4. De slavernij: … en de andere kant van de medaille Woordenlijst * littera, ae: letter; (mv.) brief; letterkunde * lux, lucis: licht 5.* epistula, ae: brief * amare, o: houden van
Basistekst 1 Bij heel wat - meestal ontwikkelde - Romeinen vinden we getuigenissen van respect en zelfs liefde voor slaven. Meestal ging het hier dan om huispersoneel, vaak om geletterde secretarissen bijvoorbeeld. Een heel bekend geval is het grote respect en de genegenheid die Cicero voelde voor zijn secretaris Tiro. Hieronder vind je enkele uittreksels uit brieven van Cicero naar zijn slaaf Tiro. Het 16de deel van zijn "Epistulae ad Familiares" bevat 27 brieven aan Tiro. Deze brieven dateren van november 50 v.Chr.: Cicero was toen op de terugweg uit Cilicië (zuiden van KleinAzië), waar hij provinciegouverneur was geweest. Tiro, zijn vrijgelatene en secretaris, was zoals altijd bij hem geweest, maar werd ziek en kon niet met Cicero naar huis terugkeren. Hij bleef achter in de belangrijke havenstad Patras, op de westkust van Griekenland. Cicero was per boot van Patras verder naar het noorden gevaren, langs de kust, tot in Alyzia, een stadje ter hoogte van het eiland Lefkada - sommige van deze brieven zijn waarschijnlijk op zee geschreven, o.a. onder weg naar Lefkada. TULLIUS TIRONI SAL. (1)
Nos apud Alyziam, ex quo loco tibi litteras (2)
ante dederamus, unum diem commorati verblijven
sumus. Inde ante lucem proficiscentes ante part. praesens
diem VIII Idus Nov. has litteras dedimus. (3)
5. Tertiam ad te hanc epistulam scripsi eodem die. Tu, si nos omnes amas et praecipue vooral
me, magistrum tuum, confirma te. Ego leermeester
* exspectare, o: verwachten, afwachten 10.* cupere, io, cupivi, cupitum: begeren, verlangen * valere, eo, valui, ---: sterk zijn; gezond zijn; in staat zijn * via, ae: weg, reis; straat 15.* parcere, o, peperci, ---: sparen
valde suspenso animo exspecto, primum te erg
vol verwachting
scilicet, deinde Marionem cum tuis litteris. natuurlijk
(4)
10.Omnes cupimus, ego in primis, quam zo vlug
primum te videre, sed, mi Tiro, valentem. mogelijk
part..praesens
Ego vero cupio te ad me venire, sed viam timeo: gravissime aegrotasti, inedia et ziek zijn
vasten, niet eten
vi ipsius morbi consumptus es. ziekte
15.Illud, mi Tiro, te rogo, sumptu ne parcas kosten
ulla in re, quod ad valetudinem opus sit. nodig zijn
Innumerabilia tua sunt in me officia, ontelbaar
domestica forensia, urbana provincialia, in in huis
op het forum
in stad
in de provincie
re privata in publica, in studiis in litteris privé
(hier) op wetenschappelijk gebied
20.nostris... Vale, mi Tiro, vale, vale et salve. vaarwel
(1) Sal. = salutem (2) Alyzia was een stad op de westkust van Griekenland, nu het huidige Mytikas en Kandila (3) Idus: de Iden, een vaste dag in de Romeinse kalender, meestal de 13de van de maand (maar in maart, mei, juli en oktober de 15de) (4) Mario is een verder onbekende kennis van Cicero, die hij naar de achtergelaten Tiro had gestuurd om hem te begeleiden of om brieven van hem mee te brengen...
