ONDER DE LOEP: HET BUITENLANDS BELEID VAN DE VS EN DE EU TEN OPZICHTE VAN IRAN
door
Astrid Maria Limmen
Masterscriptie Internationale Betrekkingen Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen
Universiteit van Amsterdam
Amsterdam, februari 2012
Onder de loep: Het buitenlands beleid van de VS en de EU ten opzichte van Iran
Masterscriptie Internationale Betrekkingen Door: Astrid Maria Limmen 0467510 Onder supervisie van: Dr. M. Warnaar Februari 2012
iii
iv
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave........................................................................................................................... v Lijst van tabellen ................................................................................................................... viii
Lijst van afbeeldingen ............................................................................................................ ix Inleiding ..................................................................................................................................... 11 0.1 De aanslagen in New York ............................................................................ 12
0.2 Centrale vraagstelling ..................................................................................... 13 0.3 De structuur van de scriptie ......................................................................... 14
Hoofdstuk 1: Theoretisch kader....................................................................................... 15 1.1 Kritische geopolitieke theorie ..................................................................... 15 1.1.1 Traditionele geopolitieke theorie .................................................... 16 1.1.2 Traditionele geopolitiek versus kritische geopolitiek............. 18 1.1.3 Positionering van de kritische geopolitieke theorie ................ 19
1.2 Kritische geopolitieke theorie en buitenlands beleid ........................ 21 1.2.1 De analyse van het buitenlands beleid .......................................... 22 1.2.2 De invloed van staten op elkaar ....................................................... 24
1.3 De factoren van het buitenlands beleid van de VS, de EU en Iran . 26 v
1.3.1 De factoren van het buitenlands beleid van de VS .................... 26 1.3.2 De factoren van het buitenlands beleid van de EU ................... 28
1.3.3 De factoren van het buitenlands beleid van Iran ...................... 33
1.3.4 In het kort: Binnenlandse verhoudingen als onderdeel van het buitenlands beleid van Iran ............................................................... 34
Hoofdstuk 2: Het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran ............. 37 2.1 De geschiedenis van het VS beleid ten opzichte van Iran ................. 37 2.1.1 Voor en na de Iraanse revolutie ....................................................... 37 2.1.2 De Iran Contra Affaire .......................................................................... 39 2.1.3 Na de Koude Oorlog: ‘Dual containment’ ..................................... 41
2.2 Het VS beleid ten opzichte van Iran voor 11 september................... 43 2.2.1 President Khatami en het beleid van ‘toenadering’ ................. 43 2.2.2 De nieuwe president George W. Bush ........................................... 46
2.3 Het VS beleid ten opzichte van Iran na 11 september ....................... 47 2.3.1 De oorlog tegen het terrorisme: Samenwerking ....................... 47 2.3.2 Het verdere verloop van de oorlog tegen het terrorisme ...... 48
2.4 De nucleaire kwestie ....................................................................................... 51 2.4.1 Wat vooraf ging ...................................................................................... 51 2.4.2 De VS en de ‘onderhandelingen’ ...................................................... 53 2.4.3 Het gefaalde beleid van de VS ........................................................... 53
2.5 Analyse en conclusie hoofdstuk 2 .............................................................. 55
2.5.1 Samenvatting van het beleid voor en na 11 september 200155 2.5.2 De verschillen aan de hand van de factoren ................................ 56 2.5.2 De invloed van externe factoren ...................................................... 59
Hoofdstuk 3: Het buitenlands beleid van de EU ten opzichte van Iran ............ 61 3.1 De geschiedenis van het EU beleid ten opzichte van Iran ................ 61 3.1.1 Voor en na de Iraanse revolutie ....................................................... 61 3.1.2 Na de Koude oorlog: De Kritische dialoog ................................... 63
3.2 De EU en Iran voor 11 september .............................................................. 65 3.2.1 President Khatami en de ‘veelomvattende dialoog’ ................. 65
3.3 De EU en Iran na 11 september .................................................................. 68 vi
3.3.1 De voortzetting van de handelsovereenkomst .......................... 68 3.3.2 De oorlog tegen het terrorisme ........................................................ 69
3.4 De EU en de nucleaire kwestie met Iran.................................................. 70 3.4.1 De EU3 en de onderhandelingen ..................................................... 70 3.4.2 Het gefaalde beleid van de EU .......................................................... 72 3.4.3 De nucleaire kwestie na 2006 ........................................................... 75
3.5 Analyse en conclusie van hoofdstuk 3...................................................... 76
3.5.1 Samenvatting van het beleid voor en na 11 september 200176 3.5.2 De verschillen aan de hand van de factoren ................................ 77 3.5.3 De invloed van de externe factoren ................................................ 79
Hoofdstuk 4: Analyse en Conclusie ................................................................................. 81 4.1 De invloed van de aanslagen van 11 september 2001 ....................... 82 4.2 De externe invloeden op het beleid van de VS ...................................... 83
4.3 De externe invloeden op het beleid van de EU ..................................... 83 4.4 De verschillen tussen de EU en de VS ten opzichte van Iran ........... 84
4.4 Eindconclusie ..................................................................................................... 87
Bibliografie ............................................................................................................................... 91
vii
Lijst van tabellen
Tabel 1
: Verschillen traditionele en kritische geopolitieke theorie ......... 19
Tabel 3
: EU beleid ten opzichte van Iran ............................................................ 63
Tabel 2 Tabel 4 Tabel 5 Tabel 6
viii
: Sancties en eisen ......................................................................................... 42 : Discussie benadering Iran door de EU lidstaten ............................ 66 : Verdeling van de groepen ....................................................................... 68 : De VS, de EU en Iran in de nucleaire kwestie .................................. 74
Lijst van afbeeldingen
Figuur 1
: Een greep uit de krantenkoppen van 12 september 2001 ......... 12
Figuur 3
: Positionering kritische geopolitieke theorie ................................... 20
Figuur 2 Figuur 4 Figuur 5 Figuur 6 Figuur 7 Figuur 8 Figuur 9
ix
: Traditionele geopolitieke theorie ........................................................ 17 : Factoren van het buitenlands beleid................................................... 23 : Invloed van andere staten op buitenlands beleid. ......................... 25 : Factoren van Amerikaanse buitenlands beleid. ............................. 27 : Factoren van het buitenlands beleid van de EU ............................. 30 : Factoren van het buitenlands beleid van Iran ................................. 34 : Verdeeldheid in de VS ............................................................................... 50
10
Inleiding
Onder de loep: Het buitenlands beleid van de VS en de EU ten opzichte van Iran
Deze scriptie is geschreven met het doel inzicht te geven in hoe en waarom het buitenlands beleid van de Verenigde Staten (VS) en het buitenlands beleid van de Europese Unie (EU) ten opzichte van Iran van elkaar verschilt. Dit inzicht wordt verkregen aan de hand van de kritische geopolitieke theorie. Het einde van de Koude Oorlog, met daarbij het uiteenvallen van de Sovjet Unie werd veroorzaakt door het falende communistische beleid binnenin de Sovjet Unie. De politieke wetenschap had dit niet zien aankomen, dit wordt geweten aan de beperkte blik van het rationalistische paradigma. Binnen de kritische geopolitieke theorie wordt daarom gekeken naar het geheel van economische, sociale en geografische factoren die het buitenlands beleid beïnvloeden. De directe aanleiding voor het schrijven van deze scriptie is mijn verwondering over de verschillen in het buitenlands beleid van de Verenigde Staten (VS) en de Europese Unie (EU) ten opzichte van Iran na de aanslagen van 11 september 2001. In de VS werd Iran door president Bush als onderdeel van de ‘as van het kwaad’ benoemd samen met Noord- Korea en Irak. Dit betekende dat deze staten als de grootste bedreiging werden gezien voor de Amerikaanse veiligheid en voor de veiligheid van de rest van de wereld. Dit terwijl de Europese Unie en Iran de onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsverdrag voortzetten. 11
0.1
De aanslagen in New York
Wat gebeurde er op 11 september 2001? Twee gekaapte vliegtuigen vlogen het ‘World Trade Center’ van New York in. De torens stortten in en bijna 3000 mensen stierven door deze aanslag. Een ander vliegtuig stortte neer op het Pentagon en het vierde vliegtuig, ook op weg naar Washington, stortte neer in een weiland. In de onderstaande figuur wordt met behulp van krantenkoppen de reactie op de aanslagen weergeven. figuur 1 : Een greep uit de krantenkoppen van 12 september 2001 “Aanval op VS ; Vrees voor duizenden slachtoffers; Raketaanval op Afghanistan; Amerika in shock” (Trouw, 12 september 2001: voorpagina) “Illusie van veiligheid ligt nu aan scherven; Duizenden doden; Hart “Manhattan weggevaagd; Honderden vermist in Pentagon” (NRC Handelsblad, 12 september 2001: Buitenland; Pg. 2)
“Amerikaanse recessie dreigt na aanslagen” (Het Parool, 12 september 2001: Beurs)
“BIN LADEN LIJKT BREIN ACHTER AANSLAG - HAAT TEGEN AMERIKA DRIJFT MILJONAIR” (De Telegraaf, 12 September 2001)
“Aanval op VS, Bush wil vergelding”
(NRC Handelsblad, 12 september 2001 :Buitenland; Pg. 2-5)
“Islamitische wereld verdeeld” (Algemeen Dagblad, 12 september 2001: Buitenland; Pg. 2)
Direct naar voren komt de verslagenheid, de angst, de schuldvraag, de roep om wraak, de reacties van de moslimwereld en de invloed op de mondiale economie. De aanslagen werden gepleegd door Al Qaeda onder leiding van Osama 12
Bin Laden. Bin Ladens motieven voor de aanslagen werden in eerdere toespraken door hem zelf benoemd: De Palestijns-Israëlische kwestie, de sancties tegen Irak en de aanwezigheid van Amerikaanse troepen in Saoedi-Arabië. Hij verklaarde met de aanslagen de oorlog aan de ‘ongelovigen’. De VS sloeg met hulp van Groot-Brittannië terug, zij vielen in oktober 2001 Afghanistan binnen, de ‘War on Terror’ (de oorlog tegen het terrorisme) is dan begonnen. De aanslagen hadden sterke invloed op het veiligheidsbeleid van zowel de EU als van de VS en het bestrijden van terrorisme kreeg de hoogste prioriteit. De EU zette zijn veiligheidsbeleid uiteen in hun eerste European Security Strategy (ESS, 2003) en de VS in de National Security Strategy (NSS, 2002). In 2003 begon de oorlog tegen Irak want Saddam Hussein zou de beschikking hebben over massavernietigingswapens. Om te voorkomen dat deze ingezet zouden worden tegen de VS en zijn bondgenoten werd Irak preventief aangevallen door de VS en Groot-Brittannië. De oorlog tegen Irak spleet de EU in tweeën met aan de ene kant de lidstaten die voor de Irak-oorlog waren en aan de andere kant de lidstaten die zich tegen de oorlog keerden. Van eenduidig buitenlands EU beleid ter bestrijding van terrorisme was vanaf dat moment geen sprake meer. Welke gevolgen de ‘oorlog tegen het terrorisme’ voor Iran zouden hebben was in 2003 nog onduidelijk. De VS voelde zich in ieder geval bedreigd door Iran en een preventieve oorlog tegen Iran leek tot de mogelijkheden te behoren.
0.2
Centrale vraagstelling
In aansluiting op deze gebeurtenissen is het doel van deze scriptie antwoord te vinden op de volgende vraag:
‘Op welke manier verschilt het buitenlands beleid van de Verenigde Staten ten opzichte van Iran met het buitenlands beleid van de Europese Unie ten opzichte van Iran in de periode voor en na 11 september 2001 en hoe kunnen deze verschillen worden verklaard aan de hand van de kritische geopolitieke theorie?’
De kritische geopolitieke theorie kijkt onder meer naar de rol van identiteit, cultuur en politieke en economische belangen en neemt ook de interactie tussen staten bij de vorming van buitenlands beleid mee. Daarom richt dit onderzoek zich op de volgende deelvragen: 13
•
• •
0.3
Hoe hebben de verschillende factoren het buitenlands beleid van de VS en het buitenlandse beleid van de EU ten opzichte van Iran beïnvloed in de periode voor en na 11 september 2001? Welke invloed hadden de VS, de EU (en Iran) op elkaars buitenlands beleid in de periode voor en na 11 september 2001? Welke inzichten bieden deze factoren om de verschillen tussen het beleid van de VS en de EU te duiden?
De structuur van de scriptie
Na de inleiding waarin de aanslagen van 11 september 2001 kort beschreven werden, wordt in hoofdstuk 1 het theoretische kader van de kritische geopolitieke theorie uitgewerkt. Na bestudering van de geschiedenis van de VS en de EU zijn de factoren die hun buitenlandse beïnvloed hebben vastgesteld. De factoren die het buitenlands beleid van Iran vormgeven zijn ook meegenomen, zodat de invloed van Iran op het buitenlands beleid van de EU en de VS benoemd en onderscheidden kan worden. Het buitenlands beleid van Iran ten opzichte van de EU en de VS is daarom verwerkt in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3. In hoofdstuk 2 wordt eerst de geschiedenis van het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran tot 11 september 2001 beschreven. Daarna wordt het beleid na 11 september 2001 uiteengezet waarna het in de analyse met elkaar wordt vergeleken. In hoofdstuk 3 staat de relatie tussen de EU en Iran centraal. Dit hoofdstuk is op dezelfde manier opgebouwd als hoofdstuk 2. Eerst wordt de geschiedenis van het buitenlands beleid van de EU tot 11 september 2001 besproken. Daarna wordt het beleid na 11 september uiteengezet zodat dit beleid in de analyse vergeleken kan worden met het beleid van voor de aanslagen. De nadruk wordt telkens gelegd op de periode dat president Sayyid Mohammad Khatami in Iran aan de macht was. Hij was president van 1997 tot 2005 en de aanslagen in 2001 vallen precies middenin zijn regeerperiode. In de conclusie wordt geëvalueerd welke inzichten de kritische geopolitieke theorie in het beleid van de VS en de EU hebben gegeven. Deze bevindingen leiden tot een antwoord op de hoofdvraag waarin twee vergelijkingen zijn gedaan: Het verschil in het buitenlands beleid ten opzichte van Iran tussen de VS en de EU en het verschil van dit beleid voor en na 11 september 2001. Daarbij wordt ook de invloed van de landen op elkaar betrokken. 14
Hoofdstuk 1: Theoretisch kader
In dit hoofdstuk wordt de kritische geopolitieke theorie uiteengezet. De kritische geopolitieke theorie is een relatief nieuwe theorie die is ontstaan na de Koude Oorlog. De theorie en zijn concepten zijn nog volop in ontwikkeling. Artikelen met titels als ‘Understanding Critical Geopolitics’ van Ó Tuathail uit 2011 en ‘Towards a Critical Geopolitics Approach’ van Houweling en Amineh uit 2003 ondersteunen dit. In dit hoofdstuk wordt het theoretische raamwerk zorgvuldig uiteengezet. Ten eerste door de oorsprong van de kritische theorie te bekijken, namelijk de traditionele geopolitieke theorie. Daarna wordt de positionering van de kritische geopolitieke theorie ten opzichte van realisme, liberalisme, marxisme en constructivisme duidelijk gemaakt. Dit heeft als doel de grenzen aan te geven waarbinnen de kritische geopolitieke theorie zich begeeft. Dan wordt uitgelegd hoe kritische geopolitieke theorie buitenlands beleid benadert en door welke factoren het buitenlands beleid van de VS, de EU en Iran worden beïnvloed.
1.1
Kritische geopolitieke theorie
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe de kritische geopolitieke theorie gevormd is en hoe het ten opzichte van andere politieke theorieën in het domein van internationale betrekkingen staat.
15
1.1.1 Traditionele geopolitieke theorie De traditionele geopolitieke theorie ontstond aan het einde van de 19de eeuw vanuit het realisme. De essentie van het realisme kan gereduceerd worden tot ‘de drie S-en’. Namelijk ‘statism’ (etatisme), ‘survival’ (overleving) en ‘self-help’ (onafhankelijkheid). Etatisme stelt de staat centraal in het verklaren van internationale relaties. (Dunne en Schmidt, 2001: 162). Een bekende structurele realist, Kenneth Waltz (Theory of international relations 1979) voegde toe dat anarchie leidt naar onafhankelijkheid waarin staten altijd streven naar het waarborgen van hun veiligheid. (Dunne en Schmidt, 2001: 172). John Mearsheimer concludeerde dat staten nooit tevreden zullen zijn en altijd hun relatieve machtpositie willen vergroten om te overleven. (Dunne en Schmidt, 2001: 173) Het klassieke realisme stelt dat de kenmerken van de ‘natuurmens’ de belangrijkste kenmerken binnen de internationale politiek kan verklaren zoals competitie, angst en oorlog. Ook structureel realisme ziet internationale politiek als een continu gevecht naar wereldmacht, maar dan veroorzaakt door het ontbreken van een ‘wereldoverheid’, ofwel veroorzaakt door anarchie. (Dunne en Schmidt, 2001: 167-168) In de periode van het ontstaan van de traditionele geopolitieke theorie hadden de West-Europese staten en (iets later) de Verenigde Staten kolonies gesticht in verschillende delen van Afrika, Azië en Zuid-Amerika. In de context van dit imperialisme verbond de Zweedse intellectueel Rudolf Kjellen (1864-1922) geografie aan politiek. In 1899 werd de term ‘geopolitiek’ voor het eerst gebruikt door Kjellen in een artikel over grenzen. Volgens hem bestudeert ‘geopolitiek’ het territorium en de staat. (Amineh, 2003: 18). Hij ontwikkelde een nieuw concept voor geopolitiek, gebaseerd op ideeën van Halford Mackinder en Friedrich Ratzel. De Britse intellectueel Halford Mackinder bracht rond 1900 een nieuw geografisch beeld van de internationale politiek naar voren. Mackinder werd beïnvloed door de Amerikaan Alfred Mahan (1840-1914) die de structuur van de wereldpolitiek beschreef als een strijd tussen ‘zeemachten’ en ‘landmachten’. (Ó Tuathail, 1996: 21). Volgens Mackinder kon de wereld worden gezien als een gesloten mondiale eenheid waarin alle elementen invloed op elkaar uitoefenen. De fase van de zeemachten was voorbij en Groot Brittannië zou de wereldmacht alleen behouden door Azië te controleren. Dit kon mogelijk worden door technologische innovaties, zoals het ontwikkelen van spoorwegen en communicatie systemen. Het nieuwe tijdperk was daarom een tijdperk van landmacht. (Amineh, 2003: 18) De ideeën van de Duitse intellectueel Friedrich Ratzel (1844-1904) waren gebaseerd op Darwins boek de ‘Survival of the Fittest.’ Hierin stelde Darwin dat een organisme constant moet vechten en expanderen om te overleven. Ratzel koppelde dit gedrag aan de staat, waarin hij de staat neerzette als een denkend organisme. Hij beweerde dat sterke staten de zwakke staten altijd zullen bevechten om 16
bijvoorbeeld aan grondstoffen te komen. Dit imago van de staat zorgde ervoor dat aan het einde van de negentiende eeuw het militarisme een opleving kreeg. Een staat moest ten slotte strijden om te overleven; daarom hoorden imperialisme en het voeren van oorlogen bij het overlevingsmechanisme van de staat. (Agnew en Corbridge, 1995: 65) In het interbellum koppelde Karl Haushofer (1869-1946) geografie aan buitenlands beleid. Ook Haushofer zag de staat als een denkend organisme dat altijd zou vechten voor zijn ‘lebensraum.’ Haushofers geopolitiek werd gebruikt om Nazibeleid te vormen en te onderbouwen. (Amineh, 2003: 18) Het ontstaan van de traditionele geopolitieke theorie zoals hierboven beschreven is door mij in het schema van figuur 2 kort samengevat. figuur 2 : Traditionele geopolitieke theorie Mackinder (begin 20ste eeuw) (Amineh, 2003) Wereldmacht is: • Veroveren ‘Heartland’ • Technologisch ontwikkelen Haushofer (na WOI) (Amineh, 2003) Koppeling buitenlands Nazi-beleid aan geopolitiek • Lebensraum/Heartland • Hitler
Kjellen (late 19de eeuw) (Amineh, 2003) • Eerste concept geopolitiek Wereldmacht is: • Expansie • Technologische ontwikkeling
Ratzel (begin 20ste eeuw) (Agnew en Corbridge, 1995) •Staat als organisme. •Wereldmacht is expansie
Na de Tweede Wereldoorlog werd de geopolitieke theorie nog steeds gebruikt in buitenlands beleid, maar door de negatieve associaties met het 17
Nazibeleid, werd het zo niet meer genoemd. Toch was de traditionele geopolitieke theorie verbonden aan het koude oorlogsbeleid, dat zich bezighield met militarisme, de nucleaire strijd en oorlogsvoering. (Amineh, 2003: 20) Het vaststaande gedrag van staten dat vanuit het rationele paradigma werd verklaard, creëerde op mondiaal niveau een vaststaande verdeling van staten in de wereld. Deze verdeling werd gekenmerkt door ‘Oost en West’ of ‘Communistisch en Kapitalistisch,’ en dit bepaalde in de Koude Oorlog het buitenlands beleid ten opzichte van andere staten. De val van de Sovjet- Unie, het einde van de Koude Oorlog zonder een daadwerkelijke oorlog, werd door deze beperkte blik, voor onmogelijk gehouden. De geschiedenis leert dat binnenlandse Sovjetontwikkelingen de Koude Oorlog ophief en zo de internationale politiek en zijn structuur compleet veranderde. In dit licht kwam er een nieuwe theorie naar voren, die kritisch is ten opzichte van de traditionele geopolitieke theorie, de kritische geopolitieke theorie. 1.1.2 Traditionele geopolitiek versus kritische geopolitiek De kritische geopolitieke zet zich af tegen de traditionele geopolitiek. Het verwerpt de aanname dat de staat zich in de internationale omgeving gedraagt als organisme. Daarnaast is het kritisch ten opzichte van de geografische invloed op beleid. De ontologie van de kritische geopolitieke theorie is een subjectieve realiteit. Er is geen werkelijkheid observeerbaar omdat er altijd sprake is van een projectie van de eigen cultuur op deze werkelijkheid. Dit betekent dat de observant bepaalde aannames doet waardoor hij nooit los van de observatie kan staan. De epistemologie van de kritische geopolitieke theorie verwerpt de traditionele geopolitieke theorie die door de geografische ligging van staten het buitenlands beleid verklaart. De kritische geopolitieke theorie probeert beleid te deconstructueren, waarbij de focus wordt gelegd op de manier waarop beleidsmakers ‘ruimte’ (hun eigen of ander territorium) representeren en hierbij hun relaties en acties legitimeren. (Kelly, 2006: 40) Deze representaties zijn af te leiden uit onder andere beleidsdocumenten, strategieën en toespraken. Hier komt een structuur uit voort die helpt de diepere bedoelingen van de heersende politieke elite met betrekking tot het buitenlands beleid te begrijpen. (Ó Tuathail en Agnew, 1992:200) In tabel 1 zijn een aantal belangrijke verschillen tussen de traditionele en de kritische geopolitiek door mij kort samengevat.
18
tabel 1
Concept Structuur
: Verschillen traditionele en kritische geopolitieke theorie
Analyse niveau
Verandering
Ontologie (de leer van het zijn, of de realiteit) Epistemologie (de leer van het weten, het vinden van de realiteit)
Traditionele geopolitiek Structuur is objectief en een vaststaand feit. (Kelly, 2006: 37)
Nadruk op mondiaal niveau, hiërarchie tussen staten. (Amineh & Houweling 2003: 323) De staat als organisme, zijn gedrag staat vast. De geografische ligging van een staat heeft invloed op beleid. (Amineh, 2003: 20) Objectieve realiteit: Positivistisch benaderd, de realiteit is waarneembaar. (Kelly, 2006: 37) Observatie en generalisatie van beleid en gebeurtenissen in de bestaande structuren. (Kelly, 2006: 38)
Kritische Geopolitiek Structuur is beweeglijk en beïnvloedbaar door actoren. (Kelly, 2006: 37) Erkent de invloed van de binnenlandse samenleving bij het verklaren van buitenlands beleid. Hierin ligt de nadruk op ‘staat-maatschappij-verhouding’ die invloed heeft op buitenlands beleid. (zie 1.2.1) (Amineh & Houweling 2003: 323) De staat is een sociale constructie en verandert door technologische, politieke of economische veranderingen. (Amineh, 2003: 20) Subjectieve realiteit: De realiteit of waarheid is altijd gekleurd en bestaat eigenlijk niet. (Kelly, 2006: 37) Deconstructie en contextualisering van beleid, strategieën en andere officiële publieke documenten. (Kelly, 2006: 38)
Nu de kritische geopolitieke theorie is afgezet tegen de traditionele geopolitieke theorie en ook de epistemologie en de ontologie van de kritische geopolitieke theorie zijn verduidelijkt, wordt in de volgende paragraaf duidelijk gemaakt waar de kritische geopolitiek in vergelijking met de hoofdstroom van internationale politieke theorieën voor staat. 1.1.3 Positionering van de kritische geopolitieke theorie Kritische geopolitiek is beïnvloed door elementen uit het constructivisme, liberalisme, marxisme, en het realisme. Het zet zich er ook tegen af. In het schema uit figuur 3 komt dit naar voren. Dit schema is door mij geconstrueerd op basis van het artikel ‘Towards a Critical Geopolitics Approach’ van Houweling en Amineh (2003: 321-331).
