Juli
2007
PUBLIC FINANCE
Provincies
Provinciefinanciën Gewone werking
3
Financieringsbronnen van de gewone begroting
3
Courante uitgaven
7
Financiële toestand
9
Vermogensverrichtingen
11
Balansanalyse
11
Investeringen
12
Schuld
14
3
Provinciefinanciën Gewone werking
De analyse van de provinciefinanciën wordt uitgevoerd op basis van de initiële begrotingen die de provincieraden goedkeurden voor de dienstjaren 2006 en 2007. Om de evolutie te kennen wordt er ook vergeleken met het begrotingsjaar 2001. De studie is gebaseerd op de gewone ontvangsten en uitgaven en bevat een uitsplitsing per gewest, om een beeld te krijgen van de keuzes die de Vlaamse en Waalse provincies hebben gemaakt. Het Brussels hoofdstedelijk Gewest valt buiten het bestek van de analyse, omdat dit gewest na de splitsing van de provincie Brabant in 1995 aan het provinciesysteem werd onttrokken. Door de overschakeling naar de nieuwe provincieboekhouding moeten de provincies elk jaar ook een resultatenrekening en een balans goedkeuren, wat het mogelijk maakt een vermogensanalyse van de provinciefinanciën uit te voeren.
1. Financieringsbronnen van de gewone begroting De totale ontvangsten voor 2007 voor alle Vlaamse en Waalse provincies samen, bedragen 1 974,6 miljoen EUR, wat overeenkomt met 208 EUR per inwoner.Vergeleken per gewest zijn de gewone ontvangsten voor de Vlaamse provincies (789,8 miljoen EUR of 130 EUR per inwoner) kleiner dan deze van de Waalse (1 184,8 miljoen EUR of 347 EUR per inwoner). De stijging van de gewone ontvangsten tegenover 2006 bedraagt voor Vlaanderen 1,8 % en voor Wallonië 2,2 %, wat in beide gevallen zwakker is dan tijdens het vorige begrotingsjaar en onder het gemiddelde blijft van de laatste periode. Tijdens de voorbije zes jaren namen de ontvangsten van de provincies in beide gewesten samen immers continu toe met gemiddeld 3,2 % per jaar. Terwijl de toename in Wallonië continu en stabiel was, varieerde de groei sterk van jaar tot jaar in Vlaanderen. De ontvangsten van de provincies kunnen in vijf grote categorieën uitgesplitst worden, namelijk de ontvangsten uit prestaties, fondsen, belastingen, toelagen en schuld.
Grafiek 1 illustreert het aandeel van de verschillende onderdelen van de totale gewone ontvangsten per gewest voor 2007. De belastingontvangsten, de toelagen en de fondsen (onder meer het Provinciefonds) vormen de belangrijkste bronnen van ontvangsten. Samen vormen ze de overdrachten en vertegenwoordigen ze 90,7 % van de totale ontvangsten. In Vlaanderen en Wallonië komt dit neer op respectievelijk 92,5 % en 89,6 % van de provinciale ontvangsten. In 2007 stegen deze overdrachten met 2,3 %, wat onder het gemiddelde ligt van de groei van de voorbije zes jaren (3,4 %). Dit laatste is vooral door toedoen van de groei van de Waalse overdrachten. 1.1. Belastingontvangsten De belastingontvangsten vormen een niet te verwaarlozen bron van inkomen voor de provincies, aangezien ze bijna de helft (48,9 %) van de ontvangsten vertegenwoordigen of 965,6 miljoen EUR. Per gewest bekeken is het aandeel van de provinciale belastingontvangsten van 63,9 % in Vlaanderen groter dan in Grafiek 1
Structuur van de totale gewone ontvangsten – Begroting 2007
100 % 90 %
Vlaanderen
Wallonië
10,0 %
12,8 %
3,4 %
2,8 %
80 % 18,6 % 70 % 4,1 %
37,8 %
60 % Fondsen
50 % 7,7 %
40 % 30 % 20 % 10 % 0%
63,9 %
Schuldontvangsten Toelagen
38,9 %
Ontvangsten uit prestaties Belastingontvangsten
Provinciefinanciën | Gewone werking
4
Wallonië, waar het slechts 38,9 % vertegenwoordigt. In absolute waarden is het verschil echter minder groot. Zo hebben alle Vlaamse provincies samen een bedrag van 504,7 miljoen EUR, of 83 EUR per inwoner, aan belastingontvangsten op hun begroting 2007 uitgetrokken en voorzagen de Waalse provincies 461,0 miljoen EUR of 135 EUR per inwoner. Het is wel zo dat er belangrijke verschillen bestaan tussen de provincies binnen eenzelfde gewest. Zo varieert het aandeel van de belastingontvangsten in de Vlaamse provincies tussen 49,5 % en 79,9 %, terwijl dit bij de Waalse provincies slechts tussen 36,3 % en 43,4 % schommelt. Wat de evolutie van de belastingontvangsten betreft in 2007 (tabel 1), zijn ze ten opzichte van vorig jaar met 2,8 % gestegen in de Vlaamse provincies en met 1,9 % in de Waalse. De jaarlijkse gemiddelde toename van de belastingontvangsten sinds 2001 ligt hoger dan deze laatste groeipercentages. De belastingontvangsten van de provincies kunnen verder opgesplitst worden in diverse soorten belastingen. De opcentiemen op de onroerende voorheffing blijken met 85,8 % de voornaamste belastingontvangsten van de provincies te zijn. In Vlaanderen vertegenwoordigen ze 78,4 % en in
Wallonië 94,0 % van de totale belastingontvangsten, met respectievelijk 65 EUR en 127 EUR per inwoner. Deze belastingontvangsten zijn ook het meest toegenomen in 2007, met 3,4 % in Vlaanderen en met 3,9 % in Wallonië. In het kader van het Marshallplan voor Wallonië werd een vrijstelling van onroerende voorheffing voorzien (zie kadertekst) die in 2006 leidde tot een bevriezing van de belastingbasis en daarmee voor de lokale besturen ook tot een stagnatie van de opbrengstengroei uit de opcentiemen. Hiervan is op de begrotingen 2007 niets meer te merken, tenzij dat de groei onder het niveau van de laatste zes jaar blijft. In de rubriek belastingen zitten bijna geen compensatiebedragen vervat die voorzien zijn om de impact van de vrijstelling van de onroerende voorheffing te neutraliseren. Net de vier provincies die de grootste compensatiebedragen ontvangen, boeken deze immers onder de rubriek fondsen. De fiscaliteit tussen de provincies verschilt gevoelig. Zo ligt de gemiddelde aanslagvoet van de opcentiemen op de onroerende voorheffing veel hoger in Wallonië, namelijk op 1 500 opcentiemen, tegenover slechts 329 opcentiemen in Vlaanderen. Deze vaststelling houdt stand, zelfs bij verdubbeling tot 658 opcentiemen van de Vlaamse opcentiemen om deze aanslagvoeten strikt vergelijkbaar te maken tus-
Tabel 1
Evolutie van de voornaamste belastingontvangsten van de provincies – Begrotingen 2001-2007 Vlaanderen Niveau (EUR/inw.)
