uk
dr
ef
Pr o
1
23045_FM.indd 1
25/04/15 5:42 pm
Libya
Carthago
Drepanum Aetna
Acesta
Arpi
Troiani Poeni Argivi Latini Etrusci
k Pergama
Mycene Argos
Ida
Ortygia
Ida Antandros
Troia
Aenea
Phrygia
Lycia
Praeneste
Tibur
Paphus
Albanus Alba Longa Lavinium Ardea Antium
Laurentum
Castra Dardanidum
Pallanteum
Caere
MIDDELLANDSE ZEE
Ithaca
Phtia
ru
fd
Strophades
Petelia
Thracia
Buthrotum
oe
Pr
Cumae Neapolis
Ausonia
Laurentum
Clusium
Tyrreense Zee
Mantua
Cures
Tijdbalk -753
-509
-31
REPUBLIEK
KEIZERTIJD
CAESAR -44
Pr
-100
oe
fd
ru
k
KONINKRIJK
476
SALLUSTIUS -86
-35/-34
OVIDIUS -43
17
VERGILIUS -70
-19
PLINIUS 62
113
2
23045_FM.indd 2
25/04/15 5:42 pm
Ars Legendi
Scrinium
Dulces Musae A
Pr
oe
fd
ru
k
Guido Blomme Henri Dreesen Peter Faes David Stienaers Liselot Van der Haegen Jan Van de Moortel
Plantyn 23045_FM.indd 3
25/04/15 5:42 pm
k ru fd oe Pr Ontwerp omslag: XXXX Ontwerp binnenwerk: XXXX Opmaak binnenwerk: XXXX Tekeningen: XXXX Illustratieverantwoording: XXXX Plantyn Motstraat 32, 2800 Mechelen T 015 36 36 36 F 015 36 36 37
[email protected] www.plantyn.com Dit boek werd gedrukt op papier van verantwoorde herkomst.
23045_FM.indd 4
NUR 138
© Plantyn nv, Mechelen, België Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever. Uitgeverij Plantyn heeft alle redelijke inspanningen geleverd om de houders van intellectuele rechten op het materiaal dat in dit leermiddel wordt gebruikt, te identificeren, te contacteren en te honoreren. Mocht u ondanks de zorg die daaraan is besteed, van oordeel zijn toch rechten op dit materiaal te kunnen laten gelden, dan kunt u contact opnemen met uitgeverij Plantyn. ISBN 978-90-301-4434-2
23045/0
D2015/0032/0356
25/04/15 5:42 pm
Voorwoord In de reeks Ars Legendi worden nieuwe handboeken Latijn voor de derde graad uitgewerkt. Ze dragen de overkoepelende titel Scrinium: in die boekentrommel of boekenkast willen we de auteurs en de thema’s onderbrengen die in de derde graad bestudeerd worden. De eerste twee boeken handelen over poëzie en kregen als ondertitel Dulces Musae, geïnspireerd door enkele verzen uit Vergilius’ Georgica (II, 475-477): ‘Mijn eerste wens is dat de lieftallige muzen, die ik in vurige aanbidding vereer, mij zouden verwelkomen’ (Me vero primum dulces ante omnia Musae, quarum sacra fero ingenti percussus amore, accipiant). Vier Romeinse dichters komen aan bod: Vergilius (Georgica en Aeneis) in deel A, Catullus, Horatius en Martialis in deel B.
ru
k
Dulces Musae A is de opvolger van Insignem pietate virum en voldoet aan de eisen van het nieuwe leerplan (XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX). We hebben het tekstaanbod van Insignem uitgebreid, onder meer met het Orpheusverhaal uit de Georgica, een epische tekst die een erg lyrische Vergilius laat zien en een bijzonder rijk Nachleben heeft, en met fragmenten uit zang VII van de Aeneis, die de leerlingen ook cursorisch kunnen lezen en die hen de mogelijkheid bieden om na te denken over oorlog, verantwoordelijkheidszin ... In de vraagstelling bij de teksten en in de randartikels wordt gefocust op enkele typische kenmerken van Vergilius’ epos; de opmaak van het boek maakt het makkelijk om die focus op verschillende plaatsen te herkennen. Er worden royaal aanzetten gegeven voor muzische opdrachten en onderzoeksopdrachten. Gemotiveerde leerlingen worden regelmatig uitgenodigd om online meer gedetailleerde informatie en verdiepend materiaal te gaan zoeken.
oe
fd
De vormgeving van Dulces Musae A sluit aan bij die van de vernieuwde Peristylium. Elk tekstfragment wordt aangeboden met vocabulariumondersteuning in de kantlijn en de nodige hulp om zelfstandige lectuur mogelijk te maken. We gaan daarbij uit van een permanente kennis van ca. 500 basiswoorden en van de nodige basiskennis om samengestelde woorden te kunnen begrijpen. Het basisvocabularium in de ruime zin (ca. 1300 woorden) memoriseren de leerlingen in voorbereiding op de lectuur van elk tekstfragment. De woordenlijst bij Dulces Musae bevat dan ook een lijst met de 500 basiswoorden in de enge zin en woordenlijstjes bij elk tekstfragment.
Pr
De leeshulp verwijst voor grammaticale items regelmatig naar de nieuwe leesgrammatica Scalae (Sc.), waar de leerlingen eventueel vervaagde leerstof weer kunnen opfrissen. Voor fenomenen die met de eigen taal en stijl van poëzie samenhangen, wordt verwezen naar het naslaggedeelte Taal en Stijl (TS) achteraan in het boek. Om dat gedeelte voor de lezende leerling zo praktisch mogelijk te maken, hebben we ervoor geopteerd om al die aspecten van taal en stijl op te nemen, ook de items die al in Scalae zijn behandeld. De vocabulariumondersteuning in de kantlijn hoeven de leerlingen niet te memoriseren: op toetsen over gelezen teksten wordt die mee aangeboden, in tegenstelling tot de leeshulp, die op de toets niet meer nodig mag zijn. De ictussen en elisies zijn in de teksten van de Georgica en in die van zangen I en II van de Aeneis overal aangegeven; vanaf zang IV staan de ictussen er alleen nog als het metrisch accent en het woordaccent niet samenvallen. Vanaf zang VI worden ook de elisies niet meer aangeduid. Die werkwijze moet de leerlingen aansporen om zich de dactylische hexameter gaandeweg steeds beter eigen te maken. Na de lectuur van een tekstgedeelte volgt dikwijls een reeks opdrachten. Zoals hierboven al gezegd, proberen we daarbij regelmatig op een bepaald aspect van Vergilius’ epos te focussen. Maar omdat Georgica en Aeneis poëtische teksten zijn, is het vaak moeilijk om de vragen over vorm (stijl) en inhoud van elkaar te scheiden; de betekenis komt immers juist tevoorschijn in de verwoording. Je zult merken dat de indeling van de vragenreeksen dan ook verschilt naargelang de aard van de tekstfragmenten.
Tijdbalk 5
23045_FM.indd 5
25/04/15 5:42 pm
Om het boek hanteerbaar te houden, hebben we ervoor gekozen om niet bij elke passage de vragen op te nemen. We hebben ons beperkt tot vragen bij het Georgica-verhaal en bij een veertiental passages uit de Aeneis die we hebben uitgekozen om ze samen als een soort mini-Aeneis te lezen. De vragen bij de andere teksten zitten in de lerarenkit. De inleidende teksten op het Georgica- en het Aeneis-gedeelte zijn niet bedoeld om in hun geheel doorgenomen te worden vóór de lectuur. Je stelt bepaalde aspecten bij voorkeur uit tot later, wanneer de lectuur van een passage daartoe uitnodigt; de lerarenkit biedt een paar suggesties. De leerling die leerstof voor het proefwerk herhaalt, vindt alle essentiële informatie wel handig bij elkaar.
k
Verspreid doorheen het boek staan artikels die de nawerking van Vergilius’ teksten of de actualisering van bepaalde toestanden behandelen. We staan ook stil bij een aantal extra aspecten van Vergilius’ epos, zoals de homerische vergelijking en de filosofische achtergrond. De aspecten imitatio en aemulatio worden op diverse plekken in de tekst via inzetjes aangetoond. Niet alle materiaal zal in de lessen aan bod kunnen komen. De leraar zal zelf een selectie kunnen maken en sommige onderwerpen misschien als een persoonlijke taak of groepsopdracht laten uitwerken. Een goed gestoffeerde lerarenKIT met bordboek biedt je alle nodige en gewenste steun, zoals extra vragen bij de teksten, oplossingen van de vragen uit het boek, extra beeldmateriaal ...
ru
We hopen dat Dulces Musae A helpt zorgen voor boeiende lessen, waarin leraren en leerlingen samen op verkenning gaan in de rijk geschakeerde wereld van Vergilius’ oeuvre, een oeuvre dat de grenzen in ruimte en tijd van de Romeinse wereld overstijgt en ook voor de eenentwintigste eeuw een monument van humanitas is.
Pr
oe
fd
De auteurs
6
23045_FM.indd 6
25/04/15 5:42 pm
Pr
oe
fd
ru
k
Hoe werkt het leesboek Scrinium Dulces Musae A?
Tijdbalk 7
23045_FM.indd 7
25/04/15 5:42 pm
k ru fd oe Pr 8
23045_FM.indd 8
25/04/15 5:42 pm
Inhoud Tijdbalk Het leven van Publius Vergilius Maro Vergilius’ werken
p. 02 p. 11 p. 14
Georgica De dood van Eurydice maakt Orpheus ontroostbaar Orpheus betovert de onderwereld De terugkeer en het fatale moment Het tragische einde van Orpheus
p. 20 p. 23 p. 24 p. 27
Aeneis
k
Introductie Het eigene van Vergilius' kunstepos Imitatio en aemulatio
Aeneis II
fd
Pr
oe
De aanhef Juno werkt tegen Oorlog in Troje Storm op zee Neptunus stilt de storm De voorspelling van Jupiter Oorlog in Latium Aeneas ontmoet Dido in Carthago Wie is Dido? Het feest in het paleis van Dido De poeta doctus en de sterren
ru
Aeneis I
Aeneas vertelt Het houten paard Laocoön waarschuwt de Trojanen De eerste geheim agent De dood van Laocoön Feest in Troje rond het paard Een nacht vol onheil begint Heeft de Trojaanse oorlog echt plaatsgehad? De schat van Priamus
p. 48 p. 49 p. 52
p. 56 p. 62 p. 65 p. 67 p. 75 p. 78 p. 83 p. 86 p. 87 p. 90 p. 94
p. 96 p. 97 p. 100 p. 102 p. 107 p. 113 p. 114 p. 116 p. 120
Aeneis IV Dido stort haar hart uit bij Anna Anna’s antwoord Liefde doet lijden
p. 124 p. 127 p. 129 Tijdbalk 9
23045_FM.indd 9
25/04/15 5:42 pm
De jachtpartij Dido’s smeekbede Aeneas verdedigt zich Wanhopige woede Als een eik in de storm Over vergelijkingen Afscheid van het leven
p. 133 p. 134 p. 138 p. 141 p. 146 p. 147 p. 148
Aeneis VII-XII
Pr
oe
Het wordt oorlog Een onschuldig slachtoffer De felle reactie De zaak escaleert Het volk roept om oorlog Latinus weigert mee te doen Het schild van Aeneas Pallas bidt tot Hercules Turnus triomfeert De dood van Turnus Aeneas en Hercules Het slot van de Aeneis Gevleugelde woorden Taal en stijl in poëzie
ru
fd
Inleiding De onderwereld Aan de ingang van de onderwereld Charon de veerman Aan de overkant van de Styx Een pijnlijk weerzien De plaats van verschrikking Ontmoeting met Anchises Filosofische achtergronden bij de Aeneis Plato Wat ben je: stoïcijn of epicurist? De roeping van de Romeinen
k
Aeneis VI p. 160 p. 160 p. 163 p. 165 p. 167 p. 169 p. 172 p. 175 p. 178 p. 181 p. 182 p. 182
p. 190 p. 191 p. 192 p. 195 p. 196 p. 197 p. 201 p. 202 p. 203 p. 206 p. 210 p. 210 p. 213 p. 216
Poëtische stijlmiddelen
10 Inhoud
23045_FM.indd 10
25/04/15 5:42 pm
Het leven van Publius Vergilius Maro De belangrijkste bron voor onze kennis van het leven van Vergilius is de Vita Vergiliana van Aelius Donatus, een grammaticus uit de vierde eeuw. De Latijnse citaten in de tekst zijn van hem. Online vind je enkele Latijnse tekstfragmenten uit zijn werk.
Modicis parentibus
k
Standbeeld van Vergilius in Mantua
oe
fd
ru
Publius Vergilius Maro werd geboren op 15 oktober van het jaar 70 v.Chr. in Andes, het huidige Pietole, een dorpje in de buurt van Mantua in Noord-Italië (iduum Octobrium die in pago qui Andes dicitur et abest a Mantuā non procul). Zijn ouders waren eenvoudige mensen die het niet bijzonder breed hadden (modicis paréntibus), wat zeker niet betekent dat ze arm waren. Door stukken bosland te kopen met het oog op de ontginning ervan en door bijen te houden kon hij flink wat geld bijverdienen. Die familiale achtergrond en het leven tussen de akkers en de landbouwers hebben Publius Vergilius grondig beïnvloed. Niet alleen heeft hij dat leven op het platteland van jongs af met volle teugen ingeademd, hij heeft ook kennis opgedaan over het landbouwbedrijf zelf en over de bijenteelt. Het zou hem later van pas komen in zijn Bucolica en Georgica.
Andes vandaag
Pr
Van Cremona naar Roma
Toen Vergilius twaalf jaar oud was, lieten zijn ouders hem studeren bij de grammaticus in Cremona. In 55 v. Chr. kreeg hij op zijn vijftiende verjaardag de toga virilis.
Mantua aan de Mincio
Donatus merkt op dat de grote dichter Lucretius stierf precies op de dag dat Vergilius de toga virilis kreeg. Het samenvallen van die twee data is niet zonder betekenis. Vergilius was, misschien toen al, erg aangetrokken tot de filosofie; hij keek op naar de grote dichter-filosoof en citeert hem ook vaak. Toen hij aan de Aeneis werkte, vatte hij bovendien het plan op om, na het beëindigen van dat grootse werk, zijn verdere leven te wijden aan de filosofie.
Het leven van Publius Vergilius Maro 11
23045_FM.indd 11
25/04/15 5:42 pm
Nadat hij eerst nog enkele jaren bij de grammaticus van Milaan gestudeerd had, trok hij naar Rome om er bij de rhetor zijn studie verder te zetten. Dat moet omstreeks 52 v.Chr. geweest zijn. Hoelang Vergilius voor zijn opleiding in Rome verbleef, door wie hij daar werd opgevangen, wanneer hij naar Andes terugkeerde enz. weten we niet. We weten wel dat hij al vrij vroeg zijn vader, zijn moeder en zijn broers Silo en Flaccus verloor. Zijn moeder was na de dood van haar echtgenoot hertrouwd met een Valerius, bij wie ze nog een kind kreeg, Valerius Proculus. Vergilius is zijn hele leven erg aan zijn halfbroer gehecht gebleven.
In de grote stad
Pr
oe
fd
ru
k
Het moet niet gemakkelijk geweest zijn voor de onervaren jongeling van de boerse buiten in de grote Urbs. Urbanus zag hij er in ieder geval niet uit. Hij was groot van gestalte, had een donkere huidskleur en een boers uiterlijk (corpore et staturā fuit grandi, aquilo colore, facie rusticanā). Bovendien was zijn gezondheid niet al te best; hij had vaak last van zijn maag, zijn keel en van hoofdpijn (valetudine variā; nam plerumque a stomacho et a faucibus ac dolore capitis laborabat). Welsprekendheid volgde hij bij Marcus Epidius, bij wie ook de latere keizer Augustus les gevolgd heeft. Slechts één keer heeft hij gepleit, zonder succes. De welsprekendheid was duidelijk zijn ding niet; hij had daarvoor niet het juiste karakter en bovendien was zijn zwakke gestel een hinderpaal. Een carrière in de advocatuur of in de politiek zat Mozaïek met Vergilius, in Rheinisches Landesmuseum er dus voor Vergilius niet in. De jongeling legde in Trier zich verder toe op de geneeskunde en vooral ook op de wiskunde, maar zijn grote liefde was de filosofie. Daarvoor trok hij naar Napels, waar hij les kreeg van de wijsgeer Siro, een aanhanger van het epicurisme. Tijdens zijn opleiding in Rome en in Napels hield Vergilius zich behalve met zijn studie ook bezig met het schrijven van poëzie. Zo heeft hij waarschijnlijk veel contacten kunnen leggen en raakte hij stilaan bekend en gewaardeerd in de Romeinse upper class. Bovendien kwam de jonge Vergilius op zijn 25ste verjaardag in het volle bezit van zijn vaderlijk erfdeel en werd hij eigenaar van ongeveer 90 ha landbouwgrond. Rond die tijd keerde hij ook terug naar zijn geboortestreek, waar hij dacht zich in een rustige omgeving met zijn dichtkunst te kunnen bezighouden. Maar dan werd op 15 maart 44 v.Chr. Caesar vermoord. De tegenstanders van Caesar vluchtten naar het oosten onder de leiding van Brutus en Cassius. In Rome ontstond een geschil tussen Marcus Antonius, die Caesar wilde opvolgen, en Octavius, die zich C. Iulius Octavianus noemde en eveneens Caesar wilde opvolgen. In 43 echter verzoenden de twee zich en sloten een triumviraat met Lepidus. Met Brutus en Cassius werd afgerekend in 42 v. Chr. in de slag bij Philippi. Maar de veteranen van de winnende veldheren moesten een stuk grond krijgen en omdat de ager publicus niet voldoende was, moest er onteigend worden. In Gallia Cisalpina werd het gebied van Cremona en Mantua geconfisqueerd. Aanvankelijk leek
12 Inhoud
23045_FM.indd 12
25/04/15 5:42 pm
het erop dat Vergilius dankzij Asinius Pollio, die in 43 gouverneur van Gallia Cisalpina was, zijn eigendom nog kon redden, maar uiteindelijk moest hij toch het onderspit delven en raakte hij zijn grond definitief kwijt.
Maecenas
fd
ru
k
Intussen was Vergilius, die toen ongeveer dertig jaar oud was, naar Rome teruggekeerd, waar hij onderdak gekregen had van Siro, zijn vroegere leraar in de filosofie. Op aanraden van Asinius Pollio was hij in 42 begonnen aan de Bucolica, een verzameling van tien eclogae (herdersliederen). Hij werd rond die tijd ook opgemerkt door de steenrijke Maecenas, de rechterhand van Octavianus, en opgenomen in zijn kring. Via hem kreeg Vergilius compensatie voor het verlies van zijn domein in Gallia Cisalpina. Met een huis in Rome op de mons Esquilinus vlak bij de tuinen van Maecenas, een landgoed, de villa Vergiliana, in de buurt van Napels en nog goederen op Sicilië waren zijn materiële zorgen van de baan. De Bucolica werd gepubliceerd in 39: het maakte Vergilius op slag beroemd. In Rome kon hij niet meer op straat komen zonder te worden herkend en aangeklampt: hij vluchtte dan meestal in het dichtstbijzijnde huis. Het vaakst was hij vanaf nu terug te vinden in Napels. Daar werkte hij, waarschijnlijk in opdracht van Maecenas, tussen 37 en 29 aan zijn tweede werk, de Georgica. Dat werk in vier delen over de landbouw paste goed in de politiek van Augustus, die de liefde voor de landbouw wilde doen heropleven.
Pr
oe
In 31 v.Chr. was Augustus, toen nog Octavianus, met zijn overwinning op Antonius in de slag bij Actium alleenheerser geworden en begon hij met de uitbouw van een nieuwe staatsvorm, het principaat. In opdracht van Augustus begon Vergilius nu aan een groots nationaal kunstepos, de Aeneis. Het moest de Romeinen weer trots maken op hun vaderland. Hij begon eraan in 29 – hij was toen veertig jaar − en hij bleef ermee bezig tot aan zijn dood. Lang voor dit magnum opus voltooid was, was het al zo beroemd dat Sextus Propertius volgende vaak geciteerde voorspelling deed: Cédite, Rómaní scriptóres, cédite Grái: néscio quíd maiús náscitur Íliadé.
Toen zang II, zang IV en zang VI klaar waren, heeft Vergilius ze persoonlijk voorgelezen voor keizer Augustus. Octavia, een zus van de keizer en moeder van de jonggestorven Marcellus, was bij de voordracht aanwezig. Bij de woorden uit zang VI Tu Marcellus eris was ze zo aangedaan dat ze het bewustzijn verloor en met moeite weer kon worden bijgebracht.
Angelica Kauffmann, Vergilius leest voor uit de Aeneis voor Augustus en Octavia, 1788
Het leven van Publius Vergilius Maro 13
23045_FM.indd 13
25/04/15 5:42 pm
Calabri rapuere In 19 v.Chr. besliste Vergilius om zich voor drie jaar terug te trekken in Griekenland en KleinAzië om er de laatste hand te leggen aan zijn werk en alle onvolkomenheden weg te werken. In Athene ontmoette hij Augustus, die vanuit het oosten op de terugweg was naar Rome. De keizer overtuigde Vergilius ervan om met hem mee te reizen. Tijdens een oponthoud in Megara werd Vergilius ziek. Bij zijn aankomst in Brundisium was de ziekte nog erger geworden en enkele dagen later, op 21 september, overleed de dichter: hij was 51 jaar oud. Hij werd begraven in Napels. Zijn grafschrift had hij zelf nog geschreven: Mántua mé genuít, Calabrí rapuére, tenét nunc Párthenopé; ceciní páscua, rúra, ducés.
oe
fd
ru
k
Pr
Medaille, uitgegeven bij de tweeduizendste verjaardag van het overlijden van P. Vergilius Maro, met op de voorzijde een afbeelding van de dichter en op de achterzijde het deel van zijn grafschrift dat verwijst naar zijn drie werken met een illustratie van elk werk
Vergilius’ werken Bucolica
In 42 v.Chr. begon Vergilius op aanraden van Asinius Pollio aan zijn Bucolica of Herderszangen. Hij imiteert er de Griekse dichter Theocritus (ca. 310-260 v.Chr.), van wie ons een dertigtal idyllen zijn overgeleverd. Idyllen zijn relatief korte dichtwerkjes waarin het herdersleven centraal staat en die meestal ook in dialoogvorm zijn geschreven. De Bucolica van Vergilius bestaat uit tien gedichten, eclogae. De langste ecloge telt 111 verzen, de kortste 63. Het zijn dus allemaal, net zoals de Idyllen van Theocritus, korte dichtwerkjes. Ze gaan ook allemaal over het herdersleven en vijf ervan zijn ook in dialoogvorm geschreven. Maar in tegenstelling tot Theocritus heeft Vergilius de tien eclogae als één geheel opgevat en verwijst hij duidelijk naar de realiteit van het ogenblik. De periode waarin de Bucolica tot
14 Inhoud
23045_FM.indd 14
25/04/15 5:42 pm
Georgica
oe
fd
ru
k
stand kwam, is de periode net na het treffen tussen Octavianus-Antonius en de Caesarmoordenaars. Voor Vergilius was dat een moeilijke tijd, omdat hij zijn landgoed in Andes dreigde te verliezen aan de oudgedienden van de slag bij Philippi. Door tussenkomst van Asinius Pollio, die op dat moment legatus in Gallia Cisalpina was, ontsnapte hij evenwel aan een onteigening. De eerste ecloge verwijst daarnaar en ook de negende gaat over de onteigeningen. Vooral bekend is de vierde ecloge, die de geboorte voorspelt van een kind dat een nieuwe gouden tijd van vrede en welvaart zal inluiden. Over wie Vergilius met dat kind Herders met geiten en koeien. Uit de Vergilius Romanus, 5de eeuw. bedoelt, is al veel inkt gevloeid. Keizer Constantijn (vierde eeuw) zag er in navolging van Lactantius (250-320) een profetie van de geboorte van Christus in. Zo werd Vergilius een soort heidense profeet. Waarschijnlijk verwoordt de dichter gewoon zijn eigen hoop en die van veel tijdgenoten op een betere tijd, waarin de oorlog met al zijn gruwel eindelijk plaats zou maken voor rust en duurzame vrede.
Pr
Meteen na het verschijnen van de Bucolica werd Vergilius door Maecenas in bescherming genomen. In zijn opdracht werkte hij van 37 tot 29 aan de Georgica. Het werd een leerdicht in vier boeken over diverse aspecten van het landleven. Elk boek telt ongeveer 550 verzen. Vergilius haalde voor een deel zijn inspiratie uit wat hij zelf als kind gezien had op het bedrijf van zijn vader, maar raadpleegde uiteraard ook zowel Griekse als Latijnse gespecialiseerde vakliteratuur. Dat betekent nochtans niet dat de Georgica een echt boerenhandboek is geworden. De dichter heeft er een bezielde hymne op de natuur en op het leven van gemaakt. Voor dat aspect was zijn inspirator vooral Hesiodus (achtste eeuw v.Chr.), met zijn Werken en Dagen.
Schapen bij hun herders, Tafereel uit boek III van de Georgica. Uit de Vergilius Romanus, 5de eeuw.
Vergilius’ werken 15
23045_FM.indd 15
25/04/15 5:42 pm
Aeneis
ru
k
Meteen na de Georgica is Vergilius op uitnodiging van keizer Augustus begonnen aan een groots epos over Aeneas. Hij heeft er de laatste jaren van zijn leven aan gewijd. Het is een epos geworden over het verre begin van Rome, vol toespelingen op de latere Romeinse geschiedenis en op de eigen tijd, vooral ook op Augustus en diens Pax Romana. De onovertroffen Griekse voorbeelden voor de Aeneis zijn de Ilias en de Odyssee van Homerus (achtste eeuw v.Chr.). In de eerste zes zangen, waar het gaat over de zwerftochten van Aeneas van Troje naar Latium, heeft Vergilius duidelijk de Odyssee voor ogen; in de laatste zes zangen, waar Aeneas oorlog moet voeren om zich te kunnen vestigen in Latium, stond de Ilias model. In de ogen van velen is de Aeneis een epos geworden dat nooit nog werd geëvenaard.
G.B. Tiepolo, Aeneas stelt zijn zoon Ascanius voor aan koningin Dido. Fresco in Vicenza, 1757.
fd
Vragen bij de tekst
Pr
oe
1 Ga na welke plaatsnamen genoemd worden in Het leven van Vergilius. Welke ontmoetingen op die plaatsen hebben bijgedragen tot het succes van de dichter? 2 Welke politieke gebeurtenissen worden ter sprake gebracht? Welke invloed hebben die gebeurtenissen gehad op het leven en het werk van Vergilius? 3 a Wie waren Vergilius’ opdrachtgevers voor zijn drie grote werken? b Welke Griekse auteurs hebben Vergilius vooral geïnspireerd bij de compositie van die werken? c Op welke manier heeft Vergilius telkens toch eigen accenten gelegd?
16 Inhoud
23045_FM.indd 16
25/04/15 5:42 pm
k ru fd oe Pr Georgica Een mooi verluchte pagina met de beginverzen van Georgica IV uit een handschrift in Oxford
23045_ch1.indd 17
25/04/15 4:46 PM
Georgica
Pr
oe
fd
ru
k
The best poem by the best poet, zo noemde de Engelse toneelschrijver, vertaler en literatuurcriticus John Dryden (1631-1700) de Georgica van Vergilius in het voorwoord van zijn vertaling (1697). Daarmee bevestigde hij de woorden van Michel de Montaigne (1533-1592), een Franse politicus, filosoof en schrijver, die al een eeuw eerder de Georgica als le plus accompli ouvrage de la poésie had bestempeld (Les Essays, II, 10). En ook nu nog delen velen die mening. De Georgica is dan ook een zeer opmerkelijk dichtwerk. Vergilius besteedde meer dan zeven jaar (37-29 v.Chr.) aan het schrijven van de 2188 verzen: zo groot was zijn zin voor literaire perfectie! Daarvoor had hij al faam verworven met zijn Bucolica (geschreven tussen 42 en 39 v.Chr.) en was hij opgenomen in de literaire kring van C. Cilnius Maecenas (van wie het woord ‘mecenas’ is afgeleid: ‘een beschermer en sponsor van kunst’). Die was een naaste vriend en raadgever van Octavianus en vervulde zowat de rol van een minister van Binnenlandse Zaken en Cultuur. Toen de Georgica gepubliceerd werd, had Octavianus nog niet zo lang geleden zijn laatste tegenstander, Antonius, uitgeschakeld in de slag bij Actium Giovanni Battista Tiepolo, Maecenas stelt de vrije kunsten voor aan keizer Augustus (1743) (31 v.Chr.) en een stabiel regime gevestigd. Op het eerste gezicht heeft de Georgica de vorm van een didactisch gedicht (of leerdicht), d.i. een gedicht van meestal ruime omvang en geschreven om de lezer over een bepaald onderwerp te onderrichten, informatie en advies te geven. Vergilius was niet de eerste in dat genre. De Griekse dichter Hesiodus (achtste-zevende eeuw v.Chr.) had in zijn dichtwerk Werken en Dagen (̕Έργα καì Hμέραı) ̒ het landwerk al verheerlijkt als de bron van alle goeds, en ook de Romeinse dichter Lucretius (ca. 99-55 v.Chr.) had met zijn imposante filosofische werk De rerum naturā een hoge literaire en intellectuele prestatie geleverd. Ook waren er met de De agri culturā van Cato (ca. 160 v.Chr.) en de De re rusticā van Varro (ca. 37 v.Chr.) al twee Latijnse leerdichten over de landbouw bekend. De titel Georgica is verwant met het Griekse werkwoord geōrgein (γεωργεĩν), wat zoveel betekent als ‘werken op het land’. En inderdaad, in elk van de vier boeken waaruit het werk bestaat, behandelt Vergilius een aspect van het landbouwleven en -werk. Belangrijk is de vraag voor wie Vergilius dit werk precies bedoelde. Hij mag dan wel verschillende aspecten van dag- en seizoenswerk behandelen, toch blijft zijn beschrijving onvolledig: over tuinbouw en pluimvee valt weinig of niets terug te vinden. Trouwens, niemand kende beter zijn stiel dan de gewone boer zelf, en die kon meestal niet lezen of schrijven. Een praktische handleiding voor (toekomstige) landbouwers kan de Georgica dus niet echt geweest zijn. Bovendien bevat het werk ook uitweidingen die niet meteen met het echte landwerk te maken hebben, zoals zijn beroemde loflied op het landleven in boek II of de aangrijpende mythe van Orpheus en Eurydice in boek IV. Wat Vergilius ons wél wil leren is de fundamentele noodzaak van het werk op het land en de onlosmakelijke band tussen mens en natuur. Het boerenbedrijf wordt bij hem het symbool voor het menselijk bestaan en de fundamentele waarden ervan. De Georgica blijkt dan
18 ~ Georgica
23045_ch1.indd 18
25/04/15 4:47 PM
oe
Vraag bij de tekst
fd
ru
k
ook eerder een poëtische hymne op het landelijke leven en de daar nog heersende morele waarden. Daarmee steunt Vergilius ook het morele herstelprogramma van Octavianus. Die wil immers met allerlei maatregelen de moraliteit van de Romeinse burger en samenleving verbeteren. Niet zozeer de gewone boeren als wel de intellectuele elite in Rome en de provincies vormen dus het doelpubliek van de Georgica. Vergilius wil bij die hooggeplaatste lieden de aandacht vestigen op een ten onrechte verwaarloosde stand en arbeid, en op het teloorgaan van een aantal fundamentele waarden die daarmee samenhangen. De landbouw had immers flink geleden tijdens de burgeroorlogen. Maar er speelden ook andere factoren mee: de grote landeigenaars waren vaak meer bekommerd om hun politieke carrière in Rome dan om het persoonlijke beheer van hun landgoederen; de veteranen die na afloop van hun militaire diensttijd grond toegewezen kregen, waren geen boeren in hart en nieren; en kleine boeren zochten massaal hun toevlucht in de grootstad Rome, na onteigening of wegens de te grote concurrentie met goedkoper ingevoerd graan uit Afrika of Sicilië. Vanwege zijn eigen landelijke afkomst en grote poëtische talent was Vergilius voor Maecenas dan ook de geknipte man om die problematiek onder de ogen te brengen van de intellectuele elite. Daarnaast draagt de Georgica ook een politieke betekenis: de dichter bidt tot de goden dat zij, na de gruwelen van bijna een eeuw burgeroorlogen, Octavianus zouden toelaten de orde te herstellen en Rome van nieuwe rampspoed te vrijwaren. Tot besluit: de Georgica is een poëtische uiting van zijn liefde voor de natuur, een verheerlijking van het landelijke leven, maar tegelijkertijd ook een handig propagandamiddel in dienst van Octavianus’ politieke en morele herstelprogramma. Zo is Vergilius er op meesterlijke wijze in geslaagd het nuttige (utile) te koppelen aan het aangename (dulce).
Met welke bedoeling begon Vergilius aan de Georgica? En voor welke doelgroep schreef hij het werk dus?
Pr
De mythe van Orpheus en Eurydice Boek IV van de Georgica handelt over de bijenteelt. Daarin vertelt Vergilius het wonderlijke verhaal van Aristaeus’ bijen. Aristaeus is een zoon van Apollo en de nimf Cyrene en geniet een uitstekende reputatie als imker. Maar op een dag verliest hij al zijn bijen ten gevolge van een ziekte. Op advies van zijn moeder wendt hij zich tot de oude zeegod en ziener Proteus. Die geeft hem een verklaring voor de plotse sterfte van zijn bijen: de nimfen zijn misnoegd over het feit dat Aristaeus (direct of indirect) verantwoordelijk is voor de vroegtijdige dood van hun vriendin Eurydice. Die was nog maar net getrouwd met Orpheus toen zij belaagd werd door Aristaeus en in haar vlucht een dodelijke slangenbeet opliep. Orpheus is een mythische zanger uit Thracië en een zoon van de nimf Calliope. Hij heeft van Apollo een lier gekregen waarop hij zó betoverend kan spelen dat wilde dieren, bomen, ja zelfs rotsen erdoor ontroerd worden. In onderstaand fragment lezen we het relaas van Proteus aan Aristaeus.
Georgica 19
23045_ch1.indd 19
25/04/15 4:47 PM
k ru fd
oe
Jan Breughel de Oude, Orpheus in de onderwereld, 1594
De dood van Eurydice maakt Orpheus ontroostbaar Georg., IV, 457-470
Pr
Ílla quidém, dum té fugerét per flúmina praéceps, ímmanem_ánte pedés hydrúm moritúra puélla
hydrus: (water)slang
sérvantém ripás altá non vídit in hérba. 460
Át chorus aéqualís Dryadúm clamóre suprémos
Drўas: (boom)nimf
ímplerúnt montés; flerúnt Rhodopéïae árces áltaque Pángaeá_et Rhesí Mavórtia téllus átque Getaé atque_Hébrus et Áctias Orithýia. Ípse, cavá soláns aegrúm testúdine_amórem, 465
té, dulcís coniúnx, te sólo_in lítore sécum, té veniénte dié, te décedénte canébat. Taénariás etiám faucés, alta_óstia Dítis, ét calígantém nigrá formídine lúcum íngressús, Manésque_adiít regémque treméndum,
470
Áctias: Attisch, Atheens solāri + acc.: ‘troost zoeken voor’
nésciaque_húmanís precibús mansuéscere córda.
Taenărius: van kaap Taenarum fauces (mv.): enge kloof, nauwe ingang óstium: toegang caligāre: donker zijn Mānes: schimmen mansuéscere: zich laten vermurwen, zacht worden
20 ~ Georgica
23045_ch1.indd 20
25/04/15 4:47 PM
v. 457 v. 457 v. 458 v. 459 v. 460 v. 460 v. 460 v. 461 v. 461 v. 462 v. 462 v. 462 v. 462
Illa: wie dus? Wie wordt bedoeld met te? Haal je antwoord uit de inleiding bij de tekst. moritura puella: bijstelling bij illa (v. 457) servantem: de waterslang bewaakt zijn territorium. Het voegwoord at wijst hier niet op een tegenstelling (‘maar’), maar is een regieaanduiding. Het geeft dan aan dat het om een nieuw beeld gaat en mag doen onvertaald mag blijven. aequalis: hypallage (TS 14) supremos: omgekeerde dominantie Welke wijs en tijd zijn implerunt en flerunt? Rhodopeïus: ‘van de Rhodope’, een bergketen in Thracië Pangaea (onz. mv.): naam van een gebergte in Macedonië Pangaea et Rhesi: omgekeerde elisie Mavortius = Martius (archaïsme) Rhesus was een mythische koning van Thracië, die aan de zijde van de Trojanen meevocht in de Ilias. De Thraciërs stonden bekend als een ruw en oorlogszuchtig volk.
Getae: de Geten, een Thracische volksstam Hebrus: naam van een rivier die door Thracië stroomt (nu: Maritsa) Het adjectief Actias heeft een Griekse uitgang en staat in de nom. vr. enk. Orithyia: lees als O-ri-thu-ja. De vijfde voet is hier heel uitzonderlijk een spondee.
v. 464 v. 464
Wie wordt bedoeld met ipse?
v. 465 v. 466 v. 467
te: wie is aan het woord en tot wie zijn die woorden gericht? decedente: welk woord is verzwegen?
v.467 v. 468 v. 468 v. 469-470 v. 470 v. 470 v. 470
Ditis: Dis of Pluto was de god van de onderwereld (zie p. xxx nr. 16). formido: TS 24 d. nigra formidine: de ablatief geeft een nadere typering (BVB) van lucum. Manesque … regemque … nesciaque: polysyndeton; Manes: p. xxx nr. 1 nescia-que: -que heeft hier een verduidelijkende waarde (TS 5 b). mansuescere: lees -sue- als ‘swe’; synizese (TS 39) corda: ‘harten’ > ‘wezens’ (TS 24 b)
ru
k
v. 463 v. 463 v. 463 v. 463
fd
Orithyia was de dochter van de Atheense koning Erechtheus. Ze was door Boreas (een zoon van de Thracische riviergod Strymon, zie v. 508) ontvoerd naar Thracië.
Pr
oe
De oorspronkelijke betekenis van testudo was ‘schildpad’. Volgens de mythologie vond Hermes de lier uit; hij gebruikte het schild van de schildpad als klankkast.
Taenarias: ‘van Taenarum’. Taenarum is een kaap in Laconië (de landstreek van Sparta), waar zich een van de vele toegangen tot de onderwereld bevond. (zie p. xxx nr. 5)
Jacopo del Sellaio, Orpheus en Eurydice, ca. 1480
Georgica 21
23045_ch1.indd 21
25/04/15 4:47 PM
Getae Tomi Hi
ste
r
PONTUS EUXINUS Hae
mus
Hebrus
THRACIA ope bru
on
Pa
a
Philippi
Samothrace (eiland)
Propontis
Mare Aegaeum
ASIA
Pr
oe
Thessalonica
ng
ea
fd
rym
ru
He
Cicones St
k
Byzantium
s
Rhod
Vragen bij ‘De dood van Eurydice maakt Orpheus ontroostbaar’ 1 2 3 4
Wie is aan het woord in v. 457? Wie wordt bedoeld met te? Geef uit de beginverzen twee redenen waarom Eurydice de slang niet opmerkte. Scandeer v. 459 en verduidelijk hoe het ritme de inhoud van het vers ondersteunt. Klankgebruik en woordschikking zetten de inhoud van v. 461 (implerunt … arces) extra in de verf: toon aan. 5 Toon aan hoe versritme en verstechniek de spanning verhogen in v. 468-469.
22 ~ Georgica
23045_ch1.indd 22
25/04/15 4:47 PM
Orpheus betovert de onderwereld Georg., IV, 471-484
475
Át cantú commótae_Erebí de sédibus ímis
īmus: diepste
úmbrae_ibánt tenués simulácraque lúce caréntum,
simulācrum: schijngestalte
quám multa_ín foliís aviúm se mília cóndunt,
fŏlium: blad
vésper ubi_aút hibérnus agít de móntibus ímber:
vesper: avond hibérnus: winters
mátres átque virí, defúnctaque córpora vítā
defúngi + abl.: (iets) voleindigen
mágnanimum_héroúm, pueri_ínnuptaéque puéllae,
magnănimus: grootmoedig, dapper hēros: held innúptus: ongehuwd
ímpositíque rogís iuvenés ante_óra paréntum.
k
Quós circúm limús niger ét defórmis harúndo
480
álligat ét noviéns Styx ínterfúsa coércet.
v. 481 v. 481 v. 481
alligāre: gevangen houden nŏviens: negenmaal interfūsus: die ertussen stroomt quin: ja zelfs, sterker nog íntimus: diepste
oe
Op welke tegenstelling wijst at? simulacra-que: -que heeft hier een verduidelijkende waarde (TS 5 b). carentum = carentium (TS 2) quam multa = tam multa quam quam multa … imber: homerische vergelijking (TS 42) vesper ubi = ubi vesper (TS 11) vesper ubi aut hibernus (eas) agit de montibus imber magn-animus: ‘grootmoedig’ magnanimum = magnanimorum (TS 2) iuvenes: ‘jonge (volwassen) mensen’ Benoem de woordsoort van Quos. tarda unda: de ablatief geeft een nadere typering (BVB) van palus. Voor de plaatsen die hier genoemd worden: zie p. xxx nr. 8 en 10. interfusa: ‘die erdoorheen stroomt’; het participium perfectum moet hier actief en reflexief vertaald worden (TS 4). stupuere: welke wijs en tijd? domus: ‘de vertrekken’, ‘de verblijfplaatsen’ Leti: ‘de Dood’ > ‘het dodenrijk’ (TS 24 a)
Pr
v. 471 v. 472 v. 472 v. 473 v. 473-474 v. 474 v. 474 v. 476 v. 476 v. 477 v. 478 v. 479 v. 480
fd
Quín ipsaé stupuére domús atque_íntima Léti
ru
Cócytí, tardáque palús inamábilis únda
līmus: slijk, modder defórmis: lelijk, misvormd harúndo: riet inamābilis: afstotelijk
Georgica 23
23045_ch1.indd 23
25/04/15 4:47 PM
impléctere: vlechten in anguis: slang inhiāre: de mond opensperren, gapend openhouden
Tártara, caéruleósque_impléxae crínibus ángues Eúmenidés, tenuítque_inhiáns tria Cérberus óra, átque_Ixíonií ventó rota cónstitit órbis.
v. 482 v. 482 v. 484
Tartara (onz. mv.) = Tartarus (m. enk.); zie p. xxx nr. 14. implexae: het passieve participium perfectum heeft hier een actieve betekenis: ‘die … gevlochten hebben in (hun) …’. Zie p. xxx nr. 20. Ixionii … orbis: ‘waarop Ixion ronddraaide’.
ru
k
Ixion was de mythologische koning van de Lapithen, een bergvolk in Thessalië (in het noordoosten van Griekenland). Toen hij, aan tafel bij de goden, Juno al te zeer het hof maakte, liet Jupiter hem in de onderwereld vastklinken aan een rad dat, voortgeblazen door de wind, eeuwig ronddraaide (p. xxx nr. 15).
Vragen bij ‘Orpheus betovert de onderwereld’
oe
fd
1 Wat wil Vergilius onderstrepen met het vergelijkende beeld in v. 473-474? 2 Bespreek de woordplaatsing v. 482b-483a en leg uit hoe ze de beschrijving van de Furiën stilistisch ondersteunt. 3 Verduidelijk het dubbele effect van Orpheus’ zang.
De terugkeer en het fatale moment 485
Pr
Georg., IV, 485-506
Iámque pedém referéns casús eváserat ómnes, rédditaque Eúrydicé superás veniébat ad aúras,
sŭperus: hoger gelegen
póne sequéns (namque_hánc dederát Prosérpina légem)
pōne (bijw.): achterop, achter hem incautus: argeloos deméntia: waanzin, uitzinnigheid
cúm subita_íncautúm deméntia cépit amántem, ígnoscénda quidém, scirént si_ignóscere Mánes: 490
réstitit, Eúrydicénque suám iam lúce sub ípsa ímmemor – heú! – victúsque_animí respéxit. Ibi_ómnis éffusús labor átque_immítis rúpta tyránni foédera térque fragór stagnís audítus Avérnis. Ílla: “Quis ét me,_inquít, miseram_ét te pérdidit, Órpheu,
495
quís tantús furor? Én, iterúm crudélia rétro
frăgor: dof gekraak, krakend geluid stagnum: meer, stilstaand water Avérnus: van het Avernusmeer
24 ~ Georgica
23045_ch1.indd 24
25/04/15 4:47 PM
v. 485 v. 485 v. 486 v. 487 v. 488 v. 489 v. 490
k
pedem referens: de auteur maakt een sprong in het verhaal; Eurydice is dus al teruggegeven. Wie is het onderwerp van evaserat? casus = pericula superas auras: hiermee wordt ‘de bovenwereld’ bedoeld. hanc legem: een van de twee voorwaarden die Pluto en Proserpina (zie p. xxx nr. 17) aan Orpheus en Eurydice hadden opgelegd; de andere was dat hij niet mocht omkijken. cum: cum inversum (Sc. Z 4 b) scire: ‘in staat zijn te’, ‘kunnen’ Leid het onderwerp van restitit af uit het vervolg van de zin.
FPO
Pr
oe
fd
ARLEDMAL_HS_V_016
ru
v. 485
Edmund Dulac (1882-1953), Orpheus en Eurydice
v. 490 v. 491 v. 491 v. 491 v. 491 v. 493 v. 493 v. 493 v. 492-493 v. 494
Eurydicen: acc. vr. enk. met Griekse uitgang (TS 1) im-memor: waaraan denkt Orpheus niet meer? Zie hoger bij v. 487. animi: BWB; de genitief duidt soms de plaats aan: ‘in zijn hart’. respexit: hier volgt een D-cesuur (TS 37 b). Ibi = Tum Wat wordt precies bedoeld met foedera? Zie hoger bij v. 487. (in) stagnis: TS 6 Avernis: zie p. xxx nr. 6. effusus – rupta – auditus: driemaal ellips van het hulpwerkwoord (vorm van esse) illa: opnieuw volstaat het voornaamwoord als overgang naar een nieuw tafereel in het verhaal. Vergelijk met v. 457 en v. 464. v. 494-495 quis: heeft hier de waarde van het bijvoeglijke qui. v. 494 Orpheu: vocatief
Georgica 25
23045_ch1.indd 25
25/04/15 4:47 PM
fáta vocánt, condítque natántia lúmina sómnus. Iámque valé. Feror íngentí circúmdata nócte ínvalidásque tibí tendéns, heu nón tua, pálmas …” 500
Díxit et éx oculís subitó, ceu fúmus in aúras
ceu: zoals fūmus: rook
cómmixtús tenués, fugít divérsa: neque_íllum,
commiscēre: vermengen; vervliegen divérsus: in de andere richting, weg prensāre: proberen vast te grijpen nequīquam: tevergeefs pórtitor: veerman
prénsantém nequíquam_umbrás et múlta voléntem dícere praétereá vidít. Nec pórtitor Órci ámplius óbiectám passús transíre palúdem Quíd facerét? Quo sé raptá bis cóniuge férret? Quó fletú Manés, qua númina vóce movéret?
k
505
v. 501 v. 502 v. 502 v. 503 v. 503 v. 504 v. 504 v. 504 v. 505 v. 505
fd
oe
v. 496 v. 497 v. 497 v. 498 v. 498 v. 498 v. 499 v. 500
fata: TS 21 fata (me) vocant condit: ‘omhult’, ‘valt over’ natantia geeft hier het beeld van de ogen weer die hun levendige schittering verliezen op het ogenblik van het sterven: ‘glazig wordend’, ‘brekend’. somnus: metafoor feror = referor (TS 19) Leid uit het metrum af wat de dominant is van circumdata. tibi = ad te (TS 8) Leid uit het metrum af waar tua bij hoort. palmas = manus (TS 24 b) (Haec verba) dixit commixtus: participium perfectum met actief-reflexieve betekenis en presenswaarde (= se commiscens; TS 4). umbras = umbram (TS 21) praeterea = postea Orci: zie p. xxx nr. 4. Kies voor amplius de gepaste vertaling: ruimer – nogmaals – verder – bovendien. amplius obiectam passus (est) (eum) transire paludem faceret en ferret: wat drukken wijs en tijd uit? (Sc. Z 5.2.4) Quo: voornaamwoord of bijwoord? Zoek een vlotte vertaling voor se ferre. Quo: voornaamwoord of bijwoord? qua: wat is de dominant?
Pr
v. 496 v. 496 v. 496 v. 496
ru
Ílla quidém Stygiá nabát iam frígida cýmba.
flētus: geween Stўgius: van de Styx nāre: varen cymba: bootje, schuit
26 ~ Georgica
23045_ch1.indd 26
25/04/15 4:47 PM
Vragen bij ‘De terugkeer en het fatale moment’ 1 Scandeer v. 486 en leg uit hoe het versritme bijdraagt tot de inhoud van dit vers. 2 Bespreek de woordplaatsing en klank van v. 488 en leg uit hoe ze bijdragen tot de inhoud. 3 Overloop v. 490-491 stapsgewijs en verduidelijk hoe de spanning tot een climax wordt opgebouwd d.m.v. woordplaatsing en cesuren (aan de hand van vier voorbeelden). 4 Leg uit hoe de inhoud van v. 493 extra onderstreept wordt door het klankgebruik.
Het tragische einde van Orpheus Georg., IV, 507-527 rúpe sub áëriá desérti_ad Strýmonis úndam
aërius: (hemel)hoog
flévisse_ét gelidís haec évolvísse sub ántris,
evólvere: uiteenzetten, vertellen mulcēre: bedaren, tot rust brengen tĭgris: tijger quercus, -us: eik popŭleus: van een populier maerēre: treuren philomēla: nachtegaal
k
perhibēre: zeggen, vertellen
múlcentém tigrés et agéntem cármine quércus, quális pópuleá maeréns philoméla sub úmbra
arātor: ploeger, boer
Pr
oe
fd
ámissós queritúr fetús, quos dúrus arátor
ru
510
Séptem_illúm totós perhibént ex órdine ménses
Jean Delville, Orpheus, 1893
v. 507 v. 507 v. 507 v. 508
perhibent: de derde persoon meervoud heeft de waarde van een onpersoonlijk ‘men’. septem totos menses: accusatief als BWB (rol: tijdsduur) Zoek een vlotte vertaling voor ex ordine.
v. 509 v. 510 v. 510 v. 512
Wat wordt precies bedoeld met haec? Bij welk woord sluiten mulcentem en agentem aan? agentem = moventem amissos fetus: omgekeerde dominantie
Strymon is een Thracische rivier(god), die de grens vormde tussen Thracië en Macedonië; nu de Strymonas. Zie ook de noot bij v. 463.
Georgica 27
23045_ch1.indd 27
25/04/15 4:47 PM
óbserváns nido_ímplumés detráxit; at ílla
observāre: op de loer liggen nīdus: nest implūmis: zonder dons
flét noctém ramóque sedéns miserábile cármen 515
miserābilis: meelijwekkend, klaag-
íntegrat ét maestís laté loca quéstibus ímplet.
integrāre: herhalen
Núlla Venús, non úlli_animúm flexére hymenaéi.
hymenaéus: huwelijk
Sólus Hypérboreás glaciés Tanaímque niválem
glăcies: ijs(vlakte) nivālis: besneeuwd
árvaque Ríphaeís numquám viduáta pruínis
Riphaéus: van het Riphaeusgebergte viduāre + abl.: ontdoen van pruīna: rijm, rijp lustrāre: doorkruisen írritus: vruchteloos, nutteloos Dis, Dītis: Pluto Cĭcones: volksstam aan de rivier Hebrus in Thracië órgia: rituelen, plechtigheden Bacchus: god van de wijn
lústrabát, raptam_Eúrydicén atque_írrita Dítis 520
dóna queréns. Spretaé Ciconúm quo múnere mátres
v. 517
fd
oe
v. 514 v. 514 v. 515 v. 515 v. 516 v. 516 v. 517
at: overgang naar een nieuw beeld (nl. van de boer naar de nachtegaal); at mag onvertaald blijven (zie ook v. 460). noctem: accusatief als BWB (rol: tijdsduur) (in) ramo: TS 6 late: ‘(tot) in de wijde omtrek’, ‘wijd en zijd’ loca: in het meervoud wordt locus meestal onzijdig. Venus: TS 24 e flexere: welke wijs en tijd? Hyperboreus: adjectief, afgeleid van de Hyperborei, een mythische volksstam in het Hoge Noorden; vandaar: ‘in het Hoge Noorden’ Tanaïm: accusatief enkelvoud van Tanaïs.
Pr
v. 513
ru
díscerptúm latós iuveném sparsére per ágros.
k
ínter sácra deúm noctúrnique_órgia Bácchi
Die rivier in Scythië werd in de oudheid beschouwd als de oostgrens van Europa (nu: de Don, in het zuiden van Europees Rusland).
v. 518
v. 519 v. 520 v. 520 v. 520 v. 521 v. 521 v. 521 v. 522
Het Riphaeusgebergte was volgens de Ouden een mythische bergrug in het Hoge Noorden van Europa of Azië, maar de precieze locatie was onbekend. Ook een gebergte op de maan werd ernaar genoemd.
Eurydicen: TS 1 dona = donum (TS 21): ‘gunst’ spretae Ciconum quo munere matres = et eo munere spretae, Ciconum matres (TS 11) munus: slaat hier op het ‘eerbetoon’ dat Orpheus uitsluitend aan zijn overleden echtgenote bewijst. deum = deorum (TS 2) nocturni-que: TS 5 b nocturni orgia Bacchi: hypallage (TS 14) sparsere: welke wijs en tijd?
28 ~ Georgica
23045_ch1.indd 28
25/04/15 4:47 PM
525
Túm quoque, mármoreá caput á cervíce revúlsum
discérpere: verscheuren
gúrgite cúm medió portáns Oeágrius Hébrus
marmŏreus: zo wit als marmer, blank revéllere: losrukken
vólveret, Eúrydicén vox ípsa_et frígida língua - á, miseram_Eúrydicén! - animá fugiénte vocábat.
gurges: snelstromend water, kolkende stroom Hĕbrus: naam van een rivier in Thracië
Eúrydicén totó referébant flúmine rípae.
a: ach!, aah!
Pr
oe
fd
ru
k
v. 520-522 De Ciconum matres waren dus klaarblijkelijk bacchanten die het pad van Orpheus kruisten toen hij nog altijd in diepe rouw verkeerde om zijn geliefde Eurydice. v. 523 Tum quoque: ‘Maar ook dan nog’, ‘Maar nog steeds’ v. 523-525 marmoreā … cum … volveret = cum … volveret (TS 11) (in) gurgite medio: TS 6. v. 524 v. 524 Oeagrius: ‘van Oeagrus’, vandaar: ‘Thracisch’. Oeagrus was een koning van Thracië en de vader van Orpheus (al wordt ook Apollo soms als vader van Orpheus aangeduid). Hebrus: zie v. 463 en het kaartje. v. 524 v. 525-527 Eurydicen: TS 1 miseram Eurydicen: de accusatief wijst hier op een uitroep. v. 526 toto flumine: ‘langs …’, ‘over …’ v. 527 Kies voor referre een passende vertaling: terugbrengen – melden – weergalmen. v. 527
De god Bacchus (= Dionysus) stond symbool voor het ongeremd handelen, de roes en de extase, de dierlijke driften in de mens. In die zin staat hij lijnrecht tegenover de god Apollo, die het gecontroleerd handelen belichaamt. Bacchanten waren vrouwen die het Bacchusfeest vierden en daarvoor ’s nachts de bergen introkken en zich in vervoering brachten met wijn, wilde dansen en seksuele uitspattingen. Op het toppunt van hun extase verscheurden ze nog levende wilde dieren en aten ze het rauwe vlees ervan. Vanwege die manische rituelen (orgia) werden ze ook Maenades genoemd.
