Projectbiografie Herontwerp Heerenveen FC-XL (IAB03025)
Colofon Titel
Projectbiografie Herontwerp Heerenveen - FC-XL
Auteur
Annet Jager (Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt) José Hermanussen (CINOP Expertisecentrum)
Versie
Definitief
Datum
Oktober 2007
Projectnummer
11455.01
CINOP Postbus 1585 5200 BP ’s-Hertogenbosch Tel: 073-6800800 Fax: 073-6123425 www.cinop.nl
© CINOP 2007 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoudsopgave
1 Inleiding ..................................................................................................... 4 2 Projectbeschrijving ...................................................................................... 5 2.1
Primair onderwijsproces .......................................................................... 5
2.2
Actoren ............................................................................................... 11
2.3
Projectstrategie .................................................................................... 15
2.4
Effecten............................................................................................... 16
3 Reflectie, conclusies en aanbevelingen ....................................................... 20 3.1
Processen, actoren en effecten: verschuivingen en samenhangen.................. 20
3.2
Hefbomen in het strategisch proces: op weg naar verankering ...................... 22
3.3.
Leermomenten en condities .................................................................... 23
3.4
Conclusies en aanbevelingen ................................................................... 24
Bronnen: ....................................................................................................... 26
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
3
1
Inleiding
Binnen het Friesland College is er met het project FC-XL (X-stream Learning, voorheen Herontwerp Heerenveen) gewerkt aan de realisatie van een nieuwe pedagogisch-didactische praktijk. Het eerste uitgangspunt van deze ontwikkelde onderwijspraktijk is dat de leervraag (de dromen) van de cursist het opleidingstraject bepaalt: “Waar wil ik naartoe, waar ben ik goed in, waarin zou ik goed willen zijn?”. De keuzes die cursisten maken geven richting aan het traject ondersteund, gecoacht en gevolgd door een team van docenten. Een tweede uitgangspunt is dat het leren in de praktijk het voertuig is voor de ontwikkeling van de deelnemer. Prestaties zijn de bouwstenen van het programma en het leertraject van de deelnemer. Daarnaast is het werkend leren op de werkplek onderdeel van leertrajecten. FC-XL is gebaseerd op 4 hoekstenen: ·
praktijksituaties (prestaties en leren door werken) ontwerpen;
·
coaching en coachgroepen bieden;
·
zorgen voor verdiepingsmogelijkheden;
·
door cursisten gevraagde expertise leveren.
Het nieuwe opleidingsconcept is in eerste instantie gerealiseerd binnen de locatie Heerenveen voor cursisten van niveau 2 tot en met 4 zonder beperking wat betreft beroepsrichting. Het doorlopen traject bepaalt voor welke beroepskwalificatie de cursist het geleerde uiteindelijk wil laten verzilveren. Na de start in Heerenveen is FC-XL tijdens de projectperiode ook gestart in Leeuwarden. Gedurende het traject heeft FC-XL zich ontwikkeld tot een breed loopbaancentrum voor cursisten die nog geen keuze hebben gemaakt of een nieuwe keuze willen maken. Na de formele afronding van het project zal het project verder worden voortgezet. Binnen het Friesland College heeft het FC-XL zich ontwikkeld als broedplaats voor het experimenteren met het onderwijsconcept van het Friesland College. De ervaringen die opgedaan zijn met praktijkgestuurd leren worden benut door andere units van het Friesland College waarmee de aanpak in de volle breedte wordt ingevoerd. Het project is in 2007 winnaar geworden van de eerste Nationale Innovatieprijs Beroepsonderwijs. Deze biografie schetst een beeld van het innovatiearrangement sinds de start eind 2003 tot en met de (project)afronding eind 2006. De biografie bestaat uit twee delen. Het eerste deel (hoofdstuk 2) geeft een beeld van de ontwikkelingen in de vormgeving van de primaire processen in het proces, de samenwerking met actoren, de verankering in de organisatie, de gehanteerde projectstrategie en de effecten in het arrangement. De bronnen voor deze schets bestaan uit zelfrapportages van het project, projectmateriaal, projectrapportages vanuit het evaluatieprogramma en overige (onderzoeks)rapportages (zie het overzicht van referenties aan het eind van de biografie). Het tweede deel (hoofdstuk 3) is een reflectie op deze ontwikkelingen: hoe moeten we die duiden, welke leermomenten kunnen we ontdekken en welke conclusies en aanbevelingen?
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
4
2
Projectbeschrijving
2.1
Primair onderwijsproces
Hoe zien de betrokken partijen het primaire onderwijsproces gedurende de looptijd van het arrangement. Herkennen zij in het beroepsonderwijs waarmee ze te maken hebben, de door het Innovatiearrangement nagestreefde doelen.1 Tabel 1 laat deze waardering op drie momenten zien: in 2004 (1e meting), in 2005 (2e meting) en in 2006 (3e meting).
2
Tabel 1. Barometerscores van de respondenten in 2004,2005 en 2006 (1e meting, 2e meting en 3e meting)
Antwoordschaal: 1= helemaal niet mee eens/ 2= grotendeels niet mee eens/
Arrangement
3= deels niet mee eens, deels wel/ 4= grotendeels mee eens/ 5= helemaal mee eens
Herontwerp Heerenveen Het beroepsonderwijs waarbij ik betrokken ben / dat ik volg kenmerkt zich door: Gemiddelde scores per geleding per kenmerk
Dlnmrs.
Dlnmrs.
Mbo 1,2
Mbo 3,4
e
3,87
3,49
e
3,83
3,73
e
---
e e e
Managers
Managers
school
Bedrijven
4,40
4,18
4,67
4,47
4,23
3,85
3,94
4,77
4,87
3,36
4,01
3,49
4,54
3,92
4,14
3,96
3,87
4,53
4,26
4,46
---
3,50
4,79
4,28
4,56
e
3,54
3,13
4,00
4,33
2,80
e
3,48
3,52
4,30
4,00
3,85
e
---
3,32
4,43
4,44
3,67
e
1,94
1,89
3,75
3,17
---
e
Meting
Docenten
De aantrekkelijkheid van de beroepsopleiding: A. Loopbaan- en competentiegericht opleiden
3 2 1 3
B. Constructief leren
2 1
C. Voorbereiding op de (beroeps-) loopbaan
3 2 1
Co makership tussen onderwijsinstellingen in de kolom: 3 G. ‘Zachte’ aansluiting
2
2,04
1,67
3,63
2,88
---
e
---
1,88
4,58
4,17
---
e
3,00
3,10
2,75
2,33
---
e
3,27
3,31
3,38
3,00
---
e
---
3,40
4,33
3,67
---
1 3 H. ‘Harde’ aansluiting
2 1
*Aantal respondenten varieert per kenmerk bij meting 1 en 2. Voor de precieze aantallen verwijzen we naar de projectrapportages van respectievelijk de 1e en 2e meting.
1
Die doelen zijn geoperationaliseerd in het zogenaamde pijlerraamwerk, zie hoofdstuk 1 in de Bruijn & Hermanussen, 2006. 2 Zie de projectrapportage over de uitkomsten van de Barometer imago beroepsonderwijs, Hermanussen & Semeijn, 2007. 11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
5
De respondenten3 vinden gemiddeld genomen het beroepsonderwijs waar zij mee te maken hebben bij de laatste meting, redelijk tot behoorlijk loopbaan- en competentiegericht en voorbereidend op de beroepsloopbaan. Construerend leren is een kenmerk dat ook redelijk tot behoorlijk ervaren wordt. De gemiddelde scores voor deze kenmerken lopen bij de laatste meting uiteen van 3,18 tot 4,67. De aansluiting binnen de beroepskolom ervaren de bevraagde geledingen behoorlijk verschillend. De deelnemers vinden dat hier nauwelijks sprake van is als het gaat om de pedagogischdidactische aansluiting (gemiddelde scores 1,94 en 1,89), terwijl de docenten en managers die aansluiting als redelijk ervaren. De doorstroommogelijkheden en programmatische aansluiting zijn voor de mbo’ers juist wel redelijk herkenbaar(gemiddelde scores 3,00 en 3,10), in sterkere mate dan dat voor de docenten en onderwijsmanagers geldt. Paragraaf 2.4 (onder effecten) gaat verder in op de waardering van de primaire processen en plaatst dit ook in tijdsperspectief.