2007
Wallonië Niveau (EUR/inw.)
Groei 2007
2007
Groei 2007
Gemiddelde 2001-2007
2007
2007
Gemiddelde 2001-2007
Opcentiemen op de onroerende voorheffing
65
3,4 %
3,5 %
127
3,9 %
4,3 %
Algemene provinciebelasting
18
1,3 %
4,5 %
0
0,0 %
0,0 %
Compenserende belasting op industrie
0
0,0 %
0,0 %
2
-35,0 %
-10,3 %
Belasting op drijfkracht
0
0,0 %
0,0 %
1
-38,2 %
-13,5 %
Belasting op oppervlakte
0
0,0 %
0,0 %
0
0,0 %
-100,0 %
Belasting op drankgelegenheden en verkooppunten van tabaksartikelen
0
0,0 %
0,0 %
1
0,9 %
1,0 %
Milieubelasting
0
0,0 %
0,0 %
1
0,0 %
1,0 %
Belasting op het gebruik van het openbaar domein
0
0,0 %
0,0 %
0
0,0 %
0,1 %
Diverse belastingen
0
-13,8 %
-23,6 %
3
-12,2 %
-14,5 %
83
2,8 %
3,2 %
135
1,9 %
2,7 %
Totaal
Provinciefinanciën | Gewone werking
Marshallplan De Waalse regering heeft in 2005 een plan goedgekeurd om meer bedrijven op haar grondgebied aan te trekken en zo meer werkgelegenheid te creëren. Dit wil ze bereiken door de bedrijfsbelastingen te verlichten. Het plan voorziet in het afschaffen van een aantal lokale belastingen, zowel op gemeentelijk als op provinciaal niveau en dit vanaf 2006. Op provinciaal niveau mikt het plan op de onmiddellijke afschaffing van de belasting op de oppervlakte (enkel geïnd door Henegouwen). De belasting op drijfkracht (Henegouwen, Luxemburg en Namen) en de compenserende belasting op industrie (Henegouwen en Luik) worden jaarlijks met 25 % afgebouwd om in 2009 volledig verdwenen te zijn. Het
sen beide gewesten; het Vlaamse gewest verdubbelde immers zijn basisaanslagvoet van 1,25 % tot 2,5 %. Ook het aandeel van de opcentiemen op de onroerende voorheffing in de totale belastingontvangsten is voor de ene provincie belangrijker dan voor de andere. In Vlaanderen varieert het aandeel tussen 69,5 % en 96,9 % terwijl het in Wallonië voor alle provincies boven 90 % ligt met een maximum van 95,8 %. De overige categorieën van belastingontvangsten vertonen grote structurele verschillen tussen provincies en gewesten. De algemene provinciebelasting wordt alleen in Vlaanderen geheven (door vier provincies) en heeft een belangrijk aandeel in de totale belastingontvangsten (18 EUR per inwoner). Deze belasting stijgt lichtjes met 1,3 % ten opzichte van 2006. Wallonië kende een grotere diversiteit aan belastingen dan Vlaanderen. Als gevolg van het Marshallplan (zie kadertekst) worden er vanaf het dienstjaar 2006 echter een aantal lokale belastingen afgeschaft of stelselmatig afgebouwd. Dit verklaart de negatieve groeicijfers van sommige belastingen in tabel 1. De rubriek diverse belastingen slaat op de rest van de belastingen die de provincies heffen. In Vlaanderen gaat het over 0,4 EUR per inwoner, tegen 3 EUR per inwoner in Wallonië. De evolutie van deze belastingen gaat echter in beide gewesten al lang achteruit. In de rubriek belastingen zitten bijna geen compensatiebedragen vervat die het Marshallplan voorziet voor de afschaffing van lokale belastingen. Deze bedragen boeken de provincies onder de rubriek fondsen.
verlies van deze belastinginkomsten voor de provincies wordt gecompenseerd door het progressief afbouwen van de provincietussenkomst in de financiering en het beheer van de brandweer enerzijds en door een nieuwe herverdelingssleutel van het provinciefonds anderzijds. Belangrijk voor de lokale overheden is de impact van de geplande vrijstelling van de onroerende voorheffing op het materieel en de uitrusting voor nieuwe investeringen van kleine en middelgrote bedrijven en van bedrijven in vrije zones. Ook hier wordt er een compensatiemechanisme voorzien voor het opvangen van de belastingverliezen.
