Psychopathie en Liegen: de relatie tussen psychopathische trekken en de frequentie, houding en de dominante respons ten opzichte van liegen.
Masterthese Naam
:Sharol Louise Zichterman
Studentnummer
:10216286
Begeleider
:Bruno Verschuere
Studierichting
:Master Forensische Klinische Psychologie
Datum:
: november 2012
Abstract Liegen kost meer cognitieve belasting in vergelijking met het spreken van de waarheid. Het spreken van de waarheid is voor veel mensen de dominante respons en moet onderdrukt worden tijdens het vertellen van leugens (Spence & Kaylor-Hughes, 2008; Verschuere, Spruyt, Meijer & Otgaar, 2011). Het frequent liegen maakt het spreken van de waarheid moeilijker, waardoor het spreken van de waarheid een minder dominante respons wordt, en het liegen een meer dominante respons wordt (Verschuere et al., 2011). Een vorm van psychopathologie waarbij liegen en bedriegen kenmerkend zijn, is psychopathie. Is het mogelijk dat bij personen met meer psychopathische trekken liegen eerder de dominante respons is in vergelijking met personen met minder psychopathische trekken? In het huidige onderzoek wordt deze mogelijkheid achterhaald door te onderzoeken of personen met meer psychopathische trekken sneller liegen. Ook wordt er onderzocht of ze vaker liegen en liegen minder onprettig vinden. Uit de analyses blijkt dat personen die hoog scoren op psychopathische trekken niet aangeven liegen aangenamer te vinden, of vaker liegen. Wel is gebleken dat deze personen sneller zijn in het liegen in vergelijking met personen die laag scoren op psychopathische trekken. Omdat zij sneller zijn in het liegen kan aangenomen worden dat het onderdrukken van de waarheidsrespons minder tijd kost, omdat deze respons minder dominant is bij personen die hoog scoren op psychopathische trekken. Dit onderzoek geeft nieuwe inzichten en vergroot de kennis over de relatie tussen psychopathie en liegen, omdat dit onderzoek aantoont dat personen met psychopathische trekken makkelijker liegen, omdat het spreken van de waarheid minder de dominante respons is.
2
Inleiding “Liegen vereist fantasie, acteertalent en geheugen” (Nietzsche). Liegen keurt men over het algemeen niet goed, terwijl de meeste personen regelmatig de waarheid verhullen of verdraaien. Liegen varieert van kwade opzet om een ander te misleiden tot een leugentje om bestwil om een ander niet te kwetsen. Liegen betekent het bewust niet vertellen van de waarheid (Jung & Lee, 2009). Liegen wordt volgens Vrij (2008) gedefinieerd als een succesvolle of onsuccesvolle opzettelijke poging, zonder waarschuwing vooraf, om bij een ander een geloof te creëren welke de leugenaar beschouwt als onjuist. Zoals Nietzsche in het citaat aan het begin van dit hoofdstuk suggereert en zoals aangetoond wordt in verschillende onderzoeken kost liegen meer cognitieve belasting in vergelijking met het spreken van de waarheid (Vrij, 2006, 2008, 2011). De cognitieve belasting is tijdens het liegen van invloed op de executieve functie o.m. het werkgeheugen. De overige executieve functies die belast worden tijdens het liegen zijn de taakomschakeling en de responsinhibitie. Deze executieve functies bevinden zich in de anterieure cingulate cortex, dorsolaterale prefrontale cortex en de inferieure frontale cortex (Christ, Van Essen, Watson, Brubacker, & McDermott, 2008). De functie van het werkgeheugen is het monitoren en coderen van inkomende informatie voor relevantie van de huidige taak (Miyake, Friedman, Emerson, Witzke, & Howerter, 2000). Het werkgeheugen wordt belast tijdens het liegen doordat de waarheid in gedachten moet worden gehouden, terwijl de leugen wordt geformuleerd. Men moet de waarheid constant in gedachten houden om hier op de juiste manier van af te kunnen wijken. Ook de vertelde leugens moeten blijvend in het werkgeheugen aanwezig zijn zodat men hier niet vanaf wijkt (Christ et al., 2008). Responsinhibitie is verantwoordelijk voor het inhiberen van dominante, automatische en overheersende responsen (Miyake et al., 2000). Responsinhibitie wordt belast tijdens het liegen doordat de waarheidsrespons onderdrukt moet worden. De waarheid mag niet per ongeluk boven water komen tijdens het vertellen van een leugen (Christ, et al., 2008). Taakomschakeling is verantwoordelijk voor de omschakeling tussen meerdere taken die tegelijkertijd plaatsvinden (Miyake et al., 2000). Taakomschakeling wordt belast tijdens het liegen doordat men moet schakelen tussen waarheid en leugenachtige reacties. Tijdens een gesprek is het onnodig om de gehele tijd te liegen. De waarheid wordt verteld gecombineerd met leugens, of leugens worden gecombineerd met de waarheid. Beeldonderzoek toonde aan dat het vertellen van leugens meer breinactiviteit laat zien in tegenstelling tot het spreken van de waarheid, waarbij minder breinactiviteit aanwezig is (Christ et al., 2008). Kortom, het spreken van de waarheid is volgens deze onderzoeken gemakkelijker dan 3
liegen. Het lijkt aannemelijk dat het spreken van de waarheid een meer dominantere respons is in vergelijking tot liegen.
De dominante respons De dominante respons is een reactie die een persoon in een situatie, die een reactie vereist, hoogst waarschijnlijk tot uitvoering brengt. Het is de meest klaarliggende reactie die ten uitvoer wordt gebracht. Het spreken van de waarheid is een automatische respons, in tegenstelling tot liegen. Het is een dominante respons (Spence & Kaylor-Hughes, 2008; Verschuere, Spruyt, Meijer, & Otgaar, 2011). Om te kunnen liegen moet de dominante waarheidsrespons onderdrukt worden.. Tijdens het liegen reageert men dan ook trager en minder accuraat. In een onderzoek waarbij een groep participanten frequent de waarheid moest spreken en een groep participanten frequent moest liegen bleek dat het liegen moeilijker werd bij de groep participanten die frequent de waarheid moest spreken, in tegenstelling tot de participanten die frequent moesten liegen. Wordt er frequent de waarheid gesproken dan wordt de dominante waarheidsrespons versterkt en het liegen wordt moeilijker. De groep participanten die frequent moesten liegen deden dit niet alleen gemakkelijker en sneller, in deze conditie maakten de participanten meer fouten als zij de waarheid moesten spreken. Tijdens het afnemen van dit onderzoek bij de participanten werd in een korte tijd de dominante waarheidsrespons minder dominant (Verschuere et al., 2011). De dominante respons is veranderbaar. Personen die frequent liegen worden beter in het liegen en creëren een dominantere respons om te liegen. Pathologisch liegen is onderzocht aan de hand van beeldonderzoek. Het bleek dat er bij pathologische leugenaars een wijdverspreide toegenomen hoeveelheid witte stof aanwezig is in de orbitofrontale, middel en inferiore kwab en in de frontale gyri. Deze hoeveelheid toegenomen witte stof kan een reeds bestaande aanleg zijn voor het pathologische liegen of het is ontstaan door frequent te liegen op lange termijn (Yang, Raine, Lencz, LaCasse, Coletti, & Toga, 2007). Het is aannemelijk dat er structurele verschillen bestaan in de hersenen tussen personen die frequent liegen en personen die niet frequent liegen. Een vorm van psychopathologie waarbij liegen en bedriegen kenmerkend is, is psychopathie.