Competentiegerichte opleidingstrajecten Een uitgangspunt van de ontwikkelde onderwijspraktijk van FC-XL is dat het leren in de praktijk het voertuig is voor de ontwikkeling van de deelnemer. Prestaties zijn de bouwstenen van het programma en het leertraject van de deelnemer. Een prestatie is een realistische opdracht van buiten de school, geformuleerd door het bedrijfsleven of andere maatschappelijke organisaties. Cursisten werken in heterogene groepen aan deze opdracht waarbij theoretische verdieping en praktische training naar behoefte mogelijk is. Naast het werken aan prestaties is het al werkend leren onderdeel van leertrajecten. Bij de uitvoer van de prestaties wordt een tripartiete contract gesloten tussen cursist, school en bedrijf waarin de verwachtingen van de verschillende partijen worden vastgelegd. De prestaties worden in de meeste gevallen als vacature aan de cursisten aangeboden; in andere gevallen gaan zij, begeleid door de coach zelf op zoek naar een praktijkplaats. Cursisten zijn vrij om te kiezen aan welke prestaties zij werken, zij moeten echter wel kiezen. “Niets doen wordt niet geaccepteerd”. Gedurende het leertraject worden verschillende keren begeleidingsactiviteiten ontplooid; 50% praktijk, begeleid door coaches en/of vakspecialisten, 20% verdieping, begeleid door vakspecialisten, 20% begeleiding gericht op reflectie, door coaches en 10% activiteiten buiten de (beroeps)context. FC-XL werkt hiertoe nauw samen met de onderwijsunits. Zij stellen hun werkplaatsen, (vak)specialistische kennis en studiecentra ter beschikking aan cursisten van FCXL. In de loop van het schooljaar 2004-05 werd duidelijk dat deze samenwerking op de onderwijslogistieke kant niet direct vanzelfsprekend was. Dat was vooral afhankelijk van de ontwikkelingsfase van praktijkgestuurd leren binnen de units. Op enkele plaatsen ontstond het gevoel dat men elkaars concurrent was en dat belemmerde de samenwerking tussen coaches en vakspecialisten. Gedurende het leertraject verzamelt de cursist in een portfolio alles wat deze belangrijk vindt om te kunnen laten zien wat hij of zij geleerd heeft. Een portfolio is zo dus gevuld met bewijsmateriaal. Bij de beoordeling wordt een onderscheid gemaakt tussen beoordeling om te leren (ontwikkelingsgericht) en beoordeling om te beslissen ten behoeve van kwalificering. In beide gevallen is de cursist verantwoordelijk voor het aandragen en aantonen van de bewijslast. Ook is het bedrijfsleven steeds actief betrokken. In beide gevallen betreft het een intersubjectieve beoordeling. De kwalificerende beoordeling is gebaseerd op het portfolio van de cursist, competent gedrag in een kritische beroepssituatie en toelichting van dat gedrag. 3
De respondenten vanuit de overige geledingen zijn erg klein zijn, zeker over de jaren heen.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
6
Zelfsturing van de deelnemer Een tweede uitgangspunt van de ontwikkelde onderwijspraktijk is dat de leervraag van de cursist het opleidingstraject bepaalt: “Waar wil ik naartoe, waar ben ik goed in, waarin zou ik goed willen zijn?”. De keuzes die cursisten maken geven richting aan het traject. Uitgangspunt bij de rol van de docent in dit concept is dat deze het traject van de cursist volgt. Vanuit dit perspectief is de docent ontwikkelaar van leersituaties, beoordelaar samen met het bedrijfsleven, instructeur van vaardigheden, keuzebegeleider en coach. Hij of zij stelt vragen, stimuleert samenwerking, doet aan ‘theorie-overdracht’ en confronteert met andere situaties. De docent voegt dus heel duidelijk iets toe want zorgt zo voor versnelling en verdieping. Een groep van 5-7 docenten vormt een team voor een aantal cursisten en voeren de rollen uit die nodig zijn. De start van een leertraject bestaat uit het boven tafel krijgen van de talenten van de cursist en van zijn of haar toekomstdroom. Coaches gaan dan met de cursist aan de slag en er wordt bekeken welke stappen gezet kunnen worden om in de richting van die droom te werken. Coaches hebben een werkwijze ontwikkeld om het ideaalbeeld op gang te brengen. Er zijn gesprekken, interviews en opdrachten. De droom is richtsnoer voor het kiezen van bepaalde prestaties. FC-XL gaat uit van de veronderstelling dat vanuit leren en werken in de praktijk intrinsieke motivatie van de cursist ontstaat, evenals het inzicht waarmee de cursist –onder begeleiding – zijn eigen leerproces stuurt. Cursisten hebben daar intensieve ondersteuning bij nodig, vooral in het begin van het traject want voor de meesten gaat zelf keuzes maken/zelfsturing niet vanzelf. Om van een op fantasie gebaseerde droom, realistische motieven te vormen en van daaruit stappen te kunnen zetten is een reflexieve dialoog tussen cursist en begeleider cruciaal. Coaching gebeurt zowel individueel als in coachgroepen. In de individuele coachingsgesprekken gaat het vooral om het volgen van het individu en zijn/haar vorderingen, en daarbij ondersteuning bieden; in de coachgroep worden thema’s/dilemma’s besproken waar meerdere cursisten mee te maken hebben.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
7
De praktijk van FC-XL: aangrijpingspunt voor leren (uit Kenniskringproduct Doorleren in de Beroepskolom; De Bruijn, 2007)
In FC-XL wordt het opleidingstraject opgebouwd vanuit de droom van de cursist. Praktijkervaringen vormen het aangrijpingspunt voor leren. Een aansprekend voorbeeld daarvan maakten bezoekers van de kenniskring mee in het voorjaar van 2005. Lopend naar een ander deel van het gebouw liepen ze, wadend door het afval door de kantine, daarbij toch wat twijfelend aan de ‘laisser faire’ houding van de begeleiders. Die twijfel sloeg om in voorzichtige bewondering voor de consequente aanpak toen de projectleider vertelde dat het personeel er genoeg van had om de boel op te ruimen van cursisten en steeds maar weer te zeggen dat ze hun troep moesten opruimen. Een aantal dagen geleden was de cursisten verteld dat hun troep niet meer werd opgeruimd en zo ze het zelf zouden doen ze in de schone kant van de kantine mochten zitten en zo niet dan dienden ze dag na dag in hun afval te blijven zitten totdat ze er zelf genoeg van kregen. Het schone deel van de kantine werd elke dag groter. Deze benadering met een sterk accent op zelfverantwoordelijkheid en zelfsturing staat ook centraal in de onderwijsaanpak. Het opvoedingscredo “wie niet horen wil, moet maar voelen” lijkt hier op een omgekeerde, en positieve, manier gepraktiseerd te worden in een onderwijsconcept. Vanuit voelen/ervaren volgt luisteren/inzicht. Het verhaal vertelt niet of de kantine op een gegeven moment helemaal schoon werd door toedoen van de cursisten zelf, of dat ingegrepen moest worden vanwege hygiënische wantoestanden omdat het te lang duurde en sommige cursisten ook zo niet tot opruimen kwamen. Het verhaal over de ontwikkeling van de onderwijsaanpak vertelt wel dat in de begeleidingsaanpak meer variatie is gekomen omdat men niet alle cursisten optimaal kon ondersteunen met een sterk open aanpak, mede doordat het uitgangspunt van XL is cursisten uit te dagen en juist verder te brengen. De manieren om tot verdieping en kennisgroei te komen zijn in de loop der jaren steeds verder gedifferentieerd: via sport, via denkorganizers, via onderzoeksvragen in een natuurlijke context, via Willy Wortel vragen, etcetera. Eind 2006 vertelt de projectleider dat als hij XL nog eens zou ontwerpen hij een flinke dosis corvee zou inbouwen. Wellicht wordt zo tegenwoordig ook de kantine schoongehouden: betrokkenheid en participatie stimuleren (ook) via zachte dwang. Het opleidingsconcept is in eerste instantie ontwikkeld voor cursisten binnen de pilot FC-XL. Dat zijn cursisten van niveau 2 tot en met 4 zonder inperking qua beroepsrichting. Het doorlopen traject bepaalt voor welke beroepskwalificatie de cursist het geleerde uiteindelijk wil laten verzilveren. Na de start in Heerenveen is FC-XL tijdens de projectperiode ook gestart in Leeuwarden.
Construerend leren Op FC-XL wordt gewerkt vanuit het principe van construerend leren: het werken en leren in de praktijk en de reflectie daarop biedt de cursist de ruimte om te ontdekken waar zijn of haar kwaliteiten en ambities liggen. Reflectie voor, tijdens en na afloop van het werken aan een prestatie is de sleutel tot leren. Zicht hebben op het eigen gedrag en de effecten daarvan vormen de kern van reflectie. Cursisten worden benaderd als beginnende beroepsbeoefenaars; dat wil zeggen dat iemand die zelf keuzes maakt c.q. leert maken en die zelf verantwoordelijk is voor zijn leerproces. Coaching en begeleiding zijn daarbij essentiële onderdelen van het leerproces.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
8
Leer- en ontwikkelingslijnen worden door de coach en cursist benut om in te schatten waar de cursist zit op de lijn van beginner tot expert. Ontwikkellijnen hebben betrekking op persoonlijke kwaliteiten en zijn gebaseerd op de (kern)competenties, die kenmerkend zijn voor de beroepsuitoefening. De leerlijnen hebben betrekking op een vakgebied en richten zich op kennis of vaardigheden (de Bruijn, 2007, Bruijn, E. de, Jager, A., Semeijn, J., & J. Hermanussen, 2006, Hassing, 2007).
De organisatorische basisstructuur van deze opleidingspraktijk kenmerkt zich door schooljaren die bestaan uit vier keer tien weken. Negen weken lang wordt er gewerkt aan een opdracht van buitenaf of gaan cursisten op stage. De tiende week staat te boek als vertraagde tijd. Die week is bedoeld om de balans op te maken. De geleverde prestaties worden beoordeeld. Cursisten maken dan ook keuzes over het vervolg van hun opleiding. En ze kunnen die week besteden aan extra trainingen in vakken waarvan ze gemerkt hebben dat ze die nodig hebben. Er wordt de deelnemers die week een spiegel voorgehouden; terugkijken, stilstaan en reflecteren zijn doelstellingen van die vertraagde tijd. Voor cursisten betekent dit dat sommigen hun droom moeten bijstellen, voor anderen is de droom verscherpt of is er meer zicht op andere mogelijkheden; dat is per cursist verschillend (de Bruijn, 2007, Bruijn, E. de, Jager, A., Semeijn, J., & J. Hermanussen, 2006, Hassing, 2007).
