PROVINCIERAAD VAN VLAAMS-BRABANT
Vergadering van 21 januari 2014
Voorzitterschap van mevrouw An HERMANS, voorzitter
De vergadering wordt om 14.10 uur geopend
Verontschuldigingen Mevrouw Corinne Olbrechts, mevrouw Vera Meulemans, de heer Erik Torbeyns en de heer Nico Creces, raadsleden zijn verontschuldigd. In memoriam mevrouw Rita Keymolen-Malfroy. Mededelingen Mevrouw de voorzitter deelt mee dat bij brief van 18 december 2013 de schriftelijke vraag van mevrouw Lena Ghysels van 14 november 2013 werd beantwoord i.v.m. het industrieterrein rond de A12. Bij brief van 20 december 2013 werd een antwoord verstrekt op de schriftelijke vraag van mevrouw Lena Ghysels van 14 november 2013 i.v.m. de procedure voor de afwijzing van bouwaanvragen. Bij brief van 15 januari 2014 werd de schriftelijke vraag van 2 januari 2014 van de heer Johan De Haes beantwoord i.v.m. het aantal en de ernst van arbeidsongevallen. Indiening van verslagen Mevrouw de voorzitter deelt mee dat de voorstellen nrs. 1 tot en met 5 werden neergelegd op het bureau. Op 14 januari 2014 werd de motie nr. 6 ingediend en toegevoegd aan de agenda. Ze verzoekt, overeenkomstig artikel 62 van het huishoudelijk reglement van de provincieraad, de provincieraad te stemmen over de ontvankelijkheid van de motie nr. 6. Mevrouw de voorzitter legt de ontvankelijkheid van motie nr. 6 ter stemming voor. De motie nr. 6 wordt bij hoofdelijke stemming eenparig ontvankelijk verklaard met 63 stemmen zoals wordt weergegeven in de bijlage met de resultaten van de stemming. Ze verwijst voor de bespreking ervan naar het vervolg van de agenda
Notulen Mevrouw de voorzitter deelt mee dat de notulen van de vergadering van 10, 11 en 17 december 2013 beschikbaar zijn. Voor de goedkeuring ervan verwijst ze naar artikel 33 van het Provinciedecreet. Ze zegt dat het beknopt verslag van die vergaderingen evenals de lijst van de op die vergaderingen genomen besluiten beschikbaar zijn op het extranet.
Mondelinge vragen Mevrouw de voorzitter vraagt overeenkomstig artikel 32 van het Provinciedecreet of er provincieraadsleden zijn die mondelinge vragen wensen te stellen aan de deputatie. Mevrouw Marleen Van de Wiele stelt een mondelinge vraag betreffende de herneming van de inspraakprocedure plan-MER voor rechtsherstel van het integratiespoor. Mevrouw Van de Wiele zegt dat door de provinciegouverneur op 18 december 2013 een brief werd gericht aan de betrokken gemeentes i.v.m. de herneming van de inspraakprocedure plan-MER voor rechtsherstel van het integratiespoor. Omdat op 31 juli 2013 het Grondwettelijk Hof het artikel 7.4.1/2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening over het integratiespoor voor de milieueffectenrapportage met ruimtelijke uitvoeringsplannen vernietigde, wil Vlaams-Brabant zo snel mogelijk werk maken van rechtsherstel voor de dossiers waarbij zij initiatiefnemer is of was. Ze zegt dat om die reden voor een aantal dossiers de inspraakprocedure opnieuw wordt opgestart volgens de standaard plan-MER-procedure. Het betreft de herneming voor de dossiers PRUP bijzonder economisch knooppunt Kampenhout-Sas, PRUP afbakening stationsomgeving Tienen en PRUP afbakening klein stedelijk gebied Halle. Ze vult aan dat de provinciegouverneur in zijn brief aan de gemeente Kampenhout erop wijst, dat het gaat om een herneming van de plan MER-procedure waarvoor reeds advies werd uitgebracht. Ze stelt dat de provinciegouverneur noteert dat het vroegere advies in principe kan hernomen worden, tenzij er zich intussen relevante wijzigingen voordeden in de sectorale wetgeving of dat er zich nieuwe situaties voordoen op het terrein. Om de doorlooptijd voor het rechtsherstel tot een minimum te beperken