Programma van Eisen Bus Rotterdam e.o. 2012-2019 Vastgesteld op 28 september 2011
Stadsregio Rotterdam Postbus 21051 3001 AB Rotterdam Telefoon: 010 – 267 2389 Fax: 010 – 267 7347 e-mail:
[email protected] website: www.stadsregio.info
1
INHOUDSOPGAVE PROGRAMMA VAN EISEN
Hoofdstuk 1: Artikel 1: Artikel 2: Artikel 3:
Inleidende bepalingen Definities Domein van de Concessie Aanvang en duur van de Concessie
4 4 4 4
Hoofdstuk 2: Artikel 4: Artikel 5: Artikel 6: Artikel 7:
Algemene verplichtingen Algemeen, Openbaar Vervoer Ontwikkelfunctie Afstemming met de Concessie Rail Buurtbussen
5 5 6 8 9
Hoofdstuk 3: Artikel 8:
Vervoerkundige eisen Dienstregeling en Aanpassing Dienstregeling
10 10
Hoofdstuk 4: Artikel 9: Artikel 10: Artikel 11: Artikel 12:
Uitvoeringskwaliteit Vervoerplicht Zitplaatsgarantie Uitval Punctualiteit en Aansluitingen
12 12 13 14 14
Hoofdstuk 5: Artikel 13: Artikel 14:
Infrastructuur Beschikbare Wegen Beschikbare Haltes
15 15 16
Hoofdstuk 6: Artikel 15: Artikel 16: Artikel 17: Artikel 18: Artikel 19: Artikel 20:
Materieel Algemene eisen aan het Materieel Leeftijd van het Materieel Uiterlijk van het Materieel Comfort Toegankelijkheid Duurzaamheid
18 18 19 19 21 22 24
Hoofdstuk 7: Artikel 21:
Personeel Eisen aan het Personeel
26 26
Hoofdstuk 8: Artikel 22: Artikel 23: Artikel 24: Artikel 25: Artikel 26:
Reisinformatie Algemene eisen aan reisinformatie Schriftelijke reisinformatie Informatie in en op het Materieel Informatie op de Haltes Informatie bij Aanpassing Dienstregeling
28 28 29 30 31 32
Hoofdstuk 9: Artikel 27:
Sociale Veiligheid Sociale Veiligheid
34 34
Hoofdstuk 10: Vervoerbewijzen, Tarieven en marketing Artikel 28: Vervoerbewijzen Artikel 29: Tarieven Artikel 30: OV-Chipkaart Artikel 31: Zwartrijden Artikel 32: Marketing
37 37 37 39 40 40
2
Hoofdstuk 11: Communicatie met consumenten Artikel 33: Klantenservice en Klachtenafhandeling Artikel 34: Advies en procedure
41 41 43
Hoofdstuk 12: Monitoring Artikel 35: Informatieverstrekking
44 44
Hoofdstuk 13: Overige onderwerpen Artikel 36: Implementatie Artikel 37: Overmacht
46 46 47
Lijst van Bijlagen Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
A: B: C: D: E: F: G: H: I:
Beschrijving Concessiegebied Te gedogen verbindingen Verbindingen Rotterdam Centrum Dienstregelingprocedure Telematica Reisinformatie OV-Chipkaart Informatieprofiel uitvoering Concessie Onderzoeken
3
Hoofdstuk 1: Artikel 1:
INLEIDENDE BEPALINGEN
Definities
1. In het Programma van Eisen hebben gedefinieerde begrippen de betekenis die daaraan wordt toegekend in Concessiedocument 1: Definities. Gedefinieerde begrippen zijn in het Programma van Eisen met een hoofdletter aangeduid.
Artikel 2:
Domein van de Concessie
1. De Concessie betreft het recht tot het verrichten van Openbaar Vervoer per Auto en Bus in het Concessiegebied. 2. Het Concessiegebied bestaat uit: a. het grondgebied van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam (met uitzondering van het havengebied gelegen ten zuiden van de Nieuwe Maas en ten westen van de Oude Maas), Schiedam en Vlaardingen; b. de Uitlopers waar het Openbaar Vervoer door de desbetreffende concessiehouder zal worden gedoogd. 3. Het Concessiegebied inclusief de Uitlopers is beschreven en weergegeven in Bijlage A (Beschrijving van het Concessiegebied).
Artikel 3:
Aanvang en duur van de Concessie
1. De Concessie gaat in op 09 december 2012 met de start van de eerste Rit van de Lijnen behorend tot het Dagnet. De Concessie wordt verleend voor een periode van zeven (7) Jaar en eindigt op 08 december 2019 met het einde van de laatste Rit van de Lijnen behorend tot het Nachtnet.
4
Hoofdstuk 2: Artikel 4:
ALGEMENE VERPLICHTINGEN
Algemeen, Openbaar Vervoer
1. De Concessiehouder verricht Openbaar Vervoer per Auto en Bus in het Concessiegebied. 2. De Concessiehouder verschaft met inachtneming van de hierna beschreven voorwaarden al het in de Inschrijving gebodene, waaronder mede te verstaan het daarin aangeboden Openbaar Vervoer per Auto en Bus, tenzij de Concessieverlener in het kader van een Vervoerplan anders beschikt en voor zover de Inschrijving niet strijdig is met de hierna beschreven voorwaarden. 3. De Concessiehouder heeft het recht om, gedurende de looptijd van de Concessie, op basis van exclusiviteit Openbaar Vervoer per Auto en Bus gedurende de Dag en Nacht in het Concessiegebied te verrichten. Dit recht omvat niet: a. Openbaar Vervoer per tram, metro, trein en Parkshuttle; b. personenvervoer over water; c. Openbaar Vervoer per Auto en/of Bus dat dient als tijdelijke vervanging van de onder sub a. en sub b. genoemde vormen van Openbaar Vervoer; d. Openbaar Vervoer dat niet halteert in het Concessiegebied; e. Openbaar Vervoer op de routes die zijn omschreven in Bijlage B (Te gedogen verbindingen); f.
Openbaar Vervoer verricht door een ander dan de Concessiehouder, indien dit Openbaar Vervoer betreft tussen het Concessiegebied en een concessiegebied van een niet aanliggende concessie;
g. Openbaar Vervoer per Buurtbus; h. Openbaar Vervoer verricht door aanbieders van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) in de zin van artikel 6 van het Bp2000; i.
tijdelijk Openbaar Vervoer per Auto en/of Bus, bijvoorbeeld tijdens wegwerkzaamheden, voor zover de Concessiehouder niet bereid en/of in staat is dit Openbaar Vervoer tegen de door de Concessieverlener gestelde voorwaarden uit te voeren;
j.
tijdelijk vervoer in geval van Calamiteiten;
k. door Derden verricht evenementen- en P+R-vervoer;
5
l.
Openbaar Vervoer ten aanzien waarvan Concessieverlener en Concessiehouder overeenkomen dat dit binnen het Concessiegebied kan plaatsvinden; en/of
m. Openbaar Vervoer ten aanzien waarvan de Concessieverlener wegens dwingende bepalingen van wet- of regelgeving gehouden is dit in het Concessiegebied toe te staan. 4. De Concessiehouder gedoogt al het Openbaar Vervoer in het Concessiegebied ten aanzien waarvan hem geen exclusiviteit wordt toegekend. Ter vermijding van misverstanden: de gedoogplicht omvat mede dat de omvang van het te gedogen Openbaar Vervoer kan toe- of afnemen, zowel in aantallen Lijnen, in frequenties als in bedieningstijden, ook wanneer dit leidt tot een aanpassing van het overzicht van de verbindingen zoals opgenomen in Bijlage B (Te gedogen verbindingen). De Concessiehouder stelt zich constructief op wat betreft wijzigingen in het te gedogen Openbaar Vervoer binnen het Concessiegebied dat i) door anderen dan de Concessiehouder wordt aangeboden, ii) waarvan het vervoerkundig zwaartepunt buiten het Concessiegebied ligt en iii) dat geen onevenredige schade voor de Concessiehouder tot gevolg heeft. 5. De Concessiehouder heeft voor wat betreft wijzigingen in het domein van de Concessie die door de Concessieverlener aan hem worden voorgelegd de eerste keus. Indien de Concessiehouder besluit bepaalde wijzigingsvoorstellen niet over te nemen heeft de Concessieverlener het recht hiervoor aparte concessies te verlenen, dan wel artikel 29 van de Wp2000 toe te passen.
Artikel 5:
Ontwikkelfunctie
1. De Concessiehouder is, binnen de in de Concessie geformuleerde randvoorwaarden en eisen, verantwoordelijk voor de uitvoering van de ontwikkelfunctie. De ontwikkelfunctie omvat alle elementen die ten behoeve van het Openbaar Vervoer per Auto en Bus, zoals dat in de praktijk zichtbaar wordt, ontwikkeling behoeven, en bestaat ten minste uit de onderstaande taken: a. het planmatig ontwikkelen van het aanbod aan Openbaar Vervoer per Auto en Bus op basis van een uit te voeren analyse van de relatie tussen het aanbod en de (potentiële) vraag naar Openbaar Vervoer per Auto en Bus; b. het planmatig ontwikkelen en implementeren van fysieke en dienstverlenende Aansluitingen tussen de diverse vervoerdiensten binnen het Concessiegebied, zowel binnen het eigen netwerk van de Concessiehouder als van en naar andere vervoerdiensten; c. het planmatig ontwikkelen en uitvoeren van acties (onder andere op het gebied van marketing en mobiliteitsmanagement) waarmee een toename van het aantal Reizigers wordt gerealiseerd. Deze acties kunnen in samenwerking met andere partijen worden vormgegeven;
6
d. het planmatig ontwikkelen en implementeren van een op de behoeften van Reizigers gebaseerde informatievoorziening, zowel voorafgaand aan als tijdens hun Reis; e. het planmatig ontwikkelen en implementeren van lokale en regionale Tarieven en Proposities die bijdragen aan het benutten van de door de Concessiehouder geïdentificeerde marktkansen; f. het planmatig verbeteren van de Toegankelijkheid van het Openbaar Vervoer op een zodanige wijze dat de doelgroepen voor wie de Toegankelijkheid wordt verbeterd hier maximaal van profiteren; g. het overleggen met Reizigers, (deel)gemeenten, Consumentenorganisaties, concessiehouders en concessieverleners van aangrenzende concessiegebieden en overige belanghebbende partijen over onder meer de ontwikkeling van het Openbaar Vervoer in kwantitatieve en kwalitatieve zin, waaronder begrepen het in samenwerking met deze partijen uitvoeren van de taken als genoemd onder a tot en met f. 2. Ter verantwoording van het uitvoeren van de ontwikkelfunctie levert de Concessiehouder in ieder geval de volgende producten op aan de Concessieverlener: a. een analyse van het Openbaar Vervoeraanbod. In het eerste kwartaal van het tweede, vierde en zesde Dienstregelingjaar (dus eerste kwartaal 2014, 2016, 2018) voert de Concessiehouder een analyse van het lijnennet uit, waarbij hij het op dat moment door hem geboden Openbaar Vervoer per Auto en Bus en de kwaliteit daarvan op lijnniveau vergelijkt met de (potentiële) vraag van Reizigers in de komende 2 tot 6 Jaar. Deze analyse dient te resulteren in een overzicht van kansen (onderscheiden naar bestaande en nieuwe verbindingen) en bedreigingen; b. een Ontwikkelplan. In het tweede kwartaal van het tweede, vierde en zesde Dienstregelingjaar stelt de Concessiehouder een Ontwikkelplan op waarin uitgaande van de in sub a genoemde analyse van het lijnennet en rekening houdend met de beleidsdoelstellingen van de Concessieverlener, de ontwikkelingsmogelijkheden van het Openbaar Vervoer voor de komende 2 tot 6 Jaar worden beschreven. De Concessiehouder voorziet deze mogelijkheden van een (eerste) raming van de verwachte kosten en opbrengsten; c. een Marketingplan. In het derde kwartaal van elk jaar stelt de Concessiehouder een Marketingplan op. Basis voor het Marketingplan is het Marketingplan dat deel uitmaakt van zijn Inschrijving. Onderdeel van het Marektingplan is een grootverbruikplan, waarin de Concessiehouder aangeeft welke acties hij onderneemt om door middel van grootverbruikerscontracten het gebruik en de opbrengsten van Lijnen te vergroten. Het budget dat de Concessiehouder in een Dienstregelingjaar voor de uitvoering van het Marketingplan inzet, is ten minste even hoog als het budget dat de Concessiehouder conform
7
zijn Inschrijving heeft gereserveerd voor de uitvoering van de marketingactiviteiten in het Dienstregelingjaar 2013; d. een evaluatie / effectmeting. In het eerste kwartaal van elk Jaar stelt de Concessiehouder een evaluatie / effectmeting op van het op dat moment in werking zijnde Ontwikkelplan en Marketingplan. 3. De Concessiehouder voert de in het Ontwikkelplan en Marketingplan aangekondigde maatregelen adequaat en volledig uit. 4. De Concessiehouder kan door de Concessieverlener worden verplicht om, al dan niet in aanvulling op het Ontwikkelplan, een Verbeterplan op te stellen en uit te voeren voor bepaalde aspecten, die blijkens waarneming van de Concessieverlener verbetering behoeven.
