Benjamin Blom (1618695)
De houding van de kerken in Suriname ten opzichte van de slaven en de slavernij 1683-1863
Gebouw van de Evangelisch-Lutherse Gemeente aan de Waterkant, Suriname 1949. Bron: www.geheugenvannederland.nl
Vrije Universiteit Amsterdam Master Geschiedenis
Slavernij en Emancipatie Docent: Dr. Dienke Hondius
Inleiding 1.
De Nederlands Hervormde Gemeente
2.
Evangelisch Lutherse Kerk
3.
Evangelische Broedergemeente
4.
Rooms Katholieke Kerk
Conclusie
2
Inleiding De geschiedenis van de slavernij in Suriname is een beetje een ondergeschoven kindje in de vaderlandse geschiedenis van Nederland. Over de VOC willen we het nog wel hebben. Over het feit dat Nederland tussen 1600 en 1800 bijna een half miljoen slaven over de Atlantische Oceaan transporteerde en daarmee zo’n 5 % van de totale slavenhandel beheerste hebben we het liever niet. We hebben het liever ook niet teveel over de bijna totale afwezigheid van de discussie over de slavernij in Nederland in de negentiende eeuw. Terwijl de Britten een heilige zaak maakten van de ‘Abolition’ van alle slaven over de hele wereld, lieten publiek en politiek het in Nederland het nogal afweten. Geruisloos werd de slavernij in 1863 afgeschaft. Op 1 juli wordt dit door de Surinaamse Gemeenschap jaarlijks feestelijk herdacht met Keti Koti, dat ‘het verbreken van de ketenen’ betekent. De komst van grote groepen Surinamers naar Nederland aan het einde van de twintigste eeuw, bracht ook een deel van deze overzeese geschiedenis weer mee. De zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis wordt langzaam onder ogen gezien. Sinds 2002 is er eindelijk een monument voor Nederlandse slavernijverleden in het Amsterdamse Oosterpark. En in de canon van de vaderlandse geschiedenis heeft de slavernij ook haar plek gevonden.
De afschaffing van de slavernij in Nederland was gezien de internationale politieke verhoudingen van de negentiende eeuw onvermijdelijk. 1 Engeland dicteerde voor een groot gedeelte de internationale politiek en had de slavenhandel en slavernij, mede onder druk van de publieke opinie, respectievelijk in 1807 en 1833 afgeschaft. Nederland kon omdat de slavernij een internationaal fenomeen was, uiteindelijk moeilijk achterblijven.
1
Glenn Willemsen, Dagen van gejuich en gejubel, Viering en herdenking van de afschaffing van de slavernij in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. (Den Haag 2006) 61-65.
3
Er was in Nederland wel een bescheiden beweging die pleitte voor de afschaffing van de slavernij. In 1855 richtte de 28-jarige Anna Amalia Bergendahl bijvoorbeeld het Dames-Comité ter bevordering van de Evangelie-verkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname op. 2 En tussen 1840 en 1863 was er een liberale en een gereformeerde antislavernijvereniging in Nederland. De Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij (NMBAS) met dominee Nicolaas Beets als boegbeeld is de bekendste geworden. Deze verenigingen bestonden vooral uit intellectuelen en oefenden wel enige effectieve druk uit op de regering, maar organiseerde geen maatschappelijk verzet onder de bevolking zoals dat in Engeland gebeurde. De afschaffing werd voortdurend uitgesteld, terwijl de discussie over de compensatie van de slavenhouders zich eindeloos voortsleepte.
De Britse anti-slavernijbeweging heeft duidelijk christelijke wortels en is nauw verbonden met de opkomende zendingsbeweging rond het begin van de negentiende eeuw, wat niet zo verwonderlijk is. Het evangelie biedt voldoende munitie voor emancipatiebewegingen, vooral door de radicale woorden en waarden die Jezus propageerde. 3 Het is daarom interessant om te kijken welke rol het Nederlandse Christendom in Suriname heeft gespeeld in de discussie over de afschaffing van de slavernij in 1863.
Een raadslid uit Amsterdam Zuidoost, waar veel Surinamers wonen, daagde onlangs de kerken uit om de boeken te openen over het slavernijverleden. “De kerkgeschiedenis schrijft er niet over of heel minimaal in de marge. Ik heb daarom geopperd dat de kerkgeschiedenis wat dit hoofdstuk betreft overnieuw geschreven moet worden.(...)Wat staat er in de documenten die in het verleden hierover zijn geschreven zijn [sic]?” 4
2
Maartje Janse, De afschaffers.Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880 (Amsterdam 2007) 103. 3 Bijvoorbeeld de beroemde bergrede uit Mattheus 6: ‘Vele eersten zullen de laatsten zijn.’ ‘Zalig zijn de armen.’ ‘Zalig zijn degenen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid.’ 4 http://henkdeboer.punt.nl 26 augustus 2007, geraadpleegd op 10 april 2008
4
De laatste jaren zijn er een aantal overzichtsstudies verschenen over de geschiedenis van de kerken in Suriname. Dit biedt de gelegenheid om de houding van de kerken ten opzichte van de slaven en de slavernij met elkaar te vergelijken. Wat was de houding van de verschillende kerken in Suriname ten opzichte van de slaven en de slavernij? Hielden de kerken zelf eigenlijk slaven? En hoe blijkt de houding van de kerk uit de acceptatie van kleurlingen in de gemeenten? Wat zeggen de doop- en trouwregisters daar over? In hoeverre stonden kerkraden kritisch ten opzichte van het instituut slavernij? Wat hebben de verschillende kerken bijgedragen aan de emancipatie van de slaven en in hoeverre lieten zij zich gebruiken als instrument van de koloniale overheid om het systeem juist in stand te houden door de slaven gehoorzaamheid aan het gezag te onderwijzen?