Naar Cicero, Epistulae ad Familiares, XVI, nrs 3, 4, 6 en 10 passim
Opgaven 1. Cicero was in 51-50 een jaar gouverneur (of proconsul) geweest van Cilicië, een gebied in het zuiden van Klein-Azië, het huidige Turkije. Zoek enkele van de belangrijkste data en feiten op uit het leven van Cicero. 2. Cicero maakte verscheidene grote reizen: van 79 tot 77 reisde hij naar Athene en Rhodos om zijn vorming te vervolmaken; in 58-57 moest hij in ballingschap en reisde hij tot in Noord- Griekenland; in 51-50 ging hij voor zijn gouverneurschap tot in Cilicië, waar hij een jaar gouverneur was. Enkele details van twee van deze lange verplaatsingen - in de nacht van 19 op 20 maart 58 v.Chr. vertrekt Cicero in ballingschap, hij reist naar het zuiden over land en pas op 17 april komt hij aan in Brindisi. Hij blijft er 13 dagen en rondzwervend komt hij op 23 mei in Thessaloniki (Noord- Griekenland) aan. Hij blijft er lang en trekt uiteindelijk naar Epirus (noordwest Griekenland), in september, waar hij 3 maanden blijft. In januari 57 wordt gesproken over zijn terugkeer, maar pas op 4 augustus scheept hij in Dyrrhachium (kust Noord-Griekenland ) in om terug te keren, en de dag daarna is hij al in Brindisi - maar pas op 4 september keert hij terug in Rome. - halfweg het jaar 50 vertrok hij weer uit Klein-Azië; in de brief van 6 november hierboven was hij op weg naar het eiland Lefkada en op 26 november kwam hij in Brindisi aan. Pas begin december was hij terug in Rome... Hoe lang is hij dus onder weg geweest van Klein-Azië tot in Rome? Wat leert dit allemaal over reistijden in die tijd? 3. De scheepvaart was heel wisselvallig in die tijd. Hoe kwam dat? Vaak moest men wachten op een "gunstige wind"... In een brief die Cicero op 28 november 50 v.Chr. vanuit Brundisi naar zijn vriend Atticus schreef, laat hij weten dat hij "op 26 november in Brindisi was aangekomen, profiterend van een heel lichte wind die hem van uit Epirus had voortgedreven..." (Ep. ad Atticum, VII, 2, §1)... 4. Tiro was in 53 v.Chr. door zijn meester vrijgelaten en droeg sedertdien de naam Marcus Tullius Tiro, met dezelfde voornaam en naam als Marcus Tullius Cicero - dat was de gewoonte. Hij zou zijn meester heel lang overleven en stierf waarschijnlijk pas in 4 v.Chr., bijna 40 jaar na de dood van Cicero zelf. Kun je wat gegevens opzoeken over Tiro? 5. Tiro zou de bedenker zijn van een soort steno, een kortschrift dat volgens een Griekse schrijver voor het eerst door Tiro zou zijn gebruikt om de redevoering van Cato de Jongere te noteren tijdens het proces tegen de samenzweerders van Catilina (63 v.Chr.). Volgens sommigen zou het teken & door Tiro bedacht zijn, maar dit is onwaarschijnlijk. Hoe noem je dit teken trouwens? Het stenoschrift van Tiro werd in de middeleeuwen nog gebruikt... Een feit is dat het teken voor "en" dat Tiro zeker gebruikte, nog in Ierland wordt gebruikt, bijvoorbeeld op verkeersborden .
6. Ook in andere omstandigheden geeft Cicero blijk van veel bezorgdheid om de (zwakke) gezondheid van Tiro. In een brief die Cicero vanuit Tarsus op 30 mei 50 v.Chr. naar zijn vriend Atticus zond, schreef hij aan het eind (Epistulae ad Atticum, VI, 7, 62): "Tiro ad te dedisset (zou gegeven hebben) litteras, nisi eum graviter aegrum (ziek) Issi reliquissem - sed nuntiant melius esse. Ego tamen angor (angstig) zijn; nihil enim illo adulescente (jongeman) diligentius (nauwgezet)." In de hoger genoemde brief van 28 november naar diezelfde Atticus schreef Cicero nog (Epistulae ad Atticum, VII, 2, §3): "Tironem Patris aegrum reliqui, adulescentem, ut nosti (weten), probum (rechtschapen). nihil vidi melius. Itaque careo (missen) aegre (met moeite) et, quamquam videbatur se non graviter habere, tamen sum sollicitus (bezorgd) maximamque spem habeo in M'. Curi diligentia (nauwgezetheid)." 7. Cicero dicteerde meestal zijn brieven, aan Tiro, die ze neerschreef op een schrijfplankje. Zoek je daar wat gegevens over op? 8. Je kreeg in deze brief enkele gegevens over het dateren bij de Romeinen? Hoe gebeurde dat - voor de jaren - voor de dagen en maanden?