Emile Lévy, La mort d’Orphée (1866)
Georgica 29
23045_ch1.indd 29
25/04/15 4:47 PM
De Duitse classicus en filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) was de eerste die de tegenstelling tussen het dionysische en het apollinische uitvoerig beschreef. In zijn eerste publicatie, Die Geburt der Tragödie (1872), stelde hij o.m. dat in de Griekse tragedies van Aeschylus en Sophocles beide strekkingen voor het eerst tot een evenwicht en verzoening kwamen.
Fr. Nietzsche
Vragen bij ‘Het tragische einde van Orpheus’
oe
Vragen bij het geheel
fd
ru
k
1 Vergilius heeft in zijn uitwerking van Orpheus’ verdriet (v. 507-510) de gegevens dramatisch geschikt per versregel en verhoogt zo de spanning/leesverwachting. Ga aan de hand van vraagwoorden na wat de lezer systematisch in elke versregel te weten komt. 2 frigida lingua (v. 525): waarom zegt Vergilius dat Orpheus’ tong al frigida is geworden? Verklaar vanuit de tekst. 3 Vergilius benadrukt zowel grammaticaal als stilistisch dat Orpheus’ hoofd, zelfs na zijn dood, de naam van zijn echtgenote op de lippen bleef hebben. Verduidelijk.
Pr
Verwerk een aantal rationele en emotionele argumenten in een lied of brief om het persuasieve of persoonlijke karakter ervan te vergroten. Verwerk in je tekst ook een aantal elementen uit de visie van de Romeinen op de onderwereld. 1 In Vergilius’ (lyrische) versie van het verhaal wordt het onderhoud dat Orpheus met de goden van de onderwereld had niet weergegeven. Kruip daarom zelf in de huid van Orpheus, richt je tot Pluto en Proserpina, en houd een aangrijpend pleidooi om je geliefde vrij te krijgen. Je kunt het misschien ook zingend voorbrengen en je daarbij instrumentaal (laten) begeleiden? 2 Kruip in de huid van Eurydice en schrijf vanuit de onderwereld een brief naar Orpheus. Daarin blik je terug op het fatale moment van zijn omkijken en druk je je (on)begrip uit over dat ene moment van zwakte, dat jou noodlottig werd.
30 ~ Georgica
23045_ch1.indd 30
25/04/15 4:47 PM
Hoe het verhaal verderging … (Georg., IV, 528-558)
k
Na zijn onthullingen verdwijnt Proteus in zee. Cyrene heeft zijn boodschap echter begrepen en stelt haar zoon Aristaeus gerust: als hij een zoenoffer brengt aan de ontstemde nimfen, zullen ze wellicht hun woede laten varen en zijn wensen vervullen: hij moet bij hun heiligdom vier altaren bouwen en daarop vier stieren en evenveel vaarzen slachten; negen dagen later moet hij eerst Letheïsch papaversap schenken als dodenoffer aan Orpheus, vervolgens een zwartkleurig schaap slachten en dan naar de bossen terugkeren; en om Eurydice gunstig te stemmen moet hij ook nog een kalf offeren. Aristaeus voert trouw alles uit wat zijn moeder hem adviseert. En zie, prompt gebeurt er iets wonderlijks: in de rottende ingewanden van de runderen brommen bijen, die in grote zwermen uitvliegen. Aristaeus heeft zijn bijen terug!
ru
De betekenis van het verhaal over Aristaeus en Orpheus voor het augusteïsche Rome
oe
fd
Het wonderlijke slot over de bougonia (‘de wording van bijen uit kadavers van runderen’) gaat niet zozeer over het herstel van bijenlevens die verloren gingen, maar over een geboorte van nieuwe bijen als resultaat van het ritueel slachten van dieren. Aristaeus staat hier symbool voor Augustus: diens missie was niet de oude republiek te herstellen na het tragische verlies van talloze mensenlevens (waarvoor hij mee verantwoordelijk was), maar om een nieuw Rome tot stand te brengen en richting te geven.
Pr
Vergilius presenteert zichzelf hierbij als een tweede Orpheus, de dichter die een diepere kennis van het leven heeft en zich bewust is van de tragische en onuitroeibare tekortkomingen in de menselijke natuur. Zowel Aristaeus als Orpheus wordt in boek IV neergezet als een held die door zijn falen de dood van Eurydice veroorzaakt en daar besef van krijgt. Vergilius noemt dat potentieel destructieve onvermogen van de menselijke natuur furor, een term die een belangrijk thema zal worden in het epos dat hij zal schrijven.
Epiek met een lyrisch gehalte Binnen het geheel van de Georgica vormt het verhaal over de mythische imker Aristaeus een opvallend episch intermezzo. Het verhaal vertoont sterke gelijkenissen met het genre van het epyllion (letterlijk: ‘klein epos’), een kort verhalend gedicht (in dactylische hexameters) dat slechts zelden meer dan 500 verzen telt. Het literaire genre ontstond in de hellenistische tijd, toen langere gedichten als ouderwets werden beschouwd. Zo’n epyllion behandelde meestal (een gebeurtenis uit) het leven van een mythische held of heldin en betrof vaak zijn of haar liefde. Ook vertoont de structuur van een epyllion een digressio, een uitweiding op het hoofdthema Georgica 31
23045_ch1.indd 31
25/04/15 4:47 PM
in de vorm van bijvoorbeeld een dialoog, een monoloog, of – zoals hier – een binnenverhaal. Kaderverhaal en binnenverhaal bevatten daarbij opvallende parallellen en contrasten. Het spreekt voor zich dat een dichter zich in een epyllion alleszins volledig kan ontplooien als poeta doctus en alle poëtische vormelementen optimaal zal proberen aan te wenden. Maar er is meer. Binnen dit grote epische kader vertoont het aangrijpende binnenverhaal over Orpheus en Eurydice ook een erg lyrische inslag. Zo richt Proteus weliswaar het woord tot Aristaeus, maar eigenlijk voelt de lezer zich (bij monde van Proteus) rechtstreeks aangesproken door de stem van Vergilius zelf. De dichter leeft intens mee met het dramatische gebeuren, zoals blijkt uit uitroepen als heu of zijn rechtstreekse aanspreking tot Eurydice. Lyrisch is ook zijn suggestieve vertelstijl: verschillende fases in het gebeuren worden door de dichter slechts kort getekend, alleen maar gesuggereerd of zelfs gewoon weggelaten (want als bekend verondersteld). Dat geldt bijvoorbeeld voor de dood van Eurydice (waar de fatale slangenbeet niet vermeld wordt) of de voorwaarden die aan Orpheus en Eurydice worden opgelegd.
k
Vragen
fd
ru
1 Kaderverhaal (Aristaeus en zijn bijen) en binnenverhaal (Orpheus en Eurydice) zijn sterk met elkaar verbonden. Illustreer aan de hand van twee parallellen en twee contrasten. 2 Bewijs de lyrische inslag van het verhaal aan de hand van vijf voorbeelden uit de tekst.
oe
Een stukje tekstgeschiedenis
Pr
De tweede helft van Georgica IV wordt ingenomen door een verhaal over een mythische imker. Daarin zit het tragische verhaal verwerkt over Orpheus en Eurydice. Volgens Servius, een belangrijk Vergiliuscommentator uit de vierde eeuw n.Chr., sloot de eerste editie van de Georgica echter af met een ander fragment, nl. een lovend eerbetoon aan Cornelius Gallus, die zelf een politicus, dichter én vriend van Vergilius was. Maar, zoals het spreekwoord zegt, tijden kunnen veranderen: Gallus viel in ongenade bij Augustus en werd beschuldigd van hoogverraad. Gallus besloot de gevolgen van de aanklacht niet af te wachten en pleegde in 26 v.Chr. zelfmoord. In het besef dat de laudes Galli als slotpassage voor Augustus op zijn minst onaangenaam waren, schrapte Vergilius ze en verving ze door het Aristaeusverhaal. Als Servius’ bewering correct is, heeft Vergilius werkelijk van de nood een deugd gemaakt: de tweede helft van boek IV past immers uitstekend bij de hele opzet van de Georgica en behoort tot het mooiste dat Vergilius ooit geschreven heeft.
32 ~ Georgica
23045_ch1.indd 32
25/04/15 4:47 PM
De Orpheusfiguur Over de veelzijdige Orpheusfiguur bestaat een erg rijke traditie. Orpheus was een zoon van de Thracische koning Oeagreus of van de god Apollo. Zijn moeder was de muze Calliope. Hij werd geboren vlak bij de Olympus en leefde in het gezelschap van zijn moeder en haar acht lieftallige zussen op de Parnassus. Daar schonk Apollo hem een gouden lier en leerde hem die te bespelen.
ru Orpheus op een mozaïek foto G. Dall’Orto
Pr
oe
fd
In de literatuur zorgen de Griekse lyrische dichters, de tragedieschrijvers, en zelfs de filosoof Plato voor een heel rijk en gevarieerd bronnenmateriaal. Ook de beeldende kunsten bieden een welkome aanvulling: naast enkele reliëfs brengen vooral de vele voorstellingen op vazen de figuur van Orpheus weer tot leven. Ook de Romeinen waren geboeid door de uitstraling van Orpheus. In de literatuur brengen de dichters Vergilius en Ovidius elk hun eigen versie; en overal in het hele Romeinse Rijk wordt op mozaïeken in villa’s, fonteinen en badhuizen de zanger Orpheus voorgesteld, die met zijn lier de hem omringende dieren betovert en zo symbool staat voor een lieflijke en aangename wereld.
k
Bij Homerus en Hesiodus komt Orpheus nog niet voor, maar vanaf de zesde eeuw v.Chr. wordt hij meermaals vermeld en geprezen om zijn talenten als mythische zanger en musicus. Daarnaast verschijnt hij ook als profeet en als priester van een mysteriecultus.
In de Griekse oudheid werd Orpheus vereerd als de grootste van alle dichters en musici. Hermes (Lat.: Mercurius) mocht weliswaar de lier hebben uitgevonden, het was Orpheus die ze tot perfectie bracht. Hij verschijnt in de literatuur als een fascinerende mythische held die met zijn zang en muziek niet enkel vogels, vissen en wilde dieren, maar ook bomen en rotsen in vervoering kon brengen. Sterker nog, zelfs Pluto raakte in de ban van zijn muziek en zang. Samen met mythische helden als Hercules en Theseus is Orpheus een van de weinigen die de onderwereld levend konden betreden en ook weer verlaten. Of Orpheus daadwerkelijk heeft bestaan, is niet zeker. Maar, mythisch of historisch, de vele verhalen over hem bleven een enorme bron van inspiratie vormen, doorheen alle tijden.
Georgica 33
23045_ch1.indd 33
25/04/15 4:47 PM
Die verhalen concentreren zich rond vier thema’s: zijn deelname aan de tocht van de Argonauten (in hun zoektocht naar het Gulden Vlies), zijn afdaling in de onderwereld (om zijn echtgenote Eurydice terug te halen), zijn gewelddadige dood (door Thracische vrouwen) en zijn voorspellende hoofd (op het eiland Lesbos).
k
Orpheus nam deel aan de tocht van de Argonauten onder leiding van Jason. Om aanspraak te maken op de koningskroon van zijn stad Jolkos, moest Jason van zijn oom eerst op zoek naar het Gulden Vlies, een gouden vacht van een ram. Die bevond zich in het verre Colchis, een stad aan de Zwarte Zee. Om de gevaarlijke onderneming te kunnen aanvatten, liet Jason een bijzonder schip bouwen (dat de naam Argo kreeg) en omringde hij zich met een groep helden, zoals Hercules, Augias, Peleus, Theseus en de tweelingbroers Castor en Pollux. Ook Orpheus maakte deel uit van de expeditie: op zijn advies zeilden ze naar het eiland Samothrace (in het noordelijke deel van de Egeïsche Zee) om er te worden ingewijd in de mysteriën van Persephone (Lat.: Proserpina); ook overtroefde hij met zijn muziek de betoverende zang van de sirenen (die ook Odysseus ontmoette op zijn terugtocht huiswaarts), zodat de Argonauten hun tocht veilig konden verderzetten. In de derde eeuw v.Chr. beschreef de Griekse epische dichter Apollonius van Rhodos hun grote avontuur in zijn Argonautica. Online vind je meer informatie over Apollonius en zijn Argonautica.
oe
fd
ru
Veel bekender nog is het tragische verhaal van Orpheus en zijn jonge bruid, de nimf Eurydice. Wanneer Eurydice zich door hoog gras begeeft, wordt ze gebeten door een slang en sterft. Om haar terug te winnen, daalt Orpheus af in de onderwereld en overtuigt hij de god Pluto en zijn gemalin Proserpina met zijn betoverende zang en muziek: hij krijgt Eurydice terug, maar er zijn wel twee strenge voorwaarden aan verbonden: hij moet vóór haar uit gaan en mag onder geen beding omkijken. Maar Orpheus kijkt toch om, met het bekende dramatische vervolg … De Romeinse dichters Vergilius en Ovidius schreven elk hun eigen versie van het ontroerende verhaal.
Pr
Over de dood van Orpheus bestaan verschillende versies. Volgens een (verloren gegane) tragedie van de dichter Aeschylus zou Orpheus op het einde van zijn leven geen respect hebben betuigd aan Dionysus en bij dageraad op de top van de Pangaeumberg (waar zich een orakel van Dionysus bevond) gewacht hebben op de opkomende zon, die hij als Apollo aanbad. Als wraak stuurde Dionysus Thracische vrouwen in bacchische extase op hem af. Die scheurden zijn lichaam in stukken en strooiden het uit. De muzen echter brachten zijn ledematen weer samen en verbrandden ze. Volgens de versie van de Griekse elegische dichter Phanocles (derde eeuw v.Chr.) had Orpheus na het definitieve verlies van Eurydice geen oog meer voor het vrouwelijk geslacht en zou hij zijn liefdegevoelens op
John Waterhouse, Nimfen vinden het hoofd van Orpheus, 1900
34 ~ Georgica
23045_ch1.indd 34
25/04/15 4:47 PM
jongens hebben gericht, meer bepaald op de knaap Calaïs, tot groot ongenoegen van de Thracische vrouwen, die zich afgewezen voelden en hem ter dood brachten. Orpheus’ hoofd en lier kregen een heel eigen bestemming. Volgens de overlevering werden ze bij zijn dood in de rivier Hebrus geworpen. Nog steeds zachte rouwvolle klanken voortbrengend, dreven ze op de golven van de stroom tot in de Egeïsche Zee, om ten slotte aan te spoelen op het eiland Lesbos. Daar werd, in een grot bij de stad Antissa, een heiligdom met orakel opgericht, dat (volgens een bepaalde versie) nog steeds profetische klanken voortbracht, tot Apollo het tot stilzwijgen bracht (omdat het orakel van Orpheus populairder werd dan dat van Delphi en Clarus). Orpheus’ lier werd op bevel van Zeus (Lat.: Jupiter) aan de hemel geplaatst als het sterrenbeeld Lyra.
Vraag bij 'de Orpheusfiguur' De verhalen over Orpheus concentreren zich rond vier thema’s. Welke daarvan komen aan bod in boek IV van de Georgica?
k
Een orphische leer?
Pr
oe
fd
ru
Heel wat religieuze hymnen en andere teksten werden aan Orpheus toegeschreven (zoals dat ook het geval is voor andere wonderlijke figuren, o.m. de sibille). De verzameling hymnen die wij nog bezitten, werd veel later geredigeerd (gaande van de derde eeuw v.Chr. tot de tweede eeuw n.Chr.), maar hun oorsprong gaat wellicht terug tot de zesde eeuw v.Chr. Naast die verzameling hymnen is er ook nog een Argonautica Orphica, een reeks epische gedichten uit de vijfde of zesde eeuw. Voor oudere orphische literatuur zijn we aangewezen op papyrusfragmenten en verwijzingen van andere auteurs, onder wie Plato. Via hen weten we dat de orphische teksten heel wat mythologische gegevens bevatten in de aard van Hesiodus’ Theogonie (over het ontstaan van de godenwereld) en gereciteerd werden in mysterieriten en zuiveringsrituelen. Of we van een echte orphische leer of beweging mogen spreken, is niet zeker; daarvoor is het bronnenmateriaal te beperkt en te fragmentair. Dat hangt natuurlijk samen met het feit dat het om rituelen ging die enkel voor ingewijden waren bestemd en onder geen beding openbaar gemaakt mochten worden. Toch weten we dat er groepen mensen zijn geweest die zich Orphici (‘aanhangers van Orpheus’) noemden en rituelen uitvoerden die voor een deel samenvallen met rituelen voor Dionysus. De figuur Orpheus heeft overigens veel weg van een sjamaan, een magische priester met toverkrachten die zich volledig in trance kan brengen, uit zichzelf kan treden en zo dood en wedergeboorte kan herbeleven. Het sjamanisme is ontstaan in Siberië en het is goed mogelijk dat het van daaruit uiteindelijk terechtkwam in Thracië, het land van Orpheus.
Georgica 35
23045_ch1.indd 35
25/04/15 4:47 PM
Pr
oe
fd
ru
k
Volgens de Orphici heeft de mens een dubbele natuur: een aardse (zijn lichaam) en een goddelijke (zijn ziel). De goddelijke ziel zit tijdens het leven van de mens echter opgesloten in het aardse lichaam. Het vergankelijke en onreine lichaam is als het ware een graf of een gevangenis, die de zuiverheid van de onsterfelijke ziel aantast. Om haar plaats tussen de goden terug te kunnen innemen, moet de ziel volgens de Orphici dus eerst gezuiverd worden. De mens kan daarmee al tijdens zijn leven beginnen door streng ascetisch te leven. Die strikte leefregels hebben een invloed op zijn latere lot, want na de dood verhuist de ziel: die van een misdadiger naar een plaats waar ze gestraft wordt, die van een ingewijde naar een gelukzalig oord. Na een lang verblijf keert de ziel in een ander lichaam (van een mens, dier of plant) terug naar het aardse leven, zonder zich nog iets te herinneren van haar vorige bestaan. Die cyclus herhaalt zich nog vele malen, tot de ziel uiteindelijk volledig gezuiverd is en van een eeuwige rust mag genieten. Wie sober leeft (zoals de Orphici), hoeft de kringloop slechts enkele keren te doorlopen; wie ‘slecht’ leeft, is voor eeuwig gedoemd. De orphische opvatting over de zielsverhuizing heeft ook het gedachtegoed van Pythagoras en Plato ingrijpend beïnvloed (zie p. xxx).
36 ~ Georgica
23045_ch1.indd 36
25/04/15 4:47 PM
Imitatio en aemulatio Ovidius’ versie van de Orpheusmythe Ook de dichter Ovidius (43 v.Chr.-17 n.Chr.) verwerkte in zijn Metamorphoses (X, 1-85 en XI, 61-66) de bekende mythe van Orpheus en Eurydice. Geheel in de traditie van imitatio en aemulatio verschilt zijn versie op een aantal vlakken sterk van het verhaal bij Vergilius. Wat imitatio en aemulatio inhouden, lees je op p. xxx-xxx.
Pr
oe
fd
ru
k
Van Kreta vloog hij, krokusgeel gesluierd, door het luchtruim en haastte zich – hij, Hymenaeus, huwelijksgod – naar ’t land der Thraciërs. Voor niets, helaas! Orpheus had hem geroepen en daarom kwam hij, maar hij liet geen plechtig bruiloftslied, geen vrolijke gezichten toe, geen enkel voorspoedteken en zelfs de fakkel die hij droeg deed niets dan sissen met veel rook, tot tranen toe; zwaaien hielp niets, hij wou niet vlammen – een droevig teken met nog droever afloop. Want terwijl de jonge bruid zich met haar nimfenschaar in ’t gras vermeide, liep ze een gifbeet van een slang op, in haar hiel, en stierf. De zanger van het Thracisch bergland heeft eerst tot de goden geklaagd; toen, om ook hulp te zoeken in het dodenrijk, waagde hij zich bij Taenarum de poort door, naar de Styx en liep tussen de lichaamloze langbegraven schimmen tot vóór Persephone met naast haar de gebieder over het somber rijk des doods. Zich begeleidend op zijn lier zong hij hen toe: ‘Ach, goden van de onderaardse wereld, waar iedereen die sterflijk is zijn eindbestemming vindt – als u mij toestaat zonder omhaal en vertoon van woorden waarheid te spreken … Nee, ik ben hier niet gekomen om de donkere Tartarus te zien, niet om de drie behaarde slangenhondkoppen van de Cerberus te ketenen; mijn komst betreft mijn vrouw: nadat zij op een slang getrapt had, beet deze haar zijn gif in en ontnam haar levensbloei. Ik wilde wel berusten, ik verzeker u, ik wil het, maar Amor wint. Op aarde is die godheid goed bekend, misschien hier ook? Ik weet het niet, maar ik vermoed van wel, want als het oud verhaal over uw schaking niet bedacht is, bracht Amor ook u beiden samen … Bij dit oord vol angsten, bij deze immense leegte, bij de stilten van dit rijk, ik smeek u: wil Eurydice’s te vroege dood herroepen! Wij mensen staan al alles aan u af, en vroeg of laat komen wij na een kort bestaan naar deze ene woonplaats, en komen allemáál. Dit is ons laatste huis, en u voert hier de langste heerschappij over de stervelingen. Ixion vastgeklonken op een draaiend rad … Ook zíj komt in uw macht, wanneer zij daarvoor rijp is en haar tijd voorbij. Ik vraag u geen geschenk, het is een lening …
Georgica 37
23045_ch1.indd 37
25/04/15 4:47 PM
Pr
oe
fd
ru
k
En gunt de dood mijn vrouw geen uitstel, weet dan dat ook ik hier niet vandaan ga, nee, dan kunt u blij zijn met twéé doden.’ Tijdens die woorden en zijn begeleidend snarenspel snikten de bloedeloze schimmen; Tantalus greep even geen wijkend water meer, Ixions rad stond als verlamd, geen gier die trek in lever had, de Danaïden lieten hun urnen staan en Sisyphus ging op zijn rotsblok zitten. Men zegt dat zelfs de Wraakgodinnen, door dit lied geroerd, voor ’t eerst betraande wangen kregen. Zij, de heerseres, noch hij die in de Hades heerst kon doof zijn voor zijn klagen: Eurydice mocht komen! Zij bevond zich bij de jongste gestorvenen en door de wond kon ze nog niet snel lopen … De zanger van Rhodope kreeg haar mee, maar moest beloven zijn blik niet om te wenden vóór hij het Avernusdal ontstegen was, want anders werd de gunst tenietgedaan. Er loopt een pad naar boven tussen diepzwijgende stilten, vrij steil en duister en in dikke nevelmist gehuld. Zij waren niet zo ver meer van de rand dicht bij de aarde. Bang dat ze achterbleef of uit verlangen haar te zien keek hij in liefde om. Direct is zij omlaaggevallen, de armen wijd gestrekt, reikend naar houvast of naar hulp, maar ach, de ongelukkige greep niets dan ijle nevel. Ten tweede male stervend maakte zij haar echtgenoot toch geen verwijt – kon ze verwijten, dat hij haar zo liefhad? Het laatste wat zij riep, vaarwel, kon hij al nauw’lijks meer verstaan. Ze is weer teruggegleden in dezelfde diepte. Orpheus, verbijsterd door haar tweede dood, was als de man die tot zijn schrik drie koppen van de Hellehond zag langsgaan – de middelste geketend – en zijn angst pas kwijt was, toen hij ook zichzelf verloor, doordat zijn lichaam was versteend; of ook als Olenus en zijn onzalige Lethaea, die zó haar eigen schoonheid prees, dat hij zich schuldig voelde of wilde voelen en dat beiden, eens zo hecht vereend, werden versteend tot rotsen op de regenrijke Ida. Weer trachtte hij al klagend af te dalen, maar vergeefs: de veerman wees hem af. Hij bleef daar zeven dagen zitten, vervuild, zonder te eten, aan de oever van de Styx; tranen, gezucht en diep verdriet waren zijn voedsel. Daarna, met luid verwijt dat Hadesgoden wreed zijn, trok hij zich in ’t Thracisch hooggebergte terug, waar noordenwinden gieren. Reeds driemaal had de zon het jaar beëindigd bij het vochtig Vissenteken en nog steeds meed Orpheus ieder contact met Venus – of omdat het hem slecht was vergaan ofwel uit trouw. Veel vrouwen voelden liefde voor de zanger, maar al die vele vrouwen treurden in verstotenheid. Zo werd hij zelfs in Thracië een voorbeeld om de liefde
38 ~ Georgica
23045_ch1.indd 38
25/04/15 4:47 PM
met jonge jongens te bedrijven en hun prille bloei en korte lentetijd te plukken vóór zij mannen werden. Als Orpheus zich na de dood van Eurydice van de vrouwen heeft afgekeerd en daarom door bacchanten is verscheurd, gaat hij opnieuw de onderwereld in, ditmaal als dode. Zijn ziel daalt onder de aarde. Alles wat hij daar al eerder gezien had, kent hij terug. Rondspeurend naar Eurydice treft hij haar aan in de Elysese velden en vol liefde omhelst hij haar. Sindsdien zijn zij daar samen, zij aan zij of één voorop en één die volgt – dan is het dikwijls Orpheus die omkijkt, maar nu zonder angst, naar zijn Eurydice. (vertaling: Marietje d’Hane-Scheltema, 2002)
k
Opdracht
Nawerking
oe
fd
ru
Vergelijk Ovidius’ versie van de mythe (in de vertaling van Marietje d’Hane-Scheltema) met die van Vergilius, met aandacht voor de literaire criteria imitatio en aemulatio (zie p. xxx-xxx). Ga na welke verhaalelementen werden toegevoegd (adiectio), weggelaten (detractio), herschikt (transmutatio) of vervangen (immutatio). Vind je de transformatie geslaagd? Doet ze recht aan de tekst die als inspiratiebron diende, of doet ze er veeleer afbreuk aan? Online vind je een reeks ondersteunende opdrachten.
Pr
Receptie van de Orpheusfiguur 1 Bij de Romeinen
Zoals al vermeld leefde de Orpheusfiguur bij de Romeinen vooral door in de poëtische vertellingen van Vergilius en Ovidius, en in de vele mozaïeken die overal in het rijk de vloeren van woningen, tuinen, fonteinen en badhuizen sierden. De versie van Ovidius vind je terug op p. xxx.
De tragische dood van Orpheus bleek ook een geliefd thema om het pauzenummer met executies in het amfitheater meer dramatische spankracht te geven. De dichter Martialis beschrijft hoe in 80 n.Chr. bij de inhuldiging van het Amphitheatrum Flavium (beter bekend als het Colosseum) een gevangene als Orpheus werd opgevoerd tussen geënsceneerde rotsen, wouden en dieren, om uiteindelijk door een beer verscheurd te worden (Liber Spectaculorum, 21).
Georgica 39
23045_ch1.indd 39
25/04/15 4:47 PM
fd
Tijdens de middeleeuwen wordt aan de Orpheusmythe dikwijls een moraliserende en christelijke betekenis gegeven, waarin Orpheus nu eens negatief, dan weer positief wordt voorgesteld: volgens sommige christelijke schrijvers is Orpheus een barbaar die een heidense godsdienst had gepredikt; anderen proberen de mythe in te passen in de christelijke geloofsleer en associëren de door een slang gebeten Eurydice met de Bijbelse Eva, die toegaf aan de verleiding van de duivel.
ru
Op de drempel van de oudheid en de middeleeuwen schreef de christelijke politicus en filosoof Boëthius (ca. 480-525) zijn De Consolatione Philosophiae (Troost van de filosofie), een werk over het lot, de dood en de voorzienigheid, waarin proza en poëzie elkaar afwisselen. Boëthius schreef het in gevangenschap, in afwachting van zijn executie. Het is een fictieve dialoog tussen hemzelf en Filosofie (voorgesteld als een vrouw), waarin het christelijke geloof en het gedachtegoed van Plato met elkaar verweven worden. Opmerkelijk erin is een gedicht over Orpheus: de mythische zanger, die Eurydice moest achterlaten nadat hij omkeek, staat hier voor de mens die zich op zijn weg naar geestelijke verheffing liet afleiden door wat achter hem ligt.
k
2 In de middeleeuwen
Pr
oe
Vrouwe Filosofie en Boëthius (miniatuur, 1485)
Vermeldenswaard is ook het Engelse gedicht Sir Orfeo uit de late dertiende of vroege veertiende eeuw, waarin de Griekse mythe vermengd wordt met Keltische verhalen. Orpheus wordt erin voorgesteld als een Engelse koning die zijn vrouw verliest, maar haar na allerlei avonturen in een sprookjesachtige wereld terugwint. 3 Vanaf de nieuwe tijd tot heden De verhalen over Orpheus bleven een onuitputtelijke bron van inspiratie voor kunstenaars. Vanaf de renaissance tot in onze eigen tijd keren thema’s als muzikale betovering, liefde, dood, wedergeboorte, verlies en verdriet telkens terug in beeldende
Pascal Adolphe Jean Dagnan-Bouveret, La douleur d’Orphée, 1876
40 ~ Georgica
23045_ch1.indd 40
25/04/15 4:47 PM
kunsten (beeldhouwkunst, schilderkunst, film …), muziek en literatuur. Verder staat Orpheus soms symbool voor de dichter die de wereld beschaving brengt of naar een hogere dimensie wil voeren, voor misogynie (afkeer van vrouwen) en voor homofilie. Ter illustratie geven we uit elk van de kunstvormen enkele voorbeelden. Uiteraard is de doorwerking van de Orpheusfiguur een ideaal uitgangspunt voor een verdere onderzoeksopdracht.
ru
k
a Muziek Rond 1600 ontstond een nieuw muzikaal theatergenre: de opera. Componisten zetten de libretto’s (tekst- en draaiboeken) op muziek, waarbij woord en klank op elkaar werden afgestemd. Het verhaal over de wonderlijke musicus was een erg voor de hand liggend en geliefd thema: Euridice van Jacopo Peri (1600), Euridice van Giulio Caccini (1600) en het bekende L’Orfeo van Claudio Monteverdi (1607) behoorden tot de allereerste opera’s. Aan de basis lag het toneelstuk La favola d’Orfeo van de humanist Poliziano (zie p. xxx). Omdat de eerste opera’s vooral bestemd waren om te worden opgevoerd aan de hoven van grote vorsten, kregen ze met het terugwinnen van Eurydice vaak een happy end. Later zouden nog tientallen andere opera’s volgen, waaronder het beroemde Orfeo ed Euridice van de Duitse componist Christoph Willibald (von) Gluck (achttiende eeuw). De operette Orphée aux enfers van Jacques Offenbach (negentiende eeuw) behandelt het thema op een veel vrijere en lichtvoetige manier; zijn versie van de cancan klinkt ongetwijfeld iedereen bekend in de oren.
Pr
oe
fd
b Beeldende kunsten Ontelbare voorbeelden uit de schilderkunst en beeldhouwkunst stellen de mythische zanger voor terwijl hij de natuur of de onderwereld betovert met zijn zang, samen met zijn geliefde Eurydice de onderwereld verlaat, in een moment van zwakte naar haar omkijkt, treurt om haar verlies of tragisch aan zijn einde komt. Iets meer dan een halve eeuw na het ontstaan van de film als medium (einde negentiende eeuw) wordt het verhaal ook in enkele eigenzinnige adaptaties ingeblikt: het eerder surrealistische Orphée van Jean Cocteau (1949) en Orfeu Negro van Marcel Camus (1959), dat zich afspeelt in de carnavalstad Rio de Janeiro, met de meeslepende muziek van Antonio Carlos Jobim. c Literatuur In alle periodes van de Europese cultuur keert de Orpheusthematiek terug in proza en poëzie. Het tragische verlies van Eurydice wordt bezongen in talloze gedichten en vormt het thema of de onderliggende verhaallijn van heel wat romans. De hoeveelheid is zelfs zo groot dat het onmogelijk is er een overzicht van te geven. We beperken ons daarom tot enkele voorbeelden. La favola d’Orfeo van de humanist Poliziano geldt als het eerste wereldlijke toneelstuk in de Italiaanse volkstaal (zie p. xxx). De Engelse toneelschrijver William Shakespeare laat in Henry VIII (1613) de ongelukkige koningin Katherine een lied over Orpheus zingen, dat aldus gaat:
Georgica 41
23045_ch1.indd 41
25/04/15 4:47 PM
Orpheus with his lute made trees, And the mountain tops that freeze, Bow themselves, when he did sing: To his music plants and flowers Ever sprung; as sun and showers There had made a lasting spring.
ru
k
Everything that heard him play, Even the billows of the sea, Hung their heads, and then lay by. In sweet music is such art, Killing care and grief of heart Fall asleep, or hearing, die.
fd
Charles Robert Leslie, Queen Katherine and Her Maid, 1826
Pr
oe
Ook Rainer Maria Rilke (1875-1926) was bezeten van het thema. Hij schreef een bundel Sonette an Orpheus (1922), maar had al eerder met zijn lange en enigmatische gedicht Orpheus. Eurydice. Hermes (gepubliceerd in 1907) het beroemde Attische reliëf uit de vijfde eeuw v.Chr. (zie afb.) tot leven geroepen. In onderstaand fragment volgt een nog verstarde Eurydice, begeleid door Hermes, haar man op de terugweg uit de onderwereld:
Orpheus, Eurydice en Hermes, Romeinse kopie, Louvre
42 ~ Georgica
23045_ch1.indd 42
25/04/15 4:47 PM
Nu liep zij aan de hand van deze god, haar tred belemmerd door de lange wade, onzeker, zacht en zonder spoor van haast. Ze merkte niets, als iemand vol verwachting, en dacht niet aan de man die voor haar liep noch aan het pad dat naar het leven opsteeg.
Sie war in sich. Und ihr Gestorbensein erfüllte sie wie Fülle. Wie eine Frucht von Süßigkeit und Dunkel, so war sie voll von ihrem großen Tode, der also neu war, daß sie nichts begriff.
Ze merkte niets. En haar gestorven staat vervulde haar volmaakt. Zoals een vrucht van donker en zoet sap, zo was zij vol van haar enorme dood die nog zo nieuw was dat zij niets begreep.
Sie war in einem neuen Mädchentum und unberührbar; ihr Geschlecht war zu wie eine junge Blume gegen Abend, und ihre Hände waren der Vermählung so sehr entwöhnt, daß selbst des leichten Gottes unendlich leise, leitende Berührung sie kränkte wie zu sehr Vertraulichkeit.
Ze was in een nieuw maagdendom beland en onaanraakbaar; haar geslacht had zich geloken als een jonge bloem bij avond en haar handen waren het gehuwd-zijn zozeer ontwend dat zelfs het zeldzaam zacht gebaar waarmee de lichte god haar langzaam leidde, haar mishaagde als een vrijpostigheid.
ru
Ze was niet langer meer die blonde vrouw die door de verzen van de zanger waarde, niet langer geur en eiland van het brede bed, niet langer nog het eigendom van hem.
oe
fd
Sie war schon nicht mehr diese blonde Frau, die in des Dichters Liedern manchmal anklang, nicht mehr des breiten Bettes Duft und Eiland und jenes Mannes Eigentum nicht mehr.
k
Sie aber ging an jenes Gottes Hand, den Schrittbeschränkt von langen Leichenbändern, unsicher, sanft und ohne Ungeduld. Sie war in sich, wie Eine hoher Hoffnung, und dachte nicht des Mannes, der voranging, und nicht des Weges, der ins Leben aufstieg.
Pr
Sie war schon aufgelöst wie langes Haar und hingegeben wie gefallner Regen und ausgeteilt wie hundertfacher Vorrat.
Sie war schon Wurzel. Und als plötzlich jäh der Gott sie anhielt und mit Schmerz im Ausruf die Worte sprach: Er hat sich umgewendet -, begriff sie nichts und sagte leise: Wer?
Ze was al losgeregen als lang haar, al weggedreven als gevallen regen en uitgedeeld als overvloedig voedsel. Ze was al wortel. En toen onverhoeds de god haar staande hield en vol verdriet de woorden sprak: Hij heeft zich omgedraaid -, begreep zij niets en zei ze zachtjes: Wie?
(vertaling: Peter Verstegen)
Ook in het Nederlands is het aantal navolgingen legio. Zo alludeert de Nederlandse dichter Barend Rijdes (1910-1975) in zijn gedicht Het tweede verlies (uit de bundel Orpheus, 1947) duidelijk op de klassieke mythe:
Georgica 43
23045_ch1.indd 43
25/04/15 4:47 PM
ru
k
De stilte van de bosschen, en de winden Waaiende in verlaten dal O God, waar kan ik wedervinden Wat God noch mensch herleven zal? Eurydike – beter is sterven verspeeld geluk brandt als een vuur Waartoe nog dit verloren zwerven? Wanhoop staat om mij als een muur. Eenzamer dan de roep der dieren In de verdonkerde vallei Ben ik – het water der rivieren Ligt eeuwig tusschen u en mij.
fd
Ossip Zadkine, Orpheus, 1948 © SABAM Belgium 2015
oe
Een heel aparte benadering geeft Simon Vestdijk (1898-1971) in zijn Orpheus en Eurydice, waar de tragische zanger wordt neergezet als een ijdele narcist:
Pr
Toen hem de steenen en de wilde dieren Verveelden met hun schorre loftrompet, Wou hij een vrouw met zijn gezang bestieren En ruilde de natuur voor ’t bruiloftsbed. Zijn nieuwe liefde won het van de lier en Wanneer hij speelde, - zelden, - was het met Die ijd’le acht’loosheid bij ’t feesten vieren, Waar noob’ler kunst het bloeien wordt belet.
Het vonnis: dat hij deze vrouw moest missen, Werd zeer verzacht, doordat hij uit de hel Haar zonder om te kijken halen mocht. Hij ging haar voor, al spelend op zijn tocht, En keek tòch om, om zich te vergewissen Van haar bewond’ring voor zijn snarenspel.
Giorgio de Chirico, Orfeo trovatore stanco, 1970 © SABAM Belgium 2015
44 ~ Georgica
23045_ch1.indd 44
25/04/15 4:47 PM
In de vorige eeuw verschenen zowel in Vlaanderen als in Nederland enkele opmerkelijke romans, die in mindere of meerdere mate gebaseerd zijn op de mythe van Orpheus en Eurydice, zoals Klaaglied om Agnes van Marnix Gijsen (1951), De goden moeten hun getal hebben van Hubert Lampo (1961), Twee vrouwen van Harry Mulisch (1975) en Geyerstein’s dynamiek van Willem Frederik Hermans (1982). Veel recenter is de roman Orfeo van de Amerikaan Richard Powers (2014), waarin de gescheiden 70-jarige componist Peter Els in een zelf gebouwd laboratorium experimenten uitvoert om muzikale patronen op te delen in levende cellen, maar daardoor de argwaan wekt van Homeland Security en door de media wordt aangeduid als ‘Bioterrorist Bach’. Tot slot nog een prozafragment uit het opmerkelijk boekje Lei dunque capirà (uit 2006, vertaald als U begrijpt dus) van de Italiaanse hoogleraar en schrijver Claudio Magris. De auteur blikt terug op de dood van zijn echtgenote, tien jaar eerder, maar laat háár aan het woord over hém.
oe
fd
ru
k
Nee, ik ben niet naar buiten gegaan, meneer de Voorzitter, zoals u ziet ben ik hier. Nog bedankt voor uw speciale toestemming, die werkelijk uitzonderlijk was, dat besef ik, geloof maar niet dat ik u niet dankbaar ben; ook hij was erg opgewonden, had nooit gedacht dat hij het gedaan zou krijgen toen hij erom vroeg, om die vergunning het Tehuis binnen te gaan en me te komen halen. Hij was vast bang dat hij u niet genoeg had bedankt, zodat iemand – ik zag niet goed wie het was in dit zwakke licht; hier binnen zie je niet veel, een schim glijdt voorbij voordat je hem kunt aankijken, en bovendien lijken ze allemaal op elkaar, lijken we op elkaar, dat is logisch in een Tehuis als dit – iemand dacht dat hij op het laatste moment wilde omkeren om u nog eens te bedanken voor die gunst en dat daardoor … Als het gegaan is zoals het is gegaan, heeft niemand daar schuld aan – dat wil zeggen, het is mijn schuld, het doet er trouwens niet toe wie hier binnen iets doet en wat hij doet. (uit: Claudio Magris, U begrijpt dus, vertaald door Anton Haakman, 2009)
Opdracht
Pr
Online vind je het lange gedicht De terug-tocht van K. van de Woestijne (1912). Schrijf er een verslag van ca. 700 woorden over. Daarin bespreek je hoe de dichter het Orpheusverhaal heeft bewerkt. Raadpleeg daarvoor p. 32 en p. 47-48. Beschrijf ook je persoonlijke leeservaring en waardering.
Nawerking Een humanist aan het woord De Italiaanse humanist, dichter en toneelschrijver Angelo Poliziano (1454-1494) was bevriend met Lorenzo de’ Medici (Lorenzo ‘Il Magnifico’) en gaf onderricht aan diens zonen. Tijdens de beruchte Pazzi-samenzwering tegen de familie de’ Medici (26 april 1478) werd Lorenzo’s broer Giuliano in de dom van Firenze doodgestoken, maar de gewonde Lorenzo kon dankzij Poliziano aan de aanslag ontkomen.
Georgica 45
23045_ch1.indd 45
25/04/15 4:47 PM
Poliziano werd hoogleraar in Latijn en Grieks. Hij zette Griekse werken om in het Latijn en schreef ook zelf werken in het Latijn en in de Italiaanse volkstaal. Daarin komt ook meermaals het verhaal van Orpheus aan bod. Hieronder twee fragmenten. Het eerste komt uit zijn Favola d’Orfeo, dat als het eerste wereldlijke drama in de Italiaanse volkstaal geldt, het tweede uit zijn Neolatijnse dichtwerk Nutricia, dat deel uitmaakt van zijn lyrisch-didactische bundel Silvae (Silvae, Nutr., 298-305).
chiamato Aristeo. Costui amò con sì sfrenato ardore Euridice, che moglie fu di Orfeo, che seguendola un giorno per amore fu cagion del suo caso acerbo e reo: perché, fuggendo lei vicina all’acque, una biscia la punse; e morta giacque. Át iuveném postquám Thressárum_iniúria mátrum,
Gekrenkt scheurden Thracische moeders het lichaam van de jonge man in stukken, en strooiden het in waanzin uit over het hele gebied, terwijl hij vergeefs nog een lieflijk lied, vergeefs nog warme woorden ten gehore bracht, en de lier, ach, zijn hoofd, afgerukt van de bloedende nek, met de Hebrus meevoerde en droef weerklonk. En nóg richtte hij zijn al wegkwijnende geest – of wat er nog van restte – op zijn geliefde Eurydice, alleen naar haar riep hij met kille adem, alleen naar haar met stervende tong …
ru
frústra suáve melós, frustrá pia vérba movéntem,
Stilte! Luister! Er was eens een herder, zoon van Apollo, Aristaeus genaamd. Die hield met zo’n ongeremde gloed van Eurydice, Orpheus’ vrouw, dat hij, haar op een dag vol verlangen nazittend de bittere en schuldige oorzaak was van haar lot, want in haar vlucht nabij het water beet haar een slang; en dood viel zij neer.
k
Silenzio. Udite. E’ fu già un pastore figliuol d’Apollo,
díspersít totiś lacerúm furiáliter ágris, cúm lyra dívulsúm cáput a cervíce cruénta, heú, mediúm veherét resonáns
fd
lugúbre per Hébrum, réliquiás animaé iam déficiéntis
ámatam móvit in Eúrydicén tamen, íllam frígidus únam
Vraagen
oe
spíritus, íllam_unám moriéns quoque língua vocábat.
Pr
Vergelijk dit fragment met Georg., IV, 520-527 en bewijs dat Poliziano vertrouwd was met Vergilius’ verhaal.
46 ~ Georgica
23045_ch1.indd 46
25/04/15 4:47 PM
k ru fd oe Pr Aeneis
47
Untitled-11 47
25/04/15 4:49 PM
Aeneis Introductie In de proloog van boek III van zijn Georgica kondigde Vergilius aan dat hij nog een historisch epos zou schrijven ter verheerlijking van Augustus (v. 46-48):
Móx tamen árdentés accíngar dícere púgnas Caésaris ét nomén famá tot férre per ánnos, Títhoní primá quot abést ab orígine Caésar
Binnenkort maak ik me evenwel klaar om de felbevochten zeges van Caesar te bezingen en zijn naam met glorie uit te dragen over even zoveel eeuwen als Caesars leven verwijderd is van Tithonus’ prille oorsprong. (Tithonus is een broer van de Trojaanse koning Priamus.)
fd
ru
k
Of dat werk de Aeneis werd, is onzeker: de centrale figuur in de Aeneis is immers niet de princeps, maar wel diens verre voorvader Aeneas, die talloze avonturen beleeft op zijn zoektocht naar een nieuw vaderland. Wel kan in de mythische held Aeneas de historische Augustus herkend worden. Vergilius’ Aeneis beweegt zich op een dubbel niveau: het epos handelt in de eerste plaats over de lotgevallen van de Trojaanse held Aeneas, maar legt daarnaast ook een duidelijke link met de augusteïsche bloeiperiode waarin de auteur leefde (zie: een nationaal-historisch epos, p. xxx).
oe
Vergilius begon aan zijn magnum opus in 29 v.Chr. en zou eraan blijven werken tot aan zijn dood in 19 v.Chr. Omdat het werk nog enkele onvolkomenheden bevatte, was het zijn wens dat het zou worden verbrand. Augustus respecteerde die echter niet en liet het werk van zijn gewaardeerde schrijver en vriend uitgeven zoals het was.
Pr
De invloed van Vergilius’ epos op de Europese poëzie kan nauwelijks overschat worden: meer dan tweeduizend jaar later leeft zijn geest nog steeds voort en lezen talloze studenten en liefhebbers zijn veelgeroemde poëzie.
Genre: epos
Een epos is een omvangrijk verhalend gedicht, meestal in hexameters, over één onderwerp en één hoofdpersonage (held). Het is gesitueerd in een ver (mythologisch/historisch) verleden en speelt zich af in een eigen wereld: a de goden staan naast én boven de mensen, en grijpen in het mensenleven in; b er verschijnen mysterieuze wezens en vreemde machten; c alles is groter dan in de werkelijkheid: de figuren zijn sterker, dapperder, edeler, heftiger (cf. woordgebruik); d alles verloopt veel rechtlijniger en minder geschakeerd dan in het gewone leven (goed of slecht, vriend of vijand …). Het grote verhaal wordt verteld door een alleswetende verteller, die zelf geen rol speelt in het verhaal, en dat in een verheven stijl, die past bij de verhevenheid van het onderwerp.
48 ~ Aeneis
Untitled-11 48
25/04/15 4:49 PM
De Aeneis is overigens geen volksepos zoals de Ilias of de Odyssee, maar wel een kunstepos (ook: cultuurepos). Een volksepos is ontstaan uit een reeks eeuwenoude verhalen, die generaties lang mondeling werden overgeleverd tot ze door een dichter werden samengebracht en in een definitieve vorm gegoten. De Trojaanse oorlog – tien jaar oorlog om een vrouw – zou hebben plaatsgevonden rond 1200 v.Chr., het einde van het Myceense tijdperk in Griekenland. Wellicht is die legendarische oorlog tussen Grieken en Trojanen niet verlopen zoals vroeger door zangers werd overgeleverd, maar het verhaal bevat ongetwijfeld een kern van waarheid. Het is echter pas eeuwen later – rond 750 v.Chr. – dat de mondelinge traditie voor het eerst haar schriftelijke neerslag vond in twee monumentale epische werken, de Ilias en de Odyssee, die beide traditioneel aan de dichter Homerus worden toegeschreven. Een kunstepos of cultuurepos daarentegen is een nieuwe creatie van één groot kunstenaar, waarin weliswaar heel wat traditionele, mythische gegevens zijn opgenomen.
Het eigene van Vergilius’ kunstepos 1 Een nationaal-historisch epos
ru
k
De Aeneis verhaalt niet alleen de lotgevallen van de Trojaan Aeneas, maar bevat ook heel wat verwijzingen naar de Romeinse geschiedenis d.m.v. visioenen, toekomstvoorspellingen enz. Zo heeft Anchises het in zang VI bijvoorbeeld over Aeneas’ roemvolle nageslacht en over Romes roeping, en geeft hij in de onderwereld toelichting bij een indrukwekkende stoet van grote historische figuren uit de Romeinse geschiedenis.
Pr
oe
fd
De Aeneis bevat trouwens niet alleen rechtstreekse, maar ook symbolische verwijzingen naar de Romeinse geschiedenis en actualiteit. Zo is Aeneas a.h.w. de prefiguratie (de geïdealiseerde voorafbeelding) van Augustus. De zending die de mythologische held Aeneas van het fatum meekrijgt, vindt haar uiteindelijke voltooiing onder de historische persoon Augustus. Via de Aeneasfiguur wil Vergilius dus ook Augustus verheerlijken, de princeps die een nieuwe ‘gouden eeuw’ inluidt en als grondlegger geldt van een nieuwe politieke orde en morele samenleving. Op politiek vlak realiseert Augustus namelijk de zending van de Romeinse staat, zoals die aan Aeneas was opgelegd door het fatum en in zang VI verwoord wordt door Anchises: het vestigen van een wereldheerschappij die waakt over de vrede, de befaamde Pax Romana (of ook: Pax Augusta). Het besef dat de stichting van een rijk in Italië, dat de wereldmacht van Rome door de goddelijke voorzienigheid gewild is, zal het patriottisme zeker aangewakkerd hebben. Op moreel vlak streefde Augustus naar een heropleving van de voorvaderlijke OudRomeinse deugden en gebruiken, de mos maiorum. Zo worden Aeneas’ pietas en andere deugden herhaaldelijk in het licht gesteld. Aeneas groeit uit tot een ware held, omdat hij ondanks alle moeilijkheden trouw blijft aan zijn roeping. Vergilius beweegt zich in de Aeneis dus eigenlijk voortdurend op een dubbel niveau. De Aeneis is niet zomaar een verhaal over gebeurtenissen uit een ver mythologisch verleden; het epos heeft ook een historische dimensie. Mythe en geschiedenis zijn tot een volmaakte harmonie versmolten. Door de Trojanen te verbinden met de oorsprong van Rome wordt het Romeinse volk bovendien even oud en belangrijk als het Griekse. Het bezit nu óók een epos, dat kan opwegen tegen de Ilias en Odyssee van de Grieken, van wie ze op cultureel gebied erg afhankelijk zijn.
Aeneis 49
Untitled-11 49
25/04/15 4:49 PM
Een heel nadrukkelijke hulde aan Augustus horen we in zang VI uit de mond van de overleden Anchises, die zijn zoon Aeneas doorheen de onderwereld loodst (v. 791-794):
Híc vir hic ést, tibi quém promítti saépius aúdis, Aúgustús Caesár, Diví genus, aúrea cóndet saécula quí rursús Latió regnáta per árva Sáturnó quondám.
Dit, ja, dit is de man die u zo vaak hoort in het vooruitzicht gesteld worden, Augustus Caesar, zoon van een vergoddelijkte vader, die opnieuw een gouden tijdperk zal vestigen in Latium, over de akkers waar ooit Saturnus heerste.
ru
k
Die profetie was ook al in zang I verkondigd, en wel door de oppergod Jupiter zelf: Náscetúr pulchrá Troiánus orígine Caesar, ímperium_Óceanó, famám qui términet ástris! (v. 286-287)
fd
Uit deze nobele stam zal een Trojaanse Caesar geboren worden, die zijn rijk zal laten begrenzen door de Oceaan, zijn faam door de sterren!
oe
Die leider − met wie ontegensprekelijk Augustus wordt bedoeld − zal een einde maken aan oorlogen en goddeloze furor (zang I, v. 286-296) en de vaste wet van vrede (pax) opleggen aan de wereld (zang VI, v. 852).
Pr
Ook in de beschrijving van het schild van Aeneas vermeldt de dichter uitdrukkelijk de princeps, die samen met Agrippa zal triomferen in de zeeslag bij Actium: Hínc Augústus agéns Italós in proélia Caésar cúm patribús populóque, penátibus ét magnís dis, stáns celsa_ín puppí … (zang VIII, v. 677-680)
Hier stond Augustus Caesar, die de Italiërs ten strijde voerde, met aan zijn zijde de senatoren en het volk, de penaten en de machtige goden, pal op de hoge achtersteven …
50 ~ Aeneis
Untitled-11 50
25/04/15 4:49 PM
2 Een religieus-filosofisch epos In opdracht van het fatum vlucht Aeneas met een aantal gezellen uit het brandende Troje om voor de penates (de beschermgoden) van zijn stad een nieuwe thuis te zoeken in Italië, waaruit later een wereldrijk zal groeien. Aeneas’ roeping en vertrek uit Troje hebben dus een hogere, doelgerichte dimensie. De Aeneis heeft bijgevolg een teleologisch-religieuze betekenis. Vergilius onderging de invloed van het stoïcisme, een hellenistische filosofische strekking die aanneemt dat het heelal geleid wordt door een logos/ratio, een opperste rede. In de Aeneis lijkt het fatum immers te zijn opgevat als een ordenend en sturend principe, waar niemand iets aan kan veranderen, mensen noch goden. Zo’n (religieuze) voorstelling heeft uiteraard een aantal belangrijke consequenties:
k
a De goden zijn wel onsterfelijke individuele machten met elk hun eigen wil en verlangens, maar ze kunnen niet voorkomen wat door het fatum is vastgelegd. Zij behouden hun menselijke eigenschappen. Net als in de Ilias zetten ze zich hartstochtelijk in voor hun gunstelingen op aarde en bestrijden ze heftig hun vijanden.
ru
b Enkel Jupiters wil staat boven die van de andere goden. De wil van Jupiter valt samen met het fatum, met de logos van het stoïcisme. Anders gezegd: Jupiter is in feite de (concrete) verpersoonlijking van het (abstracte) fatum.
oe
fd
Vergilius laat de goden dus nog wel optreden in zijn epos – de wetten van het genre eisen dat trouwens! – maar in zijn hart lijkt hij eerder in één hogere goddelijke macht te geloven, dus eerder een monotheïst te zijn. 3 Een epos met een sterke psychologische en lyrische inslag
Pr
De lezer bespeurt in de Aeneis een voortdurende onderstroom van affectieve warmte en menselijkheid. Ook Ilias en Odyssee bevatten weliswaar vele openbaringen van menselijkheid en diepe gevoelens, maar in de Aeneis is de toon misschien nog iets minder afstandelijk, iets lyrischer, subjectiever. Vergilius voelt, leeft en lijdt innerlijk intens mee met zijn personages, die psychologisch sterk uitgediept zijn. Vergilius besteedt veel aandacht aan de menselijke psyche en heeft oog voor fijnmenselijke gevoelens. Die bezieling wordt daarom ook weleens getypeerd als humanitas Vergiliana; die bezieling verklaart ook waarom Vergilius in de christelijke middeleeuwen zo veelvuldig gelezen en gekopieerd werd. 4 Een epos met een opmerkelijke literaire vormschoonheid Alle kenmerken van Vergilius’ poëtische kunnen, zoals dat al in de Georgica tot uiting kwam, treffen we ook aan in de Aeneis. Zijn talent om alle registers van poëzie in een harmonieus geheel te verwerken, om alle stilistische mogelijkheden aan te wenden in functie van wat hij ons vertellen wil, maken van zijn epos een hoogtepunt in de Latijnse literatuur. De dactylische hexameter heeft bij Vergilius een onovertroffen volmaaktheid bereikt.
