de bouwhistorie waarbij gebouwen diepgaander worden onderzocht op bouwsporen. Gegevens over de gebouwde omgeving zijn ontleend aan de Cultuurhistorische Waarden Kaart (CHW) van Noord-Brabant en de databank van de RACM. Sporen van vroegere menselijke activiteiten die buiten het terrein van de archeologie en bouwhistorie vallen is het werkterrein van de ‘historische geografie’ geworden. De historische geografie omvat voornamelijk de historische periode. Het gaat voornamelijk om wegen- en kavelpatronen, heggen, houtwallen, nederzettingsvormen, sporen van oude gebruiksvormen van gronden, etc. Door studie van historische kaarten, archieven en resultaten van veldwerk zijn deze relicten binnen het studiegebied achterhaald. Aan de hand van oude topografische kaarten, archieven historische literatuur en veldwerk zijn (voormalige) natuurlijke elementen (zoals meanders, oude beeklopen en moerassen) opgespoord. Daarnaast verschaffen de bronnen informatie over oude vegetatie typen, het voormalige landgebruik, de kavelindeling van oude landbouwpercelen, voormalige wegen, beekovergangen, watermolens, schansen en kastelen en over eventuele verstoringen van de bodem. De ‘historische ecologie’ richt zich voornamelijk op ecosystemen die door mensen gemaakt/beïnvloed zijn. Net als de historische geografie bestrijkt de historische ecologie voornamelijk de historische periode. De historische ecologie kent over het algemeen een interdisciplinaire aanpak. Een historisch ecologisch beeld bestaat uit een mozaïek die vanuit verschillende vakdisciplines is opgebouwd.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Historisch-ecologische informatie over het studiegebied is verkregen door studie van oude kaarten, historische documenten en veldwerk. Om het historische ecosysteem te doorgronden, zijn de resultaten van het historisch ecologisch onderzoek gecombineerd met bodemkundige en micromofologische gegevens. De ‘toponymie of plaatsnaamkunde’ is de wetensschap die nederzettings-, omgevings- en perceelsnamen in hun historische context en betekenisverklaring bestudeert. Namen zijn een afspiegeling van leven en werken in door de landbouw gedomineerde maatschappij gedurende de historische periode. Toen het kadaster nog niet was ingevoerd, werden namen gegeven aan stukken land om ze van elkaar te kunnen scheiden. Met name veldnamen kunnen een schat aan historisch geografische en ecologische informatie leveren van het moment van naamgeving. In veldnamen wordt vaak iets tot uiting gebracht dat met het landschap te maken heeft, zoals hoogteligging van een terrein, de aanwezigheid van beemden, vloeivelden, weilanden, heide, ontginningen, grondgebruik, perceelsvorm, verbouwde gewassen, voorkomende natuurlijke planten en dieren en het verschil tussen vruchtbare en onvruchtbare grond. In namen zitten soms directe of indirecte verwijzingen naar bruggen en brugtypen, doorwaadbare plaatsen in de beek (voorden), watermolens, boerderijen, molens, versterkte huizen, kastelen en schansen. Tijdens het cultuurhistorisch onderzoek is dankbaar gemaakt van het veldnamenonderzoek van de lokale heemkundekringen, historische kaarten en archiefstukken. 3.2.4 Het mentale erfgoed Naast de economische gebruiksfunctie van de relicten die in het landschap verankerd zijn, dient rekening te worden gehouden met het geheel van ideeën, culturele tradities en religieuze ervaringen die op de een of andere manier met het landschap samenhangen. Namen bieden niet alleen informatie over in het landschap verankerde relicten uit de historische perioden, maar ook over de denkwereld en de gevoelens van mensen ten tijde van naamgeving. In veldnamen schemeren soms gevoelens van teleurstelling, onmacht en wrange humor door in een tijd dat de kunstmest zijn intrede nog niet had gedaan. Veldnamen als ‘Magere Dirk’, ‘Kostverloren’, ‘De Hemel’, ‘De Hel’ en ‘Boerenverdriet’ voor onvruchtbare akker-, wei- en hooilanden zijn dan ook herhaaldelijk aangetroffen tijdens toponiemenonderzoek. Daarnaast hebben oude cultuurlandschappen ook verhalen te vertellen. Sagen, mythen, verhalen en (collectieve) herinneringen zijn verankerd in het cultuurlandschap. Deze dienen achterhaald te worden. Verhalen waarin een duidelijk verband ligt met het beekdal van de Essche Stroom zijn opgetekend tijdens gesprekken met lokale bewoners/heemkundekringen en door bestudering van lokale heemkundige studies.
3.3 Creëren van draagvlak Voor een Robuuste Ecologische Hoofdstructuur de Essche Stroom zijn niet alleen ambities nodig, maar ook creativiteit en verbeelding. Om met de woorden van
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Antoine de Saint Exupery te spreken: “Wanneer je een schip wilt bouwen, breng dan geen mensen bij elkaar om hout aan te slepen, plannen en werktekeningen te maken en coördinatie te regelen. Maar leer mensen te verlangen naar de eindloze zee”. Tijdens het cultuurhistorisch onderzoek wordt getracht de draagkracht voor de herinrichting van de Essche Stroom te vergroten door gesprekken aan te gaan met de klankbordgroep die in het leven is geroepen door het waterschap, lokale heemkundekringen, recreatieve bedrijven, lokale boeren, Brabants Landschap, milieu-/natuurgroepen, lagere scholen, de Heemkundekring ‘De Kleine Meierij’ en natuurlijk niet te vergeten het Waterschap de Dommel en de gemeenten Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel. De resultaten van onderhavig onderzoek zullen aan de genoemde groepen worden gepresenteerd in de vorm van een veldexcursies en/of lezing. Genoemde aanpak moet uiteindelijk resulteren in een breed gedragen inrichtingsplan van De Robuuste Ecologische Hoofdstructuur Essche Stroom met een cultuurhistorische verankering in het landschap en de ruimte en mogelijkheden om ‘nieuwe cultuurhistorie’ toe te voegen.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
4 Resultaten 4.1 Geologische, hydrologische en bodemkundige karakteristieken Cultuurhistorische elementen zijn in hoge mate gerelateerd aan het natuurlijke landschap waarin deze zich bevinden. Belangrijk voor de interpretatie van het landschap in het onderzoeksgebied zijn de ontwikkelingen tijdens het Laat Pleistoceen en het Holoceen. 4.1.1 De basis van het landschap De aardkorst is constant in beweging. Meestal is deze beweging niet voelbaar, maar soms gaat de beweging schoksgewijs in de vorm van aardbevingen. Aardbevingen ontstaan langs breuken in de aardkorst. Door Zuid-Nederland loopt een stelsel van zuidoost-noordwest georiënteerde breuklijnen (Berendsen, 1996). Als gevolg van de bewegingen langs de breuken daalt de aardkorst in sommige zones (slenken) en gaat deze in andere zones omhoog (horsten). Het onderzoeksgebied ligt in het belangrijkste dalingsgebied: de Centrale Slenk. In dit dalingsgebied hebben voorlopers van de Maas (en ooit zelfs de Rijn) altijd een grote dynamiek gehad. Grote hoeveelheden sedimenten werden door deze rivieren afgezet. De oudste afzettingen zijn diep weggezakt en bedekt met jongere sedimenten. Vooral afzettingen van periglaciale en eolische oorsprong vanaf de laatste ijstijd (het Weichselien: ca. 120.000-10.000 jaar geleden) dagzomen in de Centrale Slenk. Gedurende het Weichselien traden vrij veel klimaatsveranderingen op. Tijdens de koude (glaciale) perioden was het klimaat kouder en droger dan tegenwoordig en was de bodem permanent tot grote diepte bevroren (permafrost). Vooral aan het begin en aan het eind van deze glacialen kwam veel smeltwater vrij dat veel verspoeld materiaal meevoerde. Het smeltwater werd afgevoerd door een systeem van verwilderde geulen en beken en vervolgens in lager gelegen gebieden afgezet. Deze fluvioperiglaciale afzettingen bestaan uit leemarm en lemig fijn zand met ingesloten leemlagen. Buiten de Centrale Slenk zijn de periglaciale afzettingen relatief dun of ontbreken ze. Aan het einde van het Weichselien (ca. 110.000-10.000 jaar geleden) kreeg in het schaars begroeide landschap de wind gemakkelijk vat op de ondergrond. Hierdoor werden grote hoeveelheden zand verplaatst die de oudere afzettingen afdekken. Dit dekzandpakket beslaat een groot gedeelte van Noord-Brabant en vormt de basis van het huidige landschap. De dikte van het dekzand varieert en bereikt vooral in de Centrale Slenk een grote dikte (Berendsen, 1997). RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[1 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Met de komst van het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden tot heden) trad een belangrijke klimaatsverbetering op. Het werd warmer en vochtiger en de koudeminnende, open vegetatie van het Weichselien maakte plaats voor een meer gesloten, warmteminnende, vegetatiestructuur. Belangrijke natuurlijke wijzigingen van het laat-pleistocene dekzandreliëf vonden niet meer plaats. 4.1.2 Het stroomgebied van de Essche Stroom De ontwatering van het dekzandgebied wordt verzorgd door de beken. De beken zijn al in de laatste ijstijd ontstaan en volgen voor een belangrijk deel de natuurlijke laagten in het landschap. In het Weichselien vond de afwatering nog plaats via een stelsel van ondiepe, verwilderde geulen. Aan het einde van het Weichselien veranderde het drainagesysteem in een systeem van enkelvoudige, meanderende lopen die zich (plaatselijk) diep insneden in het dekzandlandschap (de beekdalen). Het dal van de Essche Stroom is over het algemeen breed. Plaatselijk bevinden zich nog restanten van dekzandruggen (Stiboka/RGD, 1983). In het Holoceen bleven erosie en sedimentatieprocessen voornamelijk beperkt tot de actieve beekdalen. In deze beekdalen is nog op beperkte schaal klei en zand afgezet terwijl de flanken van beekdalen plaatselijk zijn geërodeerd. Het stroomgebied van de Essche Stroom maakt deel uit van de Meierij en de Kempen. De Essche Stroom kent van oudsher vele benamingen. Namen als Dieze, Amer, Emer of Nemer dateren al van voor 1400. Later noemde men de rivier de Aa, de Run en de Dommelstroom. Vaak werden twee namen gelijktijdig gebruikt. De huidige naam Essche Stroom is voor het eerst op een kaart uit 1866 waargenomen. De Essche Stroom ontstaat bij Oisterwijk, waar de Voorste Stroom (de Leij) en Achterste Stroom (de Reusel) samenvloeien. Bij het gehucht Halder mondt de Essche Stroom uit in de Dommel. Aangezien in de Middeleeuwen de brede Essche Stroom of Dieze als de hoofdstroom werd gezien, gold die naam toen ook voor het stuk na de samenvloeiing bij Halder. Later werd de Dommel als hoofdstroom gezien en kreeg dus ook het stuk na de samenvloeiing tussen Halder en ‘s-Hertogenbosch de naam ‘Dommel’. Beken die uitmonden in de circa 12 km lange Essche Stroom zijn de Rosep en de Kleine Aa. Oorspronkelijk slingerde de Essche Stroom door een relatief smal beekdal. De lage gronden in het beekdal overstroomden regelmatig. In de jaren 60 van de 20e eeuw hebben grote ingrepen in het beekdal plaatsgevonden. De beek werd rechtgetrokken, meanders zijn dichtgeschoven, de beekbedding werd aanzienlijk verbreed en kaden en stuwen werden geplaatst. Door afgravingen en egalisaties is bovendien een aantal dekzandkopjes in het beekdal verdwenen. 4.1.3 Bodems en grondwater De dichtere begroeiing in het Holoceen ging verdergaande verplaatsing van het zand tegen waardoor bodemvorming kon optreden. Het vochtigere klimaat van het Holoceen zorgde ook voor een stijging van de grondwaterspiegel. Vooral de lagere delen van het landschap vernatten waardoor er soms grote waterplassen
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
ontstonden. Door de stagnerende waterafvoer hoopten zich in de lagere terreindelen (de beekdalen, de vennen en andere depressies) afgestorven planten op en kon veen tot ontwikkeling komen. De ruimtelijke verspreiding van de verschillende bodemeenheden en grondwatertrappen is in hoge mate gerelateerd aan de beschreven opbouw van het landschap. Hierin kan een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de droge en de natte gebiedsdelen. Droge gebiedsdelen In de droge dekzandgronden hebben zich van nature veelal podzolgronden ontwikkeld. Onder invloed van de mens hebben deze later een dikke humushoudende bovengrond gekregen (enkeerdgronden). Podzolgronden Podzolgronden zijn gronden waarin een inspoelingshorizont (B-horizont) voorkomt. In water oplosbare stoffen, zoals organische stof, ijzer en aluminium, worden naar beneden verplaatst en vooral in een B- of inspoelingshorizont afgezet. Al naar gelang de aard van de organische stof in de B-horizont worden de podzolgronden onderverdeeld. Moderpodzolgronden komen voor op de drogere delen van het dekzandlandschap en zijn veelal ontwikkeld in iets lemiger moedermateriaal. Deze lemige zandgronden kenden een rijke vegetatie en een intens bodemleven. Als gevolg van de hoge ligging en de goede interne drainage van moderpodzolen is veel ijzer vrijgekomen. Het rijke bodemleven heeft dit ijzer, samen met de gemakkelijk verteerbare organische stof, intensief vermengd met het moedermateriaal. Hierdoor kenmerken moderpodzolen zich veelal door een homogene bruine B-horizont met organische stof die zich tussen de zandkorrels bevindt of ermee gemengd is (moderhumus). De fysische en chemische eigenschappen van moderpodzolen (vochthoudend vermogen en natuurlijke vruchtbaarheid) zijn relatief gunstig. Het maakt deze bodems bij uitstek geschikt voor landbouw. Meestal vormen deze gronden het oudste cultuurland in het dekzandlandschap. Humuspodzolen (veldpodzolgronden en laarpodzolgronden) hebben een duidelijke profielopbouw met van boven naar beneden: bouwvoor (A-horizont), uitspoelingslaag (E-horizont), inspoelingslaag (B-horizont) en moedermateriaal (C-horizont). Veldpodzolgronden komen voornamelijk voor in de (voormalige) heidegebieden en zijn betrekkelijk kort in cultuur. Meestal is door grondbewerking het podzolprofiel gedeeltelijk in de humushoudende bovengrond opgenomen (‘onthoofd’ podzolprofiel). Laarpodzolgronden zijn al langer in cultuur gebracht en zijn (onder invloed van de mens) voorzien van een dikkere humushoudende bovengrond. Ook op de restanten van de dekzandruggen in het beekdal van de Essche Stroom komen veld- en laarpodzolgronden voor. Hoge Enkeerdgronden of ‘plaggenbodems’ Aan het einde van de Late Middeleeuwen en in de Nieuwe tijd (voornamelijk in de 16e t/m 19e eeuw) werd de vruchtbaarheid van de akkers bevorderd door een intensivering van bemesting. Humusrijk materiaal (zoals bosstrooisel, heide- en/of
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
grasplaggen) werd gebruikt om de (vloeibare en vaste) dierlijke mest van het opgestalde vee te binden. Dit mengsel (stalmest, plaggen/strooisel) werd vervolgens op de akker gebracht. Omdat het humusrijke materiaal behalve organisch afval ook veel minerale bestanddelen (zand en of klei, afkomstig van de plaggen) bevatte, kon ten gevolge van eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke humushoudende bovenlaag ontstaan. Indien de dikte van dit humeuze pakket meer als 50 cm bedraagt, wordt er gesproken van hoge enkeerdgronden. De enkeerdgronden worden ook wel aangeduid met de term ‘plaggenbodem’, ‘es’ of ‘escomplex’, de humeuze bovengrond als ‘esdek’. De dikte van het esdek is niet zonder meer een weerspiegeling van het aantal kubieke meters materiaal dat is aangevoerd. Waarschijnlijk moet de dikte van het humeuze pakket mede worden toegeschreven aan intensieve homogenisatie van het oorspronkelijke bodemprofiel. Essen zijn voornamelijk te vinden rond de oude dorpskernen. Grote, uitgestrekte escomplexen liggen onder meer te noorden van de Essche Stroom tussen Oisterwijk en Esch. Natte gebiedsdelen In de natte laagtes en beekdalen waartoe het onderzoeksgebied behoort, komen voornamelijk natte eerdgronden en veengronden voor (Stiboka, 1984). Natte eerdgronden In het beekdal van de Essche Stroom komen voornamelijk natte eerdgronden (gooreerdgronden en beekeerdgronden) voor. Door de slechtere afwatering overtreft de aanvoer van plantaardig materiaal de afvoer (met name door uitspoeling en afbraak door flora en fauna) waardoor er een natuurlijke, dikke humushoudende bovenlaag is ontstaan. Natte eerdgronden zijn uitstekend geschikt als grasland. Door het periodiek uit de oevers treden van de rivier is over een grote oppervlakte een laag beekklei afgezet. Dit zavel- of kleidek kan een dikte hebben van 15 tot 40 cm. Veengronden In de laagste, natste delen is het plantaardig materiaal zeer moeilijk afbreekbaar en de uitspoeling van humus gering. De gronden in deze laagtes bevatten dan ook veel moerig materiaal of veen. Met moerig wordt sterk humeuze of venige klei en/of zand bedoeld. Dergelijke gronden komen voor nabij de samenvloeiing van de Essche Stroom en de Dommel.
4.2 Cultuurhistorische inventaris en bewoningsgeschiedenis 4.2.1 Inleiding Het dal van de Essche Stroom heeft altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op de mens. In het Laat Paleolithicum en Mesolithicum leefde de mens van de jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Vanaf het Neolithicum speelde akkerbouw en veeteelt een steeds belangrijker rol in de voedseleconomie. Zowel voor de jager-verzamelaars als de landbouwers bleek het onderzoeksgebied
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
en zijn omgeving uitstekend geschikt: er waren (en zijn) stromend water, goede jachtgronden en vruchtbare bodems beschikbaar. In de loop van de geschiedenis heeft de mens het landschap gevormd met het doel een groeiende bevolking van voedsel en grondstoffen te voorzien. Gedurende de duizenden jaren van bewoning is het dal van de Essche Stroom herhaaldelijk opnieuw ingericht en geordend naar behoeften, inzichten, ideeën en mogelijkheden van de tijd. Elke periode kende eigen processen die de ruimtelijke indeling van het landschap beïnvloeden. Ook de recente omvorming voor de berging en afvoer van water en de ruimte voor natuur en recreatief medegebruik moet in dit dynamisch proces geplaatst worden. Het landschap is dus niet van het ene moment op het andere ontstaan. Het is een wisselwerking tussen natuur en ontelbare menselijke generaties die het landschap hebben vormgegeven, een wisselwerking die nog steeds voortduurt. Voor de ligging van de in deze paragraaf genoemde AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingsnummers wordt verwezen naar de kaartbijlagen 1 en 2). 4.2.2 De Prehistorie De Prehistorie betreft dit deel van de menselijke geschiedenis waarbij geschriften geheel ontbreken. Uit de resten die in en op de grond achtergebleven zijn, blijkt dat de prehistorische mens al zeer actief was in het dal van de Essche Stroom. Laat Paleolithicum en Mesolithicum Rondtrekkende jager-verzamelaars In het grootste deel van de geschiedenis van de mensheid (de Oude en Midden Steentijd) leefden de mensen voornamelijk van de jacht, visvangst en het verzamelen van eetbare planten en vruchten. De mensen trokken van de ene kampplaats naar de andere. De tijdelijke kampementen bevonden zich op gunstige plaatsen in het landschap en werden dan ook herhaaldelijk bezocht. Geschikte locaties, zoals donken en dekzandruggen, lagen in de nabijheid van water, zodat optimaal gebruik kon worden gemaakt van de diversiteit aan natuurlijke voedselbronnen, drinkwater en transportroutes. Voor het onderzoeksgebied en de omgeving zijn vooral de ontwikkelingen vanaf het (Laat) Paleolithicum van belang. Het Laat Paleolithicum (33.000-8.800 voor Chr.) betreft het laatste deel van de ijstijd (Weichselien). In eerste instantie overheersten nog koude omstandigheden. Het open toendra-landschap met kruiden en dwergstruiken werd bevolkt door grote grazers zoals rendieren (Janssen, 1974). De overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen kent snelle opeenvolgingen van koude en warme perioden. Het klimaat werd echter geleidelijk warmer en het bomenbestand neemt toe waardoor een gemengd dennen-berkenbos ontstond. Deze klimatologische veranderingen (en mogelijk ook de opkomst van de mens in onze streken) werden de grote grasdieren fataal. Hun plaats wordt ingenomen door bosdieren als eland, edelhert, wild zwijn en oerrund.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
De klimaatsverbetering zet zich voort in het Mesolithicum of de zogenaamde Midden Steentijd (8.800-4.900 voor Chr.). Halverwege het Mesolithicum was het klimaat reeds dermate verbeterd dat de vegetatie voornamelijk bestond uit warmteminnende soorten. Op de hogere gronden heeft zich een eiken-berkenbos ontwikkeld, in de nattere delen wordt de vegetatie gedomineerd door vochtige elzenbossen. Door de vrij snelle overgang van naaldbos met een relatief hoge verdamping naar loofbos met een relatief lage verdamping, trad een sterke grondwaterspiegelstijging op (Berendsen, 1997). Deze vernatting had tot gevolg dat in de laaggelegen zones op grote schaal veenvorming kon optreden. Beekdalen groeiden hierdoor dicht, waardoor het landschap weer verder vernatte en zich veen kon vormen. Het landschap onderging hiermee een niet te onderschatten metamorfose, hetgeen zijn weerslag moet hebben gehad op de bewoningsen gebruiksmogelijkheden van het gebied (zie figuur 2). Door de meer gesloten vegetatie en de kleinere fauna ontwikkelde de mens geleidelijk aan andere voedselpatronen; hierin stonden vruchtenpluk, visvangst en jacht op kleinwild (zoals gevogelte) centraal. De oudste vindplaats in het onderzoeksgebied dateert uit het Paleolithicum (ARCHIS-waarnemingsnr. 43824). In Oisterwijk, nabij de samenvloeiing van de Voorste en Achterste Stroom, is een vuurstenen schaaf gevonden die tot deze jager-verzamelaarsgemeenschap zou kunnen behoren. Verder komen in het onderzoeksgebied nog diverse vuursteenvindplaatsen voor die niet nauwkeurig te dateren zijn (ARCHIS-waarnemingsnrs. 48661, 105304, 105307, 50900, 105310, 105325 en 105332). Aangezien de vindplaatsen in de buurt van een natte laagte liggen en dergelijke locaties zeer geschikt zijn voor jager-verzamelaars, is het niet uit te sluiten dat een aantal van de vindplaatsen uit het Mesolithicum dateert. Neolithicum De introductie van de landbouw Met de introductie van de landbouw (meer specifiek de akkerbouw) stelde de mens geleidelijk andere eisen aan de landschappelijke omgeving. De locatiekeuze
Figuur 2. Kampement van jager-verzamelaars uit de Midden Steentijd (uit Bloemers e.a., 1981).
