Registratienummer: 2012001714
Raad: Agendapunt:
2 mei 2012 II-6
Voorstelnummer: 106 Portefeuillehouder: wethouder H.J. Morssink Onderwerp: Vaststellen Verordeningen Wet werk en bijstand WWB 2012 en intrekken Verordening Wet investeren in jongeren (WIJ) gemeente Leek Leek, 20 april 2012 Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet werk en bijstand (WWB) gewijzigd en de Wet investeren in jongeren (WIJ) ingetrokken. Ook is er een wijzing geweest in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Dit betekent dat de gemeentelijke verordeningen die hierop gebaseerd zijn, aangepast moeten worden. In januari 2012 is met een besluit van uw raad tot wijziging van een aantal verordeningen gewaarborgd dat momenteel op juiste regelgeving uitvoering wordt gegeven aan de gewijzigde Wet werk en bijstand per 2012. Met de verordeningen die wij nu ter vaststelling aan uw raad voorleggen, is de regelgeving helemaal goed aangepast. De WIJ had betrekking op re-integratie en bijstandsverlening voor jongeren tot 27 jaar. Deze groep valt nu onder de WWB. Door het intrekken van de WIJ vervallen de op deze wet gebaseerde verordeningen feitelijk van rechtswege, maar in de verordeningen die nu voorgelegd worden, wordt toch expliciet vastgelegd dat een aantal verordeningen per 1 januari 2012 ingetrokken wordt. Wij stellen uw raad voor de volgende verordeningen per 1 januari 2012 vast te stellen: - Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012; - Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012; - Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012; - Maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2012; - Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2012. Ook stellen wij voor om de volgende verordening per 1 januari 2012 in te trekken: - Verordening Wet investeren in jongeren gemeente Leek. Dit voorstel is behandeld in de raadscommissie op 4 april 2012. De commissie adviseert u met het voorstel in te stemmen, met het voorbehoud van de PvdA dat nog twee vragen beantwoord worden en dat de PvdA mogelijk met voorstellen komt tot wijziging. De eerste vraag van de PvdA betreft de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012, artikel 5, lid 2, sub c (het niet horen van belanghebbende indien het bestuur het niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid). Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin er sprake is van ernstige bedreigingen richting de vertegenwoordigers van het bestuur. Het is in deze situatie in principe niet wenselijk om nog de klant te horen. De tweede vraag van de PvdA betreft de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012, artikel 5, lid 2 sub a (het achterwege laten van het horen van belanghebbende indien de vereiste spoed zich daartegen verzet). Een specifiek voorbeeld hiervan is niet te noemen.
- 2 -
Deze bepaling is rechtstreeks ontleend aan de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:11) waarin staat dat het horen door het bestuursorgaan achterwege kan worden gelaten, voor zover: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of c. het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld. Wij hechten er aan om hier te benoemen dat het uitgangspunt hoor en wederhoor is. In principe wordt iedereen gehoord. Hierbij attenderen wij uw raad nog op het volgende. Na behandeling in de raadscommissie op 4 april 2012 is de volgende fout naar voren gekomen in de voorgelegde Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2012: in artikel 3, lid 1 van deze verordening staat het percentage van 110% genoemd in plaats van de bedoelde 105%. Aangezien de verordeningen in technische zin zijn aangepast, vanwege de wijziging van de WWB, en niet vanuit een beleidswijziging, is het percentage gecorrigeerd in de verordening die nu ter vaststelling aan uw raad wordt voorgelegd. De op dit voorstel betrekking hebbende stukken liggen op de gebruikelijke wijze ter inzage. Burgemeester en wethouders van Leek,
B.C. Hoekstra, burgemeester H.K. Hofman, secretaris
De raad van de gemeente Leek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 april 2012, voorstelnummer 106; gelet op de gemeenschappelijke regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier, artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en voorts gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EGverordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de WWB (Verzamelcirculaire SZW, april 2004); BESLUIT: vast te stellen de
Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 Paragraaf 1
Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Bestuur: het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier; b. gemeenteraad: de gemeenteraden van de gemeente Leek; c. WWB: Wet werk en bijstand; d. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; e. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; f. uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of IOAZ; g. niet uitkeringsgerechtigde (Nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub a van de WWB; h. Anw'er: persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Werkplein Noordenkwartier (Werkplein); i. voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de WWB, deze verordening en de beleidsplannen zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening; j. werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB.