1.2. Fondsen en toelagen Zoals grafiek 1 (zie supra) laat zien, vormen de fondsen en de toelagen de tweede grote financieringsbron van de provincies. Samen vertegenwoordigen ze 28,6 % van de Vlaamse ontvangsten en 50,60 % van de Waalse. Volgens de begrotingen 2007 bedragen de ontvangsten uit de fondsen voor alle provincies samen 231,3 miljoen EUR, d.i. een stijging van 3,2 % ten opzichte van het bedrag in de begroting 2006. De stijging is bovendien groter in Wallonië (3,7 %) dan in Vlaanderen (2,3 %) (tabel 2). Dit verschil is in beperkte mate het gevolg van de compensaties die in Wallonië toegekend worden voor de vermindering van de onroerende voorheffing, veroorzaakt door het Marshallplan. In Vlaanderen bedragen de ontvangsten uit fondsen (uitsluitend het Provinciefonds) per inwoner 13 EUR en in Wallonië 45 EUR hoewel het gewicht van de rubriek fondsen in de totale ontvangsten van de provincies voor beide gewesten vergelijkbaar is. Op zes jaar tijd zijn de ontvangsten uit fondsen voor de Waalse provincies met 6,3 % toegenomen. Door de afkondiging van het decreet van 21 maart 2002 in Wallonië is het Provinciefonds niet meer uitsluitend bestemd voor de algemene financiering van de provincies. Twintig procent van het Fonds gaat immers naar de (degressieve) financiering van een partnerschap met het Waalse Gewest. Naast deze fondsen boeken de provincies ook de compensatiebedragen, voorzien in het Marshallplan, als fondsen.
5
Provinciefinanciën | Gewone werking
6
Tabel 2
Evolutie van ontvangsten uit fondsen en toelagen – Begrotingen 2001-2007 Vlaanderen
Wallonië
Niveau (EUR/inw.)
% Aandeel van totale ontvangsten
2007
2007
2007
Fondsen
13
10,0 %
Toelagen
24
waarvan loontoelagen voor gesubsidieerd onderwijzend personeel
19
Niveau (EUR/inw.)
% Aandeel van totale ontvangsten
Gemiddelde 2001-2007
2007
2007
2007
Gemiddelde 2001-2007
2,3 %
2,0 %
45
12,8 %
3,7 %
6,3 %
18,6 %
-2,3 %
1,5 %
131
37,8 %
3,2 %
3,6 %
14,4 %
0,1 %
n.b.
90
26,0 %
2,9 %
n.b.
Ze maken 13,0 % uit van de rubriek fondsen of een bedrag van 19,8 miljoen EUR geboekt door vier provincies (slechts één provincie brengt de compensatiebedragen onder bij de fiscale ontvangsten). Aan het begin van de bestuursperiode 2000-2006 besliste de Vlaamse regering haar dotatie aan het Gemeente- en Provinciefonds te herschikken door een afname van meer dan 23 miljoen EUR of ongeveer 1 miljard BEF op het Provinciefonds. Deze plotse daling met een kwart werd nooit gecompenseerd, wel groeit de dotatie sinds 2001 aan met gemiddeld 2,0 % per jaar. De toelagen vertegenwoordigen, met 594,9 miljoen EUR, 30,1 % van de totale ontvangsten van de provincies. Het gewicht van de toelagen is het grootst in Wallonië (37,8 %) (tabel 2), met een bedrag van 131 EUR per inwoner, terwijl het in Vlaanderen met 24 EUR per inwoner slechts 18,6 % van de werkmiddelen vertegenwoordigt. In Vlaanderen betekent dit een vermindering van 2,3 % ten opzichte van 2006 en zagen de provincies tijdens de voorbije zes jaar de toelagen sterk schommelen. In Wallonië bedraagt de groei 3,2 % tegenover 2006, wat iets lager is dan het gemiddelde van 3,6 % van de voorbije jaren. De toelagen die de provincies inschrijven, zijn voor 70,9 % bestemd voor de uitbetaling van de lonen voor het onderwijzend personeel.Voor beide gewesten samen komt dit neer op 422,0 miljoen EUR of 21,4 % van de totale ontvangsten. Tabel 2 toont dat vooral voor Wallonië deze toelagen belangrijk zijn (26,0 % van de totale werkingsmiddelen, die overeenkomen met 90 EUR per inwoner). In Vlaanderen vertegenwoordigt deze loontoelage slechts 14,4 % van de totale ontvangsten, zijnde 19 EUR per inwoner.
Groei
Groei
1.3. Eigen middelen De eigen ontvangsten zijn de ontvangsten die door de werking of door het provinciepatrimonium worden gegenereerd. Ze omvatten de ontvangsten uit prestaties en de schuldontvangsten.
Ontvangsten uit prestaties Deze provincieontvangsten zijn onder meer de retributies, de opbrengsten van verkoop en de huuropbrengsten uit roerende en onroerende goederen. In de begrotingen 2007 vertegenwoordigen ze in de Vlaamse en Waalse provincies samen 123,6 miljoen EUR of 13 EUR per inwoner, wat neerkomt op 6,3 % van de totale ontvangsten. In Vlaanderen zijn de ontvangsten uit prestaties, met 5 EUR per inwoner, kleiner dan de 27 EUR per inwoner in Wallonië. Ook hier zijn er verschillen tussen de provincies. Schuldontvangsten De schuldontvangsten omvatten de ontvangsten uit schuldvorderingen of financiële activa van de provincies, zoals de rente uit belegd kapitaal, dividenden van intercommunales en de terugbetaling van de interesten en aflossingen van leningen toegestaan aan derden. Deze ontvangsten van de provincies beslaan 3,0 % van de totale ontvangsten, wat neerkomt op 59,1 miljoen EUR. Vlaanderen vertegenwoordigt hiervan 26,5 miljoen EUR, of 4 EUR per inwoner en 3,4 % van de totale ontvangsten.Voor de Waalse provincies gaat het om bijna 32,7 miljoen EUR of 6 EUR per inwoner en 2,8 % van de totale ontvangsten. De voorbije zes jaren zien we een continue daling van deze ontvangsten voor de Vlaamse provincies maar in 2007 zouden de schuldontvangsten stijgen met 3,0 %, terwijl deze opbrengsten in de Waalse provincies stagneren.
Provinciefinanciën | Gewone werking
7
Personeelsuitgaven De personeelskosten werden voor 2007 begroot op 1 250,8 miljoen EUR, wat overeenkomt met 132 EUR per inwoner. In Vlaanderen bedraagt het aandeel van de personeelskosten in de totale uitgaven 46,9 % van de uitgaven, met een bedrag van 63 EUR per inwoner, terwijl ze voor de Waalse provincies niet minder dan 72,6 % van de uitgaven vertegenwoordigen met 252 EUR per inwoner (tabel 3). Ten opzichte van het vorige dienstjaar nemen de personeelskosten echter sterker toe in Wallonië dan in Vlaanderen. Tijdens de voorbije zes jaren groeiden de personeelsuitgaven jaarlijks aan met gemiddeld 3,8 %.