De Nederlanders die zich vanaf de zeventiende eeuw in Suriname vestigden, namen hun protestantse godsdienst mee en stichten Europese gemeenten in de kolonie. Tot ver in de negentiende eeuw bleven deze kerken overwegend blank. Na de emancipatie in 1863 kwam daar langzaam verandering in. De vier belangrijkste kerkgenootschappen in koloniaal Suriname waren de Nederduits Gereformeerde Kerk (ook gewoon Hervormde kerk genoemd), de Evangelisch Lutherse Kerk, de Evangelische Broeder Gemeente (Herrnhutters), en de Rooms Katholieke Kerk. Ik heb in dit werkstuk twee religieuze groeperingen buiten beschouwing gelaten die op zichzelf nader onderzoek verdienen: De Joodse gemeente van Suriname en de Labadisten (volgelingen van de tot het protestantisme bekeerde Jezuïetenpriester Jean de Labadie). Het lijkt er niet op dat een van de vier genoemde kerken een agressieve campagne heeft gevoerd voor de afschaffing van de slavernij. De Katholieken en de Broedergemeente waren de relatieve laatkomers in Suriname. De blanke plantersklasse beschouwde deze kerken als
5
minderwaardige ‘volkskerken’. 5 Van deze kerken legde vooral de Evangelische Broedergemeente en in mindere mate de katholieke zending zich toe op onderwijs en zending onder de gekleurde bevolking en de slaven. Dit proces ging na de emancipatie verder. 6
5
Maria Lenders, Strijders voor het Lam. Leven en werk van Herrnhutter broeders en –zusters in Suriname, 1735-1900 (Leiden 1996) 212. 6 In de jaren rond de emancipatie waren er volgens Vernooij 5.000-6.000 Hervormden, tussen de 1.800 en 2.500 Lutheranen, 28.000 leden van de Evangelische Broedergemeente, 12.000 Katholieken en 1.394 Joden op een totale bevolking van 52.963 inwoners. Zie J. Vernooij, De Rooms-Katholieke Kerk in Suriname vanaf 1866. (Paramaribo 1974) 20.
6
Hoofdstuk 1 De Nederlands Hervormde Kerk Wat vandaag de dag Protestantse Kerk Nederland wordt genoemd, heette in Suriname in de negentiende eeuw officiëel de Nederduits Gereformeerde Kerk. Sinds 1668 bestond er een hervormde gemeente. De predikanten daarvan stonden aanvankelijk in dienst van de staten van Zeeland en later in dienst van de Sociëteit van Suriname. 7 De geschiedenis van de Hervormde kerk is in 1935 beschreven door A.W. Marcus, in 1943 beschreven door de dominee’s Mulder en Paap en recentelijk door de Surinaamse historicus Andre Loor. Al deze werkjes zijn bescheiden gedenkbundeltjes. Daarnaast verscheen in het jaar 2000 een bewerkte versie van Surinaams Verhaal, Vestiging van de Hervormde Kerk in Suriname [1667-1800] (oorspronkelijk uitgegeven in 1963) van dominee J.W.C. Ort, die van 1913-1921 in Suriname stond. 8 Het boek van ds. Ort bevat veel interessante details, maar het blinkt niet uit in helderheid en consistentie. De andere genoemde werkjes besteden ook geen afzonderlijke aandacht aan de slavernijkwestie, maar tussen de regels door valt er wel het een en ander te lezen met betrekking tot de slavernij. Dominee-slavenhouders Uit diverse gegevens blijkt dat de de kerkelijke praktijk verweven was met het plantersleven en de slavernij: “Streekgemeenten van tientallen kilometers lengte bewerkt zij [de Herv. Kerk B.B.], zover het kan, onder grote bezwaren. Zonder tentboot en slaven is de bewegelijkheid dezer kerk niet te denken.” 9
Plantage-eigenaren waren verplicht om hun slaven ter beschikking te stellen aan de predikanten die afgelegen plantages bezochten om daar hun diensten
7
J.J. van Capelleveen in J. J. van Capelleveen red., Suriname. Land met veel gezichten. (Kampen 1991) 25. 8 Een complicerende factor voor de hervormde geschiedschrijving is dat tijdens de brand van 1821 een deel van het kerkarchief verloren is gegaan. Zie A.W. Marcus, De Geschiedenis van de Ned. Hervormde Gemeente in Suriname (Paramaribo 1935) 42. 9 J.W.C. Ort †, Surinaams verhaal. Vestiging van de Hervormde Kerk in Suriname [1667-1800] (Zutphen 2000) 16.
7
te beleggen. 10 Het onderhoud van de kerkelijke goederen gebeurde ook door slaven. In 1769 verzocht de kerkmeester het Hof: ‘eenige negers te committeeren om de noodige bedelvingen te doen en rondom de kerk en de pastorie uyt het sware wiet te helpen’ 11
Daarnaast waren er diverse predikanten die ook slavenhouder waren. De eerste predikant van Suriname, ds. Baseliers, stichtte rond 1675 samen met zijn broer de welvarende plantage Surimombo omdat hij zeer slecht werd betaald door zijn wettige broodheren, de staten van Zeeland. 12 Hij was dus dominee-slavenhouder. Binnen tien jaar hoorde Baseliers bij de rijkste planters van de hele kolonie. In 1682 bezit hij 200 akkers en 50 slaven boven de twaalf jaar. Binnen enkele jaren breidde hij zijn grond uit tot 1170 akkers, waarschijnlijk groeide het aantal slaven evenredig mee. 13 De gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijk waardeerde de prestaties van Basseliers zo positief dat hij hem een plaats in het Hof van Politie aanbood, wat door de dominee beleefd werd geweigerd. 14 Hetzelfde gold ook voor dominee Kleyn die een plantage in Commewijne bezat. 15 Over de dominee-slavenhouder Baseliers schreef Ort verontschuldigend: ‘Het was geen wonder dat hij planter werd. Hij moest het wel.’ en ‘wie ook maar iets in zich heeft van liefde voor de kerk kan niet anders dan ootmoedig de Voorzienigheid danken omdat Zij deze man aan de kerk in Suriname gegeven heeft. 16
Kleurlingen in de gemeente Ort was weinig kritisch over het falen van de Hervormde Kerk om iets te doen voor de slavenbevolking:
10
J.W.C. Ort †, Surinaams verhaal. Vestiging van de Hervormde Kerk in Suriname [1667-1800] (Zutphen 2000) 45. 11 Ort, Surinaams Verhaal, 94. 12 http://nationaalarchief.sr/geschiedenis/plantages/surinamerivier/carolina/ (geraadpleegd op 28 mei 2008) en Ort, Surinaams Verhaal, 68. 13 J.M. van der Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk. Plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname 1667-1689. (Wageningen 1966) 76. 14 http://nationaalarchief.sr/geschiedenis/plantages/surinamerivier/carolina/ (geraadpleegd op 28 mei 2008) 15 Ort, Surinaams Verhaal, 92. 16 Ort, Surinaams Verhaal, 68, 69.