wordt aan de overheden gevraagd om pragmatisch met deze dossiers om te gaan door niet nodeloos de advisering te herzien en zo de doorlooptijd voor het rechtsherstel tot een minimum te beperken. Mevrouw Van de Wiele vult aan dat door een foute interpretatie van de regelgeving, de termijn voor de ter inzage legging van de kennisgevingsnota werd vastgelegd van 9 januari tot en met 9 maart 2014, terwijl initieel volgens de website van de dienst MER het openbaar onderzoek slechts tot 9 februari liep. Ze stelt hierover contact gehad te hebben met de dienst MER. Zij hebben bevestigd dat, volgens de regelgeving, een openbaar onderzoek slechts 30 dagen loopt i.p.v. 60 dagen. In deze context vraagt ze waarom de termijn van het openbaar onderzoek met 30 dagen werd verlengd terwijl de provinciegouverneur in zijn brief van 18 december 2013 noteert dat VlaamsBrabant zo snel mogelijk werk wil maken van rechtsherstel en er aan de betrokken gemeentes gevraagd wordt om niet nodeloos te adviseren om de doorlooptijd voor het rechtsherstel tot een minimum te beperken? De heer Dekeyser, gedeputeerde antwoordt dat er 3 PRUP’s in herziening werden gesteld. Voor twee van de drie dossiers (Halle en Tienen) geldt een inzagetermijn van 60 dagen vanwege de mogelijke gewestgrensoverschrijdende effecten. Hij zegt dat door een administratieve vergissing de termijn van 60 dagen eveneens werd gecommuniceerd voor het dossier van Kampenhout-Sas, hoewel een termijn van 30 dagen voldoende was volgens de wetgeving. Deze vergissing werd echter pas vastgesteld na de start van het openbaar onderzoek. Om mogelijke onduidelijkheden te vermijden, werd beslist de termijn van 60 dagen aan te houden.
Hij vult aan dat de vraag van de provinciegouverneur naar een pragmatische instelling van de adviesverlenende instanties was ingegeven vanuit een bezorgdheid om niet nodeloos bijkomende onderzoeken te vragen in het kader van de opmaak van de verdere planMER. Immers, over deze dossiers werd in het verleden reeds een advies gevraagd aan deze instanties en werd, op basis van deze adviezen, een planMER uitgewerkt en goedgekeurd. Hij biedt zijn excuses voor deze vergissing. De heer De Witte, provinciegouverneur vult aan dat hij, in overleg met de dienst ruimtelijke ordening, aan de adviesinstanties gevraagd heeft om deze dossiers met de nodige flexibiliteit te benaderen, indien er zich geen gewijzigde omstandigheden voordoen. Hij zegt dat het zeker niet het opzet was om dit te laten samenvallen met een nodeloze verlenging van de periode met 30 dagen.
Raadsvoorstellen
Mevrouw de voorzitter gaat over tot de bespreking van voorstel 1 Machtiging tot onderhandse verkoop van vier percelen te Diest in de Vallei van de Drie Beken aan Agentschap voor Natuur en Bos van de Vlaamse Overheid Dit voorstel werd op 10 december 2013 behandeld in de raadscommissie infrastructuur, waterbeleid en patrimonium. Er worden geen bijkomende opmerkingen of vragen gesteld. Mevrouw de voorzitter legt het voorstel nr. 1 ter stemming voor. Het voorstel 1 wordt bij hoofdelijke stemming eenparig aangenomen met 64 stemmen zoals wordt weergegeven in de bijlage met de resultaten van de stemming.
Mevrouw de voorzitter gaat over tot de bespreking van voorstel nr. 2 Machtiging openbare verkoop perceel Holsbeeksesteenweg 53, 3010 Kessel-Lo Het voorstel werd op 10 december 2013 besproken in de raadscommissie infrastructuur, waterbeleid en patrimonium. Er worden geen bijkomende opmerkingen of vragen gesteld. Mevrouw de voorzitter legt het voorstel nr. 2 ter stemming voor. Het voorstel nr. 2 wordt bij hoofdelijke stemming eenparig aangenomen met 65 stemmen zoals wordt weergegeven in de bijlage met de resultaten van de stemming.