Basistekst 2 Woordenlijst
5.* notus, a, um: bekend * iter, itineris (o.): reis; weg
De filosoof Seneca (Cordoba 1 v.Chr.? - 65) schreef heel wat filosofische werken. Ook in andere werken laat hij zich positief uit over slaven, maar in dit werk "De Beneficiis", "Over de weldaden" geeft hij een mooi voorbeeld van slaven die van hun meester(es) hielden... Claudius Quadrigarius in duodevicensimo (1)
achttiende
annalium tradit, cum obsideretur (2)
belegeren
Grumentum et iam ad summam (3)
desperationem ventum esset, duos servos wanhoop
5. ad hostem transfugisse. overlopen
Deinde urbe capta passim discurrente toen…
overal
heen en weer lopen en toen…
victore illos per nota itinera ad domum,
in qua servierant, praecucurrisse et vooruit lopen
10.* crudelis, is, e: wreed * supplicium, ii: smeekbede; zware straf, doodstraf * educere, o, duxi, ductum: naar buiten brengen, wegbrengen * extra + acc. (vz.): buiten * cura, ae: zorg, verzorging * considere, o, sedi, ---: gaan zitten; zich vestigen * cito (bw.): snel, gauw 15.* mos, moris (m.): gebruik, gewoonte; manier; (mv.) zeden, manieren * reducere, o, duxi, ductum: terugbrengen
dominam suam ante se egisse; quaerenmeesteres
toen men …
10.tibus quaenam esset, dixisse dominam et wie dan wel
quidem crudelissimam ad supplicium ab ipsis duci. Eductam deinde extra muros summa cura celasse, donec hostilis verbergen
totdat
vijandelijk
ira consideret ; deinde, ut miles cito (hier) bedaren
15.ad Romanos mores rediit, illos quoque ad suos mores redisse et dominam reduxisse. Manumisit utrumque e vestigio illa nec vrijlaten
op staande voet
indignata est ab his se vitam accepisse, in verontwaardigd zijn
quos vitae necisque potestatem habuisset. dood
(1) Quintus Claudius Quadrigarius was een Romeins geschiedschrijver uit de 1ste eeuw v.Chr. Hij schreef op een ouderwetse manier geschiedenis in zgn. "jaarboeken" of "annales" (2) De jaarboeken of annales zijn lijsten van gebeurtenissen per jaar - het is een eenvoudige manier van geschiedenis schrijven (3) Grumentum was een stadje in Zuid-Italië, nu Grumento Nova, 50 km ten zuiden van de stad Potenza.
Naar Seneca, De Beneficiis, III, 23, §§ 2-3
Opgaven 1. Duodevicensimo (r.1): welk woord moet je hierbij denken. Wat moeten we ons hierbij voorstellen? De oorspronkelijk betekenis van dit woord was "bast" - wat bewijst dit? 2. Cum obsideretur Grumentum (r.2-3): door wie werd Grumentum belegerd? Waar blijkt dat?
3. Ut miles ad Romanos mores rediit (r.14-15): wat bedoelt Seneca met deze woorden? En welke bijgedachte schuilt hierachter - wat denkt hij dus over de "Romanos mores"? 4. Wat vindt de schrijver zo opmerkelijk aan de situatie? - het is mooi uitgedrukt in de laatste regels 18-19... 5. Waarop wijst de houding van deze slaven? Hoe werden ze behandeld? Zou het hier gaan om slaven van de "familia urbana" of van de "familia rustica"? Wat was het verschil? 6. De titel van het hele werk is dus "De Beneficiis"? Is dit uittreksel op zijn plaats in dit werk? 7. Eenzelfde bijwoord van tijd komt in deze tekst tot drie keer voor - welk? In hoeveel stukjes valt de tekst dus uiteen en zeg duidelijk wat het hoofdthema is van ieder van deze tekstdeeltjes.