8
‘De kerk kreeg aanvankelijk met hen [de slaven B.B.] geen contact. Wel duurde het niet lang voordat de kerk met vrije kleurlingen, de kinderen van Hollandse vaders en negermoeders , voor zover ze waren vrijgelaten, haar grote zorgen kreeg. Het punt ‘mulatten kinderen’ stond regelmatig op de agenda van de kerkelijke vergaderingen. In de loop van de 18e eeuw neemt het aantal gedoopte negers langzaam toe. Maar dit betreft enkele gevallen. De eer, aan de plantageslaven het Evangelie te hebben verkondigd, komt toe aan de Herrnhutter zending.’ 17
Op een conventus in 1798 spraken zeven afgevaardigden van diverse kerkraden zich uit voor het bedienen van de doop aan kinderen van blanke vaders en heidense moeders. ‘Volgens Resolutie van de Classis gehouden anno 1698 gedoopt na de predikatie in de kerck ter presentatie en overstaan van de Consistorie en de Diaconie een kind, geteelt uyt een Idiaeninne [sic].’ 18
Dominee Johanson slaagde er volgens Ort in 1767 in om enkele negerslaven te bekeren tot het christendom en als lidmaten van zijn kerk aan te nemen. Hij werd door het Hof berispt om het feit dat dit geschiedde zonder voorkennis van de Gouverneur. 19 Er zijn volgens Ort uit niet-kerkelijke bronnen tussen 1740 en 1750 zeven gevallen bekend van doopbediening aan volwassen (vrije) negers. Doordat veel bronnen verloren zijn gegaan is niet meer te achterhalen aan hoeveel gekleurde kinderen in de achttiende eeuw de doop werd bediend. Kritiek op de blanke elite en pogingen tot lotsverbetering van de slaven De hervormde dominee Kals bekommerde zich in 1733 als eerste om het lot van de niet-blanke Surinamers. Hij liet leverde felle kritiek op de blanke kolonisten en zijn collega-predikanten:
17
Ort, Surinaams Verhaal, 52. Ort, Surinaams Verhaal, 139. 19 Ort, Surinaams Verhaal, 93. 18
9
‘Spitsboeven, die om Galg en het Rad te ontloopen, nadat zij negen en negentig Heeren bedrogen hebben, eyndelijk naar een van die Gewesten hunnen Vlugt moeten neemen’, slechts ‘Mond- en Naam-christenen’ 20
Over zijn collega-predikanten had hij ook niet veel positiefs te melden: ‘meer spelers en dronkaards dan voorgangers’en ‘meer Liefhebbers der Wellusten dan Liefhebbers Godts’ 21
Zijn kritische houding werd hem niet in dank afgenomen en hij werd vrijwel direct na zijn aankomst uit Suriname verwijderd wegens ‘querulant’ karakter. 22 De rel sleepte zich in Nederland nog een tijdje voort. Ondanks het feit dat Kals eerherstel kreeg van de Classis Amsterdam, keerde hij niet terug naar Suriname, maar sleet zijn verdere werkzame leven als oudtestamenticus in Oxford en Bremen.
In 1755 bracht Gourverneur Van der Meer de kerkelijke zending onder de slaven ter sprake op aandrang van de Classis Amsterdam. Hij stelde een negenpuntenplan op waarin alle slaven het recht op christelijk onderwijs werd voorgesteld. ‘Niemant wijgert die onderwijsers toe te laaten, de slaaven worden als de meester komt bij malkander geroepen en elk ontfangt syn onderwijs.’ ‘Een slaaf of slaavinne toonende beqeaamheit en geneegentheit om verder tot lidmaatschap te komen, worden dan nog door andere categiseer Meesters van wat hooger rang daartoe onderweesen op kosten haarer Meesters of Meesteressen dien sy toekomen. Dit weygert weederom geen patron of soo een slaaf of slaavinne soude aan den Kerkeraad gaan klaagen, en deese kerkenraad soo nae vermaaning geen verbetering bequaam, soude gaan klaagen aan de Regeering.’ 23
Christen geworden slaven zouden volgens dit plan wel gehoorzaam blijven aan hun meesters, maar mochten niet meer worden verkocht aan ‘on-
20
Lenders, Strijders voor het Lam, 57. Lenders, Strijders voor het Lam, 58. 22 Capelleveen red., Suriname, Land met veel gezichten, 25 en Ort, Surinaams Verhaal, 90, 91 en 122. 23 Ort, Surinaams Verhaal, 142. A.W. Marcus, De Geschiedenis van de Ned. Hervormde Gemeente in Suriname. (Paramaribo 1935) 33. 21
10
christenen’. 24 Het plan werd nooit ten uitvoer gebracht en Van der Meer concludeerde teleurgesteld dat ‘de Coloniers niet zeer religieus zijn’. 25
Het boekje van A.W. Marcus uit 1935 is ook niet erg kritisch ten opzichte van de pogingen van de kerk om iets te doen voor de niet-blanke bevolking: ‘Van het bekeeringswerk onder de Heidensche slaven en boschbewoners wordt niet veel melding gemaakt. Dit is uit den aard der zaak begrijpelijk: De uitgezonden Nederlandsche predikanten kwamen hier onvoorbereid voor deze taak. Het gemeenschapsmiddel, de taal, ontbrak er. De slaveneigenaars zouden het eer tegengewerkt dan behartigd hebben, dat de slaaf en zijn meester tot hetzelfde kerkgenootschap behoorden.’ 26
Het verval van de godsdienst in de kolonie was een voortdurend punt van zorg in het gemeenschappelijk beraad van de predikanten, maar de schuld daar van werd gelegd bij de onwil van de slavenhouders en het ontbreken van een zendingsfonds. 27 Overigens maakt Marcus op de volgende bladzijde melding van de eerste preek in het Neger Engels in 1846. 28
Gedurende honderdvijftig jaar had de hervormde gemeente van Paramaribo vergaderd boven het stadhuis. Misschien symboliseerde het de verwevenheid van de Hervormden met de heersende macht in Suriname. In 1814 kregen de Hervormden eindelijk hun eigen kerkgebouw. Maar het kerkgebouw bleek van korte duur. In de nacht van 21 op 22 januari 1821 woedde er een grote brand in de stad waarbij 392 huizen en gebouwen in de as werden gelegd. Het slechts zeven jaar oude kerkgebouw van de Hervormden ging ook in de vlammen op. 29 Interessant is in dit verband de preek die dominee Uden Masman in de voor de gelegenheid geleende nabijgelegen Lutherse Kerk
24
Ibidem. Ibidem. 26 A.W. Marcus, De Geschiedenis van de Ned. Hervormde Gemeente in Suriname. (Paramaribo 1935) 32. 27 Ibidem. 28 A.W. Marcus, De Geschiedenis van de Ned. Hervormde Gemeente in Suriname, 34. 29 H. Uden Masman sr., Kort verslag van den zwaren brand te Paramaribo, hoofdplaats der kolonie Suriname, op den 21 januarij 1821 voorgevallen (Amsterdam 1821) (geraadpleegd in www.DBNL.nl op 29 mei 2008) 25
11
afstak. Natuurlijk werd de brand gezien als een oordeel Gods en een reden tot verootmoediging. [ds. Uden Masman] ‘onderhield de talrijke toehoorders van onderscheidene Godsdienstige gezindten die in dat bedehuis vergaderd waren, in eene schoone en alleszins treffende redevoering, die in hevige ontroering uitgesproken...’