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
werd steeds meer bepaald door de mate waarin gronden geschikt waren als akkerareaal. Door middel van vuurstenen bijlen werden bomen gekapt en ontstonden open terreinen (akkers) met grassen en kruidachtigen. Belangrijk voor de veranderingen van het landschap is dat vanaf het Neolithicum de houding van de mens tegenover de natuur geleidelijk verschoof: voor het eerst wordt zijn leefomgeving modeleerbaar. De neolithisering was een complex proces, waarbij lange tijd sprake was van het naast elkaar bestaan van jagers- en landbouwgemeenschappen. Het proces vond niet overal tegelijkertijd plaats in Nederland. Voor de zandgronden van ZuidNederland lijkt het zelfs waarschijnlijk dat de eerste (omvangrijke vorm van) landbouw pas in het Laat Neolithicum op gang komt. Naast de hoger gelegen delen van het landschap werden ook nog steeds de laaggelegen zones benut door deze samenlevingen. Dergelijke gebieden leenden zich bij uitstek voor speciale activiteiten, zoals jagen en vissen. Het onderzoeksgebied is zeker bewoond geweest in het Neolithicum. Hierop wijst de vondst van een vuurstenen bijlfragment (ARCHIS-waarnemingsnr. 14193), een vuurstenen pijlpunt (ARCHIS-waarnemingsnr. 200020) en een vuurstenen mes (ARCHIS-waarnemingsnr. 31239). Ook andere vindplaatsen uit de Steentijd dateren mogelijk in het Neolithicum (ARCHIS-waarnemingsnrs. 48661, 105304, 105307, 50900, 105310, 105325 en 105332). De Brons- en IJzertijd Van steen naar metaal Vanaf de Bronstijd nam het areaal landbouwgrond maar ook de veeteelt geleidelijk toe. Als gevolg van beweiding van gekapte bosgronden, waardoor jonge zaailingen zich niet konden ontwikkelen ontstonden mogelijk al de eerste heidevelden. Door een sterke bevolkingstoename in de IJzertijd nam de uitbreiding van het areaal landbouwgrond steeds verder toe wat ten koste ging van het areaal eikenberkenbos. In het dal van de Essche Stroom waren waarschijnlijk nog elzenbossen aanwezig. De veengroei in de laaggelegen delen van het landschap bereikte vermoedelijk in de IJzertijd zijn maximale omvang; door de ontbossingen trad vanaf dan een versnelde afvoer op van het oppervlaktewater. Door het intensieve gebruik als akkerland en het tekort aan mest raakten ook de vruchtbare bodems op den duur uitgeput. De uitgeputte gronden werden achtergelaten en nieuwe akkers werden aangelegd. Vanaf de Late Bronstijd en IJzertijd ontstond hierdoor een landbouwsysteem dat noodzakelijkerwijs gebruik moest maken van een relatief groot landbouwareaal (Fokkens & Roymans, 1991). De nederzettingen verhuisden mee naar het nieuwe akkerareaal, waardoor wordt gesproken van ‘zwervende erven’ in de directe nabijheid van het gemeenschappelijk graf- of urnenveld. Uit divers onderzoek blijkt dan ook dat de bewoning in de IJzertijd werd gekenmerkt door verspreid in het landschap liggende boerderijen (figuur 3; Gerritsen, 2001). Na verloop van tijd trad er een natuurlijk herstel op van de eerder beakkerde gronden en konden deze opnieuw in gebruik worden genomen. In deze perioden
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 3. Reconstructie van een boerenerf uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a., 1981).
ontstonden hierdoor grote akkerarealen (‘Celtic fields’) die doorgaans vele hectaren omvatten (figuur 4). Voorwaarde voor een dergelijk landbouwsysteem is de aanwezigheid van grote en aaneengesloten vruchtbare plateaus die een dergelijk zwervend systeem toelieten. In het onderzoeksgebied en omgeving bevinden zich de vindplaatsen uit de IJzertijd dan ook voornamelijk op de oude akkerlanden rondom de dorpskernen. Een zeer mooi voorbeeld hiervan zijn de Belversche akkers (AMK-terrein 4176). De Belversche akkers liggen in feite op een groot ‘droogte-eiland’ waar zich vruchtbare moderpodzolen hebben gevormd.
Figuur 4. Akkersysteem uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a., 1981).
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
4.2.3 Romeinse tijd Vlak voor onze jaartelling vestigden de Romeinen hun gezag in Nederland. Hiermee begint een periode waar zowel archeologische als geschreven bronnen voorhanden zijn. De samenleving in de Romeinse tijd had meer weg van onze huidige samenleving namelijk een doorgedreven, rationele organisatie en een oplevende handel. Er ontstond een uitgebreid wegennet met steden waar zich de handel en de nijverheid concentreerde. Op het platteland concentreerde de bewoning zich in kleine gehuchten die vaak aan de rand van de uitgestrekte akkerarealen lagen. In tegenstelling tot de voorgaande periodes treedt er nu zelfs massaproductie op. Het landschap kwam meer een meer ten dienste van de mens te staan, hetgeen leidde tot een sterke afname van het bosbestand (Tack e.a., 1993). Romeinse herenboeren Ook in de Romeinse tijd was de landbouw de basis van het bestaan. In de Romeinse tijd werd zeer doelmatiger met het landschap omgegaan. Het landschap stond grotendeels ten dienste van de mens, hetgeen leidde tot een grote teruggang in het bosbestand. Op de akkers werd tarwe, spelt, emmer en gerst verbouwd. Het vee werd waarschijnlijk geweid in de graslanden die in de beekdalen lagen. Het belang van de beekdalen wordt in de Romeinse tijd geaccentueerd door het voorkomen van Romeinse villa’s. Tegenwoordig betekent het woord villa een luxueus woonhuis, maar in de Romeinse tijd bedoelde men er een grote boerderij mee (figuur 5). De villabewoners waren in feite de Gallo-Romeinse herenboeren. De landbouwproducten waren voor een groot deel bestemd voor de grote vestigingen langs de Rijn en de grote steden. De archeoloog Van der Hurk stelt dat er waarschijnlijk 2 villa’s hebben gelegen nabij Esch (Van den Hurk, 1984). Deze lagen aan weerszijden van de Essche Stroom. Eén van deze villa’s, Figuur 5. Reconstructietekening van een Romeinse villa.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
behorende bij het grafveld van Hoogkeiteren (ARCHIS-waarnemingsnr. 31241), lag nabij Zwanenburg (AMK-terrein 4173). Hier werd een grote hoeveelheden dakpanfragmenten gevonden die mogelijk wijst op de aanwezigheid van een villa. De ligging van de tweede villa is gebaseerd op vele bijzondere grafvondsten uit de Romeinse tijd die op de rand van de bebouwde kom van Esch zijn gedaan. Het villacomplex behorend bij het rijke grafveld is nog niet bekend. Vermoedelijk lag deze in het centrum van Esch. Halder, Een Romeinse handelsnederzetting? De handel was een belangrijke bezigheid in het Romeinse Rijk. Naast voedsel en gebruiksvoorwerpen groeide door de toenemende welvaart ook de vraag naar uitheemse luxeproducten zoals kwaliteitsaardewerk en voorwerpen van glas. Halder is mogelijk een Romeinse handelsnederzetting (AMK-terrein 4573). Halder ligt op een zandrug nabij de samenvloeiing van de Dommel en de Essche stroom. Bij graafwerkzaamheden in het centrum van Halder zijn diverse vondsten aangetroffen die getuigen van een zeer intensieve bewoning in de Romeinse tijd. Naast het voorkomen van diverse waterputten zijn er diverse aanwijzingen voor de productie van aardewerk (kleiputten, pottebakkersovens: zie figuur 6) en ijzer (slakken). Ook de naam van één van de pottenbakkers is bekend: Adiutor. Hij had zelfs relaties met aardewerkcentra in Noord-Gallië. Uit deze ambachtelijke vondsten wordt duidelijk dat er te Halder een nederzetting lag die niet alleen op landbouw was georiënteerd, maar waar handel een belangrijke rol speelde. Uit de beekdalen komt ook soms zeer rijk en eigenaardig materiaal. Zo is uit het dal van de Essche Stroom een ‘muntschat’ uit de Romeinse tijd bekend (ARCHISwaarnemingsnr. 14004). De vondsten kunnen moeilijk als afval bestempeld worden. Mogelijk zijn ze in een onveilige periode aan de bodem toevertrouwd met de bedoeling om ze later terug op te pikken. Ook een offer aan de Essche Stroom (rituele depositie) is niet uit te sluiten. Figuur 6. Reconstructietekening van de pottenbakkersoven bij Halder (uit Bloemers e.a., 1981).
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Het Romeinse cultuurlandschap in verval In de loop van de 3e eeuw na Chr. werden de inheemse nederzettingen uit de Romeinse tijd verlaten, zoals praktisch overal op de Brabantse zandgronden. Helaas weten archeologen nog steeds niet wat daarvoor de oorzaken zijn; misschien daalde de bevolking door een combinatie van toenemende onveiligheid (‘Germaneninvallen’) en bodemuitputting. Hoe het ook zij, het landschap werd voor zeker 3 tot 4 eeuwen overgelaten aan de natuur, zodat delen van de dekzandrug weer bebost raakten. Enkele eeuwen heeft de Romeinse bewoning in het stroomgebied van de Essche Stroom geduurd. Na het wegvallen van het Romeinse gezag zijn de Romeinse nederzetting verlaten. De huizen en boerderijen waren in korte tijd geheel verdwenen. Het verlaten Romeinse cultuurlandschap raakte langzaam overwoekerd door bos. 4.2.4 De Middeleeuwen (450-1500 na Chr.) Het ontstaan van de huidige dorpen en steden Na de val van het Romeinse Rijk trad in eerste instantie een belangrijke bevolkingsafname op. Volgens Theuws (1988) is het gebied vanuit de Maaskant geleidelijk terug bevolkt. Op de hogere dekzandgronden aan de rand van de Essche Stroom ontstonden dorpen en gehuchten waarvan er vele nu nog bestaan. Esch wordt al vermeldt in de 8e eeuw. In 773 schenkt een zekere Nebelung goederen in de villa ‘Hesc’ aan de abdij van St. Willibrord in Echternach (Luxemburg). De schenking omvatte 4 hoeven, land, woningen, velden, weiden, graslanden, bossen, staand en stromend water en de horige boeren. Het is opvallend dat een van de Echternachtse rechten in Esch op de Kollenberg liggen (De Bont, 1989). Op deze plaats is ook een rijke vindplaats uit de Romeinse tijd vastgesteld. Het middeleeuwse Esch is ontstaan op een hoge oeverwal ten oosten van de Essche Stroom. De plaats is waarschijnlijk niet willekeurig gekozen, maar ligt nabij een oude beekovergang. De oude kern nabij de kerk heeft zich later parallel aan de Essche Stroom uitgebreid waardoor een min of meer lineaire nederzetting ontstond. Verder ontstonden vroeg-middeleeuwse nederzettingen op de Belversche akkers en bij de Oude Toren te Haaren. De 11e-13e eeuw vormden in heel Europa een periode van economische expansie. De bevolkingsgroei en agrarische hoogconjunctuur leidden overal tot ontginningen. Vanuit de oudere nederzettingen werden nieuwe nederzettingen op de zandgronden gesticht. Tevens werden door de grote en kleine heren op strategische plaatsen steden gesticht. In 1185 verleende hertog Hendrik I van Brabant stadsrechten aan Den Bosch. Deze handelsnederzetting lag strategisch op een zandige verhoging temidden van moerassige gronden nabij de samenkomst van de Dommel en de Aa. Vanwege de gunstige ligging aan de Voorste Stroom werd in 1213 (of 1230) de van oorsprong agrarische nederzetting Oost-Tilburg aangewezen als het bestuurlijk centrum van het westelijke kwartier van de Meierij van Den Bosch. De Hertog van Brabant vormde er een nieuwe marktplaats (De Lind), pal ten oosten van het
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[2 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
bestaande kerkdorp Oost-Tilburg (rondom het huidige Kerkplein). De marktplaats en het kerkdorp smolten spoedig samen tot de relatief grote plaats Oisterwijk, dat in 1230 stadsrechten kreeg. Uitbreiding van het landbouwareaal Landbouw was in de Vroege Middeleeuwen veruit de belangrijkste economische activiteit. Hoewel de oudste cultuurlanden moeilijk aan te wijzen zijn, wordt veelal aangenomen dat ze gezocht moeten worden op de vruchtbare moderpodzolgronden (Theuws, 1988). Vermoedelijk kenmerkte het landbouwsysteem zich in de Vroege Middeleeuwen door een weide-braakstelsel (Vervloet, 1986). Hierbij fungeerden de percelen binnen het akkerlandcomplex afwisselend als akker en weiland. Omdat de akkers nog niet (op grote schaal) bemest werden, raakte de bodem geleidelijk uitgeput bij langdurig gebruik. Door een perceel tijdelijk als weiland in gebruik te nemen, kreeg de bodemvruchtbaarheid de kans zich weer te herstellen. Alhoewel vanaf de Karolingische tijd het landbouwareaal voortdurend uitgebreid werd, hadden de meeste hoeven slechts een klein akkerareaal ter beschikking. Kenmerkend voor deze periode is de sterke uitbreiding van het akkerareaal. Binnen het studiegebied is het akkerareaal uit de Late Middeleeuwen globaal te lokaliseren door middel van akkertoponiemen. De uitbreiding van de landbouwgronden hing nauw samen met een forse toename van de bevolking en het ontstaan en groei van de steden (Vervloet, 1986). In de loop van de Late Middeleeuwen is de trend dat het platteland zich meer en meer ging richten op de stad. Voor de nederzettingen langs de Essche Stroom was vooral Den Bosch belangrijk. Door het ontstaan van de geldeconomie gingen boeren zich geleidelijk specialiseren in de teelt van handelsgewassen zoals broodgraan (rogge), vlas voor de linnenweverijen, gerst en hop voor de bierbrouwerijen en het houden van schapen voor de lakennijverheid (Bieleman, 1992). De nieuwe ontginningen vonden waarschijnlijk plaats langs oude. Depressies werden gedempt en akkerarealen werden uitgebreid richting het beekdal. Dit leidde onder meer tot een concentratie van aaneengesloten akkerlanden in open akkercomplexen. Deze akkercomplexen zijn vooral te vinden rond de oude bewoningskernen van Belveren, Esch en Halder. Naast open akkercomplexen werden vanaf de Late Middeleeuwen ook de kleinere en meer geïsoleerd gelegen, hoge vruchtbare gronden ontgonnen. Deze zogenaamde kamp-ontginningen liggen op enige afstand van de oudste akkerarealen. De hoeve lag tegen het nieuwe akkerareaal aan. De kampontginningen konden uitgroeien tot buurtschappen (zoals Luissel, Uilenbroek, Tongeren, Nergenea en Hal). De kampen waren in de regel omgeven door een haag of houtwal, waarbij de begroeiing vaak bestond uit geriefhout. De rol van het beekdalgronden voor het middeleeuwse landbouwbedrijf Er zijn in het verleden grote inspanningen gedaan om het beekdal van de Essche Stroom in te richten voor het gebruik als hooiland en weidegebied. Het beekdal werd verdeeld in kleine, perceeltjes die vaak zijn afgebakend door kleine slootjes met daarlangs een netwerk van hagen of elzen- of wilgensingels (zogenaamde beemden). Deze omheiningen dienden zowel als veekering maar ook als houtleverancier.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
De inspanningen om de beekdalgronden om te zetten in hooi- en graslanden zijn te begrijpen als men beseft hoe belangrijk de graslanden waren voor het landbouwbedrijf. Door het gebruik van de beekdalgronden kreeg de boer meer hooiland (wintervoer) tot zijn beschikking. De hoeveelheid wintervoer bepaalde hoeveel vee in de winter doorgehouden kon worden. Hierdoor werd de hoeveelheid mest bepaald waarover een boer kon beschikken en daardoor de groeikracht van het akkerareaal. Een ideale ligging voor de boerderijen was op de overgang van de akkerlanden en de hooi- en weilanden. Deze ‘grensligging’ kwam voort aan de eisen die het gemengde landbouwbedrijf stelde. Tussen de boerderij en het bouwland vond veel vervoer van goederen plaats: mest, plaggen, oogst. Het was bijgevolg zeer gunstig om de bouwlanden kort bij de boerderij te hebben. Het vee had anderzijds weidegrond nodig. Bij gebrek aan goede graslanden dienden de gemeenschappelijke heidegebieden als extensief weidegebied. Doordat de boerderijen tussen het akkerland en weidegebied lagen, kon het vee niet op de akkerarealen terecht komen (Renes 1999). Op de Belversche akkers is de verschuiving van de bewoning naar de overgang van de dekzandrug en het beekdal van de Essche Stroom nog goed herkenbaar. De ‘woeste’ gronden Grote delen van het landschap waren minder geschikt voor permanent akker- of grasland en behoorde tot de zogenaamde woeste gronden. Woeste gronden die over het algemeen bestaan uit bossen, heide, moerassen en vennen, werden vanaf de Late Middeleeuwen gemeenschappelijk gebruikt door de omliggende dorpen (de ‘ghemeynte’ of ‘vroenten’). De hertog van Brabant gaf, door geldgebrek gedwongen, vanaf circa 1300, gebruiksrechten op de heide uit. In 1301 werden gemene gronden door de Brabantse Hertog verkocht aan de inwoners van Esch(de Bont, 1989). Deze Essche Gemeint lag ongeveer tussen de Helvoirtse dijk ( de huidige Rijksweg), Wargasthuizen onder Vught, Boxtel en Haaren. In de oorkonde is sprake van wildernis genaamd Craaijenbroek, Aschbroek, Spankert en Coie en Dulselt. In 1309 verkocht hertog Jan II van Brabant gemene gronden ‘aan de (vrije) mannen van Haaren bij Oisterwijk’. Zij betaalden daarvoor tweehonderd pond (zilver) ineens en vervolgens het vaste bedrag van vijf pond per jaar. Bij benadering lag dit uitgestrekt gebied tussen de Loonse en Drunense Duinen en de Essche Stroom, met in het westen nog delen van Udenhout en Laag Heukelom aan de Voorste Stroom en in het oosten tot bij Esch (de Esschevoort). De woeste gronden waren zeer belangrijk voor het dagelijks leven (Renes, 1999). Er werd geriefhout gehakt en er werden bijen gehouden. In de natte broekgebieden werd turf gestoken. Voor de boerenbevolking was het vruchtgebruik van de onontgonnen gronden van groot economisch belang. Ze werden gebruikt als extensieve weidegrond voor schapen en runderen. Verder leverden ze een grote hoeveelheid plaggen die werden gebruikt om mest mee aan te maken (Renes, 1999).