Grammatica 1.De infinitiefzin a. Observeer - Ego vero cupio te ad me venire (Basistekst 1, r.12) - Claudius Quadrigarius ... tradit duos servos ad hostem transfugisse (Basistekst 2, r. 1-5) - dixisse dominam ad supplicium duci (Basistekst 2, r. 10-12) - Dicebant plebeii se domi a ciuibus captos et oppressos esse (Les 1, Basistekst 1, r.4-6) b. Besluiten (1) Na werkwoorden en uitdrukkingen van zeggen, denken, vernemen, willen, besluiten, enz. staat er dikwijls een afhankelijke zin, een voorwerpszin (2) Er is geen voegwoord dat deze zin verbindt met het hoofdwerkwoord - in de Nederlandse vertaling wordt de afhankelijke zin ingeleid door het voegwoord "dat" (3) Het werkwoord van zo'n zin staat in de infinitief - we spreken dan ook van een infinitiefzin (4) Het onderwerp (en eventueel ook het gezegde) staat in de accusatief. Zie ook je Latijnse Spraakkunst nr 410. c. Volgende werkwoorden die je al leerde kunnen gevolgd worden door een infinitiefzin: ait = hij zegt / animadvertere = bemerken / audire = horen / constituere = beslissen / credere = geloven / dicere = zeggen / docere = inlichten / existimare = oordelen / fama est = het gerucht doet de ronde / intellegere = begrijpen / iubere = bevelen / meminisse = zich herinneren / mirari = zich verwonderen / polliceri = beloven / putare = denken / queri = klagen / reperire = vernemen / scribere = schrijven / sentire = voelen / sperare = hopen / statuere = besluiten / tradere = vertellen / velle = willen / videre = zien
2. Het tijdsgebruik in de infinitiefzin (1) Er bestaan verschillende infinitieven - de bijzonderste zijn de infinitief praesens actief en passief en de infinitief perfectum actief en passief. (2) Voor de vormingsregels van deze vier infinitieven, zie LS nrs 130 - 133. (3) Welke infinitief - praesens of perfectum - men gebruikt in de infinitiefzin, hangt af van de tijdsverhouding ten opzichte van de hoofdzin: - als het werkwoord van de infinitiefzin gelijktijdig met het werkwoord van de hoofdzin gebeurt, gebruikt men de infinitief praesens - men spreekt van gelijktijdigheid - als het werkwoord van de infinitiefzin vóór het werkwoord van de hoofdzin is gebeurd, gebruikt men de infinitief perfectum - men spreekt van voortijdigheid. Zie ook je Latijnse Spraakkunst nr 415.0, 415.1 en 415.2. Let dus op: als het hoofdwerkwoord in het verleden gebeurt en het werkwoord van de infinitiefzin eveneens, dan gebruikt men de infinitief praesens, want er is gelijktijdigheid toch wordt deze infinitief praesens door een verleden tijd vertaald in het Nederlands, want het werkwoord gebeurde in het verleden. Voor het gebruik van de infinitief in de infinitiefzin speelt dus niet de tijd zelf een rol, wel de tijdsverhouding.