Artikel 6:
Afstemming met de Concessie Rail
1. De Concessiehouder richt de Dienstregeling van het Openbaar Vervoer per Auto en Bus gedurende de Dag zo in dat deze aanvullend is op de Concessie Rail en ongewenste parallelliteit wordt voorkomen. De Concessiehouder mag uitsluitend de in Bijlage C (Verbindingen Rotterdam Centrum) genoemde verbindingen van en naar Rotterdam Centrum bieden. 2. De Concessiehouder mag geen verbindingen aanbieden tussen de invloedsgebieden van twee Haltes/stations zoals opgenomen in onderdeel C1 van Bijlage C (Verbindingen Rotterdam Centrum), voor zover deze invloedsgebieden met elkaar verbonden worden door een Directe Railverbinding tenzij: a.
De afstand tussen de betreffende Haltes/stations minder dan 1,5 km bedraagt;
b.
De rijtijd van Auto en/of Bus meer dan 50% langer is dan de rijtijd van metro en/of tram;
c.
De rijtijd van Auto en/of Bus meer dan 33% korter is dan de rijtijd van metro en/of tram, en de snelheid van metro en/of tram gemeten over de hemelsbrede afstand bovendien lager is dan 15 km/uur;
d.
Deze verbinding behoort tot de in Bijlage C (Verbindingen Rotterdam Centrum) opgenomen uitzonderingen.
3. De Concessiehouder kan de Concessieverlener om ontheffing vragen voor het in lid 2 bepaalde. De Concessiehouder motiveert in dat geval de reden en toont aan dat de verbinding per Auto en/of Bus geen onevenredige schade voor de Concessiehouder Rail tot gevolg heeft. Dit ter beoordeling van de Concessieverlener.
8
4. De Concessiehouder neemt in zijn Vervoerplan en Dienstregeling voor enig Dienstregelingjaar wijzigingen in de lijnvoering van metro en tram in het desbetreffende Dienstregelingjaar mee, zodat hij ook na deze wijzigingen aan de bepalingen in dit Artikel blijft voldoen.
Artikel 7:
Buurtbussen
1. De Concessiehouder draagt op verzoek van de Concessieverlener zorg voor de beschikbaarheid en het onderhoud van Buurtbussen in het Concessiegebied. 2. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Buurtbussen voldoen aan de bij of krachtens geldende wet- en regelgeving daaraan te stellen eisen. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Buurtbussen herkenbaar als Buurtbus zijn ingericht en functioneren. 4. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat vrijwilligers in staat worden gesteld Openbaar Vervoer per Buurtbus te verzorgen. Dit houdt in elk geval in dat de Concessiehouder zorg draagt voor: a. de dienstregeling en roosters voor de vrijwilligers; b. het keuren en testen van de vrijwilligers; c. het instrueren van de vrijwilligers bij wijzigingen in het aanbod, Tarieven, et cetera; d. een vaste contactpersoon voor de vrijwilligers; e. het verzekeren van de Buurtbussen en de vrijwilligers in hun hoedanigheid van chauffeur van de Buurtbussen; f.
Haltepalen;
g. communicatieapparatuur in Buurtbussen die in elk geval gebruikt kan worden om de Centrale Verkeersleiding van de Concessiehouder te bereiken. 5. Indien de Concessieverlener besluit dat op Buurtbussen de OV-Chipkaart als Vervoerbewijs geaccepteerd moet worden, en/of indien een dergelijke verplichting voortvloeit uit de toepasselijke wet- en regelgeving, draagt de Concessiehouder er zorg voor dat binnen zes maanden nadat de Concessieverlener de Concessiehouder hierover heeft geïnformeerd alle Buurtbussen voorzien zijn van OV-Chipkaartapparatuur ten behoeve van het in- en uitchecken en dat de vrijwilligers zijn geïnstrueerd over het gebruik van deze apparatuur.
9
Hoofdstuk 3: Artikel 8:
VERVOERKUNDIGE EISEN
Dienstregeling en Aanpassing Dienstregeling
1. De Concessiehouder verricht Openbaar Vervoer per Auto en Bus volgens een Dienstregeling voor het Dagnet en het Nachtnet. 2. De Concessiehouder baseert de Dienstregeling op werkelijke rijtijden. In voorkomende gevallen onderbouwt de Concessiehouder aan de hand van een representatieve meting waarom een aanpassing van de rijtijden op een Lijn noodzakelijk en mogelijk is. 3. De Concessiehouder mag per Dienstregelingjaar maximaal twee dienstregelingperioden onderscheiden, te weten een Basisdienst en een Vakantiedienst. 4. De Concessiehouder wijzigt de Dienstregeling niet vaker dan eenmaal per Jaar. De ingangsdatum van deze wijziging is gelijk aan de ingangsdatum van de dienstregelingwijziging van het Hoofdrailnet, dan wel een door de Concessieverlener te bepalen andere datum wanneer de Dienstregeling van het Hoofdrailnet niet wijzigt. 5. De Concessiehouder stelt de Dienstregeling voor het Dienstregelingjaar 2013, ingaande op 09 december 2012, vast op basis van de ontwerp Dienstregeling die deel uitmaakt van de Inschrijving. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat deze Dienstregeling voldoet aan de eisen die hieraan in de Offerteaanvraag gesteld worden en zo goed mogelijk aansluit op de Dienstregeling voor het Dienstregelingjaar 2012, eindigende op 08 december 2012. 6. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat de Dienstregeling vanaf het Dienstregelingjaar 2014: a.
ten minste voldoet aan de eisen zoals opgenomen in de Kadernota Openbaar Vervoer;
b.
zoveel mogelijk tegemoet komt aan de wensen zoals opgenomen in de Kadernota Openbaar Vervoer; en
c.
aansluit bij het vervoerplan voor de Concessie Rail voor het desbetreffende Dienstregelingjaar.
7. Bij het opstellen en/of wijzigen van de Dienstregeling streeft de Concessiehouder ernaar bestaande Aansluitingen tussen Lijnen zoveel mogelijk in stand te houden. Bij eventuele wijzigingen in de geboden Aansluitingen draagt de Concessiehouder er zorg voor dat hij met de gewijzigde Dienstregeling voldoet aan de eisen en zoveel mogelijk tegemoet komt aan de wensen zoals opgenomen in de Kadernota Openbaar Vervoer. 8. Wijziging van de Dienstregeling wordt door de Concessiehouder voorgesteld en door de Concessieverlener behandeld overeenkomstig de
10
procedure beschreven in Bijlage D (Dienstregelingprocedure). De Concessieverlener kan na overleg met de Concessiehouder besluiten tot een wijziging van de procedure zoals opgenomen in Bijlage D (Dienstregelingprocedure). 9. De Concessiehouder overlegt met concessiehouders en concessieverleners van aangrenzende concessiegebieden over aanpassingen van de Dienstregeling voor zover deze aanpassingen de Uitlopers betreffen. 10. In afwijking van het bepaalde in lid 4 kan de Concessieverlener in bijzondere gevallen een tussentijdse wijziging van de Dienstregeling toestaan en/of opleggen, bijvoorbeeld in geval van grootschalige wegwerkzaamheden, dan wel de Concessiehouder toestaan tijdelijk van de Geldende Dienstregeling af te wijken, bijvoorbeeld in geval van wegwerkzaamheden of Overmacht. Deze toestemming is niet vereist wanneer er sprake is van spoedeisende omstandigheden. 11. Indien de Concessieverlener constateert dat de Geldende Dienstregeling in strijd is met het Programma van Eisen, kan de Concessieverlener de Concessiehouder opdragen binnen vier weken na een daartoe gedaan schriftelijk verzoek van de Concessieverlener, de Dienstregeling in overeenstemming te brengen met het Programma van Eisen. De Concessiehouder is gehouden om binnen de door de Concessieverlener gestelde termijn de aanpassingen te realiseren. 12. Daar waar het Programma van Eisen voorziet in de mogelijkheid tot aanpassing van de Geldende Dienstregeling en/of de Concessieverlener dit verzoekt, past de Concessiehouder de Dienstregeling zodanig aan dat gedurende de gehele looptijd van de Concessie recht gedaan wordt aan het Concessiebesluit en de eisen aan het Openbaar Vervoer in het Concessiegebied zoals deze worden gesteld in het Programma van Eisen. De Concessieverlener toetst of de aangepaste Dienstregeling aan deze eisen voldoet. 13. Indien Reizigers ernstig in hun belang worden geschaad als gevolg van een afwijking van de Dienstregeling door bijzondere gevallen als bedoeld in lid 11, doet de Concessiehouder een voorstel voor de inzet van Vervangend Vervoer. De Concessieverlener beslist of dit voorstel wordt uitgevoerd en op welke voorwaarden. 14. De Concessiehouder mag op eigen initiatief het door hem geboden Openbaar Vervoer per Auto en Bus uitbreiden ten opzichte van de Dienstregeling, bijvoorbeeld ten behoeve van door de Concessiehouder geïnitieerde experimenten.
11
Hoofdstuk 4: Artikel 9:
UITVOERINGSKWALITEIT
Vervoerplicht
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat, met inachtneming van het in de Wp2000 bepaalde, Reizigers die zich op een Halte bevinden, gezamenlijk met hun Handbagage, met de eerstkomende Rit worden vervoerd. Dit geldt ook bij voorzien piekvervoer. 2. Indien door een niet te voorziene extra vraag van Reizigers de capaciteit van het Voertuig dat de Concessiehouder op een Rit inzet onvoldoende is om alle op een Halte aanwezige Reizigers te vervoeren, draagt de Concessiehouder er zorg voor dat deze Reizigers zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen dertig minuten na de volgens de Geldende Dienstregeling geplande vertrektijd van de desbetreffende Rit vanaf de desbetreffende Halte vervoerd worden. De Concessiehouder voert hiertoe zo nodig één of meer extra Ritten uit. 3. De Vervoerplicht geldt niet in geval van Overmacht. 4. De Concessiehouder zet bij een te voorziene extra vraag van Reizigers op voorhand extra Materieel in, zoals in geval van (i) Feestdagen, (ii) wegwerkzaamheden en (iii) Evenementen. 5. In afwijking van het bepaalde in lid 4 biedt de Concessiehouder bij grote Evenementen, waaronder maar niet uitsluitend, het internationaal filmfestival, de ABN AMRO Rotterdam Marathon, North Sea Jazz, het zomercarnaval en de wereldhavendagen, op eerste verzoek van de Concessieverlener extra Openbaar Vervoer per Auto en/of Bus aan. 6. Indien bij Incidenten en/of Calamiteiten één of meer Lijnen één of meer Haltes niet kunnen bedienen en voor Reizigers geen alternatieve reismogelijkheden vanaf en naar de betreffende Haltes bestaan, zet de Concessiehouder vanaf en naar iedere niet bediende Halte binnen 1 uur na de volgens de Geldende Dienstregeling geplande vertrektijd van de eerste als gevolg van het Incident of de Calamiteit niet uitgevoerde Rit Vervangend Vervoer in. Het Vervangend Vervoer dient als zodanig herkenbaar te zijn en voldoende capaciteit te hebben om de vraag van Reizigers op redelijke wijze te verwerken. De Concessiehouder informeert Reizigers op de niet bediende Haltes en in de Voertuigen van de betreffende Lijnen op adequate wijze over het Vervangend Vervoer. 7. Indien bij Incidenten en/of Calamiteiten één of meer Lijnen één of meer Haltes niet kunnen bedienen, draagt de Concessiehouder er zorg voor dat Reizigers, voor wie het Incident of de Calamiteit van invloed kan zijn op hun Reis, op de Haltes en in de Voertuigen met alle hem ter beschikking staande middelen worden geïnformeerd over de gevolgen van het Incident of de Calamiteit voor (i) de uitvoering van de desbetreffende Lijn(en), (ii) alternatieve reismogelijkheden en (iii) de inzet van Vervangend Vervoer.
12
Artikel 10:
Zitplaatsgarantie
1. De Concessiehouder stemt de inzet van het Materieel zodanig op de vraag af dat elke Reiziger over een zitplaats kan beschikken. Hiertoe wordt de geboden capaciteit afgestemd op de gemiddelde bezetting zoals vastgesteld op basis van (i) het aantal in- en uitstappers per Halte en (ii) de bezetting van het Materieel op verschillende Trajecten. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, is het de Concessiehouder toegestaan Reizigers vanwege een tekort aan zitplaatsen tijdens Dagdelen zoals opgenomen in de Kadernota Openbaar Vervoer in Bussen te laten staan. 3. De Concessieverlener kan de Concessiehouder ontslaan van de in lid 1 geëiste zitplaatsgarantie op door de Concessieverlener te bepalen tijden en Trajecten waar tijdelijk sprake is van grote aantallen Reizigers (piekvervoer). 4. De zitplaatsgarantie zoals bedoeld in lid 1 geldt niet in geval van Overmacht. 5. De Concessiehouder geeft jaarlijks in zijn Vervoerplan aan welke capaciteit hij op iedere Lijn inzet om aan het in Artikel 9 (Vervoerplicht) en lid 1 bepaalde te voldoen. De Concessieverlener kan de Concessiehouder op elk moment verplichten hiervoor een onderbouwing te leveren. Indien deze onderbouwing in de ogen van de Concessieverlener ontoereikend is, kan de Concessieverlener de Concessiehouder verplichten de Dienstregelinguren die hij op de betreffende Lijnen of Ritten inzet te verminderen dan wel uit te breiden ten gunste respectievelijk ten koste van andere Lijnen of Ritten. 6. De Concessiehouder zet onmiddellijk extra en/of groter Materieel in indien hij structureel niet aan de normen ten aanzien van de zitplaatskans zoals opgenomen in de Kadernota Openbaar Vervoer kan voldoen. Er is sprake van een structurele overschrijding van de normen indien uit klachten, of waarnemingen blijkt dat meer dan twee keer in twee weken (Werkdagen), dan wel meer dan twee keer in twee maanden (zaterdag en zon- en Feestdag), op een bepaalde Rit of in een bepaald uurblok mensen niet met een Auto meekonden of de zitplaatskans in een Bus lager was dan de in de Kadernota Openbaar Vervoer opgenomen normen. 7. In afwijking van het bepaalde in lid 6 zet de Concessiehouder geen groter Materieel in, maar verkort de Concessiehouder het Interval tussen Ritten op tijdstippen waarop met een Interval van 60 minuten of meer wordt gereden, met uitzondering van de Nacht en met uitzondering van Ritten waar de hoge vervoervraag naar het oordeel van de Concessieverlener wordt veroorzaakt door de specifieke aanvangs- en eindtijden van scholen en/of bedrijven.