Psychopathie Een klinische diagnose van psychopathie komt voor bij 1 procent van de populatie (Hare, 1991). In Nederland ligt de prevalentie van psychopathie, gemeten met de PCL-R bij een 4
groep van 98 TBS patiënten, ongeveer tussen de 21 en 31 procent. Bij ambulante forensische cliënten waarschijnlijk tussen de 20 á 25 procent (Hare, 1998; De Ruiter & Scholing, 2003). De symptomen van psychopathie zijn volgens Cleckley (1988) onverantwoordelijk in interpersoonlijke relaties, oppervlakkige charme en goede intelligentie, gebrek aan schuld en schaamte, pathologische egocentriciteit, affectieve armoede en inadequaat gemotiveerd antisociaal. Als overige kenmerken benoemt hij onpersoonlijke seksuele contacten, onbetrouwbaar, geen levensplan, leugenachtig, suïcide niet uitgevoerd, gebrekkig inzicht en opgewonden en onaangenaam gedrag. Hare (2003) heeft op basis van Cleckley onderzoek verricht naar psychopathie en heeft de PCL-R opgesteld. Aan de hand van 20 items, een interview en een dossieronderzoek kunnen psychopathische trekken gemeten worden. Onder de eerste factor van de PCL-R, de Affectieve Interpersoonlijke Factor valt het item pathologisch liegen. Liegen is dus een wezenlijk kenmerk van psychopathie. Een zelfrapportage vragenlijst voor het meten van psychopathische trekken is de Psychopathic Personality Inventory-Revised (PPI-R). Deze vragenlijst meet psychopathische trekken aan de hand van acht sub-schalen verdeeld over drie factoren. De sub-schaal machiavellistische egocentriciteit uit de tweede factor meet het vermogen tot manipuleren en bedriegen Uzieblo, Verschuere, & Crombez, 2007). In deze vragenlijst wordt wederom liegen en bedriegen gemeten wat erop wijst dat dit een belangrijk kenmerk is van psychopathie. De Levenson’s Self-Report Psychopathy Scale (LSRP) is een zelfrapportage vragenlijst voor het meten van persoonlijkheidstrekken en gedragingen van psychopathie. De eerste factor meet ongevoelige en manipulatieve levensstijl (Uzieblo et.al., 2010). In deze vragenlijst wordt wederom het manipulerende gedrag meegenomen in de meting. De Youth Psychopathic trait Inventory (YPI) is een zelfrapportage vragenlijst voor het meten van psychopathische trekken die bestaat uit drie factoren. De eerste factor bevat de items Liegen en Manipulatie (Uzieblo et al., 2010). In elk van deze vragenlijsten wordt liegen en/of bedriegen en/of manipuleren meegenomen om de mate van psychopathie te meten, waaruit opgemaakt kan worden dat liegen, bedriegen en manipuleren belangrijke maten voor psychopathie zijn. De verschillende instrumenten voor het meten van psychopathische trekken vertonen een hoge interne consistentie en geven aan dat zelfrapportage een geschikte methode is voor het meten van psychopathische trekken.
Dimensionele visie op psychopathie Of studenten geschikte kandidaten zijn voor dit onderzoek is aangetoond in verschillende onderzoeken omdat psychopathische trekken dimensioneel zijn (Edens, Liliefeld, Marcus, & Poythress, 2006; Edens, Marcus, & Vaughn, 2011; Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995; 5
Neumann & Hare, 2008; Uzieblo et al., 2007). In het onderzoek van Uzieblo et al., (2007) is er onderzoek verricht onder studenten en gedetineerden. De studenten en gedetineerden vulden in de Psychopathic Personality Inventory (PPI), voor het meten van psychopathische trekken, de Behavioral Inhibition Scale (BIS) en de Behavioral Activation Scale (BAS). Een kleinere groep studenten vulden ook de State Trait Anxiety Inventory (STAI-T) in en een vragenlijst over delinquent gedrag. De PPI bestond uit twee factoren, de PPI-I is Onbevreesde Dominantie en de PPI-II is Antisociale Impulsiviteit. De BIS staat voor de aanleg voor het ervaren van een negatief affect of gedragsinhibitie als er cues van bedreiging gepresenteerd worden. De BAS staat voor de aanleg voor het ervaren van een sterk positief affect of gedragstoename als er cues voor motivatie gepresenteerd worden. De BAS bestaat uit drie onderdelen: Plezier Zoekend (is de impulsiviteit aanwezig voor het zoeken van plezier), Drive (voor de motivatie om doelen te behalen) en Beloningsresponsiviteit (de aanleg om met een positief affect te reageren bij cues van beloning of een potentiële beloning). In beide samples, studenten en gedetineerden, was de PPI-I negatief gecorreleerd met de BIS en positief gecorreleerd met de BAS-Drive en Plezier Zoekend. De studenten sample behaalde een negatieve correlatie tussen de PPI-II en de BIS en BAS Plezier Zoekend. De gedetineerden behaalden een positieve correlatie tussen de PPI-II en de BAS-Drive en Beloningsresponsiviteit. Het is mogelijk dat de balans van de BIS en BAS geassocieerd zijn met succesvolle of niet criminele en onsuccesvolle criminele individuen met psychopathische trekken. Het resultaat van dit onderzoek toonde ook aan dat de niet criminele sample ook regels en wetten overtreedt, gemeten met zelf gerapporteerde misdaden bij de studenten. Dit toont aan dat psychopathie een dimensionele vorm van psychopathologie (Edens et al., 2006, 2011; Levenson, et al., 1995; Neumann & Hare, 2008; Uzieblo et. al., 2007). Het blijkt dat een persoon in meer of mindere mate psychopathische trekken kan vertonen. Hoe meer psychopathische trekken er bij een persoon gemeten worden hoe sterker de psychopathie aanwezig is.