19
figuur 3 : Positionering kritische geopolitieke theorie Realisme
Staat heeft belangrijke rol in internationale politiek
Structuur deels gevormd door actoren en veranderlijk
Structuur onafhankelijk van actoren en vaststaand
Erkennen structuur internationale systeem
KGT
Binnenlandse processen beinvloeden buitenlands beleid
Liberalism and Marxism
Identiteit is deels endogeen Identiteit heeft invloed op buitenlands beleid
Constructivism
Identiteit is endogeen
Staat heeft geen belangrijke rol in internationale politiek
In figuur 3 is te zien dat het realisme de staat benoemt als de belangrijkste actor. De staat moet zien te overleven in een mondiale anarchistische structuur. Dit maakt ‘veiligheid’ het voornaamste belang van een staat. Evenals in het realisme, ziet de kritische geopolitieke theorie de staat als een belangrijke actor op mondiaal niveau. De kritische geopolitieke theorie zet zich echter af tegen rationeel vaststaand gedrag van de staat en ziet de staat als een sociale macht waarin de zelfgeconstrueerde identiteit het gedrag van de staat beïnvloedt. (Amineh & Houweling, 2003: 321) In het marxisme en in het liberalisme is de staat niet de belangrijkste actor in internationale relaties. Beide theorieën erkennen dat binnenlandse factoren invloed uitoefenen op buitenlands beleid. Vanuit het marxisme is de actor de arbeidersklasse die zich, door in opstand te komen tegen kapitaalbezitters, verbindt en zo een mondiale socialistische samenleving creëert. In het liberalisme zijn instituties belangrijke actoren, zowel op staatsniveau als op mondiaal niveau. 20
Het constructivisme onderscheidt zich van het liberalisme en realisme door aannames over gedrag van staten in een bepaalde omgeving te verwerpen. Het constructivisme ziet anarchie niet als een vaste toestand van het internationale systeem. Constructivisme is een sociale theorie die probeert vast te stellen hoe de relatie tussen de structuur en de actor werkt om zo internationale relaties te verklaren. Constructivisme stelt dat de belangen van een staat of groep worden gecreëerd, geconstrueerd en getransformeerd door mondiale en historische krachten. (Barnett, 2005: 258) In het constructivisme ontstaat een identiteit binnen een staat door het ontwikkelen van groepsbelangen en mogelijkheden. Vanuit gedeelde ideeën, geloven en regels worden politieke doelen beïnvloed en gevormd. (Barnett 2005: 254). De identiteit van een staat wordt gedefinieerd als de ‘zelf.’ Hoewel identiteit zich ontwikkelt, is deze wel vaak wel stabiel. (Diez, 2004: 321) Op internationaal niveau zetten gemeenschappen of delen van gemeenschappen zichzelf af tegen gemeenschappen van een andere staat of groepen in een andere staat. De ‘zelf’ en daarmee de identiteit wordt geconstrueerd tegen een andere identiteit. Zo ontstaat een ‘in-groep’ en een ‘uit-groep’. Staatgrenzen bepalen niet altijd de grens tussen de ‘zelf’ en de ‘ander’. Bevriende staten kunnen ook bij de ‘zelf’ horen. Het ’Westen‘ is bijvoorbeeld een representatie van een gedeelde identiteit tussen de EU en de VS. De identiteit heeft invloed op het buitenlands beleid van een staat en het bepaalt of een andere staat een vijand is of een vriend. Zodra de ‘zelf’ wordt aangevallen door een andere staat of groep, zal deze verdedigd worden. (Diez, 2004: 321) De kritische geopolitiek zet zich af tegen (stromingen binnen) het constructivisme die een realiteit zien die gecreëerd is vanuit actoren. De kritische geopolitieke theorie erkent (evenals stromingen in het constructivisme) dat een realiteit door ‘actoren’ is geconstrueerd maar ziet ook de invloed van een exogene ‘sociale realiteit’. Deze exogene realiteit, ofwel structuur, is echter geen natuurlijk gegeven, zoals in de traditionele geopolitieke theorie of in het realisme, maar veranderlijk omdat deze sociaal geconstrueerd is door actoren. Deze veranderlijke structuur heeft ook weer invloed op het gedrag van de actoren. (Amineh en Houweling, 2003: 321)
1.2
Kritische geopolitieke theorie en buitenlands beleid
In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe buitenlands beleid aan de hand van de kritische geopolitiek wordt geanalyseerd. 21
1.2.1 De analyse van het buitenlands beleid Kritische geopolitiek komt met nieuwe concepten om buitenlands beleid te verklaren, het analyseert ‘dynamische systematische verandering’ en heeft daardoor een historisch perspectief. (Rakel 2008: 41) Een definitie voor kritische geopolitiek is:
‘Een nieuw begrip over geografische afspraken, die gezien kunnen worden als sociale constructies die continue veranderen en afhankelijk zijn van politieke, economische en technologische veranderingen.’ (Amineh, 2003: 20)
De kritische geopolitiek is een kritische theorie en het vraagt zich af hoe een structuur is ontstaan, hoe de structuur zich heeft ontwikkeld en waarom deze is veranderd. (Amineh, 2003: 20) Kritische theorie is gericht op het sociale en politieke complex als geheel. Het is een theorie van geschiedenis, niet alleen van het verleden, maar hoe het verleden doorwerkt in het heden en hoe het als proces functioneert. (Amineh, 2003: 20) Een methode om globale machtsrelaties te begrijpen is door te kijken naar het probleem van de wereldorde in zijn geheel. Belangrijk daarin, zijn sociale krachten en hoe deze gerelateerd zijn aan de rol van de staat en aan de wereldorde. (Amineh, 2003: 20) De belangrijkste actoren in de kritische geopolitiek zijn alle actoren die op een of andere manier invloed uitoefenen op het (buitenlands) beleid van de staat. Deze actoren bewegen zich ergens tussen de staat en de maatschappij, dit wordt ook wel de ‘staat-maatschappij-verhouding’ genoemd. Hiermee worden onder andere bedoeld de staatsbureaucraten, leiders, buitenlandbeleidexperts, politieke elites, bureaucraten, instituties en beleidsadviseurs. (Houweling en Amineh, 2003: 325) Binnen het raamwerk van de kritische geopolitieke theorie wordt het buitenlands beleid van de VS, de EU en Iran in deze scriptie geanalyseerd met behulp van de methode van Rakel. In het schema uit figuur 4 wordt de methode van Rakel verder verduidelijkt.
22
figuur 4 : Factoren van het buitenlands beleid Geografische inbeelding Tot welke gemeenschap/groep/staat behoort iemand.
Geopolitieke cultuur De processen in een staat/gemeenschap die B.B. sturen.
Geopolitieke visie Normatieve beelden en ideeën die gaan over de relatie tussen de eigen plaats en de plaats van de ander in de wereld. Gezamelijke missie in B.B.
Uitoefening van buitenlands beleid
Buitenlands beleid van andere landen
Geopolitieke visies van andere landen
Geopolitieke traditie Historische gedachte over staatsidentiteit buitenlands beleid en nationaal belang.
Politieke en economische belangen
Bron: Rakel, E.P., (2008), The Iranian Political Elite, state and society relations, and foreign relations since the Islamic Revolution, Academisch Proefschrift Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam, blz. 43.
In figuur 4 is weergegeven dat het buitenlands beleid door verschillende factoren beïnvloed wordt. De geopolitieke cultuur, de geopolitieke visies en de politieke en economische belangen hebben directe invloed op het buitenlands beleid van een staat. Deze factoren worden beïnvloedt door de geopolitieke traditie en de geografische inbeelding, en door politieke en economische belangen. Daarnaast wordt het buitenlands beleid direct beïnvloed door de geopolitieke visies van andere landen en het buitenlands beleid door andere landen. In deze scriptie wordt deze invloed ook aangegeven als de invloed van externe factoren. Het betreft de invloed die het buitenlands beleid van de VS, de EU en Iran op elkaar hebben. Om te begrijpen hoe de factoren het buitenlands beleid beïnvloeden zal eerst uitgelegd worden wat de betekenis is van deze factoren en op welke manier deze factoren elkaar beïnvloeden. 23
De geografische inbeelding kan worden omschreven als:
‘...the way in which influential groups in het cultural life of a state define that state and nation within the world. It addresses the primary acts of identification and boundary-formation that populations groups within a state engages.’ (Campbell in Ó Tuathail 2004: 84)
Het stelt de vraag: ‘Tot welke gemeenschap voelen inwoners van een staat zich verbonden?’ Geografische inbeelding heeft invloed op de geopolitieke visies, dit zijn normatieve beelden en ideeën die gaan over de relatie tussen iemands eigen en iemand anders zijn plaats in de wereld. Deze ideeën gaan over gevoelens van veiligheid of onveiligheid of dominantie of gedomineerd worden. Geopolitieke visies creëren een gezamenlijke missie of een strategie voor buitenlands beleid. (Dijkink in Rakel 2008: 42) Geopolitieke visies moeten passen bij het imago van de staat en legitimeren ook het buitenlands beleid van de staat. (Agnew en Corbridge, 1995: 48) ‘Geografische inbeelding’ heeft ook invloed op de ‘geopolitieke cultuur’ die refereert aan de culturele en organisatorische processen die buitenlands beleid vormen in een staat. Alle staten hebben geopolitieke culturen. Deze zijn niet alleen gevormd door instituties, de geschiedenis of de geografische ligging van een staat maar ook door de machtsnetwerken in een gemeenschap en debatten over nationale identiteit. (O’Loughlin, Ó Tuathail, Kolossov, 2005: 324). De geopolitieke cultuur wordt tevens beïnvloed door de ‘geopolitieke traditie’, een historische canon van gedachtes over staatsidentiteit, buitenlands beleid en nationaal belang. (Ó Tuathail, 2004: 89) In de volgende paragraaf wordt nader uitgelegd hoe externe factoren het buitenlands beleid beïnvloeden. Het maakt duidelijk dat de relaties tussen staten en de dynamiek in die relaties belangrijk zijn in de analyse van buitenlands beleid. 1.2.2 De invloed van staten op elkaar Het buitenlands beleid wordt naast de geopolitieke cultuur, de geopolitieke visie en de politieke en economische belangen van een staat ook beïnvloed door de geopolitieke visie en het buitenlands beleid van andere staten. Kritische geopolitieke theorie ziet sociale constructies als iets dat tot stand komt door mondiale interacties tussen bijvoorbeeld elites, instituties, parlementen of milieubewegingen. De macht van een staat wordt bepaald door het vermogen van de staat om sociale, economische en culturele uitwisselingen te bewerkstelligen met andere ‘ruimtes’ om zo het eigen belang te dienen. (Amineh en Houweling, 2003: 323) Rakel stelt: 24
‘The representatives of critical geopolitics take state-society relations as the unit of analysis. According to this view state-society complexes come into interaction through their (foreign) policies. By these interactions they create a ‘system level of social order.’ Since the mid-19th century, the system level of social order is characterized by sequential industrialization of state-society complexes.’ (Rakel, 2008: 41-42)
In het schema uit figuur 5 is dit door mij uiteengezet. figuur 5 : Invloed van andere staten op buitenlands beleid. In een staat ontstaat industrialisering Er zijn grondstoffen nodig en afzetmarkten .
Succesvolle industrialisatie betekent grote machtsprojectie
Er ontstaan relaties tussen gemeenschappen, de staat maakt dit mogelijk (staat- maatschappijverhouding)
Niet succesvolle industrialisatie betekent weinig machtsprojectie (isolatie en onderontwikkeling)
Kleine invloed op het (buitenlands) beleid van een andere staat
Grote invloed op het (buitenlands) beleid van een andere staat
Systematisch niveau van sociale orde, ofwel mondiale structuur (veranderlijk)
Bron: Amineh, M.P., (2007), Introduction: ‘Theoretical and Methodological Approaches to the Study of the Greater Middle East’ in Perspectives on Global Development and Technology, 6, (1-3):16-18
In figuur 5 wordt duidelijk dat de relaties tussen staten een ‘systematisch niveau van sociale orde’, ofwel een mondiale (veranderlijke) structuur creëert. (Amineh en Houweling, 2003: 323) Deze structuur wordt gekarakteriseerd door 25
‘opeenvolgende industrialisatie’ van de ‘staat- maatschappijverhouding’ (Houweling en Amineh, 2003: 323) Dit proces loopt door tot op de dag van vandaag. Om het in andere woorden uit te leggen: De maatschappij kan zichzelf niet alleen van binnenuit ontwikkelen, maar om het proces van industrialisatie succesvol te maken, zijn er grondstoffen en afzetmarkten nodig. De staat voorziet de maatschappij hierin door internationale economische en politieke relaties aan te gaan. Vanuit de ‘staatmaatschappij-verhouding’ binnen een staat ontstaat dus interactie tussen andere staten en maatschappijen. (Amineh, 2007: 17) De maatschappij ontwikkelde zich halverwege de negentiende eeuw van een landbouw gerichte economie tot een geïndustrialiseerde economie (Amineh, 2007: 16) Gemeenschappen met de langste geschiedenis van industriële ontwikkelingen, bezitten de meeste kennis en halen de meeste voordelen uit industrialisatie. (Amineh, 2007: 16) Gemeenschappen en staten die in staat waren te industrialiseren, overleefden de globalisering van de economie, andere gemeenschappen werden buitengesloten en bleven onderontwikkeld. (Amineh, 2007: 16) Het succes van industrialisatie bepaalt nog steeds de positie van een staat in de sociale wereldorde en in hoeverre een staat zijn macht kan projecteren op andere staten. (Amineh, 2007: 16) De invloed van visies en het buitenlands beleid van andere staten op het buitenlands beleid van een bepaalde staat wordt met behulp van deze inzichten geanalyseerd.
1.3 De factoren van het buitenlands beleid van de VS, de EU en Iran In deze paragraaf worden de factoren die het buitenlands beleid van de VS, de EU en Iran beïnvloeden vastgesteld. Hoe externe factoren het buitenlands beleid van de EU en de VS beïnvloedden worden in de conclusies meegenomen. 1.3.1 De factoren van het buitenlands beleid van de VS Met behulp van de methode van Rakel worden de factoren die het buitenlands beleid van de Verenigde Staten (VS) vormen uiteengezet. De factoren die in de VS invloed uitoefenen op het buitenlands beleid zijn grotendeels vastgesteld door Gearoid Ó Tuathail (2004) in zijn artikel: ‘Geopolitical Structures and Cultures: Towards Conceptual Clarity in the Critical Study of Geopolitics’. Wanneer we deze factoren toepassen op het buitenlands beleid van de VS dan 26
blijken zij echter onvolledig. Er zijn daarom in deze scriptie ook artikelen gebruikt van Agnew en Houweling en Amineh. In het schema uit figuur 6 worden de factoren van het Amerikaanse buitenlands beleid uiteengezet. figuur 6 : Factoren van Amerikaanse buitenlands beleid. Geografische inbeelding • Uitzonderlijken (Houweling; Amineh, 2003: 339) • Sphere of it’s own (Ó Tuathail, 2004: 85)
Geopolitieke cultuur (Ó Tuathail, 2004: 86) • Universialisering eigen normen en waarden • Buitenlands beleid uit context halen. • Geografische en geopolitieke onwetendheid Geopolitieke traditie (Ó Tuathail, 2003: 89) • Behouden democratie VS, weinig internationale relaties • Wereldwijd verspreiden van waarden • Behouden van sterke defensie • Promoten van VS bedrijven en export
Geopolitieke visie Wereldwijd verspreiden van democratie, vrede en vrijheid (Ó Tuathail and John Agnew , 1992: 197-199)
Buitenlands beleid van de EU en Iran
Uitoefening buitenlands beleid van de VS Geopolitieke visies van EU en Iran
Politieke en economische belangen
In de VS zijn geopolitieke tradities vanaf de oprichting tot het heden in vier categorieën te verdelen. (Walter Russell in Ó Tuathail, 2004: 89) Het onderscheidt als eerste de Jeffersoniaans traditie waarvan het doel is de Amerikaanse democratie te behouden door Amerika te isoleren van de internationale politiek en andere invloeden van buitenaf. In de Wilsoniaanse traditie staat het wereldwijd verspreiden van de Amerikaanse waarden centraal. Deze waarden bestaan uit democratie, mensenrechten, vrijheid en religie. De kern van de Jacksoniaanse traditie bestaat uit het behouden van de militaire macht. Het voeren van preventieve oorlogen wordt in deze traditie gezien als een middel om de veiligheid 27
van de VS te waarborgen. Dit wordt gelegitimeerd door democratisch populisme. Ten slotte staat in de Hamiltoniaanse traditie de economische ontwikkeling van de VS centraal. Het buitenlands beleid is in deze traditie gericht op het vergroten van de export en het promoten van de Amerikaanse handel in het buitenland. De geopolitieke cultuur van de VS wordt ook beïnvloed door geografische inbeelding, in de VS bestaat deze uit het gevoel ‘uitzonderlijk’ te zijn. Vanaf de oprichting scheidde loyaliteit aan de Amerikaanse staat de bevolking in ‘insiders’ en ‘outsiders.’ De ‘insiders’ zagen zichzelf als ‘gezegenden’ door de wil van de hemel, met als doel de rest van Amerika en de mensheid te civiliseren. (Amineh en Houweling, 2003: 339). Daarbij is de geografische inbeelding ontstaan, van de VS als een ‘sphere of it’s own’ waar het onaanraakbaar is voor de rest van de wereld. Deze inbeelding is gekoppeld aan de geografische ligging van de VS; de VS ligt tussen tussen twee oceanen in en staat los van Azië en Europa. (Ó Tuathail, 2004: 85) De Amerikaanse geopolitieke visie wordt beïnvloed door de bovenstaande geografische inbeelding. Het gezamenlijke doel komt in de geopolitieke visie naar voren als: ‘Het wereldwijd verspreiden van democratie, vrede en vrijheid’. (Ó Tuathail en Agnew, 1992: 197-1999) De geopolitieke visie wordt gekenmerkt door een sterke afzetting van de ‘zelf’; Amerika als voorvechter van vrijheid democratie en vrede, tegen de ‘ander’; sterk vijandelijk en door de jaren heen veranderlijk. Voorbeelden van de ‘ander’ zijn de Engelsen, de indianen, communisten en terroristen. (Amineh en Houweling, 2003: 339) De manier waarop verschillende regeringen deze visie legitimeren verschilt. De geopolitieke cultuur van de VS wordt door drie onderling verbonden kenmerken bepaald. (Ó Tuathail, 2004: 86) De VS neemt bij internationale crisis een standpunt in dat gerelateerd is aan de Amerikaanse morele waarden en principes. Deze waarden en principes gelden in de ogen van de VS tevens voor het hele universum. De context, de locatie en de achtergrond van een crisis of een conflict is in het bepalen van een standpunt (en beleid) niet belangrijk. Hier hangt de geografische en geopolitieke onwetendheid van het grootste deel van de Amerikanen mee samen. (Ó Tuathail, 2004: 86) 1.3.2 De factoren van het buitenlands beleid van de EU De Europese Unie (EU) is geen staat en werkt ook anders dan een staat. In deze scriptie wordt de EU en zijn beleid, voor zover mogelijk, wel als eenheid benaderd en daarom wordt kort uiteengezet uit welke staten de EU bestaat en hoe het buitenlandse beleid georganiseerd is. De EU is opgericht in 1993 bij het verdrag van Maastricht, de Europese Unie is een samenwerkingsverband op verschillende terreinen van 27 Europese 28
lidstaten. De EU is zowel een ‘supranationaal’ orgaan als een ’intergouvernementeel’ orgaan. (Moussis, 2006: 19) De lidstaten van de EU (ontwikkeld uit de EGSK, naar de EEG en de EG tot de EU) zijn vanaf 1952: België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland. In 1973 zijn Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland toegetreden, in 1981 Griekenland, in 1986 Portugal en Spanje, in 1995 Finland, Oostenrijk en Zweden, in 2004: Cyprus (Grieks deel), Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië en in 2007 Bulgarije en Roemenië. (www.europa-nu.nl) Het buitenlands beleid van de EU is intergouvernementeel en er wordt beslist op basis van een unaniem stemsysteem. (Dover, 2007: 240-244) De EU heeft geen president maar wel een Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid. Op dit moment is dat Catherine Ashton; zij coördineert en representeert de Common Foreign Security Policy (CFSP). (www.europa-nu.nl) Javier Solana bekleedde deze (toen nog niet uitgebreide) functie van 1999 tot 2009. (www.europa-nu.nl) De factoren die het Europese buitenlands beleid beïnvloeden zijn ingewikkelder vast te stellen dan de factoren die het buitenlands beleid van de VS beïnvloeden. Zoals hierboven beschreven is de EU geen staat maar een verzameling van staten met ieder hun eigen geschiedenis, inbeelding, visies en cultuur. De factoren die het buitenlands beleid van de EU vormgeven zijn niet als zo danig beschreven in wetenschappelijke artikelen. De factoren in het schema uit figuur 7 zijn door mij zelfstandig afgeleid uit wetenschappelijke artikelen. De rol van identiteit in het buitenlands beleid van de EU is afgeleid uit artikelen van Diez, Hooghe en Marks en Bachman en Sidaway en Manners. De invloed van de geopolitieke cultuur en daarin de processen die de EU vormgeven zijn afgeleid uit artikelen van Clark en Jones, Schmidt en Biebuyck. De geopolitieke traditie waarin de geschiedenis van de EU centraal staat is afgeleid uit artikelen van Ryan, Rittberger en Dover.