2. Courante uitgaven Voor het dienstjaar 2007, hebben alle Vlaamse en Waalse provincies samen een bedrag van 1 999,3 miljoen EUR aan uitgaven voorzien, zijnde 211 EUR per inwoner. Bekeken per gewest begroten de Vlaamse provincies een uitgavenbedrag van 816,2 miljoen EUR of 134 EUR per inwoner, wat minder is dan de 1 183,1 miljoen EUR of 347 EUR per inwoner in de Waalse provincies. De voornaamste reden hiervoor houdt verband met de verschillen in organisatie en de omvang van het provinciale onderwijs. De evolutie van de totale gewone uitgaven tegenover 2006 toont voor het eerst voor Vlaanderen een vermindering van 1,3 % (door toedoen van de evolutie in één provincie) terwijl de Waalse provincies een toename noteren van 2,1 %. Rekening houdend met een inflatieritme van 2,0 % is er in dit laatste geval echter geen sprake van een beduidende reële toename. Sinds 2001 namen de totale uitgaven voor beide gewesten samen jaarlijks wel gemiddeld met 3,3 % per jaar toe. De totale gewone uitgaven kunnen ook hier opgesplitst worden in een aantal categorieën, namelijk schulduitgaven, overdrachten, werkingsuitgaven en personeelskosten (grafiek 2).
Grafiek 2
Structuur van de totale gewone uitgaven – Begroting 2007
Vlaanderen
Wallonië
100 % 9,1 %
15,2 %
90 %
5,5 %
80 %
12,8 %
19,3 % 70 % 60 %
17,5 %
31,4 % Schulduitgaven
50 % 40 %
2.1. Algemene werkingskosten
Overdrachten 32,2 %
30 %
Werkingsuitgaven 41,2 %
20 %
De algemene werkingskosten omvatten de personeelsuitgaven en de eigenlijke werkingsuitgaven. Beide posten wegen het zwaarst door in de totale gewone uitgaven en vertegenwoordigen respectievelijk 62,1 % en 14,7 % in de begrotingen 2007.
10 %
15,8 %
0%
Provinciepersoneel Gesubsidieerd onderwijzend personeel
Tabel 3
Evolutie van personeels- en werkingsuitgaven – Begrotingen 2001-2007 Vlaanderen
Wallonië
Niveau (EUR/inw.)
% Aandeel van de totale uitgaven
2007
2007
2007
Personeelsuitgaven
63
46,9 %
waarvan uitgaven voor provinciepersoneel
43
waarvan loonuitgaven voor gesubsidieerd onderwijzend personeel Werkingsuitgaven
Niveau (EUR/inw.)
% Aandeel van de totale uitgaven
Gemiddelde 2001-2007
2007
2007
2007
Gemiddelde 2001-2007
1,7 %
3,7 %
252
72,6 %
2,7 %
3,8 %
32,2 %
3,3 %
n.b.
109
31,4 %
1,2 %
n.b.
20
14,7 %
-0,6 %
n.b.
143
41,2 %
4,6 %
n.b.
24
17,5 %
-1,5 %
0,6 %
44
12,8 %
2,4 %
2,8 %
Groei
Groei
Provinciefinanciën | Gewone werking
8
Het is belangrijk te weten dat 48,6 % van de personeelskosten in feite uitgaven zijn voor het gesubsidieerd onderwijzend personeel. Onder het onderwijzend personeel valt in de eerste plaats het personeel waarvoor de provincies loontoelagen ontvangen van de gemeenschappen, maar eveneens het in de provinciale scholen actieve ondersteunend personeel dat ten laste is van de provincie zelf. Zo wegen deze gesubsidieerde loonkosten in Vlaanderen, met 30,7 %, minder door in de totale personeelsuitgaven dan de 56,8 % in Wallonië. Werkingsuitgaven Deze vormen met 14,7 % de tweede belangrijkste categorie van de gewone uitgaven, na de personeelsuitgaven. Werkingskosten wegen zwaarder door in Vlaanderen dan in Wallonië, met respectievelijk 17,5 % van de uitgaven tegenover 12,8 %, (tabel 3). Maar per inwoner begroten de Vlaamse provincies slechts 24 EUR tegenover 44 EUR voor de Waalse. De groei sinds 2001 komt op een zwak jaarlijks gemiddelde van 0,6 % in Vlaanderen en een sterker 2,8 % in Wallonië. 2.2. Overdrachten De overdrachten zijn toelagen aan verenigingen actief in de culturele, sociale of economische sector. Ze nemen met 222,0 miljoen EUR, 11,1 % van de uitgaven op zich. Deze overdrachten wegen het zwaarst door in Vlaanderen, met een aandeel van 19,3 % in de uitgaven, in vergelijking met slecht 5,5 % in Wallonië. De Vlaamse provincies gaan blijkbaar vaker over tot subsidiëring van externe instellingen en besteden 26 EUR per inwoner aan overdrachten,
tegen slechts 19 EUR per inwoner in Wallonië. In beide gewesten neemt deze provincie-uitgave beduidend af in vergelijking met 2006 (-11,7 % in Vlaanderen, -6,1 % in Wallonië). Ten opzichte van 2001 namen deze uitgaven op jaarbasis in beide gewesten echter toe met respectievelijk gemiddeld 3,5 % en 5,9 %. 2.3. Schulduitgaven Financiële lasten of schulduitgaven omvatten de lasten van kapitaalaflossing en de interest van leningen die de provincies hebben aangegaan, maar ook de eventuele financiële tegemoetkomingen in het tekort van de intercommunales of van instellingen van provinciaal belang. Voor 2007 vertegenwoordigen de financiële lasten 11,6 % van de totale uitgaven of 232,4 miljoen EUR. Dit is een toename van 3,7 % ten opzichte van het jaar ervoor. Bekeken per gewest bedraagt de last 15,2 % van de uitgaven in Vlaanderen en 9,1 % in Wallonië, wat overeenkomt met respectievelijk 20 en 32 EUR per inwoner. Ten opzichte van 2006 nemen de schulduitgaven in Wallonië half zo snel toe als in Vlaanderen (2,4 % tegenover een groei van 5,0 %). De gemiddelde jaarlijkse groei tussen 2001 en 2007 is miniem en komt op 0,3 % voor Vlaanderen en 1,6 % voor Wallonië. 2.4. Functionele indeling van de gewone uitgaven De functionele indeling van de gewone uitgaven geeft een beeld van de domeinen waarvoor de provincies uitgaven doen en laat bijgevolg toe om de verschillen tussen de gewesten te verklaren.