- 3 -
Paragraaf 2
Beleid en financiën
Artikel 2 Opdracht aan het bestuur 1. Het bestuur biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het bestuur dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de WWB is van overeenkomstige toepassing. 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het bestuur een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. 3. Het bestuur draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Artikel 3 Beleidsplan 1. Het bestuur stelt, ter nadere uitvoering van deze verordening, beleidsplannen vast en brengt deze ter kennis van de gemeenteraad. 2. Deze plannen omvatten in elk geval: a. een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen; b. een omschrijving van de verschillende voorzieningen; c. de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg. 3. Het bestuur zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw'ers en Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het bestuur noodzakelijke geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het bestuur doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de in artikel 3, eerste lid van deze verordening genoemde beleidsstukken. Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt 1. De belanghebbende aan wie het bestuur een voorziening aanbiedt, is verplicht deze te accepteren tenzij er dringende redenen zijn waarom geen gebruik kan worden gemaakt van de aangeboden voorziening. 2. De belanghebbende is verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en beperkingen op de arbeidsmarkt. Dit onderzoek kan een medisch onderzoek inhouden die in opdracht van het bestuur door een derde wordt uitgevoerd. 3. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet, of van andere wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen: a. het op verzoek van het bestuur dan wel uit eigener beweging, verstrekken van inlichtingen die nodig zijn voor het uitvoeren van deze verordening. b. het naar vermogen deelnemen aan de aangeboden voorziening; c. na te laten hetgeen deelname aan de aangeboden voorziening belemmert. 4. Het gebruik van een voorziening ontslaat de belanghebbende niet van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, tenzij hiervoor ontheffing is verleend. 5. De verplichtingen worden aan de belanghebbende bij besluit medegedeeld. Artikel 6 Sluitende aanpak 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen een reële termijn na zijn melding als werkzoekende bij het UWV een aanbod voor een passende voorziening gericht op de inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuur heeft bepaald dat voor deze belanghebbende een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting voor bepaalde tijd geldt. 3. De duur van de in het eerste lid genoemde termijn wordt bij uitvoeringsbesluit vastgesteld.
- 4 -
Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds 1. Het bestuur kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds instellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het bestuur ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. 2. Het bestuur kan ook een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Paragraaf 3
Voorzieningen
Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het bestuur in ieder geval kan aanbieden. 2. Het bestuur kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. 3. Het bestuur kan een voorziening beëindigen: a. indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet en artikel 5 van deze verordening niet nakomt; b. indien de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; c. indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; d. indien naar het oordeel van het bestuur de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling. Artikel 9 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie 1. Het bestuur kan een subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde of met een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB een arbeidsovereenkomst sluiten, gericht op het opdoen van werkervaring en het bevorderen van de arbeidsinschakeling. 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het bestuur regels ten aanzien van de hoogte en de duur van de subsidie, alsmede de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. 3. Geen loonkostensubsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door het bestuur, reeds een andere subsidie of vergoeding wordt verstrekt. 4. Indien de in het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst wordt ontbonden binnen de wettelijke proeftijd, wegens dringende of gewichtige redenen of met een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld. 5. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt. Artikel 10 Werkstages 1. Het bestuur kan aan een uitkeringsgerechtigde een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie. 3. Deze werkstage duurt maximaal zes maanden met behoud van de uitkering. 4. Het bestuur plaatst de uitkeringsgerechtigde alleen indien door deze plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door de plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt. Artikel 11 Sociale activering 1. Het bestuur kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering. 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement. 3. Sociale activering kan als een voorziening worden ingezet wanneer door het bestuur is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde geen of pas op lange termijn een reëel perspectief heeft op arbeidsinschakeling. 4. Alle activiteiten, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verricht bij organisaties zonder winstoogmerk. - 5 -