29
figuur 7 : Factoren van het buitenlands beleid van de EU Geografische inbeelding De nationale identiteit versus de Europese identiteit (Hooghe, Marks en Blanks, 1996: 346)
Geopolitieke visie De tijdelijke ‘ander ’ De EU met de ‘ander’ binnen de ‘zelf’ (Diez, 2004: 326-333)
Geopolitieke cultuur Europeanisering (Clark and Jones 2008: 546) d.m.v.: • Harmonisatie (Biebuyck, 2010: 174) • Inscriptie (Biebuyck, 2010: 173) • Vaststellen van normen (Smith, 2000:614)
Geopolitieke traditie • Het voorkomen van oorlog door economische integratie (Rittberger, 2001: 673-708) • Economische hulp en veiligheids garanties van de VS (Ryan, 2003: 60)
Uitoefening buitenlands beleid van de EU
Buitenlands beleid van de VS en Iran
Geopolitieke visies van de VS en Iran
Politieke en economische belangen
De geopolitieke tradities van de EU worden vanaf de Tweede Wereldoorlog gekenmerkt door de wil om oorlog te voorkomen door middel van economische integratie. De eerste lidstaten van de Europese Gemeenschap van Kool en Staal (EGKS) zagen een kans om te profiteren van de economische kracht van Duitsland zonder daardoor dreiging te voelen. Deze staten accepteerde de supranationale macht van de hoge autoriteit. Voor Groot- Brittannië gold dit niet, zij sloten zich later pas in 1973 aan bij de EEG. (Rittberger, 2001: 673-708) De geopolitieke traditie wordt ook beïnvloed door de VS. Na de Tweede Wereldoorlog en gedurende de Koude Oorlog voorzag de VS de Europese staten van veiligheid en economische hulp. (Ryan, 2003: 60) De geopolitieke cultuur van de EU wordt gevormd door het proces van ‘europeanisering’. Hiermee worden alle processen die de EU vormgeven bedoeld. Deze zijn vastgesteld in EU-verdragen. Voorbeelden hiervan zijn de uitbreiding van het aantal lidstaten, nieuwe beleidsterreinen waarover de EU iets te zeggen heeft, 30
het veranderen van de stemwijze en het opzetten van nieuwe of versterkte instituties. Het concept ‘europeanisering’ kan als volgt worden omschreven:
‘An ongoing continually evolving territorially mediated process, compromising mosaics of projects with varied goals and socialization/learning processes-some elite-driven, others empowering-and with multiple outcomes and pathways.’ (Clark en Jones, 2009: 209)
Europeanisering wordt o.a. gedreven door processen als harmonisatie, inscriptie en het vaststellen van normen. Harmonisatie zorgt ervoor dat het nationale systeem van een lidstaat min of meer past in nieuwe EU verdragen. Zo wordt een bepaalde mate van variatie tussen staten gerespecteerd. (Barry in Biebuyck, 2010: 174) Het proces van inscriptie maakt gebeurtenissen en processen zichtbaar door middel van documenten, verslagen en rapporten. Zo kan er een gestandaardiseerde vorm van wetten en verdragen ontstaan. (Walters in Biebuyck, 2010: 173) Vanaf het begin van de politieke samenwerking hebben de EU lidstaten algemene regels opgesteld. Deze regels worden ook normen genoemd. Het vaststellen van normen heeft het doel het vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten en dienen als raamwerk voor de constructie van een gezamenlijk buitenlands beleid. Ook vergroten normen de voorspelbaarheid van acties en reacties van lidstaten in de betrekkingen met andere staten. (Smith, 2000: 614). Europeanisering kan ook worden afgeremd door dominant buitenlands beleid van lidstaten. Binnen de EU is een spanningsveld tussen het ideaal om internationaal gezamenlijk op te treden en de nationale autonomie over doelen en acties in het buitenlands beleid. (Jones and Clark, 2008: 546) De geopolitieke cultuur wordt naast de geopolitieke traditie ook beïnvloed door geografische inbeelding. Het is moeilijk om de geografische inbeelding in de EU vast te stellen omdat de EU een verzameling is van verschillende geografische inbeeldingen. Volgens Hooghe en Marks voelt een individu zich als eerste behoren tot zijn staat, hij voelt zich een Nederlander of Italiaan. (2004: 416) Maar Hooghe en Marks stellen ook dat individuen zichzelf kunnen identificeren met meerdere (territoriale) gemeenschappen. Het is mogelijk dat een individu zich tegelijkertijd een Nederlander en een Europeaan voelt. Het ligt er aan waar, door wie en voor welk doeleinde er gevraagd wordt naar de identiteit. (2004: 416) De meest eenduidige geografische inbeelding van Europa werd in 1973 geïntroduceerd door François Duchene: De EU als een ‘civiele macht’. Dit wordt tegenwoordig ook ‘normatieve macht’ genoemd. (Manners, 2002) Tijdens de Koude Oorlog probeerde Europa een alternatieve rol aan te nemen binnen de strijd tussen de twee supermachten. Europa zag zichzelf in deze rol omdat het geopolitieke conflicten had omgezet tot een raamwerk van economische samenwerking in plaats van geweld. (Bachman en Sidaway, 2008: 97) Civiele macht wordt gekenmerkt door de concepten: Multilateralisme, internationale instituties, de rechtspraak, 31
democratische waarden en normen, supranationale integratie en de beperking op het gebruiken van geweld als middel in internationale politiek. (Bachman en Sidaway, 2008: 99) Na de Balkanoorlog, de aanslagen van 11 september en het buitenlands beleid van de neoconservatieve regering van Bush, verschoof de inbeelding van de EU als civiele macht, naar de EU als een ‘militaire-civiele-macht’. (Stavridis, 2001:44) Het debat over hoe de EU het veiligheidsvraagstuk binnen zijn eigen normatieve principes invulling moet geven is nog niet ten einde. (zie bijvoorbeeld Manners 2006) Het ontbreken van een stabiele Europese geografische inbeelding en de dominantie van nationale identiteiten maakt het lastig om de geopolitieke visie van de EU vast te stellen. Volgens Diez wordt de EU gekenmerkt door tijdelijke geopolitiek visies. Vanaf de Tweede wereldoorlog wordt de geopolitieke visie van de EU beïnvloed door zijn eigen verleden. Weaver (1998: 90) stelt:
‘Europe’s other, the enemy image, is today not to a very large extent ‘Islamic fundamentalism’, ‘the Russians’ or anything similar, rather Europe’s other is Europe’s own past which should not be allowed to become its future.’ (Weaver in Diez, 2004: 325)
Diez koppelt dit aan de EU die zich identificeert met een normatieve macht. (2004: 325). Daarnaast stelt Diez dat een ‘tijdelijke ander’ waartegen de ‘zelf’ wordt afgezet veranderlijk is omdat de EU geografisch steeds veranderlijk is. Zo was Oost- Europa de ‘ander’ tijdens de Koude oorlog, maar sinds de uitbreiding van de EU in de jaren 90 is Oost-Europa ook onderdeel van de ‘zelf’ geworden. ( 2004: 331-333) Daarnaast stelt Diez dat de EU zich als ‘normatieve macht’ afzet tegen de VS als ‘militaire macht’, maar dat tegelijkertijd de EU en de VS samen ‘het Westen’ representeren. Dit kwam naar voren in de Koude oorlog waar het Westen zich afzette tegen de Sovjet Unie en later in de strijd tegen het terrorisme. (2004: 331) Diez stelt ook dat politieke entiteiten die door geografische vormen van ‘othering’ gedefinieerd worden (zoals de VS) de neiging hebben meer exclusief en antagonistisch tegen ‘out-groepen’ te zijn dan door ‘tijdelijke othering’ het geval is. (2004: 320) Ondanks dat de geopolitieke visie van de EU gekenmerkt wordt door de afzetting tegen een tijdelijke ander en de geografische inbeelding instabiel is, kan de missie die de EU in de wereld heeft worden omschreven als het promoten van ‘europeanisering’. ‘Europeanisering’ gaat niet alleen over veranderingen en de ontwikkeling van structuren binnen de EU, maar het gaat ook over vormen van politieke organisatie, het besturen en promoten van Europese oplossingen buiten de Europese grenzen. (Jones, 2006: 420) Europeanisering is een proces dat als doel heeft de EU betekenis te geven als politieke en economische speler op mondiaal niveau op. (Clark and Jones 2008: 546) Zowel de geopolitieke visie als de geopolitieke cultuur worden beïnvloed door politieke en economische belangen. Deze belangen zijn verstrengeld met de 32
belangen van de VS, op veiligheidsgebied via de NAVO en op economisch gebied vanuit de relatie die is ontstaan door het Marshallplan na de Tweede Wereldoorlog. 1.3.3 De factoren van het buitenlands beleid van Iran In deze paragraaf worden de factoren die het buitenlands beleid van Iran beïnvloeden besproken. Deze zijn vastgesteld door Rakel in ‘The Iranian Political Elite, State and Society Relations, and Foreign Relations since the Islamic Revolution, Academische Proefschrift Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam (2008). Naar aanleiding van deze factoren wordt het buitenlands beleid van Iran kort uiteengezet. Het doel hiervan is de invloed van de Iraanse geopolitieke visies en buitenlands beleid op het beleid van de VS en EU te doorgronden. Deze factoren zijn uiteengezet in figuur 8. De geopolitieke traditie in Iran is beïnvloed door de ervaring van buitenlandse interventies. Frankrijk, Rusland Groot-Brittannië en de VS domineerden Iran en onttrokken de rijkdom uit het land. Reacties op deze inmenging zijn de Olie Nationalisatie Beweging van Premier Mosaddeq in 1951 en de Iraanse Islamitische revolutie in 1979. (Rakel, 2008: 44) De geopolitieke traditie is ook beïnvloed door de mislukte pogingen tot modernisering van de Iraanse staat. (Rakel, 2008: 44) De geografische inbeelding in Iran is beïnvloed door de vraag of Iraniërs zich moeten identificeren met de Islamitische gemeenschap, de ummah, zoals bedoeld door Ayatollah Khomeini of met Iran als natiestaat zoals bedoeld door voormalige presidenten Rafsanjani en Khatami. (Rakel, 2008: 48) De geopolitieke cultuur wordt gekenmerkt door de institutionalisering van het ‘velayat-e faqih’ systeem (de heerschappij van de religieuze wetgeleerde, ofwel van de Opperleider) Volgens de theorie van ‘velayat-e faqih’ is de Opperleider de legale leider van de ummah. (Rakel, 2008: 48) De Opperleider, Ayatollah Khomeini, volgt Muhammad op als tijdelijke leider van de gehele Islamitische gemeenschap. Het ‘velayat-e faqih’ systeem vormt nog steeds het fundament van de politieke Iraanse structuur en lijkt een groot obstakel voor hervormingen. (Rakel, 2008: 48) De twee belangrijkste geopolitieke visies in Iran zijn de visie van de ummah, waarin de moslimbroeders moeten worden gesteund en de onderdrukkers van de moslims, het Westen, moet worden geweerd en de visie van degene die Iran als een staat zien en juist goede betrekkingen met het Westen en de buurlanden willen onderhouden. (Rakel, 2008: 46) De politieke en economische belangen volgen ook de weg van deze tweedeling. 33
figuur 8 : Factoren van het buitenlands beleid van Iran Geografische inbeelding De ummah versus de natiestaat
Geopolitieke cultuur Institutionalisering van het velayat-e faqih systeem
Geopolitieke visie Verdeelde visie over de rol van Iran in internationale relaties
Buitenlands beleid door de EU en de VS
Uitoefening buitenlands beleid van Iran Geopolitieke visies van de EU en de VS
Geopolitieke traditie • Externe bemoeienis en overheersing over de politiek en de economie • De gefaalde modernisering
Politieke en economische belangen verdeelde belangen
1.3.4 In het kort: Binnenlandse verhoudingen als onderdeel van het buitenlands beleid van Iran Om het buitenlands beleid vanaf de revolutie te begrijpen zullen eerst de verschillende invloeden binnen Iran op dit buitenlands beleid verduidelijkt worden. Daarna wordt kort weergeven hoe het buitenlands beleid er na de revolutie uit uitzag. Ayatollah Ruhollah Khomeini riep in 1979 de Islamitische Republiek van Iran (IRA) uit. Hij creëerde een semitheocratische republiek waarin het politieke systeem gebaseerd is op een combinatie van staatsinstituten die gelegitimeerd worden door het Islamitische recht. (Rakel, 2008: 235) Er zijn religieuze toezichthoudende instituties en republikeinse instituties zoals een wetgevende 34
macht (parlement), een uitvoerende (regering) en een rechtelijk macht. (Rakel, 2008: 236) De Opperleider is het hoofd van het politieke systeem. Hij wordt echter niet door het volk gekozen en mag alle wetsvoorstellen van het parlement afwijzen. De Opperleider wordt gecontroleerd door de religieuze toezichthoudende instituties en samen houden zij toezicht op de republikeinse instituties. Dit geeft spanningen omdat de conservatieve facties, die achter het Islamitische recht staan, sinds de revolutie de machtigste staatsinstituten in Iran beheersen, ongeacht welke factie de republikeinse instituties beheersen. De conservatieven hebben dan ook een grote invloed op de buitenlandse politiek. (Rakel, 2008: 236) De verschillende geopolitieke visies vormden het buitenlands beleid vanaf de revolutie in 1979. De eerste tien jaar na de oprichting van de IRI werd het buitenlands beleid gekenmerkt door Khomeini’s uitspraak: ‘Neither the East nor the West.’ Iran wilde onafhankelijk zijn van andere staten waardoor Iran zichzelf isoleerde van de internationale gemeenschap en het Midden-Oosten. Khomeini riep op tot ‘onafhankelijkheid, vrijheid en de Islamitische Republiek’ en had ook het doel de revolutionaire idealen te exporteren. (Ramazani, 1989: 210) Delen van de conservatieve factie bemoeilijkten de buitenlandse betrekkingen vanuit deze visie. Iran financierde Islamitische militante groeperingen, gijzelde Europeanen en Amerikanen, erkende Israël niet en beraamde aanslagen op Iraanse bannelingen onder andere in de EU. (Rakel, 2008: 238) Door de dood van Khomeini, de economische crisis en het einde van de Koude Oorlog veranderde het buitenlands beleid van Iran. Het exporteren van de revolutie werd verworpen door president Rafsanjani, hij had een meer pragmatische benadering van internationale betrekkingen. (Rakel, 2009: 210) Voor de pragmatische factie was de Islamitische wetgeving relevant op sociaal-cultureel niveau, maar in mindere mate op economisch niveau. De pragmatisten zochten internationale economische samenwerking door diplomatieke relaties aan te gaan. (Rakel, 2009: 238) De reformistische beweging die aan het begin van de jaren ’90 opkwam, kwam voort uit de intellectuele gedachte van Abdul Karim Sorous. Hij pleite voor een Islamitische democratie waarin de macht van de Opperleider onderschreven moest worden door het volk. (Takeyh, 2009: 183) De reformistische beweging werd hierdoor een uitdaging voor de autoriteiten in Iran. (Takeyh, 2009: 183) Daarbij zochten de reformisten net als de pragmatisten internationale samenwerking om de grote economische problemen in Iran op te lossen. (Rakel, 2009: 238) Dit stond in contrast met de Conservatieven die door de grote economische problemen in Iran wel hun revolutionaire idealen hadden laten gaan, maar zeer wantrouwig bleven ten opzichte van de VS en in zekere mate ook ten opzichte van de EU. Ook het buitenlands beleid van de huidige president 35
Ahmadinejad is gericht op samenwerking met andere Islamitische gemeenschappen. (Rakel, 2008: 238) In de nucleaire kwestie stonden deze facties echter niet tegen over elkaar. Er bestaan onder de conservatieven tegenstanders van nucleaire wapens en onder de reformisten voorstanders. (Rakel, 2008: 239) Een groot deel van de bevolking is voor de ontwikkeling van nucleaire technologie. Zij zien het als hun recht om in hun eigen veiligheid te kunnen voorzien en als een manier om internationaal respect af te dwingen. (Rakel, 2008: 239) Zij willen dit echter niet ten koste van alle Iraanse internationale relaties en zien in dat deze relaties nodig zijn om de economische problemen in Iran op te lossen. Het Iraanse regime heeft echter de angst dat als zij toegeven in de nucleaire kwestie, het Westen zich meer gaat mengen in de Iraanse binnenlandse politiek. Het Iraanse regime gebruikt deze angst om het internationale beleid ten opzichte van het Westen te legitimeren. (Rakel, 2008: 239)
36
Hoofdstuk 2: Het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran
In dit hoofdstuk wordt het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran geanalyseerd. Ten eerste wordt de geschiedenis van het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran belicht. Daarin komen de gijzeling van de Amerikaanse ambassade, de Iran-Contra-affaire en het ‘dual containment’-beleid van president Clinton naar voren. Deze gebeurtenissen hadden invloed op het beleid in de tweede regeerperiode van president Clinton, deze periode wordt geduid als de periode voor 11 september 2001. Daarna wordt het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran na 11 september 2001 geanalyseerd. Tot slot wordt de nucleaire kwestie uiteengezet. In de conclusie zal met behulp van de kritische geopolitieke theorie het Amerikaanse beleid ten opzichte van Iran voor 11 september 2001 vergeleken worden met dat van na 11 september 2001.
2.1
De geschiedenis van het VS beleid ten opzichte van Iran
2.1.1 Voor en na de Iraanse revolutie De eerste gebeurtenis die blijvende invloed heeft gehad op het hedendaagse buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran is de afzetting van president Mosaddeq in 1953. President Eisenhower gaf toe dat de VS dit in samenwerking met Groot-Brittannië had beraamd. Premier Mosaddeq wilde de Iraanse olie-industrie nationaliseren omdat de winst grotendeels wegvloeide naar Groot-Brittannië. Iran 37
wilde daarom een eerlijker deel van de winst. (Takeyh, 2006: 86) De regering van president Truman bemiddelde in dit conflict tussen Groot-Brittannië en Iran om een militaire ingrijpen van Groot-Brittannië te voorkomen. (Takeyh, 2006: 89) President Mosaddeq had echter een sterke nationalistische inslag, hij steunde onder andere op de communistische Tudeh partij die steeds meer aanhang kreeg door de economische sancties van Groot-Brittannië. De nieuwe regering van president Eisenhower koos daardoor uiteindelijk de kant van Groot-Brittannië wat paste in een meer agressieve benadering van bedreigingen tijdens de Koude Oorlog. Eisenhower zag regimeverandering in Iran als oplossing voor het conflict. (Takeyh, 2006: 92) Uiteindelijk beraamde de CIA een coup tegen Mosaddeq. De CIA bewerkstelligde dit door Iraanse bendes tegen betaling te laten demonstreren om verwarring te zaaien, waarna gewapende Britse en Amerikaanse strijdkrachten Mosaddeq uitschakelden. Vervolgens hielp de VS de gevluchte monarchie weer aan de macht. Hiermee ging de VS in tegen beslissingen die door de democratisch gekozen regering in Iran waren gemaakt. De Sjah die Groot-Brittannië en de VS in het zadel hielpen was niet democratisch gekozen en voerde 25 jaar een autoritair bewind. (Takeyh, 2006: 93-94) Gedurende het bewind van de laatste Sjah van Iran, Mohammad Reza Shah Pahlavi, van 1941 tot 1979, waren de relaties tussen de VS en Iran goed te noemen. De religieuze leiders, onder wie Ayatollah Ruhollah Khomeini, waren tegenstanders van dit bewind. Khomeini werd verbannen voor zijn kritiek maar vanuit het buitenland bleef hij zich tegen het bewind van de Sjah en zijn Amerikaanse bondgenoot uitspreken. Hij organiseerde protesten en zette in 1978 de ondergrondse ‘Islamic Revolutionary Council’ op. In 1978 ontstonden er protesten van de bevolking tegen de Sjah waardoor de Iraanse revolutie uitbrak. (Takeyh, 2006: 95) Door deze ontwikkelingen moest de Sjah in 1979 Iran ontvluchten. Tijdens de revolutie keerde Khomeini terug en het lukte hem in te spelen op de massale woede ten opzichte van de Sjah. Daarbij lukte het hem shi’itische instituties te mobiliseren waardoor Khomeini in 1979 in de positie kwam de ‘Islamitische Republiek van Iran’ (IRI) uit te roepen. (Rakel, 2008: 235). De Amerikanen, die 25 jaar bevriend waren geweest met de Sjah en Iran als bondgenoot zagen wisten op dat moment niet precies waar ze aan toe waren. (Takeyh, 2006: 95) Op 14 november 1979 werden 53 Amerikaanse diplomaten gegijzeld. De organisatie ‘Moslim Students following the Imam’s Line’ was hiervoor verantwoordelijk en had de goedkeuring van de Iraanse Revolutionaire Raad. De revolutie en de gijzeling maakten abrupt een einde aan de goede relaties tussen de VS en Iran. (Rakel 156: 2008). President Carter had weinig diplomatieke mogelijkheden om een einde te maken aan de gijzeling, omdat de politieke verhoudingen in Iran na de revolutie onduidelijk waren. Een militaire actie zou de 38
levens van de gegijzelden in gevaar kunnen brengen en daarnaast zou een blokkade van de Perzische Golf wereldwijd tot hoge olie- en gasprijzen geleid kunnen hebben. Carter besloot een complete economische boycot van Iraanse goederen en grondstoffen af te kondigen, met uitzondering van voedsel en medicijnen. Daarnaast werden 12 miljard aan Iraanse activa in de VS bevroren. (Takeyh, 2006: 98) De bevolking van de VS reageerde geschokt op het gijzelingsdrama en de media gaf elke dag een uitgebreid verslag. De beelden van de mullahs (moslimgeestelijken) die ‘Dood aan Amerika’ riepen, kwamen hard aan. Dit beeld gaf Iran in de VS (een blijvend) imago van een ‘schurkenstaat met fundamentalisten die niet voor rede vatbaar zijn’. (Takeyh, 2006: 101) De bevolking van de VS voelde zich machteloos, zeker na de mislukte reddingspoging die president Carter verweten werd. (Takeyh, 2006: 101) Hij en de democraten werden verantwoordelijk gehouden voor de revolutie in Iran en het verliezen van Iran als bondgenoot. Het kostte Carter uiteindelijk zijn herverkiezing als president. Khomeini die zijn macht in Iran ondertussen had gestabiliseerd, liet na 444 dagen, op de dag dat de nieuwe president Reagan werd geïnaugureerd, de gegijzelden vrij. De relatie tussen de VS en Iran had aanzienlijke schade opgelopen. (Takeyh, 2006: 94) 2.1.2 De Iran Contra Affaire Het nieuwe Iraanse regime en de VS stonden na het gijzelingsdrama lijnrecht tegenover elkaar. Hoe zeer de VS Iran na de revolutie ook verachtte, de VS kon zich niet helemaal van Iran afwenden. (Rakel, 2008: 57) Hiervoor zijn een aantal redenen: Ten eerste was Iran strategische belangrijk voor de toegang tot olie. Daarnaast had Iran een lange grens met Afghanistan en de Sovjet- Unie. Dit was van groot strategisch belang omdat de aanval van de Sovjet-Unie op Afghanistan in 1979 ten tijde van de Koude Oorlog als een bedreiging gezien werd voor de veiligheid van de VS. (Hooglund 1991 in Rakel, 2008: 57) De Amerikanen hadden angst dat er een domino-effect zou optreden als staten in handen kwamen van de communisten. Het containmentbeleid moest door middel van militaire, economische en diplomatieke strategieën voorkomen dat het communisme zich in de wereld zou verspreiden. Zo moest de veiligheid van de VS, West- Europa en Japan gewaarborgd blijven. (NSC 68, 1950) Ten derde waren de bevriende Arabische staten van de VS angstig dat de revolutie zich vanuit Iran zou verspreiden naar andere staten in het Midden-Oosten. De VS onder Reagan beloofde de Arabische bondgenoten in te grijpen als er een revolutionaire dreiging in hun staat ontstond. (Rakel, 2008: 57) De vierde reden dat de VS zich niet kon afwenden van Iran was verbonden met de gijzelingen van Amerikaanse burgers door Hezbollah. Deze shi’itische groepering vocht tegen Israël 39
en de VS nadat zij het Zuiden van Libanon waren binnengevallen. (1982) (Rakel, 2008: 57) Aan het begin van de regeerperiode van de regering van Reagan was het beleid van de VS ten opzichte van Iran niet helemaal duidelijk. De VS legde Iran sancties op en zocht toenadering tot de Iraanse oppositie die zich buiten Iran bevond. Iran, dat Israël niet erkende, vormde na de revolutie plotseling een grote bedreiging voor Israël. (Ansari, 2006: 100) Het beleid van de VS had als doel het Iraanse regime te laten wankelen, dit werd bewerkstelligd door Irak te steunen in hun aanval op Iran in 1980. De VS verschafte Irak tactische informatie en economische steun wat zelfs aanhield nadat Saddam Hussein chemische wapens had ingezet tegen Iraanse soldaten en burgers. De internationale gemeenschap sprak zich niet uit over het gebruik van chemische wapens tegen de Iraanse bevolking. (Takeyh, 2006: 143) De Iran-Irak oorlog duurde uiteindelijk 8 jaar en er vielen aan beide kanten honderdduizenden doden. (Takeyh, 2006: 103) De verhouding tussen de VS en Iran was inmiddels duidelijk: Ze waren vijanden die elkaars belangen bedreigden. Het was dan ook een grote schok voor de Amerikaanse samenleving toen in 1986 de Iran- Contra affaire uitkwam. De regering van president Reagan had in het geheim wapens aan Iran geleverd in ruil voor Amerikaanse gijzelaars. De regering van Reagan legitimeerde deze ruil door aan de bevolking duidelijk te maken dat de winst van de wapenverkoop gebruikt zou worden in de strijd tegen de anticommunistische strijders in Nicaragua. Het publiek in de VS accepteerde niet dat de VS Iran bewapende omdat zij Iran vanaf het gijzelingsdrama als een schurkenstaat beschouwde. (Sick, 1998: 6) Door de Iran-Contra-affaire werden vele ambtenaren en beleidsmakers ontslagen en liep de geloofwaardigheid van de president Reagan en zijn regering grote schade op. (Sick, 1998: 6) Vanaf dat moment waren ambtenaren en beleidsmaker onder opeenvolgende presidenten terughoudend als het om relaties met Iran ging. De angst om de vingers te branden werd groot. Ambtenaren en beleidsmakers hadden een homogeen beeld van Iran ontwikkeld: Iran als een radicale Islamitische staat met sterke anti-Amerikaanse gevoelens. In dit beeld bestond de gematigde Iraniër niet meer. (Takeyh, 2006: 106) Het VS beleid dat voortkwam uit de Iran-Contra-affaire werd gekenmerkt door terughoudendheid en was sterk gericht op sancties. De VS legitimeerde de sancties door te stellen dat terrorisme niet werd gesteund. (Takeyh, 2006: 106-107) In 1989 was de Koude Oorlog plotseling voorbij evenals de Iran-Irak oorlog. In hetzelfde jaar stierf Opperleider Khomeini en er kwam een nieuwe president aan de macht in Iran. De VS en Iran kregen hierdoor kansen en ruimte om hun houding ten opzichte van elkaar te veranderen. (Rakel, 2008: 158) 40
2.1.3 Na de Koude Oorlog: ‘Dual containment’ De VS had na het wegvallen van de Sovjet-Unie een dominante rol in de wereldpolitiek en was sterk aanwezig in de Perzische golf. De regering van George H.W. Bush die aan de macht was van 1989 tot 1993 had echter moeite om op de mondiale veranderingen te reageren en zocht een rol voor de VS. (Ó Tuathail en Luke, 1994: 385) Na de Iran-Irak oorlog probeerde de VS via Saddam Hussein Iraanse ambities in de regio tegen te werken. Iran was sterk verzwakt door de achtjarige oorlog met Irak en had investeringen nodig om het land weer op te bouwen. De hulp aan Irak om Iran te beteugelen kwam abrupt tot een einde toen Irak Koeweit bezette. (1990-1991) Iran veroordeelde de invasie direct en bood aan om te bemiddelen in het conflict, Iran stond aan de kant van het Westen in deze kwestie. (Rakel, 2008: 166). President Bush senior intervenieerde en versloeg Irak. Dit veranderde de relaties van Iran in de regio. Niet Iran, maar Irak werd nu gezien als de grootste bedreiging. Maar toen Irak bestraft werd door de VN met sancties voor de aanval op Koeweit, greep de VS de kans om zowel Iran en Irak in de greep te houden. (Sick, 1998: 7) De nieuwe president Clinton deed dit door middel van ‘dual containment. Het beleid van Clinton maakte een wending van domineren met militaire middelen naar een economische dominantie in de wereld. (Ó Tuathail en Luke 1994: 385) Toch was Clintons beleid ten opzichte van Iran agressiever dan dat van zijn voorgangers. (Tarock, 84: 2006) De regering onder Clinton leek sterk beïnvloed door Israëls belangen, dit kwam naar voren in 1995 toen de president zijn sancties ten opzichte van Iran aankondigde tijdens het ‘World Jewish Congress’ in New York. Hij droeg een keppel en deelde het podium met Shimon Peres, die op dat moment minister van buitenlandse zaken van Israël was. Het ‘dual containment’-beleid werd in 1994 ontworpen door Martin Indyk, destijds ‘senior directeur for Middle East Affairs’ van de Nationale Veiligheidsraad. Hij is van Joodse afkomst en was de belangrijkste Midden-Oosten adviseur van president Clinton. (Tarock, 2006: 84) ‘Dual containment’ hield in dat Irak en Iran tegelijkertijd geïsoleerd werden door economische sancties. De VS eiste van Iran een aantal gedragsveranderingen en dan pas zouden de sancties opgeheven worden. Deze eisen worden tot op heden aan Iran gesteld. In tabel 2 worden deze eisen door mij uiteengezet en daarnaast is ook het tegenargument weergegeven.