Om een dieper en duurzamer leerrendement te verkrijgen ontwerpen medewerkers van FC-XL en van het APS al werkend met cursisten samen verdiepende instrumenten zoals een set ‘denkorganizers’ voor cursisten en coaches en een dvd met beroepsdilemma’s. Binnen FC-XL en binnen de unit Handel zijn hiermee in 2006 de eerste ervaringen opgedaan. Cursisten leren in korte tijd welke denkorganizer bij hun leeractiviteit past. Het leereffect van het werken met beroepsdilemma’s - verdieping en verankering van het leren en daarmee aan de duurzaamheid van het leerrendement - lijkt sterk afhankelijk van de mate waarin het dilemma als betekenisvol wordt ervaren. In het vervolg op het project gaan XL en meerdere units aan de slag om te onderzoeken hoe het werken met dilemma’s kan leiden tot duurzaam leren. Daartoe maakt men een aantal video-opnamen waarin dilemma’s zijn opgenomen waar een beroepsbeoefenaar voor kan komen te staan. Tevens doet men onderzoek of dit om een specifieke coaching vraagt en zo ja, hoe dat er dan uit moet zien (Farokhi, 2007).
Opleidingsprocessen in de beroepsonderwijskolom FC-XL werkt samen met het vmbo en hbo in de regio. Het streven is om de beroepskolom vorm te geven door overal hetzelfde leerconcept toe te passen én om de prestaties zoveel mogelijk door heterogeen samengestelde groepen cursisten te laten uitvoeren. De ambitie om de beroepskolom vorm te geven door in de reeks vmbo-mbo-hbo overal hetzelfde leerconcept toe te passen is niet helemaal gelukt. Het streven om loopbaanteams te formeren met directe betrokkenheid vanuit hbo, mbo en vmbo is voor dit moment nog te hoog gegrepen. In pedagogisch-didactisch opzicht zijn er wel al enkele belangrijke stappen gezet. Zo worden er prestaties uitgevoerd waarin vmbo-leerlingen en/of mbo-cursisten en/of hbo-studenten gezamenlijk werken aan een externe opdracht en begeleid worden door een team van docenten afkomstig uit de verschillende geledingen. Ook worden grotere trajecten opgepakt. Voorbeelden zijn ‘Opening Sportstad Heerenveen’, ‘Bedrijven Contactdagen’ en ‘Bolsward 550 jaar’. Met het vmbo is daarbij sprake van maatwerk. Met de ene school wordt zowel samengewerkt gericht op integrale trajecten voor leerlingen (zoals een talentklas vmbo-hbo), als op samenwerking tussen docenten (pro-mbo-project waarin mbo-docenten ook lesgeven op het vmbo) én in het kader van gezamenlijke prestaties. Met de andere school wordt af en toe samengewerkt in het kader van een prestatie en worden andere mogelijkheden voorzichtig
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
9
verkend. Met het hbo (CHN) wordt voor wat betreft een aantal units nauw samengewerkt (de Bruijn, 2007).
De praktijk van FC-XL: Een prestatie met de hele kolom (uit Kenniskringproduct Doorleren in de Beroepskolom; De Bruijn, 2007)
De prestatie ‘Bolsward 550 jaar’ is een goed voorbeeld van samenwerkend leren in de kolom. De opdracht is om op deze feestdag de evenementen voor de verschillende leeftijdsgroepen te organiseren. Deze opdracht wordt uitgevoerd door: ·
10 studenten afkomstig van het hbo (Opleidingen P&A en Leisuremanagement). Zij zijn vooral verantwoordelijk voor het ontwerp en de planning;
·
20 cursisten uit het mbo XL (meerdere kwalificaties);
·
200 leerlingen vanuit het vmbo (3 scholen).
Een team van circa 19 docenten doet de begeleiding (2 hbo-docenten, 5 mbo en 13 vmbo). Docenten en coaches leveren zo een bijdrage over de grenzen van de instellingen heen De beoogde resultaten zijn: ·
Cursisten komen direct in aanraking / werken samen met hun rolmodel.
·
Cursisten kunnen op verschillende complexiteitsniveaus hun competenties ontwikkelen.
·
Het sluit beter aan bij de interesses van de cursisten.
·
Een gezamenlijke visie op portfolio en ontwikkeling.
·
Betere aansluiting bij de wensen van de bedrijven en instellingen.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
10
2.2
Actoren
Hoe waarderen de betrokken partijen in het innovatiearrangement het innovatief vermogen van de onderwijsinstelling, het adaptief vermogen van de regio en het co-makership tussen onderwijsinstellingen en bedrijven? Ook deze paragraaf presenteert, alvorens de feitelijke ervaringen van de betrokkenen hierop weer te geven, de mate waarin zij de doelen van het Innovatiearrangement herkennen in de vorm van cijfers. De barometer imago beroepsonderwijs brengt de waardering in beeld op drie momenten (zie tabel 2). Tabel 2: Waardering innovatief vermogen van de onderwijsinstelling en de regio door betrokken partners Antwoordschaal: 1= helemaal niet mee eens/ 2= grotendeels niet mee eens/ 3= deels niet
Arrangement
mee eens, deels wel/ 4= grotendeels mee eens/ 5= helemaal mee eens
Herontwerp Heerenveen Gemiddelde scores per geleding per kenmerk
Het beroepsonderwijs waarbij ik betrokken ben / dat ik volg kenmerkt zich door: Dlnmrs.
Dlnmrs.
Mbo 1,2
Mbo 3,4
e
3,09
3,04
e
3,24
e
---
e e
Meting
Managers
Managers
school
Bedrijven
3,62
3,53
1,83
3,29
4,01
4,13
3,33
2,89
4,20
3,93
3,13
---
---
3,79
3,71
3,14
---
---
3,84
3,23
3,50
Docenten
De aantrekkelijkheid van de beroepsopleiding: D. Innovatieve en
3
transparante
2
opleidingsorganisatie
1
E. Adaptief vermogen van de regio
F. Co makership onderwijs- bedrijfsleven
3 2
e
---
---
4,29
4,20
4,20
e
3,34
2,98
3,91
3,77
2,60
e
3,62
3,61
3,99
3,26
3,90
e
---
3,43
4,08
3,89
4,33
1 3 2 1
*Aantal respondenten varieert per kenmerk bij meting 1 en 2. Voor de precieze aantallen verwijzen we naar de projectrapportages van respectievelijk de 1e en 2e meting.
Het eindbeeld in 2006 is dat de respondenten - binnen de onderwijsinstelling - de opleidingsorganisatie redelijk innovatief en transparant vinden (gemiddelde scores tussen 3,04 en 3,62). Het adaptief vermogen van de regio wordt door de bevraagde respondenten redelijk herkend (gemiddelde scores tussen 3,14 en 3,79). Bij het co-makership tussen onderwijs en bedrijfsleven zien we dat alle geledingen dit kenmerk redelijk tot behoorlijk herkennen (met gemiddelde scores tussen 2,60 en 3,91). Paragraaf 2.4 (onder effecten) gaat verder in op de waardering van de secundaire en tertiaire processen en plaatst dit ook in tijdsperspectief.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
11
Innovatief vermogen onderwijsinstellingen Voor het Friesland College is FC-XL een broedplaats voor het experimenteren met het onderwijsconcept van praktijkgestuurd leren. Om veranderingen in de primaire processen te realiseren is geïnvesteerd in de secundaire processen. De organisatie van FC-XL is ingericht op het vraaggestuurd kunnen werken: ·
Flexibele instroom/doorstroom.
·
Trajecten waarbij cursisten in hun eigen tempo kunnen werken.
·
Coaching die inspeelt op de ontwikkeling van de cursisten en op beroepsdilemma’s en vragen die bij het praktijkgestuurd leren naar voren komen.
·
Het aanbod van workshops en verdiepingsactiviteiten die het praktijkgestuurd leren ondersteunen.
Er wordt intensief geïnvesteerd in de professionalisering van het personeel. Als docenten aan de slag gaan binnen FC-XL worden ze actief ondersteund in hun ontwikkeling van beginnend naar senior coach. Ook zittend personeel krijgt een professionaliseringstraject. Net als in het leertraject van de deelnemers is hierbij ook voor de docenten vertraagde tijd ingebouwd. Er wordt tijd vrijgemaakt (vertraagde tijd, de wekelijkse overleggen en het maandelijkse professionaliseringsoverleg) om samen te denken, samen te werken en samen te ontwerpen. De omschakeling van docent naar coach en de vormgeving van nieuw onderwijs vindt plaats maar is een proces dat veel energie en inzet vraagt. Door de professionalisering is de kwaliteit van de coaching zeker toegenomen. Verdere maatregelen om de kwaliteit van de coaches te verhogen is expliciete werving op coachingsvaardigheden bij nieuwe vacatures en het ‘hoppen’ van ervaren coaches van FC-XL naar de units. Naast de professionaliseringstrajecten voor de coaches zijn er werkplaatsen voor de vakspecialisten (vakdocenten) en voor leidinggevenden, waar zij zelf het proces van praktijkgestuurd leren ondergaan. Zij maken zich kennis eigen, worden vaardiger en ontwikkelen hun persoonlijke kwaliteiten met als doel om competent te worden om het onderwijsconcept van het Friesland College te kunnen realiseren (Hassing, 2007).