Mevrouw de voorzitter gaat over tot de bespreking van voorstel nr. 3 Machtiging overdracht publieke ruimte Woonproject PIVO aan de gemeente Asse Dit voorstel kwam ook op 10 december 2013 aan bod in de raadscommissie infrastructuur, waterbeleid en patrimonium. De heer Dehaene, gedeputeerde licht toe dat dit dossier handelt over het project in het PIVO waar er gestart is met de realisatie van huur- en koopwoningen. De publieke ruimten moeten nu overgedragen worden naar de betrokken gemeente. Hij vraagt het akkoord van de raad de deputatie te machtigen om deze overdracht te regelen. De heer Laeremans vindt het eigenaardig dat er nergens wordt vermeld waar geïnteresseerden zich kandidaat kunnen stellen om een dergelijke woning te kopen of te huren. Hij zegt dat de sociale huisvestingsmaatschappij Providentia, die deze woningen beheert, zelfs geen eigen website heeft en dat hij bij een telefonisch contact de boodschap kreeg dat ze het momenteel erg druk hadden maar dat hij altijd een formulier kon invullen. Hij vraagt of deze woningen al toegewezen zijn en of de oppositie er zeker mag van zijn dat deze woningen niet naar de vriendjes van de vriendjes zullen gaan.
De heer Dehaene zegt dat de toewijzing gebeurt volgens de regels die bepaald zijn op het Vlaamse niveau en wordt ook gecontroleerd door de Vlaamse overheid. De huisvestingsmaatschappij is het eerste aanspreekpunt. Providentia is wel degelijk het juiste kanaal om zich kandidaat te stellen. Mevrouw de voorzitter legt het voorstel nr. 3 ter stemming voor. Het voorstel 3 wordt bij hoofdelijke stemming eenparig aangenomen met 65 stemmen zoals wordt weergegeven in de bijlage met de resultaten van de stemming.
Mevrouw de voorzitter gaat over tot de bespreking van voorstel nr. 4 Bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk - wijzigingen 2013 Het voorstel werd besproken in de raadscommissie ruimtelijke ordening, verkeer en mobiliteit op 14 januari 2014. In de raadscommissie werd gevraagd om via een materiële rechtzetting tekstuele aanpassingen door te voeren aan dit voorstel. De heer Dehaene, gedeputeerde licht toe dat het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (BFF) werd opgemaakt in 1999 en dat er sindsdien een aantal wijzigingen zijn gebeurd. Hij zegt dat dit dossier o.a. een wijziging omvat die de vorige keer nog niet aan de raad werd voorgelegd. Daarnaast werden ook enkele voorstellen van de gemeentes opgenomen en de toevoeging van het fietsGEN. Er wordt voorgesteld de fietsroutes, die op Vlaams-Brabants grondgebied liggen, mee op te nemen in het BFF zodat de betrokken gemeentes ook een subsidieaanvraag kunnen indienen. Mevrouw De Dobbeleer – Van den Eede wijst op de aanpassingen die, op haar vraag tijdens de raadscommissie, in het beslissend gedeelte werden doorgevoerd aan het voorstel. Ze stelt vast dat er onder het tweede streepje de toevoeging van de Dassenstraat wordt vermeld zonder enige beperking. In de toelichting leest ze echter dat enkel het stuk Dassenstraat tussen de Parkstraat en de Blandenstraat wordt toegevoegd. Daarenboven merkt ze in de bijlage bij het voorstel de vermelding van de toevoeging van de Blandenstraat. Dit zorgt voor enige verwarring. De heer Dehaene, gedeputeerde antwoordt dat het stuk fietsroute dat wordt toegevoegd niet overal even gedetailleerd werd omschreven maar dat het hier louter gaat om aanpassingen die uitdrukkelijk werden gevraagd tijdens de raadscommissie. Mevrouw De Dobbeleer – Van den Eede vermoedt dat het gaat over de toevoeging van een gedeelte van de Dassenstraat maar dit blijkt niet uit het beslissend gedeelte van het voorstel. Ze verwijst ook naar het verslag van de provinciale werkgroep waarin op blz. 2 wordt gesproken over de toevoeging van de Blandenstraat tussen Dassenstraat en Parkstraat. Ze zegt dat, op de manier waarop de routes nu geformuleerd zijn, het niet duidelijk is welk stuk er nu wordt toegevoegd. Mevrouw de voorzitter vraagt de administratie dit na te kijken en de specificering in het verslag op te nemen. Ze vraagt het akkoord van de raad om het voorstel toch te stemmen. De raad gaat akkoord. n.d.r. Er is verwarring over het gedeelte dat toegevoegd moet worden aan het BFF. Het moet zijn: “Toevoeging van de Blandenstraat tussen Dassenstraat en Parkstraat.” De Dassenstraat en de Parkstraat zitten reeds in het BFF, bijgevolg dienen deze niet meer toegevoegd te worden. Het vervolg van de Blandenstraat zat er ook al in. In de toekomst zitten dus zowel Parkstraat, Dassenstraat als Blandenstraat in het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk. Mevrouw de voorzitter legt het voorstel nr. 4 ter stemming voor. Het voorstel nr. 4 wordt bij hoofdelijke stemming eenparig aangenomen met 64 stemmen zoals wordt weergegeven in de bijlage met de resultaten van de stemming.