41
tabel 2
: Sancties en eisen
Geëiste gedragverandering Iran erkent Israël als staat en het stopt het verzet tegen het Arabisch-Israëlische vredesproces en stopt de steun aan terroristische organisaties als Hamas en Hezbollah. (Sick, 1998: 14) Stoppen met het ondersteunen van internationaal terrorisme. (Tarock,1996: 153)
Stoppen met de ontwikkeling van massavernietigingswapens. (Tarock, 1996: 156)
Weerwoord Iran ziet het vredesproces als partijdig maar stelt afzijdig te blijven. (Sick, 1998: 14) Volgens Tarock (1996: 153) wordt de betrokkenheid van Iran in internationaal terrorisme overdreven en vaak niet bewezen. Iran wordt beschuldigd betrokken te zijn bij terrorisme in Turkije, Italië, Frankrijk, Pakistan, Argentinië, Algerije Tunesië, Bosnië en de golfstaten. Ook zou Iran samenwerken met het Rode Japanse leger en het Ierse Republikeinse leger. Aan de andere kant zijn er wel bewijzen gevonden van Iraanse betrokkenheid bij aanslagen op Iraanse dissidenten in o.a. Duitsland. (Sick, 1998: 14) Iran ontkent dit en verwijst naar het ondertekende non- proliferatiegedrag en de inspecties van het International Atomic Energy Agency (IAEA) die geen aanwijzingen hebben gevonden voor een wapenprogramma. Daarnaast verzet Iran zich tegen het feit dat Israël de inspecties van de IAEA weigert en het NPT niet tekent, zonder enige sancties. (Tarock, 1996: 156)
Het hoofddoel van ‘dual containment’ zoals in de bovenstaande tabel beschreven, was het voorkomen dat Iran kon investeren in de ontwikkeling van massavernietigingwapens en terroristische organisaties. Dit vormde volgens de VS de grootste bedreiging voor de veiligheid van de VS en Israël. In 1996 werd ‘dual containment’ meer van toepassing op Iran dan op Irak. De sancties werden nog strenger, zo kwamen er investeringssancties die de ontwikkeling van de Iraanse olie-industrie blokkeerden. Vanaf 1996 werd de ‘Iran-Libië Sanctions Act’ (ILSA) ingevoerd, deze wet zette ook buitenlandse bedrijven onder druk om niet te handelen met Iran. (Estelami, 1999: 57) Het lukte de VS echter niet om de grootste investeerders en handelspartners van Iran te overtuigen de Amerikaanse sancties te volgen. Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan en Australië gaven hun betrekkingen met Iran niet op en zij distantieerden zich van het sanctiebeleid van de VS. (Tarock, 1996: 159) De Amerikanen zagen sancties als een beter alternatief dan ‘toenadering’. Toenadering tot Iran kostte de EU en Japan $30 miljard in vier jaar en het leidde niet tot gedragsveranderingen van het Iraanse regime. (Clawson 1998: 34) Door de 42
sancties van de VS had Iran in mindere mate de financiële middelen om wapens aan te schaffen of massavernietigingswapens te ontwikkelen. Daarbij had Iran gelimiteerde toegang tot Westerse technologie, voorraden en investeringen. (Estelami, 1999: 60) In plaats van $2 miljard per jaar in de periode 1991-1995, had Iran voor 1,3 miljard per jaar aan militaire uitgaven gedaan. (Clawson, 1998: 42) Het zorgde ervoor dat er in Iran een hoge inflatie ontstond en veel werkloosheid. (Estelami, 1999: 60) Aan de andere kant troffen de strengere sancties vanaf 1990 vooral Amerikaanse bedrijven en dus de Amerikaanse economie. (Estelami 1999: 59-60) Voorbeelden zijn Cocono (contract voor $600 miljoen), Boeing ($900 miljoen) en BP America ($100 miljoen), zij hadden miljoenendeals met Iran moeten laten gaan omdat de Amerikaanse wet deze niet toe liet. (Estelami 1999: 59-60) De VS kon andere staten niet dwingen ook sancties aan Iran op te leggen, dit zorgde ervoor dat Iran zaken deed met het Europese Airbus en het Franse Total. (Estelami 1999: 5960) Tijdens de tweede regeerperiode van president Clinton, werd in Iran Khatami als president gekozen. Khatami regeerde van 1997 tot 2005.
2.2
Het VS beleid ten opzichte van Iran voor 11 september
In de volgende paragraaf wordt het beleid van de VS ten opzichte van Iran voor 11 september 2001 uiteengezet. Er wordt bekeken hoe het beleid van de VS zich ontwikkelde ten opzichte van Iran in de periode dat president Khatami toenadering zocht tot de VS. Daarna wordt besproken welk beleid de nieuwe president Bush ten opzichte van Iran voerde vlak voor de aanslagen. 2.2.1 President Khatami en het beleid van ‘toenadering’ In 1996 werd Bill Clinton herkozen als president. Het buitenlands beleid onder de reformistische president Mohammad Khatami was progressiever dan dat van zijn voorganger president Akbar Hashemi Rafsanjani. Khatami beloofde zijn kiezers politieke hervormingen en hij zag buitenlands beleid als middel om de economische crisis in Iran aan te pakken. (Rakel, 2009, 211) Hij zocht toenadering tot de internationale gemeenschap waaronder tot de VS. Het resulteerde in een interview met de Amerikaanse zender CNN op 7 januari 1998. In dit interview kwam naar voren dat Khatami de relatie tussen Iran en de VS wilde verbeteren. Hij 43
beoogde dit te realiseren door middel van een ‘dialoog tussen beschavingen’. Khatami verwoordde dit als volgt:
‘When I speak of dialogue, I intend dialogue between civilizations and cultures. Such discourse should be centered around thinkers and intellectuals. I believe that all doors should now be opened for such dialogue ….. a better future for both countries and nations may be forged.’ (CNN Transcript of interview with Iranian President Mohammad Khatami 7 januari 1998)
Khatami riep Amerikaanse en Iraanse intellectuelen, artiesten, schrijvers en politici op, met elkaar in contact te komen zodat beide culturen dichter tot elkaar konden komen. (Takeyh, 2006: 111) Khatami liet het Amerikaanse volk in dit interview een ander Iran zien. In plaats van het Iran van de leus ‘Dood aan Amerika’ werden er parallellen getrokken tussen het Amerikaanse en Iraanse volk. (Takeyh, 2006: 111) Hij vervolgde met:
‘With our revolution, we are experiencing a new phase of reconstruction of civilization. We feel that what we seek is what the founders of the American civilization were also pursuing four centuries ago. This is why we sense an intellectual affinity with the essence of the American civilization.’ (CNN Transcript of interview with Iranian President Mohammad Khatami 7 januari 1998)
Senator John McCain was uitgenodigd om het interview met Khatami na te bespreken op televisie. Hij ging niet in op de brug die Khatami wilde bouwen tussen de twee beschavingen maar bekritiseerde het interview van Khatami in het licht van de bekende kwesties zoals het commentaar over Israël. (Ansari, 2006: 156) Er kwam verder geen officiële reactie van de VS na dit interview en het ‘dual containment’ beleid bleef ongewijzigd. Hier zijn een aantal redenen voor aan het wijzen. Ten eerste veroorzaakte de herinnering aan de Iran-Contra-affaire een gebrek aan durf en creatieve diplomatie in de regering van Clinton. (Takeyh, 2006: 114) Ten tweede stond het vredesproces tussen Palestina en Israël centraal in het Midden- Oosten beleid van de regering van Clinton. Daardoor werden positieve veranderingen in het beleid van Iran gemeten aan de hand van de Iraanse houding ten opzichte van het vredesproces en de afname van Iraanse terroristische activiteiten. Dit waren echter geen kwesties waar Khatami per direct een einde aan kon maken. (Takeyh, 2006: 114). Pas in 1999 kwam er een reactie in de vorm van een toespraak. President Clinton deed een stap in de richting van Iran toen hij stelde dat Iran het recht had om kwaad te zijn op onrecht dat hen in het verleden was aangedaan. Hij zei:
44
‘Iran has been the subject of quite a lot of abuse from various Western nations and that sometimes it’s quite important to tell people: Look, others have a right to be angry at something my country or my culture or others that are generally allied with us today did 50 or 60 years or 100 or 150 years ago.’ (Rakel, 2008: 174-173)
President Clinton benoemde niet specifiek wie en waarover Iran kwaad kon zijn, maar dat deed de minster van buitenlandse zaken Madeleine K. Albright in maart 2000 wel. Zij erkende voor het eerst dat de VS betrokken was bij de afzetting van president Mosaddeq en erkende dat dit fout was. Ook noemde zij de steun die de VS aan Irak in de Iran-Irak oorlog gegeven had ‘spijtig kortzichtig’. Zij stelde:
‘In 1953 the United States played a significant role in orchestrating the overthrow of Iran's popular Prime Minister, Mohammed Mosaddeq…… the United States and the West gave sustained backing to the Shah's regime. Although it did much to develope the country economically, the Shah's government also brutally repressed political dissent….Even in more recent years, aspects of U.S. policy towards Iraq, during its conflict with Iran appear now to have been regrettably shortsighted, especially in light of our subsequent experiences with Saddam Hussein.’ (http://www.mideastinfo.com/documents/iranspeech.htm)
Albright wilde werken aan de toekomstige relatie met Iran en ze sprak de hoop uit dat Khatami de nodige veranderingen binnen Iran kon brengen. Ze zei:
‘After the election of President Khatami in 1997, we began to adjust the lens through which we viewed Iran….The political and social dynamics inside Iran were quite clearly beginning to change…my hope is that in both Iran and the United States we can plant the seeds now for a new and better relationship in years to come.’ (international crisis group middle east rapport 2002, in Tarock: 2006)
Het leek er op dat er ruimte in de VS kwam om te discussiëren over Iran en het buitenlands beleid ten opzichte van Iran. Volgens een congresrapport (Katzman, CRS report for Congress 2000) had de VS in deze periode verscheidene gebaren gemaakt om de relatie met Iran te verbeteren. De speeches van Clinton en Albright werden genoemd en het versoepelen van een aantal sancties in 1999. Ook gaf de VS aan officieel te willen praten met Iran. Maar in de toespraak van Albright kwam ook naar voren dat de VS zich zorgen maakte over de machtverdeling in Iran, ook met Khatami als president. Albright stelde:
‘Despite the trend toward democracy, control over the military, judiciary, court, police remain in unelected hands, and the elements of its foreign policy, about which we are most concerned, have not improved.’ (Takeyh, 2006: 115)
Uiteindelijk veranderde er niets in de grote lijn van het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran ten tijde van de toenadering van Khatami. Zo 45
werden de sancties versoepeld maar niet opgeheven en de uitstaande Iraanse activa (12 miljard) werden niet ontdooid. De eisen die de VS stelde aan Iran om de sancties op te heffen bleven ongewijzigd. Dit werd ook veroorzaakt door de reactie van de conservatieven in Iran. Khatami’s toenadering tot de VS werd door de Opperleider Khamenei en zijn conservatieve kringen in Iran niet gesteund. (Takeyh, 2006: 115) Khamenei verwierp het gebaar van de VS en stelde, mogelijk door de woorden van Albright over de ongekozen machthebbers in Iran, dat het wederom om een ‘onheilspellende zet’ ging met als doel Iran omver te werpen. (Takeyh, 2009: 203) Daarbij kwam de reactie van de VS op de toenadering van Khatami veel te laat en op het verkeerde moment. Khatami kon niet reageren op de toespraak van Albright omdat hij prioriteit moest geven aan de gebeurtenissen rondom de studentenopstanden in Iran. Hij had niet de macht om een mogelijke toenadering tot de VS te verdedigen tegenover zijn conservatieven tegenstanders. (Takeyh, 2009: 204) De situatie voor Khatami werd nog moeilijker toen Iran door de VS beschuldigd werd van het plegen van de aanslagen op de Khobar Towers in SaoediArabië, waar 19 Amerikaanse militairen in 1996 bij omkwamen. (Hunter, 2010: 56) Clinton legde weer nieuwe sancties op aan Iran en zo eindigden de voorzichtige toenaderingspogingen van Khatami in het niets. De VS had Iran te weinig geboden om de relaties tussen de VS en Iran te verbeteren. De VS had sneller kunnen reageren op de toenadering van Khatami, zodat de Opperleider Khamenei en zijn conservatieve achterban minder tijd hadden gehad om de toenadering van Khatami te ontkrachten. (Takeyh, 2006: 116) Daarnaast had de VS haalbare eisen kunnen stellen aan Iran zoals de neutraliteit van Iran in het vredesproces in plaats van volledige steun. (Takeyh, 2006: 116) De VS had zich de vraag kunnen stellen: ‘Wat kunnen wij doen zo dat Khatami aan onze eisen kan voldoen?’ (Tarock, 2006: 647) 2.2.2 De nieuwe president George W. Bush In november 2000 won de republikeinse president George W. Bush de Amerikaanse verkiezingen. Bush zette zich af tegen alles waar zijn voorganger voor stond, ook het beleid ten opzichte van Iran. De belangrijkste posities in de regering van Bush werden bekleed door politici die vanuit het realisme de internationale betrekkingen benaderden. Voorbeelden waren de nationale veiligheidsadviseur Condoliza Rice en minister van buitenlandse zaken Colin Powell. Maar ook Cheney, Rumsfeld en Wolfowitz behoorden tot deze groep. De nadruk lag bij het veiligstellen van de nationale belangen. (Hunter, 2010: 56) Deze benadering werd in 1998 al duidelijk in een brief 46
van de neoconservatieven, die later onder George W. Bush dienden, aan president Clinton. Daarin stelden zij dat de VS preventieve aanvallen moest inzetten om de Amerikaanse veiligheid te blijven garanderen. (Hunter, 2010: 57) Clinton zette geen preventieve aanvallen in, maar na de aanslagen in New York zou George W. Bush dit wel doen. (Hunter, 2010: 57) Iran had in de vooravond van 11 september echter de hoop dat president Bush en vicepresident Dick Cheney met hun sterke belangen in de olie-industrie toenadering tot Iran zouden zoeken. (Larrabee, 2002: 49) Ook zouden de Republikeinen minder onder invloed staan van de Israëlische lobby. (Tarock, 2006: 87) De regering van Bush had echter weinig aandacht voor Iran en de olie-industrie en een van de eerste acties ten opzichte van Iran was het heropenen van het onderzoek naar de aanslagen op de Al Khobar Towers. (Ansari, 2006: 180) Bush zocht naar bewijzen voor de betrokkenheid van Iran en ondanks dat deze bewijzen niet gevonden werden, werd Iran wederom publiekelijk met de aanslag verbonden. Het leek er in eerste instantie niet op dat het beleid ten opzichte van Iran onder George W. Bush zou wijzigen. (Ansari, 2006: 180)
2.3
Het VS beleid ten opzichte van Iran na 11 september
Op 11 september 2001 werden de aanslagen op de Twin Towers in New York en op het Pentagon in Washington gepleegd. In het volgende gedeelte wordt het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran bekeken na deze gebeurtenis. Het doel is te onderzoeken of en hoe het beleid van de VS ten opzichte van Iran na de aanslagen veranderd is. Ten eerste wordt de reactie van Iran op de aanslagen van 11 september besproken en de samenwerking met de VS die daar op volgde. Daarna wordt uitgelegd hoe het wederom misging tussen de VS en Iran en hoe dit leidde tot het benoemen van Iran als onderdeel van de ‘Axis of Evil’ door president Bush in zijn State of the Union van 2002. De gevolgen hiervan en de oorlog tegen het terrorisme worden besproken met behulp van de ‘National Security Strategy’ (NSS) uit 2002. 2.3.1 De oorlog tegen het terrorisme: Samenwerking De hele wereld keek toe hoe de ‘Twin Towers’ in elkaar stortten. De Amerikaanse samenleving en grote delen van de wereld waren diep geschokt. Het 47
betekende het begin van de oorlog tegen het terrorisme. Belangrijke momenten in deze oorlog met betrekking tot Iran zijn:
• • • •
Oktober 2001: De inval in Afghanistan. Januari 2002: De ‘State of the Union’ van president Bush. September 2002: De NSS 2002. Maart 2003: De inval in Irak.
President Khatami was een van de eerste die zijn condoleance en deelneming betuigde aan het Amerikaanse volk en aan de getroffenen door de aanslagen. (Takeyh, 2006: 206) Ook het Iraanse volk voelde verdriet voor het leed van de Amerikaanse bevolking en in Teheran werden spontane demonstraties gehouden om het Amerikaanse volk moreel te ondersteunen. (Takeyh, 2006: 207) Toen duidelijk werd dat Al Qaeda verantwoordelijk was voor de aanslagen, richtte de VS zijn acties op de Taliban in Afghanistan, een Islamitische groepering die duidelijke banden had met Al Qaeda. De Taliban was sinds 1996 ook een vijand van Iran, nu hadden Iran en de VS een gemeenschappelijk doel namelijk de bestrijding van de Taliban in Afghanistan. (Tarock, 2006: 87) Iran zorgde voor drie dingen, als eerste konden Amerikaanse piloten in nood landen op Iraans grondgebied. Ten tweede gebruikte Iran zijn invloed op de Bonn Conferentie in december 2001 om de ‘Afghan Northern Alliance’ te overtuigen de pro-Amerikaanse Karzai te kiezen tot president in Afghanistan. Iran slaagde hierin. (Tarock, 2006: 87) Ook gaf Iran $560 miljoen aan hulpgeld voor de reconstructie van Afghanistan. De relatie tussen de VS en Iran leek hierdoor een beetje te ontspannen. 2.3.2 Het verdere verloop van de oorlog tegen het terrorisme Na de voorzichtige toenadering van Iran tot de VS, was het een schok voor Iran toen Bush in de State of the Union van januari 2002 Iran als onderdeel benoemde van de ‘as van het kwaad’, samen met Irak en Noord-Korea. Bush onderbouwde dit als volgt: • • •
Iran was een grote sponsor van terrorisme. De ongekozen Iraanse leiders onderdrukten hun inwoners. Gevaarlijke regimes met gevaarlijke wapens werden niet meer getolereerd.
Bron: Takeyh, 2009: 214
48
Later, in september 2002, een jaar na de aanslagen werd het veiligheidsbeleid van de VS in de National Security Strategy (NSS) uiteengezet. Hierin werd de missie van het buitenlands beleid van de VS duidelijk: Het verdedigen en verspreiden van democratie, vrede en het liberale systeem. (Berenskoetter, 2005: 75) Daartegenover werd het kwaad geportretteerd: Terrorisme, schurkenstaten en hun toegang tot massavernietigingswapens. Dit vormde de grootste bedreiging voor de veiligheid van de VS en voor hele vrije wereld. (Berenskoetter, 2005: 78) Terrorisme werd geïdentificeerd met immoreel gedrag en dit werd in de NSS beschreven als: Uncivilized and evil, terrorism is flatly equated with slavery, piracy and genocide and linked to all murderous ideologies of the 20th century. (White House, 2002a:6)
Preventieve acties in de oorlog tegen het terrorisme werden door de neoconservatieve regering gezien als een logisch middel ter zelfverdediging. De VS riep alle vrije staten op actief te vechten in deze strijd. Het kwam er op neer dat de VS met geweld wilde vechten voor vrede en democratie in de wereld. (Berenskoetter, 2005: 83) Het leek er op dat Iran precies in het plaatje van schurkenstaat paste: Terrorisme, een niet democratische staat en de ambitie om massavernietigingswapens te ontwikkelen. Maar wat was er precies gebeurd na de Bonn Conferentie in december 2001? Hoe kan de ommezwaai van de VS ten opzichte van Iran verklaard worden? Er zijn een aantal redenen te noemen. Ten eerste was Israël tegen de samenwerking met Iran. Onder druk van Israël werden Hezbollah en Hamas toegevoegd aan de lijst van terroristische groeperingen waartegen gevochten moest worden in de oorlog tegen het terrorisme. Ook had Israël samen met Pakistan en Saoedi-Arabië angst voor meer invloed van Iran in Afghanistan. (Hunter, 2010: 59) Binnen de regering van Bush was net als in de regering van Clinton een verdeling tussen degenen die Iran wilden confronteren en zij die toenadering tot Iran wilden zoeken. De meeste voorstanders van toenadering werkten bij de CIA, in de olie- en landbouwsector en bij het ministerie van buitenlandse zaken (o.a. Powell, en eerder Albright) (Tarock, 2006: 88) Hun doel was het gedrag van Iran te matigen zodat de Amerikaanse belangen in de regio gewaarborgd zouden blijven. (Tarock, 2006: 88) De meeste voorstanders van een confrontatie zaten in het Congress en het Pentagon waaronder Cheney, Rumsfeld en Wolfowitz. Zij wilden het Iraanse regime omverwerpen, desnoods met militair ingrijpen. (Hunter, 2010: 59) De voorstanders hadden de meeste macht in de regering van Bush. In het onderstaande schema uit figuur 9 is door mij weergeven hoe de verdeling binnen de VS ten opzichte van het beleid van Iran er uitzag. 49
figuur 9 : Verdeeldheid in de VS
Toenadering Iran • CIA • Olie-industrie • Ministerie van buitenlandse zaken • Landbouw sector
Doel: • Matigen gedrag Iran • Belangen VS in de regio waarborgen
Verdeeldheid in de VS
Confrontatie Iran • Congress • Pentagon
Bron: Tarock, 2006: 88
Doel: • Het Iraanse regime omverwerpen • Bij falen direct militaire acties
De directe aanleiding van de VS om zich af te wenden van Iran was echter de Israëlische ontdekking van het schip ‘Karine A’ op 3 januari 2002. Het schip was volgeladen met Iraanse wapens en ogenschijnlijk op weg naar de Palestijnse autoriteiten. (Takeyh, 2009: 213) Er is nooit duidelijk geworden van wie dit schip afkomstig was. (Takeyh, 2009: 214; Ansari, 2006: 185; Hunter, 2010: 60) Door druk vanuit Israel en door de neoconservatieve regering van Bush, koos de VS voor een confronterende benadering van Iran. Iran, zo stelde Bush, ondermijnde het gezag van de VS in de regio. (Takeyh, 2009: 214) De werkelijke reden voor de ommezwaai van ‘samenwerking’ naar ‘bedreiging’ is niet helemaal te achterhalen. Verschillende wetenschappers benoemden de dreigementen die de VS naar Iran uitte ‘onzinnig’ en in strijd met de doelen van het eigen buitenlands beleid. (Poulson, 2009: 32) De regering van Bush sloot Midden-Oostenexperts buiten bij de ontwikkeling van buitenlands beleid, de regering bleek weinig kennis te hebben van Iran en het Midden-Oosten. (Poulson, 2009: 32) 50
De vijandige ‘State of the Union’ van president Bush in 2002 bracht de reformisten binnen Iran in een onmogelijke positie. Zij konden het toenaderingsbeleid tot de VS niet meer verdedigen voor het publiek. (Hunter, 2010: 61) De conservatieven en Opperleider Khamenei kregen op deze manier hun gelijk: De VS was de vijand. (Hunter, 2010: 61) Na de invasie van de VS in Irak in maart 2003, had de VS het gevoel het Midden-Oosten eindelijk onder controle te hebben met hun ‘dwingende democratisering’. (Takeyh, 2009: 218) Toen de VS Irak binnenviel veroordeelde Iran deze inval, maar de Iraanse bevolking was uitzinnig van vreugde door de uitschakeling van Saddam Hussein. Iran voelde zich niet alleen bedreigd door de snelle en succesvolle inval in Irak maar ook doordat Iran nu was omsingeld met Amerikaanse strijdkrachten. (Poulson, 2009: 32) President Khatami probeerde wederom toenadering te zoeken tot de VS en bood hulp aan in de Irak-oorlog. (Hunter, 2010: 62) De regering van Bush zat in de positie om te zeggen: ‘Wij praten niet met het kwaad.’ (Hunter, 2010: 61) President Bush werd in 2004 opnieuw tot president verkozen en in 2005 werd de conservatief Mahmoud Ahmadinejad president van Iran.