Grafiek 3
Functionele indeling van de gewone uitgaven – Begroting 2007 Wallonië
Vlaanderen
Milieuzorg 1,9 % Gezondheidszorg 9,2 %
Niet-toewijsbare uitgaven 12,2 % Milieuzorg 4,9 % Gezondheidszorg 0,7 % Sociale voorzieningen 4,3 %
Sociale voorzieningen 4,9 % Algemeen bestuur 35,9 %
Cultuur – Erediensten 7,0 %
Niet-toewijsbare uitgaven 2,1 % Algemeen bestuur 19,0 % Veiligheid 0,9 % Verkeer 3,1 % Economie 4,5 %
Cultuur – Erediensten 14,8 %
Onderwijs 17,0 %
Veiligheid 0,4 % Verkeer 4,2 % Economie 5,5 %
Onderwijs 47,5 %
Provinciefinanciën | Gewone werking
Voor alle provincies samen vormen de uitgavenposten voor Onderwijs en Algemeen bestuur meer dan de helft (61,0 %) van de gewestelijke uitgaven, gevolgd door Cultuur en Erediensten (7,2 %). Deze verhoudingen zijn sinds 2000 bijna ongewijzigd. Bekeken per gewest wegen de onderwijsuitgaven in 2007 het zwaarst door in Wallonië (47,5 %). Vlaanderen voorziet 138,7 miljoen EUR of 23 EUR per inwoner voor onderwijs, tegenover 562,2 miljoen EUR of 165 EUR per inwoner voor Wallonië. Dit verschil is te verklaren doordat sommige Vlaamse provinciale scholen de vorm van autonome provinciebedrijven aannemen, waarbij o.a. de wedden van het onderwijzend personeel betaald worden door de gemeenschappen en dus niet in de provinciebegrotingen opgenomen worden. Om te kunnen vergelijken tussen de gewesten, is het beter om de nettolasten als referentiepunt te nemen. Ook de nettolasten voor het onderwijs tonen dezelfde grote verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië. Zo begroten de provincies in Vlaanderen netto 26,0 miljoen EUR (3,2 % van de uitgaven) voor onderwijsuitgaven, terwijl de Waalse 168,9 miljoen EUR (14,3 % van de uitgaven) noteren. Zoals blijkt uit grafiek 3 gaat de grootste uitgavenpost in Vlaanderen voor 292,9 miljoen EUR (35,9 %) naar algemeen bestuur. In Wallonië trekken de provincies daar 224,9 miljoen EUR voor uit, of, slechts 19,0 % van de uitgaven. Ook Cultuur en erediensten nemen in Vlaanderen (120,5 miljoen EUR) met 14,8 % van de uitgaven, een belangrijke plaats in, gevolgd door andere niettoewijsbare uitgaven (12,2 %). Waalse provincies hebben duidelijk nog een andere grote uitgavenpost, nl. de gezondheidszorg die, met 108,7 miljoen EUR, 9,2 % van de uitgaven vertegenwoordigt. Zo wordt voor Wallonië een bedrag van 15 EUR per inwoner opgetekend, tegen slechts 1 EUR per inwoner in Vlaanderen. Dit verschil is te verklaren doordat de Waalse provincies (voornamelijk Namen en Luxemburg) vaak deelnemen in publieke ziekenhuizen.
9
3. Financiële toestand Voor de financiële toestand van de provincies worden de begrotingssaldi geëvalueerd. Daarbij kunnen twee saldi worden geanalyseerd, nl. de saldi van het eigen dienstjaar, die enkel betrekking hebben op de ontvangsten en uitgaven van het betrokken dienstjaar, en de saldi algemeen totaal, waarin ook de verrichtingen van de voorgaande dienstjaren en de overboekingen zijn opgenomen. Tabel 4 geeft een beeld van het niveau en het gewicht van de begrotingssaldi voor de twee gewesten samen voor 2005 tot en met 2007. 3.1. Eigen dienstjaar Zoals blijkt uit grafiek 4 is het saldo eigen dienstjaar voor de Vlaamse provincies tijdens de voorbije zes jaren nooit positief geweest. Daarenboven werd het deficit tot 2005 groter en verbeterde het pas vanaf 2006 lichtjes tot een tekort van nog 26,4 miljoen EUR in 2007. Voor de Waalse provincies vertoont het saldo eigen dienstjaar telkens een overschot op een enkele maal een licht tekort na, zoals in 2002 (grafiek 5). Het overschot verkleinde echter van 10,4 miljoen EUR in 2004 en stabiliseerde op 1,7 miljoen EUR in 2007. Het gezamenlijk tekort van 2007 vertegenwoordigt 1,3 % van de gewone ontvangsten eigen dienstjaar (tabel 4). Bekeken per gewest begroten 3 van de 5 Vlaamse provincies en slechts 2 van de 5 Waalse een negatief saldo voor het eigen dienstjaar. Het overschot van de 2 andere Vlaamse provincies bedraagt samen niet meer dan 8,3 miljoen EUR. Het begrote saldo 2007 van de 3 Waalse provincies met een overschot komt op 4,5 miljoen EUR.