Oefeningen 1. Bijna heel de Basistekst 2 bestaat uit infinitiefzinnen - van welk hoofdwerkwoord hangen al deze infinitiefzinnen af - wat kun je - eventueel - in het Nederlands af en toe herhalen? 2. Haal uit deze tekst - alle infinitieven die een werkwoord van een infinitiefzin zijn - alle accusatieven die onderwerp van een infinitiefzin zijn. 3. De infinitiefzin is een heel belangrijk verschijnsel - we oefenen dus verder... Haal uit onderstaande zinnen (1) het hoofdwerkwoord, (2) het onderwerp van de infinitiefzin, (3) het werkwoord van de infinitiefzin: De zinnen komen uit lessen 1, 2, en 3. Les 1: - dicebant plebeii tutiorem in bello quam in pace libertatem plebis esse (Basistekst 1, r. 4-8) - dixit se primum agrum paternum perdidisse (Basistekst 1, r. 15-16) - Inde apparuit (duidelijk worden) nec magis ali quam alere eum (= ventrem) (Basistekst 2, r.16-18)
Les 2: - Id esse verum, parva haec fabella indicat (aantonen) (Basistekst 2, r.3) Les 3: - senatui nuntiaret id non sibi placuisse Basistekst 2, r. 7-8) - apud omnes gentes animadvertere possumus dominis in servos vitae necisque potestatem esse (Basistekst 3, r. 7-9) 4. Nog altijd om het verschijnsel van de infinitiefzin in te oefenen, kunnen we ook putten uit lessen van vorig jaar, meer bepaald uit de vier laatste lessen. Duid in onderstaande zinnen (1) het hoofdwerkwoord, (2) het onderwerp van de infinitiefzin, (3) het werkwoord van de infinitiefzin aan: Les I, 9: - mare quasi repelli videbamus (Basistekst, r.13) Les I, 10: - animaduertit undique se strictis pugionibus peti (Basistekst, r. 59-60) Les I, 11: - docuit cives suos certo illud tempore fieri (Leestekst 4, r. 5-6) - Id Thaletem Milesium primum vidisse dicunt (Leestekst 4, r. 10-11) Les I, 12: - malebant sibi a Romanis captivos suos reddi (Leestekst 1, r.3) - reddi captivos negavit esse utile (Leestekst 2, r.12) - utrumque esse utile negavit (Leestekst 3, r. 6) - dixit se partem obsidum donare (Leestekst 4, r. 13-14). 5. Geef van de volgende infinitieven, gekozen uit oefeningen 3 en 4, de tijd - en verklaar waarom die tijd is gebruikt: - (uit oefening 3) esse / perdidisse / ali - (uit oefening 4) repelli / peti / vidisse / reddi / esse (2X) / donare. 6. We kunnen het verschijnsel infinitiefzin in het Latijn ook vergelijken met de in het Engels. Je kent ongetwijfeld zinnetjes als - I want him to tell the thruth Spreek er eens over met je leraar Engels - is het verschijnsel infinitiefzin precies hetzelfde in het Latijn en het Engels?
Leestekst 1 Bij de schrijver van epigrammen Martialis, die vaak met alles en nog wat spot, vinden we o.a. dit ontroerend grafschrift voor een slavinnetje. Paruola ne nigras horrescat Erotion umbras klein, jong
mocht... schrik krijgen
schaduw, schim
oraque Tartarei prodigiosa canis. (1)
wonderbaarlijk
hond
Impletura fuit sextae modo frigora Ze zou ten volle bereikt hebben
zesde
koude
brumae, ni uixisset totidem minus illa dies. winter
=nisi
evenveel
5. Inter tam ueteres ludat lasciua patronos dat ze speelt...
dartel
oude meester
et nomen blaeso garriat ore meum. stamelend
dat ze brabbelt...
Mollia non rigidus caespes tegat ossa zacht, fijn
hard
graszode
mocht...
nec illi, terra, grauis fueris: non fuit illa tibi. wees...
(1) Tartareus: van de Tartarus, van de onderwereld
Naar Martialis, Epigrammen, V, 34, r. 3-10
Opgaven 1. Umbras (r. 1): het gaat hier om de schimmen, de schaduwen van de afgestorvenen in de onderwereld, de Tartarus. Kun je misschien wat gegevens opzoeken over het geloof van de Romeinen over wat er na de dood met de doden gebeurt? 2. Tartarei ... canis (r.2): wie is hiermee bedoeld? Hoe werd die voorgesteld? 3. Hoewel de tekst van het gedicht wat vereenvoudigd werd, blijft het toch in een typisch dichterlijke taal geschreven. Typisch voor dichtverzen is o.a. de heel vrije woordorde en de beeldende taal. Bewijs in regels 3-4 en ook wel in r. 7 dat de woordorde vrij is - m.a.w. welke woorden horen bij elkaar? Zie ook opgave nr. 7. Welke mooie beelden vind je in dit gedicht? 4. Als je regel 7 letterlijk vertaalt, vraag je natuurlijk het onmogelijke. Hoe vertaal je het best? 5. Wie wordt aangesproken in r. 8? Wat bedoelt de dichter?