Artikel 12 Scholing 1. Het bestuur kan een vorm van scholing aanbieden gericht op de arbeidsinschakeling. 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan worden aangeboden in de vorm van een subsidie. Artikel 13 Inkomstenvrijlating 1. De uitkeringsgerechtigde, van 27 jaar of ouder, die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n of r van de WWB, respectievelijk artikel 8, tweede lid IOAW en artikel 8, derde lid IOAZ. 2. Bij uitvoeringsbesluit worden nadere regels gesteld voor zover daar in deze verordening geen bepalingen zijn opgenomen. Artikel 14 Premies 1. Het bestuur kan aan personen, van 27 jaar en ouder, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel f, h, en j. een activeringspremie toekennen. 2. Deze premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen: a. het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het deelnemen aan een voorziening; c. het met goed gevolg beëindigen van een voorziening. 3. De premie bedraagt maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31, lid 2, onder j van de WWB. 4. Het bestuur stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in lid 2 en 3. 5. Het bestuur kan aan een werkgever een premie toekennen indien een belanghebbende bedoeld in artikel 1, tweede lid onderdeel f, h en j, reguliere arbeid aanvaardt bij die werkgever. 6. Het bestuur stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in lid 5. Artikel 15 Kostenvergoedingen 1. Het bestuur kan een kostenvergoeding verstrekken gericht op de deelname aan voorzieningen en het verrichten van activiteiten in het kader van de arbeidsinschakeling. 2. Bij het verlenen van onkostenvergoedingen voor het verrichten van vrijwilligerswerk gelden de maximale bedragen zoals bepaald in artikel 31, tweede lid, onder k van de WWB. 3. Het tweede lid is, op grond van artikel 31, lid 5 WWB, niet van toepassing op de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar. Paragraaf 4
Slotbepalingen
Artikel 16 Hardheidsclausule Het bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 17 Citeertitel Deze verordening kan aangehaald worden als Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ. Artikel 18 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan. 2. Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. 3. Met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 worden ingetrokken de Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ en de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Leek, d.d. 2 mei 2012.
B.C. Hoekstra, voorzitter
W. Loonstra, griffier - 6 -
De raad van de gemeente Leek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 april 2012, voorstelnummer 106; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van de uitkeringen van de bijstandsgerechtigden jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand; BESLUIT: vast te stellen de
Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. de gezinsnorm: de norm als bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet; c. verzorgensbehoevende: degene die in het bezit is van een geldig indicatiebesluit als bedoeld in artikel 4, vijfde lid van de wet. Artikel 2 Belanghebbenden 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder. 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet. Hoofdstuk 2
Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
Artikel 3 Toeslagen 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben. 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt een persoon niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, als het een persoon betreft zoals genoemd in artikel 4, lid 2 en lid 5 van de wet en een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 4, lid 2, aanhef van de wet. Artikel 4 Afwijkende toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar 1. De toeslag bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt: a. 0% van de gezinsnorm indien het een alleenstaande jongere van 21 jaar betreft; b. 5% van de gezinsnorm indien het een alleenstaande jongere van 22 jaar betreft in wiens woning geen medebewoner aanwezig is; c. 0% van de gezinsnorm indien het een alleenstaande jongere van 22 jaar betreft in wiens woning een medebewoner aanwezig is. - 7 -
2. 3.
Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing. Dit artikel is niet van toepassing op een jongere op wie artikel 7 van toepassing is.