Psychopathie en liegen Pathologisch liegen is een onderdeel van de PCL-R en de DSM-IV-TR, die antisociale persoonlijkheidsstoornis meet, waarmee psychopathische/antisociale trekken worden gemeten. Bij personen met een hoge score op psychopathische trekken wordt liegen en bedriegen beschreven als natuurlijke gaven, zij vertonen een algemene neiging tot liegen (Hare, 2003; Seto, Katthar, Lalumiére, & Quincy, 1997). Zij liegen gemakkelijker en vaker dan personen die laag scoren op psychopathische trekken (Hare, 2003; Lee, Klaver & Hart, 2007; Seto et al., 1997). Personen die hoog scoren op de psychopathische trekken 6
machiavellistische egocentriciteit en schuld externalisatie gemeten met de Psychopathic Personality Inventory zijn succesvoller in faken van zelfrapportages (McNeil & Holden, 2006). Zij geven passendere detailkenmerken tijdens het vertellen van leugens en corrigeren zich sneller na ontdekt te zijn op een leugen (Lee et al., 2007). Personen die hoog scoren op psychopathische trekken bekommeren zich niet over de mogelijkheid om betrapt te worden op bedrog of leugens. De gevoelens van anderen zijn ook niet van belang. Na ontmaskering zijn deze personen in staat om zonder blikken of blozen hun verhaal te verdraaien zodat deze wel in overeenstemming is met de leugen, ondanks de tegenstrijdigheden (Hare, 2003; Lee et al., 2007; Seto et al., 1997). Er ontstaat een verwarrende verhaallijn die in strijd is met zichzelf en verwarring veroorzaakt bij de luisteraar. Ze ervaren plezier in dit liegen en bedriegen en zijn hier trots op. Ze beschrijven zichzelf openlijk als oplichters, ritselaars of fraudeurs (Hare, 2003). De mogelijkheid om te liegen en bedriegen wordt in stand gehouden doordat zij een gebrek aan schuldgevoelens en empathie ervaren en geen verantwoordelijkheid nemen voor eigen daden (Hare 2003). Een theorie is dat het frequent liegen van personen met een hoge score op psychopathische trekken een verschuiving van de dominante waarheidsrespons veroorzaken en deze minder dominant maken.
Psychopathie met liegen als dominante respons Eerder is aangegeven dat het spreken van de waarheid de dominante respons is en dat tijdens het liegen de dominante respons onderdrukt moet worden. Het lijkt dat dit niet geldt voor de personen die frequent liegen, personen met een hoge score op psychopathische trekken. Zij liegen en bedriegen als gewoonte zonder blikken of blozen (Hare, 2003; Seto et al., 2007) en gedetailleerder (Lee et al., 2007). Het is mogelijk dat de dominante waarheidsrespons bij personen met veel psychopathische trekken verminderd is en liegen een dominantere respons is geworden. Door frequent te liegen wordt de respons om te liegen versterkt en verbeterd en het spreken van de waarheid moeilijker. De dominante waarheidsrespons wordt minder dominant (Verschuere et. al. 2011).
Het huidige onderzoek In het huidige onderzoek wordt er onderzocht of liegen de dominante respons is bij personen met een hoge score op psychopathische trekken. De eerste hypothese van dit onderzoek stelt dat participanten die een hoge score behalen op psychopathische trekken aangeven vaker te liegen dan participanten die een lage score behalen op psychopathische trekken. 7
De tweede hypothese stelt dat participanten die hoog scoren op psychopathische trekken aangeven liegen aangenamer te vinden in vergelijking met participanten die laag scoren op psychopathische trekken. De derde en tevens laatste hypothese stelt dat participanten die een hoge score behalen op psychopathische trekken ook sneller zijn in liegen dan de participanten die een lage score behalen op psychopathische trekken. Om deze hypothesen te onderzoeken wordt er gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten en testen. De Serotatest wordt gebruikt om te achterhalen hoe frequent de participanten aangeven te liegen. De Deception Impliciete Associatie Test (dIAT) en de Feeling Thermometer (FT) worden gebruikt om te achterhalen hoe aangenaam de participanten liegen vinden. Met de Spencetaak wordt achterhaald hoe snel de participanten zijn in het liegen. Om de psychopathische trekken van de participanten te achterhalen wordt de Youth Psychopathic trait Inventory (YPI) gebruikt. Dit onderzoek is relevant omdat er meer kennis verkregen wordt over de relatie tussen psychopathie en liegen.
Methode Participanten Aan dit onderzoek hebben in totaal 61 participanten deelgenomen. Dit waren 14 mannelijke en 47 vrouwelijke participanten. Het zijn allen studenten van de Universiteit van Amsterdam. De participanten ontvingen voor deelname aan dit onderzoek 1 proefpersoon punt of 7 euro. Er vond geen voorselectie plaats, iedere student kon deelnemen aan het onderzoek. Met behulp van de validiteitsschalen IR15, IR40, Afwijkende Beantwoording en Positieve Zelfpresentatie van de Psychopathic Personality Inventory-Revised (PPI-R) is er onderzocht of participanten inconsistent of onzorgvuldig deze vragenlijst hebben ingevuld (Lilienfeld & Widows, 2004). De participanten die op deze test inconsistent, onzorgvuldig of raar geantwoord hebben, hebben dit mogelijk ook gedaan bij de andere vragenlijsten. Aan de hand van de uitkomst van de validiteitsschalen IR15 en IR40 is er 1 participant uit het gehele onderzoek verwijderd. Deze participant liet op IR15 validiteitsschaal een zeer atypische score zien (17) en op de IR40 validiteitsschaal een atypische score (44). Aan de hand van de uitkomst op Afwijkende Beantwoording en Positieve Zelfpresentatie schalen van de PPI-R werd er eveneens 1 participant uitgesloten van het gehele onderzoek. De participant behaalde een T-score van 78 op de validiteitsschaal Afwijkende Beantwoording, wat in het 99e percentiel valt en aangeeft dat deze participant vermoedelijk een “faking bad” respons geeft of deze test opzettelijk wil saboteren middels bizarre antwoorden (Lilienfeld & Widows, 2004). Naast de validiteitsschalen van de PPI-R zijn ook alle taken gecontroleerd op
8
uitbijters. De cutoff score die gehanteerd werd voor uitbijters is een afwijking van meer dan 2.5 SD van het gemiddelde. Op de Deception Impliciete Associatie Test (dIAT) behaalde een participant een score van -2.7 SD. De participant is verwijderd uit het onderzoek wat betreft de dIAT. De participant voldoet wel aan de normen wat betreft de andere leugentaken. Aan de hand van de SD score op de Feeling Thermometer (FT) zijn er 2 participanten verwijderd voor deze leugentaak. De participanten behaalden een score van 2.7 SD en 2.9 SD. Bij de Serotatest werd er een cutoff score gehanteerd van >12. Er waren in totaal 6 participanten die een hogere score behaalden. Deze participanten zijn verwijderd wat betreft de Serotatest. Bij de Spencetaak waren er twee participanten met een score van -2.7 SD en 2.6 SD. Deze participanten zijn verwijderd voor gebruik van de Spencetaak.