2.4
De nucleaire kwestie
In deze paragraaf wordt de ontwikkeling van de nucleaire ambitie van Iran besproken en de reactie van de VS op deze ontwikkelingen. Daarna staan de onderhandelingen centraal in de nucleaire kwestie die in 2003 begon. Tot slot wordt de rol van de VS bekeken in de mislukte onderhandelingen. 2.4.1 Wat vooraf ging Zoals eerder beschreven waren er vele kwesties tussen de VS en Iran die de relatie op een negatieve manier hebben beïnvloed. Een belangrijk onderdeel van het buitenlands beleid van de VS stond in verband met de nucleaire kwestie. Deze kwestie staat hedendaags nog steeds centraal in de relatie tussen de VS en Iran. Na de Islamitische revolutie probeerde de VS te voorkomen dat Iran toegang kreeg tot nucleaire wapens. Zij zagen (en zien) Iran als een bedreiging voor de veiligheid van de VS, Israël en het hele Midden Oosten. Iran heeft altijd beweerd dat het met nucleaire ontwikkelingen alleen civiele doelen na streefde, zoals het 51
opwekken van energie. In deze paragraaf wordt invloed van de nucleaire kwestie op het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran belicht. De nucleaire ambitie van Iran begon in 1957, Iran tekende een overeenkomst met de VS waarin werd vastgelegd dat zij samen onderzoek zouden doen naar vredig gebruik van nucleaire energie. (Hunter, 2010: 64) Iran tekende als een van de eerste staten het Non-proliferatie Verdrag (NPT), wat als doel had de nonproliferatie en ontwapening van kernwapens. In de jaren ‘70 wilde Iran kerncentrales ontwikkelen om elektriciteit te produceren. Olie en gas konden dan bewaard worden voor industriële doeleinden en voor de export. (Hunter, 2010: 64) In 1978 werd bij een Duits bedrijf het werk aan de eerste kerncentrales gestart, geen van deze nucleaire ontwikkelingen ten tijde van de Sjah werden door de VS of door de Europese staten als bedreiging gezien. (Hunter, 2010: 64) Dit veranderde door de Islamitische revolutie in Iran en het einde van de Koude Oorlog. Het nucleaire debat werd vanaf dat moment gedomineerd door veiligheidsoverwegingen van de VS. Het was echter geen geheim dat Iran een nucleair programma had. Er waren rond 1985 echter meer zorgen over de ontwikkeling van biologische en chemische wapens. (Ansari, 2006: 200) Nadat er geruchten kwamen dat Iran via Kazachstan nucleaire kernkoppen voor raketten had bemachtigd en dat rapporten stelden dat Iran hulp kreeg met zijn nucleaire programma van China, India, Brazilië en Pakistan, kwamen er meer zorgen. (Hunter, 2010: 65) De regering van Clinton wilde voorkomen dat Iran over nucleaire wapens zou beschikken en maakte dit een speerpunt van zijn beleid. In 1995 zette de VS Duitsland onder druk om de kerncentrale niet voltooien en daarom tekende Iran een akkoord met Rusland over de complete constructie van de kerncentrale in Bushehr. (Cirincione 2002: 257-60) De VS eiste ook van Rusland dat het zich terug zou trekken van dit project, de Russen gaven hier slechts gedeeltelijk gehoor aan. (Rakel, 2009: 217) In 2002 werd de nucleaire kwestie dominant in de relatie tussen de VS en Iran. De MEK (People's Mujahedin of Iran), een verbannen groep die het Iraanse regime bestreed, verklaarde in augustus van dat jaar dat Iran bouwde aan een nucleaire verrijkingsfaciliteit in Natanz en een zwaarwaterreactor in Arak. (El Kwawas, 2005: 22) De bouwwerkzaamheden overschreden de NPT niet, daarin was het zelfs toegestaan om uranium te verrijken. Hoewel Iran nog niet begonnen was met het verrijken van uranium, stelde het NPT wel dat wanneer Iran de bedoeling had uranium te verrijken, Iran de IAEA moest informeren en dit was niet het geval geweest. (El Khawas, 2005: 22) Ondanks het rapport lag de prioriteit van de VS niet direct bij de nucleaire kwestie in Iran, de regering van Bush zat in maart 2003 midden in de voorbereidingen voor de aanval op Irak. (El Khawas, 2005: 22) 52
2.4.2 De VS en de ‘onderhandelingen’ Toen in februari 2003 president Khatami de ontwikkelingen in Natanz en Arak officieel bevestigde en tevens het rapport van de IAEA naar buitenkwam waarin bevestigd werd dat Iran het NPT verdrag had overtreden, kwam de internationale gemeenschap in actie. (Tarock, 2006: 92) Er volgende een lang proces van onderhandelingen tussen Iran, de IAEA, Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland (de EU3) en de Russen. (Hunter, 2010: 65) De VS praatte niet direct met Iran, maar via de EU of de IAEA. In november 2003 publiceerde Teheran het ‘Additional Protocol’ dat zij hadden opgesteld met de ministers van buitenlandse zaken van Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland. Het protocol hield in de Iran het verrijken van uranium uitstelde en dat er nog verdere onderhandelingen zouden plaatsvinden. (Ansari, 2006: 206) In de ogen van de VS waren de onderhandelingen een soort theaterstuk, omdat er zonder de VS geen kans bestond om met Iran tot een oplossing te komen. Ansari duidt dit als volgt:
‘It was a showpiece event, intended to prove to the world that diplomacy and the methods of Old Europe could yield results.’ (Ansari, 2006: 205)
Volgens Ansari was de kern van het probleem het gebrek aan vertrouwen in de motieven van Iran. Daarbij had de VS ook weinig vertrouwen in de aanpak van de EU. De VS wachtte af. (Ansari, 2006: 205) In 2005 werd duidelijk dat het protocol niet geratificeerd werd door Iran. De VS concludeerde dat de poging van de EU om tot een oplossing te komen met Iran had gefaald. De VS eiste dat de kwestie doorverwezen werd naar de VNveiligheidsraad en beoogde hiermee toestemming te krijgen voor de ontmanteling van het nucleaire programma van Iran. (Hunter, 2010: 64). De nucleaire kwestie werd in 2005 doorverwezen en er volgde strengere, breed gedragen sancties om Iran onderdruk te zetten. Tot op heden is er echter geen oplossing gevonden met betrekking tot de nucleaire kwestie met Iran. 2.4.3 Het gefaalde beleid van de VS De Nobelprijs winnaar Mohamed ElBaradei, Director General van de IAEA van 1997 tot 2009, gaf in 2009 een interview aan de Washington Post. In dit interview kwam zijn mening over de gebeurtenissen in de nucleaire kwestie tussen Iran en de VS naar voren. (voor het hele interview zie de website van de IAEA: http://www.iaea.org/newscenter/transcripts/2009/wp010209.html) In dit interview 53
werden door ElBaradei vijf oorzaken gegeven voor het mislukken van de onderhandelingen met Iran. Ten eerste noemde ElBaradei de onverwerkte geschiedenis tussen Iran en de VS.
‘Regional security issues, particularly in the Middle East, will not move one iota until you sit around the table and discuss the grievances that have accumulated over the last 56 years between Iran and the international community - from 1953…to the hostage crisis in 1979. This is the past, but the present is fundamentally a competition of power in the Middle East between Iran, which has its own specific ideology, and the United States and some of Iran’s neighbors.’
Ten tweede noemde hij als kenmerk en als oorzaak van het mislukken van de nucleaire onderhandelingen het gebrek aan dialoog tussen de VS en Iran.
‘They cut the cooperation... when they were taken to the Security Council in 2005. That was a political decision... I have said for the past six years that the policy of building trust between the West (and the United States in particular) and Iran has failed completely. We haven’t moved one iota…….and this is not going to happen unless there is a direct dialogue.’
Ten derde benoemde ElBaradei het gebrek aan vertrouwen in de intenties van Iran.
‘The concern about Iran... is that if Iran were to develop [nuclear] technology, they’d walk out of the Nuclear Non-Proliferation Treaty, they’d develop highly enriched uranium and the weapon. These ifs are based on, "I don’t trust Iran’s future intentions."... Why isn’t the world worried about Japan, which has the full cycle of technology? Because there is trust that this country is not aiming to develop nuclear weapons...’
Ten vierde erkende ElBaradei de rol van Israël in het Amerikaanse beleid ten opzichte van Iran.
‘There have been a lot of offensive statements [to the Israeli-Palestinian conflict), frankly, on the part of Iran, although from what I understand, Iran wants a one-state solution - not, as reported in the media, that Israel should be wiped off the map. I’m not taking sides on that...’
Ten vijfde stelde hij dat de gematigden in Iran een rol moeten krijgen in het oplossen van de nucleaire kwestie.
‘We need to forget the past and say we have a problem on our hands. The Middle East is being radicalized. Iran is very popular in the Muslim world. You need to empower the moderates and find a solution. Iran could be a very positive element in security in the Middle East.’
54
In het kort geeft ElBaradei weer dat de trauma’s uit het verleden, het gebrek aan dialoog, de rol van Israël, het gebrek aan vertrouwen en de complexe situatie in Iran redenen zijn voor het voortdurende nucleaire conflict. Dit zijn de elementen die volgens hem een diplomatieke oplossing blokkeren. Er valt te betwisten of een sanctiebeleid in combinatie met de dreiging van een militaire aanval Iran zal weerhouden massavernietigingswapens te ontwikkelen. In het verleden is dit niet aangetoond. Een voorbeeld hiervan is Pakistan, waar net als in Iran, het nationalisme aan de ontwikkeling van massavernietigingswapens werd gekoppeld. Pakistan werd een nucleaire macht ondanks de weerstand en sancties van de internationale gemeenschap. (Takeyh, 2006: 159) Aan de andere kant hadden Brazilië, Argentinië en Oekraïne ook nucleaire ambities, maar deze staten trokken zich uiteindelijk terug. (Takeyh, 2009: 158) In deze staten werd de nucleaire ambitie getemperd door het wegnemen van externe bedreigingen en het stimuleren van de economie. (Takeyh, 2006: 158) De internationale gemeenschap zou naast sancties verschillende middelen moeten inzetten om de nucleaire kwestie op te lossen. Er zou in ieder geval iets tegenover moeten staan als Iran de nucleaire ontwikkelingen staakt en dat is nu niet in voldoende mate het geval. (Takeyh, 2006: 158)
2.5
Analyse en conclusie hoofdstuk 2
2.5.1 Samenvatting van het beleid voor en na 11 september 2001 In dit hoofdstuk is het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran bekeken. Voor 11 september 2001 werd door de VS in de tweede regeerperiode van president Clinton (1996 tot 2001) een streng sanctie beleid gevoerd ten opzichte van Iran. De regering van Clinton wilde Iran beletten om te investeren in terrorisme en massavernietigingswapens. Hiermee wilde de regering van president Clinton het Iraanse regime dwingen tot gedragsverandering. Om het sanctiebeleid effectiever te maken zette president Clinton druk op de EU en andere staten om het sanctiebeleid van de VS te volgen. Na 11 september 2001 was te zien dat de neoconservatieve regering van president Bush kort na de aanslagen de hulp van Iran in de strijd tegen de Taliban accepteerde. Daarna keerde het beleid van de VS terug naar het beleid van voor 11 september, maar veranderde de benadering van Iran. De regering van Bush legde de nadruk op het omverwerpen van het Iraanse regime, desnoods met militaire middelen. Daarbij zette de VS de EU en andere staten onder druk de VS te volgen in 55
de strijd tegen het terrorisme waar de VS Iran als onderdeel van zag. Vanaf 2002, toen de nucleaire kwestie op de voorgrond trad week de VS niet van deze confronterende benadering ten opzichte van Iran af. Om de verschillen in het beleid van de VS in de periode voor en na 11 september 2001 te doorgronden, wordt het beleid van de VS met behulp van de kritische geopolitieke theorie als een complex geheel benaderd. Dit wordt bewerkstelligd door middel van de methode van Rakel waarin het buitenlands beleid van de VS wordt geanalyseerd door de volgende factoren uiteen te zetten: De geopolitieke visie, de geografische inbeelding, economische en politieke belangen en de geopolitieke cultuur. Ook wordt de invloed van andere staten op het buitenlands beleid van de VS bekeken. Er wordt in dit hoofdstuk antwoord gegeven op de volgende deelvragen: Hoe hebben de verschillende factoren het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran beïnvloed in de periode voor en na 11 september 2001?
Welke invloed hadden de EU en Iran op het buitenlands beleid van de VS in de periode voor en na 11 september?
Als er inzicht verkregen is in hoe de verschillende factoren invloed uit oefenen op het buitenlands beleid van de VS en de EU ten opzichte van Iran, zal dit leiden naar het antwoord op de hoofdvraag:
‘Op welke manier verschilt het buitenlands beleid van de Verenigde Staten ten opzichte van Iran met het buitenlands beleid van de Europese Unie ten opzichte van Iran in de periode voor en na 11 september 2001 en hoe kunnen deze verschillen worden verklaard aan de hand van de kritische geopolitieke theorie?’
2.5.2 De verschillen aan de hand van de factoren De geopolitieke visie van de VS wordt gekenmerkt door een sterke afzetting van de ‘zelf’ tegen de ‘ander’. De missie van de VS in de wereld kan gezien worden als het wereldwijd verspreiden van democratie, vrede en vrijheid. De afzetting van de ‘zelf’ als de VS die staat voor vrijheid democratie en vrede tegen de ‘ander’ Iran als ’fundamentalisten in een schurkenstaat’ kenmerkt de geopolitieke visie. De geopolitieke visie ten opzichte van Iran is tot stand gekomen door de Islamitische revolutie die de Amerikaanse machtsbasis in Iran verdreef en de gijzeling van het Amerikaanse ambassade personeel in 1979. Via de Amerikaanse media werd duidelijk dat Iraniërs de VS zagen als een ‘groot kwaad’ en dat het nieuwe regime 56
niet bereid was de gegijzelden vrij te laten. De bevolking en de regering in de VS voelden zich hierdoor machteloos. De Iran- Contra affaire, 7 jaar later, maakte duidelijk dat de bevolking in de VS naar aanleiding van het gijzelingsdrama een homogeen beeld had ontwikkeld van Iran. In dit beeld bestond de gematigde Iraniër niet. Toen president Khatami in 1997 aan de macht kwam en voor politieke hervormingen in Iran pleitte en daarbij toenadering zocht tot de VS, kon dit verankerde beeld van Iran als een verklaring worden gezien voor het uitblijven van een directe reactie van de regering van president Clinton. Volgens de VS lag de macht in Iran bij de fundamentalisten en ‘de schurken’. Het gaf aan dat de VS de macht van de reformistische democratisch gekozen president Khatami in Iran niet erkende. Later reageerde de VS wel op de toenadering van Khatami door middel van de toespraken van Clinton en Albright, dit leidde echter niet tot veranderingen in het Amerikaanse beleid. De geopolitieke cultuur in het buitenlands beleid van de VS zoals in hoofdstuk 1 uiteengezet is, wordt door drie elementen gekenmerkt: Het universeel maken van Amerikaanse normen en waarden, het uit de context halen van buitenlands beleid en geopolitieke en geografische onwetendheid. De geopolitieke traditie waaruit president Clinton beleid voerde werd gekenmerkt door het promoten van de Amerikaanse economie in de wereld. Het sanctiebeleid ten opzichte van Iran was een economisch middel met politieke doelen. De Islamitische revolutie en de stichting van de Islamitische Republiek druiste in tegen de universele normen en waarden van de VS. Dat de VS zelf een onderdeel was van de oorzaken van de Islamitische revolutie en de Iraanse woede ten opzichte van Amerika werd tot de toespraak van Clinton en Albright niet toegegeven of begrepen. Met die toespraken en daarin de erkenning van fouten die de VS had gemaakt bij de afzetting van president Mosaddeq en in de Iran-Irak oorlog, liet de regering van president Clinton enige geografische en geopolitieke kennis zien. Door de Iran-Contra-affaire was er echter een gebrek aan durf ontstaan bij Amerikaanse beleidsmakers om vernieuwd beleid te ontwikkelen ten opzichte van Iran. Het sanctiebeleid bleef, mede daarom, ongewijzigd. De economische belangen leken het buitenlands beleid van Clinton niet te beïnvloeden. De sancties en het verbod om te investeren in Iran beschadigden de Amerikaanse economie vooral omdat andere staten wel economische relaties met Iran aangingen. Aan de andere kant domineerde de VS de golfregio en was daarom voor de import van olie niet afhankelijk van Iran. Het politieke belang van het beleid van Clinton leek te liggen bij het belang van het slagen van het vredesproces tussen Israël en het Midden-Oosten. De eisen die aan Iran gesteld werden om de sancties van de VS op te heffen, waren verbonden aan de (veiligheids-) belangen van Israël. Toen president Bush aan de macht kwam zette hij zich af tegen zijn democratische voorganger Clinton. De neoconservatieve regering werd beïnvloed door een andere geopolitieke traditie. De neoconservatieven werden beïnvloed door 57
de ‘Jacksoniaanse traditie’ waarin gesteld wordt dat de ontwikkeling van militaire macht in een staat essentieel is. Het voeren van preventieve oorlogen wordt in deze traditie niet geschuwd. Het voeren van de preventieve oorlog in Irak kan op deze manier verklaard worden. Snel na de aanslagen was duidelijk geworden dat de Taliban en Al Qaeda verantwoordelijk waren. De VS sloeg onmiddellijk terug en startte de oorlog tegen de Taliban in Afghanistan. Iran was op dat moment geen onderdeel van de geopolitieke visie waarin de VS zich afzette tegen ‘terroristen’. Dit kan gezien worden als een verklaring voor de korte samenwerking tussen de VS en Iran. Met druk vanuit Israël en de samenstelling van de Amerikaanse neoconservatieve regering werd Iran drie maanden na de aanslagen, toch een onderdeel van de ‘ander’. Alle Iraniërs, hoewel niet betrokken bij de aanslagen in Amerika werden ‘terroristen’ waar tegen gestreden moest worden in de oorlog tegen het terrorisme. De geopolitieke visie ten opzicht van Iran was nu weer vergelijkbaar met de geopolitieke visie van voor de aanslagen. De geografische inbeelding waarin de VS zichzelf zag als een ‘sphere of it’s own’ veranderde door de aanslagen. Het maakte de aanslagen nog angstaanjagender voor de Amerikanen omdat zij de inbeelding hadden dat Amerika onaanraakbaar was. Deze veranderde inbeelding geeft uitleg aan de confronterende benadering van regering van Bush ten opzichte van Iran. De regering van Bush moest wel met kracht reageren om de angst in Amerika te dempen. De geopolitieke cultuur werd na 11 september dus beïnvloed door twee andere factoren dan voor 11 september, de ‘Jacksoniaanse traditie’ en de ‘bedreigde’ geografische inbeelding. De invloed hiervan op de geopolitieke cultuur kwam tot uiting toen de regering van Bush de ondersteuning van Iran aan Hezbollah en Hamas uit de context nam en dit in hetzelfde hokje plaatste als het terrorisme van Al Qaeda en de Taliban. Iran behoorde nu samen met Irak en Noord-Korea tot de ‘as van het kwaad’. De regering van Bush bezat weinig kennis over Iran en het MiddenOosten en deed ook geen inspanningen om deze kennis te vergaren. Het past bij een aanpak die beïnvloed werd vanuit het realisme, hierin stonden de bedoelingen van een staat vast. Voor de regering van Bush stond de bedoeling van Iran ook vast: ‘Kwaadaardig’. Daarnaast legde de VS zijn eigen normen en waarden op aan andere staten door te stellen dat iedere democratische staat actief zou moeten vechten tegen het ‘terrorisme’, dus ook tegen ‘terrorisme’ dat niet verantwoordelijk was voor de aanslagen in Amerika. Een voorbeeld hiervan was de oorlog in Irak en de dreigende oorlog met Iran. Hierdoor werd duidelijk dat in de ogen van de VS, de Amerikaanse waarden en normen golden als universele waarden en normen.
58
2.5.2 De invloed van externe factoren Naast de factoren die van binnen het buitenlands beleid van de VS duidelijk maken wordt het buitenlands beleid ook beïnvloed door externe factoren. In deze scriptie wordt gekeken naar de invloed van Iran en de EU op het buitenlands beleid van de VS. De geopolitieke visies in Iran ten opzichte van de VS waren verdeeld. De Opperleider en de conservatieven, ofwel degenen met de machtigste posities in Iran, bleven zeer wantrouwig ten opzichte van de VS. De toenaderingspoging van president Khatami werd verzwakt door de conservatieven en leidde niet tot veranderingen in het Amerikaanse beleid. Het leidde wel naar de toespraken van Clinton en Albright wat de relatie enigszins versoepelde. Na 11 september 2001 probeerde Iran de VS te benaderen en hulp te bieden in de oorlog tegen het terrorisme. Het beleid van de VS werd hierdoor niet beïnvloed, de VS keerde zich in de oorlog tegen het terrorisme ook tegen Iran. De kritische geopolitieke theorie legt de invloed van staten op elkaar uit met behulp van het concept machtsprojectie. De mislukte pogingen de economie in Iran te moderniseren en daardoor aansluiting te vinden bij de wereldeconomie zorgde ervoor dat Iran weinig machtprojectie op het beleid van de VS kon uitoefenen. Daarvoor kunnen interne redenen worden aangewezen maar dit werd ook veroorzaakt door het strenge sanctiebeleid van de VS na 1979. Iran heeft zich hierdoor minder sterk ontwikkeld en kan weinig machtsprojectie uitoefenen op andere staten. Het is ook niet aantoonbaar dat de EU enige invloed heeft gehad op het buitenlands beleid van de VS. De EU versterkte de samenwerking met Iran en president Khatami en verzette zich tegen de sancties van de VS, maar het beleid van de VS bleef onveranderd. Na 11 september wilde de EU laten zien dat het een bondgenoot van de VS was. De regering van Bush zette zich echter af tegen de ‘normatieve macht’ van de EU. In de nucleaire kwestie wilde de EU een, door de VS gewenste, doorverwijzing naar de VN Veiligheidsraad voorkomen. Nadat de EU/EU3 drie jaar had onderhandeld met Iran, werd de kwestie uiteindelijk alsnog doorverwezen. De machtprojectie van de EU op het beleid van de VS was gering. De machtprojectie die de EU als economische en politieke entiteit heeft, is in vergelijking met de VS minder groot.
59
60
Hoofdstuk 3: Het buitenlands beleid van de EU ten opzichte van Iran
In hoofdstuk 3 wordt het buitenlands beleid van de Europese Unie ten opzichte van Iran in kaart gebracht. Ten eerste wordt de geschiedenis van het gevoerde buitenlands beleid ten opzichte van Iran beschreven. Daarna wordt besproken hoe het buitenlands beleid van de EU zich ontwikkelde toen president Khatami in 1997 aan de macht kwam in Iran. Dan wordt het buitenlands beleid na de aanslagen van 11 september 2001 beschreven. Tot slot wordt de nucleaire kwestie uiteen gezet, deze kwestie domineerde het EU beleid vanaf 2003 en domineert vandaag de dag de ontwikkeling van het beleid van de EU ten opzichte van Iran nog steeds.
3.1
De geschiedenis van het EU beleid ten opzichte van Iran
3.1.1 Voor en na de Iraanse revolutie Europese staten hadden weinig interesse in Iran als kolonie, Groot-Brittannië koloniseerde Iran om de macht van Rusland in te perken. Het Britse en Europese beleid was erop gericht Iran onderontwikkeld te houden. Op deze manier bleven de mogelijkheden en talenten van Iran, die in het verleden aanwezig waren, onbenut. (Hunter, 2010: 79) Reza Shah Pahlavi (1921-1941) had in de jaren ’30 sterke politieke en economische banden met Nazie Duitsland en na de Duitse invasie van 61
Rusland in 1941, bezetten Groot Brittannië en Rusland Iran en dwongen zij de Sjah tot aftreden. (Rakel, 2009: 202) Na de Tweede Wereldoorlog was Iran verwoest en heerste er honger, dit terwijl er olie was. De olie werd gecontroleerd door de ‘Anglo-Iranian Oil Company’ (AIOC), die in 1950 200 miljoen pond winst maakte, waarvan er 16 miljoen pond naar Iran ging. Iran kwam hiertegen in verzet. (Takeyh, 2006: 86) Maar ook GrootBrittannië was uitgeput en hun wereldoverheersing was ten einde. (Ryan, 2003: 5961) Groot-Brittannië kreeg hulp van de VS in het omverwerpen van president Mosaddeq in 1953. Zoals al eerder beschreven in hoofdstuk 2 zorgden de VS en Groot-Brittannië ervoor dat de zoon van de afgezette Sjah, Mohammed Reza Shah, een bondgenoot werd zodat Iran hun belangen in de olie- industrie kon dienen. In de jaren ’70 breidde de Sjah ook de relaties met West-Europese landen en de SovjetUnie uit. (Rakel, 2009: 202) De Europese staten (met uitzondering van Groot-Brittannië) hadden geen militaire en politieke betrokkenheid in Iran gehad voor de Islamitische revolutie. De Islamitische revolutie werd niet als een verlies voor het Westen gezien, zoals in de VS. Het beleid van Europa ten opzichte van Iran had ook niet de boodschap: ‘Alles of niets.’ (Rakel, 2009: 204) Toch ontstonden er spanningen door de antiwesterse houding van Opperleider Khomeini. De leus van de nieuwe machthebbers in Iran werd: ‘Neither the East nor the West.’ Toch leek de Iraanse houding meer antiwesters, omdat Khomeini een bedreiging zag in de aantrekkingskracht die het Westen op het Iraanse volk had. (Hunter, 2010: 81) De realiteit was dat Iran na de gijzeling van de Amerikanen, de Europese staten nodig had om de economische relaties die het met de VS had, te vervangen. (Hunter, 2010: 81) Iran zocht na de revolutie een exportmarkt voor zijn olie en een importmarkt voor industriële- en landbouwproducten, zeker tijdens de oorlog met Irak. Na de bevrijding van de Amerikaanse gijzelaars, hieven Japan en de Europese staten de sancties op, dit in tegenstelling tot de VS. De Europese staten vonden de sancties niet effectief, omdat de Sovjet Unie en Japan deze ook niet steunden. (Rakel, 2009: 204) Voor de Europese staten betekende dit wel dat zij moesten omgaan met verschillende Europese benaderingen van Iran en van de Iran-Irak oorlog. Daarbij moesten zij ook omgaan met de spanningen in de relatie tussen Iran en de VS en de terroristische activiteiten van Iran in Europa en het Midden-Oosten. (Hunter, 2010: 81) Omdat Europa uit verschillende staten bestaat en deze staten invloed hebben gehad op het EU beleid ten opzichte van Iran is in tabel 3 door mij uiteengezet welke Europese staat welke relatie met Iran had in de eerste tien jaar na de revolutie.
62
tabel 3
: EU beleid ten opzichte van Iran
Europese staat: Italië Finland, Denemarken, Spanje, Ierland en Zweden Duitsland Frankrijk
Groot-Brittannië
Ontwikkelingen na de revolutie: Italië nam een gebalanceerde positie in tijdens de Iran-Irak oorlog, Minder machtige Europese landen, sommige nog geen EU lid.
Relatie na de revolutie: Relaties breidde zich uit.
Iran en Duitsland deelden geen slecht verleden. Duitsland was neutraal in Iran-Irak oorlog. Khomeini verbleef in Frankrijk tijdens het bewind van de Sjah. Frankrijk steunde Irak in de IranIrak oorlog. Terroristische incidenten in Frankrijk bemoeilijkte de relatie. Britse steun voor VS beleid ten opzichte van Iran. Iraanse oppositie groepen in GrootBrittannië, die o.a. de Iraanse ambassade in Londen in beslag namen.
Goede relaties, in 1987 was het Duitse aandeel in de Iraanse markt 20 procent
Voornamelijk economische banden, totale handel was beperkt.
Beschadigde relatie. Tijdens Iran-Irak oorlog wel behoud van de handelsrelatie. (Rakel, 2008: 206)
Gespannen relatie. Slechte herinneringen aan Brits beleid in Iran Tijdens Iran-Irak Oorlog wel behoud van de handelsrelatie. (Rakel, 2008: 206)
Bron: Hunter, 2010, Iran’s Foreign Policy in the Post-Soviet Era; The pattern of Iranian-European relations: 81-82
In 1988 sprak Khomeini een fatwa uit over de schrijver Salmon Rushdie. De relaties tussen de Europese staten en Iran leden hieronder, de EU verdedigde de vrijheid van meningsuiting en de Europese liberale democratische waarden. (Hunter, 2010: 82) 3.1.2 Na de Koude oorlog: De Kritische dialoog Na 1989 veranderde de relatie tussen de Europese staten en Iran door de dood van Khomeini, de nieuwe president Rafsanjani en het einde van de Iran-Irak oorlog. (Moshaver, 2003: 289). Daarbij werd de Europese Unie opgericht. Na de eerste golfoorlog (1990) werd Irak in plaats van Iran door de internationale en regionale gemeenschap gezien als de grootste dreiging in het Midden-Oosten. Dit betekende dat president Rafsanjani de kans kreeg de relaties met het MiddenOosten en de Europese staten te verbeteren. Rafsanjani had als hoofddoel de Iraanse economie te ontwikkelen. (Moshaver, 2003: 289) De EU stond open voor de 63
toenadering die Rafsanjani zocht en er volgden bezoeken van de ministers van buitenlandse zaken uit Duitsland en Frankrijk. (Sabet-Saeide, 2008: 58) Echter bleven de moord in 1991 in Parijs op de minister president onder de laatste sjah, Shapour Bakhtiar, de Rushdie affaire en de moorden in 1992 in Berlijn op de Koerdische oppositieleiders (beter bekent als het Mykonos incident) betere relaties in de weg staan. (Sabet-Saeide, 2008: 58) Toch werd vanuit de EU in 1992 een ‘kritische dialoog’ met Iran opgezet. De politieke en economische reden hiervoor waren: (Moshaver, 2003: 293) • • •
• •
Iran was een belangrijke bron van olie en gas. Iran had strategisch een belangrijke ligging. Iran had met 60 miljoen inwoners belangrijke handels- en investeringsmogelijkheden. Iran was de enige markt in de regio die niet werd gedomineerd door de VS. De EU had Iran nodig Europese gegijzelden te bevrijden en de aanslagen op Europees grondgebied aan te pakken.