Co-makership met bedrijven Het Friesland College werkt samen met een zeer groot aantal bedrijven, waarbij de intensiteit van samenwerking behoorlijk verschilt. Er zijn veel MKB bedrijven die aan maximaal 2 cursisten een praktijkplaats willen bieden en geen verdere rol willen vervullen. Daarnaast zijn er bedrijven die actief betrokken zijn en meedenken over de vormgeving van praktijkgestuurd onderwijs. Veel bedrijven hebben een zekere affiniteit met onderwijs en voelen ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan de opleiding van cursisten (ook al hebben ze er als bedrijf niet direct profijt van). In de aanvang van het project was de stichting ‘Sportstad Heerenveen’ (zie kader) een actieve partner. De opzet was dat de stichting veel werkervaringsplaatsen zou organiseren binnen en rondom ‘Sportstad Heerenveen’ en daarmee makelaar zou zijn tussen FC-XL en bedrijven. De samenwerking heeft wel een aantal ervaringsplaatsen opgeleverd, maar minder dan verwacht.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
12
Sportstad Heerenveen Sportstad Heerenveen is een sportief bolwerk in Heerenveen. Aan de Abe Lenstra Boulevard, naast het welbekende voetbalstadion van sc Heerenveen, is een multifunctioneel centrum gebouwd gericht op sport, gezondheid en ontspanning. Naast het genoemde voetbalstadion is daar de LifeStyle Passage, het trendy Sportstadcafé, de Gezondheidsboulevard, een congres- en vergadercentrum en ruime parkeergelegenheid. Ook voor beurzen en vele (sport)evenementen biedt Sportstad Heerenveen vele mogelijkheden. Ook het Friesland College is hier vertegenwoordigd. Er is een nieuw onderwijsgebouw gebouwd dat groot genoeg is voor een paar duizend cursisten, maar desondanks relatief klein is aangezien verwacht wordt dat de cursisten niet vaak binnen de school aanwezig zullen zijn, maar aan het werk zijn voor een opdrachtgever bij een van de aanpalende bedrijven. “Dichterbij je opdrachtgevers kun je niet zitten. We zitten bij wijze van spreken onder één dak.” ((www.sportstadheerenveen.nl, Kenniskring Co-makership, september, 2005.) De projectleider beschouwt het als positief dat een groep bedrijven als partner heeft deelgenomen aan de ontwikkeling van praktijkgestuurd leren, hoewel wel geconstateerd is dat het meer een kwestie is van meedenken dan meedoen. Ook heeft men geconstateerd dat, zeker gedacht op korte termijn, partners verschillende soms uiteenlopende belangen te kunnen hebben (Farokhi, 2007).
Toch ziet men in de samenwerking met instellingen en bedrijven een opgaande lijn. Instellingen en bedrijven ontdekken steeds meer de voordelen van de samenwerking rondom praktijkleren en prestaties. Het laatste jaar heeft het benutten van partnerbedrijven als ambassadeur of intermediair nieuwe praktijkplaatsen en projectpartners opgeleverd. FC-XL zal marketingtechnisch nog meer aan de weg moeten timmeren (Farokhi, 2007). Het Service Centrum Praktijk (SCP) van het Friesland College is opgericht om structuur in de samenwerking met het bedrijfsleven aan te brengen en de betrokkenheid van bedrijven te vergroten. Het SCP organiseert o.a. meerdere keren per jaar bedrijfsmarkten om cursisten en bedrijven met in elkaar in contact te brengen. Deze bedrijven komen uit verschillende sectoren. Hierdoor worden praktijkplaatsen breed beschikbaar gesteld en niet exclusief voor de opleidingen die in eerste instantie aansluiting vinden bij de core-business van het bedrijf. Het is de bedoeling dat de structurele samenwerking wordt verankerd in de regio. Het Friesland College kent een netwerk van relatiebeheerders. Medewerkers/managers van het Friesland College die bedrijven benaderen, in eerste instantie om praktijkplaatsen te werven, worden geacht om samen met bedrijven in de breedte te verkennen wat men over en weer voor elkaar kan betekenen. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken naar de behoeften en vragen van het bedrijf, maar ook de mogelijke inbreng. Mede door het SCP is een grootschalige professionalisering gestart voor de relatiemanagers/praktijkmedewerkers vanuit de diverse units. Op het niveau van het Friesland College bestaat er al langere tijd een Beleidsadviesgroep (BAG) waarin bedrijven participeren. De BAG adviseert de school op basis van ontwikkelingen en tendensen die ondermeer in het bedrijfsleven gesignaleerd worden. Daarnaast bestond de afgelopen vier jaar een innovatieve denktank van bedrijven die meedachten over actuele ontwikkelingen.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
13
Service Centrum Praktijk en het relatiebeheermodel (uit de Bruijn, 2007, Bruijn, E. de, Jager, A., Semeijn, J., & J. Hermanussen, 2006)
Ten behoeve van een effectieve en efficiënte acquisitie van partners, i.c. prestaties enerzijds en de matching van cursisten en prestaties/leerplekken anderzijds heeft het Friesland College het Servicecentrum Praktijk (SCP) opgericht. In het relatiebeheermodel van het Friesland College is iedere unitdirecteur verantwoordelijk voor het relatiebeheer van minimaal één groot bedrijf. Dit betekent dat hij/zij verantwoordelijk is voor het relatiebeheer, andere units inschakelt en op de hoogte houdt van relevante ontwikkelingen. Vanuit iedere unit zijn er twee contactpersonen die op de hoogte zijn van alle externe contacten van de unit. Zij dienen voor het SCP als aanspreekpunt en organiseren één keer per twee maanden een markt waar externe aanbieders van prestaties en praktijkmogelijkheden cursisten kunnen ontmoeten en waar vraag en aanbod elkaar kunnen vinden. Een markt is altijd open voor zowel de eigen cursisten als voor cursisten uit andere units. Naast dit formele model van relatiebeheer worden medewerkerkers van FC-XL uitgedaagd om ook in hun eigen omgeving netwerken aan te gaan van zogenaamde warme contacten ( Kenniskring co-makership, mei 2005, projectbezoek 2005). FC-XL werkt over de branches heen en dat bleek tijdens het project bij het vinden van bedrijven soms nog best lastig in samenwerking met andere units. Daarbij heeft het project nog last gehad van de ‘oude tradities en contacten’ waarbij een unit de exclusiviteit had op een bedrijfscontact. Zo heeft van oudsher de unit Zorg en Welzijn contact met zorginstellingen. In zorginstellingen zijn echter veel meer functies (denk aan administratie, facilitaire dienst) van belang dan alleen de zorgende. “In een dergelijke instelling zou je dus veel meer cursisten kunnen plaatsen. Omdat FC-XL zou binnen een bedrijf meer mogelijkheden willen benutten. Dit is een reden dat het Service Centrum Praktijk is opgericht” (Projectbezoek, 2005).
Co-makership in de beroepsonderwijskolom Praktijkgestuurd leren binnen het Friesland College wordt ook gezien als een longitudinaal proces. Om die reden is vanaf het begin een samenwerkingsverband gecreëerd waarin vmbo, mbo en hbo participeren. De ambitie om de beroepskolom vorm te geven door in de reeks vmbo-mbo-hbo overal hetzelfde leerconcept toe te passen is niet helemaal gelukt. “De grenzen mogen in de samenwerking in de dagelijkse praktijk dan wel gemakkelijk over te steken zijn; op het niveau van de schoolorganisatie bleven er soms toch barrières. Het streven om loopbaanteams te formeren met directe betrokkenheid vanuit hbo, mbo en vmbo is voor dit moment nog te hoog gegrepen”. In dit proces speelden zowel culturele als pedagogisch-didactische aspecten een rol. De Christelijke Hogeschool Nederland (CHN) heeft aangegeven dat de organisatie het niet altijd toelaat flexibel en buiten de stageperioden om, de studenten deel te laten nemen in de heterogene groepen. Toch is gedurende de projectperiode de mate van deelname van studenten in de prestaties toegenomen. Deelname vanuit vmbo kende tijdens het project een verschuiving. Voor de aanvankelijk participerende vmbo scholen zijn andere instellingen in de plaats gekomen. Momenteel nemen leerlingen van zowel het Marnecollege in Bolsward als het Lindecollege in Wolvega actief deel in de heterogene groepen die grote prestaties uitvoeren. Dit neemt niet weg dat grote prestaties zijn aangenomen en uitgevoerd door heterogeen samengestelde groepen studenten (hbo), cursisten (mbo) en leerlingen (vmbo) die samen aan de slag gingen (Farokhi, 2007).
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
14
Daarnaast heeft de directe samenwerking met de partners in de praktijk ook geleid tot onderlinge kennistransfer. Zowel bij de CHN als in de vmbo scholen is men bewuster bezig met het werken in heterogene groepen. De samenwerking met het vmbo en hbo wordt verder geïntensiveerd – en met name op het praktisch niveau (Farokhi, 2007).