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Reglementen op de gemeijnth Hoewel de term woeste grond het tegendeel doet vermoeden, werd bijzondere aandacht en zorg besteed aan deze gronden. Op de meeste gemeijnten waren diverse regels van kracht die werden vastgelegd in een zogenaamd ‘banreglement’. Veelal werd een schutter (ook vorser en later veldwachter) aangesteld die toezicht hield. Hij zorgde er onder andere voor dat niet-gerechtigden geen gebruik maakten van de gemeynt, dat er geen buitendorps vee kwam weiden en dat er geen turf werd gestoken op plaatsen en in tijden dat dit verboden was. Bij overtreding nam hij het vee in beslag of liet hij de ten onrechte gestoken turf afvoeren naar het dorp. Het vee kon door de eigenaar tegen betaling van een boete worden terug verkregen of werd door de schutter verkocht. Ondanks deze reglementen traden regelmatig conflicten op. De stadhouder van Oisterwijk had al in 1715 Adriaan Adriaens van de Pas en nog 2 anderen aangehouden die met karren turf uit het Belverense ven waren gekomen. Op 4 juli 1716 hield de stadhouder van Oisterwijk weer iemand aan met een kar vol turf : “Waar comt gij met die turf vandaen?” “Dat bruyt u niet.” “Comt gij van Haeren?” “Jae” “Waer wilt gij met dien turff naer toe?” “Dat sceert u niet.” “Gaet gij hem niet verkcoopen? Als gij hem vercoopen wilt, dan zal ik het peert met de car hier houden.” En hij nam paard en kar in beslag. De opkomst van de adel Met het afnemen van het centrale gezag in de 10e eeuw kregen locale heersers, de grootgrondbezitters, mogelijkheden tot machtsontplooiing. De kapitaalkrachtige heren bouwden veelal een versterking die niet alleen verdedigbaar was, maar daarnaast ook mogelijkheden bood om de economische basis, namelijk de landbouw, op te bouwen. Naast de verdedigende functie leverde de versterking een belangrijke bijdrage aan de status en macht van haar bewoners. Kasteel Nemelaer wordt al in 1304 vermeld. Volgens de legende heeft het kasteel Nemelaer zijn naam gekregen na een kaartspel op het kasteel. De baron had al zoveel verspeeld dat hij zei noemhetmaar. En daar heeft de naam Nemerlaer mee te maken. De inzet was het kasteel en daarom heeft het de naam gekregen neemhetmaar, Nemerlaer. Het is echter meer waarschijnlijk dat de naam is afgeleid van de Amer, het waterloopje dat nu de Achterste Stroom heet en oorspronkelijk nabij het kasteel samenvloeide met de Voorste Stroom. De uitgang -laar duidt op een bosachtig moerassig terrein (Smulders, 1950). Adel langs de Essche Stroom Vermogende en adellijke Bosschenaren hadden al aan het einde van de Middeleeuwen belangstelling voor Esch. Zij kochten er grond en bouwden er omgrachte huizen. Zo schrijft Jacob van Oudenhoven in 1649 over de Meijerij: ‘seer vermaeckelijck voor de edelen om te wonen dewyle dat het hier hoogh ende droogh
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
landt is daer men altijds wegh kan ende geeft de Meyerye oock al mede syn wilt, gevoghelte ende bequaemheyt om te jagen ende te vissen, dat Edelen al mede aanlokt’ (Jacob van Oudenhoven 1649 &1670). Er hebben maar liefst 8 versterkte huizen gelegen bij Esch. Hun economische basis werden hoofdzakelijk gevormd door inkomsten uit de landbouw en visserij. Voor een gedetailleerde beschrijving van de omgrachte huizen wordt verwezen naar § 5.4.7. 4.2.5 De Nieuwe tijd (1500 na Chr. tot heden) ‘Rijzende akkers’ In de Middeleeuwen kenmerkte het landbouwsysteem zich nog in eerste instantie door een weide-braakstelsel. Hierbij fungeerden de percelen binnen het akkerlandcomplex afwisselend als akker en weiland. Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen tot aan de introductie van het kunstmest (einde 19e - begin 20e eeuw) werd naast de uitbreiding van het akkerareaal de landbouwproductie vergroot door een intensivering van bemesting. Hierdoor konden de akkers jaarlijks benut worden en hoefden ze niet meer braak te liggen. Humusrijk materiaal (zoals bosstrooisel, heide- en/of grasplaggen) werd gebruikt om de (vloeibare en vaste) dierlijke mest van het opgestalde vee te binden. Dit mengsel (stalmest, plaggen/ strooisel) werd vervolgens op de akker gebracht. Op deze manier kon de bodemvruchtbaarheid van het akkerareaal beter op peil worden gehouden. Omdat het humusrijke materiaal behalve organisch afval ook veel minerale bestanddelen (zand en of klei, afkomstig van de plaggen) bevatte, kon ten gevolge van eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke humushoudende bovenlaag ontstaan: een zogenaamd esdek. De productieverhoging veroorzaakte een grotere behoefte aan mest. Hiervoor was een grote veestapel nodig. Omdat steeds meer vee in het bos werd geweid en er ook op grote schaal plaggen en bosstrooisel gewonnen werd, degradeerde het nog aanwezige bos zo sterk, dat het geleidelijk verdween en er zeer uitgestrekte heidevelden ontstonden. Dat het vruchtgebruik van deze heidevelden voor de boerenbevolking van groot economisch belang was, wordt door Jacob van Oudenhoven in 1670 als volgt omschreven: “de woeste heijden sijn mede wel schrael ende magher maer geven noch eenighe nutticheijdt voor de inwoonders. Sij weijden daer op haere schapen ende halen hare beijen daer mede haer voetsel. De vlagghen die sij daer van halen ghebruijcken sij ten deele tot haren brandt ende ten deele om daer magher landt mede vet te maecken als het tot assen verbrandt of tot messe verrot is... De Ingeseetenen leven hier gantsch armlijckl ende zijn evenwel wercksaem I ende doorgaens gesondt en de stercke luydenl ende komen veel tot een seer hooghen Ouderdom. De meeste men ichte geneert sich met Landtbouwen I oock eenighe met de Schapen te hoeden die hier om de goede ghelegentheydt van de heyden veel syn .... “ (Jacob van Oudenhoven 1649 &1670). Tot voor kort werd aan het systeem van esvorming voornamelijk een laat-middeleeuwse datering toegeschreven. Uit recent onderzoek blijkt echter dat het grootRAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
ste deel van de essen voornamelijk gevormd moet zijn in de 16e t/m 19e eeuw (Dirkx e.a., 1991). In de nattere gebieden zoals de beekdalen zijn essen ontstaan in een korte periode. In tegenstelling tot de oude esgronden hebben deze snelle ophogingen waarschijnlijk voornamelijk een verbetering van de (grond)waterhuishouding tot doel gehad. De jonge essen zijn vooral aangelegd in de nattere delen van het gebied, waar de hogere grondwaterstand een belangrijke beperkende factor was voor het aanleggen van akkers. Landgoederen langs de Essche Stroom In het begin van de 19 e eeuw hadden vermogende Bosschenaren belangstelling voor het landelijke gebied. Zij kochten er grond en bouwden statige huizen De gronden eromheen werden ingericht na de laatste tuinmode (Renes, 1994). In de directe omgeving van het huis werd gestreefd naar een grote afwisseling in het bomenbestand. Exotische bomen als sequoia’s waren in die tijd populair. Verder van het huis werd gemengd loofbos, met veel eik en beuk aangelegd. Het loofbos werd afgewisseld door open stukken. Om het landgoed enigszins rendabel te maken, werden op omringende heidegrond, buiten het eigenlijke landgoed, productiebos (naaldhout) aangelegd. Bij de inrichting van productiebossen werd naar een compromis gezocht tussen productie en esthetiek door de aanleg van lanen en sterrenbossen. In de zomer fungeerde het landgoed als zomerverblijf. In de winter woonden zij in de stad. De landschapgoederen in het onderzoeksgebied die zijn ontstaan bij een al reeds bestaand kasteel of adellijk huis zijn het landgoed Nemelaer en Bleijendijk. De aanleg van de Steenweg Den Bosch richting Eindhoven heeft de ontwikkeling van landgoederen bij Esch gestimuleerd (Eikenhorst en Beukenhorst). De inpact van kunstmest en prikkeldraad op het landschap Aan het einde van de 19e en in de eerste helft van de 20e eeuw werd de balans tussen de cultuurgronden en de woeste gronden geheel verstoord. Met name de uitvinding van kunstmest zorgde voor drastische veranderingen in het landschap. Door de toepassing van kunstmest was de natuurlijke bodemvruchtbaarheid niet langer een beperkende factor. De woeste gronden verloren hun functie: plaggenbemesting en extensieve graaslanden waren niet langer noodzakelijk. Deze periode kenmerkte zich door een enorme ontginningsijver. Veel heidevelden werden vanaf 1880 in cultuur gebracht. Daarnaast heeft de invoering van het prikkeldraad een enorme invloed gehad op het landschap: houtwallen verloren hun functie als veekering en zijn op grote schaal gerooid. Verder vonden in de tweede helft van de 20e eeuw andere geleidelijke, grootschalige en planmatige veranderingen plaats. De geleidelijke veranderingen werden uitgevoerd door particulieren die voortdurend kleine ingrepen uitvoerden: het rooien van een houtwal, egalisatie van een dekzandkop en dergelijke. Daarnaast werden van hoger hand wegen aangelegd, akkerranden rechtgetrokken, nieuwe sloten aangelegd, terreinen geëgaliseerd en houtwallen gerooid. De nekslag werd na de Tweede Wereldoorlog toegediend. De gevolgen van 5 jaar bezetting door de Duitsers brachten de problematische situatie van veel kleinschalige boerenbedrijven en de achterstand van de Nederlandse landbouw aan
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
het licht (Andela, 2000). In vergelijking met andere landen lag hier het productieniveau laag. Nederland was niet in staat geweest om gedurende de oorlogsjaren haar eigen bevolking voldoende te voeden. Structurele hervormingen werden na de Tweede Wereldoorlog doorgevoerd. Productieverhoging, kostprijsverlaging en intensivering van de landbouw waren de kernpunten van het landbouwbeleid van de overheid. Daarnaast werd uit sociale overwegingen het landbouwbeleid gekoppeld aan het veiligstellen van de inkomensposities van de boeren door een subsidiesysteem voor landbouwproducten in de vorm van maximum- en minimumprijzen. De instrumenten om de doelstellingen te realiseren waren - naast onderwijs en voorlichting - de ruilverkavelingen. Veel aanvragen kwamen van de zuidelijke zandgronden, waar kleine, versnipperde verkavelingen de rationele landbouw belemmerden. Door ruilverkaveling kon een doelmatiger verdeling van de gronden worden verkregen. De ruilverkavelingen gingen gepaard met cultuurtechnische werken met het doel het rendement per hectare te vergroten. Ook de beekdal van de Essche Stroom ontsnapten niet aan de ruilverkavelingswerken. Om de beekdalgronden te optimaliseren voor landbouwkundig gebruik, is de Essche Stroom gekanaliseerd, verder verbreed en uitgediept. De verschillen tussen droog en nat zijn hierdoor genivelleerd. Na de ruilverkavelingswerken is in het beekdal zelfs akkerbouw mogelijk en onderscheidt het landgebruik in de beekdalen zich nauwelijks van dat op de (dekzand-)plateaus. Tevens zijn de beemden in het beekdal herverkaveld tot grote aaneengesloten percelen. Het Brabantse zandgebied heeft zich hierdoor ontwikkeld tot een agrarisch productielandschap met een industrieel karakter (Van der Heijden e.a., 2003). 4.2.6 Het collectieve geheugen van het landschap In het dal van de Essche Stroom bevinden zich fysieke relicten die getuigen van een rijke bewoningsgeschiedenis. Daarnaast kleven aan een landschap zowel persoonlijke als collectieve herinneringen. Het geheel aan plaatsen en de hieraan gekoppelde beelden vormt het decor van onze geschiedenis. Daarmee vormt het landschap een deel van onze identiteit, van ieder persoonlijk en van ons gezamenlijk. Enkele verhalen die direct of indirect gekoppeld zijn aan het beekdal van de Essche Stroom zijn in deze paragraaf kort samengevat. Voor de plaats waar de sage/vertelling is gesitueerd, wordt verwezen naar kaartbijlage 2 of 3. Sagen (sage/vertelling nr. 1) Over het kasteel Nemelaer deden diverse legendes de ronde. Zo zou de heer van Nemerlaer in Frankrijk een meisje hebben getrouwd. Zij wilde bij hem weggaan, maar dat kon niet omdat hij haar had opgesloten in een galerij. Daarom zit er smeedijzer om het kasteel van Haaren. Het meisje had heimwee en heeft uiteindelijk zelfmoord gepleegd. Om klokslag twaalf uur spookt ze nog steeds rond in het kasteel. Handelstroom door Esch valt stil (sage/vertelling nrs. 2 en 3) De Essche Stroom speelde een belangrijke rol in het handelsverkeer. Zo blijkt uit een kaart uit de 17e eeuw van Bleau dat de stroom zelfs bij laag water nog tot
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Haaren bevaarbaar was. Ondanks het feit dat de Essche Stroom druk bevaren was, vond de meeste handel plaats via de landwegen. Alhoewel de meeste wegen in en nabij het dal van de Essche Stroom dienden om de desbetreffende akkers of graslanden te bereiken, hadden enkelen een belangrijkere functie, namelijk als handelsweg naar Oisterwijk en Den Bosch. Door Esch liep zeker een handelroute van Den Bosch naar Luik, Aken en Maastricht. Het handelsvervoer via de wegen verliep zeker niet probleemloos. Alhoewel strikte richtlijnen voor het onderhoud van de bruggen en wegen vastlagen, waren de wegen in slechte staat. Ze hadden diepe geulen waar de paarden met moeite de volgeladen karren doorheen sleurden. Vooral in winterperiodes konden de wegen en met name de lagere delen zeer gevaarlijk zijn. In 1740 zijn Boxtel en Esch door het wegspoelen van de bruggen bijna 4 maanden afgesneden geweest van alle passage. De inwoners die zich bezighielden met het verhuren van voorspanpaarden, het houden van logement en herberg, waren hierdoor lang werkloos en mede door het stijgen der prijzen zijn velen tot armoede vervallen. In hetzelfde jaar dreigde het bestuur van het prinsdom Luik de verbinding naar de noordelijke Nederlanden vanaf Luikgestel om te leiden naar Breda vanwege de slechte staat van de wegen naar ‘sHertogenbosch. Ongevallen aan de Essche Stroom De grote ontbossing van het landschap vanaf de Late Middeleeuwen heeft ook zijn gevolgen gehad voor de Essche Stroom. Bomen houden immers water voor langere tijd vast waardoor hevige, langdurige regenval niet direct leidt tot overstromingen. Door het ontboste landschap stroomde het water veel sneller naar de rivieren waardoor er veel meer piekdebieten en bijgevolg overstromingen ontstonden. Voor mensen die nu langs de Essche Stroom wandelen of fietsen is het zeer moeilijk voor te stellen dat deze beek vooral in de wintermaanden kon transformeren in een brede, verraderlijke stroom. Onderstaande verhalen getuigen hiervan. Donderdag 28 februari 1737: Ongeval aan de lage brug te Esch (sage/vertelling nr. 2) Donderdagavond 28 februari 1737 is vanuit ’s Hertogenbosch een kar bespannen met 7 paarden en geladen met goederen, waaronder kandijsuiker op weg naar Luik. Tussen zeven en acht uur in de avond bereikten de voerlui de Lage Brugge in Esch, waar ze overvallen worden door een sterke stormwind met hagel, donder en bliksem. De lucht was zo donker dat de voerlui nauwelijks de paarden voor de kar konden zien. Toen de kar op het derde of middelste gebinte van de brug gekomen was, is deze in de stroom gestort. Het achterste paard is verdronken. Ondanks vele hulp van omwonenden, is het pas de volgende dag gelukt om de kar uit het water te trekken (naar Esch, R.38 fol 4.). Woensdag 7 januari 1931: Broodventer verdronken aan de weibrug tussen Boxtel en
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Haaren (sage/vertelling nr. 4) Sjef, een opgeruimde en goedlachse kerel van 24 jaar, werkt thuis bij zijn vader in Haaren als broodventer. Op 7 januari 1931, de dag na Driekoningen, vertrekt Sjef van Beckhoven voor zijn vaste bestelroute. Mogelijk wijkt Sjef door de hoge waterstand van de Essche Stroom af van zijn vaste route. In plaats van zijn klanten in Boxtel te bezoeken via de Belverse brug, begint hij nu zijn rit op de Belversedijk. Door gebruik te maken van de zogenaamde weibrug tussen Boxtel en Haaren hoopt hij een flink stuk af te snijden. De boeren in Luissel waarschuwen Sjef nog dat door de hoge waterstand de brug zonder leuningen, die zelfs in de zomer slecht is, niet te zien is. Laat in de avond, komen klanten uit de Belversestraat naar de winkel om brood te halen omdat ‘Sjef nog niet geweest is’. Dan dringt het besef door dat er iets verschrikkelijks gebeurt is en er wordt groot alarm geslagen. Dezelfde avond en nacht worden broden, bakkersartikelen en Sjefs jas teruggevonden. De volgende morgen wordt het dode paard en rijtuig uit het water gehaald. Na 3 dagen dreggen en zoeken is Sjef nog niet opgespoord. Als Sjef van Dinter en Jan Heesteers, een goede vriend van Sjef van Bechhoven, met een roeiboot aan het zoeken zijn, komt het lijk plots bovendrijven. Jan schrikt zo erg dat hij overboord valt en zelf ternauwernood aan de verdrinkingsdood ontsnapt. Onder grote belangstelling wordt de jonge broodventer op maandag 12 januari 1931 begraven (figuur 7). Wat zich die woensdagmiddag precies heeft afgespeeld op de weibrug, zal niemand ooit achterhalen. Waarschijnlijk is Sjef met zijn gespan een eind op de brug gekomen maar is het paard en het rijtuig van de brug gevallen toen er een wiel afreed. Om het paard te redden, is Sjef vermoedelijk mee gaan trekken. Hierbij heeft hij een misstap begaan en is hij in verraderlijke vloed beland waar hij na een eenzame doodstrijd verdronken is. Koninklijk potig bier aan de Essche Stroom (sage/vertelling nr. 5) Rond 1900 bevond zich langs de oude provinciale weg, net over de Essche Stroom, de Koninklijke Halsche Stoombierbrouwerij en het woonhuis van bierbrouwer Hub van Leeuwen. De speciale smaak van de Halsche bieren van Hub waren wijd en zijd bekend. De kwaliteit status van Koninklijke brouwerij was geheel terecht. In het boek ‘Boxtel kijk nauw eens’ wordt namelijk verteld dat hij bij het bereiden van het bier kalverpoten gebruikte die verpakt in een zak in de brouwketel gehangen werden om het bier een speciale smaak mee te geven. Naamsverandering (sage/vertelling nr. 6)
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 7 ]
Figuur 7. Doodsprentje van Sjef.
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
De Essche Stroom heeft door de tijd heen diverse naamsveranderingen ondergaan. De oudst bekende naam was de Dieze. Later volgen de namen de Amer, de Nemer of Emer. Het mannengasthuis dat vroeger Emerhorst heette, verwijst naar de naamgeving Emer. Rond 1700 wordt de Essche Stroom vermeld als de Dommel of Dommelstroom. In de loop van de 19e eeuw krijgt de beek de naam Essche Stroom toebedeeld. Tot in het begin van de 20e eeuw was de Essche Stroom rijk aan een keur aan vissen. Op de beek waren dan ook vele (beroeps) vissers actief. Er werd niet alleen gevist in de beek. Door adellijke families werden visvijvers aangelegd. Aan het einde van de 19 e eeuw valt het visbestand op de Essche Stroom terug als gevolg van het lozen van afvalstoffen op de beek door de leeren textielindustrie van Oisterwijk en Tilburg. De heer Verhoeven uit Haaren wist te vertellen dat de Essche Stroom enorm stonk: “Voordat ik de beek overstak, haalde ik diep adem. Ik hield mijn adem in totdat ik de overkant had bereikt. In die tijd was de Essche Stroom bekend onder de naam Vuil Stroom”. De Essche Stroom als oorlogsdecor In het dal van de Essche Stroom hebben in de herfst van 1944 vele gevechtshandelingen plaatsgevonden (Wols, 1995). Hoe de lokale gemeenschap de oorlogsjaren heeft beleefd, klinkt door in verhalen. Voordat oorlogsherinneringen en persoonlijke getuigenissen aan bod komen, is het belangrijk de context te schetsen waarin dezen zich afspeelde. Na de verovering van Antwerpen en Brussel in september 1944 leek de bevrijding van Nederland nog maar een kwestie van dagen. Niets bleek minder waar. Terwijl de geallieerde troepen na de inname van Antwerpen enkele dagen rust namen, wisten de Duitsers een verdedigingslijn op te werpen langs het Albertkanaal. Om de vaart weer in de opmars terug te brengen, werd de operatie Market Garden gelanceerd. Het plan hield in dat 3 luchtlandingsdivisies achter de Duitse linies werden gedropt met als doel de bruggen bij Arnhem, Nijmegen en Grave in bezit te nemen en te behouden totdat het oprukkende Britse 2e leger de bruggenhoofden had bereikt. Vele jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen waarvan een deel zweefvliegtuigen (gliders) vlogen op 17 september over Noord-Brabant en Gelderland. In de dagen tussen 20 en 29 september kwam de hele operatie in een kritieke fase. De grondtroepen van het 2e Engelse leger, die een corridor moesten creëren richting de veroverde bruggen, stuitten op felle aanvallen van Duitse legeronderdelen. Het gevolg was dat de legereenheden die bij Arnhem waren gedropt zich uiteindelijk moesten terugtrekken richting Nijmegen. Het resultaat van de operatie Market Garden was dat er een 80 km lange corridor was gecreëerd vanaf het zuiden van Noord-Brabant tot aan Nijmegen. Aan de grenzen van de corridor werd echter nog voortdurend gevochten, hetgeen gepaard ging met zware artilleriebeschietingen. In deze dagen vielen ook in de Kleine Meierij rake klappen. Om strategische redenen verschansten de Duitsers zich op de westoever van de Essche Stroom. Het beekdal vormde het decor van het strijdtoneel. Het verhaal van de Essche Stroom gedurende de oorlogsjaren bestaat niet alleen
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
uit strategische beslissingen, tactische manoeuvres en veldslagen. Het is ook het verhaal van tragedies, moed, opofferingsgezindheid, gruwelijkheden en persoonlijk falen. Deze verhalen zijn vaak gekoppeld aan een specifieke plek in het landschap. Op de plek zelf is vaak geen spoor (meer)te zien dat verwijst naar de oorlogsjaren. Toch zijn deze plaatsen in het collectieve geheugen van de lokale gemeenschap gegrift. Tijdens gesprekken met lokale mensen - ook generaties die de oorlogsjaren niet hebben meegemaakt - wist men te vertellen waar onderduikers hebben gezeten, waar vliegtuigen zijn neergestort, waar gestrande geallieerde soldaten zich verschuilden, waar mensen uit eigen gelederen het slachtoffer zijn geworden van oorlogshandelingen en waar sabotageacties zijn uitgevoerd. Plekken in het landschap zijn hierdoor mentale ankerplaatsen van oorlogsherinneringen geworden. Om ook bezoekers van de streek deelgenoot te maken van het oorlogsverleden, zijn in Boxtel op enkele plekken oorlogsmonumentjes geplaatst. In deze rapportage is een aantal oorlogsherinneringen opgenomen waarvan het beekdal van de Essche Stroom het decor vormde. Van gestrande militairen tot een georganiseerd Kampinaleger (sage/vertelling nr. 7) Marinus Verhagen uit Esch zag op 17 september 2 Amerikaanse gliders die getroffen waren door het Duitse afweergeschut. De gliders moesten een noodlanding maken op de Helvoirtse baan onder Esch. Hij zocht de landingsplaatsen op en trof er 32 bemanningsleden aan. Verhagen voerde de hele groep mee naar een klein bosje aan de Essche Stroom dat hun een voorlopige schuilplaats bood. Omdat de Duitsers langs de beek patrouilleerden, leidde hij de volgende nacht de 32 Amerikaanse soldaten naar een betere schuilplaats: een dennenbosje onder het buurtschap Tongeren. Door Duitse troepenverplaatsingen in en rond Boxtel was ook deze schuilplaats niet langer veilig. Een nieuwe schuilplaats voor langdurig gebruik werd ingericht langs de Smalle Stroom (Beerze). Er werden wachtposten uitgezet en de voedselvoorziening werd geregeld via Huize Kampina. Ook deze plaats bleek slechts betrekkelijk veilig, want rond 10 oktober waren de Duitsers begonnen met het bouwen van een brug over de Smalle Stroom in de buurt van Balsvoort. De Duitsers zaten zo dicht bij de schuilplaats van de Amerikanen dat deze hen goed konden horen. Toen op een dag enkele Duitsers gingen wandelen langs de Smalle Stroom kwamen ze plotseling oog in oog te staan met een Amerikaanse wachtpost. De Duitsers schrokken van deze onverwachte confrontatie en maakten zich ijlings uit de voeten. Onder leiding van de lokale verzetsleider Klaas Dekker werd een schuilplaats aangelegd op de heide van Kampina. Deze schuilplaats groeide uit tot een kampement waar andere gecrashte vliegtuigbemanningen en gestrande parachutisten hun toevlucht zochten. Deze uitgegroeide groep werd echter bij het naderen van de geallieerde grondtroepen van de Corridor steeds onrustiger. Ze wilden eindelijk eens een keer in actie komen. Aangezien de Duitsers aan het terugtrekken waren, besloten de meer dan honderd Airbornes vanuit de Kampina op te rukken naar Boxtel. Boxtel werd hierdoor 2 keer bevrijd: eenmaal op 23 oktober door het ‘Kampinaleger’ (figuur 8) en andermaal op 24 oktober officieel door de troepen van het 12e Britse leger.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[3 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 8. Oorlogsmonumentje bij Roond dat herinnert aan het ' Kampinaleger'.