De kritische dialoog had als hoofddoel om mensenrechten in Iran te verbeteren en de EU hoopte dit te bereiken door de versterking van de relatie met de gematigden in Iran. (Rakel, 2009: 224) De EU wilde door middel van dit beleid Iran motiveren het radicalisme te matigen. (Moshaver, 2003: 294) De fatwa tegen Rushdie, de Iraanse benadering van het Arabisch-Israëlisch vredesproces en het ontwikkelen van massavernietigingswapens werden ook betrokken bij de dialoog, maar deze zaken werden niet gezien als breekpunten. (Moshaver, 2003: 294) De doelen van de EU waren dus gelijk aan de doelen van de regering van president Clinton, maar de middelen die de EU gebruikte om deze doelen te bereiken waren geen sancties maar toenadering door handel en dialoog. (Sabet-Saeide, 2008: 59) Het EU-beleid ten opzichte van Iran bleef ook na de tweede ronde van de ILSA sancties in 1996 door de VS overeind. De EU verzette zich tegen het verbod dat de VS oplegde aan bedrijven om te investeren in Iraanse olie en gas. In de onderstaande reacties werd duidelijk dat de EU zich distantieerde van het sanctiebeleid van de VS. De reactie van de Franse premier was als volgt: ‘No one accepts the idea that the Americans can make laws that apply to a global scale…’
En:
‘American laws apply in US, not in France.’ (The Guardian Weekly 11 august 1996, in Rakel, 2009: 225)
64
En Sir Leon Britain, toenmalig hoofd van het EU-handelsbeleid stelde:
‘The Americans are entitled to disagree with us (on trading with Iran). What they are not entitled to do is impose (on us) their will.’ (Rakel, 2009: 225)
De EU had zich in de jaren ’90 uitgebreid en verdiepte zich in politieke samenwerking. De EU had de ambitie een steeds sterkere politieke en economische actor in de wereld te worden. De EU en de VS hadden in deze periode meer handelsconflicten naast de spanningen rondom Iran. Tevens zette de EU zich af tegen de doodstraf en andere mensenrechtenkwesties in de VS. (zie o.a. Brimmer, 2002, Hazelset, 2004, Bodansky 2003) In 1997 werd de ‘kritische dialoog’ echter uitgesteld door de uitspraak van de rechter in de Mykonoszaak in Duitsland. Verscheidene Iraanse ambtenaren, waaronder president Rafsanjani, werden verantwoordelijk gehouden voor de moorden op de Koerdische leiders. (Rakel, 2009: 208) De Mykonoszaak veroorzaakte een verstoring in de relatie met Iran, het bracht het fundament van de kritische dialoog echter niet in twijfel. (Rakel, 2009: 208) De EU bleef de dialoog verkiezen boven sancties om invloed uit te oefenen op het Iraanse regime. De Duitse minister van buitenlandse zaken Klaus Klinkel onderstreepte dit in 1997 in Washington, hij stelde:
‘We believe that you need to talk to people if you are to influence Iran, you need to talk to them on the points where there is disagreement’ (geciteerd in The Associated Press 5 november 1999, in Rakel 2008: 209)
De kritische dialoog heeft uiteindelijk niet bijgedragen aan de verbetering van mensenrechten in Iran maar ondanks de spanningen in de EU-Iran relatie werden de economische banden wel verder ontwikkeld. In 1995 was de EU met 40 procent van de totale Iraanse import de belangrijkste handelspartner van Iran. Van de Iraanse export ging 36 procent naar de EU, waarvan 3 kwart olie. Daarnaast had Iran in 2001 een schuld van 10 miljard bij de EU. (Rakel 2009: 211)
3.2
De EU en Iran voor 11 september
3.2.1 President Khatami en de ‘veelomvattende dialoog’ De nieuw gekozen reformistische president Khatami gaf de EU nieuwe hoop op een verbetering in de relatie met Iran. Khatami won de verkiezingen omdat hij 65
was gefocust op politieke en sociale hervormingen in Iran en de bevolking van Iran ondersteunde dit. (Chubin 2002: 18) Daarbij zocht Khatami toenadering tot het Westen en het Midden- Oosten en lanceerde hij zijn buitenlands beleid ‘Détente’, met als kernpunten: Waardigheid, wijsheid en verstandigheid. (Sabet-Saeidi, 2008: 61) De houding van conservatieve critici en Opperleider Khamenei ten opzichte van de relatie met de EU bleef sceptisch. Khamenei stelde dat er vele staten waren die goederen wilde verkopen in Iran, Iran had Europa niet nodig. (Rakel, 2009: 211) Toch liet Khamenei Khatami verzoening zoeken met Saoedi-Arabië en kreeg Khatami de kans de relatie met de EU te normaliseren. (Takeyh, 2009: 202) Iran kon het zich niet veroorloven om de VS én de EU van zich af te wenden. Voor Khatami leken democratie in Iran en vrede met de internationale gemeenschap ‘two sides of the same coin’ (Ramazani, 1998) De toon waarop Iran de internationale gemeenschap benaderde, veranderde en Khatami zocht toenadering tot de VS in het al eerder besproken CNN-interview. Khatami had internationale relaties nodig om Iran van kapitaal, technologie en wetenschap te voorzien. Khatami loste de Rushdie affaire op door een belofte te maken Rushdie niet te laten vermoorden (de fatwa zelf kon Khatami niet ongedaan maken). (Hunter, 2008: 86) Ook keerden de ambassadeurs uit de EU na 6 maanden terug in Iran (m.u.v. de Duitse en Britse ambassadeurs). (Rieck 2000: 133-138). Vanuit de EU werd positief gereageerd op de verkiezing van Khatami in Iran, maar er bleven verschillende benaderingen binnen de EU. In de door mij opgestelde tabel 4 komt dit naar voren. tabel 4
: Discussie benadering Iran door de EU lidstaten
Europese staat Italië en Frankrijk Duitsland en Nederland Groot-Brittannië
Bron: Rakel, 2009: 226
Benadering Iran met Khatami Snelle normalisatie relatie. Voorzichtige benadering: Relatie koppelen aan mensenrechten in Iran. Voorzichtige benadering: Relatie koppelen aan mensenrechten, de proliferatie van WMD en terrorisme.
Vanuit de discussie over de benadering van Iran werd in 1998 de ‘veelomvattende dialoog’ (comprehensive dialogue) opgezet. Deze dialoog had als doel de positie van de reformisten in Iran te versterken door de ontwikkeling van economische relaties en zou worden gevoerd door ambtenaren, wetenschappers en experts. (Rakel, 2009:226) Het verschil met de kritische dialoog was dat er meer kwesties besproken werden, niet alleen mensenrechten, maar ook de proliferatie 66
van massavernietigingswapens, terrorisme, Irak en het vredesproces. (Rakel, 2009: 226) Er vonden verschillende ontmoetingen plaats tussen ministers en hoge ambtenaren uit Iran met Italië, Oostenrijk en Spanje. Zelfs de diplomatieke band met Groot-Brittannië werd verbeterd toen de Iraanse minister van Buitenlandse zaken Kamal Kharazi en de Britse staatssecretaris van buitenlandse zaken Robin Cook elkaar in 1998 ontmoetten. (Hunter, 2010: 87) In 1999 bezocht Khatami Italië en Frankrijk, de eerste Westerse staten die een Iraanse president bezocht na de Islamitische revolutie. Beide EU staten hadden een stabiele relatie met Iran en waren van economisch belang, mede door de contracten van het Italiaanse ENI en het Franse ELF in de olie-industrie van Iran. (Sabet-Saeidi, 2008: 64) Khatami verwierf investeringen en leningen in de EU voornamelijk via Franse, Italiaanse en Duitse investeerders. De EU ambtenaren bespraken verschillende kwesties met Khatami waaronder de mensenrechten in Iran, zoals de doodstraf van twee Iraanse studenten. (Sabet-Saeidi, 2008: 64) Binnen de ‘veelomvattende dialoog’ werden verschillende werkgroepen opgericht om de samenwerking in verschillende sectoren beter te coördineren. (Rakel, 2008: 226) Er werden werkgroepen opgericht waarin experts op verschillende gebieden spraken over: • • • • •
Het Iran-EU energiebeleid (1998) Iran-EU handel en investeringen (vanaf 1997) Mensenrechten (2002) Vluchtelingen Drugshandel
Khatami’s publieke diplomatiek was een groot succes in de EU lidstaten. De overwinning van de reformisten in het parlement (2000) en de herverkiezing van Khatami als president (2001) moedigde de EU aan de relatie te verstevigen. (Posch, 2006: 100) In mei 2001 verzocht de Europese Raad de Europese Commissie een raamwerk te maken voor een handels- en samenwerkingovereenkomst met Iran. (Rakel, 2009: 234) Op 11 september 2001 werden de aanslagen in New York gepleegd maar de onderhandelingen werden voortgezet.
67
3.3
De EU en Iran na 11 september
3.3.1 De voortzetting van de handelsovereenkomst De Europese Commissie kreeg een mandaat van de Europese raad voor een handels- en samenwerkingovereenkomst met Iran in juni 2002. Er ontstonden twee groepen binnen de EU. De groep die voorstander was van een handels- en samenwerkingsovereenkomst dat goedgekeurd moest worden door het EUparlement. En een groep die de bevoegdheden van de nationale parlementen wilde behouden met een koppeling van politieke kwesties aan de overeenkomst. In de onderstaande tabel wordt duidelijk hoe deze verdeling in de EU eruit zag. tabel 5
: Verdeling van de groepen
EU handelsverdrag
Frankrijk, Spanje, België, Italië, Griekenland, Oostenrijk, Finland, Zweden en Ierland. Bron: Rakel, 2009: 235)
Macht nationale parlementen en koppeling aan politieke kwesties. Duitsland, Groot-Brittannië, Portugal, Luxemburg en Nederland .
Economisch gewin leek niet de enige factor voor deze keuze omdat zowel Italië, Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië grote handelspartners van Iran waren. (Rakel, 2009: 235) De interne ontwikkelingen speelden ook een rol in de positie die de lidstaten innamen ten opzichte van het handels- en samenwerkingverdrag met Iran. (Rakel, 2009: 235) In de EU rees de vraag hoe het gezamenlijke buitenlands beleid eruit moest gaan zien. De lidstaten kozen uiteindelijk voor het behouden van de invloed van de nationale staten op het Europese buitenlands beleid. Voor Iran betekende dit dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst goedgekeurd moest worden door de nationale parlementen en dat deze gekoppeld werd aan politieke kwesties zoals terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens. Deze keuze werd ook gesteund door de VS. (Calabrese, 2004: 5) Op 12 december 2002 werden de eerste onderhandelingen gestart, maar in juli 2003 werden deze gestaakt door het onthulde Iraanse nucleaire programma. (Rakel, 2008: 236) 68
3.3.2 De oorlog tegen het terrorisme Onmiddellijk na de aanslagen van 11 september reageerde de EU emotioneel en stelde zich solidair op ten opzichte van de VS. De intieme connecties die de VS had met de samenleving in Europa maakte de aanval op de VS voor de Europeanen als een aanval op ‘het Westen’. Op 12 september hadden de NAVO leden Artikel 5 in werking gesteld en verklaarde de EU hun volledige medewerking aan de VS. (Hill, 2004: 145) De oorlog in Afghanistan werd een succes voor de VS en voor de EU. Er ontstond een ‘werkverdeling’ tussen de EU en de VS tijdens de oorlog, waarin de VS en Groot-Brittannië met militaire macht vochten en de EU hen ondersteunde en zich richtte op de wederopbouw.(Hill, 2004: 149) Als reactie op de National Security Strategy (NSS, 2002) van de VS stelde de EU hun eerste ‘European Security Strategy’ (ESS, 2003) op. (Berenskoetter, 2005: 72) In lijn met de ESS werd ook de eerste non-proliferatiestrategie (2003) van de EU ontwikkeld. Hiermee wilde de EU zich als een serieuze mondiale actor profileren en daarbij toonde de EU zich een trouwe bondgenoot van de VS in de oorlog tegen het terrorisme. (Berenskoetter, 2005: 72) Ook was de ESS een aanzet voor de verdere ontwikkeling van de ‘Common Foreign Security Policy’ (CFSP). De EU richtte zich met de ESS op dezelfde veiligheidskwesties als de VS. Namelijk op massavernietigingswapens, terrorisme en gefaalde staten. (Berenskoetter, 2005: 72) Er waren wel een aantal verschillen. In de NSS kwam naar voren dat ‘schurkenstaten’ bestreden moesten worden. (Berenskoetter, 2005: 77-82) Een schurkenstaat werd gekenmerkt door zijn steun aan terrorisme, ofwel immoreel gedrag dat voornamelijk geworteld zat in Islamitische gemeenschappen. (Berenskoetter, 2005: 77-82) De VS pleitte voor de inzet van militaire middelen om de regimes in deze schurkenstaten aan te pakken. De VS bedreigde expliciet de ‘as van het kwaad’: Irak, Iran en Noord-Korea. De EU omschreef ‘schurkenstaten’ als ‘gefaalde staten’, dit waren staten waarin structuur ontbrak. De EU pleitte voor de inzet van politieke en diplomatieke middelen om de oorzaken van terrorisme in deze ‘gefaalde staten’ te bestrijden en de EU sprak zich uit tegen militaire acties ten opzichte van Iran. (Rakel, 2009: 247) Iran werd door zowel de EU als door de VS als een bedreiging van de veiligheid gezien. Dit werd veroorzaakt door de Iraanse ambitie om massavernietigingswapens te ontwikkelen. (Rakel, 2009: 249) In de nonproliferatiestrategie van de EU lag de nadruk op conflictpreventie. Dit betekende dat de EU pleitte voor een multilaterale diplomatieke benadering van Iran, met als doel de redenen om massavernietigingswapens te ontwikkelen, weg te nemen. (Rakel, 2009: 239) Er kon alleen geweld gebruikt worden met een VN-mandaat en binnen de internationale wetgeving. Deze richtlijn sloot aan bij de algemene aanpak die de EU in de ESS uiteengezet had ten opzichte van ‘gefaalde staten’. 69
De Irak-oorlog bracht verdeeldheid binnen de drie grootste lidstaten van de EU. Duitsland en Frankrijk waren tegen de oorlog en Groot-Brittannië was voor de oorlog. Met de hulp van Groot-Brittannië begon de VS een propaganda offensief voor een preventieve aanval op Irak. De EU had noch de middelen, noch de wil achter een dure campagne te staan om de vermeende sponsor van terrorisme, Irak, aan te vallen. (Hill, 2004: 152) De VS wist dit en George W. Bush wreef dit de EU in tijdens zijn State of the Union (2002). Bush stelde: ‘But some governments will be timid in the face of terror. And make no mistake about it: If they do not act, America will.’
De analist Robert Kagan volgde snel met een vernietigend stuk (Power and Weakness, 2002) over de rolverdeling tussen de VS en de EU, waarin hij stelde dat de VS het eten kookt en de EU de afwas doet. (2002: 8) De EU kon zich echter geen verwijdering van de VS veroorloven en zou nooit deelgenomen hebben aan een antiAmerikaanse coalitie, ook niet ten behoeve van een relatie met Iran. (Rakel, 2009: 239) Toen de nucleaire kwestie met Iran in 2002 begon, moest de EU binnen de grenzen van zijn interne relaties en de relatie met de VS, de nonproliferatiestrategie ten uitvoering brengen. (Rakel, 2009: 239)
3.4
De EU en de nucleaire kwestie met Iran
Nu duidelijk is geworden in welke context het EU buitenlands beleid na 11 september tot stand gekomen is, wordt nu het EU beleid ten opzichte van Iran in de nucleaire kwestie besproken. 3.4.1 De EU3 en de onderhandelingen De relatie tussen de EU en Iran wordt vanaf 2003 gedomineerd door de nucleaire kwestie. Voor 2003 was het nucleaire programma van Iran geen speerpunt geweest in het beleid van de EU. De nucleaire kwestie begon in augustus 2002. Iran had de IAEA niet geïnformeerd over een nucleaire verrijkingsfaciliteit in Natanz en een zwaarwaterreactor in Arak. Dit leidde ertoe dat Iran verdacht werd van de ontwikkeling van massavernietigingswapens. (Dryburg, 2008: 259). Ook als deze faciliteiten dienden voor civiele nucleaire doeleinden, zoals Iran altijd had beweerd, had Iran de IAEA moeten informeren. (Dryburg, 2008: 259) Directeur 70
Generaal Muhammed ElBaradei van de IAEA nam het initiatief Iran te laten voldoen aan de voorwaarden van het ‘Non Proliferation Treaty’ (NPT), maar de EU en de VS mengden zich in deze kwestie. (Hunter, 2010: 89) De ministers van buitenlandse zaken van Duitsland, Frankrijk en GrootBrittannië (de EU3) vlogen direct naar Iran om te onderhandelen met de Iraanse hoofdonderhandelaar Hassan Rowhani (ook lid van de Iraanse nationale Veiligheidsraad). De andere EU staten ondersteunden dit beleid, maar wilden wel meer invloed op de onderhandelingen. Daarom kreeg de hoogste vertegenwoordiger van de EU Javier Solana vanaf januari 2004 een leidende rol in de onderhandelingen. (Sauer, 2008: 287) Het doel van president Khatami was het voorkomen van een doorverwijzing van het nucleaire dossier naar de VNveiligheidsraad. (Hunter, 2010: 94) Het zou betekenen dat de VS door middel van een mondiale consensus invloed zou krijgen op de nucleaire ontwikkelingen in Iran. De inmenging van de VS in de nucleaire kwestie werd in Iran gezien als een manier om invloed uit te oefenen op de binnenlandse Iraanse politiek. Iran vond dit onwenselijk en onderhandelde daarom met de EU3. (Hunter, 2010: 94) De EU3 had een aantal redenen waarom het de leiding nam in de nucleaire kwestie. De EU lag geografisch dichtbij Iran en had een zekere relatie met Iran opgebouwd. De VS praatte vanaf 1979 niet meer met Iran, China nam de leiding in de onderhandelingen met Noord-Korea en Rusland werd niet beschouwd als een betrouwbare actor door zowel de VS als de EU en was daardoor geen optie. (Sauer, 2008: 285) De belangrijkste reden voor de EU3 om de leiding te nemen was de splitsing die de Irak-oorlog tussen de grootste drie landen van de EU had veroorzaakt. Dit had een verlammend effect op de verdere ontwikkeling van de CFSP. De directe uitvoering van de non- proliferatiestrategie was een manier om het buitenlands beleid van EU weer daadkrachtig te maken (Sauer, 2008: 285) Ook wilde de EU zich als actor op het mondiale niveau blijven profileren. De nucleaire onderhandelingen werden hierdoor ook een ‘krachtmeting’ tussen de EU en de VS. (Rakel, 2009: 239) In het kort waren de redenen van de EU om met Iran te onderhandelen over de nucleaire kwestie: • • •
De EU was het meest geschikt Testzaak CFSP/herbouwen intra-relaties EU De EU als mondiale macht/krachtmeting met de VS
Er waren ook externe redenen aan te wijzen waarom de EU de onderhandelingen met Iran voerde: (Bergenas, 2010: 503) 71
• • •
De EU wilde voorkomen dat de neoconservatieve regering in de VS militaire middelen zou inzetten tegen Iran. De EU wilde dat het non proliferatieverdrag zijn waarde bleef houden. Libië had na diplomatieke druk zijn nucleaire ambities verlaten.
De eerste onderhandelingen van de EU3 met Rowhani in augustus 2003 waren een succes. Iran stelde de verrijking van uranium uit en stemde in met het tekenen van een ‘toegevoegd protocol’. De EU3 beloofde verdere onderhandelingen. (Sauer, 2008: 275) Na inspecties van de IAEA kwam naar voren dat Iran de afspraken niet nakwam. Iran was niet te tevreden met de ‘beloning’ die het van de EU kreeg om te voldoen aan de eisen. (Sauer, 2009: 276) Daarbij werd duidelijk dat de nucleaire ontwikkelingen in Iran door een brede groep in de samenleving werd gesteund en dat deze steun door verschillende facties heen liep. (Takeyh, 2006: 156) Er ontstonden vanaf 2003 zelfs protestacties tegen het tijdelijk stopzetten van het verrijken van uranium. Het publieke debat werd vanaf het begin gekenmerkt door nationaal prestige, de wens van onafhankelijkheid, de hang naar grote macht en de afkeer van vijanden. (Takeyh, 2006: 157) Na vele onderhandelingen bereikten de EU en Iran op 14 november 2004 de Parijs-overeenkomst. Iran staakte tijdelijk het verrijken van uranium. In ruil hiervoor gaf de EU garanties voor verdere samenwerking op het gebied van nucleaire technologie, economie en veiligheid. (Sauer, 2008: 276-277). Niet alleen de nucleaire kwestie zou hierdoor opgelost worden, maar het zou een doorbraak betekenen in de gehele relatie tussen de EU en Iran. (Hunter, 2008: 93) Onder druk van de EU stemde de VS in mei 2005 in om Iran toe te laten tot de Wereld Handels Organisatie. Iran gaf hieraan gehoor door te stoppen met de verrijking van uranium tot augustus 2005 waarna de EU3 met een nieuw voorstel zou komen om de kwestie op te lossen. (Sauer, 2008: 277) Dit voorstel moest de Parijs-overeenkomst aanvullen met garanties van Iran dat het geen massavernietigingswapens zou ontwikkelen en de technologie enkel zou gebruiken voor vredelievende doeleinden. Dit mislukte. (Hunter, 2010: 96) 3.4.2 Het gefaalde beleid van de EU In juli 2005 won de neoconservatief Mahmoud Ahmadinejad de Iraanse presidentsverkiezingen. Dit kwam als een verrassing voor de EU en de VS. (Rakel, 2009: 243) President Mahmoud Ahmadinejad stelde vanaf het begin dat Iran recht had op nucleaire ontwikkelingen inclusief het verrijken van uranium. Het nieuwe 72
EU-voorstel van augustus 2005 werd dan ook door Iran verworpen. (Sauer, 2009: 277) De EU, de VS en Iran hadden alle drie een rol in het mislukken van de onderhandelingen. Binnen de EU was er discussie over de uitvoering van de samenwerking met Iran, bijvoorbeeld over de vraag in hoeverre de EU Iran moest voorzien van technologie voor zijn nucleaire sector. (Rakel 2009: 242) Dit kostte veel tijd en vertraagde het proces. Daarbij was gedurende de onderhandelingen een tweedeling binnen EU3 zichtbaar geworden. Zo stond Duitsland achter een soepele benadering van Iran en vond dat Iran wel beperkt uranium mocht verrijken, terwijl Groot-Brittannië en Frankrijk voor een strengere benadering van Iran waren en steeds meer aan de kant van de VS gingen staan. (Bergenas, 2010: 499) Hierdoor kwam de EU3 niet uit het raamwerk waarin Iran ‘objectieve garanties’ kon geven over het doel van het nucleaire programma. (Hunter, 2008: 95) Iran stelde dat het met het tekenen van de NPT en de medewerking bij de controles van de IAEA genoeg ‘objectieve garanties’ had gegeven. (Hunter, 2008: 95) Daarbij had Iran meer van de EU verwacht op economisch en veiligheidsgebied. Iran wilde een veiligheidsgarantie die een aanval van de VS en Israël op Iran zou uitsluiten. (Rakel, 2009: 244) Naast de verdeeldheid binnen de EU3, de houding van de nieuwe president Ahmadinejad en de tegenstrijdige informatie uit Iran over de nucleaire ontwikkelingen, was de oppositie van de VS de belangrijkste reden voor het mislukken van de onderhandelingen. (Hunter, 2008: 90) Als de EU3 zou slagen door middel van onderhandelingen, dan zou de VS geen argumenten meer hebben voor militaire acties of voor de doorverwijzing van het dossier naar de VNveiligheidsraad. (Hunter, 2008: 90) De VS nam geen genoegen met het tijdelijk staken van de verrijking van uranium of met ‘objectieve garanties’ en zette zware druk op de EU3 om de kwestie door te verwijzen. Toen de nieuwe president Ahmadinejad, in 2005, verklaarde dat het verrijken van uranium hervat werd, staakte de EU de onderhandelingen. (Rakel 2009: 243) De EU was er niet in geslaagd met onderhandelingen de nucleaire kwestie met Iran op te lossen. De EU schaarde zich vanaf dat moment achter het beleid van de VS. (Drenou, 2008: 79) In tabel 6 zijn de onderhandelingen tussen de EU/EU3, Iran en de VS van 2003 tot 2006 uiteengezet. Ook het resultaat van de onderhandelingen is hierin verwerkt.