2.3
Projectstrategie
Het College van Bestuur is opdrachtgever van het project FC-XL en stelt de koers van het project vast. Besluiten over wijzigingen in het concept en/of de aanpak worden op het hoogste niveau binnen het Friesland College genomen. Het project wordt ondersteund door een begeleidingscommissie die fungeert als klankbordgroep en conceptuele denktank. Het College van Bestuur heeft van meet af aan de rol van voortrekker vervuld, zowel bij de uitwerking van het concept als bij de verbreding ervan. Het CvB draagt, vanuit zijn totaal overzicht op de complexe organisatie met de diverse processen en belangen, zorg voor de projectoverstijgende zaken en voor draagvlakontwikkeling binnen het Friesland College. Daarnaast faciliteert het CvB het project en heeft gezorgd voor de professionaliseringstrajecten voor het personeel. De nauwe betrokkenheid van het CvB wordt door meerderen beschouwd als een belangrijk pluspunt: het houdt de zaak op koers en tegelijkertijd kunnen er korte termijn oplossingen gezocht worden voor knelpunten die zich voordoen, zonder af te wijken van de uitgezette lijn. De projectleider wordt gezien als aannemer van het project en is ook eindverantwoordelijke. Binnen het project is hij de kartrekker. De projectleider geeft aan veel ruimte te hebben gekregen binnen het project: hij heeft steeds nieuwe ideeën kunnen inbrengen en kreeg vaak de mogelijkheid om deze verder uit te werken. Hierbij wordt hij ondersteund door een projectteam waarvan de leden functioneren als inhoudelijke ondersteuners en als deelnemers van werkgroepen. Er bestaan in totaal zes werkgroepen (organisatie, servicecentrum praktijk, kwalificering, samenwerken in prestaties, professionalisering van coaches en huisvesting) en een coachteam. In 2006 is een koerswijziging ingezet gericht op drie speerpunten: ·
FC-XL ontwikkelt zich als aparte voorziening verder als breed loopbaancentrum voor cursisten die nog geen keuze hebben gemaakt of een nieuwe keuze willen maken. Cursisten stromen daarna weer door naar kwalificerende trajecten.
·
Bij de ontwikkeling als een loopbaancentrum worden krachten gebundeld met het project ‘werken met de stad’ dat gericht is op cursisten op niveau 1 waarmee het vakgerichte ook ingezet wordt in oriënterende trajecten.
·
De ervaringen die opgedaan zijn met praktijkgestuurd leren worden benut door andere units van het Friesland College waarmee de aanpak in de volle breedte wordt ingevoerd en de samenwerking met andere units wordt versterkt (Farohki, 2007, de Bruijn, 2007).
FC-XL heeft zich ontwikkeld als broedplaats voor het experimenteren met het onderwijsconcept van het Friesland College, het opsporen van kansen en belemmeringen bij de praktische uitvoering en het vinden van oplossingen voor signaleerde knelpunten. In die zin fungeert FC-XL als ‘the camel’s nose’ voor de rest van de organisatie. Bij FC-XL wordt uitgeprobeerd hoe het onderwijsconcept van het Friesland College in de praktijk werkt; bij succes vindt opschaling plaats. Ook binnen de opleidingsunits is nu gestart met praktijkgestuurd leren.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
15
Het Service Centrum Praktijk (SCP) - dat inmiddels onderdeel is van de staande organisatie en diensten verleent aan alle units van het Friesland College - draagt bij aan de verspreiding en borging van de verworvenheden van FC-XL binnen het geheel van het Friesland College en aan het vergroten van de betrokkenheid bij de partners daarbuiten. Een voorbeeld hiervan is het relatiebeheermodel (zie kader) dat met FC-XL is ontwikkeld en nu op een groot aantal plaatsen binnen het Friesland College wordt gebruikt. FC-XL heeft er met en door haar activiteiten toe bijgedragen dat dit instituut de plaats hebben gekregen die ze vandaag de dag inneemt. Binnen het Friesland College vindt de kennistransfer over praktijkgestuurd leren plaats in de werkplaatsen. De inzet van XL-coaches die ervaring hebben met PGL en samenwerken met collega’s in de units leidt ook tot kennistransfer, zowel in denken als in doen. FC-XL fungeert hierin als motor. In het kader van de opschaling/overdracht zijn 3 ervaren coaches van FC-XL nu werkzaam bij de Unit Handel, met de bedoeling dat ze na 2 jaar weer overstappen naar een volgende unit. De eerste resultaten zijn veelbelovend. Professionaliseringstrajecten en gezamenlijke conferenties hebben ook bijgedragen aan deskundigheidsbevordering, opschaling en draagvlakverbreding.
2.4
Effecten
Rendement/kwalificatiewinst De effecten van het innovatiearrangement wat betreft schoolloopbaanontwikkelingen van de deelnemers in termen van in-, door- en uitstroom worden ingeleid met cijfers hierover uit het instrument Barometer imago beroepsonderwijs (zie tabel 3 en 4). In tabel 3 is te zien is dat het aantal betrokken deelnemers gedurende de looptijd van het arrangement aanvankelijk sterk groeide –van 52 bij de 1e meting naar 176 bij de 2e metingmaar bij de 3e meting fors is gekrompen. Deze daling houdt verband met de koerswijziging van het project. Wat inhoudt dat FC-XL zich is gaan toeleggen op oriëntatie. In het derde projectjaar is het pedagogisch-didactisch concept breder in het roc ingevoerd. Die andere units zijn echter niet bij de metingen betrokken.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
16
Tabel 3: Deelnemersbestand, respons en instroom Mbo e
Totaal aantal deelnemers Respons barometer* % respons
1 meting
2 meting
3e meting
52
176
78
31 mbo 1-2
19 mbo 1-2
70 mbo 3-4
29 mbo 3-4
57%
62%
44 mbo 3-4
e
85%
% deelnemers van meting 1 in meting 2
7%
% deelnemers van meting 2 in meting 3
14%
% nieuwe instroom
93%
86%
* Voor de in/door/uitstroomgegevens is het totale deelnemersbestand in kaart gebracht. Uit tabel 4 is op te maken dat er binnen het arrangement geen doorstroom is geweest naar een hoger opleidingsniveau. Wel heeft vanaf de eerste meting ruim de helft van de uitstromers gekozen voor een opleiding buiten het arrangement. Bij de 2e meting is dit percentage opgelopen naar 70% procent. Verreweg de meeste deelnemers zijn ongediplomeerd uitgestroomd naar andere opleidingen dan wel werk: 90% bij de 1e meting versus 85% bij de 2e meting. Laatstgenoemde percentage betreft 68% van het totale deelnemersbestand van meting 2. Deze stijging hangt samen met de eerder genoemde koerswijziging van het project. Opvallend is dat van een aanzienlijke groep deelnemers geen uitstroomgegevens beschikbaar zijn, al neemt dit percentage gedurende de looptijd van het arrangement wel af: van 34% naar 23%. Tabel 4: Beschikbare gegevens door- en uitstroom Tussen
Tussen
meting 1 en 2
meting 2 en 3
Totaal aantal door- en uitstromers
39
144
Doorstroom binnen het arrangement (van mbo1-2 naar mbo 3-4)
--
--
21=60%
101=70%
2=6%
10=7%
16=34%
33=23%
Uitstroom naar opleidingen buiten het arrangement Uitstroom naar werk Uitstroom onbekend/geen gegevens beschikbaar Diplomagegevens (n)
1=
0%
1=
7%
1 = ja, 2 =nee 3= onbekend
2=
90%
2=
85%
3=
10%
3=
8%
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
17
Waardering van partijen Hoe waarderen de verschillende partijen de kenmerken van het primaire proces aan de ene kant en de secundaire en tertiaire processen (actoren) aan de andere kant? Is hierover eenduidigheid tussen de partijen of lopen de waarderingen sterk uiteen? Welke ontwikkeling zien we aan het einde van het project in 2006 vergeleken met de waarderingen in 2004 en 2005? De scores in tabel 3 vertellen ons het volgende: Primair proces De respondenten vinden gemiddeld genomen het beroepsonderwijs waar zij mee te maken hebben bij laatste meting, redelijk tot behoorlijk loopbaan- en competentiegericht en voorbereidend op de beroepsloopbaan. Construerend leren is een kenmerk dat daarbij ook redelijk tot behoorlijk ervaren wordt. Er zijn wel verschillen tussen de verschillende respondentgroepen. Zo herkennen de mbo’ers 3-4 de kenmerken het minst en de docenten het meest. Alleen bij de voorbereiding op de beroepsloopbaan herkennen de schoolmanagers dit kenmerk nog meer dan de docenten. Over de metingen heen bekeken is dit ook een patroon. De scores van de mbo’ers 1-2 liggen dichter bij de die van de mbo’ers 3-4 en de scores van de schoolmanagers liggen dichter bij die van de docenten. De scores van de respondenten zijn ten opzichte van de eerdere metingen niet dichter bij elkaar komen te liggen, bij de voorbereiding op de beroepsloopbaan zelfs verder uit elkaar. De aansluiting binnen de beroepskolom, ten slotte, ervaren de bevraagde geledingen verschillend. De deelnemers, vooral mbo 3-4, herkennen de pedagogisch-didactische aansluiting het minst, ook over de metingen heen. Docenten, en in mindere mate schoolmanagers, ervaren dit kenmerk in redelijke mate, maar in 2006 wel minder dan bij de voorgaande metingen. Doorstroommogelijkheden en programmatische aansluiting ervaren de mbo’ers juist in sterkere mate dan de docenten en schoolmanagers. Alle geledingen herkennen het echter minder over de metingen heen, deze afname is vooral bij de docenten en de schoolmanagers duidelijk te zien. Al met al zijn de scores voor pedagogisch-didactische aansluiting iets dichter bij elkaar komen te liggen. Voor de doorstroommogelijkheden is dat niet het geval. Actoren (secundaire en tertiaire processen) De respondenten vinden de opleidingsorganisatie redelijk innovatief en transparant. De docenten ervaren dat kenmerk nog het meest van de geledingen, de mbo’ers 3-4 het minst. De respondenten herkennen het kenmerk niet meer dan bij de vorige metingen. Over het algemeen herkende men het kenmerk het beste bij de tweede meting, behalve de docenten. Zij herkennen het steeds minder. De beelden van de verschillende geledingen zijn wel dichter bij elkaar komen te liggen. Het adaptief vermogen van de regio wordt door de bevraagde respondenten redelijk herkend. Docenten herkennen het steeds minder, schoolmanagers meer dan bij de tweede meting, maar minder dan bij de eerste. De scores liggen nu wel dicht bij elkaar, net als bij de eerste meting. Bij het co-makership tussen onderwijs en bedrijfsleven zien we dat alle geledingen dit kenmerk redelijk tot behoorlijk herkennen; de mbo’ers 3-4 het minst (als we de bedrijfsmanager buiten beschouwing laten) en de docenten het meest. Ook hier herkennen de docenten het steeds minder over de metingen heen, de mbo’ers minder dan bij de vorige (tweede) meting, de schoolmanagers meer dan bij de vorige (tweede) meting. De scores liggen nu ook verder uit elkaar dan bij de vorige metingen.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
