PROJECT GEZOND DENKEN Jaap Hollander
Gezond denken Bestaat er zoiets als gezond denken? Dat wil zeggen: is er een bepaalde manier van denken die iemands vitaliteit en gezondheid bevordert en ondersteunt? Wetenschappelijk onderzoek naar onder meer stresshantering1, placeboeffecten2, depressie en optimisme3 laat zien dat psychologische processen invloed hebben op iemands fysieke toestand. Daarnaast schetsen theorieën over
The impact of daily stress on health and mood: Psychological and social resources as mediators. DeLongis, Anita; Folkman, Susan; Lazarus, Richard S. Journal of Personality and Social Psychology, Vol 54(3), Mar 1988, 486-495 1
Expectation and dopamine release: mechanism of the placebo effect in Parkinson's disease. R de la FuenteFernández et al. Science, 2001 2
Dispositional Optimism and Physical Well-Being: The Influence of Generalized Outcome Expectancies on Health. Michael E Scheier and Charles S. Carver. Journal of Personality Volume 55, Issue 2, pages 169–210, June 1987 3
1
psycho-neuroimmunologie4 een plausibele biologische route waarlangs psychologische processen fysieke veranderingen teweeg kunnen brengen. Het centrale zenuwstelsel is via zenuwbanen verbonden met organen die immuunreacties produceren5. Bovendien kan het centrale zenuwstelsel het immuunsysteem via hormonale reacties beïnvloeden6. En ook gedragingen die iemands gezondheid beïnvloeden hangen nauw samen met denkprocessen. Het is daarom aannemelijk dat er zoiets als ‘gezond denken’ bestaat. Maar wat houdt die precies in? Dat is de vraag waar het in dit project om gaat. Wat is het belang van dit onderzoek? Gedetailleerde kennis over de principes, de elementen en de structuur van gezond denken kan van groot belang zijn. Als we weten wat gezond denken inhoudt, kunnen we die manier van denken propageren door middel van voorlichting en training. Daarmee kunnen we een bijdrage leveren aan de vitaliteit en gezondheid van grote groepen mensen. Wij zoeken samenwerking Alvorens met de uitvoering van dit project te starten, willen wij allianties opbouwen met andere organisaties. Een alliantie houdt in, dat het project in alle verdere uitingen gepresenteerd wordt als een onderzoek van de betreffende organisatie in samenwerking met het IEP en de andere deelnemende organisaties. Anderzijds houdt een alliantie in, dat de deelnemende organisatie een gespecificeerde bijdrage levert in termen van:
Menskracht t.b.v. de algemene organisatie van het project. Expertise (b.v. m.b.t. het meten van vitaliteit en gezondheid of statistische analyse). Werving van proefpersonen en communicatie met proefpersonen. Redactie t.b.v. het beschrijven van de resultaten in zowel wetenschappelijke als populaire artikelen (waaronder eventueel de eigen media van de organisatie). Publicatie in wetenschappelijke en populaire media.
Voor allianties denken wij aan:
Organisaties die zich bezighouden met de belangen en interesses van ouderen. Zij kunnen hun doelgroep voorzien van informatie die hen helpt
HEALTH PSYCHOLOGY: Psychological Factors an Physical Disease from the Perspective of Human Psychoneuroimmunology. Cohen, S. and Herbert, Tracy B., Annu. Rev. Psychol. 1996, 47:113-42 4
5
Noradrenergic Sympathetic Innervation of Lymphoid Tissue. Felter, DL., et al, J. Immunol. 1985, 135: 7555-655
Opioid peptides mediate the suppressive effect of stress on natural killer cell cytotoxicity. Shavit Y., et al, 1984, Science 223:188 6
2
om lang vitaal en gezond te blijven.
Onderzoekers die de gezondheidstoestand van hun proefpersonen al meten in het kader van een ander onderzoek. Als de gezondheid al wordt gemeten, kunnen wij daar met onze metingen bij aansluiten. Zij kunnen een psychologische dimensie toevoegen aan hun onderzoek.
Gezondheidswetenschappers die geïnteresseerd zijn in de relatie tussen denken en gezondheid. Zij kunnen de psychologische determinanten van de levensverwachting wellicht nog beter gaan begrijpen.
Sportverenigingen die leden van 75 jaar of ouder hebben. Zij kunnen de gegevens uit dit onderzoek wellicht gebruiken om de leden tot op nog hogere leeftijden bij de club betrokken te houden.
Praktijken voor gezondheidscoaching. Zij kunnen de gegevens uit dit onderzoek wellicht gebruiken om hun cliënten nog beter te begeleiden.
Ziekenhuizen en artsen die (ernstig) zieke mensen begeleiden. Zij kunnen op basis van dit onderzoek wellicht een extra psychologische dimensie toevoegen aan hun behandeling.