13
Artikel 11:
Uitval
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat uitval van Ritten, behoudens in geval van Overmacht, niet voorkomt.
Artikel 12:
Punctualiteit en Aansluitingen
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Ritten niet eerder vanaf een Beginpunt, Tijdhalte en Knooppunt vertrekken dan is vastgelegd in de Geldende Dienstregeling en niet eerder dan 120 seconden voor de tijd die in de Geldende Dienstregeling is vastgelegd van alle overige Haltes van een Lijn vertrekken. 2. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Ritten binnen 60 seconden na de tijd die in de Geldende Dienstregeling is vastgelegd, vanaf hun Beginpunt vertrekken. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Ritten binnen 180 seconden na de tijd die in de Geldende Dienstregeling is vastgelegd vanaf Knooppunten vertrekken. 4. In afwijking van het bepaalde in lid 2 en lid 3 draagt de Concessiehouder er zorg voor dat de laatste Rit van een Lijn die volgens de Geldende Dienstregeling Aansluiting biedt op een andere Auto, Bus, tram, metro en/of trein, op een Knooppunt of Aansluitpunt wacht om deze Aansluiting te kunnen bieden wanneer deze Auto, Bus, tram, metro en/of trein vertraagd is. De desbetreffende Rit vertrekt in dat geval niet later dan 600 seconden na de tijd die in de Geldende Dienstregeling is vastgelegd. 5. De Concessiehouder garandeert in ieder geval de laatste Aansluiting die volgens de Geldende Dienstregeling geboden wordt tussen twee Ritten die tot de Concessie behoren. Eventueel zet hij hiervoor Vervangend Vervoer in. 6. Indien van een Lijn een Rit – onverhoopt – gedeeltelijk of volledig uitvalt, mag de Concessiehouder, wanneer het Interval tussen opeenvolgende Ritten van de desbetreffende Lijn niet meer dan 10 minuten bedraagt, de in de Geldende Dienstregeling vermelde vertrektijden van de voorafgaande en eerstvolgende Rit van de betreffende Lijn aanpassen ten behoeve van de regelmaat. De Concessiehouder beschikt over een Centrale Verkeersleiding die bijvoorbeeld bij verstoringen van de Dienstregeling en bij Incidenten en/of Calamiteiten in contact kan treden met de verkeersleiding van andere concessiehouders die Openbaar Vervoer per Auto, Bus, tram, metro en trein en/of personvenvervoer over water binnen het Concessiegebied verrichten en met door de Concessieverlener aan te wijzen organisaties als bedoeld in lid 6 van Artikel 22 (Algemene eisen aan reisinformatie), om de Reiziger optimaal te informeren.
14
Hoofdstuk 5: Artikel 13:
INFRASTRUCTUUR
Beschikbare Wegen
1. De Concessiehouder gebruikt voor de uitvoering van het Openbaar Vervoer per Auto en Bus uitsluitend de Beschikbare Wegen. 2. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat (specifieke) Businfrastructuur die bij aanvang van de Concessie beschikbaar is maximaal benut wordt, tenzij de Concessieverlener hiervoor op verzoek van de Concessiehouder ontheffing heeft verleend. 3. De Concessiehouder houdt er rekening mee dat Derden, waaronder hulpdiensten, dierenambulances en taxi’s, gebruik mogen maken van (specifieke) Businfrastructuur voor zover de betreffende Wegbeheerder hiervoor toestemming heeft gegeven. 4. De Concessiehouder volgt de instructies van de Wegbeheerder met betrekking tot vervangende (nood)Haltes bij beheeren onderhoudsactiviteiten nauwgezet op. 5. De Concessiehouder signaleert pro-actief verkeersonveilige situaties in en rond het Openbaar Vervoer per Auto en Bus en bespreekt deze met de desbetreffende Wegbeheerder. 6. De Concessiehouder voert constructief en actief overleg met de Wegbeheerders. Daartoe stelt de Concessiehouder een vertegenwoordiger aan die als vaste contactpersoon voor de Wegbeheerders fungeert en die bevoegd is namens de Concessiehouder bindende afspraken met de Wegbeheerders te maken met betrekking tot het gebruik van de Beschikbare Wegen. Indien de Concessieverlener overleg voert met de Wegbeheerders, participeert de Concessiehouder hierin desgevraagd. 7. De Concessiehouder treedt blijvend met de Wegbeheerders in overleg over prioritering van het Openbaar Vervoer per Auto en Bus bij de afhandeling van het verkeer. 8. De Concessiehouder stelt samen met Wegbeheerders en de Concessieverlener plannen op ter verbetering van de doorstroming op de Beschikbare Wegen. De Concessiehouder vervult hierbij een actieve rol door tijdig mogelijke maatregelen ter verbetering van de doorstroming te signaleren. 9. Wanneer de Concessieverlener of Wegbeheerder zorgt voor Businfrastructuur ter verbetering van de snelheid en/of betrouwbaarheid van het Openbaar Vervoer per Auto en Bus, kan de Concessieverlener de Concessiehouder verplichten om gebruik te maken van deze infrastructuur. 10. De Concessiehouder maakt alleen met instemming van de Concessieverlener afspraken met Wegbeheerders over onomkeerbare
15
wijzigingen in de voor het Openbaar Vervoer per Auto en Bus bestemde infrastructuur. 11. De Concessiehouder informeert binnen vijftien Werkdagen na ontvangst van een verzoek van een Wegbeheerder, deze Wegbeheerder over de consequenties voor het Openbaar Vervoer per Auto en Bus zoals die kunnen voortvloeien uit een door de Wegbeheerder voorgenomen wijziging van de Beschikbare Wegen. De reactie van de Concessiehouder heeft tevens betrekking op Openbaar Vervoer dat na beëindiging van de Concessie zal worden verricht. 12. Als de Concessiehouder en de verantwoordelijke Wegbeheerder geen overeenstemming kunnen bereiken omtrent het gebruik van de Beschikbare Wegen, stelt de Concessiehouder de Concessieverlener daarvan op de hoogte en tracht de Concessieverlener te bemiddelen. Indien deze bemiddeling niet succesvol is, kan de Concessieverlener de Concessiehouder een aanwijzing geven ten aanzien van het gebruik van de desbetreffende Beschikbare Wegen voor het Openbaar Vervoer per Auto en Bus. 13. De Concessieverlener kan de Concessiehouder vrijstelling verlenen ten aanzien van één of meerdere van de in de Kadernota Openbaar Vervoer gestelde eisen en/of wensen wanneer sprake is van busonvriendelijke maatregelen, zoals bijvoorbeeld snelheidsremmende maatregelen in het kader van Duurzaam Veilig. 14. Wanneer het handhaven van de route zoals opgenomen in de Geldende Dienstregeling als gevolg van wegwerkzaamheden of Evenementen niet mogelijk is, is het de Concessiehouder toegestaan om Openbaar Vervoer per Auto en Bus te verrichten via andere Beschikbare Wegen. In voorkomende gevallen informeert de Concessiehouder de Concessieverlener over de alternatieve route en onderbouwt hij zijn keuze voor deze route. Bij een in de ogen van de Concessieverlener ontoereikende onderbouwing kan de Concessieverlener de Concessiehouder een aanwijzing geven om van andere Beschikbare Wegen gebruik te maken.
Artikel 14:
Beschikbare Haltes
1. De Concessiehouder gebruikt voor de uitvoering van het Openbaar Vervoer per Auto en Bus uitsluitend de Beschikbare Haltes. De Concessiehouder doet volgens een Dienstregeling alle Beschikbare Haltes aan die zijn gelegen aan een Beschikbare Weg. 2. De Concessiehouder kan in het kader van een Vervoerplan voorstellen doen om Beschikbare Haltes aan te passen, niet aan te doen, te verplaatsen of op nieuwe plekken te realiseren zolang de Concessiehouder aan de eisen zoals opgenomen in de Kadernota Openbaar Vervoer blijft voldoen en zoveel mogelijk tegemoet blijft komen aan de wensen zoals opgenomen in de Kadernota Openbaar Vervoer (in het bijzonder de wensen in paragraaf 7.6).
16
3. Op diens verzoek informeert de Concessiehouder een Wegbeheerder omtrent de consequenties voor het Openbaar Vervoer per Auto en Bus zoals die kunnen voortvloeien uit een door deze Wegbeheerder voorgenomen wijziging aan de Beschikbare Haltes. 4. Als de Concessiehouder en de desbetreffende Wegbeheerder(s) geen overeenstemming kunnen bereiken omtrent het gebruik van de Beschikbare Haltes, stelt de Concessiehouder de Concessieverlener daarvan op de hoogte, en tracht de Concessieverlener te bemiddelen. Indien de bemiddeling als bedoeld in de vorige volzin niet succesvol is, kan de Concessieverlener de Concessiehouder een aanwijzing geven ten aanzien van het gebruik van de desbetreffende Beschikbare Haltes. 5. De Concessiehouder draagt zorg voor het aangeven van de Beschikbare Haltes door het plaatsen van Haltepalen aan de zijde van de Beschikbare Weg waar de Bus en/of Auto stopt alsmede voor het onderhoud van deze Haltepalen. De Concessiehouder neemt daarbij de aanwijzingen van de Wegbeheerder met betrekking tot welstandseisen in acht alsmede eventuele aanwijzingen van de Concessieverlener met betrekking tot de vormgeving van de Halte. 6. De Concessiehouder draagt zorg voor het verwijderen van Haltepalen bij Beschikbare Haltes waarbij het Openbaar Vervoer niet langer halteert. 7. Na afloop van de Concessie draagt de Concessiehouder het eigendomsen/of gebruiksrecht van Haltepalen gratis aan de Concessieverlener over en draagt de Concessiehouder zorg voor het verwijderen van door de Concessieverlener aangewezen Haltepalen, voor zover het eigendomsen/of gebruiksrecht van deze Haltepalen bij de Concessiehouder liggen.
17
Hoofdstuk 6: Artikel 15:
MATERIEEL
Algemene eisen aan het Materieel
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Materieel in overeenstemming is met alle eisen die bij of krachtens wet- en regelgeving op het Materieel van toepassing zijn, zoals onder andere, maar niet gelimiteerd tot de Europese Richtlijn 2001/85/EG (bij koninklijk besluit d.d. 12 november 2003 als wijziging opgenomen in het “Voertuigreglement” Staatsblad 2003, 484). 2. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Bussen voorzien zijn van ten minste twee door de chauffeur bediende Bedrijfsdeuren en/of automatisch bediende Bedrijfsdeuren. 3. Het Materieel is voorzien van een dodehoekspiegel. 4. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Materieel is voorzien van een adequaat functionerend voertuigvolgsysteem dat continu de positie op de route en ten opzichte van de Dienstregeling kan bepalen. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Personeel het voertuigvolgsysteem in overeenstemming met het doel van het systeem gebruikt. De Concessiehouder neemt daarbij het bepaalde in Bijlage E (Telematica) in acht. 5. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Materieel is voorzien van een goedwerkend VETAG/VECOM-systeem. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Personeel het VETAG/VECOM-systeem in overeenstemming met het doel van het systeem gebruikt. 6. In aanvulling op het bepaalde in lid 5 draagt de Concessiehouder er zorg voor dat: a. Voertuigen die gebruik maken van Beschikbare Wegen waar het gebruik van KAR naar het oordeel van de desbetreffende Wegbeheerder gewenst is, binnen zes maanden na aanvang van de Concessie voorzien zijn van goedwerkende KAR-apparatuur; b. de overige Voertuigen ten minste zijn voorbereid om van KARapparatuur te kunnen worden voorzien. De Concessiehouder draagt er daarbij zorg voor dat binnen drie maanden na een verzoek van de Concessieverlener daartoe deze Voertuigen voorzien zijn van goedwerkende KAR-apparatuur; c. met de desbetreffende Wegbeheerders afspraken zijn gemaakt over de gegevensuitwisseling die nodig is voor het optimaal functioneren van het KAR-systeem. De Concessiehouder neemt daarbij het bepaalde in Bijlage E (Telematica) in acht. 7. In afwijking van het bepaalde in lid 5 is het de Concessiehouder toegestaan het Materieel niet van een VECOM-systeem te voorzien, indien de Concessiehouder ten genoegen van de Concessieverlener aantoont en
18
garandeert dat de functionaliteit van andere systemen in het Materieel ten minste vergelijkbaar is met dat van een VECOM-systeem. 8. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Materieel ten minste is voorzien van Kaartlezers bij iedere Bedrijfsdeur ten behoeve van het inen uitchecken. 9. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Materieel is voorzien van adequaat functionerende apparatuur waarmee de chauffeur in geval van vertragingen rechtstreeks of met tussenkomst van de Centrale Verkeersleiding kan communiceren met chauffeurs op andere Lijnen en uit aangrenzende concessiegebieden. In aanvulling op het bepaalde in de eerste volzin spant de Concessiehouder zich in om ook met de exploitant(en) van in het Concessiegebied aanwezige CVV-systemen afspraken te maken over de wijze waarop een chauffeur in geval van een vertraging de chauffeur van een aansluitende CVV-rit kan informeren.