Aeneis 51
Untitled-11 51
25/04/15 4:49 PM
Vinding van de epische stof Voor de vinding van de epische stof heeft Vergilius veel kunnen putten uit de epen van Homerus, in zowel ruime als enge zin. Zo heeft hij aan Homerus ontleend: a Het algemene plan Traditioneel wordt de Aeneis opgedeeld in twee helften die verwijzen naar Homerus’ epen: zangen I-VI handelen in de geest van de Odyssee over de omzwervingen van Aeneas, terwijl in zangen VII-XII de strijd van Aeneas om zich definitief te kunnen vestigen op Italische bodem sterk herinnert aan de Ilias. Maar ook een meer psychologische indeling in drie delen van telkens vier zangen is mogelijk, vanuit de visie dat Aeneas een rijpingsproces doormaakt: waar hij in zangen I-IV, met koningin Dido als antagonist, nog momenten van zwakte kent, groeit hij definitief uit tot een ware leider in zangen V-VIII, om tot slot de zending te voltooien door oorlogvoering tegen Turnus, die de tegenspeler is in zangen IX-XII.
fd
ru
k
b Aparte episodes Talrijke episodes vertonen duidelijke overeenkomsten met episodes uit de homerische epen: zoals Odysseus meermaals het slachtoffer wordt van een storm, verzeilt ook Aeneas op aanstoken van Juno in een hevige storm; de lijkspelen die in de Ilias gehouden worden ter ere van Patroclus vinden in de Aeneis een echo in de lijkspelen ter ere van Anchises; net als Odysseus daalt ook Aeneas af in de onderwereld; het duel tussen Aeneas en Turnus doet denken aan het heroïsche tweegevecht tussen Achilles en Hector, de liefdesband tussen Dido en Aeneas aan de tijd die Odysseus doorbrengt bij de nimf Calypso, het uitvoerig beschreven schild van Aeneas aan dat van Achilles. Parallellen te over dus.
Pr
Imitatio en aemulatio
oe
c Talrijke vergelijkingen, epitheta, zinswendingen In Vergilius’ epos komen tal van vergelijkingen voor die naar zijn voorbeeld Homerus, homerische vergelijkingen worden genoemd. Zie bijvoorbeeld zang IV, v. 437-449 op p. xxx. Ook beschrijvingen, formuleringen en epitheta zijn op Homerus geïnspireerd.
Er zijn heel wat parallellen tussen de Aeneis van Vergilius en de homerische epen. Dat hoeft ons niet te verwonderen. In de oudheid werden aan het dichterschap immers heel andere eisen gesteld dan vandaag. Men beschouwde imitatie niet als plagiaat, maar als een blijk van hulde aan de voorganger en als een vorm van wedijver voor de navolger. Door zich voor zijn Aeneis op Homerus te inspireren, handhaafde Vergilius de Romeinse traditie van imitatio en aemulatio, die haar stempel drukte op het literaire oeuvre van heel wat van zijn voorgangers en tijdgenoten. Sinds 146 v.Chr. waren de Romeinen wel definitief meester van heel Macedonië en Griekenland, maar in cultureel opzicht zouden ze zich nog lang schatplichtig voelen aan de Grieken. Horatius zal schrijven: Graecia capta ferum victorem cepit et artes / intulit agresti Latio (Epist., II, 1, 156-157a: ‘Het veroverde Griekenland overwon de woeste overwinnaar en bracht de kunsten binnen in het boerse Latium’). De hele Latijnse literatuur is daarom ook zeer verweven met de Griekse traditie, waarbij Romeinse dichters en prozaschrijvers zich beijveren om hun Griekse voorgangers na te bootsen en – in een soort speelse wedijver – te overtreffen. Het principe van imitatio en aemulatio doet echter zeker
52 ~ Aeneis
Untitled-11 52
25/04/15 4:49 PM
ru
k
geen afbreuk aan de eigen waarde van de Romeinse literatuur. Vergilius’ Aeneis is allerminst een weinig origineel afkooksel van Homerus’ Ilias en Odyssee. De talrijke verwijzingen naar het werk van Homerus moet je als moderne lezer beschouwen als een literaire knipoog van de auteur, en zeker niet als een uiting van literair onvermogen of gebrek aan inspiratie. Door zich zo duidelijk naast Homerus te plaatsen geeft Vergilius aan zijn werk een onschatbare meerwaarde, zonder dat het daarvoor aan literaire kracht en originaliteit – toch dé leuze van de moderne kunstenaar – moet inboeten. Homerus was overigens niet zijn enige bron; ook bij andere Griekse en Romeinse voorgangers heeft hij inspiratie gevonden. Er gaat dus een heel eigen kracht uit van Vergilius’ epos. De mythologische helden uit een ver verleden maken bij Vergilius in zekere zin plaats voor een ‘moderne’ Romeinse held, die de tijdgenoten van Augustus een zedenspiegel moet voorhouden en Romes heersersrol in de verf zet. Bovendien vertelt Vergilius een totaal eigen verhaal, waarin hij de verwijzingen naar Homerus en andere auteurs zeer kunstig in een nieuwe context verweeft. Samengevat zou men kunnen stellen: – Vergilius spiegelde zich aan zijn literaire modellen, zoals Ilias en Odyssee (= imitatio). – Hij deed dat uiteraard met de nodige wijzigingen, toevoegingen enz., maar ook met bijzondere aandacht voor de eigen geest en inhoud van zijn werk, m.a.w. aanpassen en (functioneel) inpassen. Zo bracht hij een monumentaal epos tot stand, dat als de evenknie beschouwd mag worden van Ilias en Odyssee (= aemulatio).
fd
Vergilius’ Aeneas: de geïncarneerde virtus en pietas
Pr
oe
Vergilius bedeelt zijn held met de hoogste Romeinse deugden: virtus en pietas. Ook hier is de link met de princeps Augustus duidelijk zichtbaar. Die had in 27 v.Chr. samen met zijn eretitel Augustus van de senaat ook een gouden ereschild gekregen met daarop de vermelding van vier grote deugden, namelijk virtus, clementia, iustitia, pietas. Virtus is de kwaliteit die een man tot man maakt en staat voor dapperheid, wilskracht, doorzettingsvermogen, grootsheid in grootse momenten. Het begrip pietas slaat op het plichtsbesef en drukt de nauwe verbondenheid uit van de mens met (1) de goden (‘vroomheid’), met (2) de staat (‘vaderlandsliefde’) en met (3) de eigen levenskring, nl. het gezin (echtelijke trouw, liefde voor de ouders en de kinderen), de vrienden (‘loyaliteit’) en de personen die afhankelijk van hem zijn (‘verantwoordelijkheidsgevoel’) of in nood een beroep op hem doen (‘sociale bewogenheid’, ‘hulpvaardigheid’). Voor Aeneas betekent pietas in de eerste plaats trouw aan het fatum, plichtsgetrouw gehoorzamen aan zijn roeping. Hij is gekozen om een rijk te stichten en de stamvader te worden van het Romeinse volk. Interessant is de parallel met de Bijbelse Abraham, die de opdracht kreeg de stad Ur te verlaten en naar een ver land te gaan dat God hem zou tonen, om zo de stamvader van Israël te worden (Gen. 12, 1-2).
Opdracht Breng de omzwervingen van Aeneas in kaart op een poster en illustreer ze met bijhorende afbeeldingen uit de kunst.
Aeneis 53
Untitled-11 53
25/04/15 4:49 PM
k ru fd oe Pr Untitled-11 54
25/04/15 4:49 PM
k ru fd oe Pr Aeneis I Tantae molis erat Romanam condere gentem.
55
Untitled-12 55
25/04/15 4:50 PM
De aanhef Aen., I, 1-11 Árma virúmque canó, Troiaé qui prímus ab óris
lítora, múltum_illé_et terrís iactátus et álto
iactāre: heen en weer slingeren
ví superúm saevaé memorém Iunónis ob íram,
mĕmor: ‘onverzoenlijk’
múlta quoque_ét belló passús, dum cónderet úrbem ínferrétque deós Latió, genus únde Latínum
Latīnus: Latijns
Álbaníque patrés atque_áltae moénia Rómae.
Albānus: Albaans
Músa, mihí causás memorá, quo númine laéso
memorāre: vermelden, noemen
quídve doléns regína deúm tot vólvere cásus
dolēre: ‘betreuren’ vólvere: ‘doorstaan’
ínsigném pietáte virúm, tot adíre labóres
adīre: ‘trotseren’ caeléstis: hemels, goddelijk
fd
ímpulerít. Tantaéne_animís caeléstibus írae?
k
10
prŏfugus: op de vlucht gedreven
ru
5
Ítaliám fató profugús Lavíniaque vénit
Schematische voorstelling van v. 1-7
Pr
oe
1ste graad 2de graad 3de graad 4de graad Arma virumque cano Troiae qui ab oris Italiam venit multum ille iactatus multa quoque passus dum conderet urbem inferretque deos Latio genus unde Latinum (ortum est) v. 1 v. 1 v. 1 v. 1 v. 2 v. 2 v. 3 v. 3 v. 4
arma: ‘wapenfeiten’ (TS 24) -que: TS 5 Troiae qui … = qui Troiae … (TS 11); de dominant van Troiae is oris. oris: dichterlijk meervoud (TS 21) (in) Italiam: TS 6 Lees Lavinia als Lawīnja. De -i- kan voor een klinker de waarde van een -jkrijgen (synizese, TS 39). Laviniaque litora: TS 21 en 17 Lavinium: p. xxx nr. 3 ille herneemt het onderwerp van venit. (in) terris – (in) alto: TS 6 superum = superorum: TS 2
56 ~ Aeneis
Untitled-12 56
25/04/15 4:50 PM
v. 4 v. 6 v. 6 v. 7 v. 8
v. 9 v.9-11 v. 11
Iuno: p. xxx nr. 1 Latium: p. xxx nr. 1 genus unde = unde genus: TS 11. Welk gezegde moet je hier aanvullen? Albani patres verwijst naar Alba Longa (p. xxx nr. 4). causas wordt inhoudelijk verder uitgewerkt door de indirecte vragen ingeleid door quo en quid. quo numine laeso: ‘door welke belediging van haar goddelijke macht’ (omgekeerde dominantie) deum = deorum (TS 2) impellere: ‘(iemand) dwingen (iets te doen)’ Welk gezegde moet je aanvullen?
Vergilius en twee muzen – mozaïek uit Hadrumetum
Pr
oe
fd
ru
k
v. 8
Vragen bij ‘De aanhef’ 1 2 3 4 5 6 7
Vergilius verdeelt de Aeneis in twee delen: de zangen I-VI en de zangen VII-XII. Citeer de woorden waarmee hij de inhoud van beide delen typeert. Naar welke werken van Homerus verwijzen de delen? De Aeneis begint a.h.w. met een bazuinstoot. Waar hoor je dat? Wat suggereert de plaats van de namen van steden in v. 1 en v. 7? Vergilius geeft in grote lijnen de avonturen van Aeneas en zijn Trojanen weer. Vermeld de verschillende momenten in de juiste historische volgorde. Waarom de toevoeging fato in v. 2? Door zijn plaats krijgt v. 4 speciale aandacht. Toon aan. quo numine laeso (v. 8) moet wel geïnterpreteerd worden als omgekeerde dominantie, anders heeft de zin weinig betekenis. Toon aan. 8 a Waarom regina deum en niet eenvoudigweg Iuno? b Waarom de toevoeging insignem pietate? Aeneis I 57
Untitled-12 57
25/04/15 4:50 PM
9 Verschijnt Aeneas in v. 1-7 in de eerste plaats als iemand die alles ondergaat of als man van de daad? 10 Anaforen, klanken en een amplificatie dragen bij tot de emotionele toon van v. 7-11. Toon aan. 11 Vers 11 behoort eerder tot de lyriek dan tot de epiek. Leg uit. (Lees p. xxx-xxx: Een epos met een sterke psychologische en lyrische inslag.) 12 Waar vergelijkt Vergilius Aeneas met Sisyphus en waar met Hercules?
Het eigene van Vergilius’ kunstepos Opdracht
fd
Imitatio en aemulatio in ‘De aanhef’
ru
k
Lees p. xxx-xxx en illustreer elk kenmerk met een voorbeeld uit de aanhef.
De wrok, godin, van Peleus’ zoon Achilles moet u bezingen. Hij was dodelijk, bracht voor Achaïers rampspoed zonder einde en stuurde naar de Hades vele schimmen van forse helden; lijken werden voer voor honden en voor vogels allerhande. Maar zo voltrok zich het besluit van Zeus. Begin vanaf de dag toen twist een breuk bracht tussen Atreus’ zoon, bevelhebber van krijgsvolk, en de goddelijke Achilles.
Pr
Ilias
oe
Ter vergelijking de beginverzen van de Ilias en van de Odyssee:
(vertaling: P. Lateur, 2010)
58 ~ Aeneis
Untitled-12 58
25/04/15 4:50 PM
Odyssee Muze, verhaal van de man van velerlei wegen, die heel lang rondzwierf, nadat hij de heilige burcht van Troje verwoest had. Tal van steden en mensen bezocht hij en leerde hun aard en denkwijze kennen. Op zee moest hij veel ellende verduren, waar hij voor eigen behoud en de thuiskomst vocht van zijn mannen. Maar, hoe graag hij ook wilde, zijn mannen kon hij niet redden, die door hun eigen verblinde gedrag hun leven verloren, dwaas als zij waren om Zonnegod Helios’ runderen te eten; deze ontnam hun allen de dag van de thuiskomst. Vertel nu ook ons godin, Zeus’ dochter, dit alles. Begin waar u goeddunkt.
(vertaling: H.J. de Roy van Zuydewijn, 1992)
Vragen
k
ru
Pr
oe
Welke elementen uit de aanhef verwijzen naar de Ilias, welke naar de Odyssee? Citeer. Beide auteurs roepen de muze aan, maar dat gebeurt niet op dezelfde plaats. Welk verschil is er in de rol die ze de muze toekennen? Verklaar dat verschil (zie p. xxx-xxx). a Er is een grote gelijkenis tussen de situatie van Aeneas en die van Odysseus, maar ook een groot verschil. Leg uit. b Ook hun karakter verschilt: geef de hoofdtrek van beiden, zoals die uit de tekst blijkt.
fd
1 2 3
Aeneis I 59
Untitled-12 59
25/04/15 4:50 PM
Nawerking Een student klassieke talen in Amsterdam publiceerde in 1992 een parodie op de aanhef van de Aeneis. Naast de tekst geeft hij ook de vertaling en onderaan verwijzing naar afwijkende lezingen in de manuscripten (‘kritisch apparaat’) en andere filologische commentaar, zoals dat in wetenschappelijke tekstuitgaven gebruikelijk is. ALEXANDRI SMARI CRISPI CARMEN CARNALE Cárnem_adipémque canó, cenáns qui prímus ab óre ín stomachúm properó frustúm demíttere sórbens déridéntque_hominés epulís me sémper edácem. Cára caró, calida_ác fragráns præcísaque crássis éx suibús bobúsque bonís; quis tália_edéndo témperet á fructú? Nam mánsa_equidém minima_ómnis ílluviém dulcém removés a déntibus álbis, út levés sumptís linguá tacti_haústibus éxstent. Mámma, mihí causás memorá, qua blánditiá sit ímpetus híc carnís citus álteriúsque_aliménti. Úber ením lacténs, etiám rudis árte canéndi, súxi iám cupiéns ut adhúc utrúmque puéllæ íntegræ ́- sed mé miserúm! Cur cármina cúncta dénique sémper agúnt curám quæ cóncitat ómnis? Quídve meúm studiúm verúm_est, aut quís mihi túrbat córporis ínterióris et éxterióris amóres? Ínvidus és, cibe cáre, vetásque aliám per amórem? Námque sagínas mé formá gracilí spoliátum, álliciátur utí muliércula núlla paráta. Fállere té nequeó, numquámve relínquere póssum.
ru
k
5
fd
10
oe
15
Pr
20 20
3 derident P: irrident S: illudunt T homines P: omnes S edacem P: edentem S 9 / 10 sit / impetus hic caris citus alteriusque alimenti S: sic / camis et escae aliaeque sit impetus exagitatus P, hic versus pulchrior; sed casus gen. sg. fem. aliae rarissimus est. 17 Invidus P: Æmulus S SIGLA: P = Prima Optio Poetae; S = Secunda Optio Poetae; T = Tertia Optio Poetæ.
COMMENTAAR
1 ff. cf. Vergilius’ Æneis 1.1 ff.: Arma virumque cano, Troiæ qui primus ab oris / Italiam fato profugus Laviniaque venit / litora ... (Ik bezing de oorlogsdaden en de man die door het lot gedreven als eerste naar Italië en de Lavinische kusten kwam ...) cenans ... epulis (‘aan tafel’): Hieruit kunnen we opmaken dat de dichter bij zijn loftuiting in een tafelgezelschap zit (cenans), waarin hij in zijn gulzigheid (edacem) als eerste (primus) aan de maaltijd begint. 5 f. quis talia edendo temperet a fructu?: een pastiche op Vergilius Æneis 2.6/8: quis talia fando (...) temperet a lacrimis? (Wie zou zich na zulke woorden onthouden van tranen?)
60 ~ Aeneis
Untitled-12 60
25/04/15 4:50 PM
5
10
fd
20
ru
k
15
ALEXANDER SMARIUS KRULKOP VLEESVERS Ik zing van vlees en vet en haast me als eerste aan tafel een hapje van mijn mond in mijn keel slikkend te doen afdalen, terwijl mijn disgenoten mijn eeuwige vraatzucht bespotten. Dierbaar warm en geurend vlees, gesneden uit vette varkens en goede runderen! Wie zou bij zo’n maaltijd niet genieten? Ja, want als ik je helemaal fijn gekauwd heb, verwijder je het zoete vuil van mijn witte tanden, zodat ze glad blijken als ik na enkele slokken met mijn tong over ze heen glijd. Mama, breng mij de oorzaken in herinnering, door welke bekoorlijkheid mijn hartstocht voor vlees en andere etenswaren is opgewekt. Als zuigeling immers, toen ik nog onervaren was in de dichtkunst, zoog ik de borst al gretig, zoals nog steeds elk van beide bij een maagdelijke meid maar och arme ik! Waarom gaan uiteindelijk alle gedichten altijd over de liefde die iedereen in beroering brengt? Wat is nou mijn ware liefhebberij, of wie is het toch die de begeertes van het in- en uitwendige lichaam in de war stuurt? Ben je jaloers, dierbaar voedsel en duld je geen ander in naam der liefde? Je verpest immers mijn mooie slanke lijn en mest me vet, zodat geen enkele vastbesloten meid zich voelt aangetrokken. Je bedriegen kan ik niet. Je verlaten nooit.
Pr
oe
6 mansa minima omnis: ‘geheel fijn gekauwd’, cf. Cicero’s De Oratore 2.162: omnia minima mansa. equidem legt nadruk. 7 removes: subj. caro. 8 ut ...: subj. dentes. sumptis haustibus: ablativus absolutus; cf. Ovidius’ Metamorphoseon 7.450: bacchi tibi sumimus haustus. 9 cf. Vergilius’ Æneis 1.8: Musa, mihi causas memora, quo numine læso ... 11 cf. Ovidius’ Tristia 2.424: Ennius ingenio maximus, arte rudis (Ennius, geweldig wat betreft talent, ruw wat betreft techniek). 12 f ut adhuc ...: (‘zoals ook nu nog ...) se. cupiens sugerem, irrealis zoals blijkt uit 19, 14 omnis: acc. plur. 18 forma gracili spoliatum: ‘beroofd van mijn ranke schoonheid’. 19 Let op de klankwisseling (a, i en u), muliercula kan een negatieve bijsmaak hebben (‘wijfie’, ‘vrouwmens’), maar is hier meer letterlijk bedoeld (‘vrouwtje’, ‘meisje’). 20 Fallere wegens onthouding van vrouwelijk schoon nequeo, relinquere wegens chronische behoefte aan eten numquam possum
Aeneis I 61
Untitled-12 61
25/04/15 4:50 PM
Juno werkt tegen Aen. I, 12-33
Cárthago,_Ítaliám contrá Tiberínaque lónge
longe contra: in de verte tegenover Tiberīnus: van de Tiber
óstia, díves opúm studiísque_aspérrima bélli,
óstium: monding
quám Iunó fertúr terrís magis ómnibus únam
ūnus: in het bijzonder
posthabita coluisse Samo: hic illius arma,
posthabēre: achteruitstellen
híc currús fuit, hóc regnúm dea géntibus ésse,
regnum: ‘zetel van de heerschappij’
sí qua fáta sinánt, iam túm tendítque fovétque.
fovēre: sterk verlangen
Prógeniém sed ením Troiáno_a sánguine dúci
progĕnies: nageslacht dūci: afstammen
aúdierát, Tyriás olím quae vérteret árces; hínc populúm laté regém bellóque supérbum vénturum_éxcidió Libyaé: sic vólvere Párcas.
fd
Íd metuéns veterísque memór Satúrnia bélli
k
20
Tўrius: Tyrisch colōnus: kolonist tenēre: bewonen
ru
15
Úrbs antíqua fuít (Tyrií tenuére colóni),
príma quod ád Troiám pro cáris gésserat Árgis
Tўrius: Carthaags
excĭdium: vernietiging vólvere: schikken, bepalen Satúrnia: de dochter van Saturnus (= Iuno)
oe
- nécdum_etiám causae_írarúm saevíque dolóres éxcideránt animó: manet álta ménte repóstum iúdiciúm Paridís spretaéque_iniúria fórmae
excĭdere: vallen uit, verdwijnen
Pr
ét genus ínvisum_ét raptí Ganymédis honóres hís accénsa supér, iactátos aéquore tóto
sŭper (bijw.): nog sterker
Tróas, réliquiás Danaum_átque_immítis Achílli árcebát longé Latió, multósque per ánnos érrabánt actí fatís maria_ómnia círcum. Tántae mólis erát Románam cóndere géntem.
v. 12 v. 12 v. 12 v. 13 v. 13 v. 14 v. 15
Tyrus: stad in Fenicië (p. xxx nr. 1) tenuēre: welke wijs en tijd? tenuēre: wat moet je aanvullen? contra: TS 10 Tiberinaque: TS 17 studiis: TS 21 quam Iuno fertur …: ‘die Juno, zoals men vertelt, …’ Het persoonlijk passief staat in een betrekkelijke bijzin.
62 ~ Aeneis
Untitled-12 62
25/04/15 4:50 PM
v. 24 v. 24 v. 24 v. 25 v. 26 v. 26 v. 27 v. 27 v. 27 v. 28 v. 28 v. 29 v. 29 v. 30 v. 30 v. 30 v. 30 v. 30 v. 31 v. 32 v. 32 v. 33
k
ru
v. 22
De Parcae zijn de drie schikgodinnen, die de levensdraad spinnen en afsnijden.
Libya: oude naam van Noord-Afrika; hier metonymisch gebruikt voor Carthago (p. xxx nr. 4) prima quod … = quod prima … TS 11 prima: ‘in de voorste gelederen’; verklaar de functie. Argi: p. xxx nr. 7 necdum = et nondum alta: omgekeerde dominantie (Sc. Z 2.1 a) repostum = (re)positum: TS 19 iudicium Paridis: p. xxx nr. 3 -que: TS 5 spretae: omgekeerde dominantie (Sc. Z 2.1 a) genus invisum: p. xxx nr. 13 Ganymedis honores: p. xxx nr. 16 his: wat wordt hiermee bedoeld? accensa: over wie gaat het? Welke betekenis heeft accensa in deze context? Troas: acc. m. mv. (TS 1) Troes – Danai – Achilles: p. xxx nrs. 14 – 5 – 8 reliquias Danaum (TS 2): ‘wat de Grieken overlieten’, ‘wat overbleef (van de Trojanen) na de slachting door de Grieken’; bepaal de rol van Danaum. im-mitis: leid zelf de betekenis af. Achilli: genitief van Achilles Latium: p. xxx nr. 20 Wat is de dominant van acti? maria omnia circum: TS 10 est + gen.: ‘het vraagt’, ‘het kost’
fd
v. 17 v. 18 v. 18 v. 18 v. 19 v. 20 v. 20 v. 21 v. 22 v. 22
oe
v. 16 v. 16 v. 17 v. 17
Samo: ablatief van Samos (vr.), een Grieks eiland waar Juno een belangrijk heiligdom had. Bepaal de woordsoort van hic door het vers te scanderen. Wie wordt bedoeld met illius? hoc = hanc (urbem): omgekeerde overeenkomst (Sc. Z 2.2 a). De datief gentibus heeft de waarde van een BWB (rol: voordeel) bij regnum. De Romeinen beschouwden hun overheersing immers als een voordeel waarvan andere volkeren genoten. esse: de infinitief presens heeft vaak de waarde van een infinitief futurum. si quā (viā): ‘als langs een of andere weg’, ‘als enigszins’ fata: TS 21 Kies voor tendere de gepaste vertaling: spannen – strekken – gaan naar – nastreven. duci: welke wijs? Ook hier heeft het presens de waarde van een futurum. Tyrias olim quae: TS 11 Wat is het antecedent van quae? regem heeft de waarde van regnantem. venturum (esse) - volvere: wat is de dominant van de infinitiefzinnen? excidio: TS 8
Pr
v. 16
Aeneis I 63
Untitled-12 63
25/04/15 4:50 PM
Vragen bij ‘Juno werkt tegen’
fd
ru
k
1 Welke informatie krijgt de lezer over de stad Carthago? 2 Op welke drie manieren wordt de voorliefde van Juno voor Carthago uitgewerkt? Met welke stijlmiddelen onderstreept Vergilius die voorliefde? 3 Vergilius geeft in deze verzen een antwoord op de vragen die hij aan de muze heeft gesteld in v. 8 (Musa mihi causas memora). a Welke krenking van Juno’s goddelijke wil (quo numine laeso) wordt uitgewerkt in v. 12-22? b Welke grieven heeft Juno ten aanzien van de Trojanen (quid dolens) in v. 23-33? In welk conflict koos ze daarom eerder partij tegen de Trojanen? c Hoe wordt de veelheid aan grieven stilistisch benadrukt? d Vergilius besteedt veel aandacht aan de structuur van zijn werk. Tel het aantal verzen in de aanhef. Ga nu na in hoeveel verzen Vergilius de respectievelijke causas uit de vraag aan de muze verder uitwerkt. Wat valt je op? 4 In deze paragraaf worden twee volkeren vermeld die bedreven zijn in het voeren van oorlog. In welke bewoordingen wordt dat telkens uitgedrukt? Let op de klankkleur van beide woord(groep)en; bij welk volk ligt Vergilius’ sympathie, volgens jou? 5 Welke woordelijke echo’s uit v. 23-33 verwijzen naar de aanhef (v. 1-11)?
oe
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
Pr
1 Vergilius schreef de Aeneis als een nationaal Romeins epos. Waar verwijst Vergilius in deze verzen naar de Romeinse geschiedenis? 2 Hoe is de verhouding tussen Juno en het fatum? Staaf je antwoord met gegevens uit de tekst. 3 De Aeneis is een epos met een sterk lyrische inslag. Dat blijkt o.a. uit emotionele uitroepen van de dichter, die meeleeft met zijn personages. Waar in deze verzen tref je dergelijk fenomeen aan?
64 ~ Aeneis
Untitled-12 64
25/04/15 4:50 PM
Oorlog in Troje
Pr
oe
fd
ru
k
Op het huwelijk van de Griekse held Peleus en de zeenimf Thetis waren alle goden uitgenodigd, behalve Eris, de godin van de tweedracht. Uit wraak rolde die een gouden appel te midden van de feestvierders waarop stond: aan de mooiste godin. Drie godinnen vonden dat ze recht hadden op de appel: Juno (1) (= Hera), Minerva (= Pallas Athena) (2) en Venus (= Aphrodite). Omdat Jupiter zelf geen beslissing durfde te nemen, liet hij de keuze over aan een sterveling, de Trojaanse prins Paris (3). Venus beloofde hem de mooiste vrouw ter wereld en daarom koos hij haar. De mooiste vrouw was Helena, de echtgenote van koning Menelaus van Sparta. Toen Paris op bezoek was in Sparta, kon hij haar overhalen mee te gaan naar Troje. Menelaus was woedend en deed een beroep op zijn broer Agamemnon, koning van Mycene (4). Die bracht een coalitieleger van Griekse soldaten op de been om Helena terug te halen. De Grieken hebben bij Vergilius verschillende namen: o.a. Danai (5), Achivi (6) en Argi (7). Beroemde helden waren o.a. Achilles (8), Ulixes (9) (= Odysseus) en Diomedes (10). Troje wordt Troia genoemd, maar ook Ilium (11), Teucria (12) of Dardania, namen die verwijzen naar belangrijke voorvaderen van de Trojanen. Zo was Dardanus (13) de stamvader van alle Trojanen. Hij was een zoon van Jupiter en Electra, een halfgodin. Juno haat dus heel het Trojaanse volk, omdat het voortgekomen is uit overspel van Jupiter. De Trojanen heten Troes (14), Teucri (15) of Dardanidae, naar de namen van voorouders. Bij die voorouders hoort ook Ganymedes (16), die Jupiter ooit geschaakt had en tot wijnschenker op de Olympusberg benoemd had, tot grote ergernis van Juno, die haar dochter op die plaats wilde. Belangrijke Trojanen waren o.a. koning Priamus (17) en zijn zonen Paris (18) en Hector (19). Er is uiteraard ook nog Aeneas, de zoon van Anchises en Venus. Zijn zoon Ascanius wordt ook Iulus genoemd. Na tien jaar oorlog wordt Troje eindelijk veroverd; Aeneas vlucht weg uit de brandende stad. Hij moet van het fatum een nieuwe stad zoeken voor de Penates, de beschermgoden van Troje. Uiteindelijk bereikt hij Italië en sticht er in de streek van Latium (20) de stad Lavinium (21). Ascanius zal van daaruit Alba Longa (22) stichten en pas vele generaties later sticht Romulus Rome.
Gustave Moreau, Helena op de wallen van Troje, 19de eeuw
Aeneis I 65
Untitled-12 65
25/04/15 4:51 PM
STAMBOOM
Júpiter
Teucer
Eléctra
DÁRDANUS
Bateía Erichthónius Tros
Ilus
Assáracus
Ganymédes
Capys
Laomédon Tithónus Auróra
Príamus Hecúba
Hesíone Télamon
Memnon
Hector Andrómache
Teucer
ANCHÍSES Venus AENÉAS Creúsa ASCÁNIUS
ru
k
Astyánax
fd
Nawerking
Vragen
oe
Het oordeel van Paris: begin van onheil. Pieter Paul Rubens (1577-1640)
Pr
1 Welk moment van het oordeel is precies afgebeeld? 2 Welk ‘beroep’ oefent Paris uit? 3 Aan welke attributen herken je de vier aanwezige godheden? Hoe weet je als toeschouwer meteen wie van de drie godinnen Venus is?
66 ~ Aeneis
Untitled-12 66
25/04/15 4:51 PM
4 Wat Juno voelt, kun je niet zien, maar boven haar hoofd verschijnt de furie Allecto, brengster van oorlog en vernietiging (zie Aeneis, zang VII). Welk ander detail zinspeelt op de woede van Juno? 5 Kijk online naar andere interpretaties van het Parisoordeel.
Storm op zee
ímpulit ín latus ác ventí velut ágmine fácto,
fd
quā data pórta, ruúnt et térras túrbine pérflant.
ru
Aen., I, 81-123 Haéc ubi dícta, cavúm convérsa cúspide móntem
Íncubuére marí, totúmque_a sédibus ímis
v. 81 v. 81 v. 82 v. 83 v. 84 v. 84 v. 84 v. 85
oe
úna_Eurúsque Notúsque ruúnt crebérque procéllis
cuspis: lans impéllere: ‘treffen’ turbo: wervelwind perflāre: razen over incúmbere + dat.: zich storten op īmus: diepste rŭere: omwoelen crēber + abl.: rijk aan
haec ubi dicta = ubi haec dicta (sunt ab Aeolo): TS 11 conversā cuspide: ‘met omgekeerde lans’, ‘met de punt van zijn scepter’ velut agmine facto: ‘als in gesloten colonne’ quā data (est) porta incubuēre: welke wijs en tijd? Wat moet je aanvullen bij totum? sedibus: sedes betekent hier ‘bodem’. Eurus, Notus, Africus: namen van winden; zie de windroos
Pr
85
Aeneas in de storm, uit de Codex Romanus (5de-6de eeuw)
k
Het verhaal van Aeneas begint in medias res. Na zes jaar rondzwerven op de Middellandse Zee wil hij nu van Sicilië oversteken naar Italië, het beloofde land. Juno echter heeft andere plannen. Vastberaden trekt ze naar Aeolus, de god van de winden, met de vraag een storm te ontketenen, die de Trojaanse vloot van Aeneas moet kelderen. Aeolus gehoorzaamt en voegt de daad bij het woord.
Aeneis I 67
Untitled-12 67
25/04/15 4:51 PM
Áfricus ét vastós volvúnt ad lítora flúctus.
procélla: storm
Ínsequitúr clamórque virúm stridórque rudéntum.
strīdor: het gieren rŭdens: scheepstouw
Éripiúnt subitó nubés caelúmque diémque
90
Teúcrorum_éx oculís; pontó nox íncubat átra.
incubāre + dat.: ‘hangen over’
Íntonuére polí_et crebrís micat ígnibus aéther
intonāre: donderen micāre: flikkeren
praésentémque virís inténtant ómnia mórtem.
intentāre: dreigend aankondigen
Éxtemplo_Aéneaé solvúntur frígore mémbra;
extémplo: dadelijk
íngemit ét duplicés tendéns ad sídera pálmas,
ingĕmere: kreunen dŭplices: beide quăter: viermaal
tália vóce refért: “O térque quatérque beáti, quís ante_óra patrúm Troiaé sub moénibus áltis
k
95
Týdidé! Mene_Íliacís occúmbere cámpis
ru
cóntigit óppetere!_Ó Danaúm fortíssime géntis,
v. 94 v. 95 v. 96 v. 97
oe
v. 92 v. 92 v. 93
virum: TS 2 Waarvoor is dies een metonymie? Teucri: ‘Trojanen’ (p. xxx nr. 15) poli: de dichter bedoelt de (denkbeeldige) hemelpolen; het dondert dus van pool tot pool, de hele hemel dondert. solvuntur membra: zijn spieren verslappen, verlammen van de angst. Met frigore wordt ‘door de angst’ bedoeld. Welke soort van metonymie is dat? palmas: wie tot de hemelgoden bad, keerde meestal zijn handpalmen naar de hemel. De uitdrukking voce referre is een voorbeeld van plechtig taalgebruik. Wat zou dat worden in de gewone spreektaal? quis = quibus Danaum: (p. xxx nr. 5) TS 2. Wat is de dominant? Tydide: vocatief van Tydides. TS 44.
Pr
v. 87 v. 88 v. 89 v. 90
Ilĭacus: Trojaans occúmbere: sneuvelen
fd
nón potuísse tuáque_animam_hánc effúndere dextrā,
oppĕtere (mortem): de dood vinden
Met Tydides, ‘de zoon van Tydeus’, wordt Diomedes bedoeld (p. xxx nr. 10). In zang V van de Ilias staat dat hij Aeneas had verwond en hij zou hem ook gedood hebben, als zijn moeder Venus hem toen niet gered had.
v. 97 v. 97 v. 98
Me-ne … non potuisse ...: uitroep (TS 13) (in) campis: TS 6 Wat wordt bedoeld met animam effundere? Over wiens ziel gaat het hier?
68 ~ Aeneis
Untitled-12 68
25/04/15 4:51 PM
saévus ubi_Aéacidaé teló iacet Héctor, ubi_íngens 100
Sárpedón, ubi tót Simoís corrépta sub úndis
scūtum: schild gălea: helm
scúta virúm galeásque_et fórtia córpora vólvit.” Tália iáctantí stridéns aquilóne procélla
105
vélum_advérsa ferít fluctúsque_ad sídera tóllit.
iactāre: ‘roepen’ stridēre: gieren ăquilo: noorden procélla: storm
Fránguntúr remí, tum próra_avértit et úndis
prōra: boeg
dát latus; ínsequitúr cumuló praerúptus aquaé mons.
cŭmulus: stapel, berg praerúptus: steil
Hí summo_ín fluctú pendént, his únda dehíscens
dehíscere: gapen
térram_intér fluctús aperít; furit aéstus harénis. Trés Notus ábreptás in sáxa laténtia tórquet, (sáxa vocánt Italí mediís quae_in flúctibus Áras,
v. 100 v. 100 v. 100 v. 101 v. 102 v. 102 v. 103 v. 104 v. 105 v. 106 v. 107 v. 108 v. 108 v. 109 v. 109 v. 109 v. 110 v. 110 v. 110
fd
v. 99 v. 99 v. 99 v. 100
Kies voor saevus een vertaling uit de volgende mogelijkheden en motiveer je keuze: wild – woest – ongenadig – ontembaar – wreed. saevus ubi: TS 11 Aeacidae: genitief van Aeacides: TS 44. Achilles was een kleinzoon van Aeacus. Hector: p. xxx nr. 19. Hij werd gedood door Achilles.
oe
v. 99
dorsum: rug
ru
dórsum_immáne marí summó), tres Eúrus ab álto
Sarpedon was een koning van Lycië die vocht aan de zijde van de Trojanen. Patroclus had hem gedood.
Welk gezegde moet je aanvullen bij Sarpedon? Zoek de drie dominanten van tot. De Simois was een riviertje bij Troje. virum: TS 2 (ei) … iactanti: ‘voor hem die … riep’, ‘terwijl hij … riep’ (ex) aquilone: TS 6 adversa: ‘recht ertegen in’, ‘frontaal’. Wat is de functie van adversa? (se) avertit cumulo is een BWB (rol: wijze) bij praeruptus. hi … his = alii … aliis: het gaat over de bemanningen op de schepen. (in) harenis: TS 6. Het gaat over het zand van de zeebodem. tres (naves) Notus: zie de windroos op p. xxx. saxa … quae … = quae saxa in mediis fluctibus Itali vocant Aras (TS 11) Itali: ‘de Italiërs’ Aras: ‘Altaren’. Dit is de naam van een groep rotseilandjes tussen Sicilië en Afrika. dorsum is een BVB. Wat is de dominant? mari summo: ‘juist onder het wateroppervlak’ Eurus: zie de windroos op p. xxx.
Pr
110
k
ab-rĭpere: wegrukken, meeslepen
Aeneis I 69
Untitled-12 69
25/04/15 4:51 PM
ín breviá_et syrtés urgét, miserábile vísu,
brĕvia: ondiepten syrtis: zandbank miserābilis: pijnlijk vīsu: om te zien illīdere + dat.: slaan tegen agger: wal, dam
íllidítque vadís atque_ággere cíngit harénae. Únam, quaé Lyciós fidúmque vehébat Orónten ípsius ánte_oculós ingéns a vértice póntus 115
ín puppím ferit: éxcutitúr pronúsque magíster vólvitur ín caput; ást illám ter flúctus ibídem
ast = at ibīdem: op dezelfde plaats vorāre: verzwelgen vortex: draaikolk
tórquet agéns circúm_et rapidús vorat aéquore vórtex. Ápparént rarí nantés in gúrgite vásto,
nāre: zwemmen gurges: kolk, kolkende zee Trōïus: Trojaans gāza: schat, rijkdom
árma virúm tabulaéque_et Tróïa gáza per úndas. 120
Iám validam_Ílionéi navém, iam fórtis Achátae, ét qua véctus Abás, et quá grandaévus Alétes,
ru
áccipiúnt inimícum_imbrém rimísque fatíscunt.
k
vícit hiéms: laxís laterúm compágibus ómnes
grandaévus: hoogbejaard laxāri: loskomen compāges: naad, voeg rīma: scheur fatíscere: opengaan
fd
De hellenistische dichter Apollonius van Rhodos (derde eeuw v.Chr.) geeft in zijn Argonautica een beschrijving van de syrtes:
Pr
oe
‘... waar voor schepen geen terugkeer mogelijk is, wanneer zij eenmaal in nood bij deze inham zijn verzeild geraakt. Want overal is ondiep water, overal tot op de bodem bossen alg en wier, waarover de vlokken schuim geluidloos worden voortgestuwd. Tot aan de horizon strekt zich een zandzee uit, er loopt geen enkel dier, geen vogel vliegt er op.’ Bron: Apollonius van Rhodos. De Tocht van de Argonauten, vertaald en toegelicht door Wolther Kassies (1996), Athenaeum, Polak & Van Gennep
v. 112 v. 113 v. 113 v. 113
Welk lijdend voorwerp moet je aanvullen bij illidit? Welk substantief moet je bij unam aanvullen? Lycios: de Lyciërs waren bondgenoten van de Trojanen: zie de noot over Sarpedon bij v. 100. Oronten: accusatief van Orontes (TS 1). Orontes was de aanvoerder van de Lyciërs. Hij was na de ondergang van Troje met Aeneas meegegaan. Daarom wordt hij hier fidus genoemd.
v. 114 v. 114 v. 114 v. 115 v. 115
ipsius (Aeneae) a vertice: ‘vanuit de hoogte’ pontus: ‘grondzee’ (d.w.z. een zeegolf die tegen een ondiepte breekt en dan met veel grond opstuift) pronus: BVG: ‘(tuimelt) voorover’ Wat verbindt -que?
70 ~ Aeneis
Untitled-12 70
25/04/15 4:51 PM
v. 121 v. 121 v. 122
De magister van een schip is ‘de stuurman’. in caput: pleonastisch bij pronus Ast (= at) wijst op een tegenstelling. Tussen welke woorden? Naar welk woord wordt verwezen met illam? agens circum = circumagens Welke naamval is virum? (TS 2) per: ‘verspreid over …’ Ilioneus (genitief: -ei met synizese: TS 39), Achates (genitief: -ae), Abas en Aletes zijn kapiteins van de verschillende schepen. Wat is het antecedent van qua? vectus (est) Wat is de verzwegen dominant van omnes?
ru
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
k
v. 115 v. 116 v. 116 v. 116 v. 117 v. 119 v. 119 v. 120
Pr
oe
fd
Een epos met een opmerkelijke literaire vormschoonheid Het losbreken van de storm (v. 81-91) 1 Aeolus wordt voorgesteld als een generaal die zijn troepen uitstuurt. In welke woorden wordt die metafoor uitgewerkt? 2 De winden worden voorgesteld als halfgoden (personificatie), niet als natuurkrachten. Uit welke woorden blijkt dat? 3 Met welk stijlmiddel maakt Vergilius duidelijk dat de winden niet te stoppen zijn? 4 D.m.v. welke klankexpressieve woorden (lees TS 29-33) maakt Vergilius volgende fenomenen uit de storm duidelijk: a het loeien van de wind in v. 84-85; b het bruisen van de golven in v. 84-85; c het donker worden van de hemel in v. 89; d de bliksem in v. 90; e de dreiging van de dood in v. 91? De storm in al zijn hevigheid (v. 102-107) 5 Met welke stijlmiddelen wordt in v. 104-105 heftige beweging gesuggereerd? (zie TS 34) 6 Een epische dichter heeft de neiging om zich in sterkere bewoordingen uit te drukken (zie TS 40-45). Zoek in v. 102-107 een aantal voorbeelden van hyperbolen (sterke overdrijvingen om de voorstelling aanschouwelijk te maken). 7 Hoe wordt de dreiging van de fatale gebeurtenissen voelbaar gemaakt in het ritme van v. 104-107a? Door de golven verzwolgen (v. 113-119) 8 Hoe suggereert Vergilius in v. 115-117 d.m.v. het versritme en de woordorde de veelheid aan beweging? 9 In v. 118 zoomt de dichter uit: we krijgen een panoramisch beeld van de wijde zee, met hier en daar een drenkeling. Hoe wordt die camerabeweging duidelijk gemaakt in het versritme? 10 Ook hier drukt de dichter zich uit in sterke bewoordingen. Zoek vijf voorbeelden in deze verzen. Aeneis I 71
Untitled-12 71
25/04/15 4:51 PM
ru
k
De voorstelling van een held (v. 92-101) 1 Waaruit leid je af dat de woorden van Aeneas een gebed bevatten? Tot wie is het gericht? Wordt Aeneas’ gebed verhoord? 2 Analyseer de situatie waarin Aeneas en Odysseus zich bevinden. Welke gelijkenissen en/ of verschillen zie je? De tekst staat hieronder. 3 Waarom is het gebed van Odysseus psychologisch meer aanvaardbaar? 4 Wat moest Aeneas op dit ogenblik eigenlijk al weten? Hoe reageert Aeneas desondanks op de storm? Dit is het eerste optreden van Aeneas in de Aeneis! Welke indruk maakt hij volgens jou? Welke gevoelens blijken uit zijn optreden? 5 Gedraagt Aeneas zich hier al als een stoïsche wijze (zie p. xxx)? Waaruit leid je dat af? 6 Een tragische held, zoals we hem kennen uit de klassieke Griekse tragedies, is een held die gedwongen wordt om een keuze te maken in een dilemma, waardoor hij in zwaar lijden terechtkomt, terwijl hem geen of weinig schuld treft. Waarom kunnen we Aeneas een tragische held noemen?
Imitatio en aemulatio in ‘De storm’
Pr
oe
fd
Dat Vergilius in het begin van de Aeneis de Odyssee van Homerus in gedachten heeft, is erg duidelijk. Net als Homerus kiest hij voor een begin in medias res. Net als Odysseus staat Aeneas op dat moment vlak bij zijn eindbestemming. In de Odyssee ontketent Poseidon dan een storm, in de Aeneis doet Juno hetzelfde. Odysseus en Aeneas spoelen aan op een andere plaats dan hun bedoeling was, maar worden er gastvrij opgenomen aan het koninklijk hof. Daar vertellen ze later in een flashback aan hun gastheer of gastvrouw wat ze hebben meegemaakt voor ze door de storm getroffen werden. Vergilius verwijst in zijn tekst van het verhaal van de storm voortdurend ondubbelzinnig naar de tekst van zijn grote voorbeeld. Homerus, Odyssee, V, 278-326
280
285
290
Zeventien dagen lang doorkliefde Odysseus de golven, maar op de achttiende dag toen doemden dicht in zijn buurt de wazige bergen op van het land van de Faiaken en dat leek op de rand van een schild in het mistige water. Daar kwam Poseidon terug van de Aithiopiërs en hij zag bij de Solymers diep beneden zich vanaf de bergen heel in de verte Odysseus varen. Hij werd woedend, hoofdschuddend zuchtte hij bij zichzelf terwijl hij zich opwond: ‘Dit is het toppunt! Nu hebben de Goden iets anders bekonkeld voor Odysseus, toen ik bij de Aithiopiërs langsging. Hij is al akelig dicht bij het eiland van de Faiaken en daar ontkomt hij aan de worgende greep van het onheil, dat is zijn lot, maar ik zal hem zijn portie ellende nog geven!” zei hij en hij dreef wolken samen, greep de drietand in zijn hand en bracht de hele zee aan het kolken.
72 ~ Aeneis 295 Untitled-12 72
25/04/15 4:51 PM
315
320
325
330
k
ru
310
fd
305
oe
300
Pr
295
Uit alle windstreken joeg hij wilde rukwinden op, de aarde en de zee verborg hij in dichte nevels en vanuit de hemel daalde een zwarte nacht neer. Stormwinden stortten zich op elkaar uit oost en zuid en west en noord, en er kwamen enorme golven aanrollen. Hij voelde dat zijn knieën en moed het begaven, Odysseus, en wanhopig sprak hij zijn eigen trotse hart toe: ‘Krijgen we dat weer! Zou het ergste me nu overkomen? Ach, ik ben bang dat het waar was, wat de Godin me vertelde, dat ik mijn portie nog kreeg voordat ik mijn land zou bereiken. Alles komt uit zoals ze voorspelde! Zeus propt de brede hemel vol wolken, brengt de hele zee aan het kolken en alle winden vallen mij aan, dus dit is het einde. Driewerf, nee vierwerf gelukkig de Daneërs die zijn gesneuveld op de vlakten voor Troje in dienst van de zonen van Atreus. Ach, had het lot me toen maar getroffen, had ik maar mogen sneuvelen op de dag toen grote groepen Trojanen mij met hun bronzen speren bestookten bij het lichaam van de zoon van Peleus, dan was ik tenminste begraven, dan hadden alle Achaiers mijn daden opgehemeld! Maar aan verdrinken is toch zeker geen eer te behalen!’ zei hij en op dat moment kwam er een muur van water met een razende vaart op hem af en viel boven op hem. Plotseling tolde het vlot rond, het roer schoot uit zijn handen en hij werd van het vlot afgeslagen ver de zee in. Door de wervelstorm van de botsende winden brak de mast af en zeil en ra werden ver in zee geslingerd. Hij bleef lang onder water, hij kon zo gauw niet boven komen door de golven en het gewicht van de kleren die Kalypso hem gaf, de stralende van de Godinnen. Eindelijk dook hij op, hij spuugde bitter, brijnzout zeewater uit, dat liep ook in stromen van zijn hoofd af. Zelfs in die situatie vergat hij toch zijn vlot niet, hij zwom erheen door de golven, greep het en ging erop zitten om aan een zekere dood te ontkomen. De grote golven zwiepten het aldoor heen en weer, heen en weer op de stroming. Zoals wanneer in de herfst de noordenwind distels heen en weer jaagt over het veld − ze klitten aan elkaar vast – zo joegen de winden het vlot steeds maar heen en weer op het water. (vertaling van Imme Dros)
Vragen 1 Welke verhaalelementen uit de Odyssee heeft Vergilius nagebootst in zijn Aeneis? 2 Met welke woordelijke overeenkomsten onderstreept Vergilius de parallelle situaties tussen Aeneas en Odysseus in de storm (Homeruscitaten)? Wat verandert de Romeinse dichter ten opzichte van zijn voorbeeld? Hoe kun je die verschillen verklaren?
Aeneis I 73
Untitled-12 73
25/04/15 4:51 PM
fd
ru
k
Neptunus stilt de storm
oe
Neptunus, mozaïek uit Soussa (Tunesië), 3de eeuw n.Chr.
Pr
De kunst van het vertalen
Vertalen heeft iets weg van een omgekeerd alchemistisch proces. Het pure goud van het origineel moet worden omgezet in een weliswaar andersoortig element, maar bij voorkeur van een even edele kwaliteit. Een opgave die bij vertalers, net als bij alchemisten en tovenaars, die heerlijke opwinding van macht veroorzaakt: de macht van creativiteit. (Jelica Novakovic in De Standaard der Letteren, 21-02-2002)
Aen., I, 83-86 (vanaf ‘ac venti ...’) luidt als volgt in de vertaling van Marietje ’Hane-Scheltema: Als één colonne stormen de winden uit de poort, wervelen gierend over ‘t land en vallen op de zee aan, die zij tot haar diepste bodem omwoelen, oosten-, zuidenwind en vlagenrijke storm uit Afrika tezamen! Woeste branding beukt de kusten.
74 ~ Aeneis
Untitled-12 74
25/04/15 4:51 PM
Een vertaler moet naast de inhoud ook de vormelijke aspecten proberen weer te geven. Je hebt als vertaler de keuze uit het behouden, compenseren (bijvoorbeeld door andere stijlmiddelen) of weglaten van stilistische en inhoudelijke elementen.
Opdracht Ga even na welke stilistische middelen Vergilius in deze passage heeft gebruikt (cf. je antwoorden op vragen 1-4 bij deze tekst). Vergelijk nu met de vertaling van Marietje d’Hane-Scheltema. Heeft zij de stijl van Vergilius in het Nederlands kunnen behouden of compenseren of zijn er stijlmiddelen weggelaten?
k
Wat met de eigennamen van de winden? Vertaal je voor een breed publiek of ga je uit van kennis van de oudheid bij je lezers? Met andere woorden: neem je de Latijnse eigennamen over? Voeg je er eventueel een omschrijving aan toe? Misschien beperk je je liever tot een omschrijving? Leg je in voetnoten uit wie Eurus en Notus enz. zijn, of niet? Bestaat er misschien een modern equivalent, zodat je de namen kunt actualiseren? De poeta doctus stelt de vertaler vaak voor moeilijke keuzes op dat vlak.
ru
Wat doe je met het metrum in je vertaling?
oe
fd
De dactylische hexameter behouden is mogelijk, al past het Nederlands wel gemakkelijker in jamben. In het voorbeeld is de hexameter vervangen door verzen van telkens zeven jamben, met kleine onregelmatigheden (wervelen, omwoelen): een compensatie voor de rijke variatie die typisch is voor de dactylische hexameter. Een onbeklemtoonde lettergreep kan aan het begin of het einde van een vers worden toegevoegd (eerste, derde en vijfde vers).
Pr
Een metrum helpt om de gedragen toon van de epische taal te verkrijgen, maar ook vertalingen zonder metrum, zelfs in proza, zijn mogelijk. De keuze voor een al dan niet metrische vertaling hangt ook samen met het beoogde doelpubliek. De dactylische hexameter is typisch voor het epos, maar dat genre wordt vandaag de dag niet meer beoefend. Wil je het antieke epos omzetten naar een romanvorm, dan komt de keuze voor (metrische) verzen misschien bevreemdend over voor je lezers. De drie vertalingen die je in het boek al bent tegengekomen, zijn metrisch: de aanhef van de Ilias in jamben, die van de Odyssee in hexameters. En Imme Dros’ vertaling van de storm (zie p. xxx)? Met al die elementen kun je rekening houden als je vertalingen wilt beoordelen – en zou je je nu zelf al eens aan een literaire vertaling durven wagen?
Opdracht Zoek twee vertalingen van v. 81-91 op. Ga na in hoeverre de hierboven besproken stilistische elementen uit de brontekst bewaard zijn gebleven in de vertalingen.
Aeneis I 75
Untitled-12 75
25/04/15 4:51 PM
Aen., I, 124-156 125
Íntereá magnó miscéri múrmure póntum
murmur: gedruis
émissámque_hiemém sensít Neptúnus et ímis
īmus: onderste, diepste
stágna refúsa vadís, gravitér commótus, et álto próspiciéns, summá placidúm caput éxtulit únda.
stagnum: (stilstaand) water refúndi: terugstromen pro-spĭcere: uitkijken over
Dísiectam_Aéneaé totó videt aéquore clássem,
dis-ĭcere: uiteenslaan
flúctibus óppressós Troás caelíque ruína. 130
Néc latuére dolí fratrém Iunónis et írae. Eúrum_ad sé Zephyrúmque vocát, dehinc tália fátur:
dēhinc: daarna, vervolgens
“Tántane vós generís tenuít fidúcia véstri? Iám caelúm terrámque meó sine númine, vénti, Quós ego ...! Séd motós praestát compónere flúctus: post mihi non simili poena commissa luetis.
v. 136 v. 136 v. 137
maturāre: bespoedigen
oe
misceri: reflexief gebruikt (TS 4), ‘in een chaos veranderen’ emissam (esse) refusa (esse) re-fundi: ‘terugstromen’ (TS 4) (e) vadis: TS 6 alto: datief BWB (rol: richting), TS 8 Wat is de naamval van unda? TS 6 Troas: acc. mv. van Troes (TS 1) caeli ruina: ‘wolkbreuk’ Wat verbindt -que? fratrem: Neptunus is een broer van Juno. irae: TS 21 Eurus en Zephyrus: zie de windroos op p. xxx. dehinc: eenlettergrepig door synizese (TS 39) generis: de winden zijn geboren uit tweederangsgoden. Welke rol heeft de genitief generis vestri? Naar wie verwijst quos? Ook wij maken een zin vaak niet af als we boos zijn. Zoek een Nederlands equivalent voor Quos ego … . Bepaal de naamval van poena door te scanderen. commissa: zelfstandig gebruikt participium regi vestro: de koning van de winden is Aeolus.
Pr
v. 124 v. 125 v. 126 v. 126 v. 126 v. 126 v. 127 v. 129 v. 129 v. 129 v. 130 v. 130 v. 131 v. 131 v. 132 v. 132 v. 135
post = póstea: een volgende keer lŭere: boeten voor
fd
Máturáte fugám regíque_haec dícite véstro:
ru
135
k
míscere_ét tantás audétis tóllere móles?
76 ~ Aeneis
Untitled-12 76
25/04/15 4:51 PM
nón illi_ímperiúm pelagí saevúmque tridéntem,
trĭdens: drietand
séd mihi sórte datúm. Tenet ílle_immánia sáxa, 140
véstras, Eúre, domós: illá se iáctet in aúla
se iactāre: pralen, pochen aula: paleis
Aéolus ét clausó ventórum cárcere régnet!”