Mevrouw de voorzitter gaat over tot de bespreking van voorstel nr. 5 Nieuw subsidiereglement voor de aanleg van fietssnelwegen Dit voorstel werd ook op 14 januari 2014 behandeld in de raadscommissie ruimtelijke ordening, verkeer en mobiliteit. In de raadscommissie werd gevraagd om ook aan dit voorstel, via een materiële rechtzetting tekstuele aanpassingen door te voeren. De heer Dehaene, gedeputeerde geeft een toelichting bij dit voorstel. Hij zegt dat er wordt voorgesteld om een 100% financiering te voorzien zijnde 40% van de Vlaamse overheid en 60% van de provincie. Het gedeelte dat de gemeentebesturen normaal zelf dragen, valt dan ook ten laste van het provinciebestuur. Hij zegt dat de deputatie de aanleg van veilige en aangename fietspaden wenst te stimuleren om zo een gedeelte van de mobiliteitsproblematiek op te lossen. Hij vult aan dat er bijkomend een tegemoetkoming wordt voorzien in de studiekosten. Het aanleggen van een fietspad vergt heel wat studiewerk. Dit impliceert grote kosten waarin de provincie eveneens wil tegemoetkomen. Van de 6 voorgestelde tracés, zullen 3 voor de volledige 100% worden gefinancierd wat betreft ontwerpkosten. Voor de andere 3 bedraagt het percentage 40%. Hij vult aan dat het realiseren van fietssnelwegen in bijvoorbeeld Halle en Vilvoorde complexe dossiers zijn waarbij de studiekosten erg hoog oplopen. Om deze gemeentes toch te stimuleren om fietsinfrastructuur te voorzien, stelt de deputatie voor 100% van de studiekosten te dragen. Voor de 3 tracés in het Leuvense wordt een subsidiebedrag van 40% gehanteerd. Dit reglement is geldig tot 2017 om de betrokken gemeentebesturen aan te moedigen hier snel werk van te maken. Mevrouw de voorzitter legt het voorstel nr. 5 ter stemming voor. Het voorstel 5 wordt bij hoofdelijke stemming eenparig aangenomen met 66 stemmen zoals wordt weergegeven in de bijlage met de resultaten van de stemming.