Artikel 16:
Leeftijd van het Materieel
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Bussen die voor de uitvoering van de Concessie worden ingezet op ieder willekeurig moment tijdens de Concessie aan de volgende eisen voldoen: a. van niet meer dan 36% van de Bussen is het bouwjaar 2007 of later; b. van ten minste 64% van de Bussen is het bouwjaar 2008 of later. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 draagt de Concessiehouder er zorg voor dat Bussen die uitsluitend worden ingezet (i) ter versterking van in de Geldende Dienstregeling opgenomen Ritten, (ii) bij Calamiteiten en Evenementen en (iii) als Vervangend Vervoer niet ouder zijn dan twaalf (12) Jaar. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Auto’s en Buurtbussen die voor de uitvoering van de Concessie worden ingezet op ieder willekeurig moment van de Concessie niet ouder zijn dan 8 (acht) Jaar.
Artikel 17:
Uiterlijk van het Materieel
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Materieel in ieder geval aan de volgende eisen voldoet: a. de Bussen zijn door een uniforme kleur(stelling) voor Reizigers herkenbaar als Materieel dat gebruikt wordt ter uitvoering van de Concessie en zijn aan voor-, linker-, rechter- en achterzijde voorzien van de naam van de Concessiehouder;
19
b. de Auto’s die ter uitvoering van de Concessie worden ingezet zijn duidelijk herkenbaar als zodanig, doordat ze in ieder geval dezelfde kleur(stelling) hebben als de Bussen die ter uitvoering van de Concessie worden ingezet; c. het Materieel is voorzien van een uniforme routeaanduiding door middel van een LED-aanduiding van de Eindbestemming en het Lijnnummer op de voorzijde van het Materieel. In aanvulling op het bepaalde in de eerste volzin, zijn Bussen voorzien van een LEDaanduiding van het Lijnnummer en de Eindbestemming aan de instapzijde en van een LED-aanduiding van het Lijnnummer op de achterzijde. De LED-aanduidingen zijn ook bij duisternis en overdag bij fel zonlicht goed leesbaar van in elk geval een afstand van 30 meter; d. de binnen- en buitenzijde van het Materieel ziet er bij het begin van iedere Omloop verzorgd, schoon en schadevrij uit. Zo nodig wordt het Materieel tijdens een Omloop tussentijds gereinigd; e. de binnen- en buitenzijde van het Materieel is niet voorzien van Reclame die: i. naar het oordeel van de Concessieverlener onbetamelijk is; ii. is aangebracht op de ruiten van het Materieel; iii. is aangebracht op de voor- en achterzijde van het Materieel; iv. is aangebracht over aanduidingen van de Eindbestemming en/of het Lijnnummer; v. is aangebracht over Displays in het Materieel; vi. in ernstige mate afbreuk doet aan de herkenbaarheid van de deuren en bedieningselementen; f.
het Materieel is op de achterzijde voorzien van de naam en het logo van de Concessieverlener. In aanvulling op het bepaalde in de eerste volzin is het Materieel aan de voorzijde, naast de instapdeur en op de linkerzijde voorzien van het logo van de Concessieverlener;
g. het Materieel is op een voor Reizigers zichtbare plaats voorzien van een aanduiding van het aantal zit- en staanplaatsen dat bij of krachtens geldende wet- en regelgeving in het Materieel is toegestaan; h. de buitenzijde van het Materieel is voorzien van het telefoonnummer en de internetsite van een door de Concessieverlener te bepalen landelijk reisinformatiesysteem. Deze informatie moet ten minste leesbaar zijn van een afstand van 10 meter (ten minste 10 cm hoog). 2. De eisen zoals opgenomen in lid 1 sub a, c, f en h gelden niet voor Bussen die de Concessiehouder uitsluitend inzet (i) ter versterking van in de Geldende Dienstregeling opgenomen Ritten, (ii) bij Calamiteiten en Evenementen en (iii) als Vervangend Vervoer. De Concessiehouder draagt
20
er daarbij wel zorg voor dat Bussen die voor laatstgenoemde doeleinden worden ingezet te allen tijde herkenbaar zijn als Materieel dat ten behoeve van de uitvoering van de Concessie wordt ingezet en voorziet deze Bussen daarom in ieder geval van de naam van de Concessiehouder en een aanduiding van het Lijnnummer en de Eindbestemming. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat binnen drie maanden na een verzoek van de Concessieverlener daartoe Materieel dat ten behoeve van specifieke productformules wordt ingezet, uitgevoerd wordt in een speciale kleurstelling en/of aparte naamstelling. 4. Op verzoek van de Concessieverlener draagt de Concessiehouder zorg voor het plaatsen en onderhouden van Reclame-uitingen op en/of in het Materieel ten behoeve van de Concessieverlener. Deze Reclame-uitingen kunnen betrekking hebben op de eigen organisatie van de Concessieverlener of op beleids- en uitvoeringsprogramma’s waarbij de Concessieverlener betrokken is. De Concessieverlener heeft daarbij zeggenschap over de periode waarin de betreffende Reclame-uitingen getoond worden en over het inzetgebied van het Materieel dat wordt gebruikt ten behoeve van de betreffende Reclame-uitingen. 5. De in lid 3 genoemde reclame-uitingen ten behoeve van de Concessieverlener worden door de Concessiehouder tot een maximum van 200 Materieelweken per Kalenderjaar kosteloos verzorgd. Hieronder zijn ook inbegrepen de kosten van plaatsing, onderhoud en eventuele verwijdering van de betreffende Reclame-uitingen.
Artikel 18:
Comfort
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Reizigers zich comfortabel met het Openbaar Vervoer per Auto en Bus kunnen verplaatsen. De Concessiehouder draagt er in elk geval zorg voor dat het Materieel ten minste voldoet aan de volgende eisen: a. het Materieel is voorzien van comfortabele stoelen, waarbij in geval van Nieuw Materieel de dikte van de bekleding op de zitting ten minste drie centimeter en de dikte van de bekleding op de rugleuning ten minste twee centimeter bedraagt; b. in Nieuwe Bussen en, wanneer de Concessiehouder Gelede Bussen inzet, per Geleding van de Nieuwe Bus zijn niet meer dan vier stoelen tegen de rijrichting in geplaatst; c. in Auto’s zijn alle stoelen, eventuele klapstoelen op rolstoelplekken niet meegerekend, in de rijrichting geplaatst; d. het Materieel is voorzien van voldoende been- en bagageruimte, waarbij in geval van Nieuw Materieel de tussenruimte tussen twee zitplaatsen bij alle zitplaatsen ten minste 68 centimeter en bij 80% van de zitplaatsen ten minste 72 centimeter bedraagt;
21
e. in de Bussen bevinden zich voldoende voorzieningen (o.a. stastangen en/of hanglussen) voor Reizigers om zich vast te houden; f. in het Materieel is vanaf elke zit- en staanplaats een stopknop binnen handbereik. g. het Materieel is voorzien van een goede vering; h. in het Materieel wordt geen muziek of Reclame ten gehore gebracht; i. het Materieel is voorzien van een adequaat functionerend systeem voor Klimaatbeheersing met behulp waarvan de Concessiehouder in ieder geval aan de volgende eisen kan voldoen: i. bij koud weer wordt de temperatuur in het gehele Voertuig op een constante waarde van minimaal 17 oC gehouden; ii. op Zomerse of Tropische dagen wordt de temperatuur in het gehele Voertuig met ten minste 5 oC verlaagd ten opzichte van de buitentemperatuur; iii. bij regen, sneeuw, e.d. wordt condensvorming aan de binnenzijde van de ramen in het gehele Voertuig voorkomen. j. er geldt te allen tijde een algeheel rookverbod in het Voertuig, zowel voor Reizigers als voor het Personeel. 2. De eisen zoals opgenomen in lid 1 sub b, d en i gelden niet voor Bussen die de Concessiehouder uitsluitend inzet (i) ter versterking van in de Geldende Dienstregeling opgenomen Ritten, (ii) bij Calamiteiten en Evenementen en (iii) als Vervangend Vervoer.
Artikel 19:
Toegankelijkheid
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat al het Materieel toegankelijk is voor Reizigers met een handicap in de zin van artikel 32 lid 2 sub g van de Wp2000 en voor Reizigers met Handbagage, kinderwagen en/of rollator en daarmee vergelijkbare hulpmiddelen. De Concessiehouder draagt er daarbij zorg voor dat het Materieel voldoet aan de voorschriften genoemd in Bijlage VII van de Europese Richtlijn 2001/85/EG. 2. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat, naast toegankelijke Auto’s, uitsluitend (Semi-)LagevloerBussen worden ingezet voor de uitvoering van de Concessie. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat in het Materieel ruimte is voor minimaal één standaardrolstoel (ISO 7193) en dat de Bedrijfsdeur(en) waar Reizigers in een rolstoel het Voertuig moeten betreden voorzien is (zijn) van een rolstoellogo. De rolstoelplaats is voorzien van een voorziening waarmee de rolstoel op een dusdanige wijze kan worden
22
vastgezet dat deze bij een noodremming van het Materieel niet van zijn plaats zal geraken. 4. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Materieel is voorzien van een handbediende of elektrisch bedienbare oprijplaat. 5. De Concessiehouder geeft in het Materieel aan dat Reizigers de rolstoelplaatsen ook mogen gebruiken voor het plaatsen van kinderwagens, vouwfietsen, rollators en Handbagage, maar dat deze mogelijkheid vervalt op het moment dat een Reiziger in een rolstoel het Voertuig betreedt. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Personeel erop toeziet dan een rolstoelplaats wordt vrijgemaakt op het moment dat een Reiziger in een rolstoel het Voertuig betreedt. 6. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat voorzieningen in Bussen ten behoeve van Reizigers als handgrepen en stopknoppen zijn uitgevoerd in contrasterende kleuren en voldoen aan de toegankelijkheidseisen genoemd in de Wenkenbladen Toegankelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. 7. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat in Nieuw Materieel stopknoppen een hoorbaar en voelbaar signaal afgeven wanneer deze worden ingedrukt. 8. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Bussen zijn voorzien van een neiginstallatie en neigen indien een Reiziger met een mobiliteitsbeperking op de Halte staat of indien een Reiziger hierom verzoekt. 9. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Materieel en het Personeel voldoen aan de volgende eisen ten aanzien van het halteren bij Haltes, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de volgende typen Haltes: a. verhoogde Haltes (perronhoogte ongeveer 18 cm) uitgevoerd met geleidingsband (bijvoorbeeld Leicon): de chauffeur maakt bij het aanrijden gebruik van de geleidingsband zodanig dat het Voertuig zo dicht mogelijk tegen de perronrand halteert waardoor Reizigers in een rolstoel (eventueel m.b.v. de oprijplaat) zonder hulp van het Personeel het Voertuig in en uit kunnen rijden; b. niet aangepaste Haltes (perronhoogte tot ongeveer 15 cm): de chauffeur halteert het Voertuig zo dicht mogelijk langs de stoeprand, waarbij Bussen ten minste 7 centimeter neigen, zodat Reizigers in een rolstoel met behulp van de elektrisch bedienbare of handbediende oprijplaat en met hulp van het Personeel het Voertuig in en uit kunnen rijden. 2. De eisen zoals opgenomen in lid 1 gelden niet voor Bussen en Auto’s die de Concessiehouder uitsluitend inzet (i) ter versterking van in de Geldende Dienstregeling opgenomen Ritten en (ii) bij Calamiteiten en Evenementen. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Bussen die hij ter versterking van in de Geldende Dienstregeling opgenomen Ritten inzet, ten minste
23
180 seconden voor de desbetreffende Ritten van het Beginpunt van de desbetreffende Lijn vertrekken.
Artikel 20:
Duurzaamheid
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat de Bussen die voor de uitvoering van de Concessie worden ingezet wat betreft de uitstoot van uitlaatgassen aan de volgende normen voldoet: a. Alle Bussen voldoen ten minste aan de Euro 5-norm; b. Minimaal 64% van de Bussen voldoet ten minste aan de E.E.V.norm; c. Nieuwe Bussen voldoen ten minste aan de E.E.V.-norm. 2. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat de Auto’s en Buurtbussen die voor de uitvoering van de Concessie worden ingezet wat betreft de uitstoot van uitlaatgassen ten minste aan de Euro 4-norm voldoen. 3. De Concessiehouder onderhoudt het Materieel zodanig dat Emissienormen zoals bedoeld in lid 1 en lid 2 te allen tijde worden gehaald. De Concessieverlener behoudt zich het recht voor om de emissiewaarden van het Materieel steekproefsgewijs te (laten) controleren. 4. De Concessiehouder spant zich maximaal in om de CO₂-uitstoot per gereden kilometer te beperken. 5. De Concessiehouder spant zich maximaal in om in de bedrijfsvoering de milieuhinder zoveel mogelijk te beperken. Daarbij valt in ieder geval te denken aan maatregelen op het gebied van: a. reiniging van Voertuigen (o.a. gebruik wasstraat); b. afvalscheiding en –verwerking; c. beperking van het ‘warmdraaien’ van het Materieel voor aanvang van de dienst; d. motor afzetten bij het Eindpunt; e. de rijstijl van de chauffeurs. 6. De Concessiehouder stelt een Milieuplan op waarin de Concessiehouder zijn visie, doelstellingen en concrete maatregelen op het gebied van milieu voor de gehele Concessieperiode opneemt. De Concessiehouder behandelt in het Milieuplan in ieder geval de volgende onderwerpen: a. de emissiewaarden van de verschillende typen Voertuigen die voor de uitvoering van de Concessie worden ingezet;
24
b. de verwachte CO2-uitstoot en maatregelen om deze te reduceren; c. maatregelen om het geluiddrukniveau in en buiten het Materieel te verminderen; d. de processen en maatregelen op het gebied van onderhoud en bedrijfsvoering; e. de experimenten en nieuwe Concessiehouder deelneemt; f.
ontwikkelingen
waaraan
de
de planning van de sub b tot en met sub e bedoelde maatregelen; en
g. verwachte effect(en) van deze maatregelen. 7. Het Milieuplan zoals dat deel uitmaakt van de Inschrijving heeft een geldigheid van zeven Jaar, met dien verstande dat de Concessiehouder het Milieuplan halverwege de geldigheidsduur dient te actualiseren op basis van ervaringen en nieuwe inzichten. De Concessiehouder legt een ontwerpversie van het geactualiseerde Milieuplan uiterlijk een half Jaar voor de ingangsdatum ter toetsing aan de Concessieverlener voor. 8. De Concessiehouder draagt zorg voor de correcte en volledige tenuitvoerlegging van het Milieuplan overeenkomstig de in het Milieuplan vermelde planning.