145
Síc ait ét dictó citiús tumida_aéquora plácat
placāre: bedaren, kalmeren
cóllectásque fugát nubés solémque redúcit.
fugāre: op de vlucht drijven
Cýmothoé simul ét Tritón adníxus acúto
acūtus: scherp, puntig
détrudúnt navés scopuló; levat ípse tridénti
de-trūdere: wegduwen (van)
ét vastás aperít syrtés et témperat aéquor
syrtis: zandbank
átque rotís summás levibús perlábitur úndas. séditió saevítque_animís ignóbile vúlgus; iámque facés et sáxa volánt - furor árma minístrat -;
ru
150
k
Ác velutí magno_ín populó cum saépe coórta_est
vělut(i): zoals pŏpulus: menigte saepe: weerom eens ministrāre: leveren
fd
túm, pietáte gravem_ác meritís si fórte virúm quem
v. 138 v. 139
De tri-dens is het symbool van Neptunus’ heerschappij over de zee.
v. 139 v. 139
datum (esse) Kies de gepaste betekenis voor tenere: vasthouden – heersen over – bevatten – veroveren. Eure: Neptunus pikt er één wind uit, maar hij spreekt wel tegen alle winden (vestras). iactet en regnet drukken een gebod uit tot de derde persoon: ‘(hij) moet …’ Bepaal de functie van dicto. aequora: TS 21 Cymothoe: dochter van de zeegod Nereus Triton: zoon van Neptunus; hij wordt vaak voorgesteld terwijl hij op een schelp blaast. Welk lijdend voorwerp moet je aanvullen bij levat? tridenti = tridente aperire: ‘een vaargeul maken in’ rota: Neptunus rijdt in een wagen, voortgetrokken door zijn zeepaarden. perlabitur undas = labitur per undas Ac veluti … cum …: met deze stereotiepe formule begint een homerische vergelijking (zie p. xxx). co-oriri: ‘losbarsten’ ignobile < in-nobile si …: TS 11 Welke soort voornaamwoord is quem en waaruit leid je dat af?
v. 148 v. 149 v. 151 v. 151
oe
Pr
v. 140 v. 140 v. 142 v. 142 v. 144 v. 144 v. 145 v. 145 v. 146 v. 147 v. 147 v. 148
sorte: Jupiter (Zeus), Pluto (Hades) en Neptunus (Poseidon) hadden onder elkaar geloot voor de verdeling van de heerschappij over het heelal. Zo had Pluto de onderwereld gekregen, Jupiter de hemel en Neptunus de zee.
Aeneis I 77
Untitled-12 77
25/04/15 4:51 PM
155
cónspexére, silént arréctisque_aúribus ádstant;
ad-stāre: staan bij; luisteren
ílle regít dictís animós et péctora múlcet;
mulcēre: bedaren
síc cunctús pelagí cecidít fragor, aéquora póstquam
frăgor: gedruis
próspiciéns genitór caelóque_invéctus apérto fléctit equós currúque voláns dat lóra secúndo. v. 152 v. 154 v. 156 v. 156
lōrum: teugel secúndus: volgzaam, snel
arrectis < ad-rectis Wat is het gezegde van de bijzin ingeleid door postquam? curru = currui dat lora: ‘viert de teugels’
k
De voorspelling van Jupiter
Aen., I, 254-296
oe
fd
ru
Met zeven gehavende schepen slaagt Aeneas erin samen met zijn zoontje Ascanius en enkele kameraden de kust van Noord-Afrika te bereiken; hij lijkt verder van zijn doel af dan ooit. Zijn moeder Venus maakt zich zorgen. Ze gaat naar Jupiter en vraagt hem tekst en uitleg: aan Aeneas was toch een grootse toekomst beloofd?
255
Pr
Ólli subridéns hominúm sator átque deórum
Jean Auguste Dominique Ingres, Jupiter en Thetis, 1811
subridēre: F. sourire sător: zaaier, ‘vader’
vúltu, quó caelúm tempéstatésque serénat,
serenāre: doen opklaren
óscula líbavít nataé, dehinc tália fátur:
libāre: even aanraken
“Párce metú, Cytheréa, manént immóta tuórum fáta tibí; cernés urbém_et promíssa Lavíni moénia súblimémque ferés ad sídera caéli 260
sublīmis: verheven
mágnanimum_Aéneán; neque mé senténtia vértit. Híc tibi (fábor ením, quando_haéc te cúra remórdet,
quando: aangezien remordēre: (telkens) weer bijten
lóngius ét volvéns fatórum_arcána movébo)
arcānus: geheim
béllum_ingéns geret Ítaliá populósque feróces cóntundét morésque virís et moénia pónet, 265
contúndere: verpletteren
tértia dúm Latió regnántem víderit aéstas, térnaque tránsierínt Rutulís hibérna subáctis. 78 ~ Aeneis
Untitled-12 78
25/04/15 4:51 PM
Imitatio en aemulatio: Aen., I, 255 Vers 255 bevat een verwijzing naar de Romeinse dichter Ennius (239-169 v.Chr.): “Iuppiter hic risit, tempestatesque serenae riserunt omnes risu Iovis omnipotentis.”
Venus en Aeneas op een munt van Caesar
ru
fd
oe
v. 257 v. 258 v. 258 v. 259 v. 260 v. 260 v. 261 v. 262 v. 262
k
v. 264 v. 265 v. 266 v. 266 v. 266
olli = illi (archaïsme) caelum tempestatesque: hendiadys (TS 15) Wat wordt bedoeld met oscula libavit? dehinc (= deinde): eenlettergrepig door synizese (TS 39) metu = metui. Wat wordt bedoeld met parce metu? Cytherēa: ‘Cytherische’ (TS 45). Venus werd vereerd op Cythēra, een eilandje ten zuiden van de Peloponnesus. Wie wordt bedoeld met tuorum? tibi: ‘weet je wel’, ‘ik zeg het je’ et: ‘en meer bepaald’ (TS 5) Bepaal de functie van sublimem. Leid de betekenis van het adjectief magn-animus af uit de samenstelling. Aenean: accusatief met een Griekse uitgang (TS 1) hīc: dus bijwoord tibi: ‘weet je wel’, ‘ik zeg je’ longius et = et longius volvens: de dichter gebruikt het beeld van een boekrol (volumen) die men ontrolt. Zoek voor ponere een gepaste vertaling bij mores en bij moenia (TS 14). (eum) regnantem viderit terna = tria Rutulis: ‘voor …’, ‘vanuit het standpunt van …’ hiberna: metonymisch voor ‘oorlogswinters’ (TS 24)
Pr
v. 254 v. 255 v. 256 v. 256 v. 257 v. 257
Aeneis I 79
Untitled-12 79
25/04/15 4:51 PM
Át puer Áscaniús, cui núnc cognómen Ĭúlo
cognōmen: bijnaam
ádditur (Ílus erát, dum rés stetit Ília régno), trígintá magnós volvéndis ménsibus órbes 270
ímperio_éxplebít, regnúmque_ab séde Lavíni tránsferet ét longám multá vi múniet Álbam. Híc iam tér centúm totós regnábitur ánnos
275
génte sub Héctoreá, donéc regína sacérdos
dōnec: totdat sacérdos: priesteres
Márte gravís geminám partú dabit Ília prólem.
partu dăre: bevallen lŭpa: wolvin fulvus: rossig nūtrix: voedster tegmen: bedekking
Índe lupaé fulvó nutrícis tégmine laétus Rómulus éxcipiét gentém_et Mavórtia cóndet
ímperiúm sine fíne dedí. Quin áspera Iúno, 280
ru
Hís ego néc metás rerúm nec témpora póno:
k
moénia Rómanósque suó de nómine dícet.
mēta: eindpaal quīn: meer nog
quaé mare núnc terrásque metú caelúmque fatígat,
fd
cónsilia_ín meliús referét, mecúmque fovébit
fovēre: koesteren, liefkozen
Rómanós, rerúm dominós gentémque togátam.
oe
Síc placitúm. Veniét lustrís labéntibus aétas
Pr
cúm domus Ássarací Phthiám clarásque Mycénas
v. 267 v. 268 v. 268 v. 268 v. 269 v. 269 v. 271
Iulo lees je metrisch als I-u-lo. (ei) Ilus erat (nomen) res Ilia: ‘de Trojaanse staat’ stetit … regno: ‘zich handhaafde in zijn heerschappij’, ‘machtig was’ magnos orbes: grote kringen, cycli van (twaalf) maanden: ‘jaren’ volvendis = volventibus longam Albam: de stad Alba Longa (zie kaart p. xxx)
80 ~ Aeneis
Untitled-12 80
25/04/15 4:51 PM
v. 271 v. 272 v. 272 v. 273 v. 273 v. 274 v. 275 v. 275 v. 276
togatus: de toga was de gewone kleding van de Romeinse burger bij officiële gelegenheden.
Pr
oe
fd
ru
k
v. 277 v. 278 v. 280 v. 282 v. 282
multa vi: ‘met machtige versterkingen’. Welke soort metonymie is dat (TS 24)? Waarom kan hic hier geen voornaamwoord zijn? iam: ‘dan’ Het adjectief Hectoreus betekent ‘van Hector’ > ‘Trojaans’ (TS 17). regina: ‘van koninklijke afkomst’, ‘koningsdochter’ Ilia: andere naam voor Rhea Silvia Inde = deinde laetus: waarschijnlijk spelen hier de twee betekenissen van laetus mee: Romulus is goed gevoed en opgeruimd begint hij aan zijn stichterstaak. Het adjectief Mavortius betekent ‘aan Mars gewijd’. Mavors is de archaïsche vorm voor Mars. Welke etymologische verklaring geeft Vergilius hier voor de naam Rome? res (mv.): ‘macht’ tempora: ‘tijdsgrens’ metu: BWB (rol: reden). Wat vreest Juno (zie zang I, v. 12-13)? rerum: ‘van alle dingen’ > ‘van de wereld’
Detail van de Ara Pacis
v. 283 v. 283 v.283-285
placitum (est) lustrum: ook in het Nederlands betekent lustrum ‘periode van vijf jaren’. Vertaal hier met ‘jaren’. aetas cum: ‘de tijd dat …’; verwijzing naar de latere onderwerping van Griekenland door Rome in 146 v.Chr. Assaracus: overgrootvader van Aeneas; domus Assaraci = domus Troiae Phthia: de stad van Achilles in Thessalië Mycenae: de stad van Agamemnon in Argolis
v. 284 v. 284 v. 284
Aeneis I 81
Untitled-12 81
25/04/15 4:51 PM
285
290
sérvitió premet ác victís dominábitur Árgis. Náscetúr pulchrá Troiánus orígine Caésar,
orīgo: oorsprong, afkomst
ímperium_Óceanó, famám qui términet ástris,
termināre: afbakenen
Iúlius, á magnó demíssum nómen Iúlo.
demíssus: afgeleid
Húnc tu_olím caeló spoliís Oriéntis onústum
onústus: beladen
áccipiés secúra; vocábitur híc quoque vótis. Áspera túm positís mitéscent saécula béllis: cána Fidés et Vésta, Remó cum frátre Quirínus iúra dabúnt; diraé ferró_et compágibus ártis
aënus: bronzen
póst tergúm nodís fremet hórridus óre cruénto.”
nōdus: knoop frĕmere: briesen
v. 286 v. 287 v. 287 v. 287 v. 289 v. 289
v. 290 v. 290 v. 291 v. 291 v. 292
ru
fd
v. 285
Argi: de inwoners van Argos; in de Ilias vaak gebruikt voor de Grieken in het algemeen (zie p. xxx nr. 7) Leid de betekenis van dominari af uit dominus. Tot bij wie laat Vergilius de stamboom van Julius Caesar opklimmen? imperium …, famam qui = qui imperium … (et) famam … (TS 11) Oceanus is de wereldzee die de aardschijf omspoelt. terminet: verklaar het gebruik van de conjunctief. (sol) oriens: het oosten spolia Orientis: na zijn overwinning op Pompejus in 48 v.Chr. trok Caesar naar Egypte en naar Pontus. secura: verduidelijk de Augustus als pontifex maximus (Palazzo Massimo alle Terme), 20 n.Chr. tegenstelling met haar huidige gemoedsgesteltenis. votum: ‘(met een gelofte gepaard gaand) gebed’ tum: vanaf hier heeft Vergilius het over Caesars adoptiefzoon Augustus. Wat wordt bedoeld met ponere bella?
oe
v. 285
k
saéva sedéns super árma_et céntum vínctus aënis
Pr
295
claúdentúr Bellí portaé; Furor ímpius íntus
compāges: voeg, naad artus: nauw intus: binnen
Fides: vergoddelijkte Oud-Romeinse deugd. Zij zorgde voor de onderlinge samenwerking van alle Romeinen.
82 ~ Aeneis
Untitled-12 82
25/04/15 4:51 PM
v. 292 v. 292 v. 293 v. 293 v. 294
Vesta: godin van het haardvuur Met Quirinus wordt Romulus bedoeld. Dat Remus en zijn broer hier verzoend zijn, staat symbool voor het einde van de burgeroorlogen. iura = leges ferro et compagibus artis: ‘met stevige ijzeren panelen’ (hendiadys, TS 15) portae Belli: de deuren van de Januspoort op het Forum Romanum stonden in oorlogstijd open; pas in 29 v.Chr. gingen ze voor de derde keer dicht.
Oorlog in Latium
Pr
oe
fd
ru
k
Na veel zwerftochten zal Aeneas ten slotte in Latium (1) landen. Maar daar moet hij het hoofd bieden aan een coalitie van de Latijnse volkeren onder leiding van Turnus, de koning van de Rutuli (2). Hij zegeviert, wordt door koning Latinus in diens stad Laurentum opgenomen en trouwt met zijn dochter Lavinia; de stad die hij dan sticht, noemt hij ter ere van haar Lavinium (3). Drie jaar later sterft hij na een nieuw gevecht met de Latijnen. Volgens de legende werd zijn lijk niet teruggevonden en werd Aeneas onder de goden opgenomen. Zijn zoon Ascanius zal Alba Longa (4) stichten en zijn twaalfde afstammeling zal Romulus zijn, de stichter van Rome, waar de Trojaanse Penates uiteindelijk een definitieve woonst zullen vinden.
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
Jupiter en het fatum Vooral door de inhoud van het begrip fatum en de rol die het speelt, onderscheidt de Aeneis zich op filosofisch vlak van zijn homerische voorbeelden. De invloed van de moira (μοι̑ ρα) op de helden uit de Ilias is veel minder ingrijpend dan die van het fatum op Aeneas. Achilles mocht zelf kiezen of hij jong en roemvol zou sterven of oud zou worden in volslagen onbekendheid. In de Aeneis is het niet de held die zijn fatum kiest, maar het fatum dat zijn held kiest. De keuze van Achilles voor een roemvol leven belaadt hem niet met verantwoordelijkheid, behalve dat hij zich natuurlijk moet houden aan de eisen die het heldenideaal stelt. Op de schouders van Aeneas daarentegen rust een grote verantwoordelijkheid. Het fatum belastte hem immers met een zware opdracht.
Aeneis I 83
Untitled-12 83
25/04/15 4:51 PM
Ook de relatie van Jupiter met het fatum is anders dan die van Zeus met de moira. Een van de kerngedachten van het stoïcisme is dat de wereld doordrongen is van een alles ordenend principe, de ratio of logos, die ook wel voorbeschikking heet of fatum. In zang I lijkt Jupiter in zijn antwoord aan Venus de mythologische naam die Vergilius aan het fatum geeft. Jupiter is de god die onwrikbaar de fata van de mensen in handen houdt. Maar niet overal in de Aeneis zijn Jupiter en het fatum identiek aan elkaar. In de godenvergadering in het begin van zang X spreekt de god volgende merkwaardige woorden:
‘Aan ieder volk zullen de eigen daden
voortaan verdriet bezorgen of verblijding.
Vorst Jupiter blijft zeker onpartijdig:
het noodlot zal zijn eigen wegen vinden.’
(Aen., X, 111-113, vertaling A. van Wilderode)
ru
k
Doordat Jupiter zich terugtrekt, worden de mensen zelf en de lagere goden verantwoordelijk voor de chaos van de oorlog. Dat loslaten van de controle vinden we ook terug in zang I, waar Aeolus de stormwinden bevrijdt. Die storm is niet zomaar een gebeurtenis; chaos maakt wezenlijk deel uit van de wereld. Het is ook niet toevallig dat die chaos gekalmeerd wordt door Neptunus, die in een homerische vergelijking de gestalte krijgt van een staatsman die een volksopstand bedaart.
Pr
oe
fd
Vrije wil en determinisme kunnen volgens het stoïcisme inderdaad samengaan. Mensen zijn daardoor ook moreel verantwoordelijk voor hun daden. Vergilius gelooft in het fatum, maar is er ook van overtuigd dat absoluut determinisme in de wereld van de mensen niet bestaat. Orde ontstaat niet vanzelf, de goddelijke voorzienigheid kan haar einddoel niet realiseren zonder de inbreng van de vrije wil. Die filosofische idee is een rechtvaardiging voor het autoritaire imperialisme van de Romeinen. In Jupiter mogen we in die context Augustus herkennen, in de lagere goden die gedreven worden door persoonlijke motieven van liefde, haat, macht enz. de aristocratische families die de ondergang van de republiek veroorzaakten.
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
Augustus en de Pax Romana Toen Octavianus in 31 v.Chr., na zijn overwinning op Antonius in de slag bij Actium, de alleenheerschappij in Rome verwierf en in 27 v.Chr. die alleenheerschappij bevestigde door de titel ‘Augustus’ aan te nemen, moet de zachtaardige en vredelievende Vergilius een gelukkig man geweest zijn. Na decennia van bloedvergieten in burgeroorlogen kwam Rome voor het eerst in de eerste eeuw v.Chr. tot rust dankzij de politiek van Augustus, die erop gericht was opnieuw vrede te creëren, niet alleen aan de woelige grenzen van het Imperium Romanum, maar ook intern in Rome zelf. Die periode van rust en vrede onder keizer Augustus wordt Pax Romana genoemd. Het symbolisch opsluiten van het
84 ~ Aeneis
Untitled-12 84
25/04/15 4:51 PM
oorlogsmonster, de furor impius, in het tempeltje van Janus en de bouw van de Ara Pacis, het altaar van de vrede, aan de oever van de Tiber moesten die politiek bevestigen en uitstralen.
k
Pr
oe
fd
Vergilius moet erg trots geweest zijn toen de keizer hem vroeg een epos te schrijven over de stichting van Rome en daarmee bij te dragen tot een vernieuwd nationaal samenhorigheidsgevoel. Aeneas, de held van zijn epos, werd insignis pietate. Zijn pietas gaf hem de daadkracht en het doorzettingsvermogen om de grootse dingen te verwezenlijken die zouden leiden tot de stichting van de stad Rome.
De Janustempel op een munt. Sestertius van Nero, 65 n.Chr.
ru
Keizer Augustus was de sterke man die Rome toen nodig had. Zo spaarde hij kosten noch moeite om de stad te verfraaien (‘Hij ging er prat op dat hij de stad die hij in baksteen gekregen had, in marmer achterliet’, zegt de geschiedschrijver Suetonius). Augustus wilde de Romeinen weer wat nationale trots bijbrengen en respect voor de waarden die Rome destijds groot hadden gemaakt. Jongeren spoorde hij daarom aan om te sporten en dienst te nemen in het leger en hij verstrakte de wetgeving op overspel en echtscheiding. Met dat alles voerde Augustus een politiek van herstel, die Vergilius allicht beviel.
De bewondering die de lezer voor de held Aeneas zou hebben, moest ook op P.P. Rubens, De Janustempel, Hermitage, Sint-Petersburg de keizer afstralen. Vergilius zal daarom voortdurend Augustus en Aeneas aan elkaar linken. Op die manier wordt Augustus de nieuwe Aeneas, de nieuwe stichter van Rome. In v. 267 maakt Vergilius gebruik van een etymologisch spelletje – Ascanius’ logische bijnaam Ilus, de Trojaan, wordt omgezet naar Iulus, waardoor Gaius Julius Caesar Octavianus Augustus plots de verre nazaat van Aeneas wordt. In v. 286-296 trekt Vergilius alle registers open om de lof van Augustus te zingen; daar waar het in v. 286-290 nog lijkt te gaan over over zijn stiefvader Julius Caesar, gaat de passage die begint met tum … (v. 291) onmiskenbaar over de regering van Augustus, gekenmerkt door de Pax Romana.
Aeneis I 85
Untitled-12 85
25/04/15 4:51 PM
OP ONDERZOEK … Onderzoeksopdracht
ru
k
Met de bouw van de Ara Pacis wilde Augustus de Romeinen als het ware fysiek confronteren met zijn Pax Romana. De reliëfs die het altaar versieren, visualiseren voor een groot deel de opvattingen van de princeps. Bedenk een onderzoeksvraag waarmee je aan de slag kunt om die bewering te bewijzen.
fd
Aeneas ontmoet Dido in Carthago
Pr
oe
(Aen., I, 494-630)
Francesco Solimena, Dido ontvangt Aeneas en Cupido in Carthago (ca. 1720)
86 ~ Aeneis
Untitled-12 86
25/04/15 4:51 PM
Aeneas en zijn Trojanen spoelen aan op de kusten van Carthago. Samen met zijn vriend Achates trekt Aeneas de stad in, maar eerst ontmoet hij zijn moeder Venus in de gedaante van een jageres. Ze vertelt hem alles over de stad, de koningin en de inwoners en ze raadt hem aan hulp te zoeken bij koningin Dido. Carthago blijkt een stad in volle opbouw te zijn. Nog niet zo lang geleden was Dido uit de Fenicische stad Tyrus gevlucht (zie kaart p. xxx), omdat haar broer Pygmalion haar echtgenoot Sychaeus vermoord had. Met de Fenicische rijkdommen en een groep volgelingen was ze terechtgekomen op de kusten van NoordAfrika, waar ze momenteel de opbouw van haar nieuwe stad Carthago in goede banen leidt. Om de stad incognito binnen te kunnen geraken, hult Venus hen allebei in een nevel die hen onzichtbaar maakt. Eenmaal binnen de muren merken ze aan de architectuur en de versieringen meteen hoe ambitieus dit volk wel is. Met de krop in de keel beseft Aeneas dat zijn eigen roeping, namelijk ook een stad stichten, wel heel veraf is gezien zijn gehavende vloot, een gevolg van de storm. Al gauw zien Aeneas en Achates koningin Dido door de straten schrijden.
fd
ru
k
Ze volgen de stoet tot in een tempel, waar Dido audiëntie geeft. Tot zijn verbazing ziet Aeneas hoe een grote groep Trojanen voor Dido’s troon wordt geleid. Zij hebben blijkbaar de storm overleefd en werden door de Carthaagse kustwacht opgepakt. Dido belooft hen bescherming en hulp. Dan verlaten Aeneas en Achates hun beschermende nevel. Aeneas dankt Dido voor haar gastvrijheid en omhelst zijn vrienden. Dido herhaalt haar belofte van bescherming en hulp: zij kent de grote reputatie van de Trojanen en bovendien weet ze zelf maar al te goed wat het betekent om een vluchtelinge te zijn.
Pr
oe
Imitatio en aemulatio Voor de nevel die Aeneas onzichtbaar maakt, lijkt Vergilius zich geïnspireerd te hebben op Argonautica, III, 210-214 (de Argonauten zijn in Colchis aangekomen en trekken naar het paleis van de koning): ‘Zij kregen op hun tocht daarheen de gunst van Hera, die in de hele stad een dichte nevel bracht, want zo zou niemand van het grote volk van Colchis hen zien, als zij zich naar Aietes’ huis begaven’. Voor de Argonautica: zie p. xxx.
Wie is Dido?
Twee zangen lang heeft Dido naar het verhaal van Aeneas geluisterd. Ook Dido is een vluchtelinge. Zij woonde in het Fenicische Tyrus (1) en was nog maar pas getrouwd met de steenrijke Sychaeus (2). Haar broer, Pygmalion (3), die koning van Tyrus was, aasde op zijn goud en vermoordde hem bij een offer. Dat kon hij lang voor Dido verborgen houden door haar wijs te maken dat Sychaeus voor een lange reis vertrokken was. Ondertussen zocht hij naar het goud van Sychaeus. Maar uiteindelijk verscheen de schim van Sychaeus aan Dido; hij vertelde haar de ware toedracht en wees haar ook waar het goud verborgen was. Dido vertrok met het goud én met anderen die aan de tirannie van Pygmalion wilden ontsnappen, op zoek naar een nieuwe toekomst.
Aeneis I 87
Untitled-12 87
25/04/15 4:51 PM
Zo kwam ze terecht in Noord-Afrika; Vergilius spreekt van Africa, maar ook van Libya (4), zelfs als het alleen over Carthago gaat. Ze voerde onderhandelingen over een stuk grond met Iarbas (5), koning van de Gaetuli (6). Hij beloofde haar zoveel land als ze met een runderhuid kon omspannen. Dido sneed die huid in heel smalle strookjes om zo voldoende grond te krijgen voor de bouw van een nieuwe stad, Carthago. Iarbas vroeg haar ten huwelijk, maar Dido weigerde: ze beschouwde een nieuw huwelijk als ontrouw aan de overleden Sychaeus, want ze had gezworen dat ze geen nieuwe relatie meer zou beginnen. De Carthagers worden naar hun Fenicische afkomst ook Poeni of Puniërs genoemd; het adjectief Punicus (7) betekent dus Punisch of Carthaags. Andere namen zijn Tyrii (8) en Sidonii, afgeleid van de Fenicische steden Tyrus en Sidon.
ITALIA
fd
ru
k
Dido heet soms ook Elissa (9). Vergilius noemt haar vaak Phoenissa (10), soms Sidonia.
Zwarte Zee
oe
Rome
Cumae
Pr
Tyrrheense Zee
GRIEKENLAND
Troje
Sidon
Carthago
Middellandse Zee
FENICIË Tyrus
LIBYA
Carthago, Sidon, Tyrus, Fenicie, Libya, Middellandse zee
88 ~ Aeneis
Untitled-12 88
25/04/15 4:51 PM
OP ONDERZOEK … Ceterum censeo Carthaginem esse d elendam
Pr
oe
fd
ru
k
Als Vergilius Aeneas in Carthago laat aanspoelen, bevindt de stamvader van het Latijnse volk zich, in de ogen van de Romeinen, in het hol van de leeuw. Op een bepaald ogenblik werd Carthago namelijk de aartsvijand van Rome; in de Punische oorlogen vochten beide steden om hun voortbestaan. De angst voor Carthago zat er bij de Romeinen zo diep in dat Cato de Oude de gewoonte aannam om elke tussenkomst in de senaat, over welk onderwerp dan ook, te besluiten met de berucht geworden uitspraak: ‘Overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden’. Wie was hij? Welke waren zijn beweegredenen? Kreeg hij zijn zin? Had hij gelijk, denk je? Wat vind je eigenlijk van zijn handelwijze? Stof om eens op onderzoek te gaan. Online vind je meer informatie.
Aeneis I 89
Untitled-12 89
25/04/15 4:52 PM
Het feest in het paleis van Dido Dido nodigt Aeneas en zijn gevolg uit voor een feest in haar paleis. Aeneas stuurt Achates naar de schepen om Ascanius/Iulus en wat geschenken voor Dido te gaan halen. Maar Venus vertrouwt de Carthagers niet en grijpt in. Ze verdooft Iulus en ontvoert hem; haar zoontje Amor neemt zijn plaats in en krijgt de opdracht mee om Dido verliefd te maken op Aeneas. Zo zal hem en zijn volk zeker geen kwaad overkomen. Niets vermoedend trekt Aeneas met ‘zijn zoon’ naar het paleis. Aen., I, 709-756 Mírantúr dona_Aéneaé, mirántur Iúlum 710
flágrantésque deí vultús simulátaque vérba
flāgrans: stralend
pállamque_ét pictúm croceó velámen acántho.
palla: lang bovenkleed pictus: geborduurd crŏceus: saffraangeel velāmen: sluier acánthus: akant praecĭpue (bijw.): vooral devōtus + dat.: bestemd voor explēri: verzadigen nequīre: niet kunnen
Praécipue_ínfelíx, pestí devóta futúrae,
715
Ílle_ubi cómplexu_Aéneaé collóque pepéndit ét magnúm falsi_ímplevít genitóris amórem,
fd
réginám petit. Haéc oculís, haec péctore tóto
ru
Phoénissá _et paritér pueró donísque movétur.
k
éxplerí mentém nequit árdescítque tuéndo
haéret et ínterdúm gremió fovet, ínscia, Dído
mátris Acídaliaé paulátim_abolére Sychaéum
abolēre: uitwissen
íncipit ét vivó temptát praevértere_amóre
praevértere: in bezit nemen
oe
ínsidát quantús miseraé deus. Át memor ílle
grĕmium: schoot fovēre: koesteren ín-scius: niet beseffend insīdere + dat.: gaan zitten op
Pr
720
iám pridém residés animós desuétaque córda. Póstquam príma quiés epulís mensaéque remótae, cráterás magnós statuúnt et vína corónant. 725
Fít strepitús tectís, vocémque per ámpla volútant átria; dépendént lychní laqueáribus aúreis íncensí_et noctém flammís funália víncunt. Híc regína gravém gemmís auróque popóscit ímplevítque meró paterám, quam Bélus et ómnes
730
compléxus: omhelzing
á Beló solití; tum fácta siléntia téctis: “Iúppiter, hóspitibús nam té dare iúra loquúntur:
iam prīdem: allang rĕses: gedoofd de-suētus: ontwend postquam prīma: zodra quies: ‘een einde’ crāter: mengvat coronāre: bekransen strĕpitus: lawaai amplus: ruim volutāre: doen rollen, doen galmen ātrium: ‘zaal’ lychnus: lamp laqueāria (mv.): cassettezoldering funāle: waskaars gemma: edelsteen pătera: drinkschaal
90 ~ Aeneis
Untitled-12 90
25/04/15 4:52 PM
v. 713 v. 714 v. 715 v. 716 v. 718 v. 718 v. 719 v. 719 v. 720 v. 720 v. 721 v. 722 v. 723 v. 724 v. 724 v. 724 v. 725 v. 726 v. 728 v. 728 v. 728 v. 729 v. 730 v. 730 v. 731 v. 731
infelix: zelfstandig gebruikt Akant als siermotief op een Korinthisch kapiteel (Xanten) ardescit: wat betekent het achtervoegsel -sc- bij de stam? Wat is het verzwegen lijdend voorwerp van tuendo? Phoenissa: TS 45 en p. xxx nr. 10; herneemt het onderwerp infelix. pependit: zeugma; vertaal bij complexu met ‘hangen in’, bij collo met ‘hangen aan’. falsi genitoris: hoe moet je falsus hier opvatten? Zie de inleiding bij Cassettezoldering: Museo de Schifanoia, Ferrara dit fragment. haeret: aan wie? Dido: herneemt haec van v. 717. insidat quantus = quantus … insidat (TS 11) (sibi) miserae Acidalia: naam voor Venus, naar een gelijknamige bron in Beotië (TS 45) Sychaeus: de overleden echtgenoot van Dido; zie p. xxx nr. 2. vivus amor: wat bedoelt Vergilius hiermee? animos en corda: TS 21 quies (facta est) epulis en mensae remotae (sunt) crateras: TS 1 Kies voor statuere de gepaste vertaling: doen staan – plaatsen – bepalen – beslissen. vina: ‘bekers (met wijn)’ tectis: TS 24 b aureis: synizese (TS 39) hīc is tijdbepalend. Wat is de dominant van gravem? gemmis auroque: BWB bij gravem omnes a Belo: alle koningen na Belus (de stichter van de stad Tyrus in Fenicië) soliti (erant): ‘gewoon waren (te gebruiken)’ tectum is ook hier een metonymie voor domus. Iuppiter: vocatief loquuntur: ‘men zegt’
k
v. 712 v. 713
acanthus: de akant werd vaak als siermotief gebruikt; denk bijvoorbeeld aan het kapiteel van de Korinthische zuil.
ru
v. 711
fd
v. 710 v. 711
oe
v. 710
mirantur: heeft als onderwerp de Carthagers die samen met de Trojanen door Dido op het feest zijn uitgenodigd. flagrantesque: voor de betekenis van -que, zie TS 5. vultus: ‘gelaatstrekken’ De kledingstukken die Aeneas cadeau geeft, hebben tot het bruidstoilet van Helena behoord.
Pr
v. 709
Aeneis I 91
Untitled-12 91
25/04/15 4:52 PM
húnc laetúm Tyriísque diém Troiáque proféctis
minōres: nakomelingen
ésse velís, nostrósque_huiús meminísse minóres.
coetus: bijeenkomst
Ádsit laétitiaé Bacchús dator ét bona Iúno; 735
lătex: vocht, ‘wijn’ libāre: plengen tĕnus + abl.: tot aan at-tíngere: aanraken increpitāre: met aandrang uitnodigen ímpiger: ijverig, onversaagd spumāre: schuimen pătera: drinkschaal se prolŭere: zich tegoed doen
ét vos, ó, coetúm, Tyrií, celebráte favéntes.” Díxit et ín mensám laticúm libávit honórem, prímaque, líbató, summó tenus áttigit óre; túm Bitiaé dedit íncrepitáns; ille_ímpiger haúsit spúmantém paterám_et plenó se próluit aúro;
740
póst alií procerés. Citharā crinítus Iópas
prŏceres: vooraanstaanden cĭthara: citer crinītus: langharig personāre: spelen op aurātus: verguld
Híc canit érrantém lunám solísque labóres,
ru
únde_hominúm genus ét pecudés, unde_ímber et ígnes, Árcturúm pluviásque_Hyadás geminósque Triónes, 745
quíd tantum_Óceanó properént se tíngere sóles
fd
híberní, vel quaé tardís mora nóctibus óbstet.
k
pérsonat aúratá, docuít quem máximus Átlas.
oe
Íngeminánt plausú Tyrií, Troésque sequúntur. Néc non ét varió noctém sermóne trahébat
pĕcus: (stuk) vee plŭvius: regen brengend
hibérnus: winteringemināre plausu: stormachtig applaudisseren Trōes: Trojanen nec nōn et: en ook
infelix Dido longumque bibebat amorem,
múlta supér Priamó rogitáns, super Héctore múlta;
Pr
750
núnc, quibus Aúroraé venísset fílius ármis, núnc, qualés Diomédis equí, nunc, quántus Achílles. “Ímmo_age,_et á primá dic, hóspes, orígine nóbis ínsidiás, inquít, Danaúm casúsque tuórum 755
sŭper + abl.: over rogitāre: met aandrang vragen Aurōra: de Dageraad
immo ăge: of liever, kom orīgo: begin
érrorésque tuós; nam té iam séptima pórtat ómnibus érrantém terrís et flúctibus aéstas.”
v. 732-733 v. 732 v. 732 v. 733 v. 733 v. 733 v. 734
hunc: onderwerp van esse; omgekeerde overeenkomst (Sc. Z 2.1) Met Tyrii (‘Tyriërs’) worden de Carthagers bedoeld. Zie p. xxx nr. 8. Troia = e Troia (TS 6); welke woorden worden hier door -que verbonden? velis: vervulbare wens (Sc. Z 5.2.4) nostrosque: wat verbindt -que? huius (diei) Leid de betekenis van het substantief dator af van dare.
92 ~ Aeneis
Untitled-12 92
25/04/15 4:52 PM
v. 738 v. 738 v. 739 v. 740 v. 740
Aan Atlas, die het hemelgewelf droeg, werd astronomische kennis toegeschreven.
Guérin, Dido en Aeneas, ca. 1815
fd
v. 741 v. 741
k
v. 736 v. 736 v. 736 v. 737 v. 737 v. 737
faventes: Dido hoopt dat de Carthagers vriendelijk gezind zijn tegenover de Trojanen; dat was immers niet het geval toen ze hen op de kust aantroffen. dixit: dient om het einde van Dido’s toespraak aan te geven. laticum: TS 21 laticum libavit honorem: ‘ze goot de eer van de wijn uit’ > ‘ze goot wijn uit ter ere van de goden’ libato (vino): losse ablatief summum os: ‘de lippen’ Wat is het verzwegen lijdend voorwerp van attigit? Bitias is de naam van een Carthaagse hoveling. increpitans: nl. om te drinken aurum: metonymie (TS 24 c) post: welk gezegde is verzwegen? Iopas (drielettergrepig) is een Carthager. docuit quem = quem docuit (TS 11)
ru
v. 735
Pr
oe
v. 742-746 Waarover Iopas zingt, wordt afwisselend met accusatieven en indirecte vragen uitgedrukt. v. 742 errantem: het gaat over de steeds wisselende baan van de maan; als omgekeerde dominantie te beschouwen. Voeg in de vertaling van deze twee zinnen het gezegde zelf toe. v. 743 De Hyaden worden pluvias genoemd omdat ze in winter en lente zichtbaar zijn; v. 744 dat is in Italië het regenseizoen. Oceano = in Oceano (TS 6); bedoeld wordt de wereldzee die de aardschijf v. 745 omspoelt. soles: het meervoud duidt op de dagelijkse herhaling. v. 745 vel: ‘of ook’, ‘of nog’ v. 746 tardis: ‘zodat ze traag komen’. Het gaat nu dus over de zomer. v. 746 Traagheid is geen vaste eigenschap van de nacht, ze is het gevolg van obstare. Een dergelijk gebruik van het adjectief heet prolepsis (TS 16). v. 747 Met Tyrii (‘Tyriërs’) worden de Carthagers bedoeld. Zie p. xxx nr. 8. Troes: zie p. xxx nr. 14. v. 747 trahebat: let op de tijd en probeer die goed weer te geven. v. 748 longum: BVG; ‘met lange teugen’ v. 749 v. 750-752 Voor de namen zie p. xxx. v. 751 Aurorae filius: dat was Memnon, koning van de Ethiopiërs en bondgenoot van de Trojanen; Achilles doodde hem.
v. 752 quales (essent) ..., quantus (esset) Danaum = Danaorum (TS 2). Zie ook p. xxx nr. 5. v. 754 v. 755-756 Wat is de dominant van septima? Aeneis I 93
Untitled-12 93
25/04/15 4:52 PM
De poeta doctus en de sterren
k
In het lied van Iopas goochelt Vergilius met astronomische details. Van een dichter die een dergelijk ambitieus werk schreef, verwachtte men dat hij blijk gaf van mythologische, literaire en wetenschappelijke kennis. Wil je ook weten waarover Vergilius het heeft? Op de sterrenkaart hierbij is een stuk van de hemel afgebeeld. Onderaan zie je de zuidelijke horizon, bovenaan (het draaipunt van de beweegbare kaart) de Poolster. Arcturus is de helderste ster van het sterrenbeeld Ossenhoeder (links op de afbeelding); de Hyades, ook bekend als het Regengesternte, zijn een sterrenhoopje in de Stier (rechts; de stippellijn is de baan die de dierenriem aan de hemel beschrijft); de Triones zijn de Grote en de Kleine Beer (midden).
Pr
oe
fd
ru
Voor de liefhebbers: er bestaan handige apps voor smartphones waarmee je op elk moment van de dag de stand van sterren en planeten kunt volgen.
94 ~ Aeneis
Untitled-12 94
25/04/15 4:52 PM
k ru fd oe Pr Aeneis II Si mens non laeva fuisset, ... Lovis Corinth (1858-1925), Das Trojanische Pferd
Untitled-13 95
25/04/15 4:52 PM
Aeneas vertelt Aen., II, 1-13a
5
Cónticuére_ omnés inténtique_ óra tenébant.
conticéscere: beginnen te zwijgen
Índe toró pater Aéneás sic órsus ab álto:
ordīri: beginnen (te spreken)
“Ínfandúm, regína, iubés renováre dolórem,
infándus: afschuwelijk
Tróianás ut opés et lámentábile régnum
lamentábilis: beklagenswaardig erŭere: vernietigen
éruerínt Danaí, quaeque_ ípse misérrima vídi ét quorúm pars mágna fuí. Quis tália fándo
Myrmĭdones: Myrmidonen Dŏlopes: Dolopen (h)úmidus: vochtig
Mýrmidonúm Dolopúmve_ aut dúri míles Ulíxi témperet á lacrimís? Et iám nox úmida caélo praécipitát suadéntque cadéntia sídera sómnos. ét brevitér Troiáe suprémum_ audíre labórem,
k
Séd si tántus amór casús cognóscere nóstros
ru
10
quámquam_animús meminísse_ horrét luctúque refúgit,
oe
conticuere: welke tijd en wijs van con- tice-sc-ere? in-fa-nd-us: ‘die niet verwoord kan worden’ ut: leidt een indirecte vraag in: ‘(nu ik moet vertellen) hoe’. Danai: ‘de Grieken’ (zie p. xxx nr. 5) quaeque ipse miserrima vidi = miserrimaque quae ipse vidi -que: TS 11 pars esse + gen.: ‘delen in’, ‘mee beleven’ quorum: wat is het antecedent? fando: gerundium in de abl. i.p.v. part. pr. in de nom. Myrmidones, -um: een Grieks volk aangevoerd door Achilles Dolopes, -um: een Grieks volk aangevoerd door Neoptolemus, zoon van Achilles aut (qui) … miles Ulixes: Odysseus (zie p. xxx nr. 9) (e) caelo: TS 6 cadentia = occidentia (TS 19): omgekeerde dominantie (Sc. Z 2.1 a) Welke tijd van de nacht is het? somnos: TS 21 sed si tantus amor (tibi est) + infinitiefzin, zoals na cupere. refugere: vertaal vanuit de bestanddelen. refūgit: welke tijd?
Pr
v. 3 v. 3 v. 4 v. 5 v. 5 v. 6 v. 6 v. 6 v. 7 v. 7 v. 7 v. 7 v. 8 v. 9 v. 9 v. 10 v. 12
fd
íncipiám.”
96 ~ Aeneis
Untitled-13 96
25/04/15 4:52 PM
Het houten paard
Het houten paard op de hals van een amfoor (7de eeuw v.Chr.)
Fractí belló fatísque repúlsi
dúctorés Danaúm, tot iám labéntibus ánnis, ínstar móntis equúm divína Pálladis arte
instar + gen.: (zo groot) als
Pr
oe
fd
15
ru
k
Aen., II, 13b-39
v. 13 v. 13 v. 14 v. 14 v. 15
fatis: dichterlijk meervoud (TS 21) re-pulsi: terug-gedreven, vandaar ‘gedwarsboomd’ Leid de betekenis van ductor af uit de samenstellende delen. Danai: ‘de Grieken’ (zie p. xxx nr. 5); Danaum = Danaorum (TS 2) Pallas was de bijnaam van de godin Athena (bij de Romeinen: Minerva). Zij was de Trojanen vijandig gezind (zie p. xxx nr. 2).
Aeneis II 97
Untitled-13 97
25/04/15 4:52 PM
20
25 20
aédificánt, sectáque_intéxunt ábiete cóstas;
aedificāre: bouwen intéxere: bekleden ăbies: dennenhout costa: rib vagāri: zwerven, de ronde doen
vótum pró reditú simulánt; ea fáma vagátur. Húc delécta virúm sortíti córpora fúrtim
20 25 20
íncludúnt caecó laterí penitúsque cavérnas
sortīri: door het lot aanwijzen furtim: in het geheim cavérna: holte, (het) ruim
íngentés uterúmque_armáto mílite cómplent.
ŭterus: buik
Est in conspectu Tenedos, notissima fama insula, dives opum, Priami dum regna manebant, núnc tantúm sinus ét statió male fída carínis;
stătio: ligplaats carīna: kiel, schip
húc se próvectí desérto_in lítore cóndunt. Nós abiísse ratí_et ventó petiísse Mycénas.
k
25
pánduntúr portaé; iuvat íre_et Dórica cástra désertósque vidére locós litúsque relíctum.
ru
Érgo_ómnis longó solvít se Teúcria lúctu:
30
fd
Híc Dolopúm manus, híc saevús tendébat Achílles, clássibus híc locus, híc acié certáre solébant.
Párs stupet ínnuptaé donum_éxitiále Minérvae
oe
ét molém mirántur equí: primúsque Thymoétes
innúptus: ongehuwd exitiālis: verderfelijk
dúci_intrá murós hortátur et árce locári,
síve doló, seu iám Troiaé sic fáta ferébant.
Át Capys ét quorúm meliór senténtia ménti,
Pr
35
aút pelagó Danaum_ínsidiás suspéctaque dóna praécipitáre iubént subiéctisque_úrere flámmis,
praecipitāre: werpen
aút terebráre cavás uterí_et temptáre latébras.
terebrāre: doorboren ŭterus: buik lătebrae: schuilplaats
Scínditur íncertúm studia_ín contrária vúlgus.
v. 16 v. 17 v. 17 v. 18 v. 18 v. 18-19 v. 18-19 v. 20 v. 21 v. 21-22 v. 22 v. 22
Lees ăbĭete als ābjete (TS 39). (id) votum (esse) Met welk werkwoord is het substantief reditus verwant? vir(or)um corpora = viros Van welke twee werkwoorden is corpora lijdend voorwerp? Hoe vertaal je huc in combinatie met includunt? Huc wordt gepreciseerd door caeco lateri, dat een BWB (rol: richting) is. (TS 8) armato milite: collectief enkelvoud (TS 22) Tenedos: nom. enk.; eiland voor de kust van Troje Scandeer de verzen om de naamval van de woorden op -a te bepalen. Priamus: koning van Troje (zie p. xxx nr. 17) Priami dum: TS 11
98 ~ Aeneis
Untitled-13 98
25/04/15 4:52 PM
ru
k
duci: welke wijs? (in) arce: TS 6 Van welk substantief is locare afgeleid? fata ferebant: ‘het lot bepaalde het’ Capys was de grootvader van Aeneas. et (ii) quorum melior sententia menti (erat): de dominant van quorum is menti. Danaum = Danaorum (TS 2); zie p. xxx nr. 5. pelago: datief als BWB (rol: richting) (TS 9) -que = -ve Is dit vers een samenvatting van v. 32-38 of van v. 35-38?
Pr
v. 33 v. 33 v. 33 v. 34 v. 35 v. 35 v. 36 v. 36 v. 37 v. 39
Het zoontje van de Trojaan Thymoetes was op dezelfde dag geboren als Paris. Priamus had het kind laten doden, omdat hem voorspeld was dat een kind dat op die dag geboren zou worden, de ondergang van Troje zou bewerken.
fd
v. 26 v. 27 v. 29-30 v. 29 v. 29 v. 31 v. 31 v. 32
male = parum of non provecti: vertaal pro als ‘uit-’. nos (eos) abiisse rati (sumus) Mycenae: de stad Mycene, woonplaats van de Griekse koning Agamemnon (zie p. xxx nr. 4); hier metonymisch voor ‘Griekenland’ (TS 24 b) Teucria: Troje (zie p. xxx nr. 12) Doricus: ‘Grieks’ (de Doriërs waren een Griekse volksstam) De Trojanen wijzen elkaar de plaatsen aan. Dolopes: ‘de Dolopen’ (een Thessalische stam) tendere: ‘zijn tent opslaan’, ‘bivakkeren’, ‘gelegerd zijn’ stupet is hier overgankelijk gebruikt. Zoek een vlotte weergave. Minervae: BVB (rol: voorwerp), vertaal met ‘voor …’.
oe
v. 23 v. 24 v. 25 v. 25
Het eigen van Vergilius' kunstepos Een epos met een opmerkelijke literaire vormschoonheid 1 Bestudeer de alliteraties en de woordplaatsing in v. 13-14. Verduidelijk de effecten. 2 Als het over het paard gaat, krijg je de indruk dat het wel een ontzettend groot gevaarte geweest moet zijn. a Hoe wekt Aeneas in v. 19b-20 de indruk dat er in het paard een heel leger schuilging? b Welke hyperbool eerder in de tekst geeft de indruk dat er ook plaats was voor een heel leger? c Waarom doet Aeneas dat? 3 Bestudeer de klank in v. 25. Wat valt je op? Welke stemming wordt er opgeroepen? 4 Bestudeer en interpreteer ritme, klank en woordplaatsing in v. 26-28. 5 v. 29-30 is heel bijzonder van ritme en structuur. Verduidelijk. Welke stemming bij de Trojanen wordt er treffend mee gesuggereerd?
Aeneis II 99
Untitled-13 99
25/04/15 4:52 PM
Vragen bij ‘Het houten paard’ Verhaalstructuur 1 De verzen 31-39 zijn heel duidelijk gestructureerd. Toon aan. 2 Welke twee verklaringen voor het optreden van Thymoetes worden er gegeven? Licht ze toe. 3 Capys stelt twee alternatieven voor: a Welke zijn die twee alternatieven? b Bestudeer de doorgedreven tweeledigheid in die passage (v. 36-38). 4 In v. 31-39 is er overduidelijk ook sprake van prospectie of foreshadowing. Op welke manier?
Laocoön waarschuwt de Trojanen Aen., II, 40-56 40 40
Prímus ibi_ánte_omnés, magná comitánte catérva
catérva: menigte
Láocoón ardéns summá decúrrit ab árce,
k
ét procul “Ómiserí, quae tánta_insánia, cíves? dóna carére dolís Danaúm? Sic nótus Ulíxes? Aut hoc inclusi ligno_occultantur Achivi,
40
aut haec in nostros fabricata_est machina muros,
fd
45 45
ru
Créditis ávectós hostés, aut úlla putátis
ínspectúra domós ventúraque désuper úrbi,
45
55 55 55
Síc fatús, validís ingéntem víribus hástam
hasta: speer
ín latus ínque ferí curvám compágibus álvum
compāges: voeg, paneel alvus, vr.: buik
cóntorsít. Stetit ílla treméns, uteróque recússo,
ŭterus: buik recŭtere: schokken, doen schudden insonāre: weerklinken cavérna: holte
ínsonuére cavaé gemitúmque dedére cavérnae. Ét si fáta deúm, si méns non laéva fuísset, ímpulerát ferro_Árgolicás foedáre latébras, Tróiaque núnc starét, Priamíque_arx álta manéres.
55
lignum: hout occultāre: verbergen fabricāre: maken māchina: (belegerings) werktuig inspĭcere: bekijken dēsuper: van bovenaf
Quídquid id ést, timeó Danaós et dóna feréntes.”
Pr
50 50
oe
aút aliquís latet érror; equó ne crédite, Teúcri!
insānia: waanzin
v. 40 v. 40 v. 41 v. 41 v. 41 v. 42 v. 42 v. 43
foedāre: besmeuren (met bloed) lătebrae: schuilplaats
ibi: ‘op dat moment’ primus … ante omnes: welk stijlmiddel? Laocoön was een Trojaanse priester van Neptunus. ardens (irā) Wat betekent het voorvoegsel de- in decurrit? procul (clamavit) quae (est) tanta insania? avectos (esse); wat betekent het voorvoegsel a(b)-?
100 ~ Aeneis
Untitled-13 100
25/04/15 4:52 PM
fd
v. 56 v. 56
k
v. 55 v. 55
Danai: ‘de Grieken’ (zie p. xxx nr. 5); Danaum = Danaorum (TS 2) Ulixes: Odysseus (zie p. xxx nr. 9) occultantur: passieve vorm met reflexieve betekenis (TS 4) Achivi: ‘de Grieken’ (zie p. xxx nr. 6) haec: omgekeerde overeenkomst; wat is de functie van machina? urbi: BWB (rol: richting) (TS 8) aliquis is bijvoeglijk gebruikt en heeft hier de betekenis van alius. Zoek een gepaste vertaling voor error. Teucri: ‘de Trojanen’ (zie p. xxx nr. 15) et = etiam -que: TS 5 a compagibus: ablatief BWB (rol: beperking, zie TS 7): ‘wat betreft ...’ Wie of wat wordt bedoeld met illa? In combinatie met fata heeft laeva een andere betekenis dan in combinatie met mens. Dat stijlmiddel noemt men een zeugma. (Laocoon) impulerat (nos): indicatief i.p.v. conjunctief Argolis was de streek rond de Griekse stad Argos. Het adjectief Argolicus is hier metonymisch gebruikt voor ‘Grieks’. (TS 24 b) Priamus: zie p. xxx nr. 17. manere: ‘nog bestaan’ maneres: tot wie/wat richt Aeneas zich?
ru
v. 44 v. 44 v. 45 v. 45 v. 46 v. 47 v. 48 v. 48 v. 48 v. 49 v. 51 v. 51 v. 52 v. 54
Vragen bij ‘Laocoön waarschuwt de Trojanen’
Pr
oe
1 Scandeer v. 45-46. Wat leert ons het metrum over de toon waarmee Laocoön deze woorden uitspreekt? 2 Waarom kan aliquis hier niet zijn gewone betekenis hebben? 3 Hoe slaagt Vergilius erin om in v. 52-53 bijna hoor- en voelbaar te maken: het slingeren van de speer en het eerst hel, daarna donkerder weerklinken van het hout? 4 Waarom mag je impulerat niet vertalen met: ‘hij had ons ertoe aangezet’?
Het eigene van Vergilius' kunstepos Een epos met een sterke psychologische inslag 1 Het felle optreden van Laocoön: a Waarom is Laócoön ardens (ira)? b Aan welke gedragingen uit v. 40-42 is dat te merken? c Aan welke stijlelementen uit v. 42-49 is dat te merken? 2 Waaruit blijkt de machteloosheid van Aeneas in v. 54-56?
Aeneis II 101
Untitled-13 101
25/04/15 4:52 PM
De eerste geheim agent Aen., II, 57-198 in vertaling De vertaler Gerard Koolschijn heeft niet ieder Latijns vers met één Nederlands vers vertaald, maar probeert wel de nummering van het origineel in grote lijnen te respecteren. 1 Een krijgsgevangene
75
20
80
85
90
Pr
15
oe
fd
70
Verneem nu de list van de Grieken en leer van één misdaad de aard van hen allen. Toen hij daar zichtbaar voor ieder, verward, weerloos bleef staan en zijn ogen in het rond langs de Phrygische linies liet glijden, zei hij: ‘Ach, welk land, welke zee zal mij ooit ontvangen? Wat rest mij tenslotte in mijn ongeluk nog, voor wie onder Grieken geen plaats is en zelfs door Trojanen verbitterd een bloedige straf wordt geëist?’ Door die verzuchting keerde de stemming en werd alle felheid bedwongen. We sporen hem aan te vertellen van welk bloed hij afstamt en wat hij komt melden − dat hij laat weten waarop hij vertrouwt als gevangene.
k
65
ru
60
Kijk, met de handen geboeid op zijn rug werd intussen een jeugdige man door herders van Troje met luid geschreeuw voor de koning gesleept. Als vreemde had hij zich bij hun komst met vooropgezet plan – om Troje te openen voor de Grieken − vrijwillig vertoond, in zijn geest vol vertrouwen tot beide bereid, zijn lagen te leggen of anders een zekere dood in te gaan. Overal vandaan rent de Trojaanse jeugd om het schouwspel te zien in een stroom om hem heen en bespot de gevangene om strijd.