Hoofdstuk 3
Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Artikel 5 Verlaging gezin 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm voor een gezin in die situatie dat een woning wordt gedeeld met één of meer anderen. 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 6 Verlaging woonsituatie De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 15% van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn. Artikel 7 Verlaging schoolverlaters De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 25% van de gezinsnorm gedurende de eerste zes maanden na beëindiging van deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding. Artikel 8 Verlaging co-ouderschap 1. In geval van co-ouderschap wordt de uitkering voor de ouder vastgesteld op de norm voor een alleenstaande ouder waarbij een verlaging plaatsvindt op de dagen waarop de kinderen bij de andere ouder verblijven. 2. De verlaging bedraagt het verschil tussen de norm voor een alleenstaande ouder en een alleenstaande. Artikel 9 Anticumulatiebepaling De toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende ten minste bedraagt: a. 50% van de gezinsnorm voor een alleenstaande; b. 70% van de gezinsnorm voor een alleenstaande ouder; c. 80% van de gezinsnorm voor een gezin. Hoofdstuk 4
Slotbepalingen
Artikel 10 Hardheidsclausule In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 11 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012. Artikel 12 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan. 2. Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. 3. Met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 wordt ingetrokken de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand en de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Leek, d.d. 2 mei 2012.
B.C. Hoekstra, voorzitter
W. Loonstra, griffier
- 8 -
De raad van de gemeente Leek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 april 2012, voorstelnummer 106; overwegende dat bij verordening regels moeten worden gesteld voor verlaging van de bijstand als niet aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen wordt voldaan; gelet op artikel 8, eerste lid, onder b en h, artikel 9a, lid 12 en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; BESLUIT: vast te stellen de
Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012 Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de wet; c. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d van de wet; d. bijstand: algemene en bijzondere bijstand; e. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet; f. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel d van de wet; g. maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid van de wet; h. benadelingsbedrag: het brutobedrag aan bijstand als omschreven in artikel 58, lid 4 WWB dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; i. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; j. het bestuur: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier. Artikel 2 Het opleggen van een maatregel 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het bestuur tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het bestuur zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Artikel 3 Berekeningsgrondslag 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft. - 9 -
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel zoals neergelegd in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening. Artikel 5 Horen van belanghebbende 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; b. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het bestuur of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet, of; c. het bestuur het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid. Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel 1. Het bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het bestuur heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. 2. Het bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3. Indien het bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende berekeningsgrondslag. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald. 3. Indien toepassing van het tweede lid niet mogelijk of wenselijk is kan de maatregel alsnog ten uitvoer worden gebracht bij een hernieuwd recht op WWB-uitkering mits de periode gelegen tussen de beëindigingdatum van de WWB-uitkering en de datum van het nieuwe recht niet meer bedraagt dan twaalf maanden. 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen. Artikel 8 Samenloop van gedragingen Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld. Hoofdstuk 2
Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9 Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9, 9a en of de nadere verplichting(en) van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieen: - 10 -
1. 2.
3.
4.
Eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; Tweede categorie: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden; b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; c. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onderdeel c WWB; d. het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 WWB, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, lid 4 en 5 WWB. Derde categorie: a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren; b. het in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering en vrijwilligerswerk; c. het door een persoon jonger dan 27 jaar niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a van de wet; d. het niet voldoen aan de re-integratieplicht door de alleenstaande ouder die is ontheven van de actieve sollicitatieplicht als bedoeld in artikel 9a van de wet; Vierde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de maatregel vastgesteld op: a. vijf procent van de berekeningsgrondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. twintig procent van de berekeningsgrondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. vijftig procent van de berekeningsgrondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie; d. honderd procent van de berekeningsgrondslag gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. Hoofdstuk 3
Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het bestuur daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid. 2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. 3. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. - 11 -
Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,00: 10% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,00 tot € 2000,00: 20% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00: 40% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,00 of meer: 100% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand. Artikel 13 1. 2.