Oorlogsherinneringen van Jos van Esch Jos was in de herfst van 1944 bij een boer werkzaam op de Ruiting. Hij is een van de laatste getuigen die het oorlogsgeweld aan de Essche Stroom in de herfst van 1944 van dichtbij heeft meegemaakt. De Duitsers hadden de brug bij Esch en de Belversche Brug laten springen. Ze hadden zich verschanst in loopgraven die zich op de noordwestrand van het beekdal, tussen de Belversche Straat en de Essche Stroom bevonden. De loopgraven waren door lokale bewoners op bevel van de Duitsers aangelegd. Het beekdal was hierdoor een stevige verdedigingslijn geworden. Het front dreigde in westelijke richting te stagneren. Omdat de brugovergangen waren opgeblazen waardoor de beek een natuurlijke barrière vormde, kon het zware materiaal niet worden ingezet. Dit veranderde toen de Engelsen een noodbrug wisten aan te leggen ten oosten van de Ruiting, ter hoogte van Kronenput. Lichte tanks en vlammenwerpers werden ingezet. Boerderijen op de Ruiting werden belegerd. Bij het ontzetten van de Rouwdonck stuitten de Engelsen op een schuilkelder die was aangelegd in de voortuin (sage/vertelling nr. 8). De ingang van de kelder was afgesloten met stro. Wie had zich hier verschanst? Waren het Duitsers of de bewoners van de Rouwdonc (de familie Van den Broek) die zich hier hadden verstopt? Om zich hiervan te vergewissen, werd er ter hoogte van de ingang meermalen gesommeerd dat de aanwezigen in de schuilkelder zich kenbaar moesten maken. Een reactie bleef uit. Een van de Engelsen zou nu naar binnen moeten gaan, wat natuurlijk een risicovolle onderneming was. Om het risico bij deze hachelijke onderneming zo klein mogelijk te houden, werden enkele kogels afgevuurd die door het stro drongen en vervolgens Kees van den Broek troffen. Kees was dodelijk getroffen en overleed ter plaatse. Er werd die dag hevig gevochten op de Ruiting (figuur 9) en Setersheike. Vele
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 9. Munitiekisten en een gasmaskerbus die na de oorlog op het boerenerf op de Ruiting zijn achtergelaten.
Duitsers werden krijgsgevangen gemaakt. De frontsituatie was onduidelijk. Het werd niet uitgesloten dat er binnen het veroverde gebied nog Duitsers aanwezig waren die zich niet hadden overgegeven. Mogelijk zaten nog Duitsers in de schuur van de familie Van de Sande op de Ruiting. Om de eventueel aanwezige Duitse militairen te dwingen tot overgave, werd de schuur in brand gestoken. Niemand kwam naar buiten. De schuur was leeg. Het vuur begon steeds feller te branden en sloeg uiteindelijk over naar het rietendak van het woonhuis van de familie Van der Sande. Om te voorkomen dat het huis afbrandde, werden Duitse krijgsgevangenen het dak opgestuurd om het vuur te blussen. Onder erbarmelijke omstandigheden werd gepoogd het rieten dak te verwijderen. De Duitsers op het dak dreigde hierdoor levend geroosterd te worden. “Ja, die jongens hebben het die dag erg slecht gehad”. Tijdens gevechten op de Ruiting is een aantal Engelse en Duitse militairen gesneuveld. In het heetst van de strijd konden de slachtoffers niet altijd worden meegenomen. Plaatselijk werden de gesneuvelden begraven in ondiepe kuilen. Twee Duitsers waren tegenover de Rouwdonk begraven. Vijf Engelsen waren ongeveer 150 m ten zuiden van de Rouwdonc achtergelaten. Later zijn de soldaten opgehaald en herbegraven op speciaal aangelegde militaire begraafplaatsen. Jos heeft in die dagen een aantal Britse militairen persoonlijk leren kennen. Een groep van 25 militairen, waaronder ook enkele bekenden van Jos, kregen de opdracht de gietijzeren brug bij Halder te veroveren op de Duitsers (sage/vertelling nr. 9). Deze brug moest een belangrijk bruggenhoofd vormen voor de aanval op Den Bosch. Vol vertrouwen in de goede afloop trokken de soldaten onder leiding van een commandant richting de Halderse Brug. Tien militairen keerden terug van deze missie.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 10. De bijzonder rijke grafinventaris uit een van de Romeinse graven die bij Hoogkeiteren zijn ontdekt (uit Bloemers e.a., 1981).
‘Het verleden in het heden’ Het stroomgebied van de Essche Stroom heeft een rijke bewoningsgeschiedenis gekend. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Halder en Esch veel belangstelling gekregen van archeologen. De toevalsvondst van een grote Romeinse muntschat in de Essche Stroom bij Halder en het bijzonder rijke grafveld van Hoog Keiteren hebben in die dagen landelijke publiciteit gekregen (figuur 10). De in die dagen uitgevoerde opgravingen werden op de voet gevolg door lokale bewoners. Inwoners van Esch hebben vele uren doorgebracht op het opgravingsterrein van Hoog Keiteren. De opgraving heeft zoveel indruk gemaakt op de lokale bevolking, dat er besloten werd een klein monumentje op te richten ter herinnering van de opgraving. Op de dorpspomp in de bewoningskern van Esch is een bronzen kopie geplaatst van het barnstenen Bacchus beeldje dat in een Romeins graf bij Hoog Keiteren is aangetroffen. Ook voor kinderen was het grafveld een bron van inspiratie (figuur 11). ‘Een kolonel en een kat in de zak’ (sage/vertelling nr. 10) Eén van de rijkste Romeinse grafvelden van Nederland is in de jaren 50 van de 19e eeuw op de Kollenberg te Esch aangetroffen. Enkele jaren later kwamen aan de overzijde van de Esche Stroom, in Hoogkeiteren, nog rijkere graven aan het
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 11. Kindertekening van de archeologische opgravingen bij Hoog Keiteren.
licht. De graven hadden een zeer rijke grafinventaris, waaronder luxeglas, luxe vaatwerk, sieraden en zelfs een barnstenen beeldje van de wijngod Bacchus. De doden in deze zeer rijke graven hebben tot een welgestelde exclusieve bovenlaag van de bevolking gehoord. Hun residenties, waarschijnlijk villa’s, moeten hebben gelegen in de directe omgeving van de grafvelden. Toen in 1961 een nieuw graf werd ontdekt, waarvan redelijkerwijs werd gedacht dat het eveneens een zeer rijke grafinventaris zou hebben, werden grote middelen ingezet. Men besloot het graf in zijn geheel naar een laboratorium in Amersfoort te brengen. Met medewerking van de landmacht werd om het graf een stalen kist gemaakt. De operatie staat in de analen van de Nederlandse krijgsgeschiedenis vermeld als operatie ‘Taartschep’ (figuur 12). Jos van Esch, die menig uur op de opgraving had doorgebracht, laten we aan het woord; “Het was aanvankelijk de bedoeling dat onder de ‘deskundige’ leiding van een kolonel het gevaarte met behulp van een hijskraan op een dieplader werd geplaatst. De hijskraan bleek onvoldoende capaciteit te hebben om het gevaarte op te tillen. Op bevel van de kolonel werd een tweede hijskraan van Amersfoort richting Esch gedelegeerd. Deze twee machines moesten de klus wel kunnen klaren. Nadat de kabels aan de stalen kist waren bevestigd, werd onder toeziend oog van onze kolonel het gevaarte opgetakeld. Het ritme van takelen werd aangeven door de strateeg die daarbij gebruik maakte van zijn militaire staf. Toeziende boeren, die door de dagelijkse praktijk waren geschoold, zagen dat de hellingshoek van de masten van de hijskranen verre van ideaal was om de zware last te torsen. Hierdoor kon de optimale kracht die de machines kunnen ontwikkelen, niet worden benut. Een golf van verontwaardiging ging door het toekijkende publiek toen beide hijskranen kantelden. De leiding werd overgenomen. Uiteindelijk tilde de hijskranen het 24 ton zware gevaarte op een dieplader”. Of hierbij de carrièrekansen van de kolonel zijn ‘gesneuveld’, wist Jos niet te
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 12. Operatie 'Taartschep' (uit Bloemers e.a., 1981).
vertellen. Het nachtelijke transport richting Amersfoort werd door de militaire politie begeleid. Toen het graf in het laboratorium geborgen werd, bleek het slechts enkele, niet eens bijzondere bijgaven te bevatten. “Romeinse muntschat in het niemandsland?” (sage/vertelling nr. 11) Vele gemeentegrenzen zijn afgebakend door natuurlijke grenzen. Vooral beken werden hiervoor benut. Ook de gemeentegrens tussen Vught en Sint-Michielsgestel werd vastgelegd door een beek. De grens was een denkbeeldige lijn in hart van de beekbedding. Dit leverde nogal eens verwarring op tussen de desbetreffende gemeenten. Vooral bij calamiteiten in de beek waaraan kosten waren verbonden, was het onduidelijk wie voor de kosten moest opdraaien. Er werd nogal eens geprobeerd de kosten af te wimpelen op de buurman. Een tegenovergestelde situatie deed zich voor op Halder in 1962. Bij de kanalisering van de Essche Stroom is een hoop zand op de Vughtse oever terecht gekomen. De zandhoop bleek vol met zilveren Romeinse munten te zitten. De eerste munten werden gevonden door spelende kinderen. Bij het onsystematisch doorzoeken worden meerdere munten gevonden. Om ‘meer systematiek’ in het zoeken te brengen, werd de op het Vughtse gelegen zandhoop op een vrachtwagen geladen en afgevoerd naar het kleinseminarie Beekvliet in Sint-Michielsgestel. De grond is daar gezeefd. Dit onderzoek heeft vele zilveren Romeinse munten opgeleverd. De vraag is nu wie de eigenaar is van de muntschat. Is dit de gemeente Sint Michielsgestel, de gemeente Vught of misschien de vinders (de spelende kinderen) die misschien recht hebben op de helft van de munten. Van de kinderen is niets meer vernomen. Zowel Vught als Sint-Michielsgestel claimen de muntschat. De muntschat op Halder is tot op de dag van vandaag zeer bekend. Niet alleen
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
onder de lokale bevolking en archeologen, maar ook onder schatgravers die met hun metaaldetector de oevers van de Essche Stroom afzoeken.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
5 Cultuurhistorische verwachtingskaart 5.1 Inleiding Cultuurhistorische resten en vooral archeologische vindplaatsen zijn niet rijkelijk in het beekdal van de Essche Stroom vertegenwoordigd. Dit betekend echter niet dat er nauwelijks archeologische resten in het beekdal aanwezig zijn. Vele resten zijn afgedekt door relatief jonge sedimenten en daardoor (nog) niet ontdekt. Cultuurhistorische waarden zijn niet willekeurig over het beekdallandschap verspreid, maar zijn gerelateerd aan bepaalde landschappelijke eenheden of elementen. De morfologie van het studiegebied is als ondergrond gebruikt om de relatie tussen de verspreiding van cultuurhistorische resten en het beekdallandschap inzichtelijk te maken. Aan de hand van de geomorfologische en bodemkaarten in combinatie met cultuurhistorische informatie ontstaat zo een indruk van aanwezige en mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in beekdalen. Dit hoofdstuk dient samen met de kaartbijlagen 2 en 3 te worden gelezen.
5.2 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden Volgens de IKAW (ROB, 2001) geldt voor het deel van het beekdal van de Essche Stroom een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. De middelhoge trefkans is gebaseerd op de aanwezigheid van de natte eerdgronden (beek- en gooreerdgronden). Voor de laarpodzol-, veldpodzol- en veengronden geldt een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden.
5.3 Bijstelling van de archeologische verwachting De IKAW geeft voornamelijk een verwachting voor de aanwezigheid van nederzettingsterreinen en grafvelden. Op basis van de aanwezigheid van een dikke humeuze bovengrond (eerdlaag) geldt voor een groot deel van het plangebied volgens de IKAW een middelhoge verwachting. Onder de hoge eerdgronden worden immers veelal goed geconserveerde vindplaatsen aangetroffen. De lage eerdgronden in het beekdal van de Essche Stroom hebben echter een zeer lage grondwaterspiegel (grondwatertrap III). Ze werden in het verleden dan ook overwegend als gras- en hooiland gebruikt. Dit wordt bevestigd door de vele beemdentoponiemen die zijn opgetekend (zie kaartbijlagen 2 en 3) en de voor beemden typische verkavelingspatroon die op historische kaarten staat afgebeeld (Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990). Het grondwaterregime speelde een belangrijke rol bij de locatiekeuze voor nederzettingen, akkerarealen en grafvelden. Met uitzondering van de restanten van de RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
drogere dekzandruggen, waaraan op de IKAW een lage verwachting is toegekend, was het beekdal te nat voor bewoning. Er worden op de lage eerdgronden en veengronden dan ook geen archeologische vindplaatsen van deze aard verwacht. Dit wordt bevestigd door het geringe aantal vindplaatsen die in het beekdal van de Essche Stroom zijn aangetroffen. Toch mag het beekdal niet als minder waardevol worden beschouwd. Hier kunnen vindplaatsen voorkomen die gerelateerd zijn aan deze specifieke geomorfologische eenheid (Roymans, 2005). Met andere woorden: de archeologische verwachting voor het beekdal van de Essche Stroom dient bijgesteld te worden.
5.4 Het definiëren van de verwachtingszones 5.4.1 Nederzettingen/kampementen Over het algemeen kan gesteld worden dat beekdalen niet voldoen aan locatiekeuzefactoren voor kampementen of nederzettingen. Toch moet niet uitgesloten worden dat in het beekdal specifieke (tijdelijke) bewoningsplekken hebben gelegen die in verband gebracht moeten worden met de jacht. Deze kampementen worden vooral verwacht op kleine, zandige opduikingen in het beekdal. Deze zandige opduikingen kunnen afgedekt zijn door relatief jonge beeksedimenten. De Essche Stroom maakt deel uit van de middenloop van het stroomgebied van de Dommel. In de benedenloop en in mindere mate in de middenloop kunnen bewoningssporen zijn afgedekt. In deze delen van het beekdalstelsel vindt namelijk de meeste sedimentatie plaats (zowel in dikte van de pakketten als in de breedte van de zone waar sedimentatie plaatsvindt). Locatiekeuze nederzettingsporen Nederzettingsporen worden vooral verwacht op kleine, zandige opduikingen in het beekdal. Op de bodemkaart met schaal 1:50.000 staan deze kleine, zandige opduikingen niet aangegeven. Bodemkaarten zijn een vereenvoudigde weergave van de bestaande toestand die enigszins kan afwijken van de realiteit. Dit betekent dat over de gehele lengte van het beekdal van de Essche Stroom nederzettingssporen kunnen voorkomen. Figuur 13. Houten pijl met stenen pijlpunt (uit Drenth & Brinkkemper, 2001).
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
5.4.2 Voedselvoorziening Beekdalen werden gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan flora en fauna. Voor de mens was op een relatief korte afstand een grote verscheidenheid aan voedselbronnen voorhanden. Zeker is dat het beekdal vanaf de Steentijd is gebruikt als foerageergebied. Om deze reden beantwoorden de flanken van beekdalen aan de locatiekeuze van kampementen en nederzettingen. In beekdalsedimenten kunnen jachtattributen (pijlpunten, harpoenen, netten, klemmen, fuiken, visstekers, viskorven, aalstallen, etc.; zie figuur 13) voorkomen die dateren uit de periode Steentijd tot diep in de 20e eeuw. De eerste bronnen die getuigen van jacht en visserij dateren uit de Late Middeleeuwen. Met de opkomst van het grootgrondbezit in de Middeleeuwen wist de lokale adel de jacht- en visrechten in de omgeving te verkrijgen. De jacht werd niet alleen beoefend om het schadelijk wild te bestrijden of om het menu te verrijken, maar ook om de status te verhogen en vriendschapsbanden aan te halen (Renes, 1999). Bij het kasteel Nemelaer hoorden ook het recht op de jacht en de visserij in een groot gebied. In een beschrijving van het kasteel en zijn bezittingen uit 1495 staat dat toen ook Helvoirt deel uitmaakte van de ‘warande’ (het jachtrecht) van de Nemerlaer. Naast wild vormde ook vis een aanvulling op het menu (figuur 14). De oudste tot nu bekende vermelding van visrecht op de Essche Stroom dateert uit 1380 en was in handen van Eligius van den Aker. Deze Eligius bezat ook goederen in Haaren, Esch en Liempde. Het visrecht begon waarschijnlijk bij “Den Belverse Eijck” en liep tot aan “ten Rade” onder Lucel (vermoedelijk de Luisselse Watermolen). Door het ontstaan en groei van Den Bosch steeg de vraag naar voedsel. Tevens nam de vraag naar vis toe door de kerk voorgeschreven vleesloze dagen. Op de Dommel en Essche Stroom waren dan ook vele (beroeps-) vissers actief. In Den Bosch ontstond een vismarkt. Er werd niet alleen gevist op de beek. Vele versterkte huizen langs de Essche Stroom benutte waarschijnlijk de gracht als vijver. Door kleine ingrepen kon de gracht gebruikt worden als vis- of bewaarvijver. Daarnaast beschikte vele versterkte huizen langs de Essche Stroom ook over speciaal aangelegde vijvers die vaak aangelegd waren in het beekdal. Vaak zijn hiervoor oude meanders van de Essche Stroom gebuikt. De visvijver werd door middel van een gegraven sloot verbonden met de beekloop. Hierdoor was het mogelijk de visvijver langzaam leeg te laten lopen waardoor de vis ‘geraapt’ kon worden en het water verschoond. Tevens kon het nodige onderhoudswerk aan de drooggevallen vijver worden verricht zoals het bekalken van de bodem en het verwijderen van ongewenste plantensoorten. Ook werden door landedelen visrechten verpacht aan beroepsvissers. Vooral bij watermolens lag hun voorkeur om de viskorven uit te zetten. Het extra zuurstofrijke water bij de molensluis was een goede visstek (Dinter, 2001). Ook de molenaar pakte natuurlijk zijn graantje mee. Als tegenprestatie voor het plaatsen van de aalkorven (fuiken) bij de molensluis kreeg hij een portie vis.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[4 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 14. Fuiken (Aalkorven) voor het vangen van paling (uit Verhagen, 1998).
Het jacht- en visrecht bleef nog lange tijd een privilege van de adel. Hoewel de gewone bevolking zonder toestemming van de heer geen rechten had om wild te vangen, werd er waarschijnlijk toch volop gestroopt (figuur 15). Sporen van jacht en visactiviteiten in het beekdal van de Essche Stroom Jachtattributen als pijlen, fuiken, harpoenen, loden kogels, visstekers (figuur 16), klemmen, etc. zijn de neerslag van jachtactiviteiten in het beekdal. Deze attributen kunnen niet aan een bepaalde zone in het beekdalstelsel worden toegewezen. Over de gehele lengte van het beekdal kunnen deze voorwerpen worden aangetroffen. Het betreft hier hoofdzakelijk puntlocaties. Jachtattributen die gemaakt zijn van organisch materiaal kunnen alleen voorkomen in zones van beekdalen waar de bewaarcondities gunstig zijn. Organische artefacten moeten namelijk ingebed zijn in natte beeksedimenten waardoor deze zijn afgesloten van zuurstof. Artefacten van bot mogen bovendien niet in aanraking komen met sterk verzuurd water.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 15. Pentekening van stropers die door de lokale heer op heterdaad worden betrapt (uit Verhagen, 1998).
Grachtengordels en speciaal aangelegde visvijvers hebben een duidelijke ruimtelijke invulling gekregen. Deze zijn relatief gemakkelijk terug te vinden op de kadastrale kaart van 1832, archiefstukken en soms in toponiemen. Langs de Figuur 16. Twee palingstekers en een witvissteker (uit Davids, 1991).