Procedure De participanten konden deelnemen aan dit onderzoek zonder afspraak. Bij binnenkomst werd de informed consent getekend en de informatiebrochure van het onderzoek meegegeven aan de participant. Het onderzoek bestond uit 6 computertaken en computervragenlijsten. De computervragenlijst de Psychopathic Personality InventoryRevised (PPI-R) werd enkel afgenomen voor gebruik van de validiteitsschalen. Na de PPI-R werden, in deze volgorde, de Impliciete Associatie Test (dIAT), de Feeling Thermometer, de Serotatest, de Spencetaak en de Youth Psychopathic trait Inventory afgenomen. In totaal duurde de testafname ongeveer 60 minuten.
Materiaal De Youth Psychopathic trait Inventory (YPI) (Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002) is een zelfrapportage en bestaat uit 50 items voor het meten van psychopathische trekken. De items worden beantwoord op een 4-puntsschaal (1 = helemaal niet van toepassing, 2 = een beetje van toepassing, 3 = redelijk van toepassing, 4 = helemaal van toepassing). De YPI bestaat uit 10 sub-schalen verdeelt over drie factoren. De eerste factor is de Interpersoonlijke factor (YPI-I) met de sub-schalen Bedrieglijke Charme, Grandioosheid, Leugenachtig en Manipulatief. De tweede factor is de Affectieve factor (YPI-II) en bestaat uit de sub-schalen Meedogenloosheid, Harteloosheid en Gebrek aan Emotie. De derde factor is de Levensstijl factor (YPI-III) met de sub-schalen Sensatie Zoeken, Impulsiviteit en Gebrek aan Verantwoordelijkheidsgevoel. De scores van de YPI worden aan de hand van de subschalen en de totaalscore van de items berekend. De factor scores worden berekend door 9
de verschillende sub-schaal scores bij elkaar op te tellen. Een hoge score op de totaalscore en de factoren betekent dat er meer psychopathische trekken aanwezig zijn bij de participant. In dit onderzoek is de Nederlandse vertaling gebruikt (Das & De Ruiter, 2003). De interne consistenties staan beschreven in een tabel in de sectie resultaten. Dit geldt voor iedere test die beschreven wordt. De participanten die deel hebben genomen aan dit onderzoek hebben tevens de Psychopathic Personality Inventory-Revised (PPI-R) (Lilienfeld & Widow, 2004) ingevuld voor een ander onderzoek. De PPI-R is een zelfrapportage vragenlijst bestaande uit 154 items voor het meten van psychopathische trekken. De items worden beantwoord op een 4puntsschaal (1 = helemaal niet van toepassing, 2 = een beetje van toepassing, 3 = redelijk van toepassing, 4 = helemaal van toepassing). In het huidige onderzoek worden de validiteitsschalen van de PPI-R gebruikt om afwijkende en/of beantwoording inconsistente beantwoording te constateren. De validiteitsschalen IR15 en IR40 geven de inconsistente beantwoording weer. De cutoff score van de IR15 is twijfelachtig bij een score van 15 of hoger. De IR40 geeft aan dat een score van 38 of hoger twijfelachtig is wat betreft de interne consistentie. Participanten die boven deze cutoff scores scoren worden verwijderd uit het onderzoek, omdat zij mogelijk op de andere vragenlijsten eveneens inconsistent de vragen hebben beantwoord. Om de sociale wenselijkheid te filtreren wordt de validiteitsschaal Positieve Zelfpresentatie geraadpleegd. Een hoge score (T ≥ 65) geeft aan dat de participant een positief zelfbeeld heeft, of wil neerzetten, en geen serieuze gebreken in zijn persoonlijkheid waarneemt of toe wil geven. Een lage score kan betekenen dat een participant een laag zelfbeeld heeft, of een laag zelfbeeld wil neerzetten. De laatste validiteitsschaal is de Afwijkende Beantwoording. Een hoge score (65 of hoger) op deze schaal kan betekenen dat een participant simuleert, ofwel vermoedelijk een “faking bad” respons geeft, of de test wil saboteren en wordt verwijderd uit het onderzoek. In dit onderzoek is de Nederlandse vertaling gebruikt (Uzieblo, Verschuere, Bussche, & Crombez, 2010). De Deception Impliciete Associatie Test (dIAT) (Jung & Lee, 2009) is een gecomputeriseerde categoriserende taak die associaties meet. Het meet de impliciete overtuigingen en attitudes van personen. De dIAT meet de associatie sterkte tussen twee categorieën met behulp van reactiesnelheden. Hoe sterker twee concepten geassocieerd zijn, des te gemakkelijker is het om op ze te reageren alsof ze één categorie vormen. Het is mogelijk dat personen bepaalde overtuigingen en attitudes niet willen delen met anderen of zich niet bewust zijn van deze overtuigingen en attitudes. Dit kan met behulp van de dIAT achterhaald worden. Bij deze taak moeten de participanten zo snel en accuraat mogelijk de 10
woorden die in het midden va het beeldscherm verschijnen, de stimuli, categoriseren met de target woorden en de affectieve woorden. De target woorden van de IAT zijn de woorden Bedrog met hiertegenover het woord Eerlijk. In het eerste deel van de taak wordt de affectieve dimensie Positief gekoppeld aan Eerlijk en Negatief wordt gekoppeld aan Bedrog. De woorden Bedrog en Eerlijk en de gerelateerde woorden Positief en Negatief staan links en rechts bovenin het beeldscherm tot het eerste deel van de taak. In het tweede deel van de taak woorden de affectieve woorden Positief en Negatief gewisseld met de gerelateerde woorden. Positief wordt gekoppeld aan Bedrog en Negatief wordt gekoppeld aan Eerlijk. Participanten kunnen de stimuli die in het midden van het beeldscherm verschijnen koppelen aan de target woorden en de affectieve woorden door te drukken op de “a” knop, voor de linkerkant van het beeldscherm, of de “p” knop, voor de rechterkant van het beeldscherm, op het toetsenbord met de linker en rechter wijsvinger. De dIAT scores worden berekend met gebruik van de algoritmen D600 van Greenwald et. al., (2003). Het berekenen van de D600 bestaat uit (stap a) verlate en (stap b) foute reacties verwijderen (>10,000 ms,). De (stap c) gemiddelde reacties van de niet gerelateerde blokken (Bedrog + Positief en Eerlijk + Negatief) aftrekken van het gemiddelde van de gerelateerde blokken (Bedrog + Negatief en Eerlijk + Positief). Dit apart voor test (blok 4 en 7) en oefentrials (blok 