30
Hier had de dominee gelegenheid om de blanke bevolking er flink van langs te geven vanwege hun verdorven gedrag. De tekst van de preek ging over Lucas 19:11 “En als Hij nabij kwam en de stad zag weende Hij over haar.” Jezus voorzag volgens de predikant hier welke verwoesting over Jeruzalem zou komen als gevolg van de ‘oorlog, verdeeldheid, plunderzucht, menschenmoord en wraak’. De analogie van Jeruzalem en Paramaribo was duidelijk. Hier kon de dominee het onrecht van de maatschappij benoemen en de gemeente oproepen tot bekering. Het was een prachtige kans om de schrijnende ongelijkheid van de Surinaamse samenleving aan de kaak te stellen. Maar veel verder dan een beroep op de gewetens van zijn toehoorders ging de dominee niet: ‘Is het niet het billijk loon onzer verslaafdheid aan aardsche goederen, wellust, vermaak? Hebben wij door ligtzinnigheid, onverschoonlijke ondankbaarheid, door versmading van den rijkdom van Gods goedertierendheid, ons deze blijken van zijn ongenoegen niet op den hals gehaald?’(...) ‘Ach! tast ieder in uwen boezem! vraagt het uw geweten af! En ik bidde u, verdooft den betamelijken indruk van schuldbesef en verootmoediging niet!’ 31
Het woord slavernij kwam niet in zijn preek voor. En dan te bedenken dat op hetzelfde perceel vrijwel dagelijks van opstandige slaven de handen werden afgehakt en doodvonnissen werden voltrokken! Slotbeschouwing De hervormde kerk is er in de zeventiende en achttiende eeuw niet in geslaagd een vuist te maken tegen het onrecht van de Surinaamse
30
A.W. Marcus, De Geschiedenis van de Ned. Hervormde Gemeente in Suriname, 43. Godsdienstige redevoering, uitgesproken den 28sten Januarij, zijnde de eerste zondag na de ontzettende vuurramp, aan Paramaribo, de hoofdplaats der kolonie Suriname overgekomen, op den 21sten Januarij 1821.Door H. Uden Masman, Predikant bij de Hervormde Gemeente aldaar. (Amsterdam 1821) (geraadpleegd in www.DBNL.nl op 29 mei 2008) 28. 31
12
samenleving, hoewel er enkele goedbedoelde pogingen zijn geweest. De kerk was in alle opzichten een weerspiegeling van de ongelijke samenleving van die tijd. Wat de rol was van van de Hervormde kerk in de eerste helft van de negentiende eeuw met betrekking tot de afschaffing van de slavernij, de verhouding met de NMBAS en de mate waarin ze de zwarte bevolking maande tot gehoorzaamheid aan het blanke gezag, verdient nader onderzoek. Wellicht bieden de kerkenraadsarchieven van de Classis Amsterdam in dit opzicht interessante verrassingen.
13
Hoofdstuk 2 De Evangelisch Lutherse gemeente In 2002 verscheen van de hand van de Lutherse predikant Pearl I. Gerding een prachtig op bronnenonderzoek gebaseerd gedenkboek van de Lutherse Gemeente in Suriname. De Lutherse kerk in Suriname bestond toen 260 jaar. Een groep van 71 Lutheranen verzocht de Sociëteit van Suriname in Amsterdam in 1741 om een vergunning om een Lutherse gemeente te mogen stichten. Dit werd toegestaan, met de voorwaarde: ‘De kerke of versamelplaatse tot de exercitie haarer Godsdienst op te regten, Sal op een beqúaame Distantie, buijten het gesigt van de gereformeerde kerke aldaar moeten worden geplaast, ten Eijnde alle ergernissen en moeijelijkheeden, Sooveel mogelijk te preveniëeren.’ 32
Gerding stelt dat de Lutherse en Hervormde Kerk van het Gouvernement geen toestemming kregen om onder slaven te evangeliseren en dat slaven ook niet in de Christelijke kerken mochten worden toegelaten. 33 Het is gezien het hiernavolgende niet verwonderlijk dat de Lutherse Kerk jarenlang de bijnaam ‘Bakra kerki’ (kerk van de blanken) droeg. De kerk als slavenhouder: ‘Kerkigron en ‘Domini’ Van de vier belangrijkste kerken in Suriname heeft de Lutherse kerk de meest dubieuze rol gespeeld in de geschiedenis omdat ze zich actief als slavenhouder heeft gedragen. Gerding veroordeelt overigens expliciet de Lutherse praktijk van de achtiende en negentiende eeuw en stelt ook dat de bijdrage van de Lutherse kerk aan de zendingsopdracht altijd onder de maat is gebleven.
Uit de bronnen blijkt dat de kerk, diakonie en de pastorie in het bezit waren van slaven. 34 Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat deze ‘hulpjes’ het niet zo zwaar hadden als degenen die het zware werk op de plantages moesten verrichten. Maar naast de ‘hulpslaven’ die de kerk in dienst had, 32
Pearl I. Gerding, Op weg naar grotere hoogten. Een geschiedenis van een kerk. 260 jaar Evangelisch Lutherse Kerk in Suriname. 1741-2001. (zonder plaats 2002) 21. 33 Ibidem, 66. 34 Gerding, Op weg naar grotere hoogten,54.