Mevrouw de voorzitter gaat over tot de bespreking van motie nr. 6 Motie aan de Vlaamse regering i.v.m. het decreet van 20 april 2012 (BS 15 juni 2012) betreffende de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters. De motie werd op 14 januari 2014, conform het artikel 62 van het huishoudelijk reglement van de provincieraad, ingediend door mevrouw Sophie Stone-Wilmès namens de UF-fractie. Mevrouw Stone-Wilmès licht de motie toe. Ze zegt dat de Vlaamse regering een nieuw decreet over de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters in april 2012 heeft goedgekeurd. Dit zal vanaf april 2014 van kracht zijn. Een van de grote wijzigingen van dit decreet betreft de verplichting om een vergunning te hebben om het beroep van onthaalouder/verantwoordelijke kinderdagverblijf te kunnen uitoefenen. Dit was vroeger niet het geval. Een van de voorwaarden waaraan moet voldaan worden is dat de verantwoordelijken en ten minste een van de kinderbegeleiders in de opvangvoorzieningen de Nederlandse taal moeten kennen. Ze vult aan dat vanaf april 2014 de verantwoordelijke van het kinderdagverblijf zijn/haar kennis van de Nederlandse taal zal moeten aantonen door een diploma of een getuigschrift waarmee een niveau B1 (luisteren/spreken) en B2 (lezen/schrijven) volgens de Europese normen bewezen wordt. Bovendien zal ten minste een van de kinderbegeleiders, naargelang het aantal kinderen, ook moeten aantonen te beschikken over een kennis van de Nederlandse taal van niveau B1 (luisteren/spreken) en A2 (lezen/schrijven). Zonder deze bepaalde documenten zullen de onthaalouders geen vergunning krijgen en wordt hen dus verboden hun beroep uit te oefenen. Daardoor komen ouders die een opvangvoorziening nodig hebben in onmogelijke situaties terecht. Ze zegt dat dit op zeer korte termijn een heel belangrijk probleem zal worden voor de onthaalouders maar ook voor de ouders uit de provincie Vlaams-Brabant en uit de Rand in het bijzonder. Hoewel er tot op heden absoluut geen probleem was, zullen opvangvoorzieningen wegens de ontbrekende kennis van de Nederlandse taal van deze onthaalouders/verantwoordelijke kinderdagverblijf moeten sluiten. In Sint-Genesius-Rode bijvoorbeeld zijn er momenteel 226 plaatsen beschikbaar; 107 of 50% daarvan worden door dit nieuwe decreet rechtstreeks bedreigd. Ze benadrukt dat dit totaal
onaanvaardbaar is als men weet dat ouders het al zeer moeilijk hebben om een opvangplaats voor hun kinderen te vinden. Ze zegt op de hoogte te zijn van het argument voor de overgangsperiode en stelt vast dat als na een overgangsperiode, de oorspronkelijke situatie, nl. de onvoldoende kennis van het Nederlands, niet is veranderd, de UF-fractie enkel kan vaststellen dat ofwel het objectief verkeerd was ofwel de overgangsmaatregelen niet aan de situatie waren aangepast. De UF-fractie stelt bijgevolg volgende motie voor: De raadsleden van de provincie Vlaams-Brabant: begrijpen dat het nodig is om de organisatie van een kinderdagverblijf te regelen en te vereenvoudigen; vestigen de aandacht van het Vlaams Parlement op het feit dat het niet kennen van de Nederlandse taal nooit een obstakel heeft gevormd voor het aanbod dat altijd heeft voldaan aan de geldende veiligheidsnormen en waarbij de kennis van de Nederlandse taal voor de uitoefening van dit beroep dus overbodig is; verzoeken de eenvoudige intrekking van deze bepaling zodat de anderstalige onthaalouders hun beroep professioneel en zonder sluitingsbedreiging kunnen uitoefenen zoals ze dit al jaren doen; herinneren eraan dat bij ontstentenis hiervan een groot deel van het momenteel bestaande aanbod van opvangplaatsen, zal verdwijnen, wat in tegenspraak is met één van de doelstellingen van hetzelfde decreet, nl. meer opvangplaatsen voor iedereen. De heer Laeremans vindt het positief dat mevrouw Stone-Wilmès deze motie indient omdat de UF op die manier bijdraagt tot het debat. Hij zegt dat de Vlaams Belang-fractie echter niet akkoord kan gaan met deze motie. Hij heeft vernomen dat de