18
Relatie primaire processen en secundaire/tertiaire processen Als het gaat om het primaire proces dan kan geconcludeerd worden dat de respondenten de beoogde onderwijskenmerken deels tot grotendeels herkennen en in sterkere mate dan die ten aanzien van de secundaire processen. Er zijn ook verschillen in de beelden van de verschillende geledingen en dat geldt eigenlijk bij alle kenmerken. De docenten herkennen de kenmerken veelal het meest. De deelnemers, vooral mbo 3-4, herkennen met name de pedagogisch-didactische aansluiting het minst. De scores uit de 3e meting van eind 2006 liggen niet dichter bij elkaar dan die van eerdere metingen. Opvallend is dat er een daling is wat betreft de herkenning van de loopbaan- en competentiegerichtheid, bij zowel mbo’ers 3-4 als ook docenten en schoolmanagers. Ook de daling in de herkenning van de aansluiting binnen de beroepskolom van met name de docenten en schoolmanagers is opvallend. Hoofdstuk 3 reflecteert op basis van het voorafgaande op de processen, actoren, effecten, de gevolgde strategie en de leermomenten en condities en eindigt met conclusies en aanbevelingen.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
19
3
Reflectie, conclusies en aanbevelingen
3.1
Processen, actoren en effecten: verschuivingen en samenhangen
In het projectplan van Herontwerp Heerenveen zijn de beoogde resultaten als volgt omschreven: “eind 2006 bestaat er een model voor loopbaanleren in praktijkgestuurde situaties in Heerenveen. Dit model is ontwikkeld door het Friesland College en de samenwerkende scholen voor vmbo en hbo, en het regionale bedrijfsleven. Doel is om eind 2006 10 loopbaanteams operationeel te hebben in dit herontwerp Heerenveen”. De invulling van dit herontwerp en de voorbereiding van de uitvoering vond plaats in de eerste helft van 2004. Herontwerp Heerenveen is een proeftuin voor de uitvoering van een herontwerp van het leren in het Friesland College. Na de start in Heerenveen is tijdens de projectperiode ook gestart in Leeuwarden. De proeftuin kreeg al snel een nieuwe naam, ‘FC-XL’, waarbij XL staat voor ‘X-stream Learning’. Uitgangspunt van de ontwikkelde onderwijspraktijk is dat leren in de praktijk het voertuig is voor de ontwikkeling van de deelnemer. Prestaties, realistische opdrachten van buiten de school geformuleerd door het bedrijfsleven of andere maatschappelijke organisaties, zijn daarbij de bouwstenen van het programma en leertraject van de deelnemers. De leervraag en keuzes van de cursisten bepalen daarbij het opleidingstraject. Het opleidingsconcept is in eerste instantie ontwikkeld voor cursisten binnen de pilot FC-XL; cursisten van niveau 2 tot en met 4 zonder inperking qua beroepsrichting. De vernieuwingen op het pedagogisch-didactische vlak worden door de respondenten uit het kwantitatieve onderzoek het beste herkend; de respondenten herkennen de beoogde onderwijskenmerken rondom het primaire onderwijsproces (loopbaan- en competentiegerichtheid, constructief leren en voorbereiding op de beroepsloopbaan) deels tot grotendeels. Voor het project FC-XL is de horizontale doorbreking van sectorgrenzen integraal onderdeel van het concept. Er wordt daarom nauw samengewerkt met de onderwijsunits die hun werkplaatsen, (vak)specialistische kennis en studiecentra ter beschikking stellen aan cursisten van FC-XL. In de loop van het schooljaar 2004-05 werd duidelijk dat deze samenwerking op de onderwijslogistieke kant niet direct vanzelfsprekend was doordat er grote verschillen bestonden wat betreft structurele oplossingen om cursisten in staat te stellen zich inhoudelijk te verdiepen. Dat bleek afhankelijk van de ontwikkelingsfase van praktijkgestuurd leren binnen de units. Op grond van deze ontwikkelingen heeft het College van Bestuur in juni 2004 beslist dat “per 1 augustus 2006 alle opleidingen in het eerste jaar zullen zijn ingericht vanuit PGL”. Daarmee werd het aanvankelijke plan om vanuit FC-XL eind 2006 10 loopbaanteams - bestaande uit medewerkers uit verschillende onderwijsinstituten en bedrijven of instellingen - operationeel te hebben, ter zijde gelegd en is de leiding van de units primair verantwoordelijkheid geworden voor de invoering van PGL in de opleidingen. Uit evaluatie in het najaar van 2005 bij intern en extern betrokkenen bleek dat deze ‘afstand’ tussen coaches van FC-XL en vakspecialisten van de units nog steeds groot was door de gekozen projectopzet. Bovendien bleek dat FC-XL als vorm van PGL op het punt van invulling geven aan het loopbaandenken geslaagd was, maar dat het in de uitvoering het nog te veel op een
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
20
oriëntatie loopbaan programma leek. Dit terwijl de ambitie was om cursisten ook hun gehele beroepskwalificerende traject praktijkgestuurd te laten invullen. Dat heeft geleid tot de koerswijziging dat FC-XL zich als aparte voorziening verder ontwikkelt als breed loopbaancentrum voor cursisten die nog geen keuze hebben gemaakt of een nieuwe keuze willen maken. Cursisten stromen daarna weer door naar kwalificerende trajecten binnen de unit die deze opleiding aanbiedt. Dit verklaart wellicht waarom er uit het kwantitatieve onderzoek is op te maken dat er binnen het arrangement een zeer groot deel van de uitstromers heeft gekozen voor een opleiding buiten het arrangement en dat verreweg de meeste deelnemers ongediplomeerd zijn uitgestroomd naar andere opleidingen dan wel werk. Het arrangement is nu immers ook gericht op oriëntatie en doorstroming naar een andere opleiding – binnen het Friesland College. Praktijkgestuurd leren wordt ook gezien als een longitudinaal proces. Om die reden werd vanaf het begin een samenwerkingsverband gecreëerd waarin vmbo, mbo en hbo participeerden. Toch is de focus vooral gelegd op de ontwikkelingen binnen het mbo. Zogezegd is de ambitie om loopbaanteams te vormen met directe betrokkenheid vanuit vmbo, mbo, hbo en bedrijfsleven is (nog) niet gerealiseerd; het conceptueel naar elkaar toe groeien verliep trager dan voorzien en vooral de organisatorische barrières vormden soms een probleem. De ambitie is er wel is om de harde (structurele en organisatorische) kanten van aansluiting te realiseren, maar de winst zit vooralsnog aan de zachte kant. Het gezamenlijke opleidingsconcept is al geconcretiseerd in enkele prestaties en samenwerkingsvormen (de Bruijn, 2007). Daarnaast heeft de directe samenwerking met de partners geleid tot onderlinge kennistransfer, en zijn zowel de betrokken van de CHN en de vmbo scholen bewuster bezig met het werken in heterogene groepen. Voor de samenwerking die met het vmbo en hbo wordt aangegaan is een structuur ontwikkeld waarbij de medewerkers van FC-XL een spilpositie vervullen. Opvallend is dat de mbo’ers uit het kwantitatieve onderzoek de pedagogisch-didactische aansluiting het minst herkennen. Dat kan verklaard worden doordat FC-XL een heel andere aanpak heeft dan op de toeleverende scholen (de samenwerking met de vo-scholen is erg verschillend) en ook het hbo. Hoewel docenten en schoolmanagers dit kenmerk wel veel meer herkennen, is deze herkenning bij hen gedurende de looptijd van het project wel afgenomen. Opvallend is ook dat alle geledingen – en met name docenten en de schoolmanagers – de (harde) doorstroommogelijkheden gedurende de looptijd van het project steeds minder herkennen. Waarschijnlijk kan dit resultaat gezien worden in het licht van de toegenomen oriëntatiefunctie van FC-XL van de deelnemers op een andere opleiding binnen het Friesland College dan op een (kwalificerende functie gericht op een) opleiding hoger de beroepsonderwijskolom. De deelnemers van FC-XL hebben in deze drie jaar in een bijzondere onderwijssituatie gezeten. Voor de ontwikkeling het co-makerschip met bedrijven is bij aanvang van het project sterk ingezet op actieve samenwerking met ‘Sportstad Heerenveen’ (zie kader). Deze samenwerking heeft wel een aantal ervaringsplaatsen opgeleverd, maar minder dan verwacht. Toch ziet men de samenwerking met instellingen en bedrijven versterken. De projectleider meldt geen gebrek aan prestaties, en er is met succes door de deelnemers ook aan een aantal zeer grote prestaties gewerkt. Instellingen en bedrijven ontdekken steeds meer de voordelen van de samenwerking rondom praktijkleren en prestaties. Het laatste jaar heeft het benutten van partnerbedrijven als ambassadeur of intermediair veel nieuwe praktijkplaatsen en projectpartners opgeleverd. Docenten en schoolmanagers geven in het barometeronderzoek aan het co-makership grotendeels te herkennen (overigens is dat over de jaren heen stabiel en neemt dit niet toe).