6. De werkwoorden horrescat, ludat, garriat, tegat en fueris zijn werkwoordsvormen die je nog niet kent – binnenkort leer je er meer over! Wat drukken die werkwoorden hier telkens uit? 7. Maak Latijnse woordgroepen op basis van de tekst, rond volgende woorden: parvola (r.1), ora (r.2), sextae (r.3), veteres (r.5), nomen (r.6), ore (r.6), ossa (r.7). 8. Er bestaan veel mooie mythen en legenden over de onderwereld, over helden die afdaalden in de onderwereld en over Hades/Pluto, de god van de onderwereld. Je kent er veel over terugvinden als je woorden ingeeft als: Tartarus, Pluto of Hades, Proserpina, Orpheus of Euredice, Hercules/Herakles... 9. Even iets helemaal anders: hoe heet de maan van de verste (ex)planeet Pluto en waarom?
Leestekst 2 Op veel grafmonumenten zijn er opschriften en teksten gevonden - die zijn voor een groot deel genoteerd in grote verzamelingen van inscripties, zoals hier de "Inscriptiones Latinae Selectie", "Een keuze van Latijnse Inscripties"… Hieronder vind je een inscriptie van op een grafsteen... D.M. (1)
Quicumque es, puero lacrimas effunde, traan
storten
viator. Delicium fuit domini, spes grata reiziger
lieveling
meester
aangenaam
parentum. Noverat hic docta fabricare monilia dextra. kunnen
bekwaam
maken
halsketting
5. Nomen erat puero Pagus, at nunc funus lijk
acerbum et cinis in tumulis iacet et sine smartelijk
as
grafheuvel
nomine corpus. Qui vixit annis XII, mensibus VIII, diebus maand
XIII, ho. VIII. (1) D.M. = Dis Manibus, de Schimmen.
Naar Inscriptiones Latinae Selectae, 7710
Opgaven 1. De Manes of Di Manes waren de godheden die de schimmen van de overledenen voorstelden. Wat gebeurde er, volgens het Romeinse geloof, met de geesten of schimmen van de overledenen? 2. Viator (r.2): tot wie richt dit grafschrift zich eigenlijk? Dat gebeurde vaak - men sprak de voorbijganger dan aan als "viator". Wat bewijst dat over de ligging van vele graven? 3. Hoe oud precies was de jongen Pagus? Is het toeval dat de leeftijd zo precies gegeven wordt? 4.Uit heel veel grafschriften blijkt dat het vaak om jonge kinderen gaat. Wat bewijst dat? Is dat te vergelijken met toestanden in de wereld van vandaag? 5.Verklaar de naamval van puero (r.1), domini (r.2), nomine (r.7). 6. Welk woord moet je bij dextra (r.4) denken?
Leestekst 3 Een heel bekend grafschrift is het Epitaphium van Alcuinus. Hij was een Angelsaksische monnik, die onder de naam Ealhwine geboren werd omstreeks 735 in het Engelse York. Hij ontmoette in 781 op een reis door Italië de toekomstige keizer Karel de Grote en werd ook zijn leraar en adviseur. Hij organiseerde het kloosteronderwijs, schreef verschillende werken als wetenschapper en ook godsdienstige geschriften. Beroemd is hij ook door zijn grafschrift dat hij zelf zou geschreven hebben. Hij bracht de laatste jaren van zijn leven door in de Franse stad Tours, als abt van de basiliek Saint Martin; hij overleed er op 19 mei 804. Hij kreeg een graftombe in de basiliek, naast het graf van Sint-Maarten. Op dit graf stond het beroemde grafschrift, waarvan je hieronder een deel vindt: Hic, rogo, pauxillum veniens subsiste, viator, een beetje, even
stil staan
reiziger
et mea scrutare pectore dicta tuo, onderzoeken imperatief
woord
quod nunc es fueram, famosus in orbe wat ...