UF-fractie zich niet heeft gemengd in het debat, noch in het parlement, noch in de commissie. Ten tweede vinden zij de taalvoorwaarden die zijn opgelegd, zelfs niet streng genoeg. In het voorontwerp van het decreet was bepaald dat alle medewerkers van kinderopvanginitiatieven in Vlaanderen, een bepaalde graad van kennis van het Nederlands moesten kunnen bewijzen. Indien niet, zou men ook geen vergunning afleveren. De Raad van State heeft daar kritiek op gegeven, zogezegd omdat de taalvrijheid in het gedrang zou komen. Het uiteindelijke ontwerp werd aldus afgezwakt. Enkel de verantwoordelijken van de kinderopvanginitiatieven zouden het Nederlands machtig moeten zijn en één van de kinderbegeleiders, zo niet komen er geen subsidies. Met andere woorden, er zijn taalvereisten die niet meer gekoppeld zijn aan het verkrijgen van een vergunning, maar wel aan het verkrijgen van subsidies. Hij zegt dat de Vlaams Belang-fractie liever had gezien dat het parlement het advies van de Raad van State naast zich had neergelegd en de taalvereisten had gekoppeld aan de vergunning. De heer Laeremans vraagt zich af wat er gebeurt wanneer die ene begeleider die dan wel Nederlands spreekt, langdurig ziek is? Het is niet duidelijk waarom van één van de kinderbegeleiders geëist wordt dat die Nederlands spreekt en de anderen niet. Dit is een soort discriminatie. Bovendien betekent die afzwakking dat de verantwoordelijke van het kinderdagverblijf ook nog een andere taal dan het Nederlands moet machtig zijn om regels en voorschriften uit te leggen aan het personeel. Hij toont aan dat de vereiste taalniveaus niet zo hoog zijn. Het is voor hem essentieel dat de kinderbegeleidster de ouders kan begrijpen. In principe zou een leerling van een Franstalige middelbare school, die wat Nederlands heeft gekregen, aan deze normen moeten voldoen, net zoals in een Nederlandstalige school mag verwacht worden dat zij toch dat niveau van Frans kennen of begrijpen. Volgens hem kan het dan toch niet zo moeilijk zijn om recht te hebben op subsidies. Hij vraagt zich af of hij uit het betoog van UF moet concluderen dat zij het normaal vinden dat de helft van de Franstaligen dat minimumniveau zelfs niet haalt en dat het onderwijs van de Nederlandse taal in Franstalige scholen veel te laag ligt. Mogen er dan in Vlaanderen geen taaleisen meer gesteld worden? Hij vindt dat mevrouw Stone-Wilmès mensen verdedigt die Nederlands weigeren te spreken of te leren. Indien een Vlaamse partij in Wallonië dezelfde eisen zou stellen, dat men geen Frans zou moeten kennen om een crèche uit te baten, zou men daar ook niet mee akkoord gaan. De heer Laeremans spreekt van een mentaliteit van dokters, agenten, brandweerlui die in Brussel al jarenlang denken dat ze geen Nederlands moeten kennen omdat ze het nog nooit hebben gebruikt en het dus maar normaal vinden dat een patiënt of een slachtoffer Frans spreekt. Het zou volgens hem de UF sieren als ze de boodschap aan hun achterban gaven waarbij ze respect zouden opbrengen voor de andere landstaal en zeker die van de meerderheid in dit land.
Mevrouw Wouters deelt mee dat de N-VA-fractie verbaasd is met deze motie. Enerzijds is de provinciale bevoegdheid inzake welzijn en gezinsbeleid door de interne staatshervorming ingeperkt en is de provincie niet langer bevoegd in deze materie. Anderzijds streeft de Vlaamse Regering met het nieuwe decreet naar kwaliteitsvolle kinderopvang. Kinderen extra kansen geven door hen op hun meest gevoelige leeftijd voor taalontwikkeling Nederlands aan te leren als voertaal in de Vlaamse samenleving, maakt daar volgens haar ook deel van uit. Ze zegt dat de N-VA fractie deze motie dan ook niet zal steunen. Mevrouw Swinnen, gedeputeerde zegt dat het niet is omdat de provincie niet bevoegd is, er geen bezorgdheid kan zijn. Het decreet kinderopvang dat op 1 april van start gaat, is niet zomaar uit de lucht gevallen. Het decreet bouwt voort op de reeds bestaande initiatieven die rond kinderopvang bestonden. Dit was ook de