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Essche Stroom ter hoogte van de Ruiting is zelfs een speciaal vishuis gebouwd. Waarschijnlijk functioneerde dit huis naast adellijke woning ook als visafslag. 5.4.3 Beekovergangen Tot in de jaren 30 van de 20e eeuw waren onverharde wegen in de winterperiode bijna onberijdbaar. In de diep ingesneden karrensporen bleef het water staan. Op de relatief laaggelegen plaatsen was de weg een grote modderpoel. De geschiktste tijd om te reizen was ongetwijfeld de zomer. De wegen waren in dat jaargetijde over het algemeen droog en goed begaanbaar. Ongeacht het seizoen, vroeg of laat zou het pad van een reiziger gekruist worden door water. Vooral beekdalen waren verkeersonvriendelijke obstakels. Niet iedere plek was geschikt om het beekdal te doorkruisen. De voorkeur ging uit naar een plek waar het beekdal zich vernauwt, waardoor de natte zone relatief smal is. Deze zones konden worden overgestoken via een knuppelpad, een doorwaadbare plaats (voorde) of een brug. De oversteek van een beek/rivier door middel van een brug bracht minder risico met zich mee dan bij een voorde. Het gebruik van een voorde om het dal te doorkruisen, was als het ware een stap in het duister. Het gevaar om in de slappe ondergrond van een doorwaadbare plaats weg te zakken, bleef aanwezig, zeker voor zwaarbeladen karren met voermannen die de specifieke conditie van de bedding van een voorde niet kenden. Bovendien kon niet gegarandeerd worden dat het beekdal het gehele jaar door via een doorwaadbare plaats doorkruist kon worden. Vaak waren de voorden alleen goed begaanbaar gedurende de droge perioden. Door de bouw van een brug werd de overgang gedurende het gehele jaar veilig gesteld. Hoogstwaarschijnlijk waren er al bruggen in gebruik in de Romeinse tijd. Enkele jaren geleden is een houten Romeinse brug ontdekt in het beekdal van de Tungelroyse Beek bij Stramproy (Limburg; figuur 17). Vergelijkbare bruggen hebben waarschijnlijk ook gelegen in het onderzoeksgebied. Figuur 17. Reconstructietekening van een Romeinse brug die bij Stramproy is aangetroffen.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Het ontstaan en groeien van steden en het hieruit voortkomende handelsverkeer in de loop van de Late Middeleeuwen heeft waarschijnlijk het vervangen van voorden door bruggen gestimuleerd. Beekovergangen in het beekdal van de Essche Stroom In vergelijking met de heuvelachtige gebieden zijn de hoogteverschillen in de Zuid-Nederlandse zandgebieden weinig uitgesproken. Dit neemt niet weg dat zelfs de minst geringe hoogteverschillen in sterke mate bepalend zijn geweest voor de locatiekeuzen van doorwaadbare plaatsen en bruggen. De voorkeur had een plek waar het beekdal relatief smal en het water niet te diep was, de oevers niet te steil waren en de ondergrond uit stevig materiaal bestond. In 1960 is tijdens veldwerk door studenten van de Landbouwhogeschool te Wageningen in het beekdal van de Oude Leye een houtenconstructie ontdekt die voldoet aan de locatiekeuze van een overgang. De constructie is 25 m lang en bestaat uit in de as van de weg liggende overlangse balken met daarop dwarsliggers van beukenen eikenhout met een opvulling van fijner elzenhout (Roymans, 2006). De constructie moet waarschijnlijk in verband gebracht worden met een knuppelpad of een doorwaadbare plaats. Om te voorkomen dat men in de slappe ondergrond van het beekdal wegzakte, werden er dwarsliggende stammetjes geplaatst. Hierdoor werd de draagkracht van de zompige laagte verbeterd. De ouderdom van de oversteekplaats is niet vastgesteld. Vergelijkbare constructies (uit de Vroege IJzertijd) zijn recentelijk ontdekt bij in de Lei bij Riel (Noord-Brabant). Zowel voorden als bruggen hebben een naam. De beekovergangen zijn vaak genoemd naar nederzettingen waar ze in of bij liggen of naar de plaats waar de weg over de brug heenleidde. Ook in het onderzoeksgebied is sprake van een aantal toponiemen dat verwijst naar bruggen. Ook in de Late Middeleeuwen heeft in de directe omgeving van de houten constructie een doorwaadbare plaats gelegen. In een archiefstuk uit 1489 wordt namelijk van de Esschervoert gesproken (Den Bosch, R. 1258 fol 189). De Belverse Brug heeft al een lange tijd een belangrijke functie als doorgangsroute. De brug wordt reeds vernoemd in 1541. De ligging van de Belverse Brug is niet toevallig gekozen. De kleine dekzandrug tussen de Rosep en de Essche Stroom werd als het ware als ‘bruggenhoofd’ gekozen om het brede beekdal over te steken. Bij Esch wordt in 1381 in en archiefstuk melding gemaakt van 2 bruggen over de Essche Stroom bij Esch (Den Bosch, R. 1208 fol 268). De eerste brug ligt bij het Mannegasthuis en wordt de Hoge of Overste Brug genoemd. De tweede brug ligt bij Baarschot en wordt de Lage, Kasteelse of de Neersche Brug genoemd. Een andere belangrijke brug over de Essche Stroom lag bij Halder en werd de Halderse brug genoemd. De ouderdom is niet bekend. In de 19e eeuw is de houten brug vervangen door een gietijzeren brug die aan het einde van de Tweede wereldoorlog in de lucht is gevlogen. Hoewel in de archieven geen brug staat vermeld bij de watermolen bij Luissel, is het toch zeer aannemelijk dat de watermolen aan beide oevers bereikbaar was.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Ook bij Bruggelaer (een brugtoponiem) heeft tot in de jaren 30 van 20e eeuw een houten brug gelegen. Het is in het jaar 1931 dat op deze brug een dodelijk ongeluk is gebeurd (zie § 4.2.6). Beekovergangen werden gedurende een lange periode gebruikt, onderhouden en gerepareerd. Dit betekent niet automatisch dat de overgang eeuwenlang op dezelfde plaats bleef liggen. Achterstallig onderhoud van de toegangsweg en bedding konden de reden zijn dat de voorde zich verplaatste. Moeilijk berijdbare plaatsen werden namelijk gemeden door naast de kapot gereden beekovergang te rijden. Op zulke plekken kon spontaan een nieuwe overgang ontstaan. Daarnaast konden beken tijdens hevige regenval uitgroeien van een rustig kabbelend beekje tot een beek met een tijdelijke brede bedding waarin het water relatief snel kon worden afgevoerd. Als gevolg van de hoge stroomsnelheid nam ook de erosie toe, waardoor de beekovergang kon verspoelen. Het is daarom niet verwonderlijk dat in de vernauwing van een beek meerdere restanten van beekovergangen aanwezig kunnen zijn (Roymans, 2005). In die zin is het beter te spreken van zonevaste dan van plaatsvaste beekovergangen. Hoogstwaarschijnlijk kennen de genoemde beekovergangen een hogere ouderdom. Misschien dateren sommige beekovergangen wel uit de Romeinse tijd. Hoe de voorgangers eruit hebben gezien, blijft gissen. Misschien waren de eerste beekovergangen doorwaadbare plaatsen die later vervangen zijn door houten bruggen. 5.4.4 Afvaldumps De mens heeft door de tijd heen enorm veel afval geproduceerd. Afval bleef in de regel niet op de woonvloer rondslingeren. Het spectrum bestaat doorgaans uit houtskool, as, slachtafval, verbrand en onverbrand bot, gebroken vaatwerk, versleten werktuigen, niet bruikbaar vuursteen dat vrijkomt bij het maken van vuurstenen artefacten, verbrande natuurstenen en verbrande leem. Het afval werd verzameld en gedumpt op een plaats waar niemand er last van had. Vaak werd het afval gestort in de directe omgeving van het kampement of nederzettingsterrein in een laagte zoals in de beekbedding of een oude meander. Afvaldumps in het beekdal van de Essche Stroom De aanwezigheid van de mens op de flanken van het beekdal heeft ook zijn weerslag gehad op de trefkans van afvaldumps in het beekdal. Hoe rijker de bewoning op de flanken van het beekdal, des te groter de kans op het voorkomen van afvaldumps in beekbeddingen en oude, verlande meanders. In het beekdal van de Essche stroom is nabij Esch een dergelijke dump aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer 38140). Tijdens de veldverkenning in het kader van onderhavig onderzoek is ook in het dal van de Dommel bij Halder een vermoedelijke afvaldump uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat het aantal afvaldumps in het beekdal vele malen groter is. Mogelijk moeten afvaldumps vooral gezocht worden in de directe omgeving
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
van de beekovergangen. Op deze plekken kon men relatief eenvoudig het afval dumpen. Mogelijk werd het afval ook gebruikt om de toegangsweg naar een beekovergang op te hogen en te versterken. In de Nieuwe tijd werd hier vooral puin voor gebruikt. 5.4.5 Rituele deposities Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat natte, ‘natuurlijke’ plaatsen in het landschap zoals moerassen, rivieren, beekdalen, bronnen en vennetjes, een aantrekkingskracht hebben gehad op het ritueel deponeren van gebruiksvoorwerpen (Fontijn, 2002). De vondsten bestaan meestal uit complete stenen of bronzen bijlen, zwaarden, speerpunten, sieraden, ketels, schalen, agrarische werktuigen, molenstenen en munten en soms ook menselijk en dierlijk bot (Bradley, 1990). Het gaat bij depositie om een ruimtelijk gestructureerde handeling. Het betreft geen specifieke plek, maar een zone waarin vaak eeuwenlang voorwerpen werden gedeponeerd. Veel voorwerpen werden, alvorens zij gedeponeerd werden, dagelijks gebruikt. Vooral voorwerpen die een lang gebruiksleven achter de rug hadden, werden uiteindelijk geselecteerd voor depositie in een beekdal of moeras. Waarschijnlijk raakten voorwerpen tijdens hun levenscyclus geleidelijk meer en meer verweven met de identiteit en sociale status van individuen of groep (Fontijn, 2002). Mogelijk was het de bedoeling de cyclus te beëindigen door het object in het moeras of rivier te werpen of misschien was het offer een onderdeel van een systeem van uitwisseling van geschenken. Geschenken onderhouden immers de vriendschap. Dit systeem omvat niet alleen de leden van een groep, maar ook de doden en de goden. Naar de exacte betekenis van een rituele depositie blijft het echter gissen. Het met opzet deponeren van voorwerpen in of nabij het water kent een lange traditie die mogelijk teruggaat tot in de Steentijd (Fontijn, 2003). Rituele deposities kenmerken zich alleen door de gedeponeerde objecten (zgn. puntlocaties). Dit heeft als gevolg dat dergelijke vondsten lastig op te sporen zijn. Rituele deposities in het beekdal van de Essche Stroom Gezien vanuit het landschap liggen deposities vaak in de periferie van gecultiveerde plaatsen: in de grenszone tussen territoria van verschillende groepen mensen. Waarschijnlijk werden vooral beken, rivieren en moerassen op grond van hun geomorfologische kenmerken gekozen als grenszone van een territorium. Dit betekent dat het gehele beekdal van de Essche Stroom rituele deposities kunnen voorkomen. Toch lijkt het er op dat in het beekdal zones zijn te onderscheiden waar objecten werden achtergelaten. Er lijkt een voorkeur te zijn voor samenvloeiingen van rivieren/beken en beekovergangen. Hoogstwaarschijnlijk moeten de bronzen bijl (ARCHIS-waarnemingsnummer 21602) en de Romeinse muntschat bij Halder (ARCHIS-waarnemingsnummer 14004) geïnterpreteerd worden als rituele deposities. Beide vindplaatsen liggen in de directe omgeving van de plaats waar de Essche Stroom samenkomt met de Dommel (figuur 18). Het betreft mogelijk geen specifieke plekken, maar zones waarin soms eeuwenlang voorwerpen werden gedeponeerd. Om deze reden zijn de plaatsen waar rituele
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 18. Samenvloeien van de Essche Stroom en de Dommel bij Halder.
deposities zijn aangetroffen of worden verwacht, ruim gedefinieerd. Voor de zones waar de Romeinse munten en een bronzen bijl zijn aangetroffen, geldt een hoge trefkans voor rituele deposities. De zones waar beekovergangen worden vermoed, komt overeen met de zones waarvoor een middelhoge trefkans geldt voor rituele deposities. 5.4.6 Watermolens Door de opkomst en groei van de steden in de Late Middeleeuwen nam de vraag naar meel toe. Boeren gingen meer en meer voor een markt produceren. Het is daarom niet vreemd dat in deze periode de diameter van de molenstenen toenam, waardoor de meelproductie kon worden opgevoerd. Door de grote omvang van de molenstenen was het niet meer mogelijk de molen handmatig te laten draaien. Naast windkracht werd ook gebruik gemaakt van het stromende water in beken als energiebron om de zware molenstenen te laten draaien. Het malen van graan was de belangrijkste functie die door de eeuwen heen door water- en windmolens werd verricht. Daarnaast werden molens ook voor andere doeleinden toegepast, onder andere voor het zagen van balken en planken, voor het persen van olie, het vollen van laken en het malen van eikenschors. Oliemolens werden gebruikt voor het persen van olie uit lijn- en raapzaad. ‘Vollen’ betekent het aanhechten van wolharen. Tijdens het volproces kwam via het rad een stel hamers in beweging die een onderliggend stuk geweven stof beklopten, waardoor de lakenstof verdichtte. Het vollen maakte de stof niet alleen dichter, maar ook steviger en meer warmte-isolerend. Daarnaast werd ook eikenhout vermalen tot schorsmeel. Eikenhout bevat namelijk veel looizuur dat noodzakelijk was voor het looien van huiden in kuipen.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 19. Houten watermolen (Molen van 'Loon' bij Waalre).
Over het algemeen liggen de stichtingsjaren van de meeste watermolens in Noord-Brabant in de 12e en 13e eeuw (Zoetmulder, 1974). De eerste watermolens bestonden geheel uit hout (figuur 19). Het bedrijfsgebouw en woongedeelte lagen niet onder één dak. Het woongedeelte lag vaak afzonderlijk in de directe omgeving van de watermolen. Om te voorkomen dat de watermolen wegzakte in de slappe ondergrond van de beek werd het gebouw gefundeerd op eikenhouten heipalen. Van de Middeleeuwen tot aan de Napoleontische tijd waren watermolens (zoals ook veel hoeven) in bezit (of vielen onder verantwoordelijkheid) van de plaatselijke adellijke families of kloosters en werden verpacht aan molenaars. De pachter van een hoeve was verplicht om zijn graan te laten malen in de plaatselijke molen: de zogenaamde dwang- of banmolen. Om het water zo efficiënt mogelijk te benutten, stuwde de molenaar het water zo hoog mogelijk op. Niet alleen werd er een waterreservoir opgebouwd, maar ook de waterstroom werd hierdoor krachtiger om het molenrad te laten draaien. Een molenaar diende wel rekening te houden met andermans belangen. Omdat laaglandbeken weinig verval kennen, was het opstuwen van water tot een hoogteverschil van een meter enkele kilometers stroomopwaarts merkbaar. Dat vroeg om afspraken en regels waaraan iedere molenaar zich had te houden. De dagelijkse praktijk bleek anders. Het recht om het water bij de molens op te stuwen, heeft eeuwenlang aanleiding gegeven tot conflicten. Vele archiefstukken waarin geschillen over waterpeilkwesties worden besproken, zijn getuigen van botsende belangen tussen boeren en de molenaar. Molenaars hielden het waterpeil zo hoog als zij voor het eigen bedrijf nodig vonden en bekommerden zich niet om de overlast. Vooral bovenstrooms veroorzaakte het te hoog opstuwen van het water overstromingen van landerijen. Dit kon tot gevolg hebben dat voor het gemengde bedrijf noodzakelijke hooi- en graslanden tijdelijk verloren gingen. Keizer Karel V moest eraan te pas komen om het probleem op te lossen. Op bevel van Karel V werd in 1545 een plakkaat uitgevaardigd waarin het maximaal toelaatbare waterpeil (pegel) per watermolen werd vastgesteld (Zoetmulder, 1974). RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Problemen die voortkwamen uit het opstuwen van het water, konden enigszins worden opgelost door de aanleg van een molenbeek (Renes, 1999). Een molenbeek takte stroomopwaarts af van de natuurlijke beek en hield, door een geringer verval, het water kunstmatig hoog. Een stuw in de natuurlijke beek ter hoogte van de molenbeek zorgde ervoor dat een constante hoeveelheid water (nodig om het molenrad te laten draaien) de molenbeek instroomde. Het overtollige water stroomde over de stuw en werd afgevoerd door de natuurlijke beek. Voorbij de molen kwam de molenbeek weer samen met de natuurlijke beek. Omdat de natuurlijke beek naast de molenbeek bleef functioneren, werd de waterschade voor de aanliggende landerijen beperkt. Veel molens zijn intussen verdwenen. De gebouwen die van hout waren opgetrokken, konden de eeuwen niet trotseren. Alleen in de ondergrond bevinden zich nog vaak sporen van de verdwenen molens. Watermolens in het beekdal van de Essche Stroom In een acte uit 1380 wordt in een omschrijving van het visrecht van Eligius vanden Aker een watermolen op de Essche Stroom ten noorden van Luissel vermeld. Zijn visrecht op de Essche Stroom begon bij ‘Den Belverse Eijck’ tot aan ‘ten Rade’ (molenrad) onder Lucel. De ligging van een watermolen op die plek wordt versterkt door de aanwezigheid van een molenbeek. In een schepenenakte uit 1557 wordt melding gemaakt van een oliemolen op de Essche Stroom. Volgens de beschrijvingen moet de watermolen gezocht worden in de directe omgeving van de brug bij Baarschot. Een kort veldbezoek bevestigde de aanwezigheid van een watermolen. In een hoek van een perceel is als eigendomsmarkering een halve molensteen gebruikt (figuur 20). De molensteen is enkele jaren geleden gevonden bij het graven van een sloot. Op grond van een Figuur 20. Molensteenfragment van de voormalige oliemolen bij de brug bij Baarschot.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
mogelijke aanwezigheid van een molenbeek bij de Belverse Brug, wordt de aanwezigheid van een derde watermolen op de beek niet uitgesloten (Dirkx e.a., 1991). Een watermolen is meer dan een bedrijfsgebouw. De watermolen kende naast een bedrijfsgebouw ook een stuw, een molenbeek of molenvijver en een molenkolk. De molen lag bij een brug zodat de molen vanaf beide oevers bereikbaar was. Er is dus sprake van een ensemble. In die zin is het beter te spreken van een watermolenbiotoop. Om deze reden zijn de zones waarin resten van een watermolenbiotoop kunnen voorkomen, ruim afgebakend. 5.4.7 Verdedigingswerken Kastelen en versterkte huizen hebben een zeer nauwe relatie met het omringende landschap. Zij stellen namelijk eisen aan hun omgeving. In het verleden zijn de meeste verdedigingswerken om deze reden in beekdalen of moerassen gebouwd. Vaak werd er een strategische plek uitgekozen die vervolgens nog werd verbeterd. Bestaande heuvels binnen het waterzieke gebied werden verder opgehoogd, nieuwe heuvels en aarden wallen aangelegd en in het beekdal of moeras werd een gracht gegraven. Vooral in de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn vele versterkingen en verdedigingswerken aangelegd. De vestigingsplaats van kastelen en versterkte huizen moest niet alleen verdedigbaar zijn, maar moest daarnaast ook mogelijkheden bieden om een economische basis op te bouwen. Die economische basis omvatte vrijwel altijd landbouw. Het landschap werd aangepast zodat de economische basis werd versterkt door ontginningen of de stichting van nederzettingen. Economie en verdediging hingen dus nauw met elkaar samen. Naast verdediging en machtscentrum droeg het kasteel ook een belangrijke bijdrage aan de status van haar bewoners. Met de Tachtigjarige Oorlog (1568- 1648) brak een onrustige periode aan, waarbij zowel door de door de strijdende partijen (de Spanjaarden en de Hollanders) als door de gewone bevolking vele versterkingen en verdedigingswerken werden opgericht. Diverse steden in Brabant werden veroverd met het doel vandaar uit de zuidgrens te beschermen. Kastelen, versterkte huizen en versterkingen in of op de rand van het beekdal van de Essche Stroom Alleen een kapitaalkrachtige heer kon een kasteel bouwen dat voldeed aan de eisen die de oorlogvoering stelde. Binnen het onderzoeksgebied komt alleen Kasteel Nemelaar hiervoor in aanmerking. Nemelaer wordt namelijk in de 15e eeuw beschreven als het ‘Hoghe huys’ met grachten en valbruggen (Dirkx e.a., 1991). Versterkte huizen zijn in het onderzoeksgebied volop aanwezig. Op kaarten uit de 18e eeuw en 19e eeuw vallen diverse boerderijen in Esch op omdat ze volledig omgracht zijn. De omgrachtingen moeten niet zozeer in verband gebracht worden met de verdediging, maar vooral met de status en macht van haar bewoners. Alleen een kapitaalkrachtig persoon was immers in staat om dergelijke werkzaamheden uit te laten voeren. Vele eigenaren van de omgrachte boerderijen hadden belangrijke functies in het nabijgelegen Den Bosch. RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[5 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
De hoeve van Lambert Millinc van Gerwen. Deze hoeve lag bij de Eschervoort en vormden samen de Gulickse hoeve ‘De hoeve op den Grotenacker’, zijnde een hoeve met twee bouwhuizingen. Na 1655 gescheiden, waarna de Gerwense en Gulickse hoeve ontstonden. Lambert Millinc van Gerwen was voor 1655 schout van Helmond en gehuwd met Joffr. Maria van Honselaer. Hoeve ‘De Roudonck’ “Gelegen onder Haaren en Essche”, zo wordt de ligging van de hoeve vaak beschreven in de schepenprotocollen. Hoeve ‘De Roudonck’ ligt momenteel aan de Ruiting. Onderzoeksgegevens over dit pand voeren terug tot 1316. Metta genaamd van Rudonc verkoopt dan samen met haar dochter Metta, haar zoons Daekinus, Bartholomeus en Joannes en haar schoonzoon Godekinus haar goederen aan Henricus Berewout op 1 maart 1316. De Peyser was een stuk land dat bij de Roudonck hoorde, op dit stuk land lag een cijnsplicht aan de abdij van Echternach. Ook het huis langs de Roudonck en het nabijgelegen Vishuis waren omgracht. De hoeve van Hubertus van den Leemputte. Gelegen op de hoek van de Ruiting en de Koolwijksestraat. In 1642 wordt de hoeve omschreven als een “omwatert hoochhuysken ende erve binnen de omgraft”. Op 7 november 1642 vindt er een deling plaats tussen Hendrik van de Leemput en Johanna van Ravesteyn. Zij was de weduwe van Mr. Jan van de Leemput. Het huis Swanenborgh Gelegen in het beekdal van de Essche Stroom aan de Haarenseweg 13d. De oudst bekende eigenaar van Swanenborgh was jonker Adam de Borchgreve, die in 1579 voorkomt in de onderhoudscedulle van bruggen en dijken. Swanenborgh (figuur 21) Figuur 21. Het huis Swanenborgh.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