73
tabel 6
: De VS, de EU en Iran in de nucleaire kwestie
Staten Doel
VS Iran mag geen nucleaire macht worden. (Rakel, 2009: 249) Iran moet afzien van de verrijking van uranium. (Hunter, 2010: 89)
Stimulans
Iran als lid (Sauer, 2008: 277)
Pressie
Dreigen met de verwijzing naar de VN Veiligheidsraad. (Hunter, 2010: 64) Dreigen met militaire middelen. (Hunter, 2010: 61) Verwijzing naar de VN Veiligheidsraad, steeds meer sancties.(Rakel, 2008: 247) Rusland en China stemmen nu ook mee en vetorecht VS.(Sauer, 2008: 281) VS bood Iran geen veiligheid. (Rakel, 2009: 244) VS praatte niet met Iran en was dreigend. (Sauer, 2008: 279) Gebrek aan vertrouwen. (Ansari, 2006: 205)
Resultaten na 2006 tot heden.
Hoofdoorzaken:
74
EU Iran mag geen nucleaire macht worden. (Rakel, 2009: 249) Uranium verrijken (tijdelijk) staken. (Ansari, 2006: 206) Iran mag kleine hoeveelheden uranium verrijken. (Hunter 2010: 89) Nucleair programma Iran met objectieve garanties. (Hunter, 2008: 95) Nucleaire, technologische en economische samenwerking. Iran tijd geven en een doorverwijzing naar de VNveiligheidsraad voorkomen. (Rakel 2009: 243) Stopzetten: Nucleaire, technologische en economische samenwerking. (Rakel, 2009: 243)
Iran Dat is niet altijd duidelijk geweest, mogelijk in eerste instantie het opwekken van energie, later het worden van een nucleaire macht zodat Iran zichzelf kon voorzien in zijn veiligheid. (Takeyh, 2006: 146)
Verwijzen naar de VN Veiligheidsraad, steeds meer sancties. (Rakel, 2009: 247) EU ontwikkelt geen beleid t.o.v. Iran. (Bergenas, 2010: 499)
Hervatten verrijking van uranium en andere nucleaire ontwikkelingen. (Rakel 2009: 243) In 2009 liet Iran weer inspecties van de IAEA toe. (Hunter, 2010: 64) Nucleaire wapens gekoppeld aan Iraans nationalisme, gesteund door de bevolking. (Takeyh, 2006: 154) Iran zocht veiligheid, EU kon dit niet bieden, VS wilde dit niet bieden. (Rakel, 2009: 244) Iran met nucleaire wapens betekent een, betere (onderhandelings-) positie en mondiaal respect. (Sauer,2008: 286)
EU te weinig stimulansen gegeven.(Rakel, 2009: 244) EU geen kansen zonder VS. (Ansari, 2006: 206) EU kon Iran geen veiligheid bieden. (Rakel, 2009: 244) Verdeeldheid over samenwerking met Iran binnen EU3 en EU. (Bergenas, 2010: 499) Processen binnen de EU duren te lang. (Sauer, 2008: 277)
Tijdelijk stopzetten verrijken van uranium. (Hunter, 2010: 89) IAEA toelaten. (Takeyh, 2006: 152) Dreigen met hervatten verrijken uranium. (Hunter, 2010: 93)
3.4.3 De nucleaire kwestie na 2006 De kwestie werd in februari 2006 overgedragen aan de VN-veiligheidsraad. Deze bestaat uit 5 permanente leden, de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk, China en Rusland plus Duitsland (de zogenoemde 5+1). (Rakel, 2009: 247) De afgekondigde sancties van de VN-veiligheidsraad zijn specifiek gericht op de Iraanse nucleaire activiteiten en op wapens. Verdere gegevens over de sancties zijn te vinden op de EU website. (http://eeas.europa.eu/cfsp/sanctions/docs/measures_en.pdf) Vanuit Duitsland en de IAEA kwamen er nieuwe initiatieven om de kwestie op te lossen. De VS, Frankrijk en Groot-Brittannië stonden hier echter niet achter waardoor deze initiatieven niet tot uitvoering gebracht werden. (Sauer, 2008: 280, 281) Tot op heden is er nog geen overeenkomst tussen Iran en de VS of de EU. Toch blijft de EU, in tegenstelling tot de VS, openstaan voor dialoog. De Europese Raad concludeerde in november 2005 dat de voortzetting van de ‘veelomvattende dialoog’ in wederzijds belang zou zijn. (Drenou, 2008: 79) Javier Solana beredeneerde in januari 2008 dat de EU toenadering tot het Iraanse parlement moest blijven zoeken, door de belangrijke positie van Iran in het Midden- Oosten. (Dryburgh, 2008: 261) De EU houdt ook vast aan zijn handelsrelaties met Iran. Deze worden wel steeds meer beïnvloed door de sancties en worden bemoeilijkt door de neoconservatieve regering van Ahmadinejad. Tussen 2008 en 2009 verminderde de export van de EU naar Iran met 45 procent. 90 procent van de import uit Iran is gerelateerd aan energieproducten. Meer informatie over de huidige handelsrelatie is te vinden op de website van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/trade/creating-opportunities/bilateral-relations/countries/iran/)
Cijfers met betrekking tot de handel in goederen: • EU export naar Iran in 2009: €18.4 miljard (-45% ten opzichte van 2008) • EU import vanuit Iran in 2009: €10.3 miljard
Het resultaat van het verloop in de nucleaire kwestie heeft twee negatieve effecten op de EU. Ten eerste weerhoudt de focus op de nucleaire kwestie EU staten ervan om een breder EU-standpunt te formuleren ten opzichte van Iran. De sancties via de VN Veiligheidsraad omhelzen nu het hele beleid van de EU ten opzichte van Iran. Mensenrechten, regionale kwesties, economische samenwerking en energievraagstukken worden niet meer besproken worden met Iran. Dit is veroorzaakt doordat de hele relatie met Iran ingezet is bij de nucleaire onderhandelingen.(Posch, 2007: 540) Ten tweede heeft de EU door de doorverwijzing naar de VN-veiligheidsraad zijn voortrekkersrol verloren in de nucleaire kwestie. Door de verstoorde relatie tussen de VS en Iran en de macht van de VS op het beleid van de EU na de aanslagen van 11 september, heeft de EU geen 75
allesbepalende invloed meer op de oplossing in de nucleaire kwestie met Iran. (Posch, 2007: 540)
3.5
Analyse en conclusie van hoofdstuk 3
3.5.1 Samenvatting van het beleid voor en na 11 september 2001 In dit hoofdstuk is het buitenlands beleid van de EU ten opzichte van Iran uiteengezet. Voor 11 september 2001 ontwikkelde de relatie tussen de EU en Iran zich positief. De regering van president Khatami bezocht de EU en andersom bezochten EU-leiders Iran. Er werd een veelomvattende dialoog opgezet, waarin uiteenlopende kwesties besproken werden en er volgden Europese investeringen in Iran en onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst. Het beleid van de EU ten opzichte van Iran is in de periode na 11 september 2001 uiteen te zetten in twee periodes. De eerste periode besloeg de voortzetting van de onderhandelingen met betrekking tot de handelsen samenwerkingsovereenkomst. In de tweede periode stonden de nucleaire onderhandelingen met Iran centraal. Deze ontwikkelingen liepen samen met de ontwikkeling van het buitenlands beleid van de EU in reactie op de aanslagen in de VS. De EU stelde voor het eerst een veiligheidsstrategie op, ook op het gebied van de proliferatie van massavernietigingswapens. Dit beleid werd in de nucleaire onderhandelingen met Iran direct uitgevoerd. Dit stond haaks op het disfunctioneren van het buitenlands beleid van de EU met betrekking tot de oorlog in Irak. Om het beschreven buitenlands beleid van de EU ten opzichte van Iran te doorgronden en te analyseren wordt de invloed van de geopolitieke cultuur, de geopolitieke visie de economische en politieke belangen en de invloed van externe factoren, uiteengezet. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de volgende deelvragen:
Hoe hebben de verschillende factoren het buitenlands beleid van de EU ten opzichte van Iran beïnvloed in de periode voor en na 11 september 2001? Welke invloed hadden de VS en Iran op het buitenlands beleid van de EU in de periode voor en na 11 september?
76
3.5.2 De verschillen aan de hand van de factoren De geopolitieke visie van de EU wordt gekenmerkt door het promoten van het ‘europeaniseringsproces’ in de wereld. In de EU werd de oprichting van de Islamitische staat niet gezien als een verlies voor het Westen. De EU had (met uitzondering van Groot-Brittannië) voor de revolutie geen militaire of politieke betrokkenheid bij Iran. De gezamenlijke missie binnen de geopolitieke visie van de EU voor 11 september is te zien in het aangaan van de ‘kritische dialoog’ en de ‘veelomvattende dialoog’. In deze dialogen staan onder andere mensenrechten centraal. De EU verwierp het gevoerde VS beleid van sancties zonder inspanningen te doen de relatie te verbeteren. De EU zette zich nauwelijks af tegen Iran, maar zette zich wel af als ‘normatieve macht’ tegen de ‘militaire macht’ van de VS. Dit was een tijdelijke afzetting die beïnvloed werd door de geografische inbeelding in de EU als ‘normatieve macht’. De geopolitieke cultuur in de EU wordt gekenmerkt door processen als harmonisatie, inscriptie en het vaststellen van normen. De EU koos vanuit die cultuur voor diplomatieke middelen om gemeenschappelijke gronden te vinden met Iran. Vanuit de EU was er de wil om in gesprek te blijven met Iran, ondanks de aanslagen op Europees grondgebied, de fatwa tegen Rushdie, de Iraanse conservatieve retoriek tegen het Westen en de spanningen die dit gaf in relatie tot de VS. Dit veroorzaakte wel verschillende standpunten binnen de EU over de manier van benaderen van Iran, maar er was genoeg vertrouwen in de ‘veelomvattende dialoog’ en in president Khatami. De onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst met Iran liepen samen met het maken van de keuze binnen de EU over de te voeren koers met betrekking tot het buitenlands beleid. Er werd gekozen voor het behouden van de macht van de nationale parlementen in het buitenlands beleid. Dit betekende dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst met Iran door alle lidstaten moest worden goedgekeurd. Daarbij werd ook besloten dat de overeenkomst aan politieke kwesties gekoppeld moest worden. Deze ontwikkelingen binnen de EU zijn kenmerkend voor de geopolitieke cultuur van de EU waarin duidelijk is geworden dat het EU-beleid zich continue ontwikkelde. De EU onderscheid zich hierin van een staat waarin dit soort processen in principe al verder zijn vastgelegd. De geopolitieke visie en de geopolitieke cultuur van de EU worden ook beïnvloed door politieke en economische belangen van de EU in Iran. Deze belangen waren olie en gas, een afzetmarkt en de mogelijkheid van Europese invloed in de golfregio naast de dominantie van de VS. Na 11 september 2001 veranderde de geopolitieke visie van de EU. De EU deed er alles aan om zijn steun te betuigen aan de VS en de afzetting als ‘normatieve macht’ tegen de VS als ‘militaire macht’ vertroebelde. Het veranderde de ‘wij’ in de EU en de VS, die zich als ‘het Westen’ afzette tegen ‘terrorisme.’ Dit kwam naar 77
voren in de hulp van de EU bij de oorlog in Afghanistan tegen de Taliban, Iran behoorde echter niet tot de ‘terroristen’ waartegen de EU vocht. De Irak- oorlog, die niet gesteund werd door de VN- Veiligheidsraad maakte in de EU duidelijk dat de geografische inbeelding als ‘normatieve macht’ niet stabiel was. De Irak- oorlog brak met internationale wetten en militaire middelen werden verkozen boven diplomatieke middelen om de oorlog te voorkomen. Dit beleid paste niet bij de EU als ‘normatieve macht’. Vooral de splitsing tussen de grote drie staten met Groot-Brittannië als voorstander en Duitsland en Frankrijk als tegenstanders, verzwakte de EU. De nationale staten in de EU bepaalde tot welke groep in de wereld iemand behoorde, niet de EU. Deze geografische inbeelding beïnvloedde de geopolitieke cultuur, de CFSP werd verlamd. Dit werd ook veroorzaakt door de geopolitieke traditie en de politieke en economische belangen. De geopolitieke traditie wordt gekenmerkt door economische hulp en veiligheidsgaranties van de VS. Ook de politieke en economische belangen die de EU en de VS delen beïnvloedden de geopolitieke cultuur. Het buitenlands beleid van de EU functioneerde met betrekking tot de Irak-oorlog niet. Dit werd veroorzaakt door de overheersing van de nationale geografische inbeelding waardoor er een verdeelde geopolitieke visie ontstond en een haperende geopolitieke cultuur die weer onder sterke invloed stond van de traditioneel ingebedde macht van de VS. In deze omstandigheden diende de nucleaire kwestie met Iran zich aan. De EU handelde in deze kwestie gezamenlijk in grote tegenstelling tot het versplinterde beleid dat het gevoerd had in de Irak-oorlog. De EU3 nam de leiding in de onderhandelingen met Iran en daarbij voerde zij het nieuwe non-proliferatiebeleid van de EU direct uit. Zowel de invloed van de geopolitieke cultuur die gekenmerkt wordt door ‘europeanisering’ en de invloed van de geopolitieke visie die gekenmerkt wordt door de promotie van Europese oplossing buiten de grenzen kwamen hierin weer naar voren. Het leek er op dat het functioneren van het buitenlands beleid van de EU afhing van deze kwestie. Hoewel de Europese lidstaten niet dezelfde mening deelden over hoe Iran te benaderen, hadden zij wel dezelfde mening over de rol die de EU wilde spelen in de wereld. De EU wilde zich, zeker na de Irak-oorlog, profileren als een mondiale macht en de nucleaire kwestie met Iran bood deze kans. Dit kwam voort uit de geopolitieke visie waarin de EU zich niet afzette tegen Iran als ‘terroristen’ of benoemde als onderdeel van de ‘as van het kwaad’. De EU distantieerde zich hierin van de VS en erkende dat Iran niet betrokken was geweest bij de aanslagen in Amerika. Daarbij had de EU goede relaties met de gematigden politici opgebouwd en erkende de EU de rol die het kon spelen bij de gedragverandering van het Iraanse regime. De geopolitieke missie, het promoten van ‘europeanisering’ kwam wederom naar voren in de wil te onderhandelen. De onderhandelingen mislukten, de EU beschikte niet over genoeg macht om Iran voldoende te bieden met betrekking tot Iraans veiligheid en economische 78
ontwikkeling. De EU had de VS nodig. Deze afhankelijkheid is een onderdeel van de geopolitieke traditie van de EU. Het was de VS die Iran sancties oplegde en het was de VS die deze sancties kon opheffen, niet de EU. Het was de VS die de macht had om in de veiligheid van Iran te voorzien, niet de EU. De EU had te weinig machtprojectie om de VS hiertoe te bewegen. Daarbij bleven er binnen de EU/EU3 verschillende zienswijzen over de benadering van Iran en dit vertraagde de onderhandelingen. Na de aanslagen van 11 september werd de EU een eenheid met de VS en kon de EU het zich niet meer permitteren om zich afzetten tegen de VS. De EU moest na de Irak-oorlog erkennen dat zijn macht kwetsbaar was, en dat de EU niet in staat was om de Amerikaanse macht in de wereld te evenaren. De EU verwees de nucleaire kwestie door naar de VN-veiligheidsraad en moest toegeven dat het al zijn politieke (en ook steeds meer zijn economische) invloed op Iran was kwijtgeraakt. 3.5.3 De invloed van de externe factoren De invloed van de geopolitieke visie en het buitenlands beleid van Iran op het buitenlands beleid van de EU is naar voren gekomen in het toenaderingsbeleid van president Rafsanjani en de president Khatami. Zij zagen Iran als een staat en wilden goede betrekkingen met het Westen en de buurlanden onderhouden. De conservatieve critici en Opperleider Khamenei gaven Khatami de ruimte om de relatie met de EU te normaliseren omdat Iran het zich op economisch en politiek gebied niet kon veroorloven om de VS en de EU van zich afstoten. Na 11 september 2011 werd de nucleaire kwestie dominant in het buitenlands beleid van de EU. President Khatami wilde voorkomen dat het nucleaire dossier doorverwezen zou worden naar de VN-veiligheidsraad en onderhandelde daarom met de EU. De geopolitieke visie en het buitenlands beleid van Iran ten opzichte van de EU veranderde toen Ahmadinejad in 2005 aan de macht kwam. Ahmadinejad zocht internationale relaties met Islamitische staten en zag de EU als onderdeel van het Westen samen met de VS. Daardoor wantrouwde hij de EU in het nucleaire debat Het Iraanse regime en de neoconservatieve regering had de angst dat als zij toegaven in de nucleaire kwestie, het Westen meer macht zou krijgen op de binnenlandse Iraanse politiek. Deze zienswijze geeft een gedeeltelijke verklaring voor het mislukken van de nucleaire onderhandelingen. De invloed van de VS op het buitenlandse beleid van de EU was in de periode voor 11 september 2001 ten opzichte van Iran, gering. Deze geringe invloed veranderde na 11 september 2001 in aanzienlijke invloed. Na de Tweede Wereldoorlog industrialiseerde de VS succesvol en nam het de leiding in de Westerse economie. Na de Koude oorlog werd de VS de leidende factor 79
in de mondiale economie doordat de macht van de Sovjet-Unie was weggevallen. Hierdoor kreeg de VS na de Koude Oorlog de grootste machtsprojectie in de wereld. De invloed van het VS beleid op het buitenlands beleid van de EU zit verweven in de geopolitieke traditie van de EU en de gedeelde politieke en economische belangen. Voor 11 september was de invloed van de VS op het beleid van de EU ten opzichte van Iran gering. De regering van Clinton legde de nadruk op de economische macht van de VS in de wereld. De sancties tegen Iran, die de VS zonder succes, ook de EU probeerde op te leggen, wezen hierop. Door de verbreding van de EU en verdere politieke integratie leek de EU potentie te hebben een mondiale actor te worden. De groeiende economische macht van de EU kon zich voor 11 september steeds meer meten aan de economische macht van de VS. De EU zette zich af tegen de VS door zich te profileren als ‘normatieve macht’. Na 11 september 2001 werd de EU als ‘normatieve macht’ door president Bush echter verworpen. President Bush en de neoconservatieve regering zette zich op hun beurt als ‘militaire macht’ af tegen de ‘normatieve macht’ van de EU. De VS beargumenteerde dit door te stellen dat de oorlog tegen het terrorisme niet gewonnen kon worden met ‘normatieve macht’ en dat ‘normatieve macht’ zonder ‘militaire macht’ niet kon bestaan. De VS had (en heeft) de grootste machtsprojectie in de wereld en kon daarom ook grote invloed uitoefenen op het beleid van de EU. Binnen de EU bracht dit het vraagstuk hoe en of ‘militaire macht’ binnen de ‘normatieve macht’ ontwikkeld moest worden. De EU kon geen eenduidig antwoord vinden op deze vraag en het buitenlands beleid versplinterde toen de Irak-oorlog begon. De sterke machtsprojectie van de VS kwam ook naar voren in de nucleaire kwestie. De VS wilde de EU niet ondersteunen in het zoeken naar diplomatieke oplossingen met Iran. De VS zette de EU onderdruk om de VS-oplossing te volgen. Dat is de VS met de doorverwijzing van de Iraanse nucleaire kwestie naar de VN Veiligheidsraad uiteindelijk ook gelukt.
80
Hoofdstuk 4: Analyse en Conclusie
In deze paragraaf wordt aan de hand van de conclusies van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 kort uiteengezet hoe het buitenlands beleid van de VS en de EU ten opzichte van Iran veranderde na 11 september 2011. Daarna wordt de invloed van de externe factoren op het buitenlands beleid van de VS en de EU besproken met behulp van het concept machtsprojectie. Het raamwerk van de kritische geopolitieke theorie gaf de leidraad aan in de verwerving van deze inzichten. De kritische geopolitieke theorie is beïnvloed door elementen uit verschillende politieke theorieën. De kritische geopolitieke theorie erkent de invloed van identiteit, structuur en binnenlandse processen op buitenlands beleid. In de methode van Rakel zijn deze elementen bij elkaar gebracht tot de factoren die het buitenlandse beleid beïnvloeden, welke bestaan uit: Geopolitieke cultuur, geopolitieke visie, geografische inbeelding, geopolitieke tradities, politieke en economische belangen en de geopolitieke visies en buitenlands beleid van andere landen. De analyse van deze factoren in het buitenlandse beleid van de VS en de EU ten opzichte van Iran zal leiden naar de beantwoording van de hoofdvraag:
‘Op welke manier verschilt het buitenlands beleid van de Verenigde Staten ten opzichte van Iran met het buitenlands beleid van de Europese Unie ten opzichte van Iran in de periode voor en na 11 september 2001 en hoe kunnen deze verschillen worden verklaard aan de hand van de kritische geopolitieke theorie?’
81
4.1
De invloed van de aanslagen van 11 september 2001
Het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran was vanaf 1979 zeer stabiel. Dit werd veroorzaakt door de vaststaande geopolitieke visie waarin de VS zich afzet als de verspreider van democratie, vrede en vrijheid, tegen de ondemocratische Islamitische staat Iran. De geopolitieke cultuur werd na 11 september door de neoconservatieve regering van Bush meer beïnvloed door een geopolitieke traditie vanuit het militarisme. Na 11 september werd er voor een confronterende benadering van Iran gekozen. Dit werd beïnvloed door de aangetaste geografische inbeelding van een ‘onaanraakbare’ Amerikaanse staat. De invloed geopolitieke onwetendheid, als onderdeel van de geopolitieke cultuur, is ook terug te zien in het beleid van de regering van Bush. Het was in lijn met de meer realistische benadering van buitenlands beleid in de regering van Bush. Het buitenlands beleid van de EU ten opzichte van Iran veranderde na 11 september 2001 van een ‘toenaderingsbeleid’ in een ‘sanctiebeleid’. Dit werd veroorzaakt door een verandering in de (tijdelijke) geopolitieke visie van de EU. Voor 11 september werd deze gekenmerkt door de afzetting van de ‘normatieve macht’ van de EU tegen de ‘militaire macht’ van de VS. Na 11 september veranderde deze afzetting in een ‘omarming’ van de VS, waardoor de EU en de VS samen ‘het Westen’ vormden. De geopolitieke cultuur van de EU werd vanuit de geopolitieke traditie beïnvloed door politieke en economische garanties van de VS. Het ‘europeaniseringsproces’ werd geremd door dominant nationaal beleid van de lidstaten in de Irak-oorlog. Na 11 september werd duidelijk dat de EU nog niet kon voorzien in de eigen veiligheid en dat daardoor de EU niet als mondiale macht beschouwd kon worden. De EU zette alles in om de nucleaire kwestie met Iran op te lossen, maar dit lukte niet zonder de hulp van de VS. Daarbij had de komst van de nieuwe neoconservatieve regering in Iran had ook invloed op het mislukken van de onderhandelingen. De nucleaire kwestie werd een breekpunt in de EU-relatie met Iran waardoor de EU zich achter het beleid van de VS schaarde. Als onderdeel van de analyse van het buitenlands beleid volgens de methode van Rakel wordt ook de invloed van de geopolitieke visies en buitenlands beleid door andere landen geanalyseerd. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het concept machtsprojectie. Dit concept verschaft inzicht in de mate waarin een staat invloed uit kan oefenen op een andere staat.
82
4.2
De externe invloeden op het beleid van de VS
Vanuit de idealen van de revolutie waren de machthebbers in Iran zeer wantrouwig ten opzichte van de VS. Dit uitte zich in vijandelijke toespraken, gijzelingen, en de onwil een relatie aan te gaan met de VS. De vijandige Iraanse houding ten opzichte van Israël beïnvloedde het beleid ten opzichte van Iran ook. De gematigde regeringen in Iran konden het beeld en het beleid van de VS ten opzichte van Iran niet keren. Dit werd veroorzaakt doordat de VS hun macht niet erkende en het vijandelijke beeld van Iran in de VS vaststond. Ondanks de sympathiebetuigingen van het Iraanse volk en president Khatami na de aanslagen van 11 september en de steun van Iran in Afghanistan bleef dit vijandelijke beeld overeind. De verschillende anti-Amerikaanse uitspraken van president Ahmadinejad, waar hij in een van zijn toespraken de Holocaust ontkende, paste goed in het vaststaande beeld dat de VS vanaf 1979 van Iran had. De invloed van Iran op het beleid en het gedrag van de VS is zeer gering gebleken. De invloed van de EU op het buitenlands beleid van de VS is eveneens niet aantoonbaar. Voor 11 september wilde de VS de EU juist hun beleid opleggen. Na 11 september probeerde de EU in de nucleaire kwestie invloed uit te oefenen op de standpunten en de houding van de VS ten opzichte van Iran, maar dit lukte niet. De lagere positie van de EU en Iran in de sociale wereldorde ten opzichte van de macht van de VS bepaalde (en bepaalt nog steeds) hun beperkte machtsprojectie op de VS.