Verzekeraars. Zij kunnen hun verzekerden informatie en training aanbieden die hen helpt om gezonder te denken en op die manier die de kosten van de zorg verlagen.
Overheidsorganen die als doelstelling hebben om de vitaliteit van de bevolking te bevorderen. Zij kunnen met relatief geringe kosten binnen hun doelgroep gezondheidswinst realiseren.
ARBO-organisaties die verzuim terug willen dringen. Zij kunnen met de informatie uit dit onderzoek wellicht het verzuim nog verder beperken.
Patiëntenorganisaties. Zij kunnen hun leden wellicht helpen om gezonder te denken, om op die manier een positieve invloed uit te oefenen op hun vitaliteit en gezondheid.
Wat bepaalt of iemand vitaal oud wordt? Wat bepaalt of iemand lang leeft en tot op hoge leeftijd vitaal blijft? In de wetenschappelijke literatuur wordt een aantal factoren genoemd.
3
1. Erfelijkheid Iemand die ouders en grootouders heeft die een hoge leeftijd bereiken en die lang vitaal blijven, heeft zelf ook een grotere kans op een lang en vitaal leven. Onderzoek naar tweelingen7 laat zien dat erfelijke factoren voor 20 tot 30 procent bepalen of iemand lang leeft en lang gezond blijft. 2. Dieet Leefgewoonten zijn een tweede factor die onmiskenbaar een rol spelen bij de vraag of iemand lang leeft en hoe lang hij gezond blijft. Zevende-dag-adventisten bijvoorbeeld, die een geloof aanhangen dat gezonde leefgewoonten predikt, leven ongeveer acht jaar langer dan de gemiddelde Amerikaan8. Zevende-dag-adventisten bewegen regelmatig, eten vegetarisch, roken niet en drinken geen alcohol. Een Zweedse studie uit 20119 rapporteerde over 855 mannen die medisch onderzocht werden op hun 50ste, 54ste, 60ste en 67ste. Met name niet roken (het meest belangrijk), een laag cholesterol niveau, een hoog inkomen en een goede conditie (maximum excercise test) voorspelden of iemand de 90 zou halen. 3. Verslaving Het is bekend van verslavingen (alcohol, opiaten, e.d.) dat zij iemands levensverwachting negatief beïnvloeden. Sommige studies10 laten zelfs zien dat verslaafden tot 18 jaar korter leven dan mensen die niet verslaafd zijn. 4. Fysieke activiteit Naast het dieet is de mate van bewegen een belangrijke factor. Een studie uit 2012, waarin gegevens over 654.827 mensen tussen de 21 en de 90 werden verwerkt11, liet zien dat fysieke activiteit een positieve invloed 7
Skytthe A, et al (2003) Longevity studies in GenomEUtwin. Twin Res 6(5):448–455
Loma Linda University Adventist Health Study. Bibliography of health-related research studies among Seventh-day Adventists. Internet: http://www.llu.edu/llu/health/abstracts/ (assessed 30 May 2003). 8
Wilhelmsen L, et al. Factors associated with reaching 90 years of age: a study of men born in 1913 in Gothenburg, Sweden. J Intern Med 2011; 269: 441–451. 9
Smyth, B. et al. Years of potential life lost among heroin addicts 33 years after treatment. Preventive Medicine 44(4):369-374, 2007 10
Leisure Time Physical Activity of Moderate to Vigorous Intensity and Mortality: A Large Pooled Cohort Analysis. Steven C. Moore et al. 2012, DOI: 10.1371/journal.pmed.100133 11
4
heeft op iemands levensverwachting. Fysiek actief zijn (stevig wandelen) gedurende 150 minuten per week hing samen met een gemiddelde toename van de levensverwachting van 3,4 tot 4,5 jaar. 5. Het hanteren van stress Het ervaren van stress gaat gepaard met een lagere levensverwachting. Een Engelse studie uit 201212 keek naar 68.222 mensen van 35 jaar en ouder. Men vond een z.g. ‘dose-response’ relatie tussen stress (‘psychological distress’) en kans op overlijden. Hoe meer stress, hoe korter de levensverwachting. Het gaat hier om de mate van stress die mensen ervaren. Iemand die goed met stress kan omgaan, zal onder gelijke omstandigheden minder stress ervaren dan iemand die dat minder goed kan. 6. Sociale verbondenheid Het aantal en de kwaliteit van iemands sociale relaties is eveneens van invloed op zijn levensverwachting. Een meta-analyse uit 2010 laat zien13 dat sterke sociale relaties de kans op overlijden met 50% reduceren. Dit effect geldt voor alle leeftijdscategorieën en is onafhankelijk van de gezondheidstoestand. Voor deze studie werd naar gegevens van 308.849 personen gekeken. Het effect is het sterkst voor metingen van ‘sociale integratie’. 7. Zingeving, spiritualiteit en godsdienst In de wetenschappelijk literatuur14 worden positieve verbanden gevonden tussen spirituele overtuigingen (ook wel ‘spirituele intelligentie’ genoemd) en deelname aan godsdienstige rituele enerzijds en fysieke gezondheid anderzijds. 8. Het vermijden van gevaarlijke en ongezonde situaties Ten slotte is er nog het vermijden van gezondheidsrisico’s, of positief gezegd: het handhaven van veilige grenzen. Iemand die bijvoorbeeld als vrijwilliger deelneemt aan een oorlog of als hobby bergen beklimt zonder