25
Hoofdstuk 7: Artikel 21:
PERSONEEL
Eisen aan het Personeel
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Personeel betrokken en klantvriendelijk is en dienstverlenend optreedt. 2. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Personeel in elk geval voldoet aan de volgende eisen: a. het Personeel ziet er verzorgd uit en is als zodanig herkenbaar door het dragen van herkenbare kleding met een duidelijk bedrijfslogo; b. het Personeel beheerst de Nederlandse taal in woord en geschrift; c. het Personeel beantwoordt vragen van Reizigers juist, netjes en adequaat in de Nederlandse taal; d. het Personeel is bekend met het Concessiegebied, waaronder in ieder geval begrepen de Geldende Dienstregeling, de Vervoerbewijzen en de Tarieven; e. het Personeel is bekend met belangrijke (toeristische) attracties / bestemmingen in het Concessiegebied en de bereikbaarheid van deze attracties met het Openbaar Vervoer per Auto, Bus, tram, metro en trein en/of personenvervoer over water; f.
het Personeel is bekend met de te volgen procedures en te nemen maatregelen in geval van Incidenten en Calamiteiten;
g. het Personeel is geïnstrueerd hoe om te gaan met gehandicapte Reizigers (zowel Reizigers met een visuele en/of auditieve handicap als Reizigers met een mobiliteitsbeperking), waarbij de Concessiehouder er in ieder geval zorg voor draagt dat het Personeel, indien nodig, Reizigers in een rolstoel helpt bij het betreden en verlaten van het Voertuig; h. het Personeel beschikt over een EHBO-diploma of heeft een cursus voor levensreddend handelen met goed gevolg afgelegd. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat het Personeel de Reizigers veilig, comfortabel en in overeenstemming met de Geldende Dienstregeling vervoert en dat de sociale veiligheid, rust en orde in het Voertuig gehandhaafd blijven. 4. De Concessiehouder besteedt permanent aandacht aan opleiding, training en begeleiding van het Personeel, zodanig dat het Personeel in staat is en blijft om de taken naar behoren in te vullen, hierbij een hoog niveau van klantvriendelijkheid en service te verlenen en de veiligheid van Reizigers en andere verkeersdeelnemers te bevorderen door verkeersongelukken, Incidenten en Calamiteiten zoveel mogelijk te voorkomen. De
26
Concessiehouder rapporteert jaarlijks aan de Concessieverlener zijn inspanningen op dit gebied.
27
Hoofdstuk 8: Artikel 22:
REISINFORMATIE
Algemene eisen aan reisinformatie
1. De Concessiehouder informeert Reizigers stipt en adequaat over het Openbaar Vervoer per Auto en Bus van, naar en binnen het Concessiegebied. 2. De Concessiehouder draagt er blijvend zorg voor dat alle reisinformatie die hij aan Reizigers verstrekt volledig, correct en actueel is, ook bij verstoringen in de dienstuitvoering en bij eventuele omleidingsroutes. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat alle informatie ten behoeve van Reizigers voldoet aan de eisen in Bijlage F (Reisinformatie). 4. De Concessiehouder werkt bij de informatieverstrekking aan Reizigers zoveel mogelijk samen met en stemt de inhoud en vormgeving van alle reisinformatie die hij aan Reizigers verstrekt zoveel mogelijk af met die van andere concessiehouders die in de stadsregio Rotterdam actief zijn. 5. De Concessiehouder werkt constructief mee aan de uitvoering van afspraken op het gebied van reisinformatie zoals die binnen het Marketingplatform worden gemaakt. 6. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat door de Concessieverlener aan te wijzen organisaties tijdig over de juiste en actuele (dynamische reis)informatie met betrekking tot (de uitvoering van) de Geldende Dienstregeling beschikken. Dit houdt in ieder geval in dat de Concessiehouder er zorg voor draagt dat ten minste bij aankomst van een Voertuig bij iedere Halte en bij aankomst en vertrek van een Voertuig bij ieder Knooppunt en Aansluitpunt de actuele positie en stiptheid wordt doorgegeven aan de in de vorige volzin bedoelde organisaties. De Concessiehouder neemt daarbij de bepalingen in Bijlage E (Telematica) in acht. 7. De Concessiehouder levert aan een door de Concessieverlener aan te wijzen beheerder van een landelijk reisinformatiesysteem gegevens ten behoeve van de instandhouding van dit landelijke reisinformatiesysteem. Dit betreft zowel statische gegevens (Geldende Dienstregeling, vervoerwijzen, geografische positie Haltes, tarieven, zone-indeling en geldigheid), dynamische gegevens (geplande afwijkingen van de Dienstregeling) als actuele gegevens (uitval door Incidenten, Calamiteiten en extreme weersomstandigheden), en eventuele andere door de beheerder benodigde gegevens. De Concessiehouder draagt (verhoudingsgewijs ten opzichte van andere concessiehouders/ vervoersondernemingen) op zodanige wijze financieel bij aan dit landelijke reisinformatiesysteem dat de instandhouding van het systeem is gewaarborgd, een en ander overeenkomstig het bepaalde in het Bp2000 en artikel 14 van de Wp2000.
28
Artikel 23:
Schriftelijke reisinformatie
1. De Concessiehouder stelt in elk geval de volgende reisinformatie in schriftelijke vorm ter beschikking aan Reizigers: a. een overzicht van alle door de Concessiehouder aangeboden Lijnen en van het overige aanbod aan Openbaar Vervoer per Auto, Bus, tram en metro in het Concessiegebied; b. een overzicht van vertrek- en aankomsttijden per Lijn en per Halte tijdens de Basisdienstregeling en tijdens de Vakantiedienstregeling; c. de namen van Haltes die door een Lijn worden aangedaan, met daarbij een onderscheid tussen Haltes die wel en Haltes die niet toegankelijk zijn voor mensen met een mobiliteitsbeperking; d. een overzicht van alle geboden Aansluitingen alsmede de garanties die gelden met betrekking tot de Aansluiting op de laatste Rit van een Lijn; e. een toelichting op de aanschaf en het gebruik van de OV-Chipkaart; f. Kilometertarieven en Vaste Voeten zoals die gelden voor saldoreizen met de OV-Chipkaart; g. per Lijn een tabel met de tariefafstanden tussen de Haltes, inclusief zones; h. algemene informatie over het distributienetwerk van de OV-Chipkaart, waaronder een overzicht van de distributiepunten; i. telefoonnummers, e-mailadres en openingstijden van de klantenservice van de Concessiehouder; j. telefoonnummers en internetsites van reisinformatiesystemen met een landelijk en/of regionaal bereik; k. informatie over Buurtbussen binnen het Concessiegebied; l. contactgegevens bemiddelen;
van
het
OV-loket
welke
kan
adviseren
en
m. het adres en telefoonnummer van de landelijke Geschillencommissie Openbaar Vervoer. 2. De Concessiehouder verstrekt aan Reizigers kosteloos Lijnfolders, waarin alle informatie als bedoeld in lid 1 is opgenomen, opdat iedere Lijn in ten minste één Lijnfolder voorkomt. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat de Lijnfolders uiterlijk twee weken voor ingang van een nieuwe Dienstregeling voor Reizigers beschikbaar zijn. 3. De Concessiehouder stelt de Lijnfolders als bedoeld in lid 2 uiterlijk twee weken voor ingang van een nieuwe Dienstregeling kosteloos aan de
29
Concessiehouder Rail beschikbaar ten behoeve van de verspreiding via de verkoop- en informatiepunten in het Concessiegebied. 4. De Concessiehouder ontwikkelt in samenwerking met de andere concessiehouders die in opdracht van de Concessieverlener Openbaar Vervoer verrichten, een Lijnennetkaart waarop al het Openbaar Vervoer is aangegeven dat binnen de stadsregio Rotterdam wordt aangeboden. De Concessiehouder stelt de Lijnennetkaart voor een bedrag van ten hoogste € 1,00 aan Reizigers beschikbaar. 5. De Concessiehouder stelt de informatie, als bedoeld in lid 1 en lid 4, tevens kosteloos beschikbaar via zijn website, zowel in de Nederlandse als in de Engelse taal. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat deze en andere informatie op zijn website voldoet aan de richtlijnen die van toepassing zijn voor toegankelijke websites (keurmerk Drempelvrij.nl), waaronder begrepen de richtlijnen opgesteld door de organisatie W3C. De Concessiehouder draagt er voorts zorg voor dat actuele informatie over het Openbaar Vervoer per Auto en Bus in het Concessiegebied via zijn website beschikbaar is. 6. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat de informatie als bedoeld in lid 1 en lid 4 uiterlijk 2 weken voor ingang van een nieuwe Dienstregeling op zijn website staat. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin draagt de Concessiehouder er zorg voor dat informatie over stremmingen en omleidingen binnen één uur via zijn website beschikbaar is. 7. In aanvulling op het bepaalde in lid 5 biedt de Concessiehouder een duidelijke website speciaal bedoeld voor mobiele applicaties (gsm / smartphone) aan. Via deze website kunnen actuele vertrektijden worden opgevraagd van alle Beschikbare Haltes binnen het Concessiegebied voor alle Lijnen behorende tot de Concessie, tot minimaal één uur vooruit. De Concessiehouder biedt deze mobiele applicaties zowel in de Nederlandse als de Engelse taal aan. 8. De Concessiehouder maakt afspraken met de Concessiehouder Rail en exploitanten van landelijke reisinformatiesystemen over het plaatsen van de informatie als bedoeld in lid 1 en lid 4, op hun websites.
Artikel 24:
Informatie in en op het Materieel
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat in het Materieel per Geleding ten minste één adequaat functionerende Display is geplaatst waarop in ieder geval de volgende informatie wordt getoond: a. aanduiding van de eerstvolgende Halte; b. aanduiding van Lijnnummer en Eindbestemming van het Voertuig; c. actuele tijd.
30
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 draagt de Concessiehouder er zorg voor dat in Nieuwe Bussen, niet zijnde Gelede Bussen, ten minste twee Displays zijn geplaatst en dat in Nieuwe Gelede Bussen ten minste twee Displays per Geleding zijn geplaatst. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Displays zodanig in het Materieel zijn aangebracht dat (gehandicapte) Reizigers de informatie op de Displays kunnen lezen zonder dat zij gehinderd worden door lichtinval van buiten 4. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat al het Materieel voorzien is van een automatisch auditief halteafroepsysteem. Het systeem roept ten minste de eerstvolgende Halte duidelijk om en daarnaast (in een groter interval) het Lijnnummer en de Eindbestemming. De Concessiehouder stemt het volume van het systeem af op de omgevingscondities. In het geval van Storing van het systeem draagt de Concessiehouder er zorg voor dat de eerstvolgende Halte door de chauffeur wordt omgeroepen. 5. De eisen in dit Artikel gelden niet voor Bussen die de Concessiehouder uitsluitend inzet (i) ter versterking van in de Geldende Dienstregeling opgenomen Ritten, (ii) bij Calamiteiten en Evenementen en (iii) als Vervangend Vervoer.
Artikel 25:
Informatie op de Haltes
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat op elke Halte in ieder geval de volgende informatie aanwezig is over de Dienstregeling van de Lijnen die vanaf deze Halte vertrekken: a. de te volgen route, inclusief vermelding van tussenbestemmingen en belangrijke Aansluitingen; b. het Eindpunt; c. het Lijnnummer; d. de vertrektijden; e. het dichtstbijzijnde verkooppunt Chipkaart oplaadpunt;
van
Vervoerbewijzen
c.q.
OV-
f. telefoonnummer en internetsite van een door de Concessieverlener te bepalen landelijk reisinformatiesysteem; g. telefoonnummrs van Concessiehouder;
de
klantenservice
en
klachtenlijn
van
h. het zonenummer zolang van toepassing.