kwam uit het bezit van de familie Muijkens en was vermoedelijk een pachthoeve van hoeve de Roudonck op de Ruiting. Mechteld van Hedel huwde jonker Wolfaert Endevoets. Wolfaert werd na het overlijden van Mechteld, in 1613 eigenaar van Swanenborg en tot 1805 bleef het in handen van deze familie. Het Mannengasthuis Het Mannengasthuis, Haarenseweg 20, ligt aan de Essche Stroom die in de Middeleeuwen Emer of Nemer werd genoemd, later Aa, Run en Dommelstroom. Maarten van Elmpt, visser van beroep, en Ida Roetaert hebben bij testament van 6 maart 1491 het Oudemannengasthuis gesticht. Op 20 september 1485 had Maarten dit gebouw gekocht van Herman, zoon van Bartholomeus die Momber. De oudst bekende eigenaar is Henric van Haaren, die in het Hertogelijk cijnsboek van circa 1340 als eigenaar wordt genoemd. Het Mannengasthuis was bestemd voor de huisvesting van zes mannen en een vrouw die met de huishouding was belast. Deze bestemming heeft het pand meer dan 500 jaar behouden. In 1887 werd de gracht gedeeltelijk gedempt. Hoeve De Spanckert “Gelegen inde parochie van Esch by de leege brugge”. Uit een charter van 12 december 1611 blijkt dat er een gedwongen verkoop plaats vindt van het omgraven huis “De Spankert”. Het wordt dan omschreven als zijnde: “een hoeve lants ende omgraven huys, met een houten brugge te weeten huysingen, erven, schuer, hoff ackerlanden, weylanden, hoylanden, houtwasschen”. Het is onduidelijk hoe lang dit proces gelopen heeft, want verder op in het charter wordt vermeld: “Item een stucxken lants daer dómgraven huys op gestaen heeft rontomme inden waeter geheten d’Aa oft Dommel liggende”. Dit charter geeft hoe dan ook aan dat de Spankert een omgrachte hoeve was. Huize Baerschot Huize Baarschot is prachtig gelegen aan de Essche Stroom in de nabijheid van de Baerschotsebrug (ook wel Lage Brug genoemd). De veldnaam Baerschot komt reeds in de 14e eeuw voor. Het is echter onduidelijk wanneer de hoeve Baerschot is ontstaan. In 1501 geeft Jacob Henrics van den Meerendonk een hoeve bij de brug te Esch op Baerschot in erfcijns aan Lambert van den Hezenacker. Bij deze hoeve hoorden 2 huizen alsook visrechten. In 1558 heeft Lambert van den Hezenacker de Baerschot nagelaten aan zijn schoonzoon Thomas Peterse Lootgieter, die op zijn beurt het goed op 6 november 1604 in cijns geeft aan zijn zoon Thomas Lootgieter. Het wordt dan omschreven als een omgraven huis met visserij. In het verpondingregister van 1715 wordt Baerschot vermeld als ‘kasteel’. Op deze hoeve rustte ook een cijnsplicht aan de abdij van Echternach. Bovenhuizinge ‘De Leeuwenborgh’ Leewenborgh is gelegen in het dal van de Essche stroom. Jonker Rogier van Broeckhoven bezat circa 1640 “het omgraven steenen vervallen huysken ofte slotken genaemd Leewenborgh, met den hof, erve, grachten ende cingel rontsomme ende de geheele visscherye ofte Laeck by ’t huysken”. Hij had het geërfd
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
van Heer Josephus Doetelaer, prior van de Carthuisers te Antwerpen. Het is niet duidelijk wanneer huize Leewenborgh gesticht is, maar als het in 1640 omschreven wordt als een vervallen huis mag men aannemen dat hier gaat om een oud huis. Leewenborgh is in de 18de eeuw eigendom geweest van de familie Sopers. De invloed van de Zuider Frontier op de Essche Stroom Gedurende de Tachtigjarige Oorlog werd Esch enige malen geplunderd en gebrandschat; inkwartieringen van zowel vreemde als Staatse troepen waren aan de orde van de dag, met name in de Tachtigjarige Oorlog en dan vooral ten tijde van de belegering van Den Bosch in 1629. Ook konden vanuit deze vestigingen uitvallen naar het zuiden gedaan worden. Door het toenemende gevaar van een inval door Franse troepen vanuit het zuiden werd in de loop van de 18e eeuw de Zuider Frontier ingericht. Dit was een linie die bestond uit diverse verdedigingswerken en inundaties. De inundaties rond Den Bosch brachten problemen met zich mee. Verklaring aan het Corpus van Esch: “Door het opstoppen van het water ende de riviere de Dommel omtrent de stadt van S’ Bosch tot verbeteringe der fortificatiën aldaar, is het dorpje Esch tgene onbedijckt is gedurende desen oorlogh soodanigh geinundeert, dat meer dan 2/3 der beemden, weijden ende ackerlanden zijn overstroomt ende dras geweest ende nog zijn, sulcx dat de ingesetenen daarvan geen off seer weijnig proffijt hebben kunnen genieten, maar veeltijts genootsaackt sijn geweest haar vee en beesten te stouwen op de dorre heijden”. Verdedigingswerken uit de 19e eeuw Nadat Napoleon in 1814 de Franse kroon had moeten neerleggen, werd in 1815 het Koninkrijk de Nederlanden geboren. Koning Willem I regeerde over dit Koninkrijk waartoe ook België behoorde. Door de grote verschillen tussen godsdienst en taal bleef er een wijde kloof tussen beide bevolkingen. Dit leidde in 1831 tot de afscheiding van België. Willem I hield na de ‘Tiendaagse Veldtocht’ in 1831 zijn leger aan de Noordbrabants-Belgische grens in een soort ‘mobilisatie-situatie’ gedurende 9 jaar, tot 1839. Ook in Haaren en Esch waren gedurende 9 jaar veel soldaten ingekwartierd. De Prins van Oranje, de latere koning Willem II, bevelhebber van het Nederlandse leger, ging op zoek naar een mogelijkheid om in Brabant een eventuele Belgische inval te kunnen stoppen. Bovenal zoekt hij een plek waar hij het Nederlandse veldleger zo gunstig mogelijk kan plaatsen. Een plek waar dit veldleger zich kan beschermen in geval van een directe aanval en een plek van waaruit het zich zo makkelijk mogelijk kan verplaatsen naar een ander deel van de grens indien daar een aanval op plaatsvindt. Hij vindt deze plaats in het gebied rond ’s-Hertogenbosch. Veilig gelegen achter verschillende riviertjes (o.a. de Dommel, Essche Stroom en de Leije). Op een aantal plaatsen worden in deze riviertjes dammen gelegd zodat het water opstuwt en buiten de oevers treed. Op plaatsen waar de vijand toch de riviertjes kan kruisen, bijvoorbeeld daar waar een brug over een riviertje ligt of waar het terrein te hoog is om onder water te zetten (te inunderen), laat de Prins van Oranje kleine verdedigingswerken aanleggen. Ook aan de Essche Stroom en bij Esschervoort hebben enkele verdedigingswerken uit deze periode gelegen. Bij het Zettersheike en bij de Hoge en Lage Brug in RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Essch lag in die tijd een aarde wal, een veldwerk, opgeworpen ter verdediging van de Hollandse soldaten. Deze veldwerken maakten deel uit van de Zuider Frontier die in die periode beter bekend stond als de Noord-Brabantse (water) Linie. Het komt in 1839 niet tot een treffen en kort daarna wordt er vrede gesloten. De verdedigingswerken verliezen hun waarde en vervallen. Zichtbare sporen van de verdedigingswerken (m.u.v. 2 redoutes bij Boxtel) zijn in landschap niet meer terug te vinden. Wel worden in de ondergrond nog sporen van de verdedigingswerken verwacht in de vorm van grachten. 5.4.8 Scheepvaart De beken en rivieren kunnen worden beschouwd als de levensaders van de zandgebieden. De aanwezigheid van stromend water trok mensen aan. Naast de voorziening van drinkwater en de mogelijkheid tot visvangst vormden de beken en rivieren een belangrijke migratie- en handelsroute. Over water kon bovendien transport van goederen plaatsvinden. De weeromstandigheden hadden een grote invloed op de bruikbaarheid van de land- en vaarwegen. Terwijl vervoer over zandwegen gehinderd werden door perioden van regen en dooi, betekende voor de waterwegen droogte en strenge vorst slechte condities. De zandwegen waren in de wintermaanden meestal slecht begaanbaar waardoor transport van goederen over land nauwelijks mogelijk moet zijn geweest. Het net van waterlopen in Noord Brabant bood hiervoor ten dele een uitkomst. Een bijkomend voordeel voor het goederentransport over de binnenwateren was dat mogelijk grote vrachten, die niet veel onkosten konden lijden, relatief goedkoop te vervoeren waren. Het vervoer via de binnenwateren, zelfs over de Maas moet niet overschat worden. Rivieren en beken moeten namelijk een zekere diepte kennen om binnenvaart mogelijk te maken. Inzicht in de hydrologie leert dat rivieren en beken tijdelijk of in het geheel niet bevaarbaar waren. In het najaar en winter waren beddingen relatief diep en breed, maar in de zomer waren ze veelal ondiep en smal. Het opstuwen van het water heeft ongetwijfeld ook een negatief effect gehad op de scheepvaart op de beken. De molenstuwen vormden barrières voor het scheepvaartverkeer. Door de plaatsing van stuwen nam de stroomsnelheid af, waardoor voor de molensluis sedimentatie optrad. In relatief korte tijd konden hierdoor zandbanken in de beekbedding ontstaan die de beek of rivier vrijwel ontoegankelijk maakten voor scheepvaartverkeer. Sporen van scheepvaart op de Essche Stroom Waarschijnlijk is de Essche Stroom al in de Prehistorie bevaren. Zo is in 1964 tijdens de kanalisatie van de Essche Stroom op circa 4 m onder het maaiveld een restant van een boomstamkano aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer 37066). Alhoewel de datering van de kano onbekend is, kwamen dergelijke kano’s vooral in de Prehistorie voor.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 22. Afbeelding van twee pleiten uit de 15e eeuw.
Hoewel de bewijzen ervoor ontbreken, kan het zeker niet uitgesloten worden dat de Essche Stroom gedurende de Romeinse tijd (op bescheiden schaal) is benut als vaarweg. De handelsnederzetting op Halder ligt niet voor niets op de plaats waar de Essche Stroom en de Dommel samenvloeien. De meeste handel, vooral van massagoederen zoals aardewerk, bouwmaterialen en levensmiddelen, ging over water waarbij de Dommel en de Essche Stroom belangrijke transportroutes waren. In de Late Middelen werd tussen Den Bosch en Oisterwijk druk handel bedreven. Vanzelfsprekend speelde ook de Essche Stroom hierbij een rol. Archiefstukken uit de Late Middeleeuwen getuigen dat in deze periode de Essche Stroom is benut als vaarweg. De bevaarbaarheid van de beek was geen vanzelfsprekende zaak. Er zijn dan ook archiefstukken waarin bepalingen waren vastgesteld omtrent de breedte en diepte van de beek. In het gemeentearchief van Oisterwijk bevinden zich 2 bevestigingen van de week- en jaarmarkten te Oisterwijk (uit 1355 en 1434 door resp. Jan III en Filips de Goede). Als voorwaarde wordt gesteld “dat zij den stroem vander rivieren geheiten die Diese tusschen den Bossche ende Oesterwijck doen ruijmen ende openhouden” (Smulders, 1950: 128). Al in 1448 is in een rekening van het Groot Ziekengasthuis in Den Bosch een kostenpost geboekt voor het vervoeren van 6 pleijten (kleine platbodems; figuur 22) met hout van Moergestel via de Dieze naar Den Bosch (Smulders, 1950: 129). Er zijn ook archeologische aanwijzingen dat er gedurende de Late Middeleeuwen is gevaren op de Essche Stroom. Tijdens een archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden op de Ruiting zijn in een oude meander van de Essche Stroom zogenaamde bootpunters (figuur 23) aangetroffen evenals een houten constructie die mogelijk in verband gebracht kan worden met een aanlegsteiger (Roymans, 2007). Een ijzeren bootpunter zat op het uiteinde van een lange stok die gebruikt werd om de platbodem voort te duwen. De lengte van de mogelijke aanlegsteiger is niet vastgesteld vanwege het voornemen de constructie in situ te behouden. Een tweede aanwijzing voor aanlegsteigers is terug te vinden op de kadastrale kaart uit 1832. Ter hoogte van de Hoge Brug en Lage Brug bij Esch bevinden zich aan westzijde van de beekovergangen gegraven inhammen. Dit zijn ideale plaatsen voor aanlegsteigers. Op deze plek was het relatief eenvoudig goederen aan of af te voeren. De veronderstelde aanlegsteigers liggen namelijk aan de hoofdwegen door Esch. Tevens vormde de hier verankerde bootjes geen belemmering voor het varende verkeer op de Essche Stroom. Mogelijk werden de aanlegsteigers ook gebruikt door plaatselijke vissers die hier hun bootjes vastlegden.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 23. Bootpunters die in een oude meander van de Essche Stroom zijn aangetroffen.
De grachtengordels om de versterkte huizen stonden in verbinding met de Essche Stroom met de bedoeling de grachten van vers water te kunnen voorzien en stankoverlast te voorkomen. Het is om deze reden goed denkbaar dat de adellijke bewoners van de versterkte huizen gebruik hebben gemaakt van de verbinding met de beek om per boot het huis te bereiken. Het is om deze reden niet uitgesloten dat de bewoners beschikten over een eigen aanlegsteigertje aan huis. Stookhout en turf konden relatief eenvoudig per boot worden aangevoerd. Gezien de geringe breedte van de Essche Stroom was het niet eenvoudig voor boten om elkaar te passeren. Dit gebeurde waarschijnlijk in de breed uitgeschuurde buitenbochten (kolken) van de beek. Tot in de 18e en 19e eeuw heeft nog in beperkte mate scheepvaart plaatsgevonden op de Essche Stroom tussen Oisterwijk en ’s Hertogenbosch. De laatste melding van scheepvaart op de Essche Stroom dateert uit het begin van 20e eeuw. Bewoners uit Hal vervoerden vee naar de veemarkt van Den Bosch per platbodem die getrokken werd door de jonge mannelijke bevolking van Hal. In oude beddingen van de Essche Stroom kunnen (resten van) boten uit de periode Prehistorie t/m Nieuwe tijd voorkomen. Deze resten kunnen over de gehele lengte van de beek voorkomen. Sporen van aanlegsteigertjes kunnen met name voorkomen bij de Romeinse handelsnederzetting op Halder, bij de historische beekovergangen bij Esch en mogelijk in de directe omgeving van versterkte huizen. 5.4.9 Agrarisch gebruik Het is momenteel nog niet duidelijk hoe de beekdalgronden in de periode Prehistorie t/m de Vroege Middeleeuwen zijn gebruikt. Ongetwijfeld hebben deze RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
gronden een rol gespeeld op het economisch vlak. Het beekdal was niet alleen een gunstig jacht- en visgebied. Daarnaast werden in het beekdal ook grondstoffen en hout gewonnen en afval gedumpt. Welke rol de beekdalgronden in de agrarische bedrijfsvoering speelde, blijft het gissen. Mogelijk werden de beekdalgronden gebruikt als weidegrond en als hooiland. Zeker is dat gedurende de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd de beekdalen een essentiële rol hebben gespeeld in de agrarische bedrijfsvoering. Het belang dat de boerenbevolking aan het beekdallandschap hechtte, laat zich indirect lezen op historische kaarten. Op historische kaarten worden beekdalen gekenmerkt door een netwerk van kleine, regelmatige en onregelmatige perceeltjes die vaak afgebakend zijn door kleine slootjes die zorgden voor de afwatering. Met andere woorden: er zijn in het verleden enorme inspanningen gedaan om beekdalen in te richten voor het gebruik als hooiland. Deze inspanningen zijn te begrijpen als men beseft hoe belangrijk de graslanden waren voor het landbouwbedrijf. De omvang van het akkercomplex werd namelijk bepaald door de hoeveelheid mest die een boer tot zijn beschikking had. Door het gebruik van de beekdalgronden kreeg de boer meer wintervoer tot zijn beschikking. De hoeveelheid wintervoer bepaalde hoeveel vee in de winter doorgehouden kon worden. Hierdoor werd de hoeveelheid mest bepaald waarover de boer kon beschikken. Op haar beurt bepaalde de hoeveelheid mest de omvang van het akkeroppervlak dat men onder de ploeg kon houden. De omvang van de wei- en hooilanden bepaalden de welvaart van een boer en dorp en stelde paal en perk aan de groeikracht van het akkerareaal. Sporen van agrarisch gebruik in het beekdal van de Essche Stroom Op de kadastrale kaart van 1832 is te zien dat een groot oppervlak van het beekdal van de Essche Stroom in gebruik was als weidegebied en hooiland. De hooilanden lagen het dicht bij de beek, in de laagste gebiedsdelen. De overstromingen van de hooilanden (en soms ook van de weilanden) werd in de wintermaanden over het algemeen niet als ongunstig ervaren. De stroomsnelheid van laaglandbeken is voldoende groot om zeer kleine voedselrijke gronddeeltjes te verplaatsen. Bij overstroming liep de stroomsnelheid terug en bleven deze gronddeeltjes achter in de beemden. Hierdoor bleef een laagje slib achter wat de bodemvruchtbaarheid van het hooiland ten goede kwam. Het is de vraag of de overstroming kunstmatig werd verricht. Kunstmatige bevloeiing werd soms mogelijk gemaakt door een uitgebreid netwerk van kleine slootjes en sluisjes en dammen in het beekdal (Burny, 1999). Door het water in de beekbedding op te stuwen, stroomde het voedselrijke water via het netwerk van kleine slootjes over de vloeiweiden. In de nu bekende archiefstukken met betrekking tot de Essche Stroom wordt geen melding gemaakt van het bewust opstuwen van water. Wel wordt in archieven regelmatig gesproken van wateroverlast. 5.4.10 Houtwinning Tot aan de industriële revolutie was hout een van de belangrijkste grondstoffen. Hout werd niet alleen gebruikt als brandstof, maar ook als bouwmateriaal voor
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
bouwwerken, transportmiddelen, werktuigen, huisraad, omheiningen en doodskisten. Met andere woorden: men was vanaf de wieg tot in het graf omringd door hout. De beekdalgronden waren een belangrijke houtleverancier. Ongetwijfeld werd al in de Prehistorie hout in de beekdalen gewonnen. Vanaf de Middeleeuwen werden broekbossen beheerd als hakhoutbossen. Na het rooien van de bomen bleef de onderstam achter. Op de onderstam groeide nieuwe scheuten waardoor de onderstam na verloop van tijd een typische verdikking kreeg. De scheuten werden om de 5 jaar gekapt. De takkenbossen (mutsert) werden onder andere gebruikt om broodovens op de gewenste temperatuur te brengen. Er werden ook bomen geplant. Naast de watervoerende sloten die de beemden omringden, werden soms elzen- of wilgensingels aangelegd. Het hout werd onder andere gebruikt voor het vlechten van manden en wanden van vakwerkhuizen. Er werden ook hakhoutbosjes aangelegd. Om mooie rechte eikenstammen te krijgen, werden bomen opgesnoeid. Om te voorkomen dat het vee de toppen uit de aangeplante bomen vraten, werden de hakhoutbosjes vaak omringd door een houtwal. Om de meest natte delen van het beekdal enigszins geschikt te maken voor houtteelt, werden bomen geplant op rabatten. Dit zijn langgerekte verhogingen die door de mens zijn aangelegd. Deze ruggetjes, die aan weerszijden waren omgeven door greppels, boden iets drogere groeiomstandigheden dan in de onbewerkte beekdalbodems. Een bijkomend voordeel was dat de greppels functioneerden als opvangplaats van bladeren. Die verteerden in de greppels en werden dan als mest op de rabatten gebracht. Hakhoutbosjes in het beekdal van de Essche Stroom Hakhoutbosjes zijn relatief eenvoudig op historische kaarten te achterhalen. Bijvoorbeeld op de kadastrale kaart uit 1832 zijn hakhoutbosjes in het beekdal afgebeeld. Hoogstwaarschijnlijk hebben er voor 1832 veel meer hakhoutbosjes gelegen. In het beekdal zijn namelijk toponiemen opgetekend die verwijzen naar een eerder gebruik als hakhoutbosje. Vooral woorden waar het toponiem ‘broek’ is opgenomen, verraden een eerder gebruik als hakhoutbosje. Vele hakhoutbosjes zijn door ruilverkavelingswerken uit het beekdallandschap verdwenen. Vanuit bedrijfsefficiëntie zijn vele graslandperceeltjes samengevoegd. Als gevolg van de regulering van de waterhuishouding tijdens de ruilverkaveling zijn vele hakhoutbosjes omgezet in weilanden en akkers. Er zijn nog enkele hakhoutbosjes in het beekdal aanwezig in de directe omgeving van de Belverse Brug. 5.4.11 Turfwinning De Zuid-Nederlandse zandgronden werden vanaf de late Middeleeuwen tot aan het einde van de 19e eeuw gekenmerkt door uitgestrekte heidevelden. Door het zo goed als geheel ontbreken van hout was men hoofdzakelijk aangewezen op de turf als brandstof. Turf is een brandbare massa die zich aan het oppervlak vormt. De turf is brandbaar omdat zij hoofdzakelijk uit organisch plantenmateriaal bestaat. Naar gelang de diepte van de turflaag zijn 3 turfsoorten te onderscheiden (Weijns, 1960). Nadat de heide was gemaaid voor strooisel, kon de bovenste laag
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 24. Boerenputten (uit Burny, 1999).
worden afgestoken. Deze laag bevat naast stengels van hei en gras ook wortels van deze planten. Deze turf wordt ook wel heiturf, schadden of brandrussen genoemd. De heide kon zo mager zijn dat ze alleen brandrussen opleverde. In de natte delen van de uitgestrekte heidevelden kon sprake zijn van veenvorming. Op zulke plaatsen kon de turflaag aanzienlijk dikker zijn dan op plaatsen waar alleen heiturf kon worden gestoken. Deze turf wordt simpelweg turf, dikke turf of klotturf genoemd. Dieper gravend kwamen de turfstekers tot het grondwater. Het water verzamelde zich in de turfkuilen. Deze drassige onderlaag kon niet meer met de klotschop naar boven worden gehaald. Wat achterbleef in het landschap was een zogenaamde boerenkuil (figuur 24). Als brandstof verloor turf in de loop van de 19e eeuw terrein aan de steenkool. Turf heeft, vergeleken met steenkool, de nadelen dat het veel ruimte inneemt, een lagere verbrandingswaarde heeft en droog moest worden opgeslagen. Turfwinning in het beekdal van de Essche Stroom In beekdalen kwam/komt veen vooral voor in zones die geen of weinig stroming kenden. Vooral oude, van de hoofdstroom afgesneden meanders kon het veen uitgroeien tot soms metersdikke pakketten. Deze oude meanders kunnen voorkomen in het gehele beekdalstelsel. Zo zijn in oude bronnen nog talrijke aanwijzingen dat nabij het kasteel Nemelaer volop turf gestoken is. Ook in Esch zijn al in 1380 aanwijzigen voor het steken van turf (‘die moerbeemd’: 1391 Den Bosch. R. 1179 fol. 208). Nabij de Ruiting werd bij een mogelijke aanlegsteiger bij de Essche Stroom zelfs een complete ‘turfplag’ aangetroffen (figuur 25). Dit maakt het zeer waarschijnlijk dat de turf over de beek per platbodem (pleit) werd afgevoerd. Aan de overzijde van de Essche Stroom duidt het toponiem ‘Moerleegte’ waarschijnlijk nog op een oude turfkuil.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Figuur 25. Turfplag die bij een mogelijke aanlegsteiger ter hoogte van de Ruiting is aangetroffen.