Association between psychological distress and mortality: individual participant pooled analysis of 10 prospective cohort studies. Tom C Russ et al. BMJ 2012; 345 12
Social Relationships and Mortality Risk: A Meta-analytic Review. Julianne Holt-Lunstad et al., 2010, DOI: 10.1371/journal.pmed.100031 13
Religious attendance and cause of death over 31 years. Doug Oman et al. The International Journal of Psychiatry in Medicine, Volume 32, Number 1 / 2002 14
5
touwen, heeft een lagere levensverwachting dan iemand die dit soort activiteiten niet doet. Of iemand in gevaarlijke of ongezonde situaties terechtkomt, ligt uiteraard niet altijd binnen zijn eigen controle. Sommige gevaren zijn niet te vermijden. Onverwachte bombardementen, kerncentrales die exploderen, dodelijke ziekten die plotseling uitbreken, lucht-, water- en voedselverontreiniging , dit soort gezondheidsrisico’s is slechts gedeeltelijk te vermijden. Denken heeft invloed Als we kijken naar de bovengenoemde factoren, dan is erfelijkheid eigenlijk de enige factor die niet beïnvloed lijkt te worden door het denken. Alle andere factoren worden beïnvloed door hoe iemand denkt en wat hij belangrijk vindt. Zelfs rampen en ongezonde situaties kunnen soms vermeden worden als iemand tijdig reageert. Iemand kan bijvoorbeeld vertrekken uit een gebied waar aardbevingen voorkomen of verontreinigd water vermijden door filters te installeren. Definities van denken en gezondheid Om de relatie tussen a. manier van denken en b. vitaliteit en gezondheid nader te onderzoeken, dienen we deze twee variabelen duidelijk te definiëren. Definitie ‘Manier van denken’ Iemands manier van denken definiëren wij als een combinatie van waarden (wat hij belangrijk vindt) en metaprogramma’s (hoe hij met die waarden omgaat). Wij onderscheiden zeven type waarden (aan de hand van de waardentheorie van Graves) en 13 verschillende metaprogramma’s of denkstijlelementen - zoals naartoe/weg van, globaal/specifiek, matching/mismatching e.d. Al deze variabelen worden gemeten door de denkstijltest ‘MindSonar’15. Definitie ‘Vitaliteit en gezondheid’ De woordenboek-definitie van vitaliteit is: sterk en actief zijn. De World Health Organization definieert gezondheid als: “a state of complete physical, mental and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity.” Van deze definitie, geformuleerd in 1948, wordt tegenwoordig soms gezegd16 dat hij te vaag en te idealistisch is. Men stelt voor om het vermogen om uitdagingen te
15
What does MindSonar measure? Jaap Hollander, http://www.mindsonar.info/
16
How should we define health? Machteld Huber et al. BMJ 2011; 343
6
hanteren meer te benadrukken: “The ability to adapt and self manage in the face of social, physical, and emotional challenges”. Mede gezien de factoren die iemands levensverwachting beïnvloeden, definiëren wij – op een continuüm – iemand als vitaler en gezonder naarmate hij de volgende 12 kenmerken meer vertoont: 1. Fysiek welbevinden 2. Emotioneel welbevinden 3. Sociaal welbevinden 4. Fysieke kracht 5. Psychologische flexibiliteit 6. Sociale contacten (aantal en kwaliteit) 7. Vermogen om met fysieke uitdagingen om te gaan 8. Vermogen om met emotionele uitdagingen om te gaan 9. Vermogen om met sociale uitdagingen om te gaan 10. Afwezigheid van lichamelijke ziekten 11. Afwezigheid van emotionele problemen 12. Afwezigheid van sociale beperkingen Wij overwegen nog welke meting van vitaliteit/gezondheid wij gaan gebruiken. Een goede kandidaat lijkt de ‘MOS 36-Item Short-Form Health Survey (SF-36)17’, die het bovengenoemde scala van gezondheidsfactoren redelijk goed lijkt te bestrijken, maar die wel een focus op beperkingen heeft i.p.v. een focus op mogelijkheden (wat wij in principe liever zouden meten). Van deze meting is ook een Nederlandse versie beschikbaar en een verkorte vorm met 20 vragen (SF20). Wij zijn de opties nog aan het onderzoeken. Een belangrijk criterium daarbij is dat wij een meting willen gebruiken die binnen de wetenschap breed geaccepteerd wordt.