31
de
2. Voor zover een Halte is voorzien van een abri, draagt de Concessiehouder er zorg voor dat in deze abri in ieder geval de volgende informatie aanwezig is: a. een Lijnennetkaart waarop alle Lijnen in het Concessiegebied, waaronder begrepen de Lijnen van andere concessiehouders, zijn weergegeven; b. een kaart van het Nachtnet; c. een omgevingskaart met daarop de belangrijkste bestemmingen en de aanrijrichtingen van de Auto en Bus; d. het dichtstbijzijnde distributiepunt dan wel oplaadpunt van de OVChipkaart; e. informatie met betrekking tot Tarieven. 3. De Concessiehouder maakt tijdelijke afwijkingen van de Dienstregeling op adequate en zorgvuldige wijze aan Reizigers kenbaar. Indien een Halte tijdelijk vervalt en/of een Lijn tijdelijk vanaf een andere Halte vertrekt, geeft de Concessiehouder op de Halte in ieder geval aan hoe lang de Halte niet beschikbaar is en informeert de Concessiehouder Reizigers door middel van (i) een kaart van de omgeving van de Halte en (ii) een routebeschrijving, hoe zij bij de dichtstbijzijnde Halte van de betreffende Lijn kunnen komen of op welke andere wijze zij hun bestemming per Openbaar Vervoer kunnen bereiken. 4. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat hij met de concessiehouders van aangrenzende concessies, waaronder de Concessiehouder Rail, afspraken maakt over tijdige wederzijdse aanlevering van informatie die de concessiehouder nodig heeft om Haltes te voorzien van de benodigde reisinformatie betreffende het Openbaar Vervoer per Auto en Bus dat door de Concessiehouder wordt verricht. Hetzelfde geldt voor informatie met betrekking tot tijdelijke omleidingen als gevolg van wegwerkzaamheden.
Artikel 26:
Informatie bij Aanpassing Dienstregeling
1. De Concessiehouder maakt de Dienstregeling en een wijziging van de Dienstregeling uiterlijk vier weken voor de inwerkingtreding van de Dienstregeling of een wijziging daarvan bekend door publicatie: a. in een huis-aan-huisblad; b. in het Materieel; c. op internet; d. middels folders en/of posters bij verkoop- en informatiepunten;
32
e. op de Halte. 2. In aanvulling op het bepaalde in lid 1 informeert de Concessiehouder uiterlijk vier weken voor de inwerkingtreding van een wijziging van de Dienstregeling de in lid 6 van Artikel 22 (Algemene eisen aan reisinformatie) bedoelde organisaties over deze wijziging. In aanvulling op het bepaalde in de vorige volzin, stelt de Concessiehouder gegevens met betrekking tot de (gewijzigde) Dienstregeling uiterlijk twee weken voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Dienstregeling aan voornoemde organisaties beschikbaar. De Concessiehouder neemt daarbij de bepalingen in Bijlage E (Telematica) in acht. 3. De Concessiehouder maakt tijdelijke en/of tussentijdse wijzigingen in verband met omleidingen waarbij een of meerdere Haltes niet wordt / worden aangedaan ten gevolge van werkzaamheden of Evenementen ten minste vijf Werkdagen voorafgaande aan de wijziging bekend door publicatie overeenkomstig het bepaalde in lid 1. Deze verplichting vervalt indien de Wegbeheerder de Concessiehouder niet tijdig heeft geïnformeerd over de werkzaamheden of Evenementen. In dat geval zal de Concessiehouder zich inspannen om zo spoedig mogelijk de tijdelijke en/of tussentijdse wijzigingen te communiceren. 4. De Concessiehouder spant zich maximaal in om in geval van de in lid 3 bedoelde wijzigingen de organisaties als bedoeld in lid 6 van Artikel 22 (Algemene eisen aan reisinformatie) zo spoedig mogelijk te informeren over deze wijziging en te voorzien van gegevens met betrekking tot de wijzigingen in de Dienstregeling. 5. De Concessiehouder draagt zorg voor het tijdig verkrijgen en tijdig verstrekken van bruikbare informatie aan concessiehouders van aangrenzende concessies, waaronder de Concessiehouder Rail, over de te wijzigen en gewijzigde Dienstregeling voortvloeiende uit alle eisen zoals gesteld in dit Artikel.
33
Hoofdstuk 9: Artikel 27:
SOCIALE VEILIGHEID
Sociale Veiligheid
1. De Concessiehouder neemt alle maatregelen die ingevolge wet- en regelgeving vereist zijn, en in elk geval alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om de veiligheid van Reizigers en Personeel in het Openbaar Vervoer te waarborgen. 2. De Concessiehouder neemt het Beleidskader Sociale Veiligheid van de Concessieverlener als uitgangspunt voor zijn sociale veiligheidsbeleid en handelt in overeenstemming met dit beleidskader. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat Personeel dat in contact staat met Reizigers over die vaardigheden beschikt die nodig zijn om de sociale veiligheid in het Materieel te waarborgen. De Concessiehouder ziet er in dat kader op toe dat bij de opleiding van het Personeel dat in contact staat met Reizigers, aandacht wordt besteed aan sociale veiligheid en het voorkomen en beheersen van conflictsituaties. 4. De Concessiehouder stelt een protocol op dat beschrijft hoe het Personeel zich in geval van Incidenten en Calamiteiten dient te gedragen. 5. De Concessiehouder stelt zich constructief op en werkt mee aan bestaande en nieuwe overlegstructuren en samenwerkingsverbanden, waaronder toezichtsarrangementen op Knooppunten en Aansluitpunten en het regionaal handhavingsarrangement met gemeente, politie, justitie en de Concessiehouder Rail, welke tot doel hebben de (sociale) veiligheid in het Concessiegebied te verbeteren. 6. De Concessiehouder stelt jaarlijks, te beginnen in 2012, een Sociaal Veiligheidsplan op en legt deze uiterlijk op 1 september ter goedkeuring voor aan de Concessieverlener. Het Sociaal Veiligheidsplan omvat in ieder geval: a. de visie van de Concessiehouder op de ontwikkeling van de sociale veiligheid in het Concessiegebied in het afgelopen Jaar; b. een analyse van hotspots en risicogebieden binnen het Concessiegebied en de genomen initiatieven en maatregelen van de Concessiehouder om de situatie te verbeteren; c. SMART-geformuleerde integrale doelstellingen en maatregelen om de objectieve veiligheid van Reizigers en Personeel structureel te verbeteren; d. SMART-geformuleerde integrale doelstellingen en maatregelen om de subjectieve veiligheid van Reizigers en Personeel structureel te verbeteren; e. een begroting van de kosten die gemoeid zijn met de maatregelen als genoemd onder sub c en d.
34
7. De Concessiehouder is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Sociaal Veiligheidsplan en de daarin opgenomen maatregelen. De Concessiehouder rapporteert jaarlijks aan de Concessieverlener en geeft daarbij een overzicht en/of evaluatie van de behaalde resultaten. 8. De Concessiehouder maakt de huisregels die in het Materieel gelden bekend aan Reizigers en draagt er zorg voor dat het Personeel Reizigers er op aanspreekt wanneer zij zich niet aan de huisregels houden. Ter wille van de eenduidigheid voor de Reiziger draagt de Concessiehouder er zorg voor dat zijn huisregels zoveel mogelijk overeenkomen met de huisregels van de Concessiehouder Rail en zijn afgestemd met huisregels die gelden in aangrenzende (openbare) ruimten zoals stations en winkelcentra. De Concessiehouder legt een voorstel voor (wijziging van) de huisregels voor advies voor aan het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV). 9. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat in elk Voertuig ten minste één camera zodanig is geplaatst dat deze camera alle zitplaatsen in het Voertuig waarneemt. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat de beelden gemaakt met de camera’s in het Materieel gedurende ten minste 48 uur worden bewaard. 10. De Concessiehouder maakt afspraken met het Openbaar Ministerie en de politie over het uitlezen van de opnames gemaakt met behulp van de camera’s, als bedoeld in lid 9, en het instellen van vervolging indien uit de opnames volgt dat van strafbare feiten sprake blijkt te zijn. 11. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat er rechtstreeks, en in geval van nood onopvallend, contact mogelijk is tussen Personeel in het Materieel en de Centrale Verkeerleiding. De Concessiehouder maakt afspraken met politie en/of met andere concessiehouders die in het Concessiegebied actief zijn over het verlenen van assistentie in noodsituaties. De Concessiehouder bespreekt deze afspraken met de Concessieverlener. 12. De Concessiehouder stimuleert het Personeel Incidenten te melden en registreert deze Incidenten op de wijze zoals voorgeschreven door het ministerie van Infrastructuur en Milieu (A-B-C Methodiek). De Concessiehouder rapporteert hierover ten minste één maal per kwartaal aan de Concessieverlener. De Concessieverlener is vrij deze gegevens ter beschikking te stellen aan Derden. Indien de registratiemethode als bedoeld in de eerste volzin tijdens de duur van de Concessie wordt gewijzigd worden deze wijzigingen door de Concessiehouder overgenomen. 13. De Concessiehouder verleent actief medewerking aan: a. de Klantenbarometer; b. de reizigersmonitor; c. de personeelsmonitor;
35
d. de monitor zwartrijden; e. monitoren die in opdracht ontwikkeld/uitgevoerd.
van
de
Concessieverlener
worden
14. Om de uitvoering van het Sociaal Veiligheidsplan te monitoren bespreekt de Concessieverlener ieder kwartaal de voortgang van het Sociaal Veiligheidsplan met de Concessiehouder. De Concessiehouder stuurt voorafgaand aan deze besprekingen een voortgangsverslag naar de Concessieverlener. 15. De Concessiehouder en de Concessieverlener wisselen op elkaars verzoek en op eigen initiatief informatie uit over Sociale Veiligheid. In overleg met de Concessieverlener informeert de Concessiehouder Reizigers, Personeel en publiek over de voortgang en effecten van maatregelen ter verbetering van de sociale veiligheid.
36
Hoofdstuk 10: Artikel 28:
VERVOERBEWIJZEN, TARIEVEN EN MARKETING
Vervoerbewijzen
1. De Concessiehouder vervoert door middel van het Openbaar Vervoer alle Reizigers die in het bezit zijn van (i) een geldige OV-Chipkaart die is voorzien van voldoende Saldo en/of in het Concessiegebied van toepassing zijnde Proposities, (ii) een geldige Wegwerpchipkaart of (iii) een Bijzonder Vervoerbewijs. De Concessiehouder verlangt van Reizigers geen andere Vervoerbewijzen of betalingswijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Concessieverlener. 2. De Concessieverlener kan uit zichzelf of na een daartoe strekkend verzoek van de Concessiehouder Bijzondere Vervoerbewijzen vaststellen. Deze Bijzondere Vervoerbewijzen stelt de Concessieverlener vast voor de duur van ten hoogste één Kalenderjaar. 3. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat de Concessiehouder Rail ten behoeve van de verstrekking van deze Vervoerbewijzen via de verkoopen informatiepunten in het Concessiegebied te allen tijde de beschikking heeft over alle Bijzondere Vervoerbewijzen die binnen het Concessiegebied geldig zijn. 4. De Concessiehouder biedt de Reiziger de mogelijkheid om in het Materieel een Wegwerpchipkaart te kopen. 5. De Concessiehouder dient op de met de Reiziger(s) af te sluiten Vervoersovereenkomsten ter zake de Algemene Voorwaarden Openbaar Stads- en Streekvervoer, zoals deze zijn gedeponeerd bij de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage op 19 september 2001 onder nummer 110/2001, van toepassing te verklaren.
Artikel 29:
Tarieven
1. De Concessiehouder hanteert geen andere Tarieven en Proposities dan de Tarieven en Proposities die zijn vastgesteld of goedgekeurd door de Concessieverlener. 2. Het assortiment Proposities van de Concessiehouder bevat ten minste Proposities die zijn opgenomen in het Landelijk Tarievenkader en de Beleidslijn Tarieven Openbaar Vervoer. 3. De Concessiehouder biedt op verzoek van partijen en na instemming van de Concessieverlener, voor doeleinden en/of doelgroepen Openbaar Vervoer per Auto en Bus aan tegen een speciaal Tarief. De Concessiehouder mag de financiële gevolgen van het voeren van een speciaal lager Tarief doorberekenen aan de partij die om dit speciale, lagere Tarief verzoekt, indien de Concessieverlener deze doorberekening goedkeurt.