Het winnen van turf kon naast het boerenbestaan een belangrijke aanvulling zijn op de inkomsten van een boer. Het is interessant om in dit verband een archiefstuk aan te halen uit 1314. In dit archiefstuk wordt vermeldt dat elke meester van elk huis ‘rossen’ of ‘turf‘ mag steken. Expliciet wordt vermeldt dat dit alleen is toegestaan voor eigen gebruik. Ondanks het verbod moet niet uitgesloten worden dat er ook turf verkocht werd. Op welke schaal dit gebeurde, is niet bekend. Buiten de boerenkuilen zijn in het landschap weinig sporen terug te vinden die herinneren aan de niet-commerciële turfwinning. Omdat hoofdzakelijk gestoken werd voor eigen gebruik, zijn de turfkuilen bescheiden van afmeting. Ze waren vaak niet breder dan 2 m. Hun lengte en diepte werd mede bepaald door de dikte van het veenpakket, de aard van het veen en de stand van het grondwater. Er werd voldoende turf gestoken om de winter door te komen. Het daaropvolgende jaar werd naast de oude veenput een nieuwe boerenkuil aangelegd. Om te voorkomen dat het water uit de oude put naar de nieuwe put stroomde, bleef tussen de putten een dammetje staan. Na verloop van een aantal jaren kon hierdoor een schaakbord van boerenputten ontstaan. De oude boerenkuilen groeiden langzaam dicht met veen met een geringe draagkracht. In deze voormalige kuilen kon men diep wegzakken. Om te voorkomen dat vee in oude veenwinningsputten kon wegzakken, werden deze vaak gevuld met zand. 5.4.12 De beek als grens Met betrekking tot de locatiekeuze van kampementen, nederzettingen, akkerarealen en grafvelden door de tijd heen blijkt dat er telkens een voorkeur heeft bestaan voor de hogere zandruggen en koppen die in het Laat Pleistoceen waren ontstaan. Deze ruggen en koppen zijn vooral gesitueerd aan de rand van het beekdal van de Essche Stroom. Deze landschappelijke eenheden kunnen
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[6 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
beschouwd worden als afzonderlijke ‘Siedlungskammern’ waarbinnen in het verleden een groot scala van activiteiten heeft plaatsgevonden. Beken en natte laagten werden op grond van hun geomorfologische kenmerken gekozen voor de begrenzing van een Siedlungskammern en territorium. Grenzen werden vastgelegd omdat men bepaalde belangen wenste af te bakenen, zoals gebruiksrechten van de woeste gronden, het gebied waar een heer een aantal rechten en plichten had, of waar men belasting mocht innen. In oude archieven bevinden zich dan ook vele vermeldingen van lands- en dorpsgrenzen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Ook in deze perioden werd de grens vaak gevormd door een waterloop. Als natuurlijke grenzen dienden grote keien, bomen en vennen. In de 13 e eeuw stond op een grenspunt van de gemeenschappelijke gronden van Haaren en Helvoirt een boomstronk waarin een beeld van SintNicolaas was geplaatst. Als er geen geschikte natuurlijke grens was, werd er soms een gracht gegraven. Als kunstmatige grenspunten dienden houten of stenen palen, kunstmatig aangelegde verhogingen of gebouwen. De denkbeeldige lijn tussen de desbetreffende punten vormde de grens. De Essche Stroom als grens Ook de grenzen van dorpen aan de Essche Stroom, Boxtel, Haaren Esch,Vught en Sint-Michielsgestel werden afgebakend door de Essche Stroom alsmede grensstenen en palen. Een mooi voorbeeld hiervan is de dorpsgrens tussen de heerlijkheid van Sint-Michielsgestel en de baronie van Boxtel. In het bijzijn van vooraanstaande Gestelnaren en Boxtelnaren werden in 1790 vijf stenen grenspalen geplaatst. De grenspalen stonden op de toenmalige woeste gronden. Grensgeschillen tussen de dorpen konden hierdoor relatief eenvoudig opgelost worden door van de ene paal naar de andere paal te kijken. De laatste paal stond tegen de toenmalige bedding van de Essche Stroom die in stroomopwaarste richting de grens bepaalde met de gemeente Vught. Drie van de vijf grenspalen staan nog overeind. De paal bij de Essche Stroom is helaas verdwenen.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
7 Conclusies en aanbevelingen 7.1 Conclusies Bewoningsgeschiedenis Uit het cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat het studiegebied een rijke bewoningsgeschiedenis heeft. De oudste bewoningsporen dateren uit de Steentijd. Het betreft vondstconcentraties waarbinnen vuurstenen artefacten zijn aangetroffen. Deze vondststrooiingen verwijzen naar een kampement. Een belangrijk kenmerk van de culturen in de Steentijd is dat de mens zich voornamelijk voedde door middel van jacht, visvangst en het verzamelen van voedsel. Deze zogenaamde jager-verzamelaars trokken door het landschap en verbleven tijdelijk (dagen, weken) op een verblijfplaats. Met de introductie van de landbouw in de loop van het Neolithicum stelde de mens geleidelijk andere eisen aan zijn landschappelijke omgeving. De eerste landbouwers hadden nagenoeg geen technische middelen om de bodemstructuur en -vruchtbaarheid te verbeteren. Oogstrisico’s en successen hingen, behalve van de gebruikte gewassen, voor een zeer belangrijk deel af van de fysische eigenschappen van bodem en landschap. Hierbij speelden met name het grondwaterregime en de (natuurlijke) vruchtbaarheid alsmede de interne drainage (tijdens natte perioden) en vochtlevering (tijdens droge perioden) van de bodem een belangrijke rol. Getuige dat het studiegebied ruimschoots aan de gestelde eisen voldeed, zijn de vele archeologische vondsten die op de hoge oevers van de Essche Stroom bij Halder en op de Belversche Akkers zijn aangetroffen. De eerste sporen die mogelijk in verband gebracht kunnen worden met eerste landbouwers in het studiegebied dateren uit de Bronstijd. Vanaf de Bronstijd kent het studiegebied een bijna onafgebroken bewoningcontinuïteit met als hoogtepunt de Romeinse tijd. Getuige hiervan is een zeer rijk cultuurlandschap uit de Romeinse tijd bij Halder en Esch. Door archeologisch onderzoek bij Halder is een handelsnederzetting uit de Romeinse tijd in kaart gebracht. Meer bekend is de grote muntschat uit de Essche Stroom bij Halder en de uitzonderlijk rijke grafvelden bij Esch. Hierdoor neemt het Romeins verleden bij Halder en Esch niet alleen een belangrijke plaats in binnen de Nederlandse archeologie. Ook lokale bewoners voelen zich verbonden met het Romeins erfgoed. Op de dorpspomp is namelijk een bronzen afgietsel geplaatst van een barnstenen beeldje dat afkomstig is uit een van de rijke Romeinse graven van Esch. Enkele eeuwen heeft de Romeinse bewoning in het stroomgebied van de Essche Stroom geduurd. Na het wegvallen van het Romeinse gezag is de Romeinse nederzetting verlaten. De huizen en boerderijen waren in korte tijd geheel verdwenen. Het verlaten Romeinse cultuurlandschap raakte langzaam overwoekerd door bos. De eerste bewoningssporen na
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
de Romeinse tijd dateren uit de 8e eeuw. Er ontstonden nederzettingen bij de oude toren van Haaren, op de Belversche Akkers en Esch. De 11e-13e eeuw vormden in heel Europa een periode van economische expansie. De bevolkingsgroei en agrarische hoogconjunctuur leidden overal tot ontginningen. Vanuit de oudere nederzettingen werden nieuwe nederzettingen op de zandgronden gesticht. De nieuwe ontginningen vonden waarschijnlijk plaats langs oude. Depressies werden gedempt en akkerarealen werden uitgebreid richting het beekdal. Dit leidde onder meer tot een concentratie van aaneengesloten akkerlanden in open akkercomplexen. Deze akkercomplexen zijn vooral te vinden rond de oude bewoningskernen van Belveren, Esch en Halder. Naast open akkercomplexen werden vanaf de Late Middeleeuwen ook de kleinere en meer geïsoleerd gelegen, hoge vruchtbare gronden ontgonnen. Deze zogenaamde kampontginningen liggen op enige afstand van de oudste akkerarealen. De hoeve lag tegen het nieuwe akkerareaal aan. De kampontginningen konden uitgroeien tot buurtschappen (zoals Luissel, Uilenbroek, Tongeren, Nergenea en Hal). In deze perioden hebben adellijke heren maar ook vermogende personen uit Den Bosch belangstelling voor de Essche Stroom. Op de rand van het beekdal hebben maar liefst 8 versterkte huizen en een kasteel gelegen. Hun economische basis werd hoofdzakelijk gevormd door de inkomsten uit de visserij en landbouw. Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen tot aan de introductie van de kunstmest (eind 19e - begin 20e eeuw) werd naast de uitbreiding van het akkerareaal de landbouwproductie vergroot door een intensivering van bemesting. Hierdoor konden de akkers jaarlijks benut worden en hoefden ze niet meer braak te liggen. Humusrijk materiaal (zoals bosstrooisel, heide- en/of grasplaggen) werd gebruikt om de (vloeibare en vaste) dierlijke mest van het opgestalde vee te binden. Dit mengsel (stalmest, plaggen/strooisel) werd vervolgens op de akker gebracht. Op deze manier kon de bodemvruchtbaarheid van het akkerareaal beter op peil worden gehouden. Omdat het humusrijke materiaal behalve organisch afval ook veel minerale bestanddelen (zand en of klei, afkomstig van de plaggen) bevatte, kon ten gevolge van eeuwenlange, intensieve bemesting een dikke humushoudende bovenlaag ontstaan: een zogenaamd esdek. In het begin van de 19e eeuw hadden vermogende Bosschenaren belangstelling voor het landelijke gebied. Zij kochten er grond en bouwden statige huizen. De gronden eromheen werden ingericht naar de laatste tuinmode. Hierdoor ontstonden langs de Essche Stroom de landgoederen Bleijendijk, Eikenhorst en Beukenhorst. Ook het kasteel Nemelaer ontwikkelde zich in de richting van een landgoed. Om het landgoed enigszins rendabel te maken, werd op de omringende heide, buiten het eigenlijke landgoed, productiebos (naaldhout) aangelegd. Bij de inrichting van productiebossen werd naar een compromis gezocht tussen productie en esthetiek door de aanleg van lanen en sterrenbossen. Aan het einde van de 19e en in de eerste helft van de 20e eeuw werd de balans tussen de cultuurgronden en de woeste gronden geheel verstoord. Met name de uitvinding van kunstmest zorgde voor drastische veranderingen in het landschap.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Door de toepassing van kunstmest was de natuurlijke bodemvruchtbaarheid niet langer een beperkende factor. De woeste gronden verloren hun functie: plaggenbemesting en extensieve graaslanden waren niet langer noodzakelijk. Deze periode kenmerkte zich door een enorme ontginningsijver. Vanaf dat moment vonden geleidelijke, grootschalige en planmatige ontginningen en herinrichtingen plaats. De geleidelijke veranderingen werden uitgevoerd door particulieren die voortdurend kleine ingrepen uitvoerden: het rooien van een houtwal, egalisatie van een dekzandkop en dergelijke. Daarnaast werden van hogerhand wegen aangelegd, akkerranden rechtgetrokken, nieuwe sloten aangelegd, terreinen geëgaliseerd, houtwallen gerooid en percelen vergroot. Dit resulteerde uiteindelijk in een agrarisch productielandschap met een industrieel karakter. De rijke bewoningsgeschiedenis op de hoge oevers van de Essche Stroom heeft ongetwijfeld een uitstraling gehad op het beekdal van de Essche Stroom. Het huidige overzicht van aanwezige cultuurhistorische waarden in het beekdal (dit geldt vooral voor de archeologische vindplaatsen) is verre van compleet. In het beekdal van de Essche Stroom worden sporen van jacht/visvangst, beekovergangen, afvaldumps, watermolens, rituele deposities, delfstoffenwinning, verdedigingswerken, agrarisch gebruik en scheepvaart verwacht. Definiëren van de verwachtingszones Om cultuurhistorische waarden in beekdalen mee te laten wegen in de planvorming, is het een voorwaarde het cultuurhistorische potentieel van de beekdal van de Essche Stroom en de ruimtelijke invulling hiervan zo goed mogelijk te kennen. Veel cultuurhistorische waarden in beekdalen (vooral archeologische vindplaatsen) zijn afgedekt door beeksedimenten en daardoor nog niet bekend. In het in deze rapportage gepresenteerde verwachtingsmodel, dat is ontwikkeld voor het beekdal van de Essche Stroom, zijn de cultuurhistorische waarden zover mogelijk inzichtelijk gemaakt. Achterliggend idee van het verwachtingsmodel is dat cultuurhistorische waarden niet willekeurig over het beekdal zijn verspreid, maar zijn gerelateerd aan bepaalde hydrologische, geomorfologische en bodemkundige karakteristieken binnen het beekdalsysteem. Het verwachtingsmodel is vertaald naar een kaart van de Essche Stroom waarop afzonderlijke zones met een specifieke verwachting zijn te onderscheiden. De verwachtingszones zijn per deelgebied beschreven. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek kan het onderzoeksgebied opgedeeld worden in 9 verschillende verwachtingszones. De verwachtingszones zijn schematisch weergegeven op kaartbijlage 3. Deze paragraaf dient bij voorkeur in combinatie met deze kaartbijlage te worden gelezen. - Verwachtingszone donkerpaars: voor de zone bij de Herlaarse Brug geldt een hoge trefkans op rituele deposities, afvaldumps, beekovergangen en aanlegsteigers. - Verwachtingszone paars: voor de zone bij de Belverse Brug en bij Halder geldt een middelhoge trefkans op beekovergangen, rituele deposities, afvaldumps en de mogelijke aanwezigheid van een watermolenbiotoop. - Verwachtingszone rood: voor de zone bij de Hoge Brug in Esch geldt een hoge
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
-
-
trefkans op verdedigingswerken en een middelhoge trefkans op beekovergangen, rituele deposities afvaldumps en aanlegsteigers. Verwachtingszone oranje: voor de zones bij Luissel, Uilenbroek, Esch en Baerschot geldt een middelhoge trefkans op afvaldumps en aanlegsteigers. Verwachtingszone geel: voor de zone bij de Ruiting geldt een hoge trefkans op aanlegsteiger(s). Verwachtingszone groen: voor de zone bij Bruggelaeren geldt een middelhoge trefkans op beekovergangen, rituele deposities en afvaldumps. Verwachtingszone donker blauw: voor de zone bij de Lage Brug in Esch geldt hoge trefkans op een watermolenbiotoop en verdedigingswerken en een middelhoge trefkans op beekovergangen, rituele deposities, afvaldumps en aanlegsteigers. Verwachtingszone lichtblauw: voor de zone Seterheike geldt een hoge trefkans op een watermolenbiotoop. Verwachtingszone grijs: voor de overige zones geldt een onbekende trefkans.
Gaafheid, conservering en diepteligging van de cultuurhistorische resten Landschappen kennen een zekere dynamiek. Landschappen en dus ook het beekdallandschap van de Essche Stroom zijn herhaaldelijk opnieuw ingericht en geordend naar behoefte, inzichten, ideeën en mogelijkheden van de tijd. Elke periode kende eigen processen die de ruimtelijke indeling van het beekdallandschap beïnvloedden. De herinrichtingen van het beekdallandschap konden gepaard gaan met graafwerkzaamheden. Als gevolg van delfstofwinning (veen en leem), bomenteelt op rabatten, aanleg van beemden, graven van ontwateringsloten en het afstemmen van het beekdal op de aanwezigheid van een watermolen, zijn oudere structuren verloren gegaan. Als gevolg van deze graafwerkzaamheden zijn waarschijnlijk archeologische resten voorgoed verloren gegaan en zijn nieuwe cultuurhistorische waarden toegevoegd. Grootschalige en op dit moment minder gewaardeerde ingrepen in het beekdallandschap van de Essche Stroom kwamen voort uit de ruilverkavelingwerkzaamheden. De beekbedding werd rechtgetrokken, verbreed en uitgediept. Tevens zijn er egalisatiewerken uitgevoerd. Op basis van de aanwezigheid van beekdalgronden in het plangebied wordt verwacht dat eventuele aanwezige archeologische resten zich voornamelijk aan de basis van het humeuze dek bevinden (dieper dan de huidige bouwvoor: 35 cm -Mv). In beekdalgronden kunnen naast anorganische ook organische resten (zoals organische artefacten, houten constructies en faunaresten) in het vondstspectrum vertegenwoordigd zijn. Als gevolg van de ‘verbetering’ van de afwatering is ook de grondwaterspiegel naar beneden gebracht. Dit heeft zeker een nadelig effect gehad op mogelijk aanwezige cultuurhistorische resten waarin een organische component is vertegenwoordigd. De resten bevinden zich als gevolg van deze ingreep niet langer meer in een zuurstofvrije context met als gevolg dat het oxidatieproces van de organische resten is versneld.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
7.2 Aanbevelingen In het beekdal van de Essche Stroom zijn cultuurhistorische waarden aanwezig. De vraag die gesteld moet worden, luidt: zijn alle cultuurhistorische resten even waardevol? Onderliggende beslissingsregels wat waardevol of minder waardevol wordt bevonden, kunnen zeer wisselend zijn. Wat wel dan niet behouden dient te blijven, verschilt per achtergrond en doelgroep. Globaal is onderscheid te maken tussen wetenschappelijke behoudsdoelen enerzijds en argumenten voor behoud die worden gehanteerd door opdrachtgever, politici, planoloog of landschapsarchitect anderzijds. Om een Babylonische spraakverwarring tussen archeologen enerzijds en politici, opdrachtgevers en planologen anderzijds te voorkomen, zijn in deze paragraaf hun achterliggende beslissingscriteria en de hieruit voortkomende waardeoordelen opgesplitst. 7.2.1 Aanbevelingen gericht op het veiligstellen van cultuurhistorische resten Het landschap bevat cultuurhistorische resten die niet in archieven of op historische kaarten te achterhalen zijn. Dit geldt vooral voor de archeologische resten. Het archeologisch bodemarchief is van zeer groot belang omdat het de enige informatiebron is over het prehistorisch verleden. Deze periode omvat meer dan 99% van de geschiedenis van de mens. Het uitzonderlijke van het archeologisch bodemarchief is dat de archeologische sporen in feite maar één keer gelezen kunnen worden. Tevens geldt, zoals bij elk archief, dat bij onzorgvuldig beheer de unieke informatie (de nog aanwezige archeologische overblijfselen) ernstig aangetast of zelfs geheel vernietigd kan worden. Zoals bij elk archief geldt ook hier dat bij onzorgvuldig beheer bestaande, unieke informatie verdwijnt: er komt niets meer bij. Het landschap waarin het bodemarchief in is verankerd, wordt wel eens vergeleken met een geschiedenisboek waaruit de geschiedenis van onze cultuur, een deel van onze wortels is af te lezen. Dit boek is door de tijd heen erg gehavend geraakt. Door natuurlijke processen en menselijke ingrepen zijn bladzijden uit dit boek verdwenen en veelal ongelezen verloren gegaan. Het is daarom niet verwonderlijk dat de provincie behoud als randvoorwaarde heeft gesteld bij verdere ontwikkeling van het plangebied. Adviezen gericht op behoud (in/ex situ) Aanbevelingen die gericht zijn op behoud van archeologische resten kunnen enerzijds onderscheiden worden naar adviezen die zijn afgestemd op behoud in situ en anderzijds op adviezen die behoud ex situ beogen. Uitgangspunt van het in situ behouden van archeologische is ervoor te zorgen dat ingrepen die tot (fysieke) aantasting daarvan leiden, zoveel mogelijk vermeden worden. Dit betekent in feite niets doen. Bij behoud ex situ worden de resten gedocumenteerd door middel van een opgraving. Door de opgravingen neemt de kennis van het verleden toe. De medaille kent echter ook een keerzijde. Elke archeoloog is doordrongen van de paradox dat het opgraven van archeologische resten vernietiging van informatie over het verleden betekent. Bijvoorbeeld de archeologische kennis van het Romeinse grafveld bij Esch is dus vreemd genoeg ook vervlochten met
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
onthistorisering van datzelfde grafveld. Als gevolg van de opgravingen bestaan de Romeinse relicten niet meer. Ze zijn een digitale werkelijkheid geworden. Dit is een reden om ‘het lezen’ van het bodemarchief zolang mogelijk uit te stellen. Door deze passieve opstelling wordt de mogelijkheden voor toekomstig ‘hoogwaardig‘ wetenschappelijk archeologisch onderzoek veilig gesteld. Archeologen hebben namelijk een rotsvast vertrouwen dat zij in de nabije toekomst betere (technische) middelen tot hun beschikking krijgen die meer wetenschappelijk rendement opleveren. Aanbevolen wordt de archeologische resten zoveel mogelijk in situ te behouden. Dit betekent dat bodemingrepen in de zones waarvoor een hoge of middelhoge verwachting geldt, zoveel mogelijk vermeden dienen te worden. Hierdoor wordt niet alleen het archeologische erfgoed voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek vastgesteld. Door tussen (mogelijk aanwezige) archeologische resten door te laveren, kunnen hoge opgravingskosten (bronnering, damwanden) vermeden worden. Indien er toch werkzaamheden binnen de zones zijn gepland, hoeft behoud in situ lang niet altijd een ‘gepasseerd station ’ te zijn. Door binnen de geselecteerde zones de werkzaamheden op de voet te volgen, kunnen archeologische sporen en structuren opgetekend worden. Het grote verschil met opgravingen (behoud ex situ) is dat de archeologische sporen niet opgegraven worden (dus niet verloren gaan). Nadat de archeologische sporen zijn opgetekend, worden deze weer afgedekt. Dit vereist wel een flexibele opstelling van het waterschap. Binnen het bestek dient ruimte te worden gecreëerd om van het oorspronkelijke plan af te wijken. Concreet zou dat kunnen betekenen dat de geplande werkzaamheden plaatselijk lichtelijk kunnen worden aangepast. Een bijkomend archeologisch voordeel is dat de kwaliteit, omvang en aard van de vindplaats eenduidig kunnen worden bepaald. Hierdoor wordt het mogelijk een passend beschermings- en beheerbeleid op vindplaatsniveau te formuleren. Deze aanpak heeft al concreet vorm gekregen in een eerder uitgevoerd project in het beekdal van de Essche Stroom (Plangebied de Ruiting; Roymans, 2007). 7.2.2 Aanbevelingen gericht op ontsluiting van cultuurhistorische resten In het cultuurhistorisch onderzoek staat het wetenschappelijk argument - ‘het bodemarchief als kennisbron’ - centraal. De samenleving - de gemiddelde politicus, opdrachtgever of planoloog - hanteert echter andere argumenten. Het zijn vooral esthetische, educatieve, commerciële argumenten en mogelijkheden voor toeristisch gebruik die hun houding ten opzichte van het bodemarchief bepalen. Hoe zijn nieuwe ruimtelijke plannen te combineren met aanwezige cultuurhistorische waarden? Op plaatsen waar cultuurhistorische resten duidelijk herkenbaar zijn, bestaat over het algemeen wel begrip voor het cultuurhistorische belang. Het betreft dan kasteelheuvels, grachten, grafheuvels, wegkruisen, houtwallen, ruïnes, etc. Moeilijker wordt het als aan het oppervlakte niets valt waar te nemen. Behoud in situ van archeologische resten staat dan ook als planningsopgave niet erg hoog in aanzien. Zowel grondgebruikers, bestuurders als ontwerpers voelen zich vaak door beperkingen in een keurslijf gedrongen. Een ontwerper is