14
raakte de kerk ook actief betrokken bij de plantageslavernij. De Lutherse gemeente was in tegenstelling tot de Hervormde gemeente verplicht om zichzelf financieel te bedruipen. De lasten van de gemeente werden verhoogd door het feit dat de gemeente verantwoordelijk was voor het onderhoud van een grote groep armen. De voortdurende financiële moeilijkheden resulteerden er in dat de gemeente aan het ondernemen sloeg. In 1757 kreeg de Lutherse gemeente een stuk land van 250 akkers aan de rivier BenedenCommewijne, geschikt voor de aanleg van een koffieplantage. De plantage werd in de volksmond bekend onder de naam ‘Kerkigron’. In financiëel opzicht bleek de plantage een drama. In 1771 bedroeg de schuld van de plantage F 74.745,- en in 1799 werd de plantage van de hand gedaan voor het bedrag van de schuld. 35 Tijdens de emancipatie in 1863 waren er op deze plantage 255 slaven werkzaam. Het is interessant om verder te onderzoeken hoeveel slaven er op de plantage hebben gewerkt en hoe ze werden behandeld in de ruim veertig jaar dat de plantage bezit was van de kerk. Het zal de verhoudingen tussen de zwarte bevolking en de blanke kerkgangers in elk geval geen goed hebben gedaan.
Het leek alsof de ene ontwikkeling de andere in de hand werkte. De Lutherse dominee Phaff werd door zijn derde huwelijk in 1749 mede-eigenaar werd van een een viertal plantages. Zo gebeurde het dat de suikerplantage Domburg aan de Surinamerivier en koffieplantage Sorgvliet aan de Commewijnerivier in de volksmond bekend werden onder de naam ‘domini’. Dominees waren kennelijk niet minder wreed dan andere plantagehouders. Op 5 januari 1751 deden de slaven van Domburg aangifte van dagelijkse mishandeling. Het Hof nam de aanklacht serieus. Het is niet bekend of dit tot verbetering heeft geleid (Dragtenstein 2002, p. 115) 36
35
http://nationaalarchief.sr/geschiedenis/plantages/benedencommewijnerivier/johan_en_margaretha_en_buitenrus/#1enA (geraadpleegd op 23 mei 2008). 36 http://nationaalarchief.sr/geschiedenis/plantages/surinamerivier/domburg/ (geraadpleegd op 28 mei 2008) en http://www.surinamistiek.nl/slavernijverleden/Familienamen_en_Plantages.pdf (geraadpleegd op 28 mei 2008)
15
Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de Lutherse kerk was verworden tot een bolwerk van blanke onderdrukkers. Dooppraktijk Evenals de andere blanke kerken, werd de Lutherse kerk geconfronteerd met het probleem van de doop aan kinderen die verwekt waren door de blanken bij hun concubines. Het eerste gekleurde kindje werd al in 1743 gedoopt. In de kerkelijke resolutiën van 1765 stond daarover het volgende: ‘Een Negerin, Mulattin, Bokkin, zy mag zyn een vrye, of eene Slavin, indien fy niet gedoopt is, zal niet vermoogen den Doopeling te brengen in het Doophuis, ook niet denfelven onder den Doop te houden, maer het Kind overgeeeven aen een der DoopGetuigen, en buiten het Doophuis ftaan blyven. 37
Gedurende de periode 1744-1756 werden er geen slaven en gemanumiteerde kinderen en volwassenen gedoopt. Op 4 maart 1762 werd voor de eerste keer een ‘Neger’ gedoopt; hij ontving de naam Christian Schöning en tien dagen later de ‘Negerin’ Wilhelmina Christina van Graafstad. 38 In 1765 werd echter als voorwaarde gesteld dat alleen gemanumitteerde slaven gedoopt mochten worden. Bij wijze van uitzondering werd in 1800 een ‘zekere Neger, Louis, toebehorende aan de diaconie, wegens goed gedrag en de vereiste godsdienstkennis toegelaten als lid van de gemeente.’ 39 Van 1800 tot 1870 waren er twee gescheiden doopdiensten. Blanke ‘echte kinderen’ werden op zondag gedoopt en ‘de negers/kleurlingen, de ‘onechte kinderen’ op woensdag! 40 Verkleuring van de gemeente De Lutherse kerk stond op het standpunt dat zending een taak was van zendingsgenootschappen en niet van de kerk en heeft daarom nooit actief pogingen ondernomen om zending te bedrijven onder de gekleurde 37
Pearl I. Gerding, Op weg naar grotere hoogten. Een geschiedenis van een kerk. 260 jaar Evangelisch Lutherse Kerk in Suriname. 1741-2001. (zonder plaats 2002) 60 en 67. 38 Pearl I. Gerding, Op weg naar grotere hoogten. Een geschiedenis van een kerk. 260 jaar Evangelisch Lutherse Kerk in Suriname. 1741-2001. (zonder plaats 2002) 73, 74. 39 Ibidem, 76. 40 Ibidem, 74.
16
bevolking. 41 De Lutherse dominee Koops ontplooide tussen 1793 en 1819 wel pastorale activiteiten onder zieke en veroordeelde slaven en kreeg daarvoor zelfs een onderscheiding van het gouvernement. In 1828 werd, mede op initiatief van de Lutherse dominee D. Eijken Sluijters, de “Maatschappij ter bevordering van het godsdienstig onderwijs onder slaven en verdere heidensche bevolking in de kolonie Suriname” opgericht. Gedurende de ambtsperiode van dominee C.M. Moes (1840-1862) sloten zich veel vrije kleurlingen en negers aan bij de gemeente. Moes zorgde er ook voor dat de Lutherse Kerk ging bijdragen aan het werk van de Evangelische Broedergemeente onder de zwarte bevolking. 42 Gerding veronderstelt dat het aantal kleurlingen rond 1870 in de gemeente al hoger was dan het aantal blanke gemeenteleden. Een belangrijke factor was daarbij dat de regering in 1863 bepaalde dat slaven verplicht waren zich aan te sluiten bij een kerkgenootschap. 43
41
Ibidem, 62. Ibidem, 67. 43 Ibidem. 42
17
Hoofdstuk 3 De Evangelische Broedergemeente (EBG) De Evangelische Broedergemeente was in de zeventiende eeuw ontstaan in het diepe zuiden van Duitsland. De beweging ontstond uit het Duitse Pïetisme en kenmerkte zich door een grote nadruk op het ‘verzoenende bloed van het lam’. Vele honderden zendelingen werden vanuit het plaatsje Herrnhutt over de hele wereld uitgezonden. Vandaar dat de zendelingen bekend kwamen te staan onder de naam Herrnhutters. Cultureel antropoloog Maria Lenders schreef een proefschrift over de zending onder de gekleurde bevolking van Suriname vanuit het genderperspectief. De bewerking daarvan is uitgegeven door het Koninklijk Instituut voor Taal- Land: Strijders voor het Lam. Leven en werk van Herrnhutter broeders en –zusters in Suriname, 1735-1900 (Leiden 1996). De Duitser Armando Lampe stelde in zijn historischmissiologische studie over de 19e-eeuwse zending in de Nederlandse Caraïben dat, in tegenstelling tot de Britse zending die een grote bijdrage leverde aan de afschaffing van de slavernij, de zending in de Nederlandse koloniën het emancipatieproces juist heeft vertraagd door de verwevenheid van de zending met het koloniale overheidsbeleid. 44
Rond 1740 arriveerden de eerste Herrnhutters in Suriname. Na onderhandelingen met de Sociëteit van Suriname kregen de broeders toestemming om zich in Suriname te vestigen, mits de rechten van de vaderlandse (Hervormde) kerk niet zouden worden aangetast, de rust in de kolonie niet verstoord werd en er geen initiatieven zouden worden ontplooid om de slaven te bevrijden. 45 Het werd de Herrnhutters vrijwel onmogelijk gemaakt om zending te bedrijven onder de plantageslaven. Tot 1808 bedreven de Herrnhutters zonder al teveel succes vooral zending onder de Indianen in de Surinaamse binnenlanden.