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
21
Om structuur in de samenwerking met het bedrijfsleven aan te brengen en de betrokkenheid van bedrijven te vergroten is het Service Centrum Praktijk is opgericht. Het SCP organiseert o.a. meerdere keren per jaar bedrijfsmarkten om cursisten en bedrijven met in elkaar in contact te brengen. Het SCP is inmiddels onderdeel van de staande organisatie van het Friesland College en verleent diensten aan alle units en maakt bijvoorbeeld gebruik van het relatiebeheermodel dat met FC-XL is ontwikkeld (zie kader). Om veranderingen in de primaire processen te realiseren is geïnvesteerd in de secundaire processen waardoor de organisatie is ingericht om vraaggestuurd te kunnen werken. Coaching die inspeelt op de ontwikkeling van de cursisten en op beroepsdilemma’s is daarbij een van de essentiële kenmerken. De omschakeling van docent naar coach en de vormgeving van nieuw onderwijs vindt plaats maar is een proces dat veel energie en inzet vraagt. Zowel voor zittend als nieuw personeel is daarom intensief geïnvesteerd in hun professionalisering. Kenmerkend is dat bij het leertraject van het personeel hetzelfde model wordt gebruikt als in het leertraject van de deelnemers. Er wordt tijd vrijgemaakt (vertraagde tijd, de wekelijkse overleggen en het maandelijkse professionaliseringsoverleg) om samen te denken, samen te werken en samen te ontwerpen. FC-XL hierin als motor fungeert als motor voor andere units van het Friesland College. Ervaren FC-XL coaches worden in deze trajecten bij de units ingezet waarvan verwacht wordt dat de samenwerking en kennistransfer met de units wordt versterkt. Verdere kennistransfer vindt plaats in de werkplaatsen van het Friesland College. Het innovatiearrangement voor het project FC-XL is formeel afgelopen, maar de ontwikkeling gericht op de verdere uitwerking en vormgeving van het leerconcept van het Friesland College gaat door. Hieraan heeft FC-XL een enorme impuls gegeven. Veel van wat er binnen het arrangement is uitgetest en gerealiseerd wordt opgeschaald naar de rest van de organisatie waarmee de aanpak in de volle breedte wordt ingevoerd.
3.2
Hefbomen in het strategisch proces: op weg naar verankering
Bij het innovatietraject van FC-XL is sprake van inbedding van het traject in het beleid van de schoolorganisatie. Hierbij is een professionele aanpak herkenbaar met een goed samenspel tussen onderwijsinhoudelijk beleid en andere beleidsterreinen van de schoolorganisatie: strategie, personeel, professionalisering, financieel, huisvesting, planning & control, kwaliteitszorg, ICT, pr & communicatie enzovoorts. Cruciaal daarbij dat de onderwijsvisie inspiratie en richting geeft aan leren op alle niveaus. Leren van deelnemers, docenten, teamleren en organisatieleren, dat in elkaars verlengde zijn komen te liggen en elkaar versterken. FC-XL is daarbij een krachtig voorbeeld van een vernieuwingstraject waarin het managementteam respectievelijk CvB als opdrachtgever van FC-XL aan het roer van de innovatie staat en waarbij de projectleider van FC-XL als aannemer en kartrekker van het project in de positie is om de innovatie in beweging te zetten én die beweging er ook in te houden (van den Berg & Geurts, 2007).
De projectleider van FC-XL schrijft in zijn eindrapportage dat het succes van een complex veranderproces als waar dit project op uit is, sterk afhankelijk is van de menselijke factor. Daarbij noemt hij twee zaken expliciet die het project vanaf het begin de status en positie hebben gegeven die nodig is om te slagen. In eerste plaats "het feit dat het CvB niet alleen opdrachtgever is, maar ook voortdurend meedacht en meedeed en nimmer naliet aan te geven dat de ontwikkelingen binnen FC-XL model staan voor de ontwikkelingen waar het gehele
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
22
Friesland College voor staat". In de tweede plaats "hebben de mensen die gevraagd zijn om in het project FC-XL mee te denken en te werken vanaf het begin grote betrokkenheid en inzet getoond en zich mede-eigenaar gevoeld van het lief en leed van FC-XL" (Farokhi, 2007). Belangrijk in de innovatiestrategie is dat het project niet geïsoleerd heeft gestaan maar dat het altijd in verbinding heeft gestaan met de andere units van het Friesland College en dat er steeds sprake is geweest van gedeeld eigenaarschap (Hassing, 2007). Binnen het Friesland College is er bewust voor gekozen om FC-XL te laten ontwikkelen als plaats voor experimenteren met het onderwijsconcept van praktijkgestuurd leren waarbij van meet af is uit gegaan van de deelnemer en in termen van loopbaanleren (in plaats van in crebonummers) wordt gedacht. Bij FC-XL wordt uitgeprobeerd hoe het onderwijsconcept van het Friesland College in de praktijk werkt; bij succes vindt opschaling plaats. Ook binnen de opleidingsunits is nu gestart met praktijkgestuurd leren.
3.3.
Leermomenten en condities
Knelpunten of dilemma’s die tijdens het project naar voren kwamen en die opgelost moesten worden, zijn: ·
het aan het begin goed neerzetten van praktijkgestuurd loopbaanleren;
·
het niet ‘over de schutting gooien’ van problemen, maar in plaats daarvan ze gezamenlijk aan te pakken;
·
de discrepantie die soms voorkwam tussen de snelheid van wat een leerling wilde en wat een unit feitelijk kon organiseren;
·
het vinden van voldoende wisselende praktijksituaties voor de cursisten;
·
het verschil in innovatietempo tussen de verschillende units (Hassing, 2007).
Wat dit laatste punt betreft was in het ontwerp opgenomen dat FC-XL en de units nauw zouden gaan samenwerken. In het begin van het project werd duidelijk dat door de verschillen in ontwikkelingsfase in het praktijkgestuurd leren van de units, de samenwerking tussen – de coaches van - FC-XL en - de vakspecialisten van - de units moeilijk verliep. Op grond hiervan heeft het CvB van het Friesland College besloten dat alle opleidingen in het eerste jaar zullen zijn ingericht vanuit PGL. Het aanvankelijke plan om vanuit FC-XL eind 2006 10 loopbaanteams operationeel te hebben werd daarmee ter zijde gelegd. In het najaar van 2005 werden de ervaringen die binnen het project FC-XL waren opgedaan zowel met intern als extern betrokkenen geëvalueerd. Geconstateerd werd dat voor het beroepskeuzeproces dat vooraf gaat aan de beroepsopleiding een adequate vorm was gevonden en dat de ervaringen van FC-XL erg waardevol waren voor de ontwikkeling van het Friesland College. Belangrijke uitspraken en conclusies waren onder andere dat: ·
FC-XL als vorm van PGL op het punt van invulling geven aan het loopbaandenken geslaagd is, maar dat XL in de uitvoering nog te veel op een oriëntatie loopbaan programma lijkt;
·
FC-XL bijdraagt aan het professionaliseren van de coaching en het zicht op de taakinvulling van de coach in PGL vergroot. Vraag daarbij was hoe dat kan worden benut in de overige units;
·
de gekozen projectopzet tot gevolg heeft dat de ’afstand‘ tussen coaches en vakspecialisten die werkzaam zijn in de unit, groot is;
·
samenwerking met vmbo en hbo is succesvol als er op praktisch niveau wordt samengewerkt, bijvoorbeeld door met elkaar te werken aan een prestatie;
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
23
·
FC-XL cursisten graag blijken te leren in de context van het beroep waarvoor ze belangstelling hebben;
·
FC-XL laat zien dat alleen uitdagende praktijk nog geen garantie is voor een diep en duurzaam leerrendement.