2 Schildknaap van Palamedes
‘Alles zal ik u, koning, waartoe het ook leidt naar waarheid bekennen,’ zegt hij, ‘ik zal niet verhelen dat ik van het Argolische volk ben, dat eerst. Al heeft dan het lot Sinon diep ongelukkig gemaakt, een loze leugenaar zal het hem niet maken, hoe wreed het ook is. Misschien is u in een gesprek ooit de naam ter ore gekomen, de roem door verhalen verbreid van Belus’ zoon, Palamedes1 die onder het mom van verraad door de Grieken omdat hij de oorlog steeds afwees onschuldig schandelijk aangeklaagd werd en ter dood werd gebracht en nu, van het leven beroofd, wordt betreurd. In zíjn gevolg werd ik vanaf het begin door mijn arme vader als bloedverwant hierheen gestuurd voor de strijd. Zolang als hij ongedeerd aan de macht bleef en invloed behield in de raad van de vorsten, bezat ook ik zelf nog wel eer en een zekere naam, maar toen hij door nijd van de gladde Ulixes – u weet wel
102 ~ Aeneis
Untitled-13 102
25/04/15 4:52 PM
100
15
3 Het onheilsorakel van Phoebus Apollo
Toen brandden wij echt om te vragen, de oorzaak te weten, onkundig van zo’n grote misdaad, Pelasgische kunst. Trillend vervolgt hij en spreekt hij met huichelachtig hart: ‘Vaak wilden de Grieken uit Troje vertrekken, de vlucht ondernemen, vermoeid de langdurige oorlog verlaten. Ach, hadden ze dat maar gedaan. Even vaak sloten ruwe stormen op zee de weg voor hen af en maakte, als ze gingen, de wind uit het zuiden hen bang. Vooral toen hier al, uit ahornhouten balken geweven, dit paard stond, klonk overal hoog in de lucht uit de wolken de donder. Wij sturen in spanning, om Phoebus’ orakel4 te vragen, Eurypylus weg. Die brengt uit het heiligdom sombere woorden terug: “Met bloed hebt u eens de winden verzoend, door een meisje te slachten, toen u in het begin naar de kusten van Troje kwam, Grieken.5 Met bloed dient de terugkeer gezocht, een leven geofferd te worden uit Argos.” Zodra deze uitspraak de troepen ter ore is gekomen, verstart hun hart en een ijzeren rilling loopt diep door hun botten: voor wie maakt het noodlot zich klaar, wie wordt door Apollo geëist?
15 115
20 15 120
20
Pr
110
oe
fd
105 20
k
20
ru
95
waarover ik spreek – uit de wereld hierboven verdween, sleepte ik wanhopig mijn leven door een duistere rouw, in mijzelf over het lot van een vriend zonder schuld verontwaardigd. Ik zweeg ook niet, dwaas die ik was, en ik beloofde – als de kans zich zou voordoen, als ik ooit zegevierend in het vaderland Argos terugkwam – mijn wraak en ontketende heftige haat met die woorden. Daar is toen mijn val in de ellende begonnen, dáárom joeg Ulixes mij angst aan met telkens weer nieuwe verwijten, daarom strooide hij onder het volk dubbelzinnige woorden en zocht hij bewust naar een wapen. Hij rustte ook niet, voordat hij met Calchas2 als helper … maar wat draai ik vergeefs dit onwelkom verhaal nu weer af? Waarom houd ik u op, als voor u alle Grieken gelijk zijn en die naam dragen genoeg is? Voltrekt u de straf nu meteen. Dat zou Ithaca’s leider3 bevallen en Atreus’ zonen veel waard zijn.’
15
4 Sinon, het zoenoffer
20 125
Daarop trekt Ithaca’s leider met groot lawaai de waarzegger Calchas in het midden naar voren. “Wat is hier de wil van de god?”, vordert hij. Velen voorspelden voor mij al een gruwelijk vergrijp van de meesterbedrieger en zagen in stilte wat kwam. Tweemaal vijf dagen zwijgt Calchas en weigert verborgen Aeneis II 103
Untitled-13 103
110
25/04/15 4:52 PM
135
15 140
20
k
20
ru
130
om wie dan ook maar met zijn stem prijs te geven, de dood in te sturen. Eindelijk breekt hij met moeite, door luide schreeuwen van Ithaca’s leider gedreven, geheel volgens afspraak zijn stem los en wijst hij mij aan voor het altaar. Allen stemden ze toe en wat elk voor zichzelf had gevreesd werd, nu het neerkwam op het hoofd van één stakker, verdragen. Daar was de onvoorstelbare dag al, het offer van mij werd voorbereid: gezouten vruchten en rond mijn slapen de linten.6 Ik heb me ontrukt aan de dood, ik beken het, mijn boeien verbroken en ’s nachts bij een modderig meer me verborgen in het duister van het riet totdat ze het zeil misschien toch zouden hijsen. Mij rest nu geen enkele hoop dat ik ooit mijn vertrouwde vaderland terugzie, mijn lieve zoons en mijn vader naar wie ik zo vurig verlang, die zij ook voor mijn vlucht zullen straffen misschien om zo deze schuld met hun treurige dood uit te wissen. Daarom, bij de goden, de machten bekend met de waarheid, bij de trouw, als die ergens bij mensen nog ongeschonden bestaat, smeek ik u: heb meelij met zoveel ellende, meelij met een hart dat onverdiend lijdt.’
2 3 4 5
6
Palamedes was een Griekse vorst die het plan van Odysseus om zich aan de oorlog te onttrekken verijdeld had. Later nam Odysseus wraak door een Trojaanse krijgsgevangene een brief te laten schrijven, aan Palamedes gericht en zogenaamd afkomstig van Priamus. Daarin bedankte die Palamedes voor de bewezen diensten en beloofde een beloning in goud. Odysseus zorgde ervoor dat de brief ontdekt werd. De tent van Palamedes werd onderzocht en men vond er het goud dat Odysseus zelf verstopt had. Palamedes werd veroordeeld en gestenigd. Waarzegger van de Grieken Ulixes Het orakel van (Phoebus) Apollo in Delphi Toen de Griekse vloot zich verzamelde om uit te varen naar Troje, kon ze niet uitvaren omdat de wind niet gunstig was. Dat was een straf van Artemis, omdat Agamemnon, de aanvoerder van de Grieken, een hert dat aan haar gewijd was, gedood had. De wind keerde pas toen Agamemnon zijn dochter Iphigeneia geofferd had. Als een dier geofferd werd, werd het bestrooid met gezouten meel en het werd versierd met linten.
Pr
20 1
oe
TOELICHTINGEN DEEL 1
fd
15
104 ~ Aeneis
Untitled-13 104
25/04/15 4:52 PM
Vraggen bij hoofdstukjes 1-4
fd
ru
k
1 Sinon slaagt erin de nieuwsgierigheid van zijn toehoorders te wekken. a Dat is al zo met zijn eerste woorden: toon aan. b Met welk procedé bereikt hij dat in v. 72? c Hetzelfde procedé gebruikt hij ook in v. 104 en v. 144. Toon aan. Heeft hij er succes mee? 2 Een ‘goede’ leugenaar vertelt niet alleen onwaarheid, hij vermengt (controleerbare) waarheid met (oncontroleerbare) leugens. Geef twee voorbeelden uit de tekst. 3 Je schept een sfeer van betrouwbaarheid door over jezelf ongunstige dingen te vertellen. a Waarom is dat zo? b Geef twee voorbeelden uit de tekst. 4 Andere middelen waarmee Sinon het wantrouwen wegneemt in het eerste deel: a door medelijden op te wekken. Geef drie voorbeelden. b door zich discreet voor te stellen als een vriend van de Trojanen. Waar doet hij dat? c door zich voor te stellen als iemand die moreel hoogstaand is. Geef twee voorbeelden. 5 Met zijn verzoek om hem te doden in v. 103-104 loopt hij geen risico: integendeel, het is een truc om juist het tegendeel te bewerken. Leg uit.
5 De heiligheid van Pallas geschonden
15 150
20 15 155
20 15 160
oe
Wij schenken die tranen het leven en voelen nog meelijden ook. Priamos zelf laat meteen bij de man de boeiende en knellende handen losmaken en spreekt hem vriendelijk toe: ‘Wie u ook bent, vergeet voortaan dat u Grieken verloor, u bent een van de onzen. Maar zet dit naar waarheid uiteen op mijn vraag: waarvoor hebben zij hier die kolos, dat ontzettende paard neergezet? Wie heeft dit bedacht? Wat willen ze ermee? Welke rite, welk oorlogstuig?’ Dat waren zijn woorden. En hij, van listen voorzien, van Pelasgische kunst, hief zijn handen, ontdaan van de boeien, naar de hemel omhoog en zei: ‘U, eeuwige vuren, en uw onschendbare macht roep ik aan als getuigen, u, altaar, misdadige zwaarden waaraan ik ontkwam, linten van goden die ik als offerdier droeg; het is geen zonde als ik het heilige recht van de Grieken verbreek, het is geen zonde als ik die mannen nu haat en alles aan het licht breng, als zij iets verbergen. Geen wet van mijn vaderland bindt mij. Maar blijft ú dan bij uw beloften, Troje, en houd, behouden, uw woord als ik waarheid vertel, als ik er veel voor betaal.
Pr
145
20 15
Aeneis II 105
Untitled-13 105
20
25/04/15 4:52 PM
20 180
k
15 20
ru
170 15
fd
165
Alle hoop van de Grieken, het geloof in de oorlog waaraan zij begonnen, was altijd gebouwd op de hulp van Pallas, maar sinds Tydeus’ zondige zoon en de misdaadbedenker Ulixes beraamden het fatale Palladium7 grof uit de heilige tempel te rukken – en sinds hoog op de burcht de wacht afgeslacht was en zij zich vergrepen aan het heilige beeld en het waagden met bloedige handen de heilige band van Minerva aan te raken, sindsdien vervloeide, vergleed en verdween de hoop van de Grieken, hun kracht was gebroken, de goddelijke geest wendde zich van hen af. En Pallas maakte dit kenbaar door ondubbelzinnige wonderen: nauwelijks was haar beeltenis in het kamp neergezet of flikkerend brandden er vlammen uit opengesperde ogen en het zweet liep zout langs haar leden. Driemaal − wonderbaarlijk verhaal – sprong zijzelf van de grond omhoog met haar schild en trillende lans. Meteen moet het leger de vlucht op zee wagen, is de uitleg van Calchas. Met Griekse wapens kon Troje niet worden verwoest, als ze uit Argos niet nieuwe voortekens haalden, de godheid terugbrachten die mét hen in het scheepsruim is meegevoerd over de zee. Dat ze nu voor de wind naar het Myceense vaderland koersen is om voor wapens te zorgen, voor goden die hen begeleiden. Zij steken de zee dan weer over en zullen er onverwacht zijn. Zo duidde Calchas de tekens.
oe
15
6 Een reusachtig wijgeschenk
185
190 19
Pr
20
Dit hier hebben zij op zijn raad in plaats van het Palladium als beeld neergezet, voor de god die zij hadden gekwetst, om de ernstige zonde uit te wissen. Toch gaf Calchas bevel zo’n geweldig gevaarte op te richten en het weefsel van hout tot de hemel te laten verrijzen zodat het niet, via de poorten opgenomen, binnen de muren kon worden gebracht om het volk volgens het oude geloof te beschermen. Want als uw hand het geschenk aan Minerva zou schenden, zou een grote ramp – ik bid dat de goden dat voorteken tegen hemzelf zullen keren – Priamus’ rijk en de Phrygiërs treffen. Maar als het door uw handen uw stad in zou klimmen, zou Azië zelf met een machtige oorlog de muren van Pelops9 bereiken. Dat lot zou ons nageslacht wachten.’
15 20 195
Door zulk bedrog, door Sinons meinedige kunst werd alles geloofd. List en gehuichelde tranen versloegen een volk, door Tydeus’ zoon noch Larissa’s10 Achilles, niet door tien jaren of duizend schepen getemd.
20 15
106 ~ Aeneis
Untitled-13 106
20
25/04/15 4:52 PM
TOELICHTINGEN DEEL 2 7 Het Palladium was een oud houten beeld van Athena dat in een tempel op de burcht van Troje stond. Van dat beeld hing het voortbestaan van Troje af: zolang het er stond, kon Troje niet ingenomen worden. Odysseus en Diomedes waren er via onderaardse gangen in geslaagd het beeld te roven. 8 Het beeld zou worden meegenomen naar Griekenland, daar ritueel gezuiverd worden en weer teruggebracht worden naar Troje. 9 Grootvader van Agamemnon die over de Peloponnesus had geregeerd. Met de ‘muren van Pelops’ wordt Mycene bedoeld. 10 Belangrijkste stad van Thessalië; vandaar: ‘Thessalisch’
Vragen bij hoofdstukjes 5-6
ru
k
Wat wil Sinon in hoofdstukjes fragmenten 5 en 6 voorkomen en wat wil hij bereiken? Ook hier vermengt hij waarheid en leugen. Geef één voorbeeld. Waarom beklemtoont hij dat het geen ‘zonde’ is om zijn eed te breken? Wat zijn de Trojanen geneigd te denken i.v.m. de grootte van het paard? Hoe maakt Sinon van die grootte een reden om het paard binnen te halen? Had hij niet beter gezegd dat de Grieken voorgoed weg waren? Sinon bereikt zijn doel vooral door schaamteloos misbruik te maken van het religieuze gevoel van de Trojanen. Geef twee voorbeelden waaruit hun religieuze gevoel blijkt.
Aen., II, 199-233
oe
De dood van Laocoön
fd
1 2 3 4 5 6 7
Híc aliúd maiús miserís multóque treméndum
óbicitúr magis átque_impróvida péctora túrbat. Láocoón, ductús Neptúno sórte sacérdos,
sacérdos: priester
sollemnes taurum ingentem mactabat ad aras. Écce_autém gemini_á Tenedó tranquílla per álta
sollémnis: feestelijk mactāre: offeren (door slachting) tranquíllus: rustig
(hórrescó referéns) imménsis órbibus ángues
anguis: slang
Pr
200
205
210
v. 199 v. 199 v. 199 v. 199 v. 199 v. 200 v. 201 v. 202 v. 202 v. 203 v. 203 v. 204
hīc: ‘op dat moment’ (nl. toen de Trojanen het houten paard wilden binnentrekken) aliud maius: ‘iets anders dat nog erger is’ (nobis) miseris … obicitur multo magis tremendum: een tweede BVB bij aliud tremendus: zoek een vlotte vertaling. im-pro-vidus: ‘niet vooruitziend’, ‘argeloos’ sorte ducere: ‘door het lot aanduiden’ mactabat: verklaar het gebruik van de tijd. (Sc. Z 5.2.2) aras: dichterlijk meervoud (TS 21) gemini: wat is de dominant? Tenedos: eiland tegenover de kust van Troje waar de Grieken zich schuilhielden Leid de betekenis van horrescere af uit de samenstellende delen.
215
Aeneis II 107
Untitled-13 107
25/04/15 4:52 PM
205
íncumbúnt pelagó paritérque_ad lítora téndunt;
incúmbere + dat.: zich storten op arrĭgere: oprichten iŭba: kam (op hun kop) sanguĭneus: bloedrood
péctora quórum_intér fluctús arrécta iubaéque sánguineaé superánt undás, pars cétera póntum póne legít sinuátque_imménsa volúmine térga. 205
Fít sonitús spumánte saló; iamque_árva tenébant
210
árdentésque_oculós suffécti sánguine_et ígni
pōne (bijw.): daarachter lĕgere: glijden over sinuāre: doen kronkelen volūmen: kronkel spumāre: schuimen sălum: zee sufféctus: belopen, bevlekt
síbila lámbebánt linguís vibrántibus óra.
sĭbilus: sissend lámbere: likken vibrāre: trillen vīsus: aanblik exsánguis: doodsbleek
Díffugimús visu_éxsangués. Illi_ágmine cérto córpora nátorúm serpéns ampléxus utérque ímplicat ét miserós morsú depáscitur ártūs; póst ipsum_aúxilió subeúntem_ac téla feréntem
215 210
215
spīra: ring, kronkel ligāre: binden squāmeus: geschubd
térga datí superánt capite_ét cervícibus áltis.
v. 205 v. 206 v. 206-207 v. 208 v. 209
oe
210 205
bís medium_ámplexí, bis cóllo squámea círcum
implicāre: omstrengelen morsus: beet depásci: verslinden
pariter: ‘naast elkaar’, ‘synchroon’ pectora quorum: TS 11. Waarnaar verwijst quorum? Wat zijn de twee onderwerpen van superant? volumine: vormt een pleonasme met sinuat. tenebant: kies voor tenere de gepaste betekenis: vasthouden − trekken naar − bezetten. v. 210 ardentesque oculos: BWB (rol: beperking, TS 7): ‘wat betreft’; hoort bij suffecti. v. 212 agmine certo: ‘recht op hun doel af’ v. 213 Laocoonta: Griekse uitgang -a voor de acc. enk. (TS 1) v. 213-214 Wat is de dominant van elk van de volgende woorden: parva – duorum – uterque? v. 214 amplexus = complexus v. 216 post = postea. Wat beantwoordt in het voorafgaande aan post? v. 216 Waarom is ipsum accusatief en wie wordt ermee bedoeld? v. 216 auxilio: bij subire BWB (rol: doel) (TS 8) v. 218 (eum) medium: ‘(hem) om het middel’ v. 218 collo: datief als voorwerp bij het samengestelde werkwoord circum-dare: ‘leggen om’ v. 218 circum … dati = circumdati; het passivum heeft een actieve betekenis (TS 4).
Pr
215
fd
córripiúnt spirísque ligánt ingéntibus; ét iam
k
205 215
Láocoónta petúnt; et prímum párva duórum
ru
210
108 ~ Aeneis
Untitled-13 108
25/04/15 4:52 PM
220
Ílle simúl manibús tendít divéllere nódos
divéllere: lostrekken nōdus: knoop sănies: bloederig slijm vitta: priesterlijke hoofdband
pérfusús sanié vittás atróque venéno, clámorés simul hórrendós ad sídera tóllit, quáles múgitús, fugít cum saúcius áram
230
taúrus et íncertam_éxcussít cervíce secúrim. Át geminí lapsú delúbra_ad súmma dracónes éffugiúnt saevaéque petúnt Tritónidis arcem,
lapsus: glijdende beweging delūbra (onz. mv.): tempel drăco: draak, slang Tritōnis = Minerva
súb pedibúsque deaé clipeíque sub órbe tegúntur.
clĭpeus: schild
Túm veró tremefácta novús per péctora cúnctis
tum vēro: toen, ja toen
ínsinuát pavor, ét scelus éxpendísse meréntem
insinuāre per: binnensluipen in expéndere: uitboeten fĕrunt: men zegt cuspis: speerpunt hasta: speer
Láocoónta ferúnt, sacrúm qui cúspide róbur
k
230 225
mugītus: geloei saúcius: gewond secūris: bijl
ru
laéserit ét tergó scelerátam_ intórserit hástam. Dúcendum_ád sedés simulácrum_orándaque dívae
fd
númina cónclamánt.
simulācrum: beeld
Kies voor tendere de gepaste betekenis: gaan naar – strekken – zich inspannen − spannen. v. 221 per-fusus: ‘overgoten’ v. 221 vittas: BWB (rol: beperking) (TS 7); zie ook TS 21. v. 222 simul verwijst naar v. 220. v. 222-223 (tales) clamores … tollit, quales mugitūs (taurus tollit) cum fugit (TS 11) summus: de tempel van Athena/Minerva lag boven op v. 225 de citadel van Troje. De superlatief heeft hier absolute waarde (Sc. V 1.6.1 b). v. 226 Waarom noemt Aeneas de godin saevae? v. 227 teguntur heeft hier een actief-reflexieve betekenis: ‘zich verbergen’ (TS 4). v. 228 Welke twee woorden herken je in tremefacere? v. 228 (nobis) cunctis Laocoonta: Griekse uitgang -a voor de acc. enk. (TS 1) v. 230 v. 230 sacrum qui: TS 11 v. 230 Met robur wordt het houten paard bedoeld (TS 24). v. 231 Van welk substantief is het adjectief sceleratus Athena van Phidias (5de eeuw v.Chr.) afgeleid? v. 231 laeserit – intorserit: welke wijs en waarom is die wijs gebruikt? v. 232 Ducendum (esse) – orandaque (esse) v. 232-233 Wat wordt bedoeld met: sedes (divae) – simulacrum – divae numina?
Pr
oe
v. 220
Aeneis II 109
Untitled-13 109
25/04/15 4:52 PM
Vragen bij ‘De dood van Laocoön’ 1 In de klanken van de verzen 199-200 wordt al meteen de sfeer van de komende gebeurtenissen opgeroepen. Toon aan. 2 Wat valt er op aan het metrum van v. 202? Zoek een verklaring voor dat ritme. 3 Geef enkele voorbeelden van opvallende woordplaatsing uit v. 205-212. 4 Welk klankeffect valt op in v. 209-211? Welk geluid wordt nagebootst? 5 De vergelijking in v. 223-224: a Wat is er zo tragisch aan de vergelijking? b Welke klank valt op en wat roept die op? c Wat valt er op in het metrum? 6 In hoeverre is het van belang dat de slangen van Tenedos kwamen? 7 Hoe interpreteren de Trojanen de dood van Laocoön? 8 Met de passages van Sinon en Laocoön had Vergilius dezelfde bedoeling. Leg uit.
k
Nawerking
ru
De Laocoöngroep
Pr
oe
fd
Op 14 januari 1506 werd in Rome de Laocoöngroep herontdekt in een wijngaard op de heuvel Oppio. Paus Julius II werd op de hoogte gebracht; meteen gaf hij aan zijn architect opdracht om ter plaatse te gaan. De paus was immers een gepassioneerd kunstliefhebber, die zich beschouwde als de tweede stichter van het glorierijke Rome. Hij had al heel wat artistieke opdrachten gegeven: o.a. de bouw van een nieuwe Sint-Pieterskerk aan Bramante, de schilderijen in de Sixtijnse Kapel aan Michelangelo, de decoratie van de kamers (stanze) van Vaticaanstad aan Rafael. Zestig jaar later beschrijft Francesco da Sangallo, de zoon van de architect, hoe hij als twaalfjarige het gebeuren meemaakte: ‘De paus droeg een palfrenier op aan Giuliano da Sangallo te zeggen dat hij daar onmiddellijk moest gaan kijken. En dus ging hij dadelijk op weg. En omdat Michelangelo Buonarroti voortdurend bij ons in huis was − want mijn vader had hem laten komen en had hem als opdracht de bouw van het graf van de paus gegeven − wilde mijn vader dat die met hem meeging. En zo kwam het dat ik bij mijn vader achter op het paard ging zitten en we vertrokken. We stapten af waar de beelden waren en onmiddellijk zei mijn vader: “Dit hier is de Laocoön, waarvan Plinius spreekt.” Het gat werd groter gemaakt, zodat het beeld eruit getrokken kon worden. En toen we het hadden gezien, gingen we terug om te dineren, terwijl we de hele tijd over dingen uit de oudheid praatten. Later kwamen we nog terug om het te tekenen.’
Vatican Museums, Classical Art; vert. Caroline Fisser
Paus Julius kocht het beeld meteen en plaatste het in de Belvedere (‘mooi uitzicht’), een tuintje in Vaticaanstad, waar o.a. al de Apollo stond. Toen het beeld overgebracht werd, luidden alle klokken van Rome. Het beeld viel op. Het vertoonde niet de eenvoud en
110 ~ Aeneis
Untitled-13 110
25/04/15 4:52 PM
harmonie die men van de klassieke, statische beelden gewend was. Het drukte integendeel sterke emoties uit, was heel dynamisch van houding en bewegingen. Dat maakte veel indruk op kunstenaars als Michelangelo en Rafael. De beeldengroep werd beschouwd als een model voor de barokkunst.
Pr
oe
fd
ru
k
Het beeld werd, naar nu vrij algemeen aanvaard wordt, gemaakt tussen 40 en 20 v.Chr. Het werd nog lange tijd bewonderd, maar stilaan paste het thema niet meer in de zich snel ontwikkelende christelijke wereld. Het beeld werd ergens opgeslagen en liep daarbij beschadiging op: de linkerarm ging verloren. Het raakte in de vergetelheid tot 1509. Sindsdien heeft het heel wat werken geïnspireerd.
Eén voorbeeld: El Greco (1541-1614) Laocoön Op de achtergrond is de stad Toledo afgebeeld met daarvoor een gouden paard (= houten paard), dat de Viasagrapoort nadert. Wie is dan de nieuwe Laocoön? Is het de aartsbisschop van Toledo, die een verlicht hervormer was en die door de inquisitie achttien jaar in de gevangenis doorbracht? Is het schilderij een aanklacht tegen de bekrompenheid van zijn tijd? Aeneis II 111
Untitled-13 111
25/04/15 4:52 PM
Actualisering
oe
fd
ru
k
Er bestaan meerdere interpretaties van de figuren op het schilderij. Zoek er enkele op. Vreemd is dat de slangen niet echt indrukwekkend zijn. Konden de zonen van Laocoön zich niet beter verdedigen tegen deze ondervoede reptielen?
Pr
1 Zoek een laocoön-cartoon en leg uit wat er geparodieerd wordt. 2 Maak zelf een Laocoöncartoon over een actueel onderwerp of ontwerp een reclameboodschap.
OP ONDERZOEK … Is de Laocoöngroep wel echt? Online vind je een en ander om over na te denken! opdrachten daarbij: 1 Is de beeldengroep een vervalsing van Michelangelo? 2 Hoe zag de beeldengroep er oorsponkelijk uit? 3 Heeft de beeldhouwer zich geïnspireerd op Vergilius of op een andere literaire tekst uit de oudheid? 4 Vergelijk de versie van Vergilius met andere versies over Laocoön. a In zijn commentaar op de Aeneis geeft Servius de versie van een zekere Euphorion weer. Citeer de Latijnse tekst over Euphorion en vat hem samen. b Zoek nog twee andere antieke bronnen met vermelding van hun versie van de gebeurtenissen. 112 ~ Aeneis
Untitled-13 112
25/04/15 4:52 PM
Feest in Troje rond het paard Aen., II, 234-249 Dívidimús murós et moénia pándimus úrbis. 235
Áccingúnt omnés operí pedibúsque rotárum
235
súbiciúnt lapsús et stúppea víncula cóllo
sácra canúnt funémque manú contíngere gaúdent;
accíngere: zich omgorden, zich klaarmaken rŏta: wiel stúppea víncula: touwen van hennep scándere: beklimmen fatālis: noodlottig māchina: werktuig, machine fētus + abl.: drachtig, vol met in-núptus: ongehuwd, jong fūnis: touw
ílla subít mediaéque mináns illábitur úrbi.
mināri: dreigen
Ó patria,_ó divúm domus Ílium_et íncluta béllo
ínclutus: beroemd
íntendúnt; scandít fatális máchina múros
240
féta_armís. Puerí circum_ínnuptaéque puéllae
moénia Dárdanidúm! Quater ípso_in límine pórtae
v. 235 v. 235 v. 238 v. 240 v. 240 v. 241 v. 241 v. 242 v. 243 v. 243 v. 243 v. 244 v. 244
dividimus muros: omdat de poort te klein was; je mag dividere vertalen als ‘gedeeltelijk slopen’, ‘een bres slaan in’. pedibus (equi) rotarum lapsus: metonymie voor rotas labentes (TS 24 a) circum is hier gebruikt als bijwoord: ‘errond’, ‘eromheen’. Wat is de dominant van mediae? Vertaal met een omgekeerde dominantie. il-labi < in-labi + datief (Sc. Z 2.6) divum = divorum (TS 2) Ilium: zie p. xxx nr. 11; Ilium wordt divum domus genoemd omdat er zoveel tempels stonden. Dardanidum: genitief van Dardanidae. Het achtervoegsel -ides wijst op een patronymicum en betekent ‘zoon van’ of ‘afstammeling van’. De Dardanidae zijn de afstammelingen van Dardanus (zie p. xxx nr. 13). Wie of wat is het onderwerp van substitit? utero: TS 6 Leid uit de scansie af welke wijs en tijd dedere is. Kies voor im-memor de gepaste vertaling: zonder nadenken – in een vlaag van geheugenverlies – niet herinnerend – vergetend. furor heeft hier de betekenis van ‘geestdrift’, ‘enthousiasme’.
oe
v. 234
quăter: viermaal sub-sístere: blijven steken ŭterus: buik
fd
ínstamús tamen ímmemorés caecíque furóre
ru
súbstitit átque_uteró sonitúm quater árma dedére;
Pr
245
k
240
Aeneis II 113
Untitled-13 113
25/04/15 4:52 PM
235
245
ét monstrum_ínfelíx sacráta sístimus árce. Túnc etiám fatís aperít Cassándra futúris óra deí iussú non úmquam crédita Teúcris.
delūbrum: heiligdom
Nós delúbra deúm miserí, quibus últimus ésset
velāre: versieren
ílle diés, festá velámus frónde per úrbem.
v. 245 v. 245 v. 246 v. 246
infelix: ‘onheil brengend’ sacratus = sacer fatis futuris: datief, BWB (rol: doel, TS 8)
v. 247 v. 247 v. 247 v. 248
ora: TS 21 Van welk werkwoord is het subst. iussu afgeleid? Teucri: zie p. xxx nr. 15; Teucris: datief als BWB (rol: handelende persoon), TS 9. deum = deorum (TS 2).
Aen., II, 250-267 250
oe
Een nacht vol onheil begint
fd
ru
k
Cassandra was een dochter van Priamus. Van Apollo had ze de gave van de profetie gekregen. Omdat ze niet inging op de avances van de god, zorgde die ervoor dat niemand nog haar voorspellingen geloofde.
Vértitur íntereá caelum_ét ruit Óceanó nox,
Pr
ínvolvéns umbrá magná terrámque polúmque
Mýrmidonúmque dolós; fusí per moénia Teúcri cónticuére; sopór fessós compléctitur ártūs. Ét iam_Argíva phalánx instrúctis návibus íbat 255
á Tenedó tacitaé per amíca siléntia lúnae
250
lítora nóta peténs, flammás cum régia púppis éxtulerát fatísque deúm defénsus iníquis ínclusós uteró Danaós et pínea fúrtim
260
láxat claústra Sinón. Illós patefáctus ad aúras
260
réddit equús, laetíque cavó se róbore prómunt Théssandrús Sthenelúsque ducés et dírus Ulíxes,
conticéscere: beginnen te zwijgen, stilvallen sŏpor: diepe slaap phălanx: slagorde, leger flamma: vuursignaal rēgia puppis: ‘commandoschip’ ŭterus: buik pīneus: van pijnboom(hout) furtim: heimelijk laxāre: loslaten, losmaken claustrum: slot se prōmere: tevoorschijn komen
démissúm lapsí per fúnem,_Acamásque Thoásque Pélidésque Neóptolemús primúsque Macháon 265
ét Meneláus et ípse dolí fabricátor Epéos. 114 ~ Aeneis
Untitled-13 114
25/04/15 4:52 PM
250
265
Ínvadúnt urbém somnó vinóque sepúltam,
sepúltus: begraven; ‘verzonken’ vĭgil: wachter
caéduntúr vigilés, portísque paténtibus ómnes áccipiúnt sociós atque_ágmina cónscia iúngunt.
vertitur: passieve vorm met reflexieve betekenis (TS 4) vertere: met caelum wordt de sfeer van de vaste sterren bedoeld. De Romeinen dachten dat die sfeer elke dag om de aarde wentelde. v. 250 (ex) Oceano: TS 6. Zoals de zon iedere morgen uit de oostelijke oceaan opkomt, zo komt uit diezelfde oceaan ’s avonds de nacht op. v. 251 in-volvens: ‘omhullend’ v. 251- 252 Welke drie zinsdelen worden door het polysyndeton verbonden? v. 252 Myrmidones: een stam uit Thessalië, het volk waarmee Achilles naar Troje was gekomen. Hier betekent het ‘Grieken’. Hoe heet dat woordgebruik (TS 24 b)? v. 252 fusus: ‘languit liggend’, ‘ontspannen’ v. 252 Het voorzetsel per betekent hier: ‘verspreid over’, ‘overal in’. v. 252 moenia is hier gebruikt in de betekenis van ‘gebouwen’, ‘stad’. v. 252 Teucri: zie p. xxx nr. 15. v. 253 Bepaal de wijs en de tijd van conticuere. v. 254 Argivus is een adjectief afgeleid van Argi (zie p. xxx nr. 7). v. 254 Wat bedoelt de dichter met instructis navibus? v. 254 Verklaar het gebruik van de tijd van ibat. v. 255
oe
fd
ru
k
v. 250 v. 250
Tenedos is het eilandje voor de kust van Troje waar de Grieken zich schuilhielden en wachtten op een teken om weer naar de kust van Troje te varen.
silentia: TS 21 amicus is hier een adjectief. tacitae per amica silentia lunae: met het stilzwijgen van de maan (let op het pleonasme!) bedoelt Vergilius dat ze niet schijnt tijdens de heimelijke aanval van de Griekse vloot en zo de Grieken begunstigt (amica). v. 256 flammas cum: TS 11; cum (subito): om wat voor cum gaat het hier (Sc. Z 4 b)? v. 257 Zoek een passende betekenis voor extulerat. v. 257 deum = deorum (TS 2) v. 257 Zoek de dominant van defensus verderop in de zin. v. 258 Danai: zie p. xxx nr. 5. v. 259 Laxat heeft een andere betekenis bij claustra dan bij Danaos. Toon aan. Hoe noem je dat stijlmiddel? v. 259 Sinon: zie p. xxx. v. 260 robore: metonymie (TS 24 c) v. 260 (ex) cavo robore: TS 6 v. 262 de-missum: leid de betekenis af uit de samenstelling. v. 263 Pelides: het achtervoegsel -ides wijst op een patronymicum en betekent ‘zoon van’ of ‘afstammeling’. Neoptolemus was de zoon van Achilles (zie p. xxx nr. 8). v. 265-267 somno vinoque kun je eventueel als een hendiadys beschouwen (TS 15). v. 267 iungunt (sibi)
Pr
v. 255 v. 255 v. 255
Aeneis II 115
Untitled-13 115
25/04/15 4:52 PM
Pr
oe
fd
ru
k
De nacht waarin de Trojanen in de stad feestvieren rond het paard, betekent meteen de ondergang van hun stad: de Grieken zetten ze in lichterlaaie. Diezelfde nacht verschijnt de schim van de gesneuvelde Hector in een droom aan Aeneas: van hem krijgt hij de opdracht Troje te verlaten (Heu fuge, nate deā!), de Penaten van Troje in veiligheid te brengen en een nieuwe stad te stichten. Aeneas vlucht samen met zijn vader Anchises, zijn zoontje Ascanius en zijn vrouw Creüsa de stad uit, maar in de algemene chaos worden Aeneas en Creüsa van elkaar gescheiden. Ontzet keert Aeneas terug naar de stad om haar te zoeken, maar de schim van Creüsa verschijnt om hem ervan te overtuigen dat hij de wil van de goden moet voltrekken en in het westen een nieuwe toekomst moet opbouwen. Buiten de stad wacht een grote groep vluchtelingen om onder zijn leiding te vertrekken. In zang III vertelt Aeneas aan Dido over zijn tocht op zee. Het is een zware tocht, waarin de Trojaanse vluchtelingen meermaals een foute koers varen en een verkeerde kust bereiken. Aeneas en zijn gezelschap ondergaan ook de dreiging van de Harpijen, Charybdis en de Cyclopen. Het zwaarst echter wordt Aeneas getroffen door de dood van zijn vader Anchises. Op het einde van zang III vertelt Aeneas hoe ze door een storm overvallen zijn en zo, alweer van hun koers afgeweken, in Carthago terechtgekomen zijn. Aeneas beëindigt zijn verhaal en trekt zich terug in het gastenverblijf in het paleis Bernini, Aeneas, Anchises en Ascanius (Galleria Borghese), 1618-1619 van Dido.
Heeft de Trojaanse oorlog echt plaatsgehad? Heinrich Schliemann Heeft de oorlog om Troje, zoals Homerus die beschrijft, echt plaatsgehad? Hebben die helden echt geleefd? De Grieken dachten van wel. De Romeinen bouwden zelfs boven de ruïnes van dat Troje een stad (Ilios, Ilion, Ilium) ter nagedachtenis aan hun Trojaanse stamvader Aeneas. Maar de geleerden uit het Westen die zich vanaf de achttiende eeuw toelegden op de studie van Homerus dachten dat het verhaal van Homerus pure fictie was. Dat wou Heinrich Schliemann (1822-1890) niet aannemen. Al van in zijn jeugd droomde hij ervan om het Troje van Homerus op te graven. Nadat hij als handelaar een kapitaal verzameld had, begon hij in 1870 samen met 80 arbeiders de opgravingen op de heuvel Hissarlik (aan de noordwestkust van Turkije). Hij groef 116 ~ Aeneis
Untitled-13 116
25/04/15 4:53 PM
een sleuf dwars door de heuvel heen, een werkwijze die archeologen tegenwoordig niet zouden appreciëren. Hij vond de resten van zeven steden in lagen op elkaar. In de op een na onderste laag (Troje II) vond hij te midden van sporen die wezen op verwoesting en brand een groot aantal sieraden en voorwerpen in goud, zilver en brons. Dat was, zo beweerde hij, ‘de schat van Priamus’: hij had het homerische Troje gevonden. Later trok Schliemann naar Mycene. Ook daar ging hij ervan uit dat het verhaal van Homerus historisch juist was. Hij trof binnen de muren van de stad een vijftal graven aan met de overblijfselen van een aantal mensen van wie het gezicht bedekt was met een gouden masker, plus een enorme schat (18 kg aan goud). Hij stuurde meteen een telegram naar de koning van Griekenland: ‘Vandaag heb ik het gezicht van Agamemnon aanschouwd.’
fd
ru
k
Was hij een fantast? Troje II was niet het homerische Troje. De voorwerpen die Schliemann opgegraven had, dateerden uit 2400-2200 v.Chr. en waren dus ongeveer 1000 jaar ouder. Op het einde van zijn leven is Schliemann overigens zelf gaan twijfelen aan de juistheid van zijn datering. Maar ook in de datering van de schat van Mycene vergiste hij zich: de gouden maskers waren van een koninklijke familie die ongeveer 400 jaar eerder geleefd had. Zijn ontdekkingen brachten wel een beschaving aan het licht die ouder was dan de tot dan toe gekende. Andere opgravingen volgden en zo kreeg men een goed beeld van een vroegGriekse beschaving die men ‘Myceense beschaving’ is gaan noemen, naar de stad waar de eerste opgravingen gebeurden. Die cultuur kende een bloeiperiode rond 1250 v.Chr.
Pr
oe
Verder onderzoek Tegenwoordig worden tien lagen van nederzettingen onderscheiden met een veertigtal verdere onderverdelingen. Troje VI moet een grote stad geweest zijn met een imposante burcht op de top van de heuvel en met hoge, dikke muren. Er zijn sporen die erop wijzen dat de stad rond 1300 v.Chr. door een aardbeving vernietigd zou zijn. Sommigen zien er de stad van de Ilias in. Laag VIIa geeft eerder het beeld van een stad die rond 1180 v.Chr. door oorlog en vuur verwoest is. Dat is de nederzetting die het vaakst aangewezen wordt als het homerische Troje. Het jaartal komt ook overeen met de datering die men in de oudheid gaf. Zo dateerde Eratosthenes, die rond 250 v.Chr. bibliothecaris in Alexandrië was, de Trojaanse oorlog op 1184 v.Chr. Tegen de stelling dat Troje VIIa het Troje van Homerus was, pleitte één groot argument: Troje VIIa was veel te klein en onbeduidend om er een oorlog om te voeren. De Duitse archeoloog Manfred Korfmann (1941-2005) beweert dat hij dat argument weerlegd heeft met zijn recente opgravingen. Met een magnetisch detectieapparaat ontdekte hij, naar hij beweert, onder de Grieks-Romeinse ruïnes buiten de muren van de burcht van Troje de contouren van een benedenstad uit de dertiende eeuw v.Chr., die 200.000 m2 telde en plaats bood aan een 10.000 mensen. Het ging om een grote stad, die van supranationaal belang was. Ze haalde haar welvaart uit haar strategische ligging aan de ingang van de Hellespont. Korfmann stelt ook dat Troje in de bronstijd meer banden had met Anatolië dan met Griekenland. Op Hettitische kleitabletten wordt de stad Willusa genoemd; vergelijk met de Oudgriekse naam Wilios, waarmee Troje/Ilios aangeduid wordt. Volgens dezelfde bronnen waren er in de dertiende en het begin van de twaalfde eeuw v.Chr. politieke en militaire spanningen met Troje. Troje IX (85 v.Chr.-500 n.Chr.) is het Romeinse Ilium. Aeneis II 117
Untitled-13 117
25/04/15 4:53 PM
Conclusie Of de Trojaanse oorlog plaatsgevonden heeft, blijft een omstreden zaak. Maar het lijkt niet onlogisch dat het verhaal van Homerus een historische kern heeft. Misschien was er niet één, maar waren er meerdere oorlogen en heeft Homerus het motief van de oorlog om Troje gebruikt als uitgangspunt van zijn Ilias. Manfred Korfmann: ‘Als iemand mij hier bij de opgravingen zou opzoeken en zou zeggen dat dit De belangrijkste lagen van Troje de plaats is waar de oorlog om Troje gevochten werd, dan zou ik zeggen: waarom niet?’
5
2
2
2 2
22
5
25
2
20
2
2
0
2
0
Belangrijkse nederzettingslagen van Troje/Hisarlık
Troje I
Troje VII
Troje II Troje VI
Troje VIII-IX
0
25
50 m
Pr
oe
fd
ru
k
2
Reconstructie van de bovenstad van Troje met de woningen van de koninklijke familie, lager gelegen bevond zich de benedenstad voor het gewone volk.
118 ~ Aeneis II
Untitled-13 118
25/04/15 4:53 PM
Vragen 1 Welke argumenten zijn er om de nederzetting bij de Hissarlik als het oude Troje aan te wijzen? 2 Waarom zijn hedendaagse archeologen niet erg blij met de werkwijze die Schliemann heeft toegepast?
Opdracht Zoek eens uit hoe archeologen tegenwoordig werken.
De schat van Priamus
Pr
oe
fd
ru
k
Toen Schliemann tijdens de opgravingen op een metalen voorwerp stootte, gaf hij zijn (Griekse) vrouw Sophia de opdracht de arbeiders vrijaf te geven. Ze moest maar zeggen dat hij jarig was. De dag erop vond hij de schat van Priamus en hij zette de diadeem van Helena op haar hoofd met de woorden: ‘Helena zou er drieduizend jaar geleden net zo uitgezien hebben’. Dat is er volgens Schliemann gebeurd. Maar een medewerker heeft verklaard dat Schliemann die dag een vondst gedaan heeft buiten de muren en dat die vooral uit bronzen voorwerpen bestond. Zijn vrouw was toen ook niet in Troje, maar in Athene. En toch is er een schat. Wellicht heeft Schliemann alle sieraden die hij in de loop van de opgravingen gevonden heeft stiekem bewaard. Daardoor vermeed hij problemen met de arbeiders en … de Ottomaanse (Turkse) regering. Op die bewuste dag heeft hij dan gezorgd voor een groots knaleffect. In 1874 werd hij echter voor een Turkse rechtbank gedaagd en moest hij 10.000 goudfranken boete betalen. Hij gaf er 50.000, maar behield de schat. Later gaf hij de schat aan de stad Berlijn. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij verborgen in de Berlijnse zoo. Daar werd hij echter in beslag genomen door het Rode Leger. Lange tijd werd niets meer over de schat gehoord, tot in 1991 bleek dat hij zich in het Poesjkinmuseum in Moskou bevond. Sinds 1996 zijn daar 259 objecten van de schat tentoongesteld. Zowel de Turkse als de Duitse regering maakt er aanspraak op, maar Rusland beschouwt de schat als een onderdeel van de compensatie waarop het recht heeft voor de schade geleden onder de Tweede Wereldoorlog.
Aeneis II 119
Untitled-13 119
25/04/15 4:53 PM
Actualisering
TROJE EN GALLIPOLI Naar een artikel uit NRC Handelsblad van 17 februari 2007 In Turks perspectief was Gallipoli (Turks: Gelibolu) de wraak van Troje. Op de rand van Europa, in Klein-Azië, hebben Oost en West elkaar duizenden jaren in de haren gezeten. Atatürk zag een analogie tussen de slag om Gallipoli en de Trojaanse oorlog. Hij had een punt.
k
Pr
De geografie is een belangrijk argument. Uitkijkend vanaf de top van de door Schliemann en zijn opvolgers afgegraven heuvel richting zee zie je eerst een vruchtbare vlakte, waar ruim drieduizend jaar geleden nog holle schepen op het strand lagen. Zoals veel dode steden kwam ook Troje steeds verder van de kust te liggen. Iets verder zie je olietankers varen, van en naar de Zwarte Zee, langs een van de belangrijkste internationale scheepvaartroutes.
In vele talen, ook in het Nederlands, staat bij de ingang van de opgraving van Troje, naast een houten paard uit 1975 dat op dit moment alweer gerestaureerd wordt, de tekst: ‘De wind heeft Troje rijkdom gebracht.’
het westen probeerden strijders van verschillende nationaliteiten (Britten, Fransen, Australiërs, NieuwZeelanders) of ‘geallieerden’ het leger van de bewoners te verdrijven. Het doel van de aanval werd met fraaie argumenten verdedigd, maar diende toch vooral een economisch belang, namelijk de doortocht naar de Zwarte Zee. Vooral door de steile hellingen was het voor de verdedigers prijsschieten en moesten de aanvallers afdruipen, nadat beide partijen zware verliezen hadden geleden. Uiteindelijk werd de oorlog toch gewonnen door de geallieerden, door een list c.q. hulp van buiten. Maar Mustafa Kemal vierde de overwinning bij Gallipoli met de verzuchting dat dit de wraak van Troje was.
ru
Maar wie waren die Trojanen dan? Atatürk, grondlegger van het moderne Turkije, heeft veel onderzoek laten verrichten naar de pre-islamitische beschavingen op het grondgebied van de Turkse republiek. Hij was niet de enige die geloofde dat de bewoners van Troje oorspronkelijk Hettieten waren, die in de stad Wilusa (het Griekse Ilios) waren neergestreken. In Hettitische geschriften wordt ook gesproken over een machtig buurvolk dat daar de Ahhiyawa heet. Ze deden regelmatig pirateninvallen op de Hettitische kust. Zouden dat Homerus’ Achaeërs kunnen zijn?
oe
TEVFIKIYE, 17 FEBR. – ‘Ich bin ein Trojaner!’, zo beval de gids bij de ingang van de ruïnes zichzelf aan. De man was namelijk geboren en getogen in Tevfikiye, een dorp in West-Turkije aan de voet van de heuvel Hisarlik, waar Heinrich Schliemann in 1871 zijn opgravingen begon. Nu geloven de meeste experts dat het Troje van Homerus geen fictieve stad was, maar werkelijk hier lag, niet ver van de monding van de Dardanellen of Hellespont.
De redenering luidt dat in de twaalfde eeuw voor Christus nog niet goed tegen de wind in gezeild kon worden, en dat de wind maar zelden uit het zuiden kwam. Elk schip dat door de Hellespont wilde, moest dus wachten op gunstige wind in de dichtstbijzijnde haven, die van Troje. Er waren bovendien goudmijnen in de buurt, zodat de stad die de Grieken Ilios of Ilion noemden al eeuwenlang steenrijk en oppermachtig was.
fd
Door HANS BEEREKAMP
Toen Atatürk nog Mustafa Kemal heette, was hij in 1915 een van de Turkse commandanten bij de slag om Gallipoli, net aan de overkant van de zeestraat. De parallellen met de Trojaanse oorlog waren ook deze commandant opgevallen. Vanuit
Tevfikiye is nu een dorp waar de weg doodloopt en het naar mest ruikt. In Zuid-Amerika kun je de ruïnes van hoofdsteden van machtige Incarijken (Machu Picchu, Tiahuanaco) naast net zulke strontdorpen vinden. Maar de eerste indiaanse en socialistische president van Bolivia, Evo Morales, liet zich wel in Tiahuanaco inzegenen. Oost en West zijn in Klein-Azië nooit erg zachtzinnig met elkaar omgegaan. Zouden de Turken toen ze in 1923 Smyrna (Izmir) in brand staken om de Grieken te verdrijven, nog aan
120 ~ Aeneis
Untitled-13 120
25/04/15 4:53 PM
Troje hebben gedacht, in de as gelegd door de Achaeërs uit het paard? Wie de eeuwige schermutselingen aan de oostkust van de Middellandse
Zee wil afdoen als een strijd tussen westerse beschaving en oosterse barbaren, kent zijn geschiedenis niet. Het ligt aan het eigen perspectief wie
je zeerover of kruisvaarder noemt. Maar het Turkse dorp Tevfikiye is nu in ieder geval geen machtscentrum meer.
Istanboel
Gallipoli
Troje
Egeïsche Thebe Mycene
Zee
Athene
ru
k
Sparta
oe
fd
MIDDELLANDSE ZEE
Vragen bij 'Troje en Gallipoli'
Pr
1 Zoek op: Hettieten Achaeërs Gallipoli: wat? waarom? Zoek ook eens een liedje op dat over die slag gaat. 2 Hoe kon de geografische ligging Troje zoveel rijkdom bezorgen? 3 Welke analogie is er tussen Gallipoli en de Trojaanse oorlog? 4 Waarom was Atatürk zo geïnteresseerd in Troje, denk je? 5 Welke gebeurtenissen in de jaren twintig van de vorige eeuw leidden ertoe dat de Turken Smyrna in brand staken?
Aeneis II 121
Untitled-13 121
25/04/15 4:53 PM
k ru fd oe Pr Untitled-13 122
25/04/15 4:53 PM
k ru fd oe Pr Aeneis IV Haeret lateri letalis harundo Dido brengt een offer. Uit een Vergiliushandschrift, 5de eeuw n.Chr.
Untitled-14 123
25/04/15 4:53 PM
Dido stort haar hart uit bij Anna Twee zangen lang, tot diep in de nacht, heeft de Carthaagse koningin Dido naar het verhaal van Aeneas geluisterd. In het begin van zang IV lezen we hoe Dido die nacht de slaap niet kan vatten: haar bewondering voor Aeneas is op korte tijd enorm gegroeid. Amor heeft zijn werk gedaan … Aen., IV, 1-30 At regina graví iamdudum saucia curā, vulnus alít venís et caeco carpitur igni.
iamdūdum: allang saúcius: gewond cárpere: ‘verteren’
Multa virí virtús animó multusque recursat
recursāre: terugkeren
gentis honós; haerént infixi pectore vultūs 5
verbaque, nec placidám membrís dat cura quietem.
lustrāre: verlichten lampas: toorts umēre: vochtig zijn (van de dauw)
Postera Phoebeá lustrabat lampade terras cum sic únanimam_ádloquitúr male sána sororem: 10
Quis novus híc nostrís successit sedibus hospes,
ru
“Anna sorór, quae me suspensam_insomnia terrent! quem sese_ore feréns, quam forti pectore_et armis!
fd
Credo_equidém, nec vana fidés, genus esse deorum. Degenerés animós timor arguit. Heu, quibus ille 15
oe
iactatús fatís! Quae bella_exhausta canebat!
Pr
postquam primus amór deceptam morte fefellit, si non pertaesúm thalamí taedaeque fuisset,
25
suspénsus: onzeker insómnium: droom
dēgener: van lage afkomst argŭere: wijzen op iactāre: heen en weer slingeren exhaústus: tot het einde doorstaan
Si mihi nón animó fixum_ímmotumque sederet ne cui me vincló vellém sociare iugali
20
k
umentemque_Aurora poló dimoverat umbram,
huic uní forsán potuí succumbere culpae.
v. 1 v. 2 v. 3 v. 3 v. 6 v. 6 v. 7
sociāre: verbinden iugālis: huwelijks(me) pertaésum est + gen.: ik walg van taeda: toorts forsan: wellicht
cura wordt vaak gebruikt voor ‘liefdespijn’ en ‘liefdesverdriet’. venis: metonymie voor ‘binnenste’ of voor ‘bloed’ multa en multus zijn BVG; zoek een gepaste vertaling. Wie wordt bedoeld met vir? Leid de dominant van postera af uit de scansie. Phoebēa: Phoebeus betekent ‘van Phoebus’ (TS 17). Phoebus (‘de stralende’) is de naam voor Apollo in zijn functie van zonnegod. Aurora is de godin van de dageraad.
25
124 ~ Aeneis
Untitled-14 124
25/04/15 4:53 PM
Imitatio en aemulatio: Aen., IV, 1-2 De beeldspraak van v. 1-2 is wellicht ontleend aan de Romeinse dichter Lucretius (97-55 v.Chr.): mens saucia amore (De Rerum Natura, IV, 1032) en devinctus vulnere amoris (DRN, IV, 34). Imitatio en aemulatio: Aen., IV, 10-11 Argonautica, III, 451-458 (Medea is verliefd op Jason): ‘... en zij bedacht wat liefdesgoden mensen doen bedenken. Haar ogen zagen telkens, telkens weer hetzelfde: hoe Jason zelf was, hoe zijn kleding, hoe hij sprak, hoe hij daar zat en hoe hij naar de deur kwam lopen. Geen andere man was zoals hij, dacht zij verbijsterd, en in haar oren klonk nog steeds zijn stem, zijn woorden, zo zoet als honing’. Voor de Argonautica: zie p. xxx. Imitatio en aemulatio: Aen., IV, 9 Argonautica, III, 636 (Medea tot zichzelf): ‘Ik ongelukkige, hoe kwellend is de angst waarin die boze dromen mij gedompeld hebben!’
v. 16 v. 17 v. 17 v. 18 v. 18
v. 19 v. 19
k
ru
fd
oe
v. 10 v. 11 v. 11 v. 11 v. 11 v. 12 v. 12 v. 15 v. 15 v. 16
dimovere: di(s)- betekent ‘uiteen …’. Leid de betekenis van het adjectief un–animus af uit de samenstelling. male sana: zoek een geschikte vertaling in de context van de verliefdheid van Dido. suspensam is een eigenschap die me pas krijgt als resultaat van het werkwoord terrent; we noemen dat een prolepsis (TS 16). Zoek een geschikte vertaling. quis heeft de waarde van qualis en leidt een uitroep in. quis novus … hospes: ‘wat voor een buitengewoon man is deze nieuwe gast, die …’ quem = qualem quem sese ore ferens: ‘wat een uitstraling heeft die man’ quam: ‘wat voor’ armis: kan komen van arma of van armus: ‘arm, bovenarm, schouder’. nec vana (est) fides genus (eius) esse (genus) deorum immotus < in-motus Welke modaliteit wordt uitgedrukt door wijs en tijd van sederet? ne … vellem is het onderwerp van (in) animo sederet, dat de waarde heeft van een verbum volendi. Welke woordsoort is cui? Let op de aanwezigheid van ne (Sc. V 2.7.1). Met primus amor wordt Sychaeus bedoeld (zie p. xxx nr. 2). (me) deceptam fefellit: verduidelijk het pleonasme. pertaesum fuisset = pertaesum esset
Pr
v. 7 v. 8 v. 8 v. 9
In de stoet die de bruid na de bruiloft naar het huis van haar man begeleidde, werd een toorts uit meidoornhout meegedragen. Vandaar heeft taeda, net als thalamus, vaak de metonymische betekenis: ‘huwelijk’.
culpa: ‘misstap’ potui: ‘ik had kunnen’. Het kunnen wordt als reëel beschouwd, vandaar de indicatief.
Aeneis IV 125
Untitled-14 125
25/04/15 4:53 PM
20
Anna, fatebor ením, miserí post fata Sychaei coniugis et sparsós fraterna caede Penates,
sparsus: ‘bezoedeld’
solus hic ínflexít sensús animumque labantem
labāre: wankelen
impulit; ágnoscó veterís vestigia flammae. Sed mihi vel tellús optém prius ima dehiscat, 25
īmus: diepste dehíscere: opensplijten
vel pater ómnipoténs adigát me fulmine_ad umbras, pallentés umbrás Erebó noctemque profundam,
profúndus: diep
ante, pudór, quam te violo_aut tua iura resolvo. Ille meós primús qui me sibi iunxit, amores Sic effata sinúm lacrimís implevit obortis.
obórtus < oborīri: opwellen
v. 27 v. 27 v. 28 v. 29 v. 30
ru
fd
v.22 v. 22 v. 24 v. 24 v. 25 v. 25 v. 26
miseri post: TS 10 et: verduidelijkend (TS 5 b) sparsos Penates: omgekeerde dominantie De Penates zijn de beschermgoden van het huis. Het adjectief fraternus is afgeleid van frater; daarmee wordt Pygmalion bedoeld (zie p. xxx nr. 3). inflexit = flexit (TS 19) labantem: prolepsis (TS 16) vel … optem prius … dehiscat = optem (ut) prius vel … dehiscat. ima is BVG: ‘(tot) in haar diepste diep’ omnipotens < omnis + potens; wie is de pater omnipotens? adigere < ad-agere Erebus: god van de duisternis en ook een van de namen voor de onderwereld (TS 24 e); zie ook p. xxx nr. 2. ante herhaalt prius (v. 24) en wordt aangevuld door quam: ‘eerder dan dat …’ Wie of wat wordt bedoeld met te? qui: TS 11 habeat … servetque: wat is het verzwegen lijdend voorwerp? De conjunctief drukt een gebod in de derde persoon uit: ‘hij moet …’ effata = fata (TS 19)
oe
v. 20 v. 21 v. 21 v. 21 v. 21
k
sepúlcrum: graf
Pr
30
abstulit; ille_habeát secúm servetque sepulcro.”