Armando Lampe, Mission or Submission? Moravian and Catholic Missionaries in the Dutch Caribbean During the 19th Century. (Göttingen 2001) 234. 45 Capelleveen in Capelleveen red., Suriname, Land met veel gezichten, 25 en Lenders, Strijders voor het Lam, 55. 44
18
Herrnhutters als slavenhouders Lampe stelt dat de Hernhutters vanuit het christelijk geloof geen principieel bezwaar zagen tegen de slavernij. In 1769 bepaalde de vergadering van oudsten dat er geen bezwaar bestond voor zendelingen om slaven te bezitten. De Herrnhutters huldigden het principe van ‘tentenmaken’ en stichtten met succes ambachtelijke bedrijven om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien. In deze bedrijven werden ook slaven tewerk gesteld. 46 Onder deze slaven werd actief zending bedreven en in de Creoolse gemeenschap ontstond een gemeente die uiteindelijk uitgroeide tot de ‘Grote Stadskerk’ in Paramaribo. In 1846 werden met het oog op hun vrijlating 61 slaven van de Herrnhutterzending geregistreerd. 47 Ik heb geen aanwijzingen gevonden dat de Herrnhutters ook plantages bezaten in Suriname, hoewel ze deze wel bezaten in St. Thomas. 48 In 1848 kwam er een einde aan het slavenhouden onder de Herrnhutters, op verzoek van de zendingsleiding in Herrnhutt. Zending onder de slaven Nadat de Herrnhutters het vertrouwen van de blanke Surinamers hadden gewonnen, kregen ze langzaam toegang tot de plantages. In 1830 hadden ze toegang tot slechts elf plantages. In 1836 werkten ze al op 50 plantages, in 1848 op 130 en in 1862 op 163. Het ledenaantal van de gemeente groeide spectaculair tussen 1834 en 1863 van respectievelijk 3585 tot 27.460, een toename van maar liefst 765%. 49 In 1863 telde de zwarte bevolking 49.000 mensen. Dat betekent dat 56% van de bevolking lid was van de Evangelische Broeder Gemeente. 50 De vraag is natuurlijk waarom de EBG zo’n spectaculaire groei doormaakte. Het antwoord is te vinden in Den Haag, waar in 1828 de al eerder genoemde ‘Haagsche Maatschappij ter bevordering van het godsdienstig onderwijs onder slaven en verdere heidensche bevolking in de kolonie Suriname’ was opgericht. Het mandaat voor deze activiteiten werd 46
Lenders, Strijders voor het Lam, 122-124. Lampe, Mission, or Submission? 39. 48 Lenders, Strijders voor het Lam, 122. 49 Lampe, Mission, or Submission?, 36. 50 Ibidem. 47
19
exclusief bij de Hernhutters neergelegd. 51 Lampe verklaart de opvallende welwillendheid van de blanke elite richting de Herrnhutters door te stellen dat men wel de voordelen van kerstening inzag, maar geen behoefte had aan sociale vermenging waarbij zwarte en blanke broeders en zusters in dezelfde kerken zouden zitten. Ook binnen het christendom bleef de scheiding tussen slaven en meesters zodoende bestaan. Voor de slaven, die vrijwillig toetraden tot de Broedergemeente, betekende bekering tot het christendom echter wel een vooruitgang. Hoewel bekering tot het christendom inhield dat men bepaalde Afrikaanse gebruiken moest loslaten, betekende deze nieuwe identiteit toegang tot onderwijs en de mogelijkheid tot sociale stijging. Het betekende in elk geval een erkenning van de menselijkheid van de slaaf in westerse ogen. De slaven die weigerden zich aan te passen aan een westerse identiteit konden niet langer terecht in de weglopersgemeenschappen van de Surinaamse binnenlanden, de Marrons. Het gouvernement had namelijk een vredesverdrag met deze gemeenschappen dat onder andere voorschreef dat weggelopen slaven weer terug moesten worden gestuurd naar hun rechtmatige eigenaars. 52 Kritiek op de slavernij Het viel de Hernhutterzendelingen niet makkelijk om kritiek te leveren op de onmenselijke praktijken die ze aantroffen op de plantages. Zo is bijvoorbeeld het verhaal bekend van Broeder Forkel, die in 1768 als zendeling ging werken op plantage Akkerboom, waar veel slaven door ziekte en zelfmoord waren gestorven. Forkel moest zich later verantwoorden voor de overheid omdat hij voor de slaven gebeden had. Forkel antwoordde dat iedere zweepslag die een slaaf kreeg, hem persoonlijk pijn deed en dat hij van de slaven hield omdat zij ook mensen voor wie de Heiland zijn bloed had vergoten. Na een half jaar keerde Forkel in een toestand van totale geestelijke verwarring terug
51 52
Lampe, 40-41. Ibidem, 92-94.