Onderzoeksopzet: hoe willen wij dit onderzoeken? Fase 1: Exploratie De eerste fase van het onderzoek is exploratief (verkennend) van aard. Wij willen bij een zo groot mogelijk aantal mensen (minimaal 200 personen) zowel de
The MOS 36-Item Short-Form Health Survey (SF-36): II. Psychometric and clinical tests of validity in measuring physical and mental health constructs. John Ware, 1993. Medical Care 31(3):247-63. 17
7
manier van denken als de mate van vitaliteit/gezondheid meten. Deze twee metingen dienen gelijktijdig (liefst op dezelfde dag) plaats te vinden. Wij streven naar variatie qua vitaliteit/gezondheid, d.w.z. wij zoeken proefpersonen die variëren van uitzonderlijk vitaal/gezond tot uitzonderlijk weinig vitaal/gezond, met meerdere gradaties daar tussen in. Wij willen bepalen of er een relatie is tussen waarden en metaprogramma’s enerzijds en fysieke vitaliteit/gezondheid anderzijds en hoe sterk dat verband is. Wat wij hopen te vinden is een ‘dose-response’ relatie: hoe meer iemand op een gegeven manier denkt, des te gezonder is hij. Wat betreft de statistische analyse, zullen wij waarschijnlijk multipele regressie gebruiken. Daarbij wordt gekeken of meerdere onafhankelijke variabelen invloed hebben op 1 afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabelen zijn in ons geval de metaprogramma’s (denkstijlelementen) en waarden (Graves drives). De afhankelijke variabele is de totaalscore op de ‘MOS Health Survey’ of een soortgelijke meting, waarbij wij in Nederland uiteraard de Nederlandse vertaling zullen gebruiken. Wij gaan dan kijken hoeveel metaprogramma’s en Graves drives samen de mate van gezondheid voldoende voorspellen. Wellicht gaan we ook nog kijken naar deelaspecten van gezondheid die binnen onze gezondheidsmeting worden onderscheiden. Wanneer wij er in slagen om 200 proefpersonen binnen 1 populatie te meten, zullen we het daar in eerste instantie waarschijnlijk bij laten. Maar mochten er uiteindelijk meerdere groepen zijn waarvan de vragenlijsten zijn afgenomen, dan zullen we de analyses ook op de individuele groepen uitvoeren, voor het geval dat het effect wel bestaat bij de ene groep, maar niet bij de andere groep. Fase 2: Kwalitatief onderzoek Of we overgaan naar fase 2 is afhankelijk van de uitkomsten van fase 1: vinden wij voldoende sterke verbanden in fase 1? In fase 2 willen wij 10 uitzonderlijk vitale/gezonde ouderen interviewen met open vragen over hun gedrag, hun waarden, hun manier van denken, hun overtuigingen, hun innerlijke strategieën, hun sociale relaties en de wijze waarop zij zin geven aan hun leven. Zo willen wij tot een kwalitatief beeld komen van hoe gezonde ouderen denken en in het leven staan. Daarnaast willen wij 10 ouderen interviewen die uitzonderlijk ongezond zijn. Wij willen weten wat de 10 gezonde ouderen wel doen, dat de 10 ongezonde ouderen niet doen. Alle interviews worden op video opgenomen. Er wordt een back-up van de interviews gemaakt die bij een onafhankelijke derde partij wordt ondergebracht en die niet
8
aangepast kan worden. Vervolgens willen wij kijken of wij verbanden kunnen leggen tussen de in fase 1 gevonden patronen en het beeld dat in fase 2 ontstaat. Fase 3: Experimenteel onderzoek naar voorlichting en training De derde fase is experimenteel van aard. Wij trainen proefpersonen in gezond denken en meten het effect op hun vitaliteit/gezondheid. De inhoud van de training willen wij aanpassen aan de individuele verschillen tussen de denkstijl van de individuele proefpersoon en de gezonde denkstijl zoals wij die in fasen 1 en 2 hebben bepaald. Uiteraard is fase 3 ook afhankelijk van de uitkomsten in fase 1: als wij in fase 1 geen duidelijke verbanden vinden, vervalt ook fase 3. In fase 3 willen wij het effect van de voorlichting en training longitudinaal maten: voorafgaand aan de training, een half jaar na de training en anderhalf jaar na de training.
Contactpersoon IEP (Instituut voor Eclectische Psychologie) Jaap Hollander
[email protected] 06 45 11 0996 Staringstraat 1 6511PC Nijmegen
9