3 en 6). Deze verschillen (stap d) delen door standaard deviatie van de reactietijden van de test en oefentrials. Vervolgens wordt het gemiddelde genomen (stap e) van de twee quotiënt van stap d. Een negatief dIAT effect staat voor een negatieve associatie in de passende conditie (Bedrog + Negatief en Eerlijk + Positief). Een positief dIAT effect staat voor een positieve associatie in de niet passende conditie (Bedrog + Positief en Eerlijk + Negatief). Met deze test wordt de attitude ten opzichte van de leugen gerelateerde woorden gemeten. D Spencetaak (Spence, Farrow, Herford, Wilkinson, Zheng, & Woodruff, 2001) is een impliciete leugentaak en bestaat uit vier blokken. Het eerste blok is een semantisch blok en bestaat uit vijftien items. Het tweede blok is een oefenblok en bestaat uit zestien items. Het derde blok is een testblok en bestaat uit 160 items met 80 waarheidsvragen en 80 leugenvragen. De participanten krijgen in het midden van het beeldscherm verschillende zinnen te zien, die zij kunnen beantwoorden met knop “4” voor Ja en knop “6” voor Nee op het toetsenbord. De keuzemogelijkheden Ja en Nee staan onderin het beeldscherm onder de vragen. Enkele voorbeelden van de zinnen zijn: “Heeft een fiets 3 wielen?”, “Is de aarde rond?” en “Is water nat?”. Er wordt vooraf aan de participanten gevraagdom te liegen of om de waarheid te spreken. Verschijnt er, voordat de zin in beeld verschijnt, een W dan moet de participant de vraag met de waarheid beantwoorden. Verschijnt er een L in beeld, voordat de zin in beeld verschijnt, dan moet de participant de vraag met een leugen beantwoorden. De zinnen en de instructie om te liegen of om de waarheid te vertellen wordt random 11
aangeboden. Voor de analyse van de Spencetaak worden de uitbijters verwijderd. Van deze test worden de gemiddelden van de taken, waarbij gelogen moet worden en de taak waarbij de waarheid aangegeven moet worden, van elkaar afgetrokken om de verschilscore te verkrijgen. Met deze test wordt onderzocht of de participanten sneller zijn in het liegen dan in het aangeven van de waarheid. De Feeling Thermometer (FT) (Jung & Lee, 2009) is een leugentaak die op een expliciete manier de attitude ten opzichte van liegen en waarheid spreken meet. Bij deze test moeten de participanten reageren op zes woorden gerelateerd aan liegen en zes woorden gerelateerd aan de waarheid en beoordelen op een 11-punsschaal (0 = onaangenaam/koud en 11 = aangenaam/warm). Van de zes woorden gerelateerd aan liegen en de zes woorden gerelateerd aan de waarheid wordt het gemiddelde genomen. Het verschil in scores van de standaard deviatie wordt berekend door het gemiddelde van de woorden gerelateerd aan liegen af te trekken van het gemiddelde van de woorden gerelateerd aan de waarheid. Een hoge score betekent een groter verschil in de houding ten opzichte van de waarheid en liegen van de participant. Een lage score op de FT schalen betekent een grotere voorkeur voor woorden die gerelateerd zijn aan liegen. Met deze test wordt er achterhaald of de participanten een sterkere voorkeur hebben voor liegen dan voor het spreken van de waarheid. De Serotatest (Serota et al., 2010) is een leugenvragenlijst bestaande uit negentien items die wordt gebruikt om op een expliciete manier te vragen naar het spreken van de waarheid en liegen in alledaagse communicatie. De participant moet aangeven tegen wie en op welke manier hij/ zij heeft gelogen in de afgelopen 24 uur. Ook krijgen de participanten situaties voorgelegd waarbij zij moeten aangeven hoeveel zij in deze situatie hebben gelogen. Deze test wordt gebruikt om te onderzoeken hoe vaak de participanten hebben gelogen. De uitkomst van de Serotatest wordt berekent aan de hand van de som score. Een hoge score geeft aan dat er vaker gelogen is.
Resultaten Correlatie analyse De correlaties tussen de leugentaken en de YPI worden geanalyseerd met behulp van SPSS 18 op een significantie niveau van .
12
Tabel 1. Gemiddelden, Standaarddeviaties en Interne Consistenties van de FT, dIAT, Serotatest, Spencetaak en de YPI
Meting N Cronbach’s alpha M FT Liegen 57 .79 2.33 Waarheid 57 .78 8.92 Verschilscore 57 - 6.59 dIAT D600 58 .81 .95 Serotatest Totaalscore 53 3.00 Moeilijkheid 53 28.28 Emotioneel 53 19.55 Spencetaak Liegen 57 1657.74 Waarheid 57 1421,21 Verschilscore 57 236.53 YPI totaalscore 59 .81 96.32 Interpersoonlijk 59 .84 35.42 Affectief 59 .73 27.59 Levensstijl 59 .44 33.36 Noot: FT = Feeling Thermometer; dIAT = Deception Impliciete Associatie Test
SD .96 1.19 1.87 .21 3.09 28.53 25.16 449.63 473.24 145.68 19.84 9.64 5.75 8.72
De gemiddelden, standaarddeviaties en interne consistenties worden weergegeven in tabel 1. Met een onafhankelijke t-toets is er onderzocht of sekse een effect heeft op de uitkomsten van de Youth Psychopathic trait Inventory (YPI). De uitkomsten gaven aan dat de mannelijke participanten niet significant verschilden van de vrouwelijke participanten op de totaalscore en de factoren Interpersoonlijk, Affectief en Levensstijl volgens de t-toets, t(57) < 1.43, p >.16. Leeftijd is onderzocht met een pearson correlatie. Het blijkt dat leeftijd geen effect heeft op de Interpersoonlijke factor en de Levensstijl factor, r = .24, p .07. Op de totaalscore, r = .30, p = .02, en op de Affectieve factor, r = 29, p = .03, van de YPI heeft leeftijd wel een effect. Na het onderzoeken van uitbijters op leeftijd blijkt er één participant meer dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde af te wijken, SD = 3.49. Na het verwijderen van deze participant is er geen significante correlatie op de Affectieve factor, r = <25, p = >.05, van de YPI en leeftijd. De totaalscore van de YPI heeft nog wel een significante relatie met leeftijd, r = 29, p = .03. Het blijkt dat leeftijd geen effect heeft op de verschillende leugentaken, r = <23, p = .09, wat inhoud dat de significantie van de totaalscore van de YPI en leeftijd geen effect heeft op de leugentaken. Omdat sekse en leeftijd geen invloed hebben op de uitkomsten werd hier geen rekening mee gehouden in de verdere analyse.