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 6 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
meer bezig met het creëren van iets nieuws dan met behouden van iets bestaands dat vaak zelfs niet aan het oppervlak waarneembaar is. Behoud wordt om deze reden als ballast ervaren. Aanbevolen wordt de duurzame landschappelijk/aardkundige structuur van de Robuuste Ecologische Hoofdstructuur de Essche Stroom te herstellen. In deze studie wordt het beekdallandschap van de Essche Stroom als geheel gezien. Het uitgangspunt is niet de analyse van de afzonderlijke, autonoom lijkende cultuurhistorische relicten of afzonderlijke vegetatietypen, maar het landschap als geheel waarbinnen de relicten zijn verankerd. Hierdoor gaat het beekdal zich (weer) meer onderscheiden van de flankerende dekzandruggen/plateaus door het beekdal te vernatten en de vegetatietypen op deze specifieke geomorfologische eenheid af te stemmen. De in het beekdal van de Essche Stroom aanwezige cultuurhistorische waarden kunnen worden benut bij het versterken van het beekdal als specifieke gemorfologische eenheid. De cultuurhistorische rijkdom van het plangebied moet echter niet als een beperkende, geldverslindende factor ervaren worden bij de herinrichting van de Essche Stroom. Als inspiratiebron kunnen worden benut: - Toponiemen: voor vegetatietype kunnen lokale veldnamen worden gebruikt waaraan het vegetatiegebruik uit een ver verleden is af te lezen. Toponiemen waarin het woord broek is opgenomen, verwijzen naar een typische bosvegetatie in een beekdal. - Cultuurhistorische relicten: het beekdal wordt niet alleen herkenbaar door vegetatietypen, maar ook door de beekdalgerelateerde cultuurhistorische relicten te herstellen, te reconstrueren of een facelift te geven. Hiervoor kunnen grachtengordels bij de versterkte huizen en versterkingen,visvijvers en veenwinputten worden benut. - Verhalen: het beekdal mag niet alleen gezien worden als een fysiek gegeven. In verhalen klink de persoonlijke en collectieve beleving van de Essche Stroom door. Deze verhalen kennen een ruimtelijke invulling. Om deze reden wordt aanbevolen de verhalen levend te houden door ter plaatse een bescheiden monumentje met bijhorende tekst te plaatsen. Voor het verkrijgen van draagvlak voor de Robuuste Ecologische Verbindingszone bij de lokale bevolking kan de in het gebied aanwezige cultuurhistorie een rol spelen. Opvallend is dat juist de cultuurhistorie, beter gezegd het gemis aan cultuurhistorie, bij de voorbereiding van verscheidene projecten als dijkverzwaringen, de Betuwelijn, de Hoge Snelheidslijn, de gasopslag bij Langelo en een deel van landinrichtingsprojecten, de grootste problemen opleverde bij de plaatselijke bevolking en actiegroepen. Om genoemde reden wordt aanbevolen lokale heemkundekringen zoveel mogelijk bij de visie en planvorming omtrent de Essche Stroom te betrekken. Indien besloten wordt cultuurhistorische relicten te ontsluiten, wordt aanbevolen het relict een functie toe te kennen. Het hebben van een functie is namelijk heel belangrijk als voorwaarde voor overlevering en behoud (behoud door ontwikke-
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 7 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
ling). Een cultuurhistorisch relict zonder functie is vaak ten dode opgeschreven. Bij het toewijzen van een functie moet de vraag gesteld worden in hoeverre de relicten kunnen worden benut om de gestelde water-, natuur- en recreatieve doelen te realiseren? Voor het realiseren van water- en natuurdoelen kunnen bijvoorbeeld de oude grachtengordels om de versterkte huizen, de bijhorende visvijvers, oude tufputten en de watermolenbiotoop bij Esch en bij het Setersheike worden gebruikt. Aanbevolen wordt de cultuurhistorische relicten waar mogelijk te ontsluiten en te benutten voor een groot publiek in cultuur-toeristische en educatieve zin. Met name voor ‘het publiek’ speelt de belevingswaarde van cultuurhistorische resten een belangrijke rol. Voor een brede publieke betrokkenheid (maatschappelijk draagvlak) is het van belang dat cultuurhistorische relicten beleefd kunnen worden en dus zichtbaar worden gemaakt in het landschap. Het is wel goed om er bewust van te zijn dat visualisatie en bescherming met name van de archeologische resten met elkaar in conflict kunnen komen. Bij de ingrepen ten behoeve van ontsluiting kunnen de (nog aanwezige) archeologische overblijfselen aangetast/ vernietigd worden. In het dal van de Essche Stroom worden vele archeologische sporen verwacht. Voor de ontsluiting/reconstructie van archeologische relicten zijn zoveel mogelijk concrete archeologische gegevens noodzakelijk om tot concrete invulling van ontsluitingsvoorstellen van de relicten te komen. De concrete archeologische gegevens kunnen verkregen worden zonder dat hierbij de informatiewaarde van een archeologische vindplaats verloren hoeft te gaan. Door de werkzaamheden binnen de geselecteerde zone waarbinnen archeologische resten worden verwacht op de voet te volgen, kunnen archeologische sporen en structuren opgetekend worden. Nadat de archeologische sporen zijn opgetekend, worden deze weer afgedekt. Dit betekent dat tijdens het werk de mogelijkheid moet worden geboden de locatie van de uit te voeren graafwerkzaamheden aan te passen. Een bijkomend archeologisch voordeel is dat de kwaliteit, omvang en aard van de vindplaats eenduidig kunnen worden bepaald. Hierdoor wordt het mogelijk een passend beschermings- en beheerbeleid op vindplaatsniveau te formuleren. Tevens kan de archeologische informatie worden benut bij het beleefbaar maken van het archeologisch relict. Gedacht kan word aan het reconstrueren van het relict op zodanige wijze dat de authentieke resten bewaard blijven. Op deze wijze kan het spanningsveld tussen wetenschap (gericht op behoud van de wetenschappelijke/informatieve waarde) en het publiek/ de maatschappij (gericht op de belevingswaarde) mogelijk ondervangen worden. Opvallend is dat het beekdal van de Essche Stroom op dit moment slecht is ontsloten. De paden - met uitzondering van werkstroken langs de beekbedding - zijn loodrecht op het huidige beekdal georiënteerd. Hierdoor is het beekdal en de hierin verankerde natuur en cultuurhistorie nauwelijks beleefbaar. Door de aanleg van een slingerend wandel- en fietspad door het beekdal en de flankerende hoge gebiedsdelen wordt duurzame landschappelijk/aardkundige structuur van de Robuuste Ecologische Hoofdstructuur van de Essche Stroom beleefbaar gemaakt voor lokale mensen en toeristen.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 8 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Het landschap kent een zekere dynamiek. Om deze reden mag het landschap niet ‘bevroren’ worden. Dat wil zeggen dat ook huidige en toekomstige generaties hun stempel op het landschap mogen drukken. Dit betekent uiteraard niet dat de aanwezige cultuurhistorische waarden ongewijzigd geconserveerd moeten worden. Dat is niet alleen onmogelijk maar getuigt ook van weinig realiteitszin. Het gaat om een tussenweg tussen behouden/inpassen en al te drastische veranderingen. Dat betekent dat er voortdurend naar compromissen moet worden gezocht en keuzen moeten worden gemaakt. Daarbij gaat het niet alleen om ‘wat’ er gebeurt, maar vooral om ‘waar’ het gebeurt. In de zones van het stroomgebied met een hoge cultuurhistorische/landschappelijke waarde, kan het oude cultuurlandschap richting geven aan de verdere ontwikkeling van dat landschap. In gebieden waar dergelijke waarden niet (meer) of nauwelijks aanwezig zijn, kan de inspanning meer gericht zijn op het creëren van een nieuwe landschappelijke kwaliteit (het toevoegen van ‘nieuwe cultuurhistorie’). Hierdoor wordt een nieuwe tijdslaag in de palimpsest toegevoegd.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[7 9 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 0 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Literatuurlijst Andela, G., 2000: Kneedbaar landschap, kneedbaar volk: De heroïsche jaren van de ruilverkavelingen in Nederland. Bussum. Anonymus, 2005. Reconstructieplan/Milieueffectrapport Meierij. Provincie Noord Brabant, Den Bosch. Berendsen, H.J.A., 1996. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en geomorfologie. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., 1997. Landschappelijk Nederland. Fysische geografie van Nederland. Van Gorcum, Assen. Bieleman, J., 1992. Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950. Uitgeverij Boom, Meppel. Bloemers, J., L. Kooijmans & H. Sarfatij, 1981. Verleden Land, Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam. Bont, C. de, 1989. Het cultuurhistorisch landschapsonderzoek van het streekplangebied “Midden- en Oost-Brabant’. Een histoisch-geografische verkenning. Staring Centrum-rapport 17. Staring Centrum, Wageningen. Bradley, R., 1990. The passage of arms. An archaeological analysis of prehistoric hoards and votive depots. Cambridge. Burny, J., 1999. Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (1910-1950). Tweehonderd gesprekken samengevat. Maastricht. Davids, K., 1991, Mensen en dieren op het platteland. In: C. de Mooi & R. van de Weijer (red.); Rijke oogst van schrale grond. Zwolle. Deeben, J. & R. Wiemer, 1999: Het onbekende voorspeld: de ontwikkeling van een indicatieve kaart van archeologische waarden. In: W.H.J. Willems (red.); Nieuwe ontwikkelingen in de archeologische monumentenzorg. Nederlandse Archeologische Rapporten 20: 29-42. ROB, Amersfoort. Dinter, W., 2001. Kleine historie van Gennep. Gennep. Dirkx, G.H.P. & C.M. Soonius, 1991. Archeologie en cultuurlandschap in het herinrichtingsgebied ‘De Leijen-Oost’(Noord-Brabant). RAAP-rapport 137. DLO-Starring/Stichting RAAP, Wageningen/Amsterdam. Drenth, E. & O. Brinkkemper, 2001. In de roos geschoten. De pijl van Weerdinge en vuurstenen pijlpunten in de Bronstijd van Nederland. Nieuwe Drentse Volksalmanak 2001. Fokkens, H. & N. Roymans (red.), 1991. Nederzettingen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd in de lage landen. Nederlandse Archeologische Rapporten 13. ROB, Amersfoort. Fontijn, D.R., 2002. Sacrificial landscapes. Cultural biographies of persons, objects and ‘natural’ places in the Bronze Age of the southern Netherlands, C. 2003-600 BC. Analecta Praehistorica Leidensia 33/34. Faculty of Archaeology, Leiden. RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 1 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Fontijn, H., 2003. Sacrificial Landscapes. Cultural Biographies of Persons, Objects and ‘Natural’ Places in the Bronze Age of the Southern Netherlands, c. 2300-600 BC. Analecta Praehistorica Leidensia 33/34. Faculty of Archaeology, Leiden. Gerritsen, F., 2001. Local identities. Landscape and community in the late prehistoric Meuse-Demer-Scheldt region. PhD Thesis, Vrije Universiteit Amsterdam. Heijden, C., F. Gerritsen, J. Kolen, N. Roymans, H. Renes, K. Bosma, & I. van Hellemondt, 2003: Brabant van Bronstijd tot Belvedere: De biografie van het Brabantse zandlandschap. Brabants Heem 55: 89-101. Hurk, L.J.A. van de, 1984. The tumuli from the Roman period of Esch, Province of North Brabant, part IV. Berichten Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek 27. ROB, Amersfoort. Janssen, C.R., 1974. Verkenningen in de Palynologie. Oosthoek, Scheltema & Holkema, Utrecht Oudenhoven, J. van, 1649. Beschryving der stadt en Meyere ’s-Hertogenbossche. Oudenhoven, J. van, 1670. Een nieuwe en gantsch vermeerderde beschrijvinge van de Stadt van ’s-Hertogen-Bossche. Renes, J., 1994. Bossen en buitenplaatsen. In: M. de Harde & H. van Triest (red.); Jonge Landschappen in 1800-1940: Het recente verleden in de aanbieding (pag. 38-51). Utrecht. Renes, J., 1999. Landschappen van Maas en Peel. Een toegepast historisch-geografisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en Midden-Limburg. Maaslandse monografieëen, Maastricht. ROB, 2005. Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) versie 2.1. Ontleend aan http//www.archis.nl. Roymans, J.A.M., 2005. Archeologische verwachtingskaarten diverse beekherstelprojecten Noord-Limburg. RAAP-rapport 1137. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Roymans, J.A.M., 2006. Een houten constructie in het beekdal van de Oude Leye, gemeente Haaren; een waarderend archeologisch onderzoek. RAAP-rapport 1291. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Roymans, J.A.M., 2007. Archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden plan de Ruiting, gemeente Haaren. RAAP-rapport 1461. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Smulders, F.W., 1950. De stroom genaamd De Dieze. Brabants Jaarboek 1950: 128-130. Stiboka/RGD, 1983. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Kaartblad 45’s-Hertogenbosch. Stichting voor Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem. Tack, G., P. van den Brempt & M. Hermy, 1993. Bossen in Vlaanderen. Een historische ecologie. Kredietbank en Stichting Leefmilieu, Leuven. Theuws, F.C.W., 1988. De archeologie van de periferie. Studies naar de ontwikkeling van bewoning en samenleving in het Maas-Demer-Schelde gebied in de Vroege Middeleeuwen. Academisch proefschrift Universiteit Amsterdam, Amsterdam.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 2 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Verhagen, P., 1998. Rivieren, boten en visser, Omzien naar vervagende spiegelbeelden. Papendrecht. Weijns, J., 1960. Turven in de Kempen, volkskundig gezien. Bokrijk. Wols, R.J., 1995. Haaren in oorlogstijd. Gemeente Haaren, Haaren. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990. Grote Historische Provincie Atlas Noord Brabant, schaal 1:50.000. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, Groningen. Vervloet, J.A.J., 1986. Het zandlandschap. In: S. Barends e.a. (red.); Het Nederlandse landschap: een historisch-geografische benadering. Stichting Matrijs, Utrecht. Zoetmulder, S.H.A., 1974: De Brabantse Molens. Helmond.
Gebruikte afkortingen ARCHIS CHW IKAW -Mv RACM
ARCHeologisch Informatie Systeem Cultuurhistorische Waarden Kaart Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden beneden maaiveld Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
Verklarende woordenlijst artefact beemden dekzand
donk enkeerdgronden
eolisch esdek
ex situ
Alle door de mens gemaakte of gebruikte voorwerpen. Een afwisseling van sloten en bermen haaks op de oriëntatie van de beek. Fijnzandige afzettingen die onder periglaciale omstandigheden voornamelijk door windwerking ontstaan zijn; de dekzanden van het Weichselien vormen in grote delen van Nederland een ‘dek’ (Saalien: Formatie van Eindhoven; Weichselien: Formatie van Twente). Pleistocene zandopduiking (= de top van een rivierduin). Dikke eerdgrond (= laag met donkere, min of meer rulle grond, met organische en anorganische bestanddelen) ontwikkeld op zandgrond onder invloed van de mens; worden ook wel essen genoemd. Door de wind gevormd, afgezet. Oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten gevolge van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met zand vermengde potstalmest opgebracht. In geval van een es is de opgebrachte laag ten minste 50 cm dik. De term es is gangbaar in Noord- en Oost-Nederland. In MiddenNederland wordt gesproken van enk of eng en in Zuid-Nederland van akker of veld. Niet in of op zijn/haar oorspronkelijke positie.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 3 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
fluvioperiglaciaal Door stromend water onder periglaciale omstandigheden afgezet. glaciaal A) IJstijd: koude periode uit het Pleistoceen; b) betrekking hebbende op het landijs. Holoceen Jongste geologisch tijdvak (vanaf de laatste IJstijd: ca. 8800 jaar voor Chr. tot heden). horst Deel van de aardkorst waarin de aardlagen relatief hoog zijn gelegen als gevolg van tektonische opheffing langs breuken. in situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren. leem Grondsoort die wordt gekenmerkt door een hoog siltgehalte (bodemdeeltjes tussen 0,002 en 0,05 mm). meander Min of meer regelmatige lusvormige rivierbocht (meanderen = zich bochtig door het landschap slingeren). periglaciaal Heeft betrekking op de stroken rondom het door landijs bedekte gebied, op het daarop heersende klimaat en op kenmerkende verschijnselen in dit gebied. permafrost Permanent bevroren bodem. Pleistoceen Geologisch tijdperk dat ca. 2,3 miljoen jaar geleden begon. Gedurende deze periode waren er sterke klimaatswisselingen van gematigd warm tot zeer koud. Na de laatste IJstijd begint het Holoceen (ca. 8800 voor Chr.). podzol Bodem met een uitspoelingslaag (E-horizont) en een inspoelingslaag (B-horizont). Het proces van het uitlogen van de E-horizont en de vorming van een B-horizont door inspoeling van amorfe humus en ijzer wordt podzolering genoemd. Prehistorie Dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven. rabat Kunstmatig afwateringskanaal, recente ontginningsgreppel. redoute Kleine veldschans (die alleen uitspringende en geen inspringende hoeken heeft). schans Aarden vestingwerk, bestaande uit een vier- of meerhoekig omwald en omgracht terrein. slenk Deel van de aardkorst waarin de aardlagen relatief laag zijn gelegen als gevolg van tektonische daling langs breuken. Steentijd Archeologische periode die zich kenmerkt door het gebruik van stenen werktuigen. toendra Boomloze vlakte die acht à tien maanden per jaar bevroren is en in de korte zomer verandert in een moerassig gebied. voorde Doorwaadbare plek in een beek of rivier. Weichselien Geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikte), ca. 120.000-10.000 jaar geleden.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 4 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
Overzicht van figuren, tabellen en losse kaartbijlagen Figuur 1. Figuur 2. Figuur 3. Figuur 4. Figuur 5. Figuur 6. Figuur 7. Figuur 8. Figuur 9. Figuur 10. Figuur Figuur Figuur Figuur Figuur
11. 12. 13. 14. 15.
Figuur 16. Figuur 17. Figuur 18. Figuur 19. Figuur 20. Figuur 21. Figuur 22. Figuur 23. Figuur 24. Figuur 25.
Tabel 1.
Ligging Essche Stroom (rode lijn); inzet: ligging in Nederland (ster). Kampement van jager-verzamelaars uit de Midden Steentijd (uit Bloemers e.a., 1981). Reconstructie van een boerenerf uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a., 1981). Akkersysteem uit de IJzertijd (uit Bloemers e.a., 1981). Reconstructietekening van een Romeinse villa. Reconstructietekening van de pottenbakkersoven bij Halder (uit Bloemers e.a., 1981). Doodsprentje van Sjef. Oorlogsmonumentje bij Roond dat herinnert aan het ‘ Kampinaleger’. Munitiekisten en een gasmaskerbus die na de oorlog op het boerenerf op de Ruiting zijn achtergelaten. De bijzonder rijke grafinventaris uit een van de Romeinse graven die bij Hoogkeiteren zijn ontdekt (uit Bloemers e.a., 1981). Kindertekening van de archeologische opgravingen bij Hoog Keiteren. Operatie ‘Taartschep’ (uit Bloemers e.a., 1981). Houten pijl met stenen pijlpunt (uit Drenth & Brinkkemper, 2001). Fuiken (Aalkorven) voor het vangen van paling (uit Verhagen, 1998). Pentekening van stropers die door de lokale heer op heterdaad worden betrapt (uit Verhagen, 1998). Twee palingstekers en een witvissteker (uit Davids, 1991). Reconstructietekening van een Romeinse brug die bij Stramproy is aangetroffen. Samenvloeien van de Essche Stroom en de Dommel bij Halder. Houten watermolen (Molen van ‘Loon’ bij Waalre). Molensteenfragment van de voormalige oliemolen bij de brug bij Baarschot. Het huis Swanenborgh. Afbeelding van twee pleiten uit de 15e eeuw. Bootpunters die in een oude meander van de Essche Stroom zijn aangetroffen. Boerenputten (uit Burny, 1999). Turfplag die bij een mogelijke aanlegsteiger ter hoogte van de Ruiting is aangetroffen. Archeologische tijdschaal.
Kaartbijlage 1. Overzichtskaart. Kaartbijlage 2. Resultaten cultuurhistorisch onderzoek geprojecteerd op de bodemkaart. Kaartbijlage 3. Resultaten cultuurhistorisch onderzoek geprojecteerd op de grondwatertrappen.
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 5 ]
De Essche Stroom, gemeente Boxtel, Haaren, Vught en Sint-Michielsgestel; een cultuurhistorische studie van het beekdal
RAAP-rapport 1619 / eindversie 18-01-2008
[8 6 ]