Tabel 4
Evolutie begrotingssaldi voor de 10 provincies – Begrotingen 2005-2007 2005
2006
2007
In miljoenen EUR
In % van de gewone ontvangsten
In miljoenen EUR
In % van de gewone ontvangsten
In miljoenen EUR
In % van de gewone ontvangsten
Eigen dienstjaar
-51,7
-2,8 %
-49,3
-2,5 %
-24,7
-1,3 %
Algemeen totaal
61,0
3,3 %
60,8
3,1 %
60,5
3,1 %
Provinciefinanciën | Gewone werking
10
3.2. Algemeen totaal
Grafiek 4
Begrotingssaldi van de Vlaamse provincies 2001-2007 (in miljoenen EUR)
100 80 60 40 20 0 -20 -40 -60 -80 2001
2002
2003
2004
2005
Eigen dienstjaar
Overboekingen
Vorige dienstjaren
Algemeen totaal
2006
2007
Het zijn de resultaten van de vorige dienstjaren die duidelijk het saldo algemeen totaal mee opbouwen terwijl in 2007 de overboekingen voor een bedrag van 11,4 miljoen EUR voor beide gewesten samen het saldo algemeen totaal verlagen.
Grafiek 5
Begrotingssaldi van de Waalse provincies 2001-2007 (in miljoenen EUR)
80 60 40 20 0 -20 -40 -60 -80 2001
2002
2003
2004
2005
Eigen dienstjaar
Overboekingen
Vorige dienstjaren
Algemeen totaal
Het begrotingssaldo algemeen totaal is in geen van beide gewesten negatief geweest sinds 2001 (grafieken 4 en 5). Voor het jaar 2007 stabiliseert het overschot op 60,5 miljoen EUR voor beide gewesten samen, wat 3,1 % is van de totale ontvangsten (tabel 4). Grafiek 5 toont aan dat dit overschot grotendeels aan de Waalse provincies te danken is. Voor 2007 komt het overschot voor Wallonië op 57,3 miljoen EUR te staan, of 4,5 % van de gewone ontvangsten algemeen totaal. De Vlaamse provincies tonen een lichtjes afgezwakt overschot van 3,2 miljoen EUR, wat 0,4 % is ten opzichte van de gewone ontvangsten algemeen totaal. In vergelijking met 2006 is het saldo in Vlaanderen met 13,8 % achteruitgegaan, terwijl het in Wallonië met 0,4 % zeer lichtjes verbeterde.
2006
2007
11
Provinciefinanciën Vermogensverrichtingen
Sinds 2002 stellen de provincies jaarlijks een balans en resultatenrekening op die het mogelijk maakt dieper in te gaan op aspecten van vermogensanalyse. Het is de bedoeling in dit hoofdstuk om een algemeen inzicht te verschaffen in de vermogensverrichtingen en de investeringen van de provincies voor 2004, op basis van de balansen en de rekeningen 2004 van – voor het eerst – alle 10 provincies. Deze rekeningen worden met enige vertraging goedgekeurd, waardoor we slechts de analyse voor 2004 kunnen maken.
Tabel 5 levert een overzicht van de voornaamste balansrubrieken voor de 10 provincies samen. Het onroerend patrimonium van de provincies vertegenwoordigt bijna de helft van het balanstotaal, Grafiek 6
Vereenvoudigde structuur van tien provinciebalansen – 2004 Activa
Passiva
100 % 90 %
1. Balansanalyse
80 % 58,6 %
70 %
Volgens de jaarrekeningen van 2004 bedraagt het balanstotaal van alle tien provincies samen 4 436,7 miljoen EUR of 472 EUR per inwoner. De 5 Vlaamse provincies vertegenwoordigen daar 2 166,8 miljoen EUR van,terwijl de 5 Waalse provincies 2 269,9 miljoen EUR noteren. Het balanstotaal van de provincies uitgedrukt in miljoenen EUR is nagenoeg even groot voor beide gewesten. Aangezien het bevolkingsaantal kleiner is in Wallonië, bedraagt het balanstotaal per inwoner hier 671 EUR, tegenover slechts 360 EUR in Vlaanderen. Grafiek 6 geeft de structuur van de provinciebalansen voor 2004 weer. De vaste activa vertegenwoordigen 77,3 % van het totaal actief, de resterende 22,7 % zijn vlottende activa. Voor elke regio vinden we voor het merendeel van de provincies een dergelijke verhouding terug. De structuur van de passiva is minder homogeen ingedeeld op de verschillende provinciebalansen, maar gemiddeld is het eigen vermogen goed voor 58,6 % van het totaal. De provincies financieren hun activa voor minder dan de helft (41,4 %) met schulden. In feite is het balansprofiel van elke provincie uniek en verschillend qua omvang en structuur.Zo zijn er provincies met een eigen vermogen dat, inclusief voorzieningen, 78,3 % van het passief vertegenwoordigt tegenover provincies met precies een omgekeerde verhouding tussen eigen vermogen en schulden.
60 %
77,3 %
50 % 40 %
Vaste activa
30 %
Vlottende activa 41,4 %
20 % 10 %
Eigen vermogen
22,7 %
Schulden
0%
Tabel 5
Tien provinciebalansen – Voornaamste rubrieken (in miljoenen EUR en in % van het balanstotaal) – 2004 Voornaamste rubrieken
Balansrubriek
In miljoenen EUR
In % van balanstotaal
2 139,7 611,1 348,4
48,2 % 13,8 % 7,9 %
412,8 398,7
9,3 % 9,0 %
Vaste activa
Onroerend patrimonium Financiële vaste activa Vorderingen op meer dan 1 jaar
Vlottende activa
Vorderingen op ten hoogste 1 jaar Geldbeleggingen
Eigen vermogen
Kapitaal Reservefondsen Overgedragen resultaten Investeringssubsidies Provisies voor pensioenen
1 429,8 162,8 123,9 98,8 760,1
32,2 % 3,7 % 2,8 % 2,2 % 17,1 %
Schulden
Schulden op meer dan 1 jaar Schulden op ten hoogste 1 jaar
1 473,5 346,1
33,2 % 7,8 %
Provinciefinanciën | Vermogensverrichtingen
12
wat neerkomt op 2 139,7 miljoen EUR. De tegenwaarde ervan op de passiefzijde bestaat vooral uit kapitaal (32,2 %) en schulden op meer dan een jaar (33,2 %). Deze langetermijnschulden bestaan voornamelijk (93,3 %) uit leningen ten laste van de provincies en vertegenwoordigen samen 75,2 % van de schulden. Opmerkelijk is de omvang van de provisies voor pensioenen die met 760,1 miljoen EUR 17,1 % van het balanstotaal uitmaken. Zes provincies noteren pensioenfondsen apart als voorzieningen op hun balans.
investeringsuitgaven groeiden in 2004 fors aan met 22,1 % ten opzichte van het volume genoteerd in 2003.