13
Tabel 2 Significante Pearson Correlaties tussen de YPI factoren en de Leugentaken en Vragenlijsten, Partiële Correlaties van de YPI Factoren en de Leugentaken en Vragenlijsten Meting FT Verschilscore Partiële correlatie dIAT D600 Partiële correlatie Serotatest Moeilijkheid Partiële correlatie Emotioneel Partiële correlatie Totaalscore Partiële correlatie Spencetaak Verschilscore Partiële Correlatie
Totaalscore
Interpersoonlijk factor
Affectieve factor
Levensstijl factor
.03
.03 .01
.09 .10
-.03 -.07
-.16
-.11 -.01
-.12 -.06
-.14 -.09
. 04
.11 .19 -.00 .06 .09 .17
-.12 -.22 -.12 -.15 .03 .02
.05 .03 .00 -.04 -.13 -.21
.17 -.03
.25 .17
.24 .16
-.03 -.01
.26*
Noot: FT = Feeling Thermometer; dIAT = Deception Impliciete Associatie Test, *<.05
Met een pearson correlatie werden de uitkomsten van de factoren en de totaalscore van de YPI vergeleken met de uitkomsten van FT, IAT, de Serotatest en de Spencetaak (zie tabel 2). Er zijn geen significante correlaties gevonden tussen de factoren en de totaalscore van de YPI en de FT. Ook de dIAt en de Serotatest vertoonden geen significante correlaties met de totaalscore en de factoren van de YPI. De Spencetaak vertoonde wel een significante correlatie met de totaalscore van de YPI. De participanten die een hoge score behaalden op de YPI hadden teven een kleinere verschilscore op de Spencetaak. De Affectieve factor en de Levensstijl factor waren marginaal significant,. Dit betekent dat de participanten die een hogere score behaalden op psychopathische trekken tevens sneller waren op de Spencetaak waarbij gelogen moest worden, dan de participanten die een lagere score behaalden op psychopathische trekken. Naast de pearson correlaties zijn er ook partiële correlaties verricht. Hierdoor wordt er onderzocht of er unieke verbanden aanwezig zijn tussen de verschillende factoren van de YPI die de resultaten beïnvloeden. Met de partiële correlatie werd er een factor van de YPI steeds gecontroleerd voor de overige twee factoren. Hieruit bleken geen significante unieke verbanden aanwezig te zijn die de resultaten kunnen beïnvloeden.
Discussie In het huidige onderzoek is er onderzocht of liegen de meer dominante respons is in tegenstelling tot het spreken van de waarheid bij personen met een hogere score op 14
psychopathische trekken. Er zijn drie hypothesen gesteld. De eerste hypothese stelde dat de participanten met een hogere score op psychopathische trekken vaker liegen dan participanten met een lagere score op psychopathische trekken. Dit is onderzocht aan de hand van de Serotatest en de totaalscore en factoren van de YPI. Na analyse van de resultaten is er geen significant verband gevonden tussen de Serotatest en de YPI en kon deze hypothese niet bevestigd worden. MacNeil & Holden (2006) hebben aangetoond dat personen met een hogere score op de factoren machiavellistische egocentriciteit, het externaliseren van schuld en een lage score op stress immuniteit, op de PPI, succesvoller zijn in liegen. Personen met een hogere score op de psychopathische trekken zijn succesvoller in “faking good” op zelfrapportages. Het is mogelijk dat de participanten in dit onderzoek met een hogere score op psychopathische trekken zich beter voor hebben gedaan dan de werkelijkheid en succesvol sociaal wenselijk de vragen beantwoord hebben, en niet de waarheid verteld hebben over het aantal keer dat zij gelogen hebben. Het is ook een mogelijkheid dat de participanten de opdracht niet hebben begrepen. De participanten moesten namelijk aangeven hoe vaak zij in de afgelopen 24 uur hadden gelogen. Als de participanten geen rekening met de 24uurs context hebben gehouden kan dit de extreem hoge waarden verklaren. De tweede hypothese stelde dat de participanten met een hogere score op psychopathische trekken liegen als aangenamer beoordelen dan personen met een lage score op psychopathische trekken. Deze hypothese is onderzocht met een expliciete FT, een impliciete dIAt en de YPI. De leugentaak en de vragenlijst vertoonden geen significante correlatie met de YPI. Dit betekent dat de participanten die hoger scoorden op de YPI liegen niet significant als aangenamer beoordelen. In het onderzoek van Jung & Lee (2009) is aangetoond dat participanten die vals speelden in een computersimulatie hoger scoorden op de impliciete leugentaken maar niet op de expliciete leugentaken. In het huidige onderzoek is er zowel impliciet als expliciet niet significant gescoord door de participanten. Wat betreft de aangenaamheid van liegen verschillen de participanten die hoog scoren op de YPI en de participanten die laag scoren op de YPI niet van elkaar. Het is mogelijk dat de participanten met meer psychopathische trekken liegen niet als aangenamer beoordelen omdat zij niet altijd voordelen ervaren als er gelogen wordt. Angst voor ontmaskering of de lastigheid constant te liegen maakt liegen minder positief. De derde en tevens laatste hypothese stelde dat participanten met een hoge score op psychopathische trekken sneller zijn in het liegen dan participanten met een lage score op psychopathische trekken. Met deze hypothese wordt er onderzocht of liegen inderdaad de meer dominantere respons is bij personen met een hogere score op psychopathische trekken. De hypothese is impliciet onderzocht met de Spencetaak en de YPI. Na analyse van 15
de testen bleek er een significante correlatie op de Spencetaak en de totaalscore van de YPI. De correlatie tussen de Affectieve factor en de Levensstijl factor waren marginaal significant. Dit betekent dat de participanten met een hogere score op psychopathische trekken sneller waren in het liegen dan de participanten met een lagere score op psychopathische trekken. De participanten met een hoge score op psychopathische trekken vertonen niet de extra cognitieve belasting om de waarheidsrespons te onderdrukken en zijn hierdoor sneller in het liegen. Dat participanten met een hoge score op psychopathische trekken sneller zijn in het liegen kan aangeven dat liegen bij deze personen inderdaad een meer dominante respons is dan bij personen met een lage score op psychopathische trekken. In het onderzoek van Verschuere et. al. (2011) is aangetoond dat door frequent te liegen de dominante waarheidsrespons minder dominant wordt. Omdat de participanten met een hogere score op psychopathische trekken sneller zijn in het liegen op de Spencetaak, en de waarheidsrespons niet hoeven te onderdrukken, kan er ook aangenomen worden dat zij frequenter liegen dan de participanten met een lagere score op psychopathische trekken. De partiële correlaties geven geen correlaties aan wat inhoud dat de factoren van de YPI en de leugentaken en vragenlijsten niet correleren bij tussenkomst van een derde factor. De factoren van de YPI en leugentaken en vragenlijsten beïnvloeden elkaar niet.