aanleiding om een nieuw kaderdecreet te maken, waar de lat hoger gelegd wordt voor de verschillende opvanginitiatieven. Ze zegt dat de veiligheid en de kwaliteit, in het belang van het kind, moet vooropstaan. Ze stelt dat wat de taalvereisten betreft, de motie een beetje verwonderlijk is omdat de kennis van het Nederlands geen nieuw gegeven is. Vanaf 2009 was dit een voorwaarde om kinderopvanginitiatieven te kunnen aanbieden. Wanneer een voorziening een attest van toezicht vraagt aan Kind en Gezin, moet dit in het Nederlands doen. Ze zegt dat Kind en Gezin in 2009 heeft gezegd dat er een overgangsmaatregel zou voorzien worden. Die overgangsperiode van 5 jaar vervalt nu. Ze vindt het dan ook doodzonde, dat na die overgangsperiode van 5 jaar, nog zo een groot percentage niet de kans benut heeft zich in regel te stellen met deze maatregel. Beweren dat het Nederlands overbodig zou zijn, zoals in de motie staat, vindt ze een brug te ver. De communicatie, de online berekening van de ouderbijdragen, enz., gebeuren allemaal in het Nederlands. Ze zegt dat er niet kan verwacht worden dat een Vlaams welzijnsaanbod niet zou vragen de Nederlandse taal machtig te zijn. Ze zegt dat dit ook de reden was waarom de Raad van State, bij het beoordelen van de taalvereisten in het decreet, een stapje verder is gegaan en gesteld heeft dat er minstens één iemand de Nederlandse taal machtig is die heel het pakket van aanbeveling i.v.m. regelgeving en communicatie kan vertalen naar de ouders toe. Ze zegt dat Kind en Gezin deze regel ook daar niet abrupt heeft ingevoerd. Vanaf 1 april loopt er een nieuwe overgangsperiode van één jaar. Mevrouw Swinnen, gedeputeerde vindt dat het hoog tijd is om de kennis te verwerven. Ze stelt dat Kind en Gezin, als Vlaamse voorziening, een erkenning maar zal intrekken als men manifest vaststelt dat er geen engagement tot verbetering is. Ze zegt dat het ook niet de bedoeling is dat er alleen en uitsluitend Nederlands zou worden gesproken. Meertaligheid in de kinderopvang en in omgang met de kinderen kan, maar het Nederlands moet er één van zijn. De provincie heeft op dat vlak al enkele initiatieven genomen. Denk aan de taaloverlevingspakketjes, dit zijn kleine boekjes waarin dagelijks veel gebruikte termen vertaald worden, de tatertaalaanbiedingen die via de bibliotheek op een laagdrempelige manier worden aangeboden om te leren hoe met taalverscheidenheid kan omgegaan worden. Ze zegt dat de verantwoordelijkheid even goed bij de gemeentebesturen, de OCMW’s, de sectoren ligt om hieraan mee te werken. Ze vraagt aan de provincieraad deze motie niet goed te keuren. Mevrouw Geerseau-Desmet vraagt of het niet in regel zijn met de kennis van de Nederlandse taal en bijgevolg het ontbreken van een erkenning, een invloed heeft op het al dan niet verkrijgen van een fiscaal attest om de kosten van de opvang in te brengen. Mevrouw Swinnen, gedeputeerde zegt dat er niet aan kinderopvang kan gedaan worden indien de brandveiligheid bijvoorbeeld niet in orde is. Hetzelfde geldt ook als er maar één begeleider is voor 15 kinderen terwijl er één per 7 kinderen moet zijn. Dit zijn stuk voor stuk elementen die meegenomen worden bij het verlenen van een attest. Er dient aan alle voorwaarden voldaan te worden om, binnen de regelgeving van het decreet, in aanmerking te komen voor kinderopvang. Ze zegt dat het Kind en Gezin is die de attesten verleent die nodig zijn om bij de FOD Financiën het fiscaal attest te kunnen verkrijgen om de fiscale aftrek te kunnen doen. Mevrouw Stone-Wilmès zegt dat hier niet wordt gesproken over veiligheidsnormen, brandweer en fiscale attesten. Deze punten maken deel uit van het decreet en het decreet op zich is niet slecht. Ze benadrukt dat de kennis van de Nederlandse taal, één van de voorwaarden is om een vergunning te kunnen krijgen. In het verleden was dit nooit een probleem. Ze zegt dat er in de faciliteitengemeenten vrouwen zijn die hun beroep al 25 of 30 jaar uitoefenen en de hele dag met kleine kinderen werken.