In financieel opzicht gaat de aandacht naar twee aspecten die betrekking hebben op het vermogen van de provincies, namelijk hun investeringen en schulden. Er bestaat overigens een duidelijke link tussen beide, gezien de investeringen voornamelijk via leningen worden gefinancierd.
De reële investeringen van de provincies kunnen worden belicht via een elementaire ratio, die erin bestaat het volume van de investeringen te vergelijken met het volume van de reële gewone ontvangsten (d.w.z. exclusief de ontvangsten die de werkelijke uitgaven van de provincies niet dekken, zoals de loontoelagen voor het gesubsidieerd onderwijspersoneel). Deze verhouding van de investeringen ten opzichte van de “reële” gewone ontvangsten komt voor 2004 op 14,7 %, wat hoger is dan de 11,3 % in 2003. Deze indicator geeft ook aan dat de investeringen in verhouding tot de reële ontvangsten gemiddeld iets hoger liggen in Vlaanderen (16,0 %) dan in Wallonië (13,4 %). In beide gewesten zijn er echter telkens drie provincies die erg afwijken van deze gemiddelde ratio; zo varieert de verhouding tussen investeringen en “reële” ontvangsten tussen 4,2 % en 46,1 %.
2. Investeringen 2.1. Niveau van de investeringen De 10 provincies samen hebben in 2004 voor 202,0 miljoen EUR of 22 EUR per inwoner aan investeringsuitgaven genoteerd in de buitengewone dienst van hun rekeningen. Iets meer dan de helft of 53,4 % daarvan (d.i. 107,8 miljoen EUR) vinden we terug in de rekening van de Vlaamse provincies en een bedrag van 94,2 miljoen EUR in de Waalse. De Grafiek 7
Realisatiegraad van de investeringen – Eigen dienstjaar 2004 (in miljoenen EUR)
180
Vlaanderen
Wallonië
160 140 120 100 80 60 40 Begrotingen 20 0
Rekeningen
Grafiek 7 geeft het verband weer tussen de begrote investeringsuitgaven en de gerealiseerde investeringen op de rekeningen. Voor 2004 bedraagt de realisatiegraad gemiddeld 60,1 % in Vlaanderen en 95,5 % in Wallonië. Wel zijn er grote schommelingen tussen de provincies binnen eenzelfde gewest. In Vlaanderen schommelen deze percentages tussen 42,3 % en 84,8 %, in Wallonië tussen 44,1 % en 132,8 %.
2.2. Aanwending van de investeringen In welke beleidsdomeinen investeren de provincies het meest in 2004? Voor beide gewesten samen blijken de rubrieken algemeen bestuur en cultuur – erediensten in grote mate de investeringen te beheersen, terwijl onderwijs voor de Waalse provincies met een kwart van de uitgaven het belangrijkste investeringsdomein blijft. Grafiek 8 toont per gewest in welke belangrijk domeinen de investeringen gebeuren. Net als in 2003 hebben de Vlaamse provincies het meest geïnvesteerd in cultuur en erediensten, nl. 31,0 % van hun totale investeringen gaan naar deze beide domeinen samen. Veiligheid en gezondheidszorg hebben het kleinste aandeel. In Wallonië gaat het gros van de provinciale investeringen voornamelijk naar onderwijs (25,1 %) en cultuur – erediensten (17,1 %). Algemeen bestuur volgt op de voet en milieuzorg komt als volgende belangrijke rubriek iets achterop. Nadat in 2003 de investeringen voor de kleinere rubriek milieuzorg algemeen afgenomen waren, groeien ze in 2004 opnieuw aan.Vaak volstaat
Provinciefinanciën | Vermogensverrichtingen
de groei van een rubriek in de rekening van één van de 10 provincies om de opmerkelijke evolutie van het totale cijfer te bepalen en kunnen we niet spreken van een algemene tendens. In het geval van milieuzorg geldt de toename in 2004 echter voor zes provincies. De lage percentages voor de andere investeringsrubrieken worden verklaard door het feit dat ook andere openbare besturen en openbare bedrijven actief zijn op deze domeinen(gezondheidszorg, sociale voorzieningen, veiligheid, economie ...). 2.3. Financieringsmodaliteiten Voor de financiering van de investeringen hebben de provincies vier mogelijkheden: lenen, patrimonium verkopen, een beroep doen op kapitaaltoelagen of eigen middelen aanwenden voor zelffinanciering. Grafiek 9 toont het aandeel van deze verschillende
13
financieringsmodaliteiten per gewest voor het dienstjaar 2004. Net zoals bij de gemeenten, vormen de leningen met 73,4 % (of 187,6 miljoen EUR) de voornaamste bron van investeringsfinanciering. Het verschil tussen de gewesten is in 2004 belangrijker dan andere jaren, zeker op het vlak van leningen en zelffinanciering. De andere financieringsbronnen zijn traditioneel relatief bescheiden. De investeringen worden gefinancierd door kapitaaltoelagen (12,0 %), op de voet gevolgd door eigen middelen (11,7 %). Waalse provincies financieren zich in 2004 meer via eigen middelen uit overboekingen (22,9 %). Voor alle provincies samen financiert de verkoop van patrimonium slechts een klein deel (2,8 %). Het aandeel van deze laatste rubrieken kan echter per provincie en van jaar tot jaar gevoelig verschillen. Grafiek 8
Functionele verdeling van de investeringen van de provincies – Rekeningen 2004
Vlaanderen Gezondheidszorg 0,0 %
Wallonië
Milieuzorg 7,6 % Niet-toewijsbare uitgaven 0,8 %
Sociale voorzieningen 1,9 % Algemeen bestuur 28,7 %
Milieuzorg 12,3 %
Niet-toewijsbare uitgaven 0,3 % Algemeen bestuur 16,9 %
Gezondheidszorg 4,1 % Veiligheid 1,8 % Sociale voorzieningen 8,1 %
Cultuur – Erediensten 31,0 %
Verkeer 8,7 %
Veiligheid 0,0 %
Economie 5,5 % Cultuur – Erediensten 17,1 %
Verkeer 15,4 % Onderwijs 9,6 %
Onderwijs 25,1 %
Economie 4,8 %
Grafiek 9
Financieringsstructuur van de provinciale investeringen – Rekeningen 2004 Vlaanderen Zelffinanciering 5,6%
Wallonië Verkoop patrimonium 3,5 % Zelffinanciering 22,9 %
Kapitaaltoelagen 10,1 %
Verkoop patrimonium 1,7 % Leningen 60,0 %
Leningen 80,8 %
Kapitaaltoelagen 15,5 %
Provinciefinanciën | Vermogensverrichtingen
14
3. Schuld
3.2. Categorieën van schulden en financiële activa – nettoschuld
3.1. Brutoschuld Volgens de balansen 2004 van alle 10 provincies samen bedragen de totale schulden 1 838,8 miljoen EUR, wat 41,4 % is van de totale passiva. De twee gewesten vertegenwoordigen elk ongeveer de helft van dit bedrag, nl. 901,8 miljoen EUR voor de Vlaamse provincies en 937,0 miljoen EUR voor de Waalse. In verhouding tot de totale overheidsschuld vertegenwoordigen de totale schulden van de provincies slechts 0,7 %.