37
4. De Concessiehouder kan voor Openbaar Vervoer gedurende de Nacht, Tarieven hanteren die afwijken van de Tarieven voor Openbaar Vervoer gedurende de Dag. De Concessiehouder heeft de mogelijkheid om bij Reizigers een vast Tarief per Rit in rekening te brengen, ongeacht de door de Reizigers afgelegde ritafstand, met dien verstande dat het vaste Tarief niet meer dan 5,00 euro per Rit mag bedragen. De Concessiehouder is eerst gerechtigd deze Tarieven te hanteren, indien de Concessiehouder daarvoor vooraf schriftelijke toestemming heeft verkregen van de Concessieverlener. 5. De Concessiehouder voert wijzigingen in de Tarieven en van toepassing zijnde Proposities niet vaker dan 1 maal per Jaar en wel op 1 januari door. 6. De Concessiehouder dient jaarlijks voor 1 september een Tariefvoorstel in bij de Concessieverlener, met daarin voorstellen voor: a. de hoogte van het Tarief; b. de afwijkingen hierop per doelgroep; en c. (wijzigingen in) de door hem toe te passen Proposities, inclusief (wijzigingen in) de doelgroepen waarvoor deze Proposities van toepassing zullen zijn. 7. Alvorens de Concessiehouder het Tariefvoorstel bij de Concessieverlener indient, legt de Concessiehouder het Tariefvoorstel voor schriftelijk advies voor aan het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV). Een afschrift van het advies en de manier waarop de Concessiehouder hiermee wenst om te gaan, wordt tegelijk met het verzoek om goedkeuring aan de Concessieverlener overgelegd. 8. De Concessieverlener beslist binnen 20 Werkdagen, gehoord hebbende het advies van het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV), of het Tariefvoorstel voldoet aan de regels en procedures opgenomen in de Beleidslijn Tarieven Openbaar Vervoer alsmede aan de bepalingen opgenomen in het Landelijke Tarievenkader. Tariefvoorstellen die in afwijking met de in de Beleidslijn Tarieven Openbaar Vervoer geschetste procedure zijn opgesteld, kunnen niet worden vastgesteld of goedgekeurd. 9. Het besluit tot verlening van de Concessie houdt niet de goedkeuring in van de in de Inschrijving voorgestelde Tarieven en Proposities. 10. Wanneer de Concessiehouder, in aanvulling op het bepaalde in lid 4 van dit Artikel en met inachtneming van het in artikel 33 van de Wp2000, artikel 60 van het Bp2000 en in lid 6 bepaalde, aan de Concessieverlener deugdelijk gemotiveerd voorstelt eigen dan wel regionaal gedifferentieerde Tarieven, Proposities en/of Vervoerbewijzen in te voeren, dan treedt de Concessiehouder tijdig in overleg met de Concessieverlener over in ieder geval: a. de verkrijgbaarheid van dergelijke Tarieven, Proposities en/of Vervoerbewijzen en vervoersvoorwaarden in het Materieel en bij de verkoop- en informatiepunten in het Concessiegebied;
38
b. de eventuele geldigheid van deze Tarieven, Proposities en/of Vervoerbewijzen in het Openbaar Vervoer per Auto en/of Bus binnen het Concessiegebied en eventueel andere vormen van Openbaar Vervoer binnen de stadsregio Rotterdam; c. de vorm/uiterlijk van deze Vervoerbewijzen; d. de gevolgen die invoering van deze Tarieven, Proposities en/of Vervoerbewijzen heeft voor de Gerealiseerde Reizigersopbrengsten. 11. De Concessiehouder legt een voorstel als bedoeld in lid 10 voor advies aan het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV) en vervolgens ter goedkeuring aan de Concessieverlener voor. De Concessieverlener zal zijn goedkeuring aan het voorstel onder andere onthouden indien het voorstel in strijd is met het Programma van Eisen en/of de Inschrijving. 12. Een tussentijdse wijziging van Tarieven, beschikbare Proposities en geldigheid van Proposities voor bepaalde doelgroepen gedurende het eerste Jaar van de Concessie zullen alleen mogen worden doorgevoerd als de Concessiehouder of de Concessieverlener aantoont dat het niet wijzigen hiervan leidt tot stijging of daling van de Vervoeropbrengsten met tien (10) procent of meer, zulks ter beoordeling van de Concessieverlener. 13. Het initiatief tot een onder lid 12 genoemde wijziging kan zowel door Concessiehouder als door Concessieverlener genomen worden. 14. De Concessiehouder overlegt met de concessiehouders en/of concessieverleners van aangrenzende concessiegebieden over aanpassingen van Tarieven, Proposities en/of Vervoerbewijzen voor zover deze aanpassingen de Uitlopers en/of de te gedogen Lijnen treffen.
Artikel 30:
OV-Chipkaart
1. De Concessiehouder beschikt vanaf de start van de Concessie over een goedwerkend OV-Chipkaartsysteem, zodat Reizigers die in het bezit zijn van een geldige OV-Chipkaart (ook van andere concessiehouders) op saldo en/of via de van toepassing zijnde Proposities kunnen reizen met het Openbaar Vervoer per Auto en Bus in het Concessiegebied. 2. De Concessiehouder stelt ten behoeve van de OV-Chipkaart per Lijn een overzicht op van de tariefafstanden, afgerond op 100 meter. De Concessiehouder legt een voorstel voor de te hanteren tariefafstanden ter goedkeuring voor aan de Concessieverlener. De Concessiehouder hanteert geen tariefafstanden die niet door de Concessieverlener zijn goedgekeurd. Dit geldt ook voor eventuele wijzigingen in de tariefafstanden. Het is de Concessiehouder niet toegestaan tariefafstanden te wijzigen in geval van afwijkingen van de Dienstregeling als bedoeld in lid 9 van Artikel 8 (Dienstregeling en Aanpassing Dienstregeling). 3. De Concessiehouder treft alle benodigde maatregelen om zijn OVChipkaartsysteem werkende te houden, onder meer in het Materieel dat
39
voor de uitvoering van de Concessie wordt ingezet en binnen de organisatie van de Concessiehouder (het zogeheten “level 3”). Het systeem moet tot en met dit “level 3” volledig functioneren overeenkomstig de eisen in Bijlage G (OV-Chipkaart). 4. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat zijn OV-Chipkaartsysteem is aangesloten op de landelijke backoffice van TLS (het zogeheten “level 4”). Het systeem moet tot en met “level 4” volledig functioneren overeenkomstig de eisen in Bijlage G (OV-Chipkaart). 5. De Concessiehouder vervoert Reizigers die als gevolg van ontbrekende of defecte OV-Chipkaartapparatuur in de Voertuigen niet kunnen in- en/of uitchecken, gratis.
Artikel 31:
Zwartrijden
1. De Concessiehouder draagt zorg voor de controle van de geldigheid van de Vervoerbewijzen van Reizigers zodanig dat per maand het aandeel Reizigers zonder geldig Vervoerbewijs in het totaal aantal Reizigers niet meer dan 2% is. 2. De Concessiehouder houdt bij de inzet van Personeel ten behoeve van de controle van Vervoerbewijzen van Reizigers rekening met (i) de mogelijkheid voor Reizigers om het Voertuig te betreden zonder hun Vervoerbewijs te ontwaarden en (ii) het percentage Reizigers dat dit ook daadwerkelijk nalaat. 3. Indien het aandeel Reizigers zonder geldig Vervoerbewijs in een maand meer is dan 2% dan kan de Concessieverlener de Concessiehouder verplichten om een Verbeterplan op te stellen en (extra) maatregelen te treffen om het zwartrijden tegen te gaan.
Artikel 32:
Marketing
1. De Concessiehouder sluit zich aan bij en neemt actief deel aan bijeenkomsten van het Marketingplatform, of diens eventuele opvolger, en werkt constructief mee aan de uitvoering van afspraken zoals die binnen het Marketingplatform worden gemaakt. 2. De Concessiehouder werkt zoveel mogelijk samen met en stemt (de uitvoering van) zijn eigen marketingactiviteiten die deel uitmaken van zijn Marketingplan als bedoeld in lid 2 sub c van Artikel 5 (Ontwikkelfunctie) en de inhoud en vormgeving van de daarbij behorende marketing- en communicatie-uitingen af op die van andere concessiehouders die in opdracht van de Concessieverlener actief zijn.
40
Hoofdstuk 11: Artikel 33:
COMMUNICATIE MET CONSUMENTEN
Klantenservice en Klachtenafhandeling
1. De Concessiehouder stelt een reizigershandvest op, waarin hij aan Reizigers duidelijk maakt welke kwaliteit van het Openbaar Vervoer behorende tot de Concessie gegarandeerd wordt, en welke rechten Reizigers hebben indien niet aan deze kwaliteit voldaan wordt. In het reizigerhandvest wordt ten minste aandacht besteed aan: a. de uitvoering van de Dienstregeling, de organisatie en regeling van Vervangend Vervoer; b. de houding en dienstverlening van het Personeel; c. de staat van onderhoud en reiniging van het Materieel; d. de huisregels; e. de klachtenregeling en de afhandelingstijd van klachten. De Concessiehouder maakt het reizigershandvest uiterlijk bij aanvang van de Concessie aan de Reizigers bekend. Het reizigershandvest wordt voor inwerkingtreding ter advisering voorgelegd aan het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV). 2. De Concessiehouder bewaart voorwerpen die Reizigers hebben laten liggen, en stelt Reizigers die iets verloren hebben in de gelegenheid hun bezit terug te krijgen. De Concessiehouder hanteert hiertoe een regeling gevonden voorwerpen. Deze regeling wordt uiterlijk bij aanvang van de Concessie door de Concessiehouder op zijn website gepubliceerd. 3. De Concessiehouder richt een klantenservice in waar Reizigers zowel telefonisch tegen maximaal het lokale tarief voor het bellen vanaf een vast telefoontoestel, per post als per e-mail terecht kunnen met vragen, opmerkingen en klachten. De klantenservice is ten minste op maandag tot en met zaterdag tussen 08.00 en 19.00 uur bereikbaar. 4. De Concessiehouder beschikt over een adequaat en goed functionerend systeem voor de afhandeling van klachten die betrekking hebben op het Openbaar Vervoer behorende tot de Concessie. Het systeem van klachtenafhandeling voldoet in elk geval aan de volgende eisen: a. Reizigers kunnen, al naar gelang hun individuele wens, klachten via internet en/of telefonisch tegen maximaal het lokale tarief voor het bellen vanaf een vast telefoontoestel en/of per post indienen. Het klachtennummer is ten minste van maandag tot en met zaterdag tussen 08.00 en 19.00 uur bereikbaar; b. de Concessiehouder handelt klachten binnen vier weken na indiening op correcte wijze af;
41
c. in een reactie aan de Reiziger vermeldt de Concessiehouder de wijze waarop de klacht in de toekomst wordt voorkomen; d. de Concessiehouder wijst de Reiziger in een reactie, als bedoeld in sub c, op het OV-loket en werkt mee aan een eventuele bemiddelingspoging van het OV-loket; e. de Concessiehouder wijst de Reiziger in een reactie, als bedoeld in sub c, op de landelijke Geschillencommissie Openbaar Vervoer. 5. De Concessiehouder registreert klachten en de afhandeling hiervan, en verstrekt deze registratie ten minste eenmaal per kwartaal aan de Concessieverlener. De klachtenregistratie omvat minimaal de volgende onderdelen: (i) de (ontwikkeling van de) aantallen klachten, onderscheiden naar soort klacht; (ii) datum en wijze van ontvangst klacht (schriftelijk, telefonisch of per e-mail); (iii) datum afhandeling klacht; (iv) aantal benodigde werkdagen voor de afhandeling; (v) de acties die zijn ondernomen om de kwaliteit van de dienstverlening en de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren op grond van de ingediende klachten. Op eerste verzoek van de Concessieverlener overlegt de Concessiehouder alle ingediende klachten volledig aan de Concessieverlener. 6. De Concessiehouder is aangesloten bij de landelijke Geschillencommissie Openbaar Vervoer te Den Haag. Geschillen over de totstandkoming en/of uitvoering van een vervoersovereenkomst tussen de Concessiehouder en Reiziger(s) worden behandeld door de landelijke Geschillencommissie Openbaar Vervoer. 7. Indien, bijvoorbeeld vanuit het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV), in samenspraak met de Concessiehouder een regionale geschillencommissie wordt opgericht, sluit de Concessiehouder zich ook bij deze commissie aan.
42
Artikel 34:
Advies en procedure
1. De Concessiehouder woont op verzoek vergaderingen van het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV), waaronder begrepen de zogeheten gebiedskamers, bij. 2. De Concessiehouder vraagt ten minste over de in de artikel 31 leden 1 en 3 van de Wp2000 alsmede artikel 33 lid 1 van het Bp2000 genoemde onderwerpen ten minste eenmaal per Kalenderjaar advies aan de Consumentenorganisaties die deel uitmaken van het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV) en neemt daarbij de regels en procedures zoals de Concessieverlener en het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV) die zijn overeengekomen in acht. 3. De Concessiehouder verstrekt ten minste 6 weken voor het uit te brengen advies schriftelijk alle relevante informatie met betrekking tot de in lid 2 bedoelde onderwerpen aan de in lid 2 bedoelde Consumentenorganisaties. 4. De Concessiehouder stelt de Consumentenorganisaties in de gelegenheid met hem overleg te voeren, voordat advies wordt uitgebracht. De Concessiehouder zendt een schriftelijk verslag van dit overleg en het uiteindelijke advies binnen twee weken na het betreffende overleg of, indien dit advies niet binnen genoemde termijn van twee weken in het bezit van de Concessiehouder is, binnen drie Werkdagen na ontvangst van het advies aan de Concessieverlener. 5. Indien de Concessiehouder de adviezen als bedoeld in lid 2 niet opvolgt, dan wel niet honoreert, maakt de Concessiehouder de overwegingen hiervoor schriftelijk kenbaar aan de betreffende Consumentenorganisaties en de Concessieverlener. 6. De Concessiehouder informeert de Consumentenorganisaties binnen 3 maanden na afloop van het Kalenderjaar over de ervaringen van de Concessiehouder in het afgelopen jaar en de maatregelen die de Concessiehouder naar aanleiding van deze ervaringen heeft getroffen. 7. De Concessiehouder draagt zorg voor de planning en organisatie van de overleggen die hij met de Consumentenorganisaties voert.