Deze opvangplaatsen waren altijd volzet. Volgens het decreet zouden deze mensen nu plots hun werk niet naar behoren uitvoeren aangezien ze de Nederlandse taal niet machtig zijn. Ze beweert niet dat de mensen geen Nederlands moeten kennen, maar vraagt de nodige aandacht voor de drempel die werkende mensen op latere leeftijd ondervinden om weer op de schoolbanken te zitten. Ze vindt het niet gepast te beweren dat die, voornamelijk, vrouwen geen Nederlands willen leren. Ze zegt dat in het decreet de taalvereisten te ver gaan in vergelijking met de realiteit. De realiteit is dat vandaag in Sint-Genesius-Rode, 107 van de 226 plaatsen bedreigd worden door dit decreet. Mevrouw Geerseau-Desmet vindt dat er wel een inspanning geleverd moet worden om de taal te leren maar vindt het een beetje karikaturaal. Er zijn mensen die een kinderopvang hebben die perfect in orde is en er zijn ouders die een kinderopvang kiezen waar uitsluitend Nederlands of Frans gesproken wordt. Ze zegt dat het hier niet gaat over de kwalificatie van deze mensen maar over de manier waarop ze behandeld worden. Als men spreekt over de politie van Brussel, dan verzekert ze dat 40% van de inspecteurs Nederlandstalig zijn op 80% Franstaligen. Ze betreurt de manier waarop dit verloopt. Mevrouw Bury bedankt mevrouw Swinnen voor haar uiteenzetting, maar stoort zich een beetje aan het verontschuldigende element. Ze stelt dat Vlaanderen zich toch niet hoeft te verontschuldigen omdat er Nederlands wordt gesproken. In Wallonië is het de evidentie zelf dat je Frans spreekt. Ze heeft begrip voor de uitspraak van mevrouw Stone-Wilmès dat het moeilijk is voor sommige vrouwen om les te volgen maar verwijst naar het onderwijssysteem in Wallonië, waar je op 12 jaar een keuze moet maken of je Nederlands of Engels volgt. Volgens haar zit het daar al verkeerd. Met het decreet op de kinderopvang wil men die kinderen net het taalbad geven waar ze recht op hebben. Ze zegt dat er in de Rand ongeveer 120 verschillende nationaliteiten zijn. Ook deze kinderen hebben recht op dezelfde basis en een goede start om zo snel mogelijk de Nederlandse taal machtig te zijn. Mevrouw Swinnen, gedeputeerde antwoordt dat ze het ook anders had kunnen toelichten maar dat ze vooral haar bezorgdheid wou uiten voor de kinderen in de kinderopvang. Ze vraagt om niet te schieten op dit decreet, maar te kijken hoe ze de verantwoordelijken en de onthaalouders, die reeds 5 jaar de tijd gehad hebben om zich in regel te stellen, toch nog de kans te geven om dit in orde te brengen. Haar oproep is, ervoor te zorgen dat deze kinderopvangplaatsen niet verloren gaan. Ze zegt de indruk te hebben dat binnen de provincie Vlaams-Brabant binnen het aanbod aan kinderopvanginitiatieven zowel de aanbieder als de klant dezelfde taal spreken. Dit is daarom niet hoofdzakelijk het Nederlands. Ook bij de Franstalige aanbieders zullen er Nederlandstalige ouders terechtkunnen met hun kinderen. Ze vraagt nogmaals aan de raad de motie niet te steunen en de situatie tegen 1 april 2015 te remediëren. Mevrouw de voorzitter legt de motie nr. 6 ter stemming voor De motie wordt verworpen met 60 tegenstemmen en 5 stemmen voor, geen onthoudingen zoals wordt weergegeven in de bijlage met de resultaten van de stemming. Mevrouw de voorzitter stelt de heer Peter Tom Jones voor. Hij zal een toelichting geven over klimaatneutraliteit. De heer Jones geeft een presentatie rond klimaatneutraliteit. Mevrouw de voorzitter zegt dat de volgende raadszitting zal plaatsvinden op dinsdag 4 februari 2014 en nodigt vervolgens alle raadsleden uit voor een kleine receptie. Ze sluit de vergadering om 16.15 uur.