126 ~ Aeneis
Untitled-14 126
25/04/15 4:53 PM
Anna’s antwoord Anna ziet een relatie tussen Dido en Aeneas wel zitten. Welke argumenten zal ze volgens jou gebruiken om Dido te overhalen? Aen., IV, 31-55 Anna refért: “O luce magís dilecta sorori,
diléctus: geliefd
solane pérpetuá maeréns carpére iuventa, Id cinerem_aut Manés credís curare sepultos?
maerēre: treurig zijn cárpere: ‘verteren’ iuvénta: het ongehuwd blijven sepúltus: begraven
Esto,_aegrám nullí quondám flexere mariti,
esto: het zij zo, akkoord!
nec dulcés natós, Venerís nec praemia noris? 35
non Libyaé, non ante Tyró; despectus Ĭarbas ductoresque_alií quos Africa terra triumphis
k
dives alít; placitóne_etiám pugnabis amori?
oe
fd
Leid de functie van luce af uit de aanwezigheid van magis. Welke functie verwacht je na O? sorori (tuae) = mihi; voor de datief zie TS 9. Leid de dominant van sola en die van perpetua af uit de scansie. carpēre = carpēris De naam Venus is hier metonymisch gebruikt. praemia: ‘gunsten’ Welke wijs en tijd is noris? (Sc. V 3.8.1 b) Id is het lijdend voorwerp van curare (‘zich bekommeren om’). sepultos = sepultorum (te) aegram: hoe zou je de ziekte noemen waaraan Dido lijdt? quondam: ‘tot nu toe’ mariti: ‘huwelijkskandidaten’ non Libyae, non … Tyro: zie p. xxx nr. 4 en 1; BWB (rol: plaats). despectus (est a te): leid de betekenis van de-spicere zelf af. Iarbas: p. xxx nr. 5. Van welk werkwoord is het substantief ductor afgeleid? placitone: asyndeton; welk voegwoord is verzwegen? placito = placenti: wie/wat bedoelt Anna met placenti amori? pugnare + dat.: vechten tegen Nec (tibi) venit in mentem Zoek een contextgebonden vertaling voor consederis. arvis: TS 6
Pr
v. 31 v. 31 v. 31 v. 32 v. 32 v. 33 v. 33 v. 33 v. 34 v. 34 v. 35 v. 35 v. 35 v. 36 v. 36 v. 36 v. 37 v. 38 v. 38 v. 38 v. 39 v. 39 v. 39
ru
Nec venit ín mentém quorúm consederis arvis?
Aeneis IV 127
Untitled-14 127
25/04/15 4:53 PM
40
Hinc Gaetúlae_urbés, genus ínsuperabile bello, et Numidae_ ínfrení cingúnt et inhospita Syrtis,
ŭmida: Numidiër infrēnus: tomeloos
hinc deserta sití regió lateque furentes Barcaeí. Quid bella Tyró surgentia dicam Dis equidem_aúspicibús reor et Iunone secunda
sĭtis: dorst Barcaéus: inwoner van Barce germānus: broer auspex: beschermer
hunc cursum_Íliacás ventó tenuisse carinas.
carīna: kiel, schip
germanique minás? 45
Quam tu_urbém, soror, hánc cernés, quae surgere regna coniugió talí! Teucrúm comitantibus armis,
coniŭgium: huwelijk
Punica se quantís attollet gloria rebus! Tu modo posce deós veniám, sacrisque litatis,
k
55
dum pelagó desaevit hiéms et aquosus Oríon, quassataeque ratés, dum non tractabile caelum.”
ru
indulge_ hóspitió causasque_innecte morandi,
quassātus: gehavend nōn tractābilis: ‘niet te vertrouwen’
v. 40 v. 40 v. 41 v. 40-43 v. 42 v. 43 v. 43 v. 44 v. 44 v. 45 v. 46 v. 47 v. 47 v. 47 v. 48
oe
spemque dedít dubiaé mentí solvitque pudorem.
Gaetulae is een adjectief. De Gaetuli zijn een Afrikaans volk (zie p. xxx nr. 6). in-supera-bilis: leid de betekenis af uit de bestanddelen. Syrtis, de zee voor de Noord-Afrikaanse kust, wordt in-hosp-ita genoemd vanwege de vele zandbanken (zie de toelichting bij zang I, v. 111). Zoek een gepaste vertaling voor hinc …, hinc … siti: ablatief. Welke soort metonymie schuilt in deserta siti? Tyro: ablatief BWB (rol: scheiding) Bepaal de modaliteit van dicam. Wat is hier de beste vertaling voor -que (TS 5)? germani: wie is de broer van Dido (zie p. xxx nr. 3)? Zoek een vlotte weergave voor de losse ablatieven. Iliacus: adjectief van Ilium (zie p. xxx nr. 11) quam = qualem: BVG, leidt een uitroep in: ‘hoe machtig is deze stad die …’ quam tu urbem … hanc (urbem) cernes (surgere), quae surgere regna (cernes) regna: TS 21 Teucrum: gen. mv. (TS 2) van Teucri (zie p. xxx nr. 15)
Pr
55
fd
His dictís incensum_animum_ínflammavit amore
litāre: offeren onder gunstige voortekens innéctere: ‘verzinnen’
128 ~ Aeneis
Untitled-14 128
25/04/15 4:53 PM
v. 49 v. 49 v. 51 v. 51 v. 52 v. 52
aquosus: Orion wordt aquosus genoemd, omdat dat sterrenbeeld in de winter zichtbaar is; in dat seizoen van regen en wind lag de scheepvaart in de Middellandse Zee stil. Zoek een contextgebonden vertaling voor aquosus.
Let op de ellipsen. Leid de betekenis van inflammare af van flamma.
Orion, het sterrenbeeld waarin je de mythische jager kunt herkennen, op een postzegel
ru
k
v. 53 v. 54
Punica: zie p. xxx nr. 7. Vertaal res (mv.) met ‘macht’. Voor de datief: zie TS 8. indulgere + dat.: ‘zich met hart en ziel wijden aan’ morandi (eum) desaevit = saevit (TS 19)
Liefde doet lijden
Pr
oe
fd
Op advies van Anna doet Dido de ronde van de tempels en brengt offers, in de hoop een gunstig teken van de goden te krijgen. Zieners leiden uit de ingewanden van offerdieren de voortekens af …
Frida Kahlo, Het gewonde hert, 1946 © SABAM Belgium 2015
Aeneis IV 129
Untitled-14 129
25/04/15 4:53 PM
Aen., IV, 65-89 65
Heu, vatum_ígnaraé mentés! Quid vota furentem, quid delubra iuvánt? Est molles flamma medullas Uritur ínfelíx Didó totaque vagatur
delūbrum: tempel est < ed-i-t; ĕdere: eten, vreten medúlla: merg, binnenste vagāri: rondzwerven
urbe furéns, qualís coniecta cerva sagitta,
cerva: hinde
quam procul íncautám nemora_inter Cresia fixit
incaútus: niet op zijn/haar hoede Crēsius: Kretenzisch
interea_ét tacitúm vivít sub pectore vulnus.
pastor agéns telís liquitque volatile ferrum
volātilis: vliegend
nescius; illa fugá silvás saltusque peragrat
peragrāre: doorkruisen
k
ru
fd
v. 66 v. 69 v. 69 v. 70 v. 70 v. 71 v. 71 v. 71 v. 72 v. 72 v. 72 v. 73
ignarae mentes: de waarzeggers weten niet wat er in Dido omgaat. Ze laat zich meeslepen door haar gevoelens (furentem). Geen enkele voorspelling zal haar helpen; met de offers wil ze alleen bereiken dat de goden haar culpa aanvaarden. medullas: Vergilius beschrijft de verliefdheid als een erg fysieke gewaarwording. qualis leidt een vergelijking in. Scandeer het vers om de naamval van coniecta en cerva te bepalen. incautam: wie is het die niet oplet? Cresius: Kreta was befaamd om zijn boogschutters. agens telis: wat is het lijdend voorwerp? liquitque: de bijzin gaat niet verder, maar gaat over in een hoofdzin. (re)liquit: waar? Het adjectief nescius is afgeleid van nescire. fuga: BWB (rol: wijze) Scandeer het vers om na te gaan of illa met fuga overeenkomt. Dictaeus betekent ‘van de Dicte’. De Dicte is een berg op Kreta.
oe
v. 65
Pr
70
Claude le Lorrain, Dido toont haar stad aan Aeneas, 1676
130 ~ Aeneis
Untitled-14 130
25/04/15 4:53 PM
Dictaeós; haerét laterí letalis harundo.
letālis: dodelijk harúndo: riet, pijl
Nunc media_Aéneán secúm per moenia ducit 75
Sidoniasque_ostentat opés urbemque paratam; incipit éffarí mediaque_in voce resistit; nunc eadém, labente dié, convivia quaerit Iliacosque_iterúm deméns audire labores exposcít pendetque_iterúm narrantis ab ore.
80
Post, ubi dígressí lumenque_obscura vicissim
vicíssim: op haar beurt
luna premít suadentque cadentia sidera somnos,
ru
k
Met welk substantief komt media overeen? Aenean: Griekse uitgang voor de accusatief (TS 1) Sīdōniās (synizese: TS 39): ‘van Sidon’. Sidon was een belangrijke stad in Fenicië. Het adjectief staat hier voor ‘Carthaags’, net zoals Tyrius (zie p. xxx nr. 8). ostentat: welk ander werkwoord herken je in ostentare? Leid de betekenis af (zie woordenlijst K).
fd
v. 74 v. 74 v. 75 v. 75
v. 81 v. 80-81
incipit effari: wat zou ze willen uitspreken? Waarvoor is vox hier een metonymie? nunc: correspondeert met nunc van v. 74. Hoe vertaal je nunc …, nunc …? Naar welk feestmaal verwijst eadem? quaerit: waarnaar is Dido eigenlijk op zoek? Iliacus: ‘Trojaans’ Wat betekent labores hier? Denk eventueel terug aan het slot van zang I. ex-poscere = ‘met aandrang …’ ubi digressi (sunt); digressi < di(s)-: ‘uiteen-’ lumen: ‘haar licht’ obscura: ‘verblekend’, ‘doffer wordend’ omdat de ochtendschemering eraan komt. cadere betekent hier ‘dalen, ondergaan’; cadentia is een geval van omgekeerde dominantie. suadentque: synizese (TS 39) Op twee verschillende manieren wordt hier een tijdstip na middernacht aangeduid.
Pr
v. 76 v. 76 v. 77 v. 77 v. 77 v. 78 v. 78 v. 79 v. 80 v. 80 v. 80 v. 81
oe
Imitatio en aemulatio: Aen., IV, 76 Argonautica, III, 683-686: ‘De woorden welden ’t ene ogenblik omhoog tot op het puntje van haar tong, maar op het andere vervlogen ze tot in de diepte van haar borst. Ze trachtten telkens op haar liefelijke lippen te klinken, maar haar stem kwam keer op keer niet verder.’ Het beeld gaat terug op Sappho (zevende-zesde eeuw v.Chr.), fr. 31.
Aeneis IV 131
Untitled-14 131
25/04/15 4:53 PM
sola domó maerét vacuá, stratisque relictis
85
incubat. Illum_abséns absentem_auditque videtque,
maerēre: treuren strātum: (gespreid) aanligbed incubāre + dat.: liggen op
aut gremio_Áscaniúm, genitoris imagine capta,
grĕmium: schoot
detinet, ínfandúm si fallere possit amorem.
infándus: onuitsprekelijk
Non coeptae_ádsurgúnt turrés, non arma iuventus exercét portusve_aut própugnacula bello
propugnāculum: bolwerk
tuta paránt; pendént opera_ínterrupta minaeque
interrúptus: ‘onderbroken’
murorum_íngentés aequátaque machina caelo.
māchina: werktuig
k
ru
fd
oe
v. 85 v. 86 v. 86 v. 86 v. 87 v. 89
Scandeer het vers om de naamval van sola en vacua te bepalen. relictis: door wie? absens absentem: zij is niet bij hem, hij is niet bij haar. incubat: waarom doet Dido dat? aut: de verteller gaat ongemerkt over naar een andere scène. Wie is capta, en waardoor? detinet is sterker dan tenet. si + conj.: ‘in de hoop dat’ infandum amorem: zie je redenen waarom de liefde niet uitgesproken mag/kan worden? Ze probeert het gemis niet meer te voelen. De dichter ‘zoomt hier uit’ en geeft een panoramische blik op de stad. Non hoort niet bij coeptae, maar bij adsurgunt. adsurgunt = surgunt (TS 19) bello: datief BWB (rol: doel) (zie TS 8) Wat wordt in deze context met machina bedoeld? Let op de beschrijving die Vergilius erbij geeft.
Pr
v. 82 v. 82 v. 83 v. 83 v. 84 v. 84 v. 85 v. 85 v. 85
SAMENVATTING ZANG VAN IV, 90-150 De Trojanen zijn gastvrij in Carthago ontvangen; het ziet ernaar uit dat ze binnenkort verder zullen kunnen varen naar Italië. Juno beseft dat Venus het handig gespeeld heeft door Dido op haar zoon verliefd te laten worden (I, 709-756). Ze wil Venus nu strikken in haar eigen netten. Ze stelt een verbond voor, dat ze wil bezegelen met een huwelijk: Dido die trouwt met Aeneas, daar kan Venus nu toch geen bezwaar tegen hebben? De twee godinnen zouden dan samen beschermgodinnen van Carthago worden. Venus doorziet de bedoeling wel: dan zou er immers geen sprake meer zijn van een toekomstig Romeins Rijk. Tegelijk beseft ze dat ze Juno maar beter kan laten begaan. Het kan immers geen kwaad: Aeneas zal hoe dan ook zijn nieuwe stad in Italië stichten, dat heeft Jupiter haar toegezegd (I, 254-296). Dus stemt ze vol binnenpretjes met het plan in. Enthousiast vertelt Juno hoe ze het huwelijk zal laten gebeuren: tijdens een gezamenlijke jachtpartij van Carthagers en Trojanen zal Juno een onweer ontketenen, Aeneas en Dido zullen in dezelfde grot gaan schuilen, en dan …
132 ~ Aeneis
Untitled-14 132
25/04/15 4:53 PM
De jachtpartij Aen., IV, 151-172 Postquam_altós ventum_ín montés atque_invia lustra,
ínvius: ontoegankelijk lustrum: schuilplaats van wild căpra: geit
ecce feraé, saxí deiectae vertice, caprae decurrére iugís; aliá de parte patentes transmittúnt cursú campós atque_agmina cervi 155
trans-míttere: oversteken cervus: hert agmen pulveruléntum: stofwolk glomerāre: bijeenbrengen, verzamelen
pulverulenta fugá glomeránt montesque relinquunt. At puer Áscaniús mediís in vallibus acri gaudet equó, iamque_hós cursú, iam praeterit illos
spūmans: schuimbekkend
optat aprum_aút fulvúm descendere monte leonem.
ăper: everzwijn fulvus: goudgeel, blond
ru
k
spumantemque darí pecora_ínter inertia votis
fd
Imitatio en aemulatio: Aen., IV, 165 Ook in de Argonautica beleven Jason en Medea hun huwelijksnacht in een grot, gedwongen door de omstandigheden; liever hadden ze een huwelijk volgens de regels gehad, in het paleis van Jasons vader.
ventum (est): onpersoonlijk: ‘er …’, ‘men …’ v. 152 deiectae: de + iactae v. 153 decurrēre: welke wijs en tijd is dit? v. 153 alia de parte: TS 10 v. 153 Wat is de dominant van patentes? v. 154 Zoek het onderwerp van transmittunt in het vervolg van de zin. v. 154 cursu: BWB (rol: wijze) at: Vergilius zoomt in op Ascanius. v. 156 v. 156 mediis in vallibus: TS 10 v. 157 iamque hos cursu (praeterit), iam (cursu) praeterit illos v. 158 spumantem: de dominant staat ver van het adjectief. Aeneas en Dido in de grot, miniatuur uit de Codex Romanus, ca. 400 n.Chr. v. 158 Wat verbindt -que? v. 158 dari heeft een reflexieve betekenis (TS 4): ‘zich aandienen, tevoorschijn komen’ v. 158-159 votis optat: zoek een vlotte weergave van deze woordgroep.
Pr
v. 151
oe
Argonautica III, 1218-1219: bij een offer aan Hecate nadert de godin het altaar en ‘schreeuwden (o̕λόλυξαν, lees ‘ololuxan’) de nimfen van rivier en uiterwaarden’.
Aeneis IV 133
Untitled-14 133
25/04/15 4:53 PM
160
Intereá magnó misceri murmure caelum
murmur: gerommel
incipit; ínsequitúr commixtā grandine nimbus; et Tyrií comités passím_et Troiana iuventus
ínsequi: meteen volgen grando: hagel nimbus: onweersbui Tўrius: Carthaags
Dardaniusque nepós Venerís diversa per agros
nĕpos: kleinzoon
tecta metú petiere; ruúnt de montibus amnes. 165
Speluncám Didó dux ét Troianus eandem
spelúnca: grot
deveniúnt. Primá_et Tellús et pronuba Iuno
devenīre + acc.: terechtkomen in prōnuba: beschermster van het huwelijk
dant signúm; fulsere_ignés et conscius aether conubiís summoque_ulularunt vertice nymphae.
conŭbium: huwelijk ululāre: huilen, schreeuwen nympha: nimf
Ille diés primús letí primusque malorum causa fuít; neque_ením specié famave movetur,
k
170
v. 167 v. 168 v. 169 v. 169 v. 170 v. 170 v. 172
oe
v. 161 v. 162 v. 163 v. 163 v. 164 v. 165 v. 166 v. 166 v. 167
misceri: heeft een reflexieve betekenis (TS 4); Vergilius bedoelt dat de hemel onrustig en stormachtig wordt (‘in beroering komen’). com-: ‘erbij …’ Tyrii: zie p. xxx nr. 8. Wat betekent Dardanius (< Dardanus: zie p. xxx nr. 13)? Veneris: genitief van Venus; wie wordt bedoeld met nepos Veneris? Welke wijs en tijd is petiēre? dux et = et dux (TS 11) Prima: BVG Tellus: Moeder Aarde werd vereerd als vruchtbaarheidsgodin. ignes et aether kun je als een hendiadys beschouwen (TS 15) alsof er stond: aether ignibus fulsit. conubiis is datief als voorwerp bij conscius: ‘als getuige bij het huwelijk’. Nympha: godin van lagere rang, vaak geassocieerd met het leven in de natuur primus: BVG leti en malorum hebben dezelfde dominant: welke? neque (iam) movetur: zoek het onderwerp van movetur verderop in de zin. coniugium (id) vocat
Pr
v. 160
furtīvus: heimelijk meditāri: overwegen coniŭgium: huwelijk praetéxere: toedekken, bemantelen
fd
coniugiúm vocat; hóc praetexit nomine culpam.
ru
nec iam fúrtivúm Didó meditatur amorem:
Dido’s smeekbede Het gerucht dat Aeneas met Dido getrouwd zou zijn, bereikt ook Iarbas, die door haar eerder als huwelijkskandidaat afgewezen was. Verontwaardigd roept hij de hulp in van Jupiter, die daarop zijn bode Mercurius stuurt om Aeneas te herinneren aan zijn opdracht een nieuw rijk 134 ~ Aeneis
Untitled-14 134
25/04/15 4:53 PM
te stichten in Italië. Dat bezoek brengt Aeneas totaal van de wijs: hoe moet hij zijn vertrek uit Carthago aan Dido uitleggen? Hij laat ondertussen wel zijn vloot in gereedheid brengen en wacht een gunstig moment af om Dido op de hoogte te brengen. Maar quis fallere possit amantem (v. 296)? Dido betrapt Aeneas bij de voorbereidselen tot zijn vertrek. Aen., IV, 304-330 305
Tandem_his Aéneán compellat vocibus ultro:
compellāre: aanspreken
“Dissimulare_etiám sperasti, pérfide, tantum
dissimulāre: ‘geheimhouden’ pérfidus: trouweloos
posse nefás tacitusque meā decedere terrā? Nec te noster amór nec té data dextera quondam, nec moritura tenét crudeli funere Dido? Quin etiam_híbernó moliris sidere classem 310
hibérnus: winters, wintermolīri: in gereedheid brengen ăquilo: noordenwind
et mediís properás aquilonibus ire per altum,
k
crudelís? Quid, sí non arva_aliena domosque Troia per úndosúm peteretur classibus aequor?
ru
ignotás peterés et Troia_antiqua maneret,
oe
Aenean: Griekse uitgang voor de accusatief (TS 1) Welke betekenis heeft vox hier? ultro geeft aan dat zijzelf het initiatief neemt; geef een passende vertaling. De dominant van dissimulare is posse (v. 306). Wat is dan de dominant van posse? In deze vragende zinnen ontbreekt een vraagwoord. Dat is een teken van verontwaardiging. v. 305 etiam: ‘ook nog’, bij dissimulare Waarnaar verwijst Dido met data dextera quondam (zie v. 151-172)? v. 307 moritura: omgekeerde dominantie v. 308 Kies voor tenere de gepaste vertaling: houden – tegenhouden – vasthouden – v. 308 beheersen − onderhouden – bewaren. v. 308 crudeli slaat niet op de manier van het sterven, maar benadrukt dat het sterven in ongeluk en verdriet erg bitter is. v. 311 quid leidt een nieuwe vraag in. ‘En verder, …’ v. 312-313 peteres, maneret: welke modaliteit drukt de wijs (en de tijd) van peteres uit? (Sc. Z 5.2.5) Wat kun je dus telkens in gedachte aanvullen? v. 312 manere: ‘nog bestaan’ v. 313 undosus: leid de betekenis af. v. 313 Troia … peteretur (a te) = peteres … Troiam? v. 313 Welk antwoord op haar vraag suggereert Dido? v. 314 per + acc.: ‘bij’. Dido spreekt hoogdravende, bezwerende taal. v. 314 ego … te: roepen het werkwoord oro op dat pas in v. 319 komt.
Pr
v. 304 v. 304 v. 304 v. 305 v. 305-313
fd
Mene fugís? Per ego_hás lacrimás dextramque tuám te
Aeneis IV 135
Untitled-14 135
25/04/15 4:53 PM
315
(quando_aliúd mihi iám miseraé nihil ipsa reliqui) per conubia nostra, per ínceptós hymenaeos,
conūbium: huwelijk hymenaéi: huwelijk
si bene quíd de té meruí, fuit aút tibi quicquam dulce meúm, miserere domūs labentis, et istam,
miserēri + gen.: medelijden hebben met
oro, sí quis adhúc precibús locus, exue mentem. 320
Te proptér Libycaé gentés Nomadumque tyranni
Lĭbycus: ‘Afrikaans’
odēre,_ínfensí Tyrií; te propter eundem
infénsus: vijandig
exstinctús pudor ét, qua sola sidera_adibam, fama priór. Cui me moribundam deseris, hospes?, hoc solúm nomén quoniám de coniuge restat. 325
Quid moror? Án mea Pýgmalión dum moenia frater
ante fugám subolés, si quis mihi parvulus aulā luderet Aéneás, qui té tamen ore referret,
saltem: tenminste sŭboles, vr.: nageslacht aula: paleis
Heel deze tussenzin is een nadere verklaring bij has lacrimas dextramque tuam (v. 314). Wat is de dominant van aliud? bene merere de + abl.: ‘zich verdienstelijk maken tegenover’ (ali)quid: BWB (rol: beperking) (TS 7) fuit aut = aut (si) fuit (TS 11) quicquam meum: ‘iets (afkomstig) van mij’ dulce is naamwoordelijk deel van het gezegde. (ali)quis is bijvoeglijk gebruikt; wat is de dominant? Wat bedoelt Dido met istam mentem?
oe
v. 315 v. 315 v. 317 v. 317 v. 317 v. 318 v. 318 v. 319 v. 319
fd
non equidem_ómninó capta_ác deserta viderer.”
an: ‘soms …?’
Pr
330
ru
Saltem sí qua mihí de te suscepta fuisset
k
destruat aút captám ducát Gaetúlus Iárbas?
restāre de + abl.: overblijven van
Imitatio en aemulatio: Aen., IV, 320-322 Argonautica, IV, 360-362 (Medea vreest dat Jason haar wil verraden en spreekt hem heftig toe): ‘Het was daardoor (nl. door jouw dure beloften) dat ik welbewust en schaamteloos in strijd met wat behoorlijk is mijn vaderland, de eer van mijn familie, ja mijn ouders zelfs – het allerdierbaarst toch voor mij – verraden heb!’ v. 320 v. 320 v. 320 v. 321
Te propter = propter te (TS 10) Nomades: de Numidiërs, die leefden ten westen en ten zuiden van Carthago Met Nomadum tyranni wordt Iarbas bedoeld (zie p. xxx nr. 5). odēre (me)
136 ~ Aeneis
Untitled-14 136
25/04/15 4:53 PM
k
Pr
v. 329 v. 330 v. 330
ru
v. 328 v. 328
fd
v. 326 v. 327 v. 327 v. 327 v. 327
infensi (mihi sunt) Tyrii: zie p. xxx nr. 8. te propter eundem: ‘ook om jou’ exstinctus (est) solā: wat is de dominant? Het antecedent van qua komt na de BVB-zin. Wat bedoelt Dido met sidera adire? Welke twee mannen zou Dido met cui voor ogen hebben? moribundam (= morientem): nl. van wanhoop en verdriet hoc nomen: nl. die van hospes, wat hij was toen hij aankwam. quoniam: TS 11 quid moror (in hāc vitā)? Van destrŭere is ‘destructief’ afgeleid. Wat betekent het dus? captam (me) ducat Gaetulus: van de Gaetuli, een Berberstam in Noordwest-Afrika; ‘Afrikaans’; (p. xxx nr. 6) Iarbas: lees als I-ár-bas saltem si: TS 11 De dominant van qua volgt later. Waarvoor is qua een kortere vorm? mihi = a me (TS 9) suscepta fuisset = suscepta esset. Suscipere slaat op het gebaar waarmee men een kind van de grond opneemt en het als het zijne erkent. Vertaal: ‘krijgen’. quis is bijvoeglijk gebruikt. parvulus: door toevoeging van -ŭlus bij de stam wordt een verkleinwoord gevormd. tamen: ondanks zijn afwezigheid capta = decepta (TS 19) viderer (mihi)
oe
v. 321 v. 321 v. 321 v. 322 v. 322 v. 322 v. 322 v. 323 v. 323 v. 324 v. 324 v. 325 v. 326 v. 326 v. 326
Vragen bij ‘Dido’s smeekbede’ 1 Bespreek de woordplaatsing van v. 305-306. 2 Wat valt er op in de klanken van v. 305-306? 3 Wat is het meest benadrukte woord van v. 306? Met welk woord uit v. 305 komt het naar betekenis overeen? 4 Toon aan dat noster in v. 307 niet gelijk is aan meus. 5 v. 307-308: a Welke stijlmiddelen dragen bij tot de sterke emotie? b Toon aan dat deze verzen eerder smekend zijn. 6 a Hoe wordt crudelis extra beklemtoond? b Waarin bestaat die crudelitas?
Aeneis IV 137
Untitled-14 137
25/04/15 4:53 PM
7 Wat is in v. 313 het belangrijkste begrip? Het moet overeenkomen met wat in v. 309 en v. 310 telkens het belangrijkste begrip is. 8 Verduidelijk de redenering van v. 311-313. 9 Vanaf v. 314b begint een miseratio, een jammerklacht. Noteer enkele stijlmiddelen uit v. 314b-319 die tot die sfeer bijdragen. 10 Analyseer en bespreek de stijl van v. 320-322. 11 Waarom de toevoeging van eundem in v. 321? 12 Waarom spreekt ze hem aan als hospes?
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
Een psychologisch epos 1 Overloop deze tekst: door welke wisselende gevoelens wordt Dido gekweld?
k
2 Dido wist toch dat Aeneas naar Italië moest? Waarom houdt ze daar geen rekening mee?
Aen., IV, 331-361
fd
Aeneas verdedigt zich
ru
3 Is Dido altijd eerlijk in haar argumenten?
oe
Dixerat. Ille Iovís monitís immota tenebat
lumina_et óbnixús curám sub corde premebat.
obníxus: ‘met inspanning’
Tandem pauca refért: “Ego té, quae plurima fando enumerāre: opsommen
promeritám, nec mé meminisse pigebit Elissae,
promerēri: zich verdienstelijk maken me pĭget: ik heb spijt
Pr
335
enumerare valés, numquám, regina, negabo
dum memor ipse meí, dum spiritus hós regit artus. Pro re pauca loquár. Neque_ego_hánc abscondere furto speraví, ne finge, fugám, nec coniugis umquam praetendí taedás aut haec in foedera veni. 340
Me si fata meís paterentur ducere vitam auspiciís et sponte meá componere curas,
abscóndere: verbergen furtum: list, bedrog praeténdere: ‘voorwenden’ taeda: fakkel auspĭcium: eigen wil
urbem Tróianám primúm dulcesque meorum
345
reliquiás colerém, Priamí tecta_alta manerent,
relĭquiae: overblijfselen
et recidíva manú posuissem Pergama victis.
recidīvus: vernieuwd
Sed nunc Ítaliám magnám Grynéus Apollo,
capéssere: proberen te bereiken
Ítaliám Lyciaé iussere capessere sortes: hic amor, haéc patriá_est. Si té Carthaginis arces,
138 ~ Aeneis
Untitled-14 138
25/04/15 4:53 PM
Phoenissám, Libycaeque_adspectus detinet urbis,
Lĭbycus: ‘Afrikaans’ detinēre: ‘hier houden’
quae tandem_Aúsoniá Teucrós considere terra invidiá_est Et nós fas extera quaerere regna.
v. 343 v. 343 v. 343 v. 344 v. 345 v. 346 v. 346 v. 347 v. 347 v. 348 v. 348 v. 349 v. 349 v. 349 v. 350 v. 350
k
ru
fd
v. 335 v. 336 v. 337 v. 338 v. 339 v. 339 v. 340 v. 341 v. 343
Dixerat geeft aan dat een toespraak is afgesloten; wie is onderwerp? Van welk werkwoord is het substantief monitum afgeleid? Wat drukt het imperfectum van tenebat en premebat uit (Sc. Z 5.2.2)? curam: cura wordt vaak gebruikt voor ‘liefdespijn’ of ‘liefdesverdriet’. quae = (ea), quae … fando is pleonastisch bij enumerare. vales = potes te (ea) promeritam (esse): ‘dat jij je (op die gebieden) verdienstelijk gemaakt hebt’ Elissa: zie p. xxx nr. 9. dum memor …: welk gezegde ontbreekt? pro re (mea) ne finge: TS 12 taedas: met coniugis: ‘bruiloftsfakkels’. Waarvoor is dit een metonymie? haec in foedera = in hoc foedus: TS 10 en 21 si: TS 11 (meas) curas: ‘mijn voorwerpen van zorg’, ‘mijn zaken’ Welke betekenis van colere past in deze zin: bebouwen − zorgen voor − (be)wonen, in ere houden − vereren? Priamus: zie p. xxx nr. 17. Waarvoor is tectum een metonymie? manerent: bedoelt Aeneas ‘ze zouden nooit verwoest zijn’ of ‘ze zouden er opnieuw staan’? Pergama (onzijdig meervoud) is een andere naam voor Troje. Gryneus: ‘van Grynium’, een stad in Klein-Azië, waar Apollo een orakel had. Welke twee onderwerpen heeft iussere? Lycius: ‘van Lycië’; ook in deze landstreek was er een orakel van Apollo. amor (meus) Haec vertaal je met ‘dat’: geval van omgekeerde overeenkomst (Sc. Z 2.2 a). Wat is de dominant van Phoenissam (‘een Fenicische’; zie p. xxx nr. 10)? Van welk werkwoord is het substantief adspectus afgeleid? tandem drukt hier wrevel of ongeduld uit: ‘dan toch’. Ausonia terra, ‘het land van de Ausones’: Midden-Italië Teucri: zie p. xxx nr. 15. quae … invidia (tibi) est: ‘Waarom misgun je ...?’ fas (est)
oe
v. 331 v. 331 v. 331-332 v. 332 v. 333 v. 333 v. 334 v. 333-335
éxterus: buitenlands
Pr
350
Aeneis IV 139
Untitled-14 139
25/04/15 4:53 PM
Me patris Ánchisaé, quotiéns umentibus umbris
umēre: vochtig zijn
nox operít terrás, quotiéns astra_ignea surgunt,
operīre: bedekken
admonet ín somnís et turbida terret imago;
túrbidus: ‘ontevreden’, ‘ontstemd’
me puer Áscaniús capitisque_iniuria cari, 355
quem regno_Hésperiaé fraudó_et fatalibus arvis.
fraudāre: (op bedrieglijke wijze) beroven fatālis: door het lot toegewezen intérpres: tussenpersoon, bode
Nunc etiam_ínterprés divúm, Iove missus ab ipso testor utrumque capút - celerés mandata per auras detulit; ipse deúm manifesto_in lumine vidi 360
intrantém murós vocemque_his auribus hausi.
intrāre: binnengaan
Desine meque tuís incendere teque querelis:
querēla: klacht
v. 356 v. 356 v. 357 v. 359 v. 361
ru
fd
oe
v. 352 v. 354 v. 354 v. 355
De dominant van patris Anchisae is turbida imago (v. 353). Aeneas’ vader Anchises had met zijn wijze raad de Trojanen op hun zwerftocht bijgestaan. Op Sicilië was hij onverwachts gestorven, vlak voordat de storm de vloot in Carthago had doen aanspoelen. Welk substantief herken je in het adjectief igneus? Welk gezegde is hier verzwegen? caput betekent hier ‘persoon’; wat is de rol van de genitief capitis? Hesperia (‘Avondland’) was een Griekse naam voor Italië. Waarom noemden zij dat land zo? divum = divorum: TS 2 ab: TS 10 utrumque caput: waarschijnlijk Aeneas en Dido Waarvoor is muros een metonymie (TS 24)? sequor: het is alsof Italië altijd maar voor Aeneas uit vlucht.
Pr
v. 351
k
Italiám non sponte sequór.”
Vragen bij ‘Aeneas verdedigt zich’ Focus op de structuur van het verhaal Aeneas’ woorden zijn gecomponeerd als een redevoering, met een inleiding (exordium), een middendeel (corpus) en een slot (peroratio). 1 Vanaf welk punt in zijn antwoord begint Aeneas zich systematisch te verdedigen? 2 In het stukje daarvoor (het exordium) probeert Aeneas meteen in te gaan op een paar verwijten en smeekbeden van Dido, zaken die hem blijkbaar erg raken. Welke? 3 a Hoe blijkt uit de zinsbouw van dat exordium dat Aeneas aanvankelijk in de war is en daarna nadrukkelijk probeert om Dido van zijn liefde te overtuigen? b Waaruit blijkt toch dat Aeneas al afstand van Dido genomen heeft? 140 ~ Aeneis
Untitled-14 140
25/04/15 4:53 PM
k
4 Zijn eigenlijke verdediging (het corpus, v. 337-359) bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een refutatio: een weerlegging van beschuldigingen. a Op welke woorden van Dido antwoordt Aeneas in v. 337-339? En hoe sluiten v. 340-344 daarbij aan? b Waar in v. 337-339 hoor je een beetje irritatie bij Aeneas? Verklaar die irritatie. 5 Het tweede deel van de verdediging is dan een confirmatio: hier zet Aeneas zijn eigen motieven uiteen. a Wat is blijkbaar zijn eerste en voornaamste drijfveer? b De verzen 347b-350a voegen daar een argumentum ad hominem aan toe. Leg uit wat met die term bedoeld wordt. c Wat zijn Aeneas’ overige argumenten voor zijn vertrek? Onder welk Latijns begrip kun je zijn drijfveren samenvatten? d Aeneas wordt vooral erg emotioneel, zelfs lyrisch als hij over zijn roeping spreekt: toon aan. 6 De korte peroratio van v. 360-361 vat de kern van zijn woorden samen: leg uit. 7 Er schort iets aan deze zo knap opgebouwde verdediging en Dido zal furieus reageren: waarop, denk je? En hoe hadden Dido en Aeneas volgens jou bij deze ontmoeting de definitieve breuk kunnen vermijden zonder Aeneas’ roeping te verloochenen?
ru
Opdracht
fd
Verplaats de scène tussen Dido en Aeneas naar onze tijd en schrijf hun ‘dialoog’ uit in een kortverhaal of toneelstuk.
Aen., IV, 362-396
oe
Wanhopige woede
Talia dícentém iamdudum_aversa tuetur,
iamdūdum: al lang
huc illúc volvéns oculós, totumque pererrat 365
Pr
luminibús tacitís, et sic accensa profatur:
“Nec tibi díva paréns, generís nec Dardanus auctor,
Imitatio en aemulatio: Aen., IV, 365-367 Ilias, XVI, 33-35 (Patroclus tot Achilles, die volhardt in zijn staking): ‘Hardvochtige! Niet de wagenstrijder Peleus was uw vader, niet Thetis uw moeder; de grijsgroene zee bracht u voort en de steilharde rotsen; zo star is uw hart.’ v. 362 v. 363 v. 364 v. 364 v. 364 v. 365 v. 365 v. 365 v. 365
aversa kan op twee manieren begrepen worden: letterlijk (‘afgekeerd’, ‘van terzijde’) en figuurlijk (’vol afkeer’). totum: BVG bij (eum) pererrat luminibus pererrare: ‘met de ogen overlopen’ > ‘overschouwen’, ‘opnemen’ sic: hoort bij profatur. profatur = fatur (TS 19) nec tibi diva parens (est) generis nec = nec generis (TS 11) Dardanus is de stamvader (auctor) van de Trojanen (zie p. xxx nr. 13). generis nec Dardanus auctor (est) Aeneis IV 141
Untitled-14 141
25/04/15 4:53 PM
perfide, sed durís genuít te cautibus horrens
pérfidus: trouweloos cautes: rots ūber: (moeder)borst; tepel tĭgris: tijger(in) dissimulāre: verbergen reservāre: sparen in-gemíscere: klagen om, jammeren bij miserāri: medelijden h ebben met
Caucasus Hýrcanaeque_admorunt ubera tigres. Nam quid díssimulo_aút quae me_ad maiora reservo? Num fletu_íngemuít nostró? Num lumina flexit? 370
Num lacrimás victús dedit aut miseratus amantem_est? Quae quibus ánteferám? Iam iam nec maxima Iuno nec Saturnius haec oculís pater adspicit aequis. Nusquam tuta fidés. Eiectum litore,_egentem
nusquam: nergens egēre: in nood verkeren locāre: plaatsen
excepi,_et regní deméns in parte locavi; 375
amissám classém, sociós a morte reduxi.
k
Heu, furiís incensa ferór! Nunc augur Apollo, interprés divúm fert horrida iussa per auras.
ru
nunc Lyciaé sortés, nunc ét Iove missus ab ipso
fŭria: razernij augur: vogelwichelaar, waarzegger intérpres: tussenpersoon, bode
oe
fd
v. 366-367 duris … cautibus: de ablatief geeft een nadere typering (BVB) van Caucasus. v. 366 horrens = horridus v. 367 De Caucasus is een gebergte tussen de Zwarte en de Kaspische Zee, waarvan de v. 367 onherbergzaamheid spreekwoordelijk was. Hyrcanae: van Hyrcanië; dat gebied ten zuidoosten van de Kaspische Zee lag voor een Romein buiten de beschaafde wereld.
v. 368 v. 369 v. 369 v. 371 v. 371 v. 372 v. 372 v. 372 v. 373
admorunt: bepaal wijs en tijd. admorunt ubera (tibi): zoek een vlotte weergave. Nam: geeft een verklaring voor het feit dat ze zo furieus tegen hem uitvalt. dis-simulare: ‘mijn gevoelens verbergen’ dissimulo – reservo: ondanks de indicatieven gaat het hier om overleggende vragen. quae … ad maiora (‘ergere dingen’) = ad quae maiora (TS 10) fletu = fletui Merk op dat Dido van de tweede persoon enkelvoud overschakelt naar de (afstandelijke) derde persoon enkelvoud. Quae quibus: dubbele vraag: ‘Wat moet ik waarboven verkiezen?’ Dido bedoelt dat ze alles even erg vindt. Iam iam: ‘(Het is) al (zover gekomen dat) … ’ Saturnius: ‘de zoon van Saturnus’, namelijk Jupiter Het substantief pater heeft hier de waarde van een adjectief: ‘eerbiedwaardig’. oculis … aequis: ‘met rechtvaardige ogen’ > ‘met zin voor rechtvaardigheid’ (in) litore (TS 6)
Pr
v. 367 v. 367 v. 368 v. 368 v. 368
142 ~ Aeneis
Untitled-14 142
25/04/15 4:53 PM
v. 373-374 (eum) eiectum – egentem in parte locare: ‘deel laten uitmaken (van)’, ‘opnemen (in)’ v. 374 v. 375 reduxi is zeugmatisch gebruikt. Zoek bij elk lijdend voorwerp een gepaste vertaling. v. 377 Lyciae sortes: in Lycië (= landstreek in het zuidwesten van Klein-Azië) was er een orakel van Apollo. Iove ab ipso = ab Iove ipso v. 377 v. 378 Met interpres divum (= deorum) wordt Mercurius bedoeld (zie p. xxx samenvatting). Leid de betekenis van het substantief iussum af van het werkwoord iubere. v. 378
Scilicet is superís labor ést, ea cura quietos sollicitát! Neque te teneó neque dicta refello: i, sequere_Ítaliám ventís, pete regna per undas! supplicia_haúsurúm scopulís et nomine Dido saepe vocáturúm. Sequar atris ignibus absens, et cum frigida mors animá seduxerit artūs,
fd
385
ru
Spero_equidém mediís, si quid pia numina possunt,
k
380
sollicitāre: verontrusten, storen reféllere: weerleggen
sedūcere: scheiden
omnibus umbra locís aderó. Dabis, improbe, poenas.
īmus: diepste
oe
Audiam,_et haéc Manés veniét mihi fama sub imos.” His mediúm dictís sermonem_abrumpit, et auras
v. 379 v. 379
Pr
aegra fugít seque_éx oculís avertit et aufert,
scilicet heeft vaak een ironische en sarcastische schakering. is … labor est: het onderwerp neemt de naamval over van het naamwoordelijk deel van het gezegde (labor); omgekeerde overeenkomst. v. 379 quietos: volgens sommige filosofen hielden de goden zich niet bezig met de mensen omdat dat hun eigen volmaakte gelukzaligheid zou verstoren. v. 380 te: Dido schakelt opnieuw over naar de tweede persoon (zie v. 369). v. 382-383 mediis: tot waar moet je doorlezen om de dominant te vinden? v. 382 pia numina: ‘rechtvaardige goden’ v. 383 (te) supplicia hausurum (esse): Dido hoopt dat hij als straf zal verdrinken. Dido: accusatief v. 383 v. 384 atris ignibus: Dido ziet zichzelf in gedachten al als een van de huiveringwekkende (atris) wraakgodinnen, die dikwijls worden voorgesteld met brandende fakkels (ignibus) (zie p. xxx nr. 20). v. 386 poenas dare: ‘genoegdoening geven’ > ‘boeten’ Manes: metonymie (TS 24); zie p. xxx nr. 1. v. 387 v. 388 Wat bedoelt Vergilius met auras … fugit? Wat doet Dido dus? v. 389 se staat zowel bij avertit als bij aufert. Zoek telkens een vlotte vertaling.
Aeneis IV 143
Untitled-14 143
25/04/15 4:53 PM
390
linquens multa metú cunctantem_et multa volentem dicere. Súscipiúnt famulaé, collápsaque membra
fămula: dienstmeisje collābi: ineenstorten marmŏreus: marmeren strātum: kussen
marmoreó referúnt thalamó stratisque reponunt. At pius Aéneás, quamquám lenire dolentem 395
solandó cupit ét dictís avertere curas,
solāri: troosten
multa geméns magnoque_animúm labefactus amore,
labefăcere: aan het wankelen brengen
iussa tamén divum_éxsequitúr classemque revisit.
k
ru
oe
v. 393 v. 395 v. 396
linquens = relinquens (TS 19) linquens (eum) … cunctantem multa (1): bijwoordelijke accusatief onz. mv. (‘erg’) bij cunctantem thalamo: de datief heeft hier de functie van een BWB met de rol van richting (TS 8). (in) stratis = strato (TS 6 en TS 21) At drukt hier geen tegenstelling uit, maar de overgang naar een nieuw beeld (van Dido naar Aeneas). Leid de betekenis van het werkwoord lenire af van lenis. De accusatief animum heeft de functie van BWB (rol: beperking) (TS 7). divum = deorum
fd
v. 390 v. 390 v. 390 v. 392 v. 392 v. 393
Online vind je de uitval van Medea tegen Jason uit de Argonautica om te vergelijken.
Pr
Vragen bij ‘Wanhopige woede’
1 Dido slingert Aeneas in dit fragment allerlei verwijten naar het hoofd. Ga na wat ze hem verwijt in volgende verzen: a v. 365-371a; b v. 371b-375; c v. 376-381. 2 a Dido’s woorden zijn ingegeven door Aeneas’ lichaamstaal tijdens haar eerdere uitval. Met welke woorden staat dat te lezen in IV, 331-361? b Wat valt je op in de uitgang van de werkwoorden in v. 369-370? Tot wie lijkt Dido zich te richten? 3 Verduidelijk de betekenis van Dido’s bewering in v. 373 (Nusquam tuta fides) zowel in functie van het voorafgaande als in functie van het vervolg. 4 Dido parafraseert in v. 376b-378 Aeneas’ woorden uit IV, 331-361 (waar hij zichzelf verdedigt tegen haar eerste woede-uitval) met het nodige sarcasme: zoek de betreffende passages en vergelijk. 5 si quid pia numina possunt (v. 382): a Met welke eerdere bewering van Dido is dit inhoudelijk in tegenstelling? b Wat is de functionaliteit van dit tussenzinnetje? 144 ~ Aeneis
Untitled-14 144
25/04/15 4:53 PM
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
Focus op vormschoonheid 1 In v. 365-371a formuleert Dido haar verwijten aan het adres van Aeneas op drie verschillende manieren. Welke? 2 a Met welke klanken onderstreept Vergilius/Dido Aeneas’ wrede harteloosheid? b Hoe wordt die hardheid van Aeneas ook benadrukt door de woordplaatsing? c De gedachtegang in v. 365-367 is overigens chiastisch opgebouwd. Verduidelijk. 3 In v. 376a brengt Dido haar woede en razernij op een gebalde manier tot uiting: kort en krachtig! Toon aan dat de inhoud van v. 376a onderstreept wordt door het klankgebruik. 4 Dido kan maar weinig begrip opbrengen voor Aeneas’ argument dat hij door de goden werd aangemaand om de draad met zijn roeping terug op te nemen (v. 376-378):
ru
k
a Hoe blijkt dat ook uit de opbouw van deze zin(nen)? b Hoe wordt dat ook door de woordplaatsing van ipso versterkt?
5 Scandeer v. 379-381. Wat valt je op inzake ritme? En hoe ondersteunt dat versritme de inhoud?
fd
6 De inhoud van v. 379-380a wordt ook door het klankgebruik kracht bijgezet: welke klanken? En wat drukken ze uit?
a zinsbouw; b woordplaatsing; c klank.
oe
7 Toon aan hoe Vergilius Dido’s woorden in v. 381 nog meer dramatische spankracht geeft door middel van:
Pr
8 Dido’s woorden in v. 382-387 bevatten allerlei verwensingen (v. 382-384a) en bedreigingen (v. 384b-387). Hoe worden die stilistisch nog meer onderstreept door a klankgebruik (in combinatie met verstechniek)? b woordplaatsing? c woordkeuze? 9 In v. 388-389 rent Dido van Aeneas weg. Hoe uit zich dat in de stijl? Let daarbij op: a de gekruiste hyperbata; b de opmerkelijke cesuur na abrumpit; c de sterke allitererende klanken.
Voorstelling van een held 10 In v. 390-396 blijft Aeneas vertwijfeld achter. a Waardoor wordt Aeneas innerlijk verscheurd? b Hoe maakt Vergilius die innerlijke verscheurdheid ook voelbaar door de zinsstructuur? 11 Vergilius voelde allicht sterk mee met Dido, die plots haar leven zag instorten door factoren buiten haar wil om. Maar anderzijds drukt hij bedekt toch ook zijn waardering uit voor Aeneas’ keuze. Waaruit blijkt dat?
Aeneis IV 145
Untitled-14 145
25/04/15 4:53 PM
Als een eik in de storm Dido stuurt haar zus Anna naar Aeneas om hem te smeken zijn vertrek nog even uit te stellen. Aen., IV, 437-449 Talibus órabát, talesque miserrima fletūs fertque refertque sorór. Sed nullis ille movetur 440
fletibus aut vocés ullás tractabilis audit.
tractābilis: toegeeflijk, mild
Fata_obstánt placidasque virí deus obstruit aures.
obstrŭere: afsluiten
Ac velut ánnosó validám cum robore quercum
quercus, vr.: eik
Alpiní Boreaé nunc hinc nunc flatibus illinc
flātus: windvlaag
eruere_inter se certánt; it stridor, et altae
erŭere: ontwortelen strīdor: gekraak stīpes: stam
ipsa_haerét scopulís, et quantum vertice_ad auras aetheriás, tantúm radíce_in Tartara tendit:
ru
445
haud secus ádsiduís hinc átque_hinc vocibus heros tunditur, et magnó persentit pectore curas;
v. 441 v. 441 v. 442 v. 442 v. 442 v. 443 v. 443 v. 444 v. 445 v. 446 v. 447 v. 447 v. 449 v. 449
aethĕrius: van de hemel rādix: wortel sĕcus (bijw.): anders hēros: held túndere: beuken
oe
Talibus (verbis) orabat (Dido) refertque: ‘brengt opnieuw’ of ‘brengt terug’? aut heeft de waarde van nec. Welke betekenis heeft vox? placidas: ‘(hoe) welwillend (ook)’, ‘hoezeer ze ook wilden luisteren’ ac velut … cum: begin van een homerische vergelijking, die eindigt in v. 446 (zie p. xxx) Leid de betekenis van annosus af uit de samenstelling (zie WL K xxx). annoso robore: de ablatief geeft een nadere typering (BVB) van quercum. Alpinus is een adjectief, afgeleid van Alpes. Boreas, ae (m.): zie de windroos op p. xxx. certare + inf.: ‘wedijveren om …’ it: ‘er gaat’, ‘er klinkt’ … altae: BVG en proleptisch gebruikt (‘in een dikke laag’) Het voorvoegsel in con-sternunt en con-cusso wijst op intensiteit. ipsa (quercus) De Tartara (onz. mv.) of Tartarus is het diepste deel van de onderwereld (p. xxx nr. 14). haud secus (= sic) leidt de toepassing van de vergelijking in. Welk stijlmiddel herken je in haud secus? hinc atque hinc = hinc atque illinc immotus < in-motus volvuntur: passieve vorm met reflexieve betekenis (TS 4)
Pr
v. 437 v. 437 v. 439 v. 439 v. 440 v. 441
fd
mens immota manét, lacrimaé volvuntur inanes.
k
consternúnt terrám concusso stipite frondes;
146 ~ Aeneis
Untitled-14 146
25/04/15 4:53 PM
Over vergelijkingen Vergilius’ grote voorbeeld is Homerus. Soms citeert hij hem letterlijk, soms parafraseert hij hem, maar vooral wil hij laten zien dat hij de techniek van het epos even goed beheerst als zijn grote Griekse voorganger, die o.a. uitblonk in vergelijkingen.
ru
k
Vergelijkingen komen voor in meerdere vormen. 1 De korte vergelijking: bv. instar montis equum (Aen., II, 15) 2 De uitbreiding van een korte vergelijking: na het beeld volgt een bijzin. bv. quales mugitus (tollit taurus), fugit cum saucius aram taurus et incertam excussit cervice securim (Aen., II, 223-224) 3 De homerische vergelijking: een element in het verhaal wordt gevolgd door een bijwoordelijke bijzin die meestal begint met (ac) velut(i) cum (‘en zoals wanneer …’) of een gelijkaardige formule. Met die bijzin begint het beeld dat meestal uit de natuur genomen is en erg breed wordt uitgewerkt. De bijwoordelijke bijzin wordt vaak afgebroken (anakoloet), waarna het beeld zich verder ontwikkelt in zelfstandige zinnetjes. Op het einde van de vergelijking keert de dichter met een sic-zin terug naar het verhaal. De structuur van het geheel is dus drieledig: verhaal – beeld – verhaal.
oe
fd
De Grieken rouwden heel de nacht om Patroclus. Achilles legde zijn mannenmoordende handen op de borst van zijn vriend met diepe klachten, zoals een leeuw met lange manen, waarvan een jager van onder het dichte kreupelhout de welpen heeft geroofd; de leeuw komt te laat aangestormd en vele dalen doorkruist hij op zoek naar het spoor van die man. Zo bitter was de woede die zich van Achilles had meester gemaakt. (Hom., Ilias, XVIII, 314-322)
Pr
Behalve de twee zaken die vergeleken worden is er nog het punt van overeenstemming, het zogenaamde tertium comparationis. In ‘Hij is zo sluw als een vos’ is ‘sluw’ het tertium comparationis. Bij homerische vergelijkingen gaat het in het tertium comparationis nooit alleen maar om de naakte betekenis van woorden; ook de sfeer die door het beeld wordt opgeroepen, hoort erbij. Het kan gaan om gedachten en gevoelens van een personage. De emotionele impact van het beeld kan een sterk effect hebben op het verhaal. In het beeld kunnen zelfs elementen opduiken waarvan pas veel later duidelijk zal worden wat het punt van overeenstemming is (foreshadowing): denk aan de letalis harundo (Aen., IV, 73) in de flank van de gewonde hinde. Over de functie van de homerische vergelijking schrijft M.W. Edwards: ‘De bedoeling van een vergelijking is de verbeelding van de lezer te prikkelen door iets in het verhaal van het heroïsche verleden te vergelijken met iets uit de wereld van zijn eigen ervaring.’ Een homerische vergelijking betrekt de lezer actief bij het verhaal. Met de details waarmee het beeld is opgebouwd, gaat de toehoorder zelf zijn tertium comparationis zoeken en zo een beetje het verhaal meeschrijven, zodat het ook iets van hemzelf wordt. Aeneis IV 147
Untitled-14 147
25/04/15 4:53 PM
Afscheid van het leven
Pr
oe
fd
ru
k
Zodra Dido begrepen heeft dat Aeneas Carthago hoe dan ook zal verlaten, besluit ze in haar grote verdriet om te sterven. Ze misleidt haar zus Anna en vertelt haar dat een priesteres haar aangeraden heeft om alles wat aan Aeneas herinnert te vernietigen. Ze vraagt haar om op de binnenplaats van het paleis een brandstapel op te richten en daarop de kleren van Aeneas, zijn zwaard enz. te leggen. Anna schrikt van het voorstel, maar vermoedt niet dat Dido het plan heeft opgevat om uit het leven te stappen. Die nacht kan Dido de slaap niet vatten; ze is heel onrustig en valt helemaal ten prooi aan donkere gedachten. Aeneas daarentegen geniet van een diepe slaap, waarin hij voor de tweede keer bezoek krijgt van Mercurius. Die maant hem aan om zijn vertrek niet langer uit te stellen, want varium_et mutabile semper femina … Aeneas vertrekt nog dezelfde nacht. Wanneer Dido ’s morgens opstaat, ziet ze de vloot uitvaren; ze raakt buiten zichzelf van waanzin en ze vervloekt Aeneas. Dan stuurt ze de dienares die bij haar is naar Anna. ‘Ze snelde naar het binnenste deel van het huis en beklom in waanzin de hoge brandstapel en ontblootte het Trojaanse zwaard, niet voor zulk een doel ten geschenke gevraagd. Hier zag zij de Trojaanse kleren en het bekende bed en een ogenblik toevend in tranen en in gedachten wierp zij zich op het bed en sprak zij haar laatste woorden.’ (vertaling: M.A. Schwartz)
De dood van Dido, ets van Crispijn van de Passe, 1612
148 ~ Aeneis
Untitled-14 148
25/04/15 4:53 PM
Aen., IV, 651-705 “Dulces éxuviaé, dum fata deusque sinebat,
exŭviae: kleren
accipite_hanc animám meque_his exsolvite curis. Vixi,_et quem dederát cursúm Fortuna, peregi, et nunc magna meí sub terras ibit imago. 655
Urbem praéclarám statuí, mea moenia vidi; ulta virúm poenás inimico_a fratre recepi,
poenae: genoegdoening
felix, heu, nimiúm felíx, si litora tantum numquam Dárdaniaé tetigissent nostra carinae.”
carīna: scheepskiel, schip
Dixit et os impressa toró: “Moriemur inultae, 660
sed moriamur, aít; sic, síc iuvat ire sub umbras. Hauriat hunc oculís igném crudelis ab alto
collapsam_ádspiciúnt comités, ensemque cruore 665
spumantém sparsasque manús. It clamor ad alta
ōmen: voorteken
spumāre: schuimen ātrium: ‘zaal’ bacchāri: razen
oe
exuviae zijn kleren, wapens e.d. die iemand anders gedragen heeft. Slaat de dum-zin op dulces of op exuviae? Tot wie zijn de imperatieven gericht? quem dederat cursus = cursum, quem dederat magna: Vergilius stelt ook op andere plaatsen de schimmen voor als groter dan het lichaam van de levende. Maar omdat de verzen 653-656 volledig over de grote verwezenlijkingen van Dido gaan, zal magna hier ook een figuurlijke betekenis hebben. v. 654 mei: genitief van ego; nadrukkelijker dan het bezittelijk voornaamwoord mea v. 655 prae-claram: het voorvoegsel is versterkend. v. 656 ulta heeft de waarde van een participium presens. v. 656 virum, inimico fratre: zie p. xxx. v. 658 Wat betekent het adjectief Dardanius (< Dardanus: zie p. xxx nr. 13)? v. 659 impressa heeft een actieve betekenis: TS 4. v. 659-660 Het gebruik van de eerste persoon meervoud wijst op emotie of verhevenheid. v. 659 Leid de betekenis van inultae af uit de bestanddelen van het woord. v. 660 Sic wijst waarschijnlijk op de doodsteek met het zwaard. v. 662 Dardanus: ‘Trojaan’ v. 662 mortis: BVB (rol: verklarend). Haar dood is een slecht voorteken voor hem. v. 663 ferro: ‘door de zwaardsteek’. Welk stijlmiddel gebruikt de dichter met ferro? v. 666 Het voorvoegsel in concussam wijst op intensiteit. Concussam is proleptisch (TS 16).