43
Hoofdstuk 12: Artikel 35:
MONITORING
Informatieverstrekking
1. De Concessiehouder informeert de Concessieverlener steeds gevraagd en ongevraagd over door hem gesignaleerde knelpunten in de uitvoering van de Concessie. 2. De Concessiehouder verstrekt aan de Concessieverlener alle informatie die de Concessiehouder bij of krachtens wet- en regelgeving en het Concessiebesluit dient te verstrekken, alsmede alle overige informatie met betrekking tot (de uitvoering van) de Concessie waarom de Concessieverlener verzoekt. De Concessiehouder verstrekt de informatie op eerste verzoek van Concessieverlener binnen een door Concessieverlener te stellen termijn. 3. De Concessiehouder verstrekt aan de Concessieverlener in ieder geval de informatie met betrekking tot de uitvoering van de Concessie zoals omschreven in Bijlage H (Informatieprofiel uitvoering Concessie). Daar waar dit in Bijlage H is aangegeven dient de informatie vergezeld te gaan van een toelichting en een goedkeurende verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 4. De Concessiehouder verstrekt de informatie, als bedoeld in lid 2 en lid 3, in ieder geval digitaal in een door de Concessieverlener aan te geven format van een softwareprogramma en indien Concessieverlener zulks verlangt tevens in papieren vorm. 5. Indien de Concessiehouder genoodzaakt is om reservematerieel in te zetten, meldt hij vóór inzet van dit Materieel aan de Concessieverlener: a. het kenteken en materieelnummer van het reservematerieel; b. welk Materieel wordt vervangen door dit reservematerieel; c. de reden van de inzet en de inspanningen die de Concessiehouder heeft verricht om de inzet van reservematerieel te voorkomen; d. de nummers van de Lijnen en Ritten waarop het reservematerieel ingezet wordt; e. op welke onderdelen het reservematerieel verschilt van het vervangen Materieel. Na afloop van de inzet van het reservematerieel informeert de Concessiehouder de Concessieverlener over eventuele afwijkingen ten opzichte van de eerder aangekondigde inzet van het reservematerieel. 6. Onverminderd het bepaalde in lid 2 en lid 3, levert de Concessiehouder gegevens met betrekking tot (de uitvoering van) de Geldende Dienstregeling aan door de Concessieverlener aan te wijzen organisaties
44
als bedoeld in lid 6 van Artikel 22 (Algemene eisen aan reisinformatie) en neemt daarbij de bepalingen in Bijlage E (Telematica) in acht. 7. In ieder geval in het vierde Dienstregelingjaar van de Concessie verricht de Concessiehouder een onderzoek naar de instap- en uitstapgegevens van Reizigers per Lijn, voor een representatieve steekproef van Haltes in het Concessiegebied. Dit onderzoek vindt plaats door middel van enquêtes onder Reizigers, zoals beschreven in Bijlage I (Onderzoeken), alsmede door middel van de gegevens uit het OV-Chipkaartsysteem van de Concessiehouder. De Concessiehouder stelt de resultaten van dit onderzoek aan de Concessieverlener, het Platform Reizigersbelangen Openbaar Vervoer (PROV) en de gemeenten in het Concessiegebied beschikbaar. 8. De Concessieverlener kan alle door de Concessiehouder verstrekte informatie, voor zover dat niet reeds uit de Wp2000 en het Bp2000 voortvloeit en met inachtneming van het bepaalde in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), openbaar maken. Conform artikel 10 lid 1, onder c, van de Wob zal Concessieverlener geen vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens openbaar maken. 9. Alle (intellectuele) eigendomsrechten en soortgelijke rechten, waaronder, maar niet beperkt tot de auteursrechten en databankrechten met betrekking tot alle informatie die de Concessiehouder in het kader van de Concessie verzamelt, rusten bij de Concessieverlener. 10. De Concessiehouder geeft op eerste verzoek van de Concessieverlener aan TLS opdracht om aan de Concessieverlener onbewerkte gegevens te leveren die zijn verkregen door het gebruik van de OV-Chipkaart door Reizigers die met het Openbaar Vervoer per Auto en Bus in het Concessiegebied hebben gereisd. De gegevens dienen digitaal aangeleverd te worden in een nader overeen te komen format en wel zodanig dat de gegevens overzichtelijk, goed leesbaar, begrijpelijk en bewerkbaar zijn. De Concessieverlener is te allen tijde gerechtigd om desgewenst door een (onafhankelijke) deskundige een controle te laten uitvoeren op de juistheid en volledigheid van de door TLS aangeleverde informatie. 11. De Concessieverlener is bevoegd de juistheid van de door de Concessiehouder geleverde gegevens te (laten) controleren. De Concessiehouder is verplicht volledige medewerking aan dergelijke controles te verlenen, door onder andere op eerste verzoek van de Concessieverlener de betreffende (bron)gegevens, waaronder begrepen alle selecties uit de transactiedatabase van de OV-Chipkaart en alle gegevens verkregen middels het voertuigvolgsysteem in het Materieel, die noodzakelijk zijn voor het opstellen van de rapportages zoals omschreven in Bijlage H (Informatieprofiel uitvoering Concessie) aan de Concessieverlener of aan een door de Concessieverlener aan te wijzen organisatie ter beschikking te stellen.
45
Hoofdstuk 13: Artikel 36:
OVERIGE ONDERWERPEN
Implementatie
1. De Concessiehouder draagt er zorg voor dat op 09 december 2012: a. hem voldoende middelen (waaronder Materieel, Personeel en faciliteiten ten behoeve van de OV-Chipkaart) ter beschikking staan om per die datum de Concessie volledig en correct ten uitvoer te kunnen leggen; b. het Personeel van de voorafgaande Concessiehouder in dienst is getreden bij de Concessiehouder conform de eisen die de Wp2000 en het Bp2000 hieraan stelt; c. de Concessiehouder over alle benodigde vergunningen en toestemmingen beschikt om het Openbaar Vervoer per Auto en Bus te verrichten; d. alle nieuw aan te leggen Haltes, zoals voorzien in de Inschrijving, daadwerkelijk zijn aangelegd, behoudens gevallen waarin de verantwoordelijke Wegbeheerder aantoonbaar onvoldoende medewerking verleende; e. alle maatregelen uit zijn Inschrijving die in het Implementatieplan zijn aangeboden, inderdaad zijn uitgevoerd; f.
alle maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om te zorgen dat Reizigers geen hinder ondervinden van het eindigen van de voorafgaande concessie en het ingaan van de Concessie, waaronder begrepen het vaststellen van de nieuwe Dienstregeling met inachtneming van de bepalingen in Artikel 8 (Dienstregeling en Aanpassing Dienstregeling). Artikel 13 (Beschikbare Wegen) en Artikel 14 (Beschikbare Haltes) en het bekend maken van de nieuwe Dienstregeling via de kanalen als genoemd in Artikel 26 (Informatie over Aanpassing Dienstregeling.
2. Tussen de Concessieverlener en Concessiehouder worden ten genoegen van de Concessieverlener gedurende de implementatieperiode afspraken gemaakt met betrekking tot: a. de dienstverlening en informatievoorziening op de Haltes met de omliggende concessiehouders; en b. het gebruik van de OV-Chipkaart en de daarmee verband houdende distributie. 3. Twee maanden voorafgaand aan de inzet van Nieuw Materieel wordt er door de Concessiehouder ten minste twee weken proef gereden met minimaal twee Nieuwe Auto’s of Bussen van het betreffende type. De Concessiehouder zet het Nieuwe Materieel niet eerder in dan nadat de Concessieverlener heeft geconstateerd dat het Nieuwe Materieel voldoet
46
aan alle eisen uit het Programma van Eisen en de Inschrijving van de Concessiehouder. 4. De Concessiehouder zal in de periode vanaf ondertekening van het Concessiebesluit tot 09 december 2012 maandelijks aan de Concessieverlener een rapport doen toekomen dat in een redelijke mate van detail vermeldt hoe het nemen van maatregelen, de tenuitvoerlegging van het Implementatieplan, een en ander als bedoeld in dit Artikel, vordert. In juist bedoelde rapportage is ten minste de voortgang van de in lid 1 sub a tot en met f genoemde onderwerpen, naast de in de vorige volzin beschreven onderwerpen, beschreven. De Concessieverlener kan de Concessiehouder aanwijzigen geven, welke de Concessiehouder binnen de door de Concessieverlener gestelde termijn opvolgt. 5. De Concessiehouder dient uiterlijk op 01 april 2012 aan de Concessieverlener een opgaaf te doen van al zijn wensen betreffende Beschikbare Wegen en Beschikbare Haltes. De Concessieverlener zal de aldus opgegeven wensen toetsen op realiseerbaarheid en de wensen die, naar het uitsluitend oordeel van de Concessieverlener, realiseerbaar zijn, doen toekomen aan de Wegbeheerder en de Wegbeheerder verzoeken aan de aldus gepresenteerde wensen tegemoet te komen. De Concessiehouder heeft op generlei wijze recht op realisatie van de door hem geuite wensen betreffende Beschikbare Wegen en Beschikbare Haltes, uitsluitend de Wegbeheerder beslist of en in hoeverre wensen van de Concessiehouder worden gerealiseerd.
Artikel 37:
Overmacht
1. Onder Overmacht wordt verstaan Overmacht in de zin van artikel 6:75 BW. 2. De volgende situaties worden in ieder geval gekwalificeerd als Overmacht: a. de onmogelijkheid om een Beschikbare Weg te berijden, mits i.
die Beschikbare Weg volgens de Geldende Dienstregeling voor het Openbaar Vervoer gebruikt zou moeten worden,
ii.
de onmogelijkheid om een Beschikbare Weg te berijden leidt tot een verlies van meer dan 50 Dienstregelinguren per Dienstregelingjaar,
iii.
de Concessiehouder aantoont dat met de Wegbeheerder geen overeenstemming kon worden bereikt over alternatieve routes en
iv.
op het moment dat zich ingevolge de Concessie een mogelijkheid tot aanpassing van de Dienstregeling voordeed, de onmogelijkheid om een Beschikbare Weg te berijden niet door de Concessiehouder kon worden voorzien op basis van informatie
47
van de Wegbeheerder en/of algemeen bekende informatie over de infrastructuur in het Concessiegebied; b. de onmogelijkheid om een Beschikbare Halte aan te doen, mits i.
die Beschikbare Halte volgens de Geldende Dienstregeling voor het Openbaar Vervoer gebruikt zou moeten worden,
ii.
de onmogelijkheid om een Beschikbare Halte aan te doen leidt tot een verlies van meer dan 50 Dienstregelinguren per Dienstregelingjaar,
iii.
de Concessiehouder aantoont dat met de Wegbeheerder geen overeenstemming kon worden bereikt over alternatieve Haltes en
iv.
op het moment dat zich ingevolge de Concessie een mogelijkheid tot aanpassing van de Dienstregeling voordeed, de onmogelijkheid om een Beschikbare Halte aan te doen niet door de Concessiehouder kon worden voorzien op basis van informatie van de Wegbeheerder en/of algemeen bekende informatie over de infrastructuur in het Concessiegebied;
c. landelijke, door de vakbonden georganiseerde stakingen; en/of d. bijeenkomsten in het Concessiegebied of de directe nabijheid daarvan die meer dan 5.000 bezoekers per Dagdeel trekken, mits de Concessiehouder aantoont dat hij in redelijkheid heeft getracht om met de organisatie van de bijeenkomst overeenstemming te bereiken over de inzet van extra Materieel en/of Personeel tegen betaling; e. een Weeralarm. 3. Onder Overmacht wordt in ieder geval niet verstaan: a. gebrek aan Personeel en (goed functionerend)Materieel; b. staking door het Personeel, tenzij deze staking landelijk en door de vakbonden georganiseerd is; c. ziekte van Personeel; d. tekortkoming in de nakoming ingeschakelde Derden;
van
door
de
Concessiehouder
e. liquiditeits- c.q solvabiliteitsproblemen. 4. De Concessiehouder doet zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen tien Werkdagen nadat de betreffende Overmachtsituatie zich voordeed een gedetailleerd verslag aan de Concessieverlener toekomen welk verslag tenminste omvat een beschrijving van: a. de Overmachtsituatie;
48
b. de gevolgen die de Overmachtsituatie heeft, of heeft gehad, voor de mogelijkheid voor de Concessiehouder om de Concessie ten uitvoer te leggen; c. de maatregelen die de Concessiehouder heeft genomen teneinde de consequenties van de Overmachtsituatie voor de tenuitvoerlegging van de Concessie zoveel als mogelijk te beperken; d. de gevolgen - voor zover bekend - die de Overmachtsituatie heeft veroorzaakt en een beschrijving van de duur van de Overmachtsituatie althans een inschatting van de periode welke de Concessiehouder verwacht dat de Overmachtsituatie zich blijft voordoen; e. alle andere feiten en omstandigheden die redelijkerwijs van belang geacht kunnen worden in verband met de Overmachtsituatie. 5. In geval de Concessieverlener daarom verzoekt, verschaft de Concessiehouder op reguliere basis nadere informatie omtrent de Overmachtsituatie, waaronder nadere informatie over de onderwerpen bedoeld in lid 4. 6. Indien en voor zover de Concessieverlener schriftelijk vaststelt a. dat zich inderdaad een Overmachtsituatie heeft voorgedaan; b. de Concessiehouder alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om de gevolgen van de Overmacht te beperken (welke maatregelen een aanpassing van de Dienstregeling overeenkomstig Artikel 5, lid 7, kunnen behelzen); c. de Concessiehouder de Overmachtsituatie niet veroorzaakte; d. de Overmachtsituatie een directe en negatieve invloed heeft uitgeoefend, of uitoefent, op het vermogen van de Concessiehouder om de Concessie (waaronder het verschaffen van Openbaar Vervoer) ten uitvoer te leggen; en e. de Concessiehouder heeft voldaan aan zijn rapportageverplichting als bedoeld lid 4 en lid 5; geldt dat de Concessiehouder tijdelijk ontheven is van de verplichting waaraan ten gevolge van Overmacht niet meer kan worden voldaan. Deze ontheffing kan terugwerkende kracht hebben tot het moment waarop de Overmachtsituatie zich voordeed. 7. De mogelijkheid tot aanpassing van de Dienstregeling als bedoeld in lid 2 onder sub a en b wordt geacht zich ook te hebben voorgedaan voorafgaand aan de invoering van de eerste Dienstregeling 09 december 2012 en bedoelde informatie van de Wegbeheerder omvat mede de informatie omtrent de infrastructuur, die vóór 09 december 2012 bekend wordt.
49