4.3
De externe invloeden op het beleid van de EU
Het buitenlands beleid van Iran had wel invloed op het buitenlands beleid van de EU. De toenadering van de gematigde presidenten Rafsanjani en Khatami zorgde voor gedeelde Iraanse en Europese belangen. Deze belangen waren echter hoofdzakelijk gerelateerd aan de afzetting tegen de macht van de VS. Zowel de EU als Iran had belangen bij een relatie zonder de inmenging van de VS. Voor de EU betekende dit een manier om enige invloed te hebben in de golfregio en om zich te ontwikkelen tot een mondiale actor naast of boven de VS. Voor Iran was de relatie met de EU noodzakelijk omdat het door de sancties van de VS de enige manier was om zich economisch te ontwikkelen en uit zijn internationale isolement te geraken. Deze belangen wogen zwaarder dan de sceptische houding van de conservatieven en de Opperleider ten opzichte van relaties met de EU. 83
Na 11 september 2001 veranderde vooral de belangen van de EU. In verband met de oorlog tegen het terrorisme werden de EU belangen gekoppeld aan de belangen van de VS. Iran had hier geen invloed op maar Iran had in de escalatie van de nucleaire kwestie wel een rol. In Iran heerste de mening dat zij recht hadden op nucleaire technologie, zowel in delen van de gematigde politieke facties als bij de bevolking. Daarbij koppelde president Ahmadinejad en de neoconservatieven de nucleaire kwestie aan de nationale eer. De nationalisatie van de olie-industrie in 1953 en de nucleaire kwestie werden hierdoor aan elkaar verbonden. Zo ontstond er weerstand tegen de onderhandelingen met de EU over de nucleaire kwestie. De VS is vanaf de Tweede wereldoorlog cultureel, economisch en politiek verweven met de EU, en werd na de Koude Oorlog de machtigste staat in de wereld. Het beleid van de EU ten opzichte van Iran kan hierdoor nooit helemaal los gezien worden van het beleid van de VS. Voor 11 september was de invloed van de VS op het beleid van de EU minimaal. De EU zette zich af tegen het beleid dat de VS ten opzichte van Iran voerde, door het Amerikaanse sanctiebeleid te verwerpen en onbegrip te tonen over de weigering van de VS om met Iran te praten. De volharding van de EU om de relatie met Iran te laten slagen, ondanks een aantal verschrikkelijke kwesties met Iran in die periode, stond niet helemaal los van de relatie met de VS. De VS onder Clinton richtte zich vooral op economische macht en met die macht kon de VS de EU in die periode niet domineren. Na 11 september gebeurde het omgekeerde, de verwevenheid van de VS en de EU kwam sterk naar voren in de oorlog tegen het terrorisme. De VS raakte echter een zwakke plek van de EU, de politieke macht. De EU werd gedwongen te kiezen tussen de (militaire) macht van de VS en hun eigen buitenlands beleid dat opgesteld was binnen de grenzen van internationale wetten en het VN-kader. De VS schakelde het buitenlands beleid van de EU als het ware uit door de EU voor deze keuze te stellen. In de nucleaire kwestie bleek wederom dat de EU afhankelijk was van de (militaire) macht van de VS.
4.4
De verschillen tussen de EU en de VS ten opzichte van Iran
Nu alle factoren die het buitenlands beleid van de VS en de EU bepalen en vormen zijn geanalyseerd in relatie tot Iran, wordt met behulp van deze kennis inzicht gegeven in de verschillen tussen het buitenlands beleid van de VS en de EU ten opzichte van Iran. Het beleid van de VS is gebouwd op het beeld van een vijandelijk Iran. Dit beeld is ontstaan door de stichting van een Islamitische staat waarbij de macht van de VS werd verworpen. Het Amerikaanse volk ontwikkelde door het gijzelingsdrama 84
en de verslaggeving van de media een sterk vijandelijke beeld van Iran. De IranContra-affaire maakte duidelijk dat een relatie met Iran, zeker als het om de verkoop van wapens ging, niet te legitimeren was aan de Amerikaanse bevolking. Deze affaire zorgde ervoor dat het ambtelijke apparaat verlamd raakte als het om de ontwikkeling van buitenlands beleid ten opzichte van Iran ging. Deze verlamming heeft tot op de dag van vandaag invloed op het beleid van de VS ten opzichte van Iran. Het beleid van de EU ten opzichte van Iran was niet gebouwd op een vijandelijk verleden (met uitzondering van Groot Brittannië). De Islamitische staat werd in de EU niet gezien als een verlies voor het Westen. Daarbij kon Iran het zich economisch en politiek niet permitteren om naast de VS, ook de EU als vijand te hebben. Na de Koude Oorlog vervolgde de VS zijn beleid ten opzichte van Iran. Het werd duidelijk dat de belangen van Israël en het vredesproces in strijd stonden met toenadering tot Iran. De VS was door het wegvallen van de Sovjet-Unie de wereldmacht geworden en eiste dat het sanctiebeleid ten opzichte van Iran ook door de EU en andere staten werd opgevolgd. Met het sanctiebeleid wilde de VS voorkomen dat Iran zich ontwikkelde tot een bedreiging en de VS probeerde op deze manier het gedrag van het regime te veranderen. De VS die de golfregio domineerde had geen essentiële economische belangen in Iran. De EU had een andere relatie met Israël dan de VS en had grotere economische belangen in Iran. Iran had gas en olie en was de enige staat in het Midden-Oosten die niet door de VS werd gedomineerd. De EU verzette zich tegen de macht van de VS en het sanctiebeleid. De EU zette de kritische dialoog op met Iran en stelde dat alleen een relatie met Iran gedragsverandering van het regime kon afdwingen. De EU had geen sterk vijandig beeld van Iran ondanks de aanslagen in de EU en andere spanningen. Het beleid ten opzichte van Iran was gebaseerd op het geloof dat ‘Europese oplossingen’ ook van toepassing waren op de relatie met Iran. De EU had zich vanuit een oorlog ontwikkeld tot een economische en politieke entiteit. In de EU was er geloof in samenwerking, onderhandeling en het onderhouden van diplomatieke relaties omdat de EU zelf ontstaan was vanuit dit proces. Op deze manier kon ook een ‘beter’ Iran ontstaan. In 1997 kwam president Khatami in Iran aan de macht, hij wilde Iran hervormen in de richting van een rechtstaat en democratie. Daarbij zocht hij toenadering tot het Westen. Het beleid van president Clinton bleef ongewijzigd, de VS erkende de macht van president Khatami niet. De echte machthebbers, de Opperleider en de conservatieven, moesten voldoen aan de eisen van de VS, alleen dan zouden de sancties worden opgeheven. Deze zienswijze en het daaraan gekoppelde beleid zat muurvast. De redenen hiervoor zijn al genoemd: Het homogene vijandelijk beeld van Iran bij de Amerikaanse bevolking, het verlamde 85
ambtelijke apparaat in de VS, de relatie van de VS met Israël en de minimale economische belangen van de VS in Iran. In de EU werd de relatie met de regering van president Khatami economisch en politiek juist verstevigd. De EU omarmde de hervormingsplannen van Khatami in Iran en sprak openlijk steun uit aan de reformisten in Iran. Deze zienswijze en het daaraan gekoppelde beleid kwam voort uit een (normatieve) EU die zich in deze periode afzette tegen de (militaire) dominantie van de VS. De EU zag in deze periode kansen om een belangrijke mondiale actor te worden. De EU breidde zich geografische uit en het ‘europeaniseringsproces’, mede op het gebied van buitenlands beleid, versnelde in deze periode. In dit licht kon de EU Iran op zijn eigen manier benaderen, dit bleef wel spanningen opleveren met de VS. Het sanctiebeleid van de VS en het toenaderingsbeleid van de EU stonden voor 11 september lijnrecht tegenover elkaar. Na de aanslagen in Amerika en de nucleaire kwestie kwam dit beleid echter steeds dichter bij elkaar. Direct na de aanslagen accepteerde de VS de hulp van Iran in de oorlog in Afghanistan. De EU vervolgde de onderhandelingen over de handels- en samenwerkingsovereenkomst met Iran en even leek de relatie tussen Iran en het Westen zich te herstellen. De VS onder de Bush pakte echter het beleid dat er vanaf 1979 gevoerd werd ten opzichte van Iran weer op. Bush koppelde Iran ten onrechte aan het terrorisme dat verantwoordelijk werd gehouden voor de aanslagen. President Bush en zijn neoconservatieve regering voerden beleid vanuit het realisme, waarin het gedrag van een staat vaststond. Zo ook het gedrag van Iran, dat was vijandelijk, ondemocratisch en terroristisch. De EU volgde deze weg niet. Een deel van de lidstaten volgde Bush echter wel in de oorlog tegen Irak zonder VN mandaat of geldige bewijzen dat Irak in het bezit was van massavernietigingswapens. De splitsing van de EU legde de zwakheden van het EU-systeem bloot, het gezamenlijke buitenlands beleid was onderontwikkeld. Daarbij werd de EU als ‘normatieve macht’ ontkracht door de VS en de realiteit: De EU had onvoldoende militaire middelen om zich een mondiale actor te noemen en de EU kon zich hierdoor niet meten met de VS. In deze situatie diende de nucleaire kwestie zich aan. Zowel de VS als de EU wilde voorkomen dat Iran een nucleaire macht werd. De VS wilde dat de kwestie doorverwezen werd naar de VN-veiligheidsraad, daar zou de VS de kwestie beter onder controle hebben. De VS sprak niet met Iran, alleen via de IAEA of via de EU. Dit wees wederom op de invloed van de vaststaande geopolitieke visie waarin het kwaadaardige gedrag van Iran vaststond. Een andere oorzaak die wederom aangewezen kon worden, was het gebrek aan durf (veroorzaakt door de IranContra-affaire) in de Amerikaanse politiek als het om Iran ging. De EU3 probeerde de nucleaire kwestie op te lossen door middel van onderhandelingen met Iran. Dit kwam voort uit de geopolitieke cultuur van europeanisering. Maar dit werd ook mogelijk gemaakt door de bereidheid van Iran 86
om te onderhandelen met de EU. De EU zette alles in wat er tussen Iran en de EU in de laatste 10 a 15 jaar was opgebouwd, economische relaties, diplomatieke contacten, technologische kennis en zelfs het toekennen van hulp bij nucleaire ontwikkelingen. De EU zette al zijn macht in, maar het bleek niet genoeg in verhouding met de macht van de VS. De EU, die de reformisten in Iran hadden gesteund, werd door de nieuwe president Ahmadinejad ook op deze wijze beoordeeld en ter zijde geschoven. Toen Iran de verrijking van uranium hervatte, had de EU niets en niemand meer om mee te onderhandelen. De EU moest erkennen dat het niet tot een oplossing gekomen was omdat de EU op het gebied van veiligheid afhankelijk was van de macht van de VS. De EU moest zijn ambitie om een mondiale macht te worden bijstellen. De VS had toen drie jaar langs de zijlijn gestaan en zette de EU onder druk de kwestie door te verwijzen naar de VN-veiligheidsraad. De EU stond schaakmat en schaarde zich achter de VS. Het beleid van de VS en de EU ten opzichte van Iran bestaat nu uit sancties die steeds verder uitgebreid worden. Het buitenlands beleid van de VS ten opzichte van Iran en het buitenlands beleid van de EU verschillen steeds minder van elkaar na de door verwijzing van de nucleaire kwestie naar de VN-veiligheidsraad.
4.4
Eindconclusie
In deze scriptie is getracht uit te leggen hoe en waarom het buitenlands beleid van de Verenigde Staten verschilt van het buitenlands beleid van de Europese Unie ten opzichte van Iran. Daarin is meegenomen hoe de aanslagen in Amerika dit beleid hebben beïnvloed. De kritische geopolitieke theorie stelt in staat het buitenlands beleid vanuit een breed spectrum te analyseren. Het verwerpt aannames over gedrag van staten in een bepaalde omgeving en zet zich daarmee af van het realisme en liberalisme. De kritische geopolitieke theorie analyseert sociale ontwikkelingen in de ‘staatmaatschappij-verhouding’ binnen het internationale systeem. In deze scriptie is dit bewerkstelligd door de factoren die het buitenlands beleid van de Europese Unie en de Verenigde Staten vormgegeven, te doorgronden. Deze factoren bestaan uit de geopolitieke cultuur, de geopolitieke visie, de geopolitieke traditie, de geografische inbeelding en politieke en economische belangen. De invloed van de geopolitieke visies en buitenlands beleid van andere staten als onderdeel van de methode van Rakel zijn in deze scriptie uiteengezet met behulp van het concept machtsprojectie. Daarin is naast de invloed van de Verenigde Staten en de Europese Unie op elkaar, 87
ook de invloed van Iran op het buitenlands beleid van de Verenigde Staten en de Europese Unie meegenomen. In hoofdstuk 2 is deze methode toegepast op het buitenlands beleid van de Verenigde Staten. Er is duidelijk geworden dat het buitenlands beleid van de Verenigde Staten ten opzichte van Iran een vaststaande vorm heeft aangenomen. De invloed van de geopolitieke visie die ontstaan is in 1979 en zich sindsdien vastgeklonken heeft in de Verenigde Staten, is hierin te onderscheiden. Deze geopolitieke visie wordt gekenmerkt door een antagonistische afzetting van de VS tegen Iran. De invloed van de geopolitieke cultuur op het VS beleid ten opzichte van Iran is terug te zien in het uitblijven van reacties op toenaderingspogingen van Iran. Verbonden hieraan is de nawerking van de Iran-Contra-affaire op het ambtelijke apparaat. Ook is belicht dat de aanslagen van 11 september, de benadering van de Verenigde Staten heeft veranderd, niet het beleid. Dit werd veroorzaakt door de invloed van een veranderde geografische inbeelding en een andere geopolitieke traditie van waar uit de regering van Bush beleid voerde. Daarbij was de invloed van Iran en de EU op dit beleid gering. Het vaststaande beleid van de VS staat in tegenstelling tot het veranderlijke beleid van de EU ten opzichte van Iran. In hoofdstuk 3 is naar voren gekomen dat de EU zich, vanaf de gematigde presidenten Rafsanjani en Khatami de macht hadden in Iran, ingezet heeft om de relatie met Iran te ontwikkelen. De invloed van de geopolitieke cultuur en de tijdelijk geopolitieke visie komen hierin naar voren. Als reactie op de aanslagen in Amerika, veroorzaakte de regering van George W. Bush een verschuiving van de mondiale relevantie van economische macht naar politieke en militaire macht. De incomplete structuur van het politieke buitenlands beleid van de EU en de invloed van de VS op de vorming hiervan, veroorzaakte een verschuiving in het beleid van de EU ten opzichte van Iran. De aanslagen veranderde de geopolitieke visie van de EU van een afzetting tegen de VS naar een samensmelting met de VS. Van een Europese geografische inbeelding was na de aanslagen geen sprake meer. Daarbij beïnvloedde de geopolitieke visie van de nieuwe president Ahmadinejad de relatie tussen de EU en Iran negatief, dit kwam vooral naar voren in de nucleaire kwestie. Deze resultaten betekenen dat het toekomstige buitenlands beleid van de EU ten opzichte van Iran door de VS wordt bepaald. De veronderstelling is dat de VS het ‘vaststaande beleid’ ten opzichte van Iran voortzet, hierin zijn verregaande sancties en militair ingrijpen een mogelijkheid. De ontwikkeling van een EU-beleid ten opzichte van Iran (los van de VS) is gestagneerd. Iran en de EU hebben op dit moment niet genoeg machtsprojectie om het door de VS gedomineerde beleid te beïnvloedden. Toch is het mogelijk dat de interne verhoudingen binnen de EU in de toekomst veranderen waardoor er ruimte kan ontstaan om nieuw beleid ten opzichte van Iran te ontwikkelen. In Iran bestaat de mogelijkheid dat er wederom een gematigde president wordt gekozen, het Iraanse buitenlands beleid en de 88
patstelling in de nucleaire kwestie zouden daardoor mogelijk een wending kunnen krijgen. In deze scriptie is naar voren gekomen dat de machtprojectie van Iran en de EU op het buitenlands beleid van de VS gering is. De machtspositie van de VS kan veranderen als Iran een nucleaire macht wordt. Dit zal in ieder geval de onderhandelingspositie van Iran veranderen. De sancties vanuit de VNveiligheidsraad zullen de economie in Iran verder beschadigen en daarbij ook de bevolking. Waar dit toe leidt in de nucleaire kwestie is moeilijk in te schatten. Opkomende machten als China en India en misschien een politiek sterker ontwikkelde Europese Unie zouden de machtsbalans in de VN Veiligheidsraad in de toekomst kunnen veranderen en daarbij het beleid ten opzichte van Iran. Vooralsnog lijkt het buitenlands beleid van de VS en de EU niet te wijken van het sanctiebeleid, er is (nog) geen beweging te zien die duidt op enige verandering.
89
90
Bibliografie
Boeken Agnew, J, en Corbridge S. (1995), Mastering Space-Hegemony, Territory, and International Political Economy, (London & New York: Routledge)
Amineh, Medhi, Parvizi, (2003) Globalisation, Geopolitics- and Energy Security in Central Eurasia and the Caspian Sea, (Clingendael Energy Publication).
Ansari, Ali M, (2006), Confronting Iran, (Hurst & Company, London)
Calabrese, J., (2004), Finding the Fulcrum? Euro-Atlantic Relations and Iran, (Middle East Institute).
Chubin, S., (2002), Whiter Iran? Reform, Domestic Politics and National Security, (The International Institute for Strategic Studies, Oxford University Press, New York). Cirincione, J. & Wolfstahl, J.B. & Rajkumar, M. (2002), Deadly Arsenals: Tracking Weapons of Mass Destruction, (Washington D.C.: Carnegie Endowment for international Peace).
Hunter, Shireen T, (2010), Iran’s Foreign Policy in the Post-Soviet Era: Resisting the new International order, (Praeger, Californie).
Moussis N., (2006), Access to European Union; Law, Economics, Policies, (Rixensart: European Study Service). 91
Ó Tuathail, G., (1996), Critical Geopolitics: The Politics of Writing Global Space, (University of Minnesota Press, Minneapolis).
Ó Tuathail, G. en Dalby S., (1998) Rethinking Geopolitics, (Routledge, London).
Rakel, E.P., (2008), The Iranian Political Elite, State and Society Relations, and Foreign Relations since the Islamic Revolution, Academische Proefschrift Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam. Rakel, E.P., (2009),Power, Islam, and political elite in Iran: A study on the Iranian political elite from Khomeini to Ahmadinejad. (Brill Academic Publishers, Leiden)
Ryan, D., (2003), The United States and Europe in the Twentieth Century, (Pearson, Londen).
Takeyh, R., (2006), Hidden Iran: Paradox and Power in the Islamic Republic, (Council of Foreign Relations, New York). Takeyh, R., (2009), Guardians of the Revolution: Iran and the world in the age of the Ayatollahs, (Council of Foreign Relations, New York).
Hoofdstukken uit boeken Barnett, M.N. (2005), ‘Constructivism of World Politics: An Introduction to International Relations,’ in Baylis en Smith (eds), The Globalization of World Politics, (University Press Oxford, Oxford), 251-270. Drenou, A. Th., (2008), Iran: Caught Between European Union-United States Rivalry?, in Ehteshami & Zweiri, (ed), ‘Iran’s Foreign Policy: From Khatami tot Ahmadinejad,’ (Ithaca Press, United Kingdom)
Dover, Robert, (2007), ‘The EU’s Foreign, Security, and Defense Policies,’ in: Cini, M. (ed), European Union Politics, Oxford University Press, Oxford, 238-250. Dunne, T.en Schmidt, B.C, (2001), 'Realism' in Baylis en Smith (eds), The Globalization of World Politics, (University Press Oxford, Oxford), 162-180. 92
Rieck, A., (2000), ‘Iran: Towards and End of Anti-Western Isolationism?’ in K. Hafez (ed), The Islamic World and the West-An Introduction in Political Cultures and International Relations, (Brill Academic Publishers: Leiden en Boston, 127-145. Sabet-Saeide, S., (2008), ‘Iranian-European Relations: A Strategic Partnership?, in Ehteshami, A. en Zweiri, M.(ed), Iran’s Foreign Policy; From Khatami to Ahmadinejad,( Ithaca Press Berkshire)
Artikelen Amineh, MP en H. Houweling, (2003) ‘The Crisis in IR-Theory: Towards a Critical Geopolitics Approach,’ in Perspectives on Global Development and Technology, 2,3-1: 315-335.
Amineh, M.P., (2007), ‘Introduction: ‘Theoretical and Methodological Approaches to the Study of the Greater Middle East’ in Perspectives on Global Development and Technology, 6, (1-3):13-53.
Bachman, V. en Sidaway, J.D., (2008), ‘Zivilmacht Europa: a critical geopolitics of the European Union as a Global Power’, in Transactions Institute of British Geographers, 34, Is 1, 94-109 Berenskoetter, Felix S. (2005), ‘Mapping the Mind Gap: A Comparison of US and European Security Strategies’, in Security Dialogue, 36, 1, 71-92.
Bergenas, J. (2010),’The European Union’s Evolving Engagement with Iran: Two Steps Forward, One Step Back’, in Nonproliferation Review, 17, 3: 491-512.
Biebuyck, W., (2010), ‘European Imaginaries and the Intelligibility of Integration’, in Journal of Contempory European Studies, 18, 2: 161-180. Clawson, P. (1998), ‘The Continuing Logic of Dual Containment’, in Survival, 40, 1: 33-47.
Clark J.R.A. en Jones A.R., (2008), ‘Europeanisation and Discourse Building: The European Commission, European Narratives and European Neighbourhood Policy’, in Geopolitics 13: 545-571. 93
Clark J.R.A. en Jones A.R., (2009), ‘Europeanisation and Its Discontents’, in Space and Polity, 13, 3:193-212 Diez Thomas, (2004) ‘Europe’s Others and the Return of Geopolitics’, in Cambridge Review of International Affairs, 17,2: 319-335.
Dryburg, L., (2008), ‘The EU as a Global Actor? EU Policy towards Iran,’ in European security, 17, 2-3:253-271.
Estelami, Hooman, (1999), ‘A Study of Iran’s Responses to U.S. Economic Sanctions’ in Middle East Review of International Affairs, 3,3: 1-11. Hill, C., (2004), ‘Renationalizing or Regrouping? EU Foreign Policy since 11 September 2001’, in Journal of Common Market Studies, 42, 1: 143-163.
Hooghe en Marks, (2004), ‘Symposium: ‘Does Identity or Economic Rationality Drive Public Opinion on European Integration?’ in Political Science, 37, 3:415-420.
Jones, Alun, (2006), ‘Narrative-based Production of State Spaces for International Region Building: Europeanization and the Mediterranean’, Annals of the Association of American Geographers 96:415-431. Kagan, R. (2002),’ Power and Weakness: Why the United States and Europe See the World so Differently’, in Policy Review, no. 113.
Kelly, P. (2006), ‘A Critique of Critical Geopolitics’, in Geopolitics 11, 1: 24–53.
El Kwawas, M.A., (2005), ‘Iran’s Nuclear Controversy: Prospects for a Diplomatic Solution’, Mediterranean Quarterly, 16, 4: 20-41. Larrabee, S.F., (2002) ‘US Middle East Policy after 9/11: Implications for Transatlantic Relations, in The International Spectator, 37, 3: 43-56.
Manners, I., (2006). ‘European Union ‘Normative Power’ and the Security Challenge’, in European Security, 15, 4: 405-421. O’Loughlin, J., Ó Tuathail, G. & Kolossov, V. (2005), ‘Russian Geopolitical Culture and Public Opinion: the Masks of Proteus Revisited’ in Transactions of the institute of British Geographers, 30, 3: 322-335. 94
Ó Tuathail, G., (2004) ‘Geopolitical Structures and Cultures: Towards Conceptual Clarity in the Critical Study of Geopolitics’, in Geopolitics: Global Problems and Regional Concerns, the Center for Defense and Security Studies, Bison Paper 4.
Ó Tuathail, G.en Agnew, J., (1992) ‘Geopolitics and discourse: Practical geopolitical reasoning in American foreign policy’, in Political Geography, 11, 2:190–204.
Ó Tuathail , G en Luke, T.W., (1994), ‘Present at the (Dis) integration: Deterritorialization and Reterritorialization in the New Wor(l)d Order’, Annals of the Association of America Geographers, 84, 3:381-398. Posch, W., (2007), ‘The European Union and Iran: What Next? ’ in The International Spectator, 42, 4: 537-543. Poulson, Stephen, C. (2009), Nested Institutions, Political Opportunity, and the Decline of the Iranian Reform Movement Post 9/11, in American Behavioral Scientist, 53, 1: 27-43.
Ramazani, R.K. (1989), ‘Iran’s Foreign Policy: Contending Orientations’, The Middle East Journal, 43, 2:202-217. Ramazani, R.K., (1998), ‘The Shifting Premise of Iran’s Foreign Policy: Towards a Democratic Peace?’ The Middle East Journal, 52, 2, 177-187. Rittberger, B., (2001), ‘Which institutions for Post-War Europe? Explaining the Institutional Design of Europe’s First Community’, in Journal of European Public Policy 8:5: 673-708.
Sauer, T. (2008), Struggling on the World Scene: An Over-ambitious EU versus a Committed Iran, European Security, 17, 2-3:273-293. Sick, G., (1998),’Rethinking Dual Containment,’ in Survival, 40, 1:5-32.
Smith M. E, (2000), ‘Conforming to Europe: the Domestic Impact of EU Foreign Policy Co-operation,’ in Journal of European Public Policy 7,4: 613-631.
Stavridis, S., (2001), ‘Militarising’ the EU: The Concept of Civilian Power Europe Revisted,’ in The International Spectator, 36:43-50.
Tarock, A, (1996) ‘U.S.-Iran Relations: Heading for Confrontation?’ in Third World Quarterly, 17, 1:149-167. 95
Tarock, A, (2006), ‘Washington: To Engage or to Change the Regime in Iran?’ in New Political Science, 28,1:181-100.
Officiële documenten European Council, 2003a. A Secure Europe and a Better World: European Security Strategy. Brussels: European Council: beschikbaar via: http://europa-euun.org/articles/en/article_3087_en.htm.
White House, 2002a. The National Security Strategy of the United States of America, Washington, DC: White House. Katzman,Kenneth, ‘Iran Current Developments and U.S. Policy’ , CRS report for Congress,2002, Foreign Affairs and Trade Division.
NSC 68: United States Objectives and Programs for National Security, 14 April 14, 1950, A Report to the President. Beschikbaar op: http://www.trumanlibrary.org/whistlestop/study_collections/coldwar/documents /sectioned.php?pagenumber=3&documentid=10-1&documentdate=1950-04-12
Mediabronnen Transcript van het Amanpour interview met Khatami, 7 januari, 1998, beschikbaar via: http://www.cnn.com/WORLD/9801/07/iran/. Secretary of State Madeleine K. Albright, Remarks before the American-Iranian Council. 17 maart, 2000, Washington, D.C. As released by the Office of the Spokesman, U.S. Department of State. Beschikbaar via: http://www.mideastinfo.com/documents/iranspeech.htm Interview met Director General International Atomic Energy Agency, Washington Post, 1 februari 2009. Bechikbaar via: http://www.iaea.org/newscenter/transcripts/2009/wp010209.html 96
Internetbronnen www.europa-nu.nl
http://ec.europa.eu/trade/creating-opportunities/bilateralrelations/countries/iran/.
http://eeas.europa.eu/cfsp/sanctions/docs/measures_en.pdf
97