Naar aanleiding van de evaluatie en de interne audits is in 2006 is een koerswijziging ingezet gericht op drie speerpunten; de ontwikkeling van FC-XL als breed loopbaancentrum, benutting van de ervaringen van FC-XL met praktijkgestuurd leren en de invoering bij de units elders in het Friesland college en structurele samenwerking en expertise bundeling van FC-XL met het project ‘Werken met de stad’. Het vernieuwingsproject FC-XL kenmerkt zich door zowel zowel top-down processen van initiëren, sturen en bewaken van de innovatie, als bottom-up processen van activering en interactie tussen betrokkenen. Dit soort processen is niet alleen van belang binnen de eigen schoolorganisatie, maar ook tussen partijen in de beroepskolom om succes te kunnen boeken. Zonder balans tussen topdown en bottom-up processen, waarbij betrokken partijen elkaar ontmoeten, samen betekenis geven aan problemen, en met elkaar op zoek gaan naar oplossingen, komt draagvlak en urgentiebesef niet tot stand (Van den Berg & Geurts, 2007). Zo beschrijft de projectleider dat het project heeft laten zien dat de samenwerking met vmbo en hbo succesvol is als er op praktisch niveau wordt samengewerkt, bijvoorbeeld door met elkaar te werken aan een prestatie. Het leerproces van een cursist trekt zich niets aan van bestaande opleidingsgrenzen. Daarom wordt de samenwerking met het bedrijfsleven, het vmbo en het hbo verder geïntensiveerd. “En dan met name op praktisch niveau. Ook hier geldt dat er meer geleerd wordt van het leren oplossen van problemen die we samen in het werk tegenkomen dan van het voorkomen van problemen”. “De grenzen mogen in de samenwerking in de dagelijkse praktijk dan wel gemakkelijk over te steken zijn; op het niveau van de schoolorganisatie bleven er soms toch barrières” en “spelen in dit proces zowel culturele als pedagogisch-didactische aspecten een rol.” (Farokhi, 2007).
3.4
Conclusies en aanbevelingen
Terugkijkend op de centrale doelen van het innovatiearrangement van FC-XL kunnen we concluderen dat gaandeweg het project deze doelen maar ten dele haalbaar bleken binnen de huidige context en de focus vooral gelegd is op de ontwikkelingen binnen het mbo. De ambitie om loopbaanteams te vormen met directe betrokkenheid vanuit vmbo, mbo, hbo en bedrijfsleven is (nog) niet gerealiseerd; het conceptueel naar elkaar toe groeien verliep trager dan voorzien en vooral de organisatorische barrières vormden soms een probleem. FC-XL succesvol is geweest als het gaat om het verwerven van inzichten over wat praktijkgestuurd leren moet zijn, hoe het er uitziet en wat er voor nodig is om het zijn vorm te geven. In de ontwikkelde onderwijspraktijk is het leren in de praktijk het voertuig voor de ontwikkeling van de deelnemer. Prestaties zijn daarbij de bouwstenen van het programma en leertraject van de deelnemers. De leervraag en keuzes van de cursisten bepalen daarbij het opleidingstraject. Coaching die inspeelt op de ontwikkeling van de cursisten en op beroepsdilemma’s is daarbij een van de essentiële kenmerken.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
24
Om vorm te geven aan de omschakeling van het onderwijs wordt breed ingezet op deskundigheidsontwikkeling. Die interventies liggen met name op het gebied van “samen aan de slag om nieuwe wegen te ontdekken en problemen op te lossen en daarbij gebruik te maken van elkaars expertise, los van positie “(Farokhi, 2007). Individueel, team- en organisatieleren worden dus met elkaar verbonden vanuit een schoolbrede visie op leren en organiseren (van den Berg & Geurts, 2007).
Het managementteam respectievelijk CvB als opdrachtgever van FC-XL aan het roer van de innovatie en de projectleider van FC-XL als aannemer en kartrekker van het project waren in staat om de innovatie in beweging te zetten én die beweging er ook in te houden. Ook de inzet van medewerkers, hun grote betrokkenheid en hun gevoel van mede-eigenaar van het project te zijn, zijn tevens belangrijke succesfactoren in het complexe veranderproces als waar dit project op uit is. FC-XL fungeert als motor voor andere units van het Friesland College. Door het CvB is besloten om praktijkgestuurd leren breed in te zetten binnen het Friesland College. Zo werken ervaren XLcoaches samen met collega’s in de units waarvan de samenwerking tussen FC-XL en de units en onderlinge kennistransfer versterkt wordt. Verdere kennistransfer vindt plaats in de werkplaatsen van het Friesland College. Ook de doorontwikkeling van het relatiebeheermodel van FC-XL door het Service Centrum Praktijk hiervan een voorbeeld. Mede door het SCP is een stap gezet in de ontwikkeling van intensief co-makerschip met bedrijven. Het heeft in het laatste jaar veel nieuwe praktijkplaatsen en projectpartners opgeleverd. Bovendien is mede door het SCP een grootschalige professionalisering gestart voor de relatiemanagers/praktijkmedewerkers vanuit diverse units. FC-XL ontwikkelt zich tot een breed loopbaancentrum. Het heeft niet (langer) een kwalificerende rol, maar richt zich met name op de oriëntatie. Om te kwalificeren stromen cursisten door naar de opleidingsunits. “Daarmee wordt de positie van XL binnen het Friesland College helderder en ontstaat er een proeftuin die een antwoord moet geven op de volgende vraag: Hoe kunnen de coaches van XL, medewerkers van het Bureau Cursisten en de coaches en vakspecialisten van de units zo samenwerken dat cursisten vanuit hun oriëntatie op en keuze van hun beroepskwalificerend traject dit traject praktijkgestuurd kunnen ingaan en afronden?” (Farokhi, 2007).
Het feit dat FC-XL geen kwalificerende rol meer heeft zou als nadeel kunnen hebben dat cursisten het nu vooral zien als laatste redmiddel als ze zijn vastgelopen of geconstateerd hebben dat ze op de verkeerde opleiding zitten en iets anders willen. Een verder onderzoeks/ontwikkelingspunt voor de toekomst is dan ook hoe kan FC-XL kan uitgroeien tot meer dan alleen een oriëntatieroute. Een nieuwe ontwikkelingsvraag voor de toekomst is of een loopbaancentrum alleen curatief moet werken (als oriëntatiemogelijkheid voor cursisten die echt niet weten wat zij willen of onvrede hebben met hun opleiding) of preventief (beschikbaar moet zijn voor iedereen zodat cursisten geen frustraties oplopen door het maken van verkeerde keuzes).
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
25
Bronnen: ·
Berg, J. van den & Geurts, J. (in druk). Leren van innoveren: vijf sleutels voor succes. Opbrengst kenniskring Lerende Organisatie ’s-Hertogenbosch/Driebergen: CINOP Expertisecentrum/ Het Platform Beroepsonderwijs.
·
Berg, J. van den (2005). Project Herontwerp Heerenveen Friesland College. Projectportret
·
Bruijn, E. de (in druk). Doorleren in de beroepskolom. Opbrengst Kenniskring Doorlopende
kenniskring Lerende organisatie. ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum. Leerwegen ’s-Hertogenbosch/Driebergen: CINOP Expertisecentrum/ Het Platform Beroepsonderwijs. ·
Bruijn, E. de, & Hermanussen, J. (2005). Innovatiearrangement Beroepskolom: Jaarrapportage 2004 Monitor en Transfer. ’s-Hertogenbosch/Driebergen: CINOP Expertisecentrum/Het Platform Beroepsonderwijs.
·
Bruijn, E. de, & Hermanussen , J.(2006). Evaluatie Innovatiearrangement Beroepskolom: Jaarrapportage 2005. ’s-Hertogenbosch/Driebergen: CINOP Expertisecentrum/Het Platform Beroepsonderwijs.
·
Bruijn, E. de, & Hermanussen, J. (2005). Projectrapportage 2004. Herontwerp Heerenveen. ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum
·
Bruijn, E. de, Jager, A., Semeijn, J., & Hermanussen, J. (2006). Projectrapportage 2005. Herontwerp Heerenveen. ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum.
·
Farokhi, A. (2007). Eindrapportage project FC-XL X-steam Learining. Friesland College, januari 2007.
·
FC-XL (2004). FC-XL Werkdocument september 2004.
·
Hassing, L. (2007). Schouwing eindrapportage Herontwerp Heerenveen. Driebergen: Het
·
Hermanussen, J. & Semeijn, J. (2007). Projectrapportage 2006. Herontwerp Heerenveen.
Platform Beroepsonderwijs. Evaluatie Innovatiearrangement Beroepskolom 2003 ’s-Hertogenbosch: CINOP Expertisecentrum (concept). ·
Projectplan Innovatiearrangement 2003, Herontwerp Heerenveen, Friesland College, IAB03025.
·
Tussenrapportage project FC-XL (Herontwerp Heerenveen), Innovatiearrangement 2003, Friesland College, 28-06-2005.
11455.01, Projectbiografie 2006 (definitief) Herontwerp Heerenveen (FC-XL) – CINOP – oktober 2007
26