Tekortkomingen Het huidige onderzoek heeft een aantal tekortkomingen. Een tekortkoming is de power. Dit onderzoek wordt met 63 participanten een α van .05 en een power van .70 behaald. Om een power van .80 te behalen waren er 82 participanten benodigd. Met een hogere power is de kans groter dat de nul hypothese terecht wordt verworpen wat de betrouwbaarheid van het onderzoek ten goede komt (Faul, Erdfelder, Buchner, & Lang, 2009). Een tweede tekortkoming is het gebruik van zelfrapportages. De participanten kunnen op de Serotatest, de FT en de YPI zichzelf beter voordoen in verband met de sociale wenselijkheid. Zij kunnen liegen op de vragenlijsten wat het onderzoek beïnvloed. Een correlatie analyse van de FT verschilscore en de validiteitsschalen van de PPI-R laat zien dat er een significant verband tussen een kleine verschilscore op de FT en een hoge score op de validiteitsschaal Positieve Zelfpresentatie, r = .31, p = .03, de IR15. Dit houdt in dat participanten die liegen als aangenamer beoordelen zichzelf beter voor willen doen op de PPI-R, en mogelijk ook op de YPI. MacNeil en Holden (2006) hebben aangetoond dat participanten met meer psychopathische trekken succesvoller zijn in “faking good” wat de niet significante correlaties tussen de YPI en de leugentaken kan verklaren. Ook de scores op de Affectieve factor van de YPI laten een significant verband zien met de validiteitsschalen Afwijkende 16
Beantwoording, r = .28, p = .03, de IR15, r = .29, p = .03, en de IR40, r = .36, p = .01. Dit betekent dat de participanten die hoog scoren op de Affectieve factor van de YPI op de PPIR mogelijk opzettelijk de test willen saboteren of zichzelf slechter voordoen en inconsistente antwoorden geven. Een derde tekortkoming was de bekendheid van het doel van het onderzoek bij de participanten. Het onderzoek heet Psychopathie en Liegen wat duidelijk verwijst naar waar het onderzoek voor staat. De participanten weten hierdoor dat bepaalde testen psychopathische trekken meten en dat er testen en vragenlijsten over liegen zijn. Dit kan mede een verklaring zijn voor de correlaties tussen de validiteitsschalen van de PPI-R en de FT en de YPI. Een vierde tekortkoming is het aantal vrouwelijke participanten. In de meeste studies naar psychopathie worden er enkel mannelijke participanten ondervraagd (MacNeil & Holden, 2006; Seto et al., 1997). Mannen uiten psychopathie eerder dan vrouwen en scoren vaak hoger op de vragenlijsten naar psychopathie. Ook is de prevalentie van psychopathie hoger onder mannen. Het huidige onderzoek heeft aangetoond dat sekse geen invloed heeft op de resultaten maar een steekproef met meer mannelijke participanten zal tot andere resultaten kunnen leiden omdat deze participanten psychopathie beter tot expressie brengen wat een verschil kan maken in de analyse van de vragenlijsten (Mealey, 1995).
Implicaties en aanbevelingen vervolgonderzoek Er is aangetoond dat het spreken van de waarheid de dominante respons is en dat bij liegen de dominante waarheidsrespons onderdrukt moet worden. Door frequent te liegen wordt de dominante waarheidsrespons verminderd en wordt liegen een dominantere respons (Verschuere et. al., 2011). Liegen en bedriegen is een bekend verschijnsel van psychopathie (Hare, 2003; Lee et al., 2007; MacNeil & Holden, 2006; Seto et al., 1997). Aan de hand van dit onderzoek is aangetoond dat personen met meer psychopathische trekken sneller zijn met liegen. Er kan aangenomen worden dat zij minder tijd nodig hebben om te liegen doordat de dominante waarheidsrespons minder dominant is geworden, en minder onderdrukt hoeft te worden, en dat liegen een meer dominantere respons is. Deze informatie vergroot de kennis van de relatie tussen psychopathie en liegen wat nieuwe inzichten oplevert. Zo kan er aangenomen worden dat leugentaken met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden als de personen die de testen afnemen meer psychopathische trekken hebben. In het onderzoek van Verschueren et. al. (2011) is aangetoond dat frequent de waarheid spreken het liegen moeilijker maakt en het spreken van de waarheid een sterkere dominante respons wordt. Zij geven aan in hun onderzoek dat leugendetectie verbeterd kan worden door personen frequent de waarheid te laten spreken, 17
door vragen te stellen waarvan het antwoord bij beide partijen bekend is, en de waarheidsrespons te versterken. Aan de hand van dit onderzoek kan er gesteld worden dat personen met meer psychopathische trekken ontmaskerd kunnen worden door de dominante waarheidsrespons te versterken. Door deze personen frequent de waarheid te laten spreken wordt het liegen moeilijker omdat de dominante waarheidsrespons versterkt wordt. Dit zou nader onderzocht kunnen worden in een vervolgonderzoek. De snelheid waarmee er gelogen wordt zal afnemen als de dominantere respons om te liegen verminderd wordt. Het ook aan te raden om meer participanten te ondervragen en meer mannelijke participanten in de steekproef te betrekken. Hiernaast is het van belang om meer impliciete metingen te gebruiken in plaats van expliciete metingen zoals de zelfrapportages in het huidige onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de waarheid niet altijd de dominante respons is bij personen met een hogere score op psychopathische trekken en de kans groot is dat er op de zelfrapportages gelogen wordt en dat dit de gegeven resultaten van het onderzoek beïnvloed. Door meer impliciete metingen te gebruiken krijgen de participanten met een hogere score op psychopathische trekken niet de kans om te liegen en bedriegen.