20
Paramaribo en hij sprak er over dat men hem wilde vergiftigen en vermoorden. 53 In 1848 gooide Otto Tank, een lid van het bestuur van de Herrnhutterzending, de knuppel in het hoenderhok door het rondzenden van een circulaire aan de heren eigenaren en administrateurs van de plantages in Suriname, waarin hij protest aantekende tegen de slechte behandeling van slaven en de sabotage van het zendingswerk op de plantagegronden. 54 Hoewel Tank stelde dat hij er niet op uit was om de slavernij te veroordelen, had hij zichzelf onmogelijk gemaakt. In het vervolg hield de Broedergemeente zich afzijdig van de politiek: ‘Wij blijven intussen bij de grondregel, waaraan wij ons op al onze zendingsposten altijd gehouden hebben, ons ver te houden van alle inmenging in de politiek, als een zaak die niet onze opdracht is, terwijl wij de Heer vragen dat Hij degenen, die in de Raad zitten, de rechte wijsheid wil geven.’ 55
Een bijdrage of vertraging van de emancipatie? Lampe stelt dat de verbinding van christendom met de notie van vrijheid in de negentiende eeuw veel minder gold dan de identificatie van het christendom met gehoorzaamheid aan de status quo. Het bewijs daarvoor is het feit dat er tussen 1833 en 1863 geen sprake was van georganiseerd verzet onder de slaven. 56
Jan van Raalte van het Zeister Zendingsgenootschap (Nederlandse vertegenwoordiging van de Herrnhutters) trekt in een bundel die is uitgegeven door vertegenwoordigers van verschillende zendingsorganisaties vijf conclusies met betrekking tot de houding van de Evangelische Broedergemeente ten opzichte van de slavernij: 1) De Broedergemeente kwam onder strikte voorwaarden in Suriname, en protest tegen de bestaande situatie zou uitzetting tot gevolg hebben gehad. 2) De bevrijding van de mens 53
Lenders, Strijders voor het Lam, 132-133. Capelleveen in Capelleveen red., Suriname, Land met veel gezichten, 29. 55 Missionsblatt der Brüdergemeine, 1860, nr. 9.1. geciteerd in Capelleveen red., Suriname, land met veel gezichten, 30. 56 Lampe, Mission, or Submission?, 40-45. 54
21
uit de slavernij van de zonde werd belangrijker gevonden dan de zonde van de slavernij. 3) Sommige zendelingen dachten dat de kerstening van de bevolking en de kracht van het evangelie er op den duur de beëindiging van de slavernij zou betekenen. 4) Missionaire medewerkers legden de nadruk op onderwerping aan het gezag en de bestaande orde. 5) De regel dat men zich niet zou bemoeien met politiek gold kennelijk niet als het ging om het bestrijden van opstandige opvattingen en bewegingen onder het volk. 57 De onlangs overleden Surinaamse EBG-dominee Rudy Polanen schreef over de rol van de kerken met betrekking tot de slavernij: ‘De kerken in Suriname hebben in het geheel genomen niets of weinig gedaan om bij de onderdrukkers aan te dringen op opheffing van deze onmenselijke situatie.’ 58
57 58
Jan van Raalte in: Capelleveen red., Suriname, Land met veel gezichten, 59,60. Rudy F. Polanen in: Capelleveen red., Suriname, Land met veel gezichten, 62.
22
4. De Rooms Katholieke Kerk in Suriname Katholieken zijn over het algemeen vrij zuinig op hun geschiedenis. De geschiedenis van de katholieke kerk in Suriname is diverse keren te boek gesteld. De laatste keer is dat gedaan door J. Vernooij in De Rooms-Katholieke Gemeente in Suriname. Handboek van de geschiedenis van de Rooms-Katholieke kerk in Suriname (Paramaribo 1998).
De eerste gouverneur van de geoctroyeerde Sociëteit van Suriname, Cornelis Aerssen van Sommelsdijk, had in 1683 geen bezwaar tegen de komst van twee Franciscaanse priesters naar de kolonie, mits deze zich niet al te opvallend zouden gedragen. Het duurde niet lang of de Classis van de Gereformeerde Kerk in Amsterdam kreeg lucht van de katholieke aanwezigheid. In een boze brief werd Sommelsdijk gesommeerd om de twee priesters weer op de boot naar Nederland te zetten. Het geval wilde dat de twee priesters kort na aankomst waren bezweken aan ziekte. Sommelsdijk liet de beenderen van de priesters in een kist naar de Staten van Zeeland sturen met een begeleidend schrijven. De Staten konden deze geste niet waarderen en stuurden de kisten weer terug om ze in Suriname te laten begraven. De katholieken kregen na dit incident ruim een eeuw later wel toestemming om zich te vestigen in de kolonie onder min of meer dezelfde voorwaarden als de Lutheranen. 59 Kerkslaven In 1825 werd door het kerkbestuur een onderzoek ingesteld naar het aantal kerkslaven dat aan de kerk was verbonden. Het waren er op dat moment zeventien. Een aantal van deze mensen was gekocht met geld van het fonds van Wennekers: ‘Jan Brazilie: gekogt uit het liefdefonds, van de Heer de Leon à f. 2.000.- Sur. Ct geemployeerd in de kerk, voor zijn eenmaal te obtineren vrijdom, waarvan een
59
Vernooij, De Rooms-Katholieke Gemeente in Suriname, handboek van de geschiedenis van de Rooms-Katholieke kerk in Suriname (1998) 16-21.