beroemd
viator. et quod nunc ego sum, tuque futurus eris. zul je zijn
5. Delicias mundi casso sectabar amore, genoegens
wereld
ijdel
najagen
liefde
nunc cinis et pulvis, vermibus atque cibus. as
stof
worm
voedsel
Quapropter potius animam curare memento daarom
liever
imperatief < memini
quam carnem, quoniam haec manet, illa vlees
aangezien
perit, Ut flores pereunt vento veniente minaci, bloem
< perire
wind
dreigend
10.sic tua caro atque gloria tota pereunt... Hic requiescit beatae memoriae domnus rusten
gelukkig
herinnering
heer
Alchuinus abba, qui obiit in pace XIV Kal. abt
sterven
(1)
lunias. Quando legeritis, o vos omnes, orate wanneer
bidden
pro eo et dicite, " Requiem aeternam donet rust
eeuwig
dat... geven
15.ei dominus." Amen. (1) Kalendae: de Kalenden, een vaste dag in de Romeinse kalender, de eerste van de maand
Naar Alcuinus, Epitaphium
Opgaven 1. Ook hier richt het grafschrift zich tot iemand - tot wie? 2. In regel 3 vergelijkt Alcuinus zich met de "reiziger", de voorbijganger. Waarom vindt hij dat ze in dezelfde situatie zijn? Even een tekstprobleem: soms plaatst men een komma tussen "orbe" en "viator". Hoe luidt de vertaling dan? En welke naamval is "viator" in dit laatste geval? 3. "Quod nunc ego sum" (r.4): wat is Alcuinus nu? Je zou trouwens kunnen antwoorden met een Latijnse woordgroep uit het vervolg van het grafschrift... Waaraan herinnert Alcuinus de voorbijganger? 4. Deze idee wordt in het Latijn vaak kernachtig uitgedrukt door "Hodie (= vandaag) mihi, cras (= morgen) tibi". Vertaal en leg uit.
5. Carnem (r.8): wat bedoelt Alcuinus hiermee? 6. Haec manet, illa perit (r. 8-9): waarop slaan "haec" en "illa"? Klopt dat grammaticaal? 7. Welke vergelijking maakt Alcuinus in regels 9-10? 8. XIV Kal. Iunias (r. 12-13): op welke dag is Alcuinus dus gestorven? Waarom is het begrijpen van een Romeinse datum vrij moeilijk? 9. Quando legeritis, vos omnes... (r. 13): tot wie richt Alcuinus zich hier? 10. Het grafschrift eindigt Christelijk, hoewel het begin echt Romeins, en dus heidens aandoet. Waar in het grafschrift vonden we al duidelijk het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel? 11. Zeg met welk substantief tuo (r.2) en tua (r.10) telkens een woordgroep vormen en verklaar dan ook de overeenkomst ervan. 12. Op veel graven vond je vroeger de letters R.I.P., "requiescat in pace". Wat betekenen ze dus? Waar vind je ongeveer dezelfde woorden in dit grafschrift. 13. Een requiem is een mis in de katholieke godsdienst die wordt gezongen en opgedragen voor een overledene. Een requiemmis is dus een dodenmis. Een Requiem is ook de naam van de hele muziek die in zo'n dodenmis in het Latijn wordt gezongen - de naam komt van de eerste woorden van de tekst "Requiem aeternam dona eis, Domine". Beroemde Requiems zijn o.a. van de hand van Mozart, Brahms of Fauré. Heel bekende delen uit het Requiem zijn het "Dies Irae" en het "In Paradisum" - vooral dit laatste wordt nog vaak gezongen op het einde van een uitvaartdienst - wat betekenen de beginwoorden "In Paradisum deducant te angeli"...?