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% van de bijstand gedurende één maand. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 4
Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,00: 10% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,00 tot € 2000,00: 20% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00: 40% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,00 of meer: 100% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand. 3. Onverminderd lid 2 wordt in geval geen gebruik is gemaakt van een voorliggende voorziening een maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. wanneer het betreft algemene bijstand: 100% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; b. wanneer het betreft bijzondere bijstand: 100% van het voor bijzondere bijstand in aanmerking komende bedrag ongeacht de periode waarover aanspraak gemaakt kan worden op bijzondere bijstand. 4. Onverminderd lid 2 wordt, indien en voor zover het recht op bijstand een gevolg is van het niet kunnen beschikken over middelen waarover men, indien er geen sprake zou zijn geweest van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, had kunnen beschikken of redelijkerwijs had kunnen beschikken, een maatregel opgelegd ter hoogte van het recht op bijstand (ongeacht de periode waarover aanspraak gemaakt kan worden op de bijstand). Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het bestuur of zijn ambtenaren, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging. 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij verbaal geweld: 20% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; b. bij discriminatie: 50% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; - 12 -
c. d. e.
bij zaakgericht fysiek geweld: 50% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; bij intimidatie: 100% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand; bij mensgericht fysiek geweld: 100% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand.
Hoofdstuk 5
Het handhavingsbeleid
Artikel 16 Het handhavingsbeleid Het bestuur biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad. Hoofdstuk 6
Slotbepalingen
Artikel 17 Citeertitel Deze verordening kan aangehaald worden als Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012. Artikel 18 De inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan. 2. Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. 3. Met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 worden ingetrokken de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand en de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet investeren in jongeren. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Leek, d.d. 2 mei 2012.
B.C. Hoekstra, voorzitter
W. Loonstra, griffier
- 13 -
De raad van de gemeente Leek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 april 2012, voorstelnummer 106; gelet op artikel 147, eerste lid, en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35 eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ; besluiten vast te stellen de volgende verordening; BESLUIT: vast te stellen de
Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012 Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; b. IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; c. IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beide voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn; d. uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ. e. uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ; f. maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ; g. inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ h. benadelingsbedrag: het bruto bedrag aan IOAW/IOAZ als omschreven in artikel 25 vierde lid van de IOAW en IOAZ dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; i. belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ; j. het bestuur: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier. 2. Voor zover in deze verordening niet anders gedefinieerd, hebben de begrippen dezelfde betekenis als in de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 2 Het opleggen van een maatregel 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het bestuur een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan een uitkering verbonden verplichting - anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
- 14 -
2.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, hieronder wordt tevens begrepen het zich jegens het bestuur zeer ernstig misdragen. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm. Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: a. de reden van de maatregel; b. de duur van de maatregel; c. het percentage of bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing: d. de reden om af te wijken van een standaardmaatregel; Artikel 5 Horen van belanghebbende 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het bestuur of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ. Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel 1. Het bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of b. de gedraging meer dan twaalf maanden vóór constatering van die gedraging door het bestuur heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; of: c. het bestuur dringende redenen aanwezig acht. 2. Indien het bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak van de verlaging 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende bekend is gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd indien: a. de uitkering nog niet is uitbetaald of: b. de uitkering op het tijdstip van oplegging van de maatregel reeds is beëindigd. 3. Indien toepassing van het tweede lid niet mogelijk of wenselijk is kan de maatregel alsnog ten uitvoer worden gebracht bij een hernieuwd recht op uitkering IOAW/IOAZ mits de periode gelegen tussen de beëindigingdatum van de uitkering en de datum van het nieuwe recht niet meer bedraagt dan twaalf maanden. 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen. Artikel 8 Samenloop van gedragingen 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Als voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogte gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd. - 15 -
2.
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, derde lid van de verordening niet verantwoord is.
Hoofdstuk 2
Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 9 Indeling in categorieën Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid. onderdeel c van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie als werkzoekende zoals bedoeld in artikel 30, sub b van de wet SUWI. 2. Tweede categorie: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden; b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. c. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 37, lid 1, onderdeel f IOAW en IOAZ; 3. Derde categorie: a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren; b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering en vrijwilligerswerk. Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel 1. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel vastgesteld op: a. vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. tien procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. vijftig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie; 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. 3. In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen bedoeld in artikel 9, derde lid, onder a dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor onbepaalde duur een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto-inkomen uit deze arbeid. 4. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het derde lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt. Hoofdstuk 3
Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden
Artikel 11 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid 1. Onverminderd artikel 4, legt het bestuur, met inachtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ voor onbepaalde tijd een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en: a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel:
- 16 -
b. 2. 3.
de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto-inkomen. Het bestuur heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
Artikel 12 Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het bestuur voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. 2. De hoogte van de maategel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto-inkomen uit deze arbeid. 3. Het bestuur heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt. Hoofdstuk 4
Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 13 Te laat verstrekken van gegevens 1. Onverminderd artikel 2, derde lid legt het bestuur een maatregel op van 5% van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of voortzetting daarvan niet binnen de door het bestuur daartoe gestelde termijn te verstrekken. 2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub c. 3. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Artikel 14 1. 2.