Referenties
Andershed, H., Kerr, M., Stattin, H., & Levander, S. (2002). Psychopathic traits in nonreferred youths: A new assessment tool. In E. Blauuw & L. Sheridan (Eds.), Psychopaths: Current International Perspectives (pp. 131-158). Elsevier: The Hague. Caponeccia, C., Sun, A.Y.Z., & Wyatt, A. (2012). ‘Psychopaths’ at work? Implications of Lay Persons Use of Labels and Behavioural Criteria for Psychopathy. Journal of Business Ethics, 107, 399-408. Christ, S.E., Van Essen, D.C., Watson, J.M., Brubaker, L.E., & McDermot, K.B. (2008). The contributions of prefrontal cortex and executive control to deception: Evidence from activation likelihood estimate meta-analysis. Cerebral Cortex, 19, 1557-1566. Cleckley, H. (1988). The mask of sanity (5e druk). St Louis: C.V. Mosby. De Ruiter, C., & Scholing, A. (2003). Diagnostiek en behandeling in een forensische setting: een kwestie van aan- en afleren. Directive Therapie, 23, 2-4. Das, J., & De Ruiter, C. (2003). Youth Psychopathic trait Inventory: Geautoriseerde Nederlandse vertaling. (Youth Psychopathic trait Inventory: Autorized Dutch translation). Unpublished research version. Edens, J.F., Lilienfeld, S.O., Marcus, D.K., & Poythress, N.G. (2006). Psychopathic, Not 18
Psychopathic: Taxometric Evidence for the Dimensional Structure of Psychopathy. Journal of Abnormal Psychology, 115, 131-144. Edens, J.F., Marcus, D.K, & Vaughn, M.G., (2011). Exploring the taxometrical status of psychopathy among youthful offenders: is there a juvenile psychopathic taxon? Law and human behaviour, 35, 13-24. Faul, F., Erdfelder, E., Buchner, A., & Lang, A.G. (2009). Statistical power analysis using G*Power 3.1: Test for correlation and regression analysis. Behaviour Research Methods, 41, 1149-1160. Hare, R.D. (1991). The Hare Psychopathy Checklist-Revised. Multi-Health Systems: Toronto. Hare, R.D. (1998). Psychopathy, affect and behaviour. Psychopathy: Theory, Research and implications for Society (ed. D.J. Cooke, A.E. Forth, & R.D. Hare), pp. 105-137. Dordrecht: Kluwer, The Netherlands. Hare, R.D. (2003). Hare Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R), 2nd ed. Technical Manual. North Tonawanda, NY: Multi-Health Systems. Jung, K., & Lee, J.H. (2009). Implicit and explicit attitude dissociation in spontaneous deceptive behavior. Acta psychological, 132, 62-67. Lee, Z., Klaver, J.R., & Hart, S.D. (2007). Psychopathy and verbal indicators of deception in offenders. Psychology, Crime and Law, 14, 73-84. Levenson, M.R., Kiehl, K.A., & Fitzpatrick, C.M. (1995). Assessing Psychopathic Attributes in a Noninstitutionalized Population. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 151-158. Lilienfeld, S.O., & Widows, M.R. (2010). PPI-R Vragenlijst voor psychopathische trekken. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers B.V. Mealey, L. (1995). The sociobiology of sociopathy: an integrated evolutionary model. Behavioral and Brain Sciences, 18, 523-599. Miyake, A., Friedman, N.P., Emerson, M.J., Witzki, A.H., & Howerter, A. (2000). The Unity and Diversity of Executive Functions and Their Contributions to Complex “Frontal Lobe” Tasks: A Latent Variable Analysis. Cognitive Psychology, 41, 49-100. MacNeil, B.M., & Holden, R.R. (2011). Psychopathy and the detection of faking on self-report inventories of personality. Personality and Individual Differences, 41, 641-651. Neumann, C.S., & Hare, R.D. (2008). Psychopathic Traits in a Large Community Sample: Links to Violence, Alcohol Use, and Intelligence. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 76, 893-899. Seto, M.C., Katthar, N.A., Lalumiére, M.L., & Quincy, V.L. (1997). Deception and Sexual Strategies in Psychopathy. Personality and Individual Differences, 22, 641-651. Spence, S.A., & Kaylor-Hughes, C.J. (2008). Looking for truth and finding lies: The prospects 19
for a nascent neuroimaging of deception. Neurocase, 14, 68-81. Spence, S.A., Farow, T.F.D., Herford, A.E., Wilkinson, D., Zheng, Y., & Woodruff, P.W.E. (2001). Behavioural and functional anatomical correlations of deception in humans. Neuroreport, 12, 2849-2853. Uzieblo, K., Verschuere, B., Bussche, E., & Crombez, G. (2010). The Validity of the Psychopathic Personality Inventory-Revised in a Community Sample. Assessment 17, 334-336. Uzieblo, K., Verschuere, B., & Crombez, E. (2007). The Psychopathic Inventory: Construct validity of the Two-Factor structure. Personality and Individual Differences, 43, 657667. Verschuere, B., Spruyt, A., Meijer, E.H., & Otgaar, H. (2011). The ease of lying. Consciousness and Cognition, 20, 908-911. Vrij, A. (2008). Detecting Lies and Deficits: Pitfalls and Opportunities. Chichester: John Wiley and sons. Vrij, A., Fisher, R., Mann, S., & Leal, S. (2006). Detecting deception by manipulating cognitive load. Trends in Cognitive Sciences, 10, 141-142. Vrij, A., Granhag, P.A., Mann, S., & Leal, S. (2011). Outsmarting the Lairs: Toward a Cognitive Lie Detection Approach. Psychological Science, 20, 28-32. Vrij, A., Mann, S., Fisher, R., Leal, S., Milne, B., & Bull, R. (2008). Increasing cognitive load to facilitate lie detection: The benefit of recalling an event in reverse order. Law and Human Behavior, 32, 253-265. Yang, Y., Raine, A., Narr, K.L., Lencz, T., LaCasse, L., Colletti, P., & Toga, A.W. (2007). Localization of increased prefrontal white matter in pathological liars. British Journal of Psychiatry, 190, 174-175.
20