Grafiek 10
Componenten van de langetermijnschuld van de tien provincies – Balansen 2004
Ten laste van de provincie 93,3 %
Ten laste van overige overheden 1,2 % Ten laste van derden 1,5 % Overige schulden 4,0 %
De brutoschuld wordt samengesteld uit verschillende componenten aan de hand waarvan men de analyse kan verfijnen om de reële schuld van de provincies te benaderen. Er is om te beginnen het onderscheid tussen langetermijnschuld en kortetermijnschuld. Van de brutoschuld gaat 19,6 % naar schulden op korte termijn, wat neerkomt op 8,1 % van het totaal passief. De langetermijnschuld vertegenwoordigt 80,6 % van de schulden of 33,2 % van het totaal passief. Het leeuwendeel (93,3 %) van deze schulden is ten laste van de provincies zelf (grafiek 10). Het gaat in 2004 om een waarde van 1 374,6 miljoen EUR of 31,0 % van de totale passiva. Het aandeel in de lasten dat gedragen wordt door overige overheden, de zogenaamde leningen staatsaandeel en de schulden aangegaan voor derden, is minder belangrijk. Rekening houdend met deze schuldcomponenten, kan men de nettoschuld berekenen. Daarvoor brengt men de uitstaande leningen staatsaandeel en leningen voor derden alsook de financiële activa in mindering van de brutoschuld. De nettoschuld van de 10 provincies samen bedraagt 1 144,9 miljoen EUR voor 2004 (grafiek 11). Het aandeel van Vlaanderen hierin bedraagt 545,2 miljoen EUR, dat van Wallonië 599,7 miljoen EUR. 3.3 Financiële ratio’s
Grafiek 11
Nettoschuld van de tien provincies – Balansen 2004 (in miljoenen EUR)
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Omdat voor het eerst de gegevens van alle 10 provincies beschikbaar zijn, kunnen we een correcte vergelijking maken van de cijfers per gewest. Dit doen we aan de hand van ratio’s die voor de analyse een interessante vergelijkingsmaatstaf vormen (tabel 6).
2 000
Een eerste elementaire maatstaf bestaat erin de uitstaande brutoschuld ten laste van de provincies, dus zonder de leningen staatsaandeel en de leningen voor derden, af te wegen tegenover het bevolkingsaantal. Op basis van deze maatstaf komt de relatieve schuld op 187 EUR per inwoner of respectievelijk 140 EUR en 270 EUR per inwoner voor Vlaanderen en Wallonië.
1 500 1 000 500 0 -500 -1 000
Brutoschuld
Financiële vaste activa
Leningen staatsaandeel en voor derden
Nettoschuld
Een tweede indicator vergelijkt de totale schulden met de totale reële gewone ontvangsten. Deze verhouding geeft een indicatie van het aantal jaren dat een provincie nodig heeft om haar schuld volledig terug
Provinciefinanciën | Vermogensverrichtingen
te betalen, wanneer men er theoretisch van uitgaat dat ze daarvoor al haar jaarlijkse ontvangsten kan aanwenden. In beide gewesten hebben de provincies een ratio die groter is dan 1, nl. 1,34 voor Vlaanderen en 1,33 voor Wallonië.Achter dit gelijklopend gemiddelde gaat een meer genuanceerde realiteit schuil. Drie Waalse en twee Vlaamse provincies hebben immers theoretisch gezien minder dan 1 jaar nodig om hun schulden af te lossen.
15
passiefzijde. Een waarde hoger dan 1 betekent dat de provincie relatief gemakkelijk aan haar schuldverplichtingen op korte termijn kan voldoen en dat de liquiditeit als ruim voldoende kan beschouwd worden. Tabel 6 toont aan dat de provincies van beide gewesten goed scoren op de acid test. Slechts één Waalse provincie noteert een niet zo ruime liquiditeit net boven 1, bij drie andere provincies komt de acid test uit op meer dan 4. Tabel 6
Een derde ratio vergelijkt de totale schulden met de totale activa, een ratio die gemiddeld genomen eveneens sterk gelijkend is voor beide gewesten met een normale spreiding van de provincies rond deze gemiddelde waarde. De acid test, die een strenge graadmeter is van de liquiditeit, geeft de verhouding weer tussen de meest liquide middelen van de balans aan de actiefzijde en de schulden op ten hoogste een jaar aan de
Schuldratio’s – Rekeningen en balansen 2004 Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Schulden in EUR per inwoner
140
270
187
Schulden / reële gewone ontvangsten
1,34
1,33
1,33
Schulden / activa
0,42
0,41
0,41
Acid test
2,89
2,88
2,89