Activiteiten 1. We hebben in deze les kennis gemaakt met brieven, boeken en met inscripties. Het kan interessant zijn om - alleen of in werkgroepjes - gegevens op te zoeken over de verschillende manieren, doorheen de geschiedenis, om gegevens, brieven, gedichten en andere geschriften te noteren en te verspreiden. Onder welke trefwoorden kun je hierover gegevens vinden? - denk maar aan boek, boekrol,... 2. Vorig jaar al vroegen we je herhaaldelijk documentatie en illustraties op te zoeken of te verzamelen. Ook dit jaar kun je hiermee verder gaan. Het internet is alweer een onuitputtelijke bron, als je verstandig en systematisch zoekt. Kijk maar eens naar heel interessante websites met honderden afbeeldingen als - het Lessing photo archive, zie http://www.lessing-photo.com/start3.asp en geef dan maar woorden (in het Engels!) in als Latin, Augustus, gods, amphitheatre, Via Appia, ... - de website VROMA, zie http://www.vroma.org/images/index.html - de website Vedute di Roma (Beelden van Rome), zie http://www2.siba.fi/~kkoskim/rooma/pages/MAIN.HTM ... en zo kunnen we doorgaan.
3. In oefening 1 zagen we al dat bijna heel de tekst van Leestekst 2 uit infinitiefzinnen bestaat. Hier gaan we wat dieper in op de verschillen tussen een gewone zin en een infinitiefzin. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat je Latijn leert schrijven, maar het is wellicht wel een leuke oefening die verschillen hieronder nader te bekijken. In de linkerkolom staat de tekst zoals die voorkwam in Leestekst 2, in de rechterkolom staat de tekst, zoals die zou kunnen herschreven zijn als die NIET afhangt van "tradit", dus van een werkwoord van zeggen of denken - dan zouden het gewoon mededelende zinnen zijn. De uitgang van sommige onderwerpen en werkwoorden is niet gegeven, kun jij die aanvullen? Infinitiefzinnen Claudius Quadrigarius tradit, cum obsideretur Grumentum et iam ad summam desperationem ventum esset, duos servos ad hostem 5. transfugisse. Deinde, urbe capta, passim discurrente victore, illos per nota itinera ad domum, in qua servierant, praecucurrisse et dominam suam ante se egisse; quaerentibus 10.quaenam esset, dixisse dominam et quidem crudelissimam ad supplicium ab ipsis duci. Eductam deinde extra muros summa cura celavisse, donec hostilis ira consideret ; deinde, 15. ut miles cito ad Romanos mores rediit, illos quoque ad suos mores redisse et dominam reduxisse.
Mededelende zinnen Cum obsideretur Grumentum et iam ad summam desperationem ventum esset, du… serv… ad hostem 5. transfug…... Deinde, urbe capta, passim discurrente victore, ill… per nota itinera ad domum, in qua servierant, praecucurr….. et dominam suam ante se eg…..; quaerentibus 10.quaenam esset, dix….. dominam et quidem crudelissimam ad supplicium ab ipsis duci. Eductam deinde extra muros summa cura celav….., donec hostilis ira consideret ; deinde, 15. ut miles cito ad Romanos mores rediit, ill… quoque ad suos mores red….. et dominam redux…...
Wat heb je dus telkens moeten doen om van de infinitiefzinnen goede mededelende zinnen te maken? Eén infinitiefzin bleef bewaard - welke en waarom? 4. We zagen vroeger al dat de antieke oudheid en inzonderheid de cultuur van de Romeinen tot ons is gekomen via materiële overblijfselen (het domein van de archeologie) en via geschreven documenten - zie hiervoor o.a. de inleiding tot Thema V van vorig jaar. Maar de oudheid beïnvloedde ook vele latere kunstenaars - schrijvers, schilders, componisten, cineasten... - en ook op die manier leven vele thema's en personages uit de klassieke culturen nog voort. Deze invloed noemt men de nawerking, de receptie van de antieke cultuur. Een mooi voorbeeld hiervan is het thema van Orpheus en Eurydice - zoek maar eens naar afbeeldingen van dit thema, naar schilders, componisten en andere kunstenaars die dit thema hebben behandeld! Andere dergelijke "populaire" thema's zijn o.a. andere mythische verhalen over Hercules, Apollo en vele goden en helden; Romeinse helden als Cloelia, Coriolanus, Manlius; historische figuren als Alexander de Grote, Caesar, Cleopatra; gebeurtenissen als grote veldslagen of de uitbarsting van de Vesuvius - en ga zo maar door. Misschien een mooi onderwerp voor groepswerk of een eindwerk?