3.
4.
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,00: 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand; b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,00 tot € 2000,00: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand; c bij een benadelingsbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00: 40% van de uitkeringsnorm gedurende een maand; d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,00 of meer: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand. In afwijking van het tweede lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub c van deze verordening. Van een maatregel wordt afgezien: a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen; b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.
- 17 -
Artikel 15 1.
2.
3.
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% van de uitkering gedurende één maand. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid sub c van deze verordening. Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geen van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 5
Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het bestuur of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging. 2. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij verbaal geweld: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand; b. bij discriminatie: 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand; c. bij zaakgericht fysiek geweld: 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand; d. bij intimidatie: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand; e. bij mensgericht fysiek geweld: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand. 3. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het tweede lid, sub a kan worden afgezien en kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven. Hoofdstuk 6
Het handhavingsbeleid
Artikel 17 Het handhavingsbeleid Het bestuur biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad. Hoofdstuk 7
Slotbepalingen
Artikel 18 Citeertitel Deze verordening kan aangehaald worden als Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012. Artikel 19 De inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan. 2. Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. 3. Met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 wordt ingetrokken de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Leek, d.d. 2 mei 2012.
B.C. Hoekstra, voorzitter
W. Loonstra, griffier - 18 -
De raad van de gemeente Leek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 april 2012, voorstelnummer 106; gelet op artikel 36 van de Wet werk en bijstand; BESLUIT: vast te stellen de
Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2012 Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. bestuur: het bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier (ISD); b. wet: de Wet werk en bijstand; c. referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum; d. peildatum: de datum waartegen de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd, dat wil zeggen de datum waarop een belanghebbende voor het eerst gedurende een ononderbroken periode van 36 maanden heeft voldaan aan de voorwaarden voor het recht op langdurigheidstoeslag; e. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; f. WSF 2000: Wet Studiefinanciering; g. bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet; h. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; i. inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 32 van de wet. Artikel 2 Uitvoering De uitvoering van deze verordening berust bij het bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier. Artikel 3 Voorwaarden 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 105% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet. 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000. Artikel 4 Hoogte van de toeslag 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar: a. voor een gezin: € 518,00 b. voor een alleenstaande ouder: € 463,00 c. voor een alleenstaande: € 362,00 (de genoemde bedragen gelden per 1 januari 2012). 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.
- 19 -
3.
4.
Indien een van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de wet dan komen de overige gezinsleden in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hen als gezin, alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar aangepast met een percentage dat overeenkomt met het wettelijke indexeringspercentage van het betreffende jaar.
Artikel 5 Onvoorziene gevallen In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het bestuur. Artikel 6 Citeertitel Deze verordening kan aangehaald worden als Verordening Wet werk en bijstand gemeente Leek 2012. Artikel 7 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan. 2. Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. 3. Met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 wordt ingetrokken de Verordening langdurgheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Leek. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Leek, d.d. 2 mei 2012.
B.C. Hoekstra, voorzitter
W. Loonstra, griffier
- 20 -
De raad van de gemeente Leek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 april 2012, voorstelnummer 106; overwegende dat de Wet investeren in jongeren pet 1 januari 2012 ingetrokken is; BESLUIT: in te trekken de Verordening Wet investeren in jongeren gemeente Leek, met terugwerkende kracht per 1 januari 2012. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Leek, d.d. 2 mei 2012.
B.C. Hoekstra, voorzitter
W. Loonstra, griffier
- 21 -