23
gedeelte afgedaan is, als genoteerd onder de papieren van het Liefdefonds, ter nadere examinatie van de verwagt wordende Heeren Geestelijken.’ 60
Dooppraktijk Op 9 februari 1787 werd het eerste onwettige kind, Petronella, dochter van slavin Primière gedoopt. In augustus van datzelfde jaar werd Amelia, onwettig kind van Jacinthus del Silva en slavin Francina gedoopt. 61 Tussen 1786 en 1793 werden er in totaal maar 60 mensen gedoopt. De gemeente leidde daarna een kwijnend bestaan en het duurde tot 1810 voordat er weer opnieuw gedoopt werd. 62 In 1819 en 1820 worden er weer enkele slaven gedoopt. 63 De Surinaamse Amanak van 1817 vermeldde 360 katholieke blanken, 60 kleurlingen, 30 negers en geen slaven, althans niet in de stad. Er werd geen melding gemaakt van katholieke slaven op het platteland. Katholieke Kritiek op de slavernij Het was de katholieken aanvankelijk verboden zich te bemoeien met de slaven op de plantages. Toen de priesters Wennekers en van de Horst in 1817 Paramaribo arriveerden, werden ze pijnlijk getroffen door het zedeloze leven van de kolonisten. Wennekers schreef een request aan de koning waarin hij klaagde over de behandeling van de slaven en om maatregelen verzocht die de toestand zouden kunnen veranderen. 64 Vernooij oordeelt dat vanuit de Katholieke gemeente niets is ondernomen tegen het instituut van de slavernij, ook niet toen de anti-slavernijbeweging in Nederland op kwam. 65 Bijdrage aan de emancipatie Priester Wennekers zette zich in voor de niet-blanke bevolking en schreef in 1822 een Katechismus in het neger-engels. Daarnaast werden er delen van de bijbel vertaald. Sinds de jaren dertig werd het de katholieken toegestaan om 60
Vernooij, De Rooms-Katholieke Gemeente in Suriname, handboek 39-40. Vernooij, De Rooms-Katholieke Gemeente in Suriname, handboek, 25. 62 Vernooij, De Rooms-Katholieke Gemeente in Suriname, handboek 29. 63 Ibidem, 32. 64 Vernooij, De Rooms-Katholieke Gemeente in Suriname vanaf 1866 (Paramaribo 1974) 23. 65 Joop Vernooij, De Rooms-Katholieke gemeente in Suriname : handboek, 54. 61
24
onder de negers op de plantages te werken. De grotere mate van vrijheid die de slaven in de laatste tien jaar voor de emancipatie genoten, droegen bij aan de snelle groei van de katholieke kerk, die bijna volledig Surinaams werd. 66 Priester Wennekers stichtte ook een liefdefonds om met dat geld slaven vrij te kopen. Over dat fonds is verder weinig bekend. 67
Als we afgaan op de lijn die het Vaticaan uitzette met betrekking tot de slavernij, mogen we er vanuit gaan dat de priesters, net als de Hernhutters vonden dat de slaven gehoorzaam moesten zijn aan hun meester. Het duurde immers tot het tweede Vaticaanse Concilie in 1965 voordat de Katholieke Kerk terugkwam op de doctrines rond de slavernij. 68 De katholieke kerk werd daarmee, net als de Herrnhutterzending, een verlengstuk van de Nederlandse koloniale politiek die de rust in de kolonie wilde bewaren en de slaven tot gehoorzaamheid wilde aanzetten.
66
Vernooij, De Rooms-Katholieke Gemeente in Suriname vanaf 1866 (Paramaribo 1974) 24. Joop Vernooij, De Rooms-Katholieke gemeente in Suriname : handboek 38. 68 John Francis Maxwell, Slavery and the Catholic Church. The history of Catholic teaching concerning the moral legitimacy of the institution of slavery. (London 1975) 13. 67 67
25
Conclusie De verschillende kerken van Suriname hebben een dubieuze rol gespeeld in de geschiedenis van de kolonie tot aan de emancipatie. Ondanks het feit dat er incidenteel pogingen werden ondernomen om het lot van de tot slaaf gemaakte bevolking te verbeteren en te verlichten, heeft geen enkel kerkgenootschap zich onomwonden uitgesproken tegen het instituut van de slavernij, en hebben alle kerken zich in meerdere of mindere mate schuldig gemaakt aan het houden van slaven. Er was wel een duidelijk verschil tussen de Lutherse en Hervormde kerk en de Broedergemeente en Katholieken. De Hervormden en Lutheranen begonnen hun geschiedenis in de kolonie allebei met pionierende dominee’s (Baseliers en Phaff) die zelf slavenhouder waren. Wellicht heeft dit slechte voorbeeld een groot stempel gedrukt op de ontwikkeling van de blanke kerken. De Evangelische Broedergemeente heeft dankzij de steun van de Nederlandse regering de kans gekregen om onder de slavenbevolking te werken en zo te bouwen aan de ontwikkeling van de Surinaamse gemeenschap. Het valt hen te verwijten dat ze door hun benadrukken van gehoorzaamheid aan de meesters bijdroegen aan de koloniale politiek die vooral de rust wilde handhaven, net als het feit dat de broeders op kleine schaal ook slaven hielden. Voor de katholieken geldt ongeveer hetzelfde verhaal. Maar misschien is de tijd rijp om ook dat te vergeven.
26
Literatuur Capelleveen, J. J. van red., Suriname. Land met veel gezichten. (Kampen 1991) Gerding, Pearl I., Op weg naar grotere hoogten. Een geschiedenis van een kerk. 260 jaar Evangelisch Lutherse kerk in Suriname 1741-2001 (zonder plaats 2002) Jabini, Franklin S., Het Kruis voor een kankantri. Een beknopt overzicht van de Surinaamse Kerk Geschiedenis. (Paramaribo 2000) Lampe, Armando, Mission or Submission? Moravian and Catholic Missionaries in the Dutch Caribbean During the 19th Century. (Göttingen 2001) Lenders, Maria, Strijders voor het Lam. Leven en werk van Herrnhutter broeders en –zusters in Suriname, 1735-1900 (Leiden 1996) Linde, J.M. van der, Surinaamse suikerheren en hun kerk. Plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname 1667-1689. (Wageningen 1966) Marcus, A.W., De geschiedenis van de Ned. Hervormde Gemeente in Suriname (Paramaribo 1935) Maxwell, John Francis, Slavery and the Catholic Church. The history of Catholic teaching concerning the moral legitimacy of the institution of slavery. (London 1975) Mulder, D. en C.A. Paap, De Hervormde Gemeente te Paramaribo bij haar 275jarig bestaan, 1668-1943 (Paramaribo 1943) Ort †, J.W.C., Surinaams verhaal. Vestiging van de Hervormde Kerk in Suriname. 1667-1800. (Zutphen 2000) Vernooij, J. De Rooms-Katholieke Kerk in Suriname vanaf 1866. (Paramaribo 1974) Vernooij, Joop, De Rooms-Katholieke gemeente in Suriname : handboek van de geschiedenis van de Rooms-Katholieke kerk in Suriname (1998) Uden Masman sr., H., Kort verslag van den zwaren brand te Paramaribo, hoofdplaats der kolonie Suriname, op den 21 januarij 1821 voorgevallen en Godsdienstige redevoering, uitgesproken den 28sten Januarij, zijnde de eerste zondag na de ontzettende vuurramp, aan Paramaribo, de hoofdplaats der kolonie Suriname overgekomen, op den 21sten Januarij 1821.Door H. Uden Masman, Predikant bij de Hervormde Gemeente aldaar. (Amsterdam 1821)
27