Pr
v. 651 v. 651 v. 652 v. 653 v. 654
fd
atria; cóncussám bacchatur Fama per urbem.
ru
Dixerat atque_illám media_inter talia ferro
k
Dardanus et nostraé secúm ferat omina mortis.”
Aeneis IV 149
Untitled-14 149
25/04/15 4:53 PM
Zo bereikt het droevige nieuws ook Anna, die zich naar Dido rept, maar te laat aankomt. Zij drukt haar stervende zus aan haar hart en droogt het zwarte bloed met haar kleed.
Illa gravés oculós conata_attollere, rursus deficit; ínfixúm stridít sub pectore vulnus. 690
infíxus: ‘diep’ strīdere: ruisen cŭbitum: elleboog
Ter sese_áttolléns cubitoque_adnixa levavit, ter revoluta toró_est, oculisque_errantibus alto quaesivít caeló lucem_íngemuitque repertā.
ingĕmere: hevig/diep zuchten miserāri: medelijden hebben met ŏbitus: het sterven
Tum Iuno_ómnipoténs, longúm miserata dolorem difficilesque_obitūs, Irím demisit Olympo, 695
quae luctantem_animám nexosque resolveet artūs.
k
Nam quia néc fató meritá nec morte peribat,
v. 696 v. 698 v. 698 v. 699
v. 699 v. 699
flāvus: blond damnāre: ‘wijden’
oe
Waarom noemt de dichter de ogen graves? adnixa + dat. = nitens + abl. (Sc. V 3.5.2 c) toro: TS 6 revoluta est: de passieve vorm heeft een actieve betekenis (TS 4). repertā (luce) obitūs: TS 21 Iris, de godin van de regenboog, is de boodschapster van Juno. Verklaar het gebruik van de conjunctief resolveret. nexos: het lichaam is verstrengeld met de ziel en daardoor kan die ziel niet zo makkelijk ontkomen. Iemand die fato sterft, sterft een natuurlijke dood. Merita mors kan wijzen op een terechtstelling na een gerechtelijke veroordeling. Wie/Wat wordt bedoeld met illi? Proserpina: zie p. xxx nr. 17.
Pr
v. 688 v. 690 v. 691 v. 691 v. 692 v. 694 v. 694 v. 695 v. 695
ante diem: ‘voor haar tijd’
fd
abstulerát Stygioque capút damnaverat Orco.
ru
sed misera_ante diém subitoque_accensa furore, nondum_illí flavúm Prosérpina vertice crinem
luctāri: worstelen néctere: vervlechten,verstrengelen
abstulerat: als de Romeinen een dier offerden, sneden ze eerst een lok haar van de kop van het offerdier af en wierpen die in het vuur. Als ze een mens aan een godheid wijdden, deden ze dat ook. Het haar symboliseert het hoofd, en zo ook de persoon en zijn leven.
Stygio: ‘Stygisch’ d.w.z. ‘van de Styx’ (TS 17); zie p. xxx nr. 8. Orcus: ‘de onderwereld’; zie p. xxx nr. 4.
150 ~ Aeneis
Untitled-14 150
25/04/15 4:53 PM
700
Ergo_Irís croceís per caelum roscida pennis,
crŏceus: saffraangeel róscidus: bedauwd
mille trahéns variós adverso sole colores, devolat ét suprá caput adstitit. “Hunc ego Diti
adsístere: gaan staan
sacrum iussa feró, teque_isto corpore solvo.” Sic ait et dextrá criném secat; omnis et unā dilapsús calor atque_in ventos vita recessit.
Waarom wordt Iris ‘roscida’ genoemd? adverso sole: ‘in de ernaar gerichte zon’ = ‘in het zonlicht’ hunc (crinem) Dis, Ditis: zie p. xxx nr. 16. Is iussa nominatief enkelvoud of accusatief meervoud? Zoek een vlotte vertaling. omnis et = et omnis (TS 11) Leid de betekenis van di-lapsus af uit de bestanddelen.
fd
ru
v. 700 v. 701 v. 702 v. 702 v. 703 v. 704 v. 705
k
705
oe
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
Een psychologisch epos
Beschrijving van Dido
Pr
Op basis van de teksten van zang IV die je gelezen hebt, schrijf je een essay van 400 woorden over de persoon Dido. Je geeft daarbij Latijnse citaten met vertaling. Volgende gegevens moeten erin verwerkt zijn: – haar verleden; – haar karakter; – motieven voor haar liefde voor Aeneas; – motieven voor haar zelfmoord.
Beschrijving van Aeneas Op basis van de teksten van zang IV die je gelezen hebt, schrijf je een essay van 400 woorden over de persoon Aeneas. Je illustreert je betoog met Latijnse citaten met vertaling. Volgende gegevens moeten erin verwerkt zijn: – de reden(en) voor zijn verblijf in Carthago; – zijn karakter; – zijn houding tegenover Dido; – zijn motieven en houding bij zijn afscheid van Dido. Aeneis IV 151
Untitled-14 151
25/04/15 4:53 PM
OP ONDERZOEK … Ter vergelijking: driemaal Dido bij Ovidius Ook Ovidius was blijkbaar gefascineerd door de figuur van Dido zoals Vergilius haar had getekend. Kijk online om drie verschillende citaten te lezen.
Nawerking Dido en Aeneas in de literatuur
ru
k
De geschiedenis van Aeneas en Dido maakte al in de oudheid grote indruk. Een eerste reactie kwam al heel snel, van de hand van Ovidius (43 v.Chr.-17 n.Chr.). In zijn Heroides (Heldinnen) laat hij een aantal vrouwen gefingeerde brieven schrijven naar hun man of minnaar. In de zevende brief blikt Dido verbitterd terug op haar relatie met Aeneas. Een fragment vind je online. Een verrassende nieuwigheid is Dido’s verklaring dat ze waarschijnlijk zwanger is van Aeneas.
oe
fd
Vrij vlug ontwikkelen zich in de middeleeuwen twee richtingen in de receptie: – Een eerste richting beschouwde Aeneas als een held en moreel voorbeeld. Dido werd dan een soort ‘Circe’, een personificatie van de verlokkingen. – Daartegen ontwikkelde zich een tweede richting, die negatief oordeelde over Aeneas en Dido voorstelde als een deugdzame weduwe die verraden werd en geen andere uitweg zag dan zelfmoord te plegen.
Pr
In de Franse Roman d’Enéas (rond 1160) wordt een stuk toegevoegd aan het verhaal van Vergilius: het huwelijk van Aeneas met Lavinia (zie p. xxx). Vanaf nu wordt de rol van Lavinia belangrijker dan die van Dido. In de Eneit/Eneide van Hendrik van Veldeke is Lavinia de kuise, lang onbereikbaar blijvende ‘princesse lointaine’, die zo typisch is voor de hoofse literatuur. Zij staat door haar zelfbeheersing in contrast met Dido, die bezeten is door hartstocht.
Hendrik van Veldeke werd geboren op het goed Veldeke op de grens van Kermt en Spalbeek in Hasselt. Hij is de oudste bij naam gekende dichter die in het Diets schreef. Zo legde hij de basis voor de Nederlandse, Limburgse en Duitse literatuur. Zijn omvangrijkste werk is de Eneide of Eneasroman. Hij baseerde zich daarvoor op de Oudfranse Roman d’Enéas, die op zijn beurt geïnspireerd is op de Aeneis van Vergilius.
Bronzen beeld uit 1923 van Hendrik van Veldeke aan de Thonissenlaan in Hasselt
152 ~ Aeneis
Untitled-14 152
25/04/15 4:53 PM
Volgend fragment gaat over de dood van Dido: Bitter sprak zij:
>ouwê, hêre Ênêas,
‘Ach, heer Aeneas,
wie gewaldech ich was,
hoe machtig was ik,
dô ich ûch êrst erkande
toen ik u leerde kennen
und gesach in diseme lande;
en voor het eerst in dit land zag;
des mûz ich sêre engelden.
Dat moet ik nu zeer beboeten.
ichn wil ûch niht schelden,
Ik wil u niet beschimpen,
wande ir sît es âne scholt,
want het is niet uw schuld,
ir wâret mir genuch holt,
u was mij zeer genegen,
ich minnete ûch zunmâzen.
ik hield mateloos veel van u.
nû habet ir mich verlâzen
Nu hebt u mij achtergelaten
vil unfrô in mine hûs.
ongelukkig in mijn paleis.
(…)
(…)
ru
Dô si daz allez gesprach,
Toen zij dat alles gezegd had,
mit den swerde sie sich stach al wâre si ein wîse wîb,
daz quam von unsinne, …<
ze was toen buiten zichzelf.
Pr
ez war unrehtiu minne,
door haar borst in haar hart. Al was zij een wijze vrouw,
oe
daz si den tôt alsô kôs,
stak zij zich met het zwaard
fd
in daz herze dorch den lîb. sie was dô vil sinne lôs.
k
unfrôlîchen sie sprach
Dat ze voor deze dood koos, dat kwam door waanzin het was verkeerde liefde, …’
Opdrachten
1 Welke formuleringen verwijzen vrij duidelijk naar formuleringen in de Aeneis? 2 Verduidelijk dat de houding van Dido tegenover Aeneas hier helemaal anders is dan in de Aeneis. Als je dieper wilt ingaan op overeenkomsten en verschillen tussen de Aeneis en de Eneide, dan kun je online terecht voor nog meer fragmenten. Die tegenstelling Dido - Lavinia is ook terug te vinden bij Willy Spillebeen, Aeneas of De levensreis van een man, 1982. Daarin kijkt Aeneas, die getroffen is door een hartinfarct, op zijn sterfbed terug op zijn leven en zijn liefdes. Hij betreurt dat hij zich heeft laten leiden door zijn rationele kant, zijn pietas, zijn keuze voor Lavinia en dat hij zijn emotionele kant, zijn gevoelens voor Dido, zijn hart (!), heeft verwaarloosd.
Aeneis IV 153
Untitled-14 153
25/04/15 4:53 PM
In onze tijd zijn ‘traditionele helden’ niet populair. De sympathie gaat naar ‘slachtoffers’ en de zogenaamde ‘helden’ worden als de verantwoordelijken veroordeeld. Rationele overwegingen maken ook meer en meer plaats voor emotie. Het valt dan ook niet te verwonderen dat Aeneas in de receptie nu negatief beoordeeld wordt en Dido positief. Hieronder volgen een gedicht van W.J. Otten, besproken door de criticus Guus Middag, en een gedicht van de Russische Nobelprijswinnaar J. Brodsky. W.J. Otten
oe
fd
Dolfijnen voeren van een achterplecht, een vrouw niet kennen, haar verlaten, uit verre bedden kijken naar de ster die vader mij heeft toegewezen, leven bij de gratie van een kofferklik.
ru
Hij gaf hun zoon zijn wereldbol, sinds heugnis niet kwijt en toch gevonden achter in de klerenkast, en daarom, zei hij, kwam ik langs.
k
Het tweede afscheid Hij kwam onaangekondigd langs. Zij dacht niet aan hem, niet die dag. Mijn koffers, zei hij, zijn gepakt. Ik wist niet, zei ze, dat je ging. De kamer vulde zich met vooravond.
Pr
Niet alles sprak hij uit, en zij vermeed zijn blik, zo lang al vreemd, ik ben zijn Dido niet die vragen kan en wat als jij hem sticht, de nieuwe stad, waar ben je dan, volgt er bericht?
De criticus Guus Middag heeft aan dit gedicht een essay gewijd in zijn bundel Ik ben een namaakpapegaai, De Bezige Bij, Amsterdam, 1990. Hij vestigt de aandacht op het feit dat het perspectief voortdurend wisselt tussen de hoofdpersonen, zonder dat beiden nader tot elkaar komen. Ze worden ook niet bij hun naam genoemd, maar aangeduid met persoonlijke voornaamwoorden: hij en zij. Zijn bespreking gaat aldus verder: ‘De situatie die hier besproken wordt is modern te noemen: een man komt, na zijn scheiding, nog een keer bij zijn ex-vrouw en zoon terug voor een tweede, definitiever afscheid. Hij komt zogenaamd om hun zoon zijn teruggevonden wereldbol te geven – een betekenisvol geschenk, nu hij zelf op reis gaat: zijn zoon kan hem nu overal volgen. De wereldbol is te vergelijken met de ster die de vader van de man hem heeft toegewezen.
154 ~ Aeneis
Untitled-14 154
25/04/15 4:53 PM
Pr
J. Brodsky
oe
fd
ru
k
De parallel met Aeneas, gedreven door een goddelijke opdracht, dringt zich hier op, zoals ook de parallel tussen de vrouw en Dido zich opdringt. Beide vrouwen zien zich gesteld tegenover een vreemde, met een doel voor ogen waar zij geen greep op hebben. Maar er is een wezenlijk verschil tussen vroeger en nu, uitgedrukt in ik ben zijn Dido niet: daarmee wordt het epos van Vergilius binnengehaald, maar ook meteen het verschil met Aeneas en Dido aangegeven. Zij is te lang van haar man gescheiden geweest om nog het gevoel te hebben hem ergens over te kunnen aanspreken. Zij kan niet tegen hem razen, zoals Dido razen kon tegen Aeneas; zij kan niet zoals Dido maling hebben aan zijn opdracht, en zij kan hem zelfs niet eens bezorgd vragen of ze bericht van hem zal krijgen. Ook deze moderne Aeneas blijkt in een aantal opzichten van zijn Trojaanse voorganger te verschillen. Hij vertrekt niet onaangekondigd, maar komt nog eens onaangekondigd langs om te zeggen dat hij vertrekt. Hij neemt zijn zoon niet mee, zoals Aeneas, maar laat hem met een duidelijk symbool achter. Het is niet in de vroege ochtend, maar in de vooravond. En zij, zij had de gehele dag nog niet aan hem gedacht, waar haar Carthaagse voorgangster alleen maar aan hem dacht. Dido wist dat Aeneas ging, maar zij niet. Dido keek naar niets anders dan naar haar geliefde; deze hedendaagse Dido vermeed zijn blik. Ook in het mooie beeld dolfijnen voeren van een achterplecht wordt zowel de overeenkomst als het verschil met het epos van Vergilius aangegeven. Een achterplecht wijst op een schip, dolfijnen wijzen op een mediterrane omgeving … − daarin zit de overeenkomst. Dat de man hen voert van de achterplecht − daarin zit het verschil. Hij staat met zijn rug naar de toekomst, hij kijkt terug naar de dolfijnen die hem volgen, naar de haven, naar wat hij achterlaat, naar vrouw en kind. Aeneas niet. Aeneas keek vooruit, naar het land achter de horizon, naar de nieuwe stad die hij zou stichten, en zag niet dat achter zijn rug Dido zich in de vlammen stortte. Eén naam, Dido, zorgt ervoor dat een oud epos op de achtergrond gaat meespelen. Maar de tijden zijn veranderd. Deze moderne Aeneas is niet de grote held, maar een twijfelaar. En deze moderne Dido is niet zijn Dido: ik ben zijn Dido niet.’
Dido en Aeneas De grote man keek uit het raam, maar voor haar eindigde de wereld met de zoom van zijn brede tunica die door de rijkdom van zijn plooien leek op een stilstaande zee. Maar hij keek uit het raam en zijn blik was nu zo ver van deze plaats dat zijn lippen verstarden als een schelp waarin geruis schuilt, en de horizon was in zijn beker onbeweeglijk. Maar haar liefde was niet meer dan een vis, die misschien wel in staat was achter zijn schip in zee te duiken, de golven te doorklieven met een soepel lichaam en hem, misschien, zo in te halen, maar hij,
Aeneis IV 155
Untitled-14 155
25/04/15 4:53 PM
hij stapte in gedachten al aan land. En de zee werd tot een zee van tranen. Maar, zoals men weet, begint juist op het moment van wanhoop altijd een gunstige wind te waaien. En de grote held verliet Carthago. Zij stond voor de brandstapel die haar soldaten onder de stadsmuur hadden aangestoken en zag hoe in het mistige schijnsel van de brandstapel, dat beefde tussen vuur en rook Carthago geluidloos verbrokkelde lang voor de profetie van Cato.
Vragen bij het gedicht van J. Brodsky
Pr
oe
fd
ru
k
1 De liefde tusssen Aeneas en Dido is een onmogelijke liefde. Dat blijkt o.a. uit het steeds wisselende perspectief van de personages, die nooit tot elkaar komen. Noem vier plaatsen waar dat gebeurt. 2 Hij kijkt naar de toekomst: citeer drie verzen waaruit dat blijkt. 3 Waarop is zij gericht? 4 Zij overweegt een mogelijkheid die Dido bij Vergilius niet eens overweegt. Welke mogelijkheid? 5 Waarom verwerpt ze die mogelijkheid? Hoe reageert ze dan? 6 Dat er een gunstige wind opsteekt, is een ironische formulering. Leg uit. 7 ‘de grote held’: ook dat is ironie. Verklaar. 8 Op welk historisch feit wordt op het einde gealludeerd? 9 Welk belangrijk gegeven i.v.m. de brandstapel verneemt de lezer niet, maar wordt hij verondersteld te weten? Gebeten door poëzie? Ook H. Berghuis wijdde enkele gedichten aan dit thema. Online vind je er twee, met een bespreking en opdrachten.
Nawerking H. Purcell, Dido and Aeneas De Aeneis van Vergilius is vanaf het begin een rijke bron van inspiratie gebleven voor veel kunstenaars in de literatuur (zie p. xxx), de beeldhouwkunst, de schilderkunst, de muziek en, sporadisch weliswaar, ook in de film. Vooral het dramatische liefdesverhaal van Dido en Aeneas in zang IV en het bezoek van Aeneas aan de onderwereld in zang VI worden als uitgangspunt genomen voor telkens nieuwe bewerkingen.
156 ~ Aeneis
Untitled-14 156
25/04/15 4:53 PM
ru
oe
fd
Bij al die composities is er één doorgecomponeerde opera, d.w.z. niet onderbroken door gesproken passages, nl. Dido and Aeneas. Die opera wordt vaak beschouwd als zijn meesterwerk en de sterfscène van Dido aan het slot met de aria When I am laid in earth is een klassieke aria uit het barokrepertoire. Het libretto is van Nahum Tate. De librettist liet zich duidelijk inspireren door zang IV van Vergilius’ Aeneis, maar tegelijkertijd voerde hij ingrijpende wijzigingen door en legde hij andere accenten.
k
Bij de muzikale bewerkingen neemt de opera Dido and Aeneas uit 1689 van Henry Purcell (1659-1695) een heel bijzondere plaats in. Henry Purcell werd geboren in Londen. Als kind van een muzikale vader wijdde hij zijn hele leven aan de muziek. Vanaf zijn achttiende was dat in dienst van de koningen die toen in Engeland regeerden. Hij heeft ontzettend veel gecomponeerd, in de meest uiteenlopende genres.
Pr
Er zijn drie bedrijven. In het eerste bedrijf bekent Dido haar liefde voor Aeneas aan Belinda in het prachtige Ah Belinda, I am prest / With torment not to be confest / Peace and I are strangers grown / I languish till my grief is known, / Yet would not have it guess’d, waarbij de muziek op schitterende wijze op de tekst is afgestemd. Een uitgewerkt voorbeeld hiervan vind je online. Het bedrijf eindigt met de triomf van de liefde. Het tweede bedrijf begint met angstaanjagende heksen en de dans van de furiën. Daarna is er de jachtpartij, die helemaal in het honderd loopt. Er is ook (een valse) Mercurius die Aeneas overtuigt om uit Carthago te vertrekken. Als Aeneas in het derde bedrijf toch terugkomt naar Dido, vindt ze hem maar een lafaard en wil ze hem niet meer. Ze neemt afscheid van het leven met de wereldberoemde aria:
Aeneis IV 157
Untitled-14 157
25/04/15 4:54 PM
But death, alas, I cannot shun, Death must come when he is gone, Thy hand, Belinda, darkness shades me, On thy bosom let me rest. More I would, but death invades me Death is now a welcome guest. When I am laid in earth, may my wrongs create No trouble in thy breast, Remember me, but ah! Forget my fate.
Opdracht
Pr
oe
fd
ru
k
Lees het libretto van deze opera. De tekst vind je makkelijk op het internet. Beluister (en bekijk eventeel) een uitvoering van de opera. Dat kun je doen met de partituur erbij, want ook die vind je op het internet. Win ook wat meer informatie in over H. Purcell en over de kenmerken van barokmuziek. Vraag je vervolgens af welke onderzoeksvraag je zou kunnen stellen om te weten te komen wat de componist gedaan heeft met zang IV van de Aeneis.
158 ~ Aeneis
Untitled-14 158
25/04/15 4:54 PM
k ru fd oe Pr Aeneis VI Ibant obscuri ... Tim Eitel, Boot, 2004 © SABAM Belgium 2015
Untitled-15 159
25/04/15 4:54 PM
Inleiding
Pr
oe
fd
ru
k
In zang V vertelt Vergilius hoe na het vertrek van de Trojanen uit Carthago een storm opsteekt. De Trojanen besluiten halt te houden op Sicilië. Daar houden ze uitvoerige feesten met sportwedstrijden ter nagedachtenis aan Anchises, die een jaar tevoren begraven is. In een droom krijgt Aeneas van zijn vader het bevel om naar Italië te varen en hem in de onderwereld op te zoeken. In zang VI komt Aeneas in de buurt van Cumae (vlak bij Napels) aan land. Hij gaat naar de grot van de sibille, een orakelpriesteres, want hij wil met haar hulp naar de onderwereld afdalen. In een toestand van uitzinnigheid voorspelt de sibille hem een verschrikkelijke oorlog, waarvan de inzet opnieuw een vrouw is. Ze stelt hem een aantal voorwaarden om in de onderwereld binnen te mogen. Zo moet Aeneas in het bos een gouden tak vinden. Met behulp van enkele duiven, de vogels van zijn moeder Venus, slaagt hij daarin. Samen met de sibille vat hij nu zijn tocht naar de onderwereld aan.
Arnold Böcklin, Die Toteninsel, 1880
De onderwereld In de oudheid gold de dood niet als het definitieve einde. Na de dood verhuisde de ziel (anima) van de overledene onder begeleiding van Mercurius naar de onderwereld, een plaats ergens onder de aarde. Daar had hij de gedaante van een schim (umbra). De schimmen bewaren de uiterlijke kenmerken van hun aardse leven, maar er zijn ook verschillen. Schimmen zijn gewichtloos en bestaan niet uit vaste materie: ze zijn wazig en je kunt er als het ware doorheen lopen. Voorts hebben schimmen wel dezelfde karaktertrekken en emoties als vóór de dood, maar fysiek contact is voor hen niet mogelijk, aangezien ze geen lichaam hebben. In grafopschriften worden de vergoddelijkte schimmen van afgestorvenen ook aangeduid als (Di) Manes (1).
Giambologna (1529-1608), Mercurius
160 ~ Aeneis
Untitled-15 160
25/04/15 4:54 PM
De onderwereld is naast de zee en de aarde (inclusief de hemel) het derde domein waarover de goden heersen. Hemel en aarde behoren toe aan Jupiter, de zee aan Neptunus en de onderwereld aan Pluto, die in het Grieks ook Hades heet; daarom is Hades ook een van de namen voor de onderwereld. Maar de onderwereld heeft meer dan één naam: Erebus (2) roept de idee op van duisternis, Chaos (3) die van gapende leegte, Orcus (4) die van een sombere gevangenis.
Pr
oe
fd
ru
k
We moeten ons de onderwereld als een echte ondergrondse wereld voorstellen. De Grieken wezen op vele plaatsen toegangen aan tot de onderwereld, gewoonlijk diep in de aarde verdwijnende grotten. Zeer bekend was die bij kaap Taenarum (5), in Laconië. Hercules zou daar zijn afgedaald om met de toestemming van Pluto de Hellehond Cerberus geketend naar de aarde te sleuren. Voor de Romeinen gold een grot in de buurt van het Avernusmeer (6) te Cumae, bij Napels, als een toegangspoort naar het schimmenrijk. Dat ligt vlak bij het gebied waar de sibille een heiligdom heeft. Zij heeft dat gebied gekregen van Hecate (7), de godin van heksen en tovenarij. Samen met haar zal ook Aeneas de onderwereld bezoeken. De schimmen zijn pas echt in de onderwereld nadat ze een heuse grens overgestoken zijn. Rondom het dodenrijk slingert zich immers in negen bochten de trage, modderige Styx (8), een rivier waarvan de Griekse naam zoveel als ‘de hatelijke’ betekent. Naast de Styx is er ook nog de Cocytus (9), de rivier van het ‘geweeklaag’. Verder is er ook nog de Acheron (10), een groot en somber meer. Na betaling van een muntje zet de norse veerman Charon (11) de schimmen over met zijn gammele bootje. De ingang zelf van de onderwereld wordt bewaakt door de Hellehond Cerberus (12), een reusachtige hond met drie koppen die door slangen omkranst worden. Hij laat iedereen binnen, maar niemand meer eruit. Andere rivieren in de onderwereld zijn de Phlegethon (13), een rivier van vuur, en de Lethe, waaruit de schimmen moeten drinken om hun aardse leven te vergeten en vervolgens te reïncarneren. Er is ook nog een dieper gedeelte, waar misdadigers worden gestraft en gekweld: de Tartarus (14). Die is even ver van de aarde verwijderd als de aarde van de hemel: volgens de Griekse dichter Hesiodus zou een naar beneden vallend aambeeld negen dagen doen over Aeneis VI 161
Untitled-15 161
25/04/15 4:54 PM
ru
k
de afstand van hemel tot aarde, en nog eens negen dagen voor het de Tartarus bereikt. De Tartarus is een gevangenis waar misdadigers gruwelijk gestraft worden. Hier bevindt zich bijvoorbeeld Tantalus, die je vast wel kent van ‘een tantaluskwelling’. Tantalus had nectar en ambrozijn van de goden gestolen en was als straf daarvoor naar de Tartarus gestuurd, waar hij eeuwig honger en dorst moet Bestraffing van Sisyphus (metope uit een Heratempel in Paestum) lijden, terwijl sappig fruit en water net buiten het bereik van zijn mond en handen bleven. Ook Sisyphus is bekend. Als straf voor zijn talrijke listige misdaden moet hij onophoudelijk een zwaar rotsblok tegen een berg oprollen, maar telkens wanneer hij bijna boven is, rolt de steen weer naar beneden. Een andere gestrafte is Ixion (15), die Juno al te zeer het hof maakte in de ogen van Jupiter en daarom aan de spaken van een eeuwig draaiend rad werd vastgebonden.
Pr
oe
fd
Hades, die ook Pluto of Dis (16) wordt genoemd, wordt in zijn schimmenrijk bijgestaan door zijn echtgenote Persephone, die in het Latijn Proserpina (17) heet; huilende honden vergezellen haar. Zij hebben ook heel wat ondersteunend personeel. Wie overlijdt, wordt in de onderwereld beoordeeld door drie rechters, Minos (18), Rhadamanthus (19) en Aeacus, die allen tijdens hun leven koning geweest zijn. Zij beslissen, al naargelang een persoon goed of slecht geleefd heeft, welk lot hem te wachten staat. Voor de uitvoering van de straffen in de Tartarus zorgen de drie Furiën, wraakgodinnen, die met een cynisch eufemisme ook weleens Eumenides (20) (‘goedgezinden’) genoemd worden. Ze zien er immers afschrikwekkend uit: ze hebben vleugels en slangenhaar, en dragen fakkels en zwepen. Ze heten Allecto (21), Megaera en Tisiphone (22). De Tartarus heeft ook een aparte W.-A. Bouguereau (1825-1905), De wroeging van Orestes bewaakster: de vijftigkoppige waterslang Hydra (23). De onderwereld was in de regel alleen toegankelijk voor doden. Slechts enkele helden, zoals Ulixes (= Odysseus), Aeneas, Hercules en Orpheus kwamen er levend weer uit. Het leven in de onderwereld gold als weinig rooskleurig. Het zou een bloedeloos schemerbestaan zijn, zonder de vreugden van de bovenwereld. Toch geloofden velen dat er ergens in de onderwereld een gebied was waar althans bijzonder verdienstelijke mensen een ongestoord geluk genoten: het Elysium (24). Vergilius beschrijft in de zesde zang van zijn Aeneis heel uitvoerig alle plaatsen van de onderwereld en de bewoners ervan. 162 ~ Aeneis
Untitled-15 162
25/04/15 4:54 PM
Aan de ingang van de onderwereld Aen., VI, 255-272 255
Ecce autém, primí sub lumina solis et ortūs,
ortus: het opkomen
sub pedibús mugire solum ét iuga coepta moveri
mugīre: dreunen
silvarúm visaeque canés ululare per umbram,
ululāre: huilen
adventante deá. “Procul, ó, procul este, profani,”
profānus: niet ingewijd
conclamát vatés, “totoque absistite luco; 260
tuque invade viám vagínaque éripe ferrum;
vagīna: schede
nunc animís opus, Aéneá, nunc pectore firmo.” Tantum effata, furéns antró se immisit aperto; ille ducem haúd timidís vadentem passibus aequat. et Chaos ét Phlegethón, loca nocte tacentia late,
ru
265
sub + acc.: ‘kort voor’ primi: wat is de grammaticale dominant en wat is de inhoudelijke dominant (TS 14)? lumina solis et ortus = lumina solis orientis (hendiadys: TS 15) v. 255 v. 256 mugire (coeptum est = coepit) v. 256-257 iuga silvarum kun je vertalen als ‘beboste hoogten’. Toon aan waarom. v. 256 coepta (sunt) v. 257 visaeque (sunt) v. 257-258 canes, dea: zie p. xxx nr. 17. v. 258 profani: slaat niet op Aeneas, maar op de andere Trojanen. Waarom mogen zij in de onderwereld niet binnen (zie de inleiding op p. xxx)? v. 259 conclamat: welke betekenis heeft het voorvoegsel hier? v. 261 Kies de juiste betekenis van animi (mv.): geesten − gemoederen − moed. v. 261 opus (est) (tibi) v. 261 Aenea: vocatief v. 262 tantum: ‘(slechts) zoveel’, ‘(slechts) dit’ v. 262 effari = fari; wat is de dominant? v. 262 furens: zie de inleiding op dit fragment. v. 263 Wie wordt bedoeld met ducem? v. 264 Di: Vergilius roept de goden van de onderwereld aan. v. 265 Chaos: zie p. xxx nr. 3. v. 265 Phlegethon: zie p. xxx nr. 13. v. 265 late is een bijwoord bij tacentia; ‘wijd en zijd’, ‘over een grote oppervlakte’.
35
Pr
oe
fd
v. 255 v. 255
270
k
Di, quibus ímperiúm est animarum, umbraeque silentes
Michelangelo, Sibille van Cumae (Sixtijnse Kapel)
Aeneis VI 163
Untitled-15 163
25/04/15 4:54 PM
sit mihi fas audita loquí, sit numine vestro pandere res altá terra ét caligine mersas.
calīgo: duisternis
Ibant obscurí solá sub nocte per umbram perque domós Ditís vacuás et inania regna; 270
quale per íncertám lunám sub luce maligna
malígnus: spaarzaam
est iter in silvís, ubi caelum condidit umbra Iuppiter ét rebús nox abstulit atra colorem.
k
Vragen bij ‘Aan de ingang van de onderwereld’
fd
265
mihi: wie wordt bedoeld? audita: nl. van dichters en muzen Vertaal de ablatief van numine vestro met ‘in overeenstemming met ...’. terra: zie TS 6. Toon de twee hypallages in het vers (TS 14). Dis: zie p. xxx nr. 16. quale: wat is de dominant?
ru
260
v. 266 v. 266 v. 266 v. 267 v. 268 v. 269 v. 270
1 Bespreek de klanken van v. 255-257.
3 Waartoe dient die aanroeping van de goden in v. 264-267?
Pr
270
oe
2 Welke opvallende alliteratie merk je op in v. 258b?
35
Nous avons un autre exemple fameux d’hypallage, ce vers insurpassé de Virgile: Ibant obscuri sola sub nocte per umbram, “ils allaient obscurs (Enée et la Sibylle), dans la nuit solitaire (“solitaire” en latin a plus de force, le mot étant placé devant sub). Nous pourrions penser qu’on a changé la place des mots car on aurait dû normalement dire “ils allaient solitaires dans la nuit obscure”. Cependant, essayons d’évoquer cette image, pensons à Enée et à la Sibylle et nous verrons qu’il est aussi proche de notre image de dire “ils allaient obscurs dans la nuit solitaire” que de dire “ils allaient solitaires dans la nuit obscure” (Borges, Conférences, Gallimard, Folio, 1985, p. 95). 4 Bij v. 268: a Interpreteer het metrum en de klanken. b Een hypallage is niet zomaar een stijlmiddel: lees onderstaande commentaar van de blinde Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges (1899-1986). Verduidelijk het poëtische gehalte van een hypallage aan de hand van dit citaat. 5 Wat correspondeert er in de vergelijking met: a sub nocte? b per umbram perque … regna? 164 ~ Aeneis
Untitled-15 164
25/04/15 4:54 PM
Jan Brueghel, Aeneas en de sibille in de onderwereld
k
6 a Wat is het tertium comparationis van de vergelijking (zie p. xxx)? b Wat wil de dichter met de vergelijking in het licht stellen?
295
oe
Aen., VI, 295-316
fd
Charon de veerman
ru
7 Noteer de adjectieven uit v. 268-272 en leid daaruit af welke twee kenmerken van de onderwereld benadrukt worden.
Hinc via Tártareí quae fert Acherontis ad undas.
Portitor hás horrendus aquás et flumina servat
túrbidus: woelig, troebel caenum: modder vorāgo: bodemloze diepte gurges, m.: maalstroom aestuāre: klotsen eructāre: uitbraken pórtitor: veerman
terribilí squalore Charón, cui plurima mento
squālor: vuilheid
Turbidus híc caenó vastaque voragine gurges
Pr
aestuat atque omném Cocýto eructat harenam.
v. 295 v. 295 v. 295 v. 295 v. 296 v. 296 v. 297 v. 298 v. 299 v. 299 v. 299
hinc: vanaf de plaats waar zich de verschrikkingen van het menselijk leven bevinden, vlak voorbij de ingang van de onderwereld (zie kaart p. xxx) via (est) Tartareus: adjectief afgeleid van Tartarus (zie p. xxx nr. 14) Acheron: zie p. xxx nr. 10. -que verbindt twee typeringen met de functie BVB bij gurges: turbidus (adjectief) en vasta voragine (woordgroep in de ablatief). Wat is de dominant van caeno? Cocyto is een datief: BWB (rol: richting); zie TS 8. portitor: zie p. xxx nr. 11. terribili squalore: de ablatief geeft een nadere typering (BVB) van Charon. cui: synizese; TS 39 (in) mento: TS 6
Michelangelo, Charon Detail uit Het Laatste Oordeel, Sixtijnse kapel
Aeneis VI 165
Untitled-15 165
25/04/15 4:54 PM
300
canitiés inculta iacét; stant lumina flamma;
mentum: kin canĭties: grijsheid nōdus: knoop amíctus: mantel contus: vaarboom subĭgere: ‘voortduwen’ ministrāre: ‘besturen’ ferrugĭneus: roestig subvectāre: aanvoeren cumba: schuit
sordidus éx humerís nodó dependet amictus. Ipse ratém contó subigít velisque ministrat et ferrúgineā subvectat corpora cumba, 20
iam seniór, sed cruda deó viridisque senectus.
305
Huc omnís turba ád ripás effusa ruebat,
20 310
matres atque virí defúnctaque corpora vitā
vitā defúngi: sterven
magnanimum héroúm, pueri ínnuptaeque puellae,
hēros, herōis: held in-núptus: ongehuwd
impositique rogís iuvenés ante ora parentum: quam multa ín silvís autumno frigore primo
autúmnus: herfst
lapsa cadúnt folia, aút ad terram gurgite ab alto trans pontúm fugat ét terrís immittit apricis.
315 25 20
Stabant orantés primí transmittere cursum tendebantque manús ripae últerioris amore.
Navita séd tristís nunc hós nunc accipit illos,
35
v. 303 20 30 25
v. 304 v. 304 v. 304 v. 305 v. 307 v. 307 v. 309 v. 310
30 35
35
Untitled-15 166
v. 311 v. 313 v. 313 v. 315 v. 316 v. 316 v. 316
fŏlium: blad gurges: zee glomerāri: samentroepen fugāre: verjagen aprīcus: zonnig
submovēre: verwijderen
Welke soort van metonymie is canities (TS 24)? Zorg voor een geschikte vertaling. We zijn in de onderwereld; hoe zou je corpora dan het best vertalen? Wie wordt met deo bedoeld? viridis is metaforisch gebruikt. senectus (est) effusa: zie TS 4. magnanim(or)um heroum (TS 2) magn-animus: ‘dapper’ quam leidt een vergelijking in; gecombineerd met multa vertaal je met: ‘even talrijk als’; wat is de dominant van multa? Giuseppe Maria Crespi (1665-1747), Aeneas de Sibille en Charon Met aut begint de tweede vergelijking, waarvan de inleidende woorden in het begin van v. 311 staan. annus: ‘jaargetijde’ primi is BVG met als dominanten transmittere en het onderwerp van stabant. transmittere cursum: ‘oversteken’ navita = nauta ast = at submotos: BVG harena = ripa
Pr
v. 300
oe
ast aliós longé submotos arcet harenā.
25 35 30
fd
30
ru
quam multaé glomerantur avés, ubi frigidus annus
k
25
crūdus: fris, krachtig
166 ~ Aeneis
25/04/15 4:54 PM
Opdracht Wat roept de beschrijving van Charon bij je op? Breng dat tot uiting in een zelfgemaakt kunstwerk. Het medium kies je zelf.
Aan de overkant van de Styx Aen., VI, 415-444 415
415 Tandem tráns fluvium íncolumés vatemque virumque
flŭvius: rivier līmus: modder glaucus: zeegroen ulva: moerasriet latrātus: geblaf trĭfaux (adj.): uit drie kelen advérsus: tegenoverliggend recubāre: achterover liggen
informí limó glaucaque exponit in ulva. Cerberus haéc ingéns latratu regna trifauci personat, ádversó recubáns immanis in antro.
melle sopóratam ét medicatis frugibus offam
ru
420
fd
420
k
Cuí vatés, horrere vidéns iam colla colubris,
obicit. Ille, famé rabidá tria guttura pandens,
425 corripit óbiectam átque immania terga resolvit,
colūber, colūbri: slang mel: honing soporātus: slaapverwekkend medicāta frūx: bedwelmende vrucht offa: hapje răbidus: razend guttur: keel
Occupat Aéneás aditúm, custode sepulto,
sepúltus: (in de slaap) begraven
evaditque celér ripam írremeabilis undae.
irremeābilis: die geen terugkeer toelaat
Continuo aúditaé vocés, vagitus et ingens, 430
contĭnuo: meteen vagītus: gehuil
v. 416 v. 416 v. 417 v. 417 v.435 418 v. 419 v. 419 v. 420 v. 422 v. 422 v. 423 v. 423 v. 426 v. 426
Pr
425
oe
fusus humí, totoque ingéns extenditur antro.
(in) informi limo: TS 6 Het onderwerp van exponit is de veerman Charon. Cerberus: zie p. xxx nr. 12. Let op de hyperbata in dit vers. personare heeft hier een transitieve betekenis: ‘doen klinken’. horrere heeft hier zijn oorspronkelijke betekenis: ‘borstelig zijn’, ‘rechtop staan’. colubris: Cerberus heeft in zijn nek slangen in plaats van haar. soporatam is dominant van twee bijwoordelijke bepalingen. Waarom is obiectam vrouwelijk? terga: zie TS 21. humi: de genitief is een BWB (rol: plaats). ex-tenditur heeft een reflexieve betekenis (TS 4). auditae (sunt) vagitus et … = et vagitus … (TS 11)
Aeneis VI 167
Untitled-15 167
25/04/15 4:54 PM
infantumque animaé flentés, in limine primo
infans: baby
quos dulcís vitae éxsortés et ab ubere raptos
exsors + gen.: beroofd van ūber: moederborst
abstulit atra diés et funere mersit acerbo. 430
415 iuxtá falsó damnati crimine mortis. Hos
iuxta + acc.: naast
Nec vero haé sine sorte dataé, sine iudice, sedes: quaesitór Minós urnám movet; ille silentum
quaesītor: rechter urna: urn
consiliumque vocát vitasque et crimina discit. Proxima deinde tenént maestí loca, quí sibi letum 435
420 415 insontés peperére manú lucemque perosi
in-sons: onschuldig pĕperi < părere: ‘veroorzaken’ perōsus: grondig hatend
proiecere animás. Quam vellent aethere in alto nunc et paúperiem ét durós perferre labores!
k
Fas obstát tristique palús inamabilis unda 440
ru
alligat ét noviéns Styx ínterfusa coercet. 425 420 415 procul hínc partém fusí monstrantur in omnem Nec
lugentés campí; sic illos nomine dicunt. secretí celánt callés et murtea circum
fd
Hic, quos durus amór crudeli tabe peredit,
v. 427 v. 428 v. 430 v. 430 v. 431 435 430 425
v. 431 v. 432 v. 432 v. 432 430 v.435 433 v. 434 v. 434 v. 435 v. 436 v. 436 v.435 437
lūgens: treurtābes: het wegkwijnen perĕdere: verteren celāre: verbergen callis: paadje múrteus: mirte-
in limine primo: over welke drempel gaat het? quos (voor de plaats: zie TS 11): wat is het antecedent? hos iuxta: zie TS 10. mortis: genitief bij damnati: ‘ter …’ sine sorte, sine iudice is een hendiadys: ‘zonder uitspraak van een door loting samengestelde jury’ (TS 15). datae (sunt)
Pr
430 425 420
oe
silva tegít; curaé non ipsa in morte relinquunt.
alligāre: vasthouden nŏviens: negenmaal
Minos (p. xxx nr. 18) wordt hier voorgesteld als de voorzitter van het gerechtelijk onderzoek waarin nagegaan wordt of iemand niet ten onrechte veroordeeld werd op aarde.
urnam movet: om rechters uit te loten, van wie de namen in de urn zitten. silentum (TS 2): hiermee worden de schimmen van de overledenen bedoeld. Wat wordt door het polysyndeton -que … -que met elkaar verbonden? deinde: synizese (TS 39) In het meervoud wordt locus meestal onzijdig. lucemque: TS 5 b Wat wordt concreet bedoeld met aethere in alto (esse)? quam vellent: ‘hoezeer zouden ze willen …’ De conjunctief van de irrealis dient hier om de spijt uit te drukken over wat onmogelijk is. pauperies = paupertas
168 ~ Aeneis
Untitled-15 168
25/04/15 4:54 PM
v. 438 v. 438 v. 439 v. 439
tristi unda: de ablatief geeft een nadere typering (BVB) van palus. palus: de Acheron (p. xxx nr. 10) Styx: zie p. xxx nr. 8. interfusa: ‘die erdoorheen stroomt’. Het participium mag hier dus actief en reflexief vertaald worden (TS 4). v. 438-439 Wat is het verzwegen lijdend voorwerp van alligat en coercet? Met welk woord vormt partem een hyperbaton? v. 440 v. 440 monstrantur: reflexief (TS 4) quos: betrekkelijk voornaamwoord met als verzwegen antecedent (eos) v. 442 v. 443 murtea: de mirte was aan Venus, godin van de liefde, gewijd.
Een pijnlijk weerzien
k
Nu komt Aeneas in de campi lugentes (‘de velden van verdriet’), een gebied dat omzoomd wordt door een mirtewoud. Hier verblijven de vrouwen die het slachtoffer geworden zijn van een ongelukkige liefde.
450
Inter quás Phoenissa recéns a vulnere Dido errabát silva_ín magná. Quam Troïus heros
fd
ut primúm iuxtá stetit ágnovitque per umbras
ru
Aen., VI, 450-476
obscurám, qualém primó qui surgere mense
Trōïus: Trojaans hēros: held iuxta + acc.: naast, vlak bij
oe
aut videt aút vidisse putát per nubila lunam, 455
460
465
Pr
Imitatio en aemulatio: Aen., VI, 452-454 Argonautica, IV, 1479-1480 (Lynceus meent dat hij in de verte Hercules ziet): ‘Hij meende hem te zien, zoals men wel de maan aan het begin der maand kan zien of zich verbeeldt te zien, als zij door ’t wolkendek omneveld is. v. 450 recens a + abl.: ‘kort na’ vulnere: Vergilius doelt hier op haar zelfdoding aan het slot van zang IV. v. 450 v. 451-452 Quam is accusatief bij het voorzetsel iuxta (dat hier echter verderop volgt: TS 10), maar ook lijdend voorwerp van agnovit. v. 451 ut primum: TS 11 v. 453 obscuram: BVG. Zoek een gepaste vertaling voor obscuram agnovit. Met qualem begint een vergelijking (‘zoals’): Aeneas herkent haar vaag, zoals v. 453 men bij een bewolkte lucht nauwelijks de maansikkel ziet. qualem primo qui … = qualem qui primo … (TS 11) v. 453 v. 453 qui = (aliquis) qui v. 453 primo mense: ‘in het begin van de maancyclus’
435
Aeneis VI 169
Untitled-15 169
25/04/15 4:54 PM
455
demisít lacrimás dulcique_adfatus amore_est:
nūbilum: wolk
“Infelíx Didó, verús mihi nuntius ergo venerat éxstinctám ferroque_extrema secutam? Funeris, heú, tibi causa fuí? Per sidera iuro,
iurāre: zweren
per superós et sí qua fidés tellure sub imā_est: 460 455
īmus: diepste
invitús, regina, tuó de litore cessi. Sed me iussa deúm, quae núnc has ire per umbras,
sentus: verwilderd sĭtus: verwaarlozing profúndus: diep quīre: kunnen
per loca senta sitú cogúnt noctemque profundam, imperiís egēre suís; nec credere quivi hunc tantúm tibi mé discessu ferre dolorem. Siste gradúm, teque_ádspectú ne subtrahe nostro. Quem fugis? Éxtremúm fató quod te ádloquor, hoc est.”
lenibát dictís animúm lacrimasque ciebat. Illa soló fixós oculós aversa tenebat,
fd
460 455 465 470
oe
Tandem córripuít sese átque inimica refugit
in nemus úmbriferúm, coniúnx ubi pristinus illi
435 465
435
torva (bijw. acc. onz. mv.): nors lenīre: zachter maken ciēre: laten stromen
nec 415magis ínceptó vultúm sermone movetur, quam si dura siléx aut stet Marpesia cautes.
respondét curís aequatque Sychaeus amorem.
sĭlex: graniet cautes: rots prístinus: voormalig, vroeger
415 minus Aéneás casú concussus iniquo, Nec 420
concŭtere: diep schokken
prosequitúr lacrimís longe ét miseratur euntem.
miserāri: beklagen
Pr
465 460 435 475
ru
Talibus Aéneás ardentem et torva tuentem
subtrăhere: onttrekken
k
455 460 465
420 425
425 430
430 435
170 ~ Aeneis
Untitled-15 170
25/04/15 4:54 PM
v. 466 v. 466 v. 467 v. 467 v. 467 v. 468 v. 468 v. 469 v. 469 v. 470 v. 471 v. 472 v. 472 v. 473 v. 473 v. 473 v. 475 v. 475 v. 476 v. 476
k
ru
Quem fugis: Aeneas kan zich blijkbaar niet voorstellen dat ze voor hém zou vluchten. extremum (tempus) quod: ‘de laatste keer dat’ fato: ‘door (de beschikking van) het lot’, ‘omdat het fatum het zo wil’ Wat is de dominant van talibus? ardentem (irā) ardentem en tuentem hebben dezelfde dominant: welke? lenibat = leniebat; imperfectum de conatu (Sc. Z 5.2.2) lacrimas ciebat: het imperfectum geeft hier de duur aan. Al in v. 455 was Aeneas immers in tranen uitgebarsten en aan het slot van dit fragment (v. 476) huilt hij nog steeds. Welke functie heeft fixos? aversa kan op twee manieren begrepen worden: letterlijk (‘van hem afgewend’) of figuurlijk (’vol afkeer’). Zie ook zang IV, v. 362. vultum: de accusatief heeft hier de functie van BWB (rol: beperking) (TS 7). Marpesius: ‘van de Marpesusberg’ op het eiland Paros, beroemd om zijn marmer > ‘marmeren’ sese corripere: ‘wegsnellen’ refugit: leid de betekenis af uit de bestanddelen. umbri-fer: leid de betekenis af uit de bestanddelen. coniunx ubi … = ubi coniunx … illi: datief met de waarde van illius, te verbinden met curis (v. 474) minus: bijwoord bij concussus; nec minus = ‘en niet minder’ > ‘en evenzeer’ Kies voor casus een geschikte vertaling: val – toeval – voorval – situatie – ongeluk. longe: geeft niet de duur, maar wel de afstand aan. euntem = (eam) (ab)euntem (TS 19)
fd
v. 466
oe
v. 456 v. 457 v. 458 v. 461 v. 461 v. 461 v. 462 v. 463 v. 463 v. 464 v. 464 v. 464 v. 465 v. 465 v. 465
nuntius ergo: nog vóór zijn afvaart was Mercurius opnieuw verschenen aan Aeneas om hem in te lichten over Dido’s vastbeslotenheid om te sterven. Toen de vloot vertrok en Aeneas vanaf zijn schip de vlammen achter zich zag, kon hij al vermoeden wat dat betekende. Nu hij Dido in de onderwereld aantreft, ziet hij in dat Mercurius’ boodschap dus (ergo) verus was. mihi (TS 8) (te) exstinctam (esse) – (te) secutam (esse): BVB-zin (verklarend) bij nuntius per + acc.: ‘bij’, ‘in naam van’ (aan het begin van een eed of plechtige verklaring) iussa: het onzijdige participium is gebruikt als substantief. deum = deorum (TS 2) has per umbras = per has umbras loca: in het meervoud wordt locus meestal onzijdig. Kies voor imperium een gepaste vertaling: bevel – (opper)gezag – rijk − macht. egēre = egērunt hunc tantum: wat is de dominant? Van welk werkwoord is het substantief discessus afgeleid? Wat is het onderwerp van de infinitiefzin? siste gradum: blijkbaar maakt Dido al aanstalten om weg te gaan van Aeneas. adspectu = adspectui; van welk werkwoord is het substantief adspectus afgeleid? ne subtrahe: TS 12
Pr
v. 456
Aeneis VI 171
Untitled-15 171
25/04/15 4:54 PM
Vragen bij ‘Een pijnlijk weerzien’
Pr
oe
fd
ru
k
1 silva in magna (v. 451a): om welk woud gaat het hier? 2 Bij v. 451b-454: a Vergelijk de ontmoeting van Aeneas en Dido (Quam Troïus … obscuram) met de overeenkomende elementen uit het eraan toegevoegde natuurbeeld (qualem … lunam). b Hoe wordt de ontmoeting tussen Dido en Aeneas door de dichter ook stilistisch gevisualiseerd in het begin van dit fragment? Hoe heet dat procedé? 3 Toon aan hoe Aeneas’ woorden in v. 456 stilistisch meer kracht krijgen door klank, ritme en verstechniek. 4 Wat suggereert de expressieve plaats van Funeris vooraan in v. 458 aangaande Aeneas’ schuldgevoel? 5 Hoe zet Vergilius de plechtige verklaring van Aeneas in v. 458b-459 extra kracht bij door de zinsbouw? 6 Becommentarieer de inhoud en de toon van Aeneas’ woorden in v. 460. Anders gezegd: ben je het eens met de inhoud? En wat vind je van de toon waarmee hij haar aanspreekt? 7 In v. 460-463a benadrukt Aeneas ten overvloede het dwingende karakter van het fatum: hij moest gaan. Toon aan vanuit de tekst. 8 Becommentarieer de inhoud van Aeneas’ woorden in v. 463b-464. 9 De inhoud van v. 464 wordt stilistisch sterk ondersteund door klank, woordplaatsing en verstechniek. Toon aan. 10 Bij de imperfecta van v. 468: a Welke waarde heeft het imperfectum lenibat? Motiveer je antwoord. b Welke waarde heeft het imperfectum ciebat (niet)? Motiveer grondig je antwoord. Verduidelijk ook de implicaties daarvan voor de interpretatie van lacrimas (wiens tranen?). 11 a De plotse verschijning van Sychaeus aan het slot van dit fragment is verrassend te noemen. Waarom? b Met welk doel zou Vergilius haar vroegere echtgenoot dan tóch opgevoerd hebben?
De plaats van verschrikking Aen., VI, 548-579
550
Respicit Aéneás subito ét sub rupe sinistra
siníster: links, sinister
moenia lata vidét triplicí circumdata muro,
trĭplex: driedubbel
quaé rapidús flammís ambít torrentibus amnis,
ambīre: omgeven torrēre: verzengen
Tartareús Phlegethón, torquetque sonantia saxa. Porta adversa ingéns solidoque adamante columnae, vis ut nulla virúm, non ipsi exscindere ferro caelicolaé valeánt; stat ferrea turris ad auras, 555
Tisiphonéque sedéns, pallá succincta cruenta, vestibulum éxsomnís servát noctesque diesque. Hinc exaúdirí gemitús et saeva sonare verbera, túm stridór ferrí tractaeque catenae.
560
Untitled-15 172
ădamas: staal colúmna: zuil caelĭ-cola: hemelbewoner palla: overkleed vestĭbulum: portaal, voorhof exsómnis: waakzaam strīdor: scherp geluid catēna: ketting
172 ~ Aeneis
25/04/15 4:54 PM
Constitit Aéneás strepitumque exterritus hausit. 560
strĕpitus: lawaai
“Quae scelerúm faciés - o virgo, effare - quibusve urgentúr poenís? Quis tantus plangor ad auras?”
555
plangor: rouwmisbaar
Deze schilderachtige onderwereld is zeker niet ‘de’ opvatting van de Romeinen over het hiernamaals. Er was een enorme verscheidenheid aan voorstellingen op dat gebied en zoals blijkt uit de grafopschriften geloofden heel veel Romeinen dat er na de dood niets meer was. NON FUI, FUI, NON SUM, NON CURO (Eerst) was ik er niet, (dan) was ik (er), ik ben (er) niet (meer), het kan me niet schelen.
v. 548 v. 551 v. 551 v. 551 v. 551 35
v. 552 v. 552 v. 552 v. 553 v. 553 v. 555 v. 556 v. 557 v. 558 v. 559 v. 560 v. 561
fd
30
Respicit: Aeneas en de sibille hebben een tweesprong bereikt. Ze slaan rechtsaf, naar het Elysium (zie p. xxx nr. 24), maar Aeneas kijkt nog even om naar de linkerkant. subito et = et subito (TS 11) Tartareus: zie TS 17. Phlegethon: zie p. xxx nr. 13. Met torquetque gaat de bijzin over in een zelfstandige zin. sonantia is proleptisch gebruikt bij torquet: ‘doet de keien rollen en ketsen’ (TS 16). adversa: tegenover wie? ingens (est) solido adamante: ‘gemaakt van …’; de ablatief geeft een nadere typering (BVB) van columnae. vis ut nulla = ut vis nulla (TS 11) virum: zie TS 2. Tisiphone: zie p. xxx nr. 22. noctesque diesque is een accusatief als BWB (rol: duur). exaudiri en sonare zijn historische infinitieven. tractae: omgekeerde dominantie (Sc. Z 2.1 a) Een gepaste vertaling voor hausit vind je wel als je er auribus bij denkt. quae (sunt) quis (est): omgekeerde overeenkomst (Sc. Z 2.2)
oe
v. 548
ru
k
Bovenstaand opschrift kon zelfs afgekort worden tot NFFNSNC of NFNN. Het was epicuristisch van inspiratie (zie p. xxx).
Pr
560
Aeneis VI 173
Untitled-15 173
25/04/15 4:54 PM
565
Tum vatés sic orsa loquí: “Dux ínclute Teucrum,
orsus < ordīri: beginnen ínclutus: beroemd
nulli fás castó sceleratum insistere limen;
scelerātus: misdadig, goddeloos
sed me cúm lucís Hecaté praefecit Avernis,
prae-fĭcere + dat.: aan het hoofd stellen van
ipsa deúm poenás docuít perque omnia duxit. Cnosius haéc Rhadamanthus habét durissima regna castigatque auditque dolós subigitque fateri
castigāre: tuchtigen subĭgere: ‘dwingen’ furtum: ‘bedrog’ laetāri: blij zijn
quae quis apúd superós, furtó laetatus inani,
Continuó sontés ultríx accincta flagello
Tisiphoné quatit ínsultáns, torvosque sinistrā 575
piāculum: boetedoening, misdaad
intentáns angués vocat agmina saeva sororum.
fd
570
k
570
distulit ín serám commissa piacula mortem.
ru
570
Tum demum hórrisonó stridentes cardine sacrae
oe
panduntúr portaé. Cernís custodia qualis 575
vestibuló sedeát, faciés quae limina servet?
30
Quinquaginta atrís immanis hiatibus Hydra
570
insultāre: beledigen torvus: grimmig intentāre: vijandig richten tegen anguis: slang stridēre: knarsen cardo: deurpen
quinquagínta: vijftig hiātus: gaping, muil
saevior intus habét sedém. Tum Tartarus ipse
intus (bijw.): binnen
bis patet ín praecéps tantúm tenditque sub umbras
praeceps, onz.: diepte
Pr
575
contĭnuo: dadelijk sons: schuldig ultrix: wreekster flagéllum: gesel
quantus ad aétheriúm caelí suspectus Olympum.”
35
aethĕrius: hemelhoog suspéctus: het omhoogkijken
30
Imitatio en aemulatio: Aen., VI, 577-578 ‘Even ver onder de Hades als de hemel is boven de aarde’ (Hom., Il., 8, 16). 575
35
30
v. 562 v. 562 v. 563 v. 564 v. 564 v. 565
orsa (est) Teucrum = Teucrorum (TS 2) fas (est) sed me cum … = sed cum me … (TS 11) Hecate, Avernis: zie p. xxx nr. 7 en 6. deum: zie TS 2.
174 ~ Aeneis
Untitled-15 174
25/04/15 4:54 PM
Cnosius: ‘van Cnossus’, stad op Kreta waar Rhadamanthus (zie p. xxx nr. 19) ooit koning was v. 567 castigatque auditque subigitque: de logische volgorde is net andersom. quis = aliquis v. 568 v. 568 superi zijn, vanuit de onderwereld gezien, de mensen op aarde. v. 569 piacula, het lijdend voorwerp van fateri, is in zijn twee betekenissen gebruikt. Vertaal v. 568-569 met behulp van dit model: ‘subigit fateri de misdaden apud superos commissa, waarvoor iemand, furto laetatus inani, de boetedoening heeft uitgesteld in seram mortem.’ v. 570 accincta flagello: ‘gewapend met een gesel’ v. 571 sinistra (manu) intentans angues (in eos) v. 572 v. 573 horri-sonus: leid uit de samenstelling af wat voor geluid de deurpennen maken. sacrae betekent hier ‘aan de onderwereld gewijd’, dus ‘vervloekt’, ‘verdoemd’. v. 573 v. 574 Cernis? = Cernisne? Het weglaten van het vraagwoord wijst op emotie. Voor haar geestesoog ziet de sibille nu de binnenste ruimten van de Tartarus. custodia is een metonymie: ‘bewaakster’. v. 574 v. 574-575 custodia qualis = qualis custodia; facies quae = quae facies: TS 11 Hydra: zie p. xxx nr. 23. v. 576 saevior (quam Tisiphone) v. 577 Tum: ‘daarachter’ v. 577 v. 578-579 bis tantum in praeceps …, quantus … (est): ‘tweemaal zover in de diepte … als …’ caeli suspectus: ‘de blik omhoog’ v. 579
oe
fd
ru
k
v. 566
Pr
Ontmoeting met Anchises
S. Vranckx (1535-1647), Aeneas en Anchises in het Elysium (Musée des Beaux-Arts, Lyon)
Aeneas en de sibille zetten hun tocht door de onderwereld verder en komen in het Elysium, de plaats waar zich de schimmen bevinden die bijna klaar zijn om te reïncarneren.
Aeneis VI 175
Untitled-15 175
25/04/15 4:54 PM
Aen., VI, 679-702 680
At pater Ánchisés penitús convalle virenti
virēre: groen zijn
inclusás animás superumque ad lumen ituras
sŭperus: zich boven bevindend
lustrabát studió recoléns, omnemque suorum
lustrāre: zijn ogen laten dwalen over
forte recénsebát numerúm, carosque nepotes
recŏlere: beschouwen recensēre: bekijken
fataque fórtunasque virúm moresque manusque. 20
Isque ubi téndentem ádversúm per gramina vidit
grāmen: gras
685
Aeneán, alacrís palmás utrasque tetendit,
ălacris: opgewekt, vurig
effusaeque genís lacrimae ét vox excidit ore: “Venistí tandém, tuaque éxspectata parenti nate, tua ét notás audire et reddere voces!
690 20
Sic equidém ducebam animó rebarque futurum tempora dínumeráns; nec mé mea cura fefellit. accipió, quantís iactatum, nate, periclis!
fd
Quas ego té terrás et quanta per aequora vectum
ru
25
k
vicit itér durúm pietás! Datur ora tueri,
Quam metuí ne quíd Libyaé tibi regna nocerent!”
695 25
Ille autém: “Tua mé, genitór, tua tristis imago
oe
30
saepius óccurréns haec limina tendere adegit;
săl: zout
da, genitór, teque ámplexú ne subtrahe nostro.”
ampléxus: omhelzing
Pr
stant sale Týrrhenó classés. Da iungere dextram, 35
Sic memoráns largó fletú simul ora rigabat.
700 30
Ter conatus ibí colló dare bracchia circum;
largus: overvloedig rigāre: besproeien
ter frustrá comprensa manús effugit imago, par levibús ventís volucrique simillima somno.
35
v. 679
at: we verplaatsen ons van het eigenlijke Elysium (p. xxx nr. 24) naar een apart gedeelte ervan. v. 679 (in) convalle (TS 6) = in valle v. 680 Wat wordt door -que verbonden? v. 680 Wat zou er bedoeld worden met superum lumen? v. 680 Welke betekenis heeft het participium ituras hier? v. 681 -que: TS 5 a v. 681-682 Wat is de betekenis van de imperfecta lustrabat en recensebat?
176 ~ Aeneis
Untitled-15 176
25/04/15 4:54 PM
Kies voor forte de gepaste vertaling: sterk – toevallig – misschien – juist – dapper. v. 682 nepotes zijn niet Anchises’ kleinzonen, maar zijn nakomelingen gedurende vele eeuwen. v. 683 virum = virorum (TS 2) manus: ‘dappere daden’: welke vorm van metonymie is dit? v. 683 v. 684 adversus: ‘tegemoet’ v. 685 Aenean: accusatief enkelvoud (TS 1) v. 684-685 tendere heeft in elk vers een andere betekenis. v. 686 effusaeque (sunt) genis lacrimae v. 686 Welke vorm van metonymie is vox? v. 687 Wat is de dominant van tua en exspectata? v. 687 parenti: TS 9 v. 688 pietas: ‘vaderliefde’ (zie p. xxx) v. 688 datur = licet mihi v. 688 ora: TS 21; met welk woord vormt ora een hyperbaton? v. 690 sic hoort bij futurum (esse). v. 690 ducere animo = putare v. 691 Zoek voor tempora een vertaling die past bij di-numerare (‘aftellen’). v. 691 cura: ‘onrustig verlangen’ v. 692 quas (per) terras: de uitroep hoort bij vectum (esse); vertaal de infinitiefzin als uitroep en ego accipio als tussenzinnetje. v. 693 periclis: TS 3 v. 694 quam: ‘hoezeer’ v. 694 quid: TS 7. Waarvoor is quid een kortere vorm? v. 694 Libya: zie p. xxx nr. 4. v. 695 Aeneas is diep ontroerd; vandaar de pathetische herhaling van tua. v. 696 limina: welke vorm van metonymie? v. 697 Tyrrhenus: ‘Tyrreens’ (zie kaart p. xxx) v. 697 Welke vorm van metonymie is sale? v. 697 classes: TS 21 v. 697 da iungere dextram: zoek een vrije omschrijving om deze bondige formulering te vertalen. v. 698 amplexu = amplexui v. 698 ne subtrahe: TS 12 ora: TS 21 v. 699 v. 700 dare … circum = circumdare; het uiteentrekken van een woord noemen we tmesis. v. 701 compre(he)nsa v. 702 somno = imagini somni
Pr
oe
fd
ru
k
v. 682
Aeneis VI 177
Untitled-15 177
25/04/15 4:54 PM
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
Een religieus-filosofisch epos
ru
Filosofische achtergronden bij de Aeneis
k
In de Aeneis vinden we de neerslag van politieke ideologieën (zie p. xxx: Augustus en de Pax Romana), van religieus-mythologische voorstellingen (zang VI), maar ook van filosofische stromingen die toen overheersten. Dat alles wordt zelfs tot één grote synthese gesmeed in de toespraak van Anchises tot Aeneas in de onderwereld. Vergilius is een eclecticus, die uit iedere filosofie zoekt wat hem past en alles harmonisch in elkaar laat vloeien. Vooral de drie volgende stromingen hebben hem gevormd: het platonisme, het stoïcisme en het epicurisme. In de eerste eeuw waren vooral het epicurisme en het stoïcisme populair; die praktische filosofieën gaven de mens een houvast in moeilijke tijden. Aanvankelijk had Vergilius een voorkeur voor het epicurisme, maar later voelde hij zich meer aangetrokken tot het stoïcisme.
Pr
oe
fd
Het stoïcisme Non est in rebus vitium, sed in ipso animo (Seneca): ‘De fout ligt niet in de dingen, maar in onze perceptie’. Het zijn niet de gebeurtenissen zelf die ons ongelukkig maken, maar onze interpretatie ervan en onze reactie erop. We denken dat een bepaald verlies verschrikkelijk is, dat we niet kunnen leven zonder de realisatie van bepaalde verlangens en we laten ons geluk daarvan afhangen, maar we moeten onafhankelijk worden van tegenslagen. Dat kan als we ons door het verstand laten leiden en niet meer door gevoelens: we moeten een houding nastreven die de Grieken apatheia noemen, wat we proberen te vertalen met ‘gelatenheid’, ‘het vrij zijn van passies en begeerten’. Stoïcijns betekent dan ook ‘onverstoorbaar, gelijkmoedig’. Dat is een grondgedachte van het stoïcisme, een filosofische school die rond 300 v.Chr. gesticht werd in Athene en haar naam ontleende aan de plaats waar onderricht gegeven werd: de Stoa Poikilè (‘Geschilderde Zuilenhal’). Vooral in Rome telde het stoïcisme veel aanhangers, onder wie ook Vergilius. De stoïcijnen werden getroffen door de harmonie die in de Zeno van Citium, stichter van het hele kosmos aanwezig is. Ze schreven die toe aan een godstoïcisme delijke macht, een ‘wereldziel’ die alles in de ons omringende wereld (natura) volgens een rationeel plan bestuurt. Die macht noemden ze ratio, deus, fatum. De resultaten van haar invloed zijn altijd goed, al beseffen we dat niet altijd. Met zijn eigen verstand is de mens deelachtig aan die wereldziel. Als hij dus naar zijn verstand luistert, zal hij goed handelen en gelukkig zijn. Zo luidt een basisregel van het stoïcisme dat men moet vivere secundum naturam (‘leven volgens de natuur’), waarbij natura nagenoeg een synoniem is van ratio. Wie zo leeft, zal inzien dat alles wat gebeurt, goed is, omdat het gewild 178 ~ Aeneis
Untitled-15 178
25/04/15 4:54 PM
is door die ratio. Hij heeft het summum bonum (‘het hoogste goed’) bereikt, hij is sapiens en bezit virtus. Alle andere eigenschappen (rijkdom, macht, schoonheid …) zijn indifferentia: ‘dingen die er niet toe doen’, dingen die goed noch slecht zijn. Je moet ze niet afwijzen als je ze krijgt − ze zijn best prettig − maar je moet je geluk er niet van laten afhangen. Kenmerkend voor die dingen is immers dat we er geen macht over hebben: wie nu rijk is, kan morgen arm zijn. Alleen de virtus kan het geluk garanderen: dan aanvaarden we wat er gebeurt, ja we stemmen er zelfs mee in. We maken het ons immers alleen maar moeilijker als we ons verzetten tegen dat wat toch moet gebeuren: ducit fatum volentem, nolentem trahit (‘het lot begeleidt wie wil meewerken, sleurt mee wie tegenwerkt’). Die virtus kan verschillende vormen aannemen: fortitudo, clementia (‘mildheid’), temperantia (‘zelfbeheersing’) of pietas (zie p. xxx). Een stoïcijn is ook niet passief, afzijdig. Het is niet omdat door het lot bepaald is dat iemand zal slagen, dat hij geen inspanning meer moet doen. Integendeel, wij hebben een opdracht te volbrengen: meewerken aan het goede dat de ratio tot stand brengt. Het sociaal engagement van de stoïcijnen kent geen grenzen van huidskleur, taal of afkomst: hun houding tegenover slaven was daarom respectvol.
Pr
oe
fd
ru
k
Hoe moeten we nu − volgens de visie van de stoïcijnen − concreet handelen wanneer we geconfronteerd worden met frustraties? Hoe beletten we dat we woedend worden omdat onze verlangens niet gerealiseerd werden, of angstig omdat we vrezen dat ze niet gerealiseerd zullen worden? Door onze houding te veranderen, door onze foutieve redeneringen te corrigeren. We worden niet gemakkelijk kwaad als het slecht weer is. We worden het vlugger als de trein een half uur te laat komt. We weten dat het weer hier vaak slecht is: dat doorbreekt onze verwachting niet. Dat gebeurt echter wel als de trein een half uur te laat komt, want daarop zijn we niet ingesteld. We verwachten dat de trein op tijd komt, we denken dat dat zo moet. En juist dat naïeve optimisme maakt ons kwetsbaar. Wie er rekening mee houdt dat er van alles fout kan gaan, wordt minder vlug gefrustreerd. Als we nu kwaad worden omdat de trein te laat komt, maken we het onszelf alleen maar lastiger. Het is op zichzelf al erg, maar door kwaad te worden, verpesten we ons humeur. We zouden ook kunnen zeggen: ‘Pech, er valt niets aan te doen.’ Dan aanvaarden we wat er gebeurt en juist daardoor worden we er onafhankelijk van. Ook angst berust op een foutieve redenering. We hebben angst om te mislukken, om arm te zijn, iets niet te krijgen. We denken dat dat verschrikkelijk zou zijn. En juist daar ligt de fout. Als nu iemand probeert ons ervan te overtuigen dat het toch niet zal gebeuren, vermindert hij onze angst niet, integendeel, hij vergroot die omdat hij onze verkeerde vooronderstelling bevestigt: het is verschrikkelijk om arm te zijn. Die angst kun je alleen verdrijven door te leren dat je het wel aankunt, door bijvoorbeeld enkele dagen op water en brood te leven, aldus de stoïcijnen. Het epicurisme Epicurus is bekend als de filosoof van het genot. Hij beweerde dat al onze keuzes gericht zijn op het bereiken van genot (hèdonè) en het vermijden van pijn. Zijn aanhangers heetten epicuristen. Daaronder verstaan we nu mensen die van het leven één groot feest willen maken en voortdurend uit zijn op allerlei vormen van plezier. ‘Epicurisch’ is synoniem geworden met ‘genotzuchtig’, ‘zinnelijk’. Ook in de oudheid had het epicurisme al bij velen een slechte naam: Epicurus werd door zijn tegenstanders voorgesteld als een rijk man die zo overmatig dronk en at dat hij twee keer per dag moest overgeven en die zo zwak was dat hij niet meer uit zijn ligstoel kon. Maar dat beeld klopt niet met wie hij werkelijk was en wat hij werkelijk bedoelde. Epicurisme is niet hetzelfde als hedonisme, dat het zinnelijke genot als het hoogste goed beschouwt. Aeneis VI 179
Untitled-15 179
25/04/15 4:54 PM
Pr
oe
fd
ru
k
Epicurus werd in 341 v.Chr. geboren op het eiland Samos. Hij heeft op meerdere plaatsen verbleven, maar uiteindelijk vestigde hij zich in Athene. Hij stichtte er een school, de ‘tuin’ genoemd, waar mensen samenleefden die zijn opvattingen over het geluk wilden horen en zijn leefregels wilden toepassen. Onder zijn volgelingen waren ook vrouwen en slaven. Genot is inderdaad een sleutelbegrip in zijn leer, maar dat ligt voor hem eerder in de afwezigheid van pijn dan in het vervullen van een verlangen. Zo schrijft hij in een van zijn brieven (Brief aan Menoikeus, 131): ‘Wanneer wij dus zeggen dat het genot het doel is, dan hebben we het niet − zoals sommigen denken − over de genietingen van fuifnummers en genoegens die te maken hebben met zinnelijk genot (…); met genot bedoelen we het vrij zijn van lichamelijke pijn en van psychische verwarring.’ Het opperste geluk ligt dus in een toestand waarbij geest en lichaam in evenwicht Epicurus zijn, waarbij er geen lichamelijke pijn (a-ponia) en geen geestelijke pijn (a-taraxia) is. Ieder genot is goed, zegt Epicurus, maar je moet niet ieder genot nastreven. Je moet niet alleen kijken naar je genot nu, maar ook naar je genot in de toekomst. Drank, lekker eten, seks enz. kunnen genot bezorgen, maar niet iedere vorm van genot draagt automatisch bij tot geluk. We moeten dus keuzes maken en soms afzien van een bepaald genot (snoepen, drinken …) door de nadelen die eraan verbonden zijn (tandpijn, kater …). Zo is ook iedere pijn in principe slecht, maar toch moet niet iedere pijn vermeden worden. Als onderdeel van een medische behandeling is die soms noodzakelijk. Als je naar geluk streeft, kun je − volgens Epicurus − niet zomaar doen wat je op het eerste gezicht het leukst vindt. Wie koorts heeft, zou het liefst ijskoud water drinken, maar daar word je alleen maar slechter van. Daarom doen zieken beter een beroep op een arts; hij weet wat voor hen op lange termijn het beste is. Hetzelfde geldt voor onze geest: we weten wel wat prettig is, maar we weten niet altijd wat voor ons geluk belangrijk is. We kunnen dus beter een beroep doen op de wijsheid van anderen. Epicurus bood zijn volgelingen een criterium aan om voor zichzelf uit te maken of een bepaald verlangen al of niet belangrijk was voor hun geluk. Hij stelde voor om bij elk verlangen de volgende twee vragen te stellen: ‘Kan het zijn dat ik ondanks het vervullen van dit verlangen toch nog ongelukkig ben?’ en ‘Kan het zijn dat ik zonder de vervulling van dit verlangen toch gelukkig ben?’. Zo is het mogelijk dat we ondanks het bezit van een homecinema toch nog ongelukkig zijn, omdat we bijvoorbeeld geen vrienden hebben of met gezondheidsproblemen kampen. We kunnen ons ook indenken dat we nog gelukkige momenten zullen kennen, zelfs als we geen homecinema hebben. Het verlangen naar luxe is dus blijkbaar minder belangrijk dan het verlangen naar gezondheid of het gezelschap van vrienden. Zo deelt hij de verlangens in drie categorieën in: • natuurlijke noodzakelijke: verlangens naar voedsel, kleding, onderdak, vrienden, vrijheid, inzicht; • natuurlijke niet-noodzakelijke: verlangens naar lekker eten, luxe, feesten, reizen, eten, seks …; • niet-natuurlijke niet-noodzakelijke: verlangens naar roem en macht …
180 ~ Aeneis
Untitled-15 180
25/04/15 4:54 PM
Aan de bevrediging van verlangens uit de eerste groep moet je voorrang geven. Niet omdat ze moreel beter zouden zijn, maar ze bieden het grootste genot tegen de kleinste prijs. Het is bovendien altijd verstandig je verlangens te beperken: zo voorkom je mogelijke frustraties. Een voorbeeld verduidelijkt dat. Je mag best van heel verfijnde gerechten genieten, maar zorg ervoor dat je er niet te veel aan went, want misschien ben je morgen te arm om ze te kopen en je hebt ze niet echt nodig om gelukkig te zijn. Uiteraard mag je ook niet te veel eten, want dan word je ziek. Je moet beseffen dat het belangrijkste genot niet ligt in het eten, maar in het gegeten hebben, het vrij zijn van de pijn van de honger.
Plato
oe
fd
ru
k
Nadenken vond Epicurus de beste remedie tegen angst. Noteren waar je bang voor bent en erover praten verdrijft het probleem niet, maar kalmeert de geest. Door na te denken kunnen we de angst voor de dood en de goden verdrijven. Voor een verblijf na de dood in de enge onderwereld hoeven we niet bang te zijn, zegt hij. Daarbij doet hij een beroep op de atomentheorie van Democritus (zesde eeuw v.Chr.), die beweert dat alles bestaat uit kleine stofdeeltjes die niet verder gesplitst kunnen worden. Ook onze geest bestaat uit atomen. Als we sterven, vallen die atomen verder uiteen. Bovendien raakt de dood zelf ons niet: ‘Wanneer wij er zijn, is de dood er niet en wanneer de dood er is, zijn wij er niet.’ Ook voor de goden hoeven we niet bang te zijn: ze grijpen in de wereld niet in, ze bekommeren zich niet om ons, want ze zijn zelf gespecialiseerd in het beoefenen van de ataraxia. Epicurus verwerpt wel het determinisme van Democritus, die stelde dat de atomen volgens vaste, voorspelbare wetten bewegen. Volgens Epicurus kunnen ze zonder reden van hun baan afwijken. Hun bewegingen zijn dus onderworpen aan het toeval. Dat toeval schept enkel gelegenheden en bepaalt ons gedrag niet volledig. Er is ruimte voor vrijheid en we kunnen dus zelf werken aan ons geluk.
Pr
Twee werelden De Atheense filosoof Plato (427-347 v.Chr.) meende dat er twee werelden zijn. Er is vooreerst de aardse wereld, de wereld waarin we leven en die we kunnen ervaren met onze zintuigen. Die wereld is onvolmaakt, veranderlijk en vergankelijk. De andere wereld kan niet door de zintuigen waargenomen worden en is onafhankelijk van onze wereld. Ze is volmaakt en onveranderlijk; ze is er altijd geweest en ze zal er altijd zijn. Die wereld is de echte werkelijkheid, waarvan de aardse werkelijkheid maar een afschaduwing is. Het is een goddelijke wereld, waar de Vormen of Ideeën zich bevinden, een soort oerbeelden van de dingen hier op aarde. Die werkelijkheid kunnen we alleen benaderen met het denken. Plato Lichaam en ziel Dat dualisme (scheiding van de werkelijkheid in twee delen) en het negatieve oordeel over het zintuiglijke vinden we ook terug in Plato’s opvatting over de mens. Die bestaat uit een lichaam en een ziel. Het lichaam is het aardse, vergankelijke element; het is een kerker voor de ziel. Die laatste is nl. goddelijk van aard en ervaart het verblijf in een lichaam als een
Aeneis VI 181
Untitled-15 181
25/04/15 4:54 PM
kwelling. Daarenboven wordt de ziel onrein door het contact met het lichaam. Het komt er dus op aan om tijdens het leven al zoveel mogelijk los te komen van lichamelijke verlangens en zich met de rede toe te leggen op de kennis van de echte werkelijkheid. Bij de dood worden ziel en lichaam gescheiden. Het lichaam sterft en de ziel leeft verder. Ze gaat over in een ander lichaam (reïncarnatie).
fd
ru
k
Na de dood Plato heeft op meerdere plaatsen in zijn werk over het lot van de ziel na de dood geschreven. Het meest uitvoerig deed hij dat in de dialoog Phaedo. Daarin komt het volgende mythologische beeld aan bod. Na de dood worden de allerslechtste zielen naar de Tartarus gestuurd, waar ze voor eeuwig gestraft zullen worden. De andere zielen verblijven ergens in de hemel tot ze na een louteringsperiode van duizend jaar, waarin ze gezuiverd worden van hun smetten, reïncarneren. Dat kan zijn in een mens, op voorwaarde dat ze al iets van de goddelijke werkelijkheid aanschouwd hebben. Het type mens waarin ze dan herboren worden, hangt af van de staat van hun ziel; zo worden de beste zielen als filosoof herboren. Hebben ze de zo-even vermelde kennis niet opgedaan, dan reïncarneren ze in een dier. Meestal maken de zielen tien reïncarnaties mee, maar filosofen hoeven slechts driemaal te reïncarneren. Daarna (dus na ± 10.000 jaar) komen de zielen in een plaats waar ze de eeuwige rust vinden, door Plato soms het Elysium genoemd, de naam die in de mythologie gegeven werd aan de eilanden van de gelukzaligen.
Wat ben je: stoïcijn of epicurist?
oe
Hoe kun je stoïcijnen of epicuristen herkennen? Hoe zien ze eruit? Online lees je hoe Luciano de Crescenzo ze typeert.
De roeping van de Romeinen
Pr
Wanneer Aeneas en zijn vader Anchises op hun tocht door het Elysium bij een rivier komen waar een massa zielen samentroepen, vraagt Aeneas nieuwsgierig naar wat uitleg. Anchises heeft in zijn antwoord eerst een filosofische aanloop nodig. De kosmos, zo zegt hij, is een levend geheel, prachtig geordend en doordrongen door de logos/ratio of wereldziel. En de ziel van de mens is een vonk van die wereldziel. Na de dood keert de ziel naar de wereldziel terug om later met een nieuw lichaam verbonden te worden. De ideeën die Vergilius Anchises in de mond legt, zijn afkomstig van het stoïcisme (zie p. xxx), Pythagoras en Plato (zie p. xxx). Nu verbindt Vergilius door een schitterende vondst filosofische en mythologische voorstellingen met de Romeinse geschiedenis: hij laat Anchises namelijk aan Aeneas de zielen van zijn nakomelingen aanwijzen die eerst hun vroegere leven vergeten door van het Lethewater te drinken; daarna beginnen ze in een nieuw lichaam aan een nieuw leven op aarde. Eerst wijst hij Aeneas zijn eigen nakomelingen aan. Hij noemt o.a. Romulus bij naam en vooral Augustus, de laatste van de gens Iulia, die in zijn grote rijk een nieuwe gouden tijd zal brengen. Door zijn roemrijke nazaten de revue te laten passeren wil Anchises zijn zoon moed geven: wanneer hij later zware strijd zal moeten leveren om in Latium vaste voet te krijgen, zal het hem een steun zijn te weten dat hij aan het begin staat van het grootse Imperium Romanum. Hij wijst daarna nog een tweede reeks grote figuren aan uit de Romeinse geschiedenis en die opsomming wordt bekroond met het volgende opmerkelijke zendingsbevel aan de Romeinen (v. 851-853). Vooraf zet Anchises in v. 847-850 de (toekomstige) verdiensten van een ander volk in de verf. 182 ~ Aeneis
Untitled-15 182
25/04/15 4:54 PM
“Excudént alií spirantia mollius aera,
excūdere: vorm geven aan spirāre: ademen marmor: marmer
- credo equidém - vivós ducént de marmore vultus, orabúnt causás meliús caelique meatus 850
causa: rechtszaak meātus, -ūs: baan rădius: stift
describént radio ét surgentia sidera dicent; tu regere ímperió populós, Romane, memento (hae tibi erúnt artés) pacisque imponere morem, parcere súbiectís et débellare superbos.”
alii staat in tegenstelling tot Romane (v. 851). Probeer doorheen de lectuur van wat volgt uit te maken wie die alii zijn en op welke domeinen ze zich verdienstelijk zullen maken. v. 847 Welke soort metonymie is aera? spirantia is proleptisch gebruikt (TS 16). v. 847 mollius: ‘fijner, tederder’ v. 847 v. 847-848 Over welke kunst heeft Vergilius het hier? Welke twee materialen die in die kunst gebruikt worden, staan hier vermeld? orare is de activiteit van een orator. Wat betekent dat werkwoord hier? v. 849 v. 850 Een radius werd o.a. door wiskundigen gebruikt om lijnen en figuren te tekenen in was of vochtig zand. surgentia: omgekeerde dominantie (Sc. Z 2.1 c) v. 850 v. 851 Welk voegwoord past tussen v. 850 en v. 851? memento: imperatief van meminisse v. 851 Naar wie verwijst tibi? v. 852 -que: TS 5 b v. 852 Kies voor mos uit de volgende betekenissen: v. 852 gewoonte – regel – voorschrift – wet – zede. v. 853 de-bellare: ‘onderwerpen’. Welk substantief herken je in bellare?
Pr
oe
fd
ru
k
v. 847
Vragen bij ‘Roeping van de Romeinen’ 1 Bespreek v. 847-850 stilistisch. Interpreteer daarbij: • de hyperbata en de plaats van de gezegdes; • de alliteraties; • de contrasten. 2 Bespreek ook v. 851-853 stilistisch en interpreteer daarbij: • de hyperbata; • de plaats van de werkwoordsvormen; • de klank.
Aeneis VI 183
Untitled-15 183
25/04/15 4:54 PM
Het eigene van Vergilius’ kunstepos Een nationaal-historisch epos 1 Op welke gebieden overtreffen volgens v. 847-850 de Grieken de Romeinen? 2 Welke elementen uit v. 851-853 moeten de Romeinen heel sterk aangesproken hebben?
Nawerking Tocht door de Hel (Dante)
ru
k
Vergilius had een grote invloed op Dante Alighieri, de grondlegger van het moderne Italiaans, die geboren werd in Firenze in 1265. Hij is de auteur en tevens hoofdfiguur van de Divina Commedia, waarin hij een denkbeeldige reis beschrijft doorheen de drie delen van de onderwereld: de Hel (Inferno), het Vagevuur (Purgatorio) en de Hemel (Paradiso). Dat zijn meteen ook de drie delen van zijn werk.
Pr
oe
fd
Na een eerste inleidende zang (canto) volgen in ieder deel 33 zangen (canti). Iedere zang bestaat uit drieregelige strofen (terzinen) die uit 33 lettergrepen bestaan. Opvallend is ook het driemaal herhaalde kettingrijm.
Dante wijst, met zijn Divina Commedia in de hand, naar de Hel, het Vagevuur en de Hemel. Rechts herken je de Dom van Firenze, de geboortestad van Dante (schilderij van D. di Michelino, 1465).
W.-A. Bouguereau (1825-1905), Dante et Virgile aux enfers
184 ~ Aeneis
Untitled-15 184
25/04/15 4:54 PM
De eerste zang begint aldus: Nel mézzo del cammín di nóstra víta
Op ’t mídden ván de reís die ’t ménsdom máakt
mi ritrovai per una sélva-_oscúra,
bevónd ik me_ín een diép en dónker woúd,
chè la dirítta vía-_éra smarítta.
omdát ik ’t réchte pád was kwíjtgeráakt.
Ah quanto_a dír qual éra-_è cósa dúra
En ách, ’t was ín dat woúd zo kíl en koúd
ésta sélva selvággia_e áspra_e fórte
zo léeg en ónherbérgzaam én verláten,
che nel pensiér rinóva la paúra!
dat dé gedáchte_eráan mij nóg benaúwt.1
ru
k
Dante is 35 jaar, in het midden van zijn leven volgens de normen van toen. Het woeste woud is een symbool voor de diepe crisis waarin hij zit. Hij ziet geen uitweg en hij wordt bedreigd door drie gevaarlijke dieren: een luipaard, een leeuw en een wolvin. Die hebben een symbolische betekenis en staan respectievelijk voor luxuria (wellust), superbia (hoogmoed) en avaritia (hebzucht). Dan daagt er redding op: hij ontwaart een gestalte, die de schim van Vergilius blijkt te zijn. Hij stelt zich voor: “Poéta fúi, e cantái di quél giústo
‘Als díchter zong ik óver dé gedúchte
fígliuól d’ Anchíse che vénne di Tróia
oe
Daarop repliceert Dante:
aan de_óndergáng van ’t trótse Tróje_ontvlúchtte.’1
fd
poí che ‘l supérbo_Ilïon fu combústo.”2
en plíchtsgetróuwe_Aenéas, díe per vlóot
‘Zijt gíj Vergíliús, die mílde régen,
che spándi di parlár sì lárgo fiúme?”
die brón van wóorden díe nooit óp zal drógen?’
rispuós’ io lúi con vérgognósa frónte.
vroeg ík hem tóen eerbíedig én verlégen.
“Ó de li áltri poéti_onóre_e lúme
‘O éer en lícht van álle díchters, móge
vágliami ’l lúngo stúdio_e ’l gránde_amóre
de líefde_en stúdie díe ik lánge tíjd
ché m’ ha fátto cercár lo túo volúme.”3
aan ú gewíjd heb nú mijn krácht verhógen.’1
Pr
“Ór se’ tú quel Virgílio_e quélla fónte
Na deze passage, die verwijst naar de ontmoeting van Aeneas met Anchises, wordt Vergilius zijn gids en beschermer bij zijn tocht door het Inferno. Verschillende factoren verklaren die keuze. Vooreerst had Dante een grote bewondering voor de dichter Vergilius. Bovendien had Vergilius de reputatie een kenner van de onderwereld te zijn en in de middeleeuwen werd hij beschouwd als een voorloper van het christendom. Dante, die in 1302 verbannen werd uit zijn geliefde stad, voelde zich ook verwant met Aeneas, die eveneens zijn stad moest ontvluchten. Ten slotte ziet hij in de stichting en ontwikkeling van Rome, net zoals Vergilius, een goddelijk plan. Wel gaat het bij hem om de God van het christendom, die op de fundamenten van het oude Rome het Heilige Roomse Rijk gebouwd wil zien. Librivox.org. Divina Commedia 0:40 De vertaling is van Frans van Dooren, 1994. Inferno, 1, 73-75 ib. 4:08 3 Inferno, 1, 80-85 ib. 4:26 1 2
Aeneis VI 185
Untitled-15 185
25/04/15 4:54 PM
Er zijn nog andere verschilpunten. Bij Vergilius valt de onderwereld niet zomaar samen met ‘de hel’. Er is wel een Tartarus, waar misdadigers gestraft worden, maar er is ook een plaats voor gelukzaligen, het Elysium. Straf en zonde spelen bij Vergilius niet zo’n grote rol. Aeneas gaat niet de misdadigers bezoeken, maar zijn vader. En tijdens die ontmoeting wordt de grootheid van het toekomstige Rome voorspeld. Bij Dante is de onderwereld de plaats van de zondaars en hun straffen, die in verhouding staan tot de begane zonden. Dat laatste noemt men de wet van de contrapasso bij Dante. Zo ontmoet hij Dido in de tweede van de negen kringen van de trechtervormige afgrond die de hel vormt, die van de lussuriosi, de wellustigen. Zij worden voor altijd meegesleurd door een razende storm, een straf die verband houdt met de storm van hun zondige hartstocht. De verzen over Dido verwijzen naar Aen., IV, 522: non servata fides cineri promissa Sychaeo. Zij die de dood uit liefde zocht, is tweede;
e rúppe féde al céner di Sichéo;
Jegens Sichaeus’ as brak zij haar eed;
pói è Cleópatrás lussúrïósa.4
Cleopatra volgt, liederlijk van zeden.5
k
L’ átra é coleí che s’ ancíse_ amorósa
per mé si vá ne l’ettérno dolóre,
oe
per mé si vá tra lá perdúta génte.
Door mij gaat men binnen in de stad der smarten,
fd
Per mé si vá ne la città dolénte,
ru
Die straf is voor eeuwig. De ziel wordt voor altijd beloond of gestraft voor haar aardse proeftijd, zoals blijkt uit de volgende woorden die op de ingang van de hel staan:
Door mij gaat men naar het eeuwige leed, Door mij gaat men naar de verdoemde mensen. Uit rechtvaardigheid ben ik gemaakt door de goddelijke Macht, de Hoogste
Fécemi lá divína pótestáte,
Wijsheid en de Eerste Liefde.
lá sómma sápïenza-_e ’l prímo amóre.
Vóór mij bestond alleen de eeuwigheid,
Pr
Giustízia mósse_il mío_álto fattóre:
Dinánzi_a mé non fuór cóse creáte
en ook ik ben voor de eeuwigheid gemaakt. Laat alle hoop varen, gij die hier binnengaat.7
se nón ettérne, e ío ettérno dúro. Lasciáte_ógne speránza, voí ch’entráte.6 Bij Vergilius leven de zielen vóór hun bestaan op aarde in de onderwereld en als ze naar boven gaan, hebben ze nog een hele toekomst voor zich. Maar de ideeën van pre-existentie en reïncarnatie passen uiteraard niet bij het christendom. Op het einde van het tweede deel wordt de rol van begeleider overgenomen door Dante’s ‘verre geliefde’, Beatrice. Als zij verschijnt, zegt hij: conósco_i ségni déll’ antíca fiámma8 (vergelijk met agnosco veteris vestigia flammae, Aen., IV, 23). De échte Beatrice, Bice Portinari, heeft Dante voor het eerst ontmoet toen hij negen jaar was. Daarna heeft hij
Inferno, 5, 61-63 ib. 30:52 De vertaling is van Ike Cialona en Peter Verstegen, 2000. 6 Inferno, 3, 1-9 ib. 14:20 7 De vertaling is van Jacques Janssen, 1999. 8 Purgatorio, 30, 48 4 5
186 ~ Aeneis
Untitled-15 186
25/04/15 4:54 PM
haar nog één keer gezien, op zijn achttiende. Maar ze maakte zo’n indruk op hem dat hij haar beschouwde als een wonder van God. Bij haar dood was hij ontroostbaar. In de Divina Commedia is ze het symbool van de goddelijke wijsheid en het is zij en niet Vergilius − als ongedoopte mag hij niet binnen − die Dante vergezelt naar de Hemel.
Vragen 1 Waar heb je in de Aeneis ook de symboliek van het getal 3 teruggevonden? 2 Welke factoren hebben gemaakt dat Dante Vergilius opvoert in zijn Divina Commedia? 3 Welke fundamentele verschillen zijn er tussen de onderwereld van Vergilius’ Aeneis en de onderwereld van Dante?
Actualisering
fd
ru
k
Tu regere imperio populos, Romane, memento … Veel naties hebben in de loop der tijden beweerd dat ze voorbestemd waren om te heersen over alle volkeren. Senator Albert J. Beveridge over de roeping van de VS (1898): ‘God heeft niet de Teutoonse en de Engelssprekende landen 1000 jaar lang op een luie en nutteloze zelfbewondering voorbereid. Hij heeft van ons de meesterorganisators van de wereld gemaakt, opdat wij de barbaarse en seniele volkeren kunnen besturen.’
Pr
oe
Cecil Rhodes (1853-1902) over de roeping van de Britten: ‘Aangezien God duidelijk het Engelssprekende ras heeft gevormd tot zijn uitverkozen instrument, waardoor Hij een bepaalde samenleving tot stand wil brengen die gegrondvest is op gerechtigheid, vrijheid en vrede, is het duidelijk dat Hij ook moet wensen dat ik alles doe wat in mijn vermogen ligt om aan dat ras zoveel mogelijk speelruimte en macht te geven.’ Antonio Pennacchi in Het Mussolinikanaal over het imperialisme van Mussolini: ‘En hoe kom je erachter wie het heeft en wie het niet heeft, dat Imperium?’, vroegen mijn ooms. ‘Heel eenvoudig,’ antwoordde Rossoni, ‘je kijkt gewoon in een geschiedenisboek.’ (…) Het is een kosmische kracht, en in de geschiedenisboeken staat geschreven dat de eerste en enige keer dat het Imperium, de adelaar, zijn hemelse zetel verliet om ten langen leste op de aarde neer te strijken en een universeel tijdperk van vrede, gerechtigheid en vooruitgang tot stand te brengen, in het oude Rome was geweest. Alleen in Rome. Dacht u dat dat toeval was? Nee. Als hij in Rome is neergestreken, moet er wel een reden voor zijn die de kosmos en de aarde overstijgt, want waarom anders daar en niet elders? De voorbeschikte, vaste zetel van het Imperium is Rome. Als je wilt nagaan hoe de idee van roeping waarmee de Romeinen hun imperialisme rechtvaardigden voor velen een bron van inspiratie is geweest, kun je online meer informatie vinden met o.a. de volledige teksten waaruit de bovenvermelde citaten komen.
Aeneis VI 187
Untitled-15 187
25/04/15 4:55 PM
k ru fd oe Pr Untitled-15 188
25/04/15 4:55 PM
k ru fd oe Pr Aeneis VII-XII
Stetit acer in armis ...
Legioensoldaten in gevechtsformatie, Romeins reliëf uit Lyon
Untitled-16 189
25/04/15 4:55 PM
Het wordt oorlog Aeneas is in zijn beloofde land aangekomen. Na de jarenlange zwerftocht is het nu tijd voor een nieuw begin. Maar zoals de sibille hem voorspeld heeft, zal de vestiging in Italië gepaard gaan met oorlog en verdriet. Met dat verhaal, dat de zangen VII tot XII beslaat, imiteert Vergilius de Ilias van Homerus.
Pr
oe
fd
ru
k
Na het bezoek aan de onderwereld vervolgt Aeneas zijn tocht langs de kust van Italië. Ten slotte varen de schepen de Tiber op; ’s avonds bouwen de Trojanen hun kamp op de oever. De volgende dag verkennen ze het land: ze zijn in Latium, het rijk van koning Latinus, niet ver van de hoofdstad Laurentum (zie kaart p. xxx). De koning heeft een dochter, Lavinia, die door haar moeder, koningin Amata, bestemd is voor het huwelijk met Turnus, koning van de Rutuli. Maar Latinus houdt het huwelijk tegen, omdat voortekens en een orakel hem gewaarschuwd hebben: zijn schoonzoon moet uit het buitenland komen; Lavinia’s nakomelingen zullen ooit de wereld beheersen. Wanneer een Trojaans gezantschap hem komt opzoeken met de vraag om de Trojanen in zijn rijk te willen opnemen, herkent Latinus in Aeneas de hem beloofde schoonzoon. De ontmoeting verloopt dan ook allerhartelijkst. Latinus belooft hem zelfs de hand van zijn dochter. Juno echter krijgt lucht van de nieuwe situatie en ze beslist om met alle mogelijke middelen de gang van de gebeurtenissen te vertragen. Daartoe roept ze de hulp in van Allecto, ‘de afschuwelijkste onder de wraakgodinnen’ (zie p. xxx nr. 21). Die wil maar al te graag de vrede verstoren en oorlog ontketenen. Ze begint meteen haar gif te verspreiden. Koningin Amata, die toch al boos is omdat het huwelijk met Turnus definitief van de baan lijkt, raakt nu helemaal buiten zinnen en trekt als een bacchante de bossen in, gevolgd door een grote groep vrouwen. Turnus wordt woedend vanwege de verbroken belofte en roept de Rutuli op voor de oorlog tegen de vreemdelingen. Dan maakt Allecto de jachthonden van Iulus wild en zet ze op het spoor van een hert …
190 ~ Aeneis
Untitled-16 190
25/04/15 4:55 PM
Een onschuldig slachtoffer Aen., VII, 483-502 Cervus erát formá praestanti et cornibus ingens,
490
490
nutribánt Tyrrhusque patér, cui regia parent
nutrīre: voeden
armenta ét laté custodia credita campi.
arméntum: kudde (grootvee)
Adsuetum ímperiís soror omni Silvia cura
adsuéscere + dat.: wennen aan
mollibus íntexéns ornabat cornua sertis
intéxere: omvlechten serta (mv.): bloemenkrans
pectebatque ferúm puroque in fonte lavabat.
péctere: kammen lavāre: wassen
Ille manúm patiéns mensaeque adsuetus erili
pătiens + gen.: ‘gewend aan’ erīlis: van de meester(es)
k
485
Tyrrhidaé puerí quem matris ab ubere raptum
cervus: hert praestans: uitmuntend ūber: uier
ipse domúm será quamvís se nocte ferebat.
v. 484 v. 484 v. 485 v. 486 v. 486 v. 487 v. 487 v. 488 v. 488 v. 490 v. 491 v. 492 v. 492 v. 493
forma praestanti: de ablatief geeft een nadere typering (BVB) van cervus. cornibus: BWB (rol: beperking) (TS 7) Tyrrhidae: nom. (m.) mv. van Tyrrh-ides (TS 44); wie Tyrrhus is, verneem je in v. 485-486. Tyrrhidae pueri quem: TS 11 matris ab ubere: TS 10 Wat verbindt -que? late: ‘in de wijde omtrek’, ‘alom’ credita (est) Wie is (illum) adsuetum imperiis? soror: Silvia is de zus van de Tyrrhidae pueri en blijkbaar is zij erg op het hert gesteld. intexens: ‘door te …’ Wat is het lijdend voorwerp van intexens? En van ornabat? manum (= manuum): metonymisch voor ‘aanraking’ silvis: TS 6 domum herhaalt ad limina nota. quamvis: de dominant is sera. rabidae: door toedoen van Allecto; zie inleiding p. xxx. In de betekenis van ‘jachthond’ is canis vaak vrouwelijk.
oe
v. 483 v. 483 v. 484
Pr
500
răbidus: razend venāri: jagen
fd
Hunc procul érrantém rabidaé venantis Iuli
ru
errabát silvís rursusque ad limina nota
Aeneis VII-XII 191
Untitled-16 191
25/04/15 4:55 PM
500
500
flŭvius: rivier
defluerét ripáque aestús viridante levaret.
deflŭere: stroomafwaarts drijven viridāre: groen zijn
Ipse etiam éximiaé laudís succensus amore
exĭmius: buitengewoon succéndere: doen ontbranden
Ascaniús curvó direxit spicula cornu;
dirīgere: richten spīculum: pijlpunt
nec dextrae érrantí deus afuit, áctaque multo perque uterúm sonitú perque ilia venit harundo.
ŭterus: buik īlia: ingewanden harúndo: pijl
Saucius at quadrupés nota intra tecta refugit
saúcius: gewond
successitque geméns stabulís questuque cruentus
stăbulum: stal quéstus: geklaag
k
495
commovere canés, fluvió cum forte secundo
commovere = commoverunt fluvio secundo: ‘met de stroom mee’; pleonastisch bij deflueret Wie is onderwerp van deflueret en levaret? ipse: hiermee komt de aandacht op Ascanius te liggen. spicula: metonymie; zie TS 24 b. cornu: ablatief; het woord wordt hier metonymisch gebruikt voor ‘boog’ (de boog lijkt wel op een paar hoorns). v. 498 errare: ‘zoeken’ v. 498 deus: volgens sommige commentatoren gaat het hier om Allecto. v. 498-499 multo sonitu is BWB bij acta. v. 500 Wie wordt met het substantief quadru-pes aangeduid? v. 500 saucius at: TS 11 v. 501 stabulis: TS 21 v. 502 tecta: TS 21 en TS 24 b v. 502 replebat: waarmee?
oe
fd
v. 494 v. 494 v. 495 v. 496 v. 497 v. 497
Pr
500
implorāre: smeken replēre: vullen
ru
atque implórantí similís tectum omne replebat.
De felle reactie Aen., VII, 503-518
505
Silvia prima sorór palmís percussa lacertos
lacértus: arm
auxiliúm vocat et durós conclamat agrestes.
agréstis: landelijk, zelfst.: landman
Olli (pestis ením tacitís latet aspera silvis) improvisi adsúnt, hic torre armatus obusto,
improvīsus: onverwacht, plotseling torris: stuk hout obústus: in het vuur gehard
192 ~ Aeneis 510 Untitled-16 192
25/04/15 4:55 PM
510
stipitis hic gravidí nodís; quod cuique repertum
stīpes: dikke stok nōdus: knoest grăvidus + abl.: vol met
rimantí, telum ira facít. Vocat agmina Tyrrhus,
rimāri: zoeken
quadrifidám quercúm cuneís ut forte coactis
quadrĭfidus: in vieren gespleten quercus, vr.: eik cŭneus: wig
scindebát, raptá spiráns immane securi.
spirāre: zwaar ademen secūris, vr.: bijl
At saeva e speculís tempús dea nacta nocendi
spĕcula: uitkijkpost nancīsci: (ver)krijgen
ardua tecta petít stabuli ét de culmine summo pastorale canít signúm cornuque recurvo
k
510
árduus: steil stăbulum: stal culmen: dak
515
contremuít nemus et silvae ínsonuere profundae; audiit et Triviaé longé lacus, audiit amnis
515
v. 503 v. 505 v. 505 v. 507 v. 507 v. 507 v. 508 v. 508 v. 509 v. 509 v. 509 v. 510 v. 511 v. 513 v. 514 v. 516 v. 516 v. 517 v. 517
sulp(h)ŭreus: zwavelhoudend
percussa: TS 4. Wat Silvia hier doet, is een uiting van haar verdriet. olli = illi (archaïsch) pestis: hiermee wordt Allecto bedoeld: ze blijft in de buurt om de mensen verder tegen elkaar op te zetten. stipitis gravidi nodis = nodoso stipite cuique: TS 9 repertum (est) telum: BVG met als dominanten facit en (id) quod … repertum est Met agmina worden hier gewapende groepen bedoeld. quadrifidus: prolepsis (TS 16) ut forte: ‘terwijl hij juist …’ Om een dik stuk hout te splijten, slaat men er met een hamer wiggen in (cuneis coactis). immane: de onz. acc. van het adjectief heeft hier de betekenis van een bijwoord bij spirans. tempus: ‘de gelegenheid om …’ pastorale signum: het sein dat de bevolking bij dreigend gevaar te wapen moest roepen intendere vocem: ‘de klank (van de hoorn) doen galmen’ audiit et: TS 11
oe
510
et trepidaé matrés pressere ad pectora natos.
insonāre: weerklinken profúndus: diep
Pr
515
fd
sulpureá Nar albus aquá fontesque Velini,
ru
Tartaream íntendít vocém, qua protinus omne
pastorālis: herders-, landelijk
Triviae lacus: Trivia is een andere naam voor Hecate/Diana. Ze had een heiligdom bij het meer van Nemi, vlak bij Alba Longa en het Albaanse meer.
Nar: tegenwoordig de Nera, een bijrivier van de Tiber Velinus: deze bijrivier van de Nera heet tegenwoordig de Velino. Aeneis VII-XII 193
Untitled-16 193
25/04/15 4:55 PM
k ru fd
Pr
oe
Het gewonde hert, ets van Georg Christoph Eimmart (1638-1705)
Het meer van Nemi
194 ~ Aeneis
Untitled-16 194
25/04/15 4:55 PM
De zaak escaleert Aen., VII, 519-530 Tum vero ad vocém celerés, qua bucina signum 520
būcina: hoorn
dira dedít, raptís concurrunt undique telis indomiti ágricolaé, nec non et Troïa pubes
agrĭcola: boer Trōïus: Trojaans pūbes: ‘de (weerbare) jeugd’
Ascanio aúxiliúm castrís effundit apertis.
530
stipitibús durís agitúr sudibusque praeustis,
stĭpes: knuppel sŭdis: puntige stok praeústus: aan het uiteinde gehard
sed ferro áncipití decernunt átraque late
anceps: tweesnijdend
horrescít strictís seges ensibus aéraque fulgent
strictus: getrokken
sole lacéssita ét lucém sub nubila iactant: fluctus utí primó coepít cum albescere vento, paulatím sesé tollít mare et altius undas
530 525
v. 521 v. 522 v. 524 v. 525 v. 526
530
v. 526 v. 528 v. 530 v. 530 v. 530
vero is hier een versterking van tum. celeres: BVG vocem: bedoeld wordt het hoornsignaal van Allecto (zie v. 513). nec non et: ‘en ook’ auxilium effundit drukt wellicht beter de geïmproviseerde en chaotische reactie uit dan het gewone auxilium fert. (res) agitur: ‘de zaak wordt uitgevochten’ late (bijw.): ‘overal’ horrescit seges: beeldspraak. Vergilius vergelijkt de gewapende jongemannen die zich met zwaarden en lansen op de akkers opstellen met de oogst die normaal die akkers ‘ruig maakt’. aera: meervoud, waarmee de vele bronzen helmen en wapens bedoeld worden fluctus uti … cum: lees: ut(i) cum fluctus … (TS 11). inde = deinde imo fundo: TS 6 aethera: acc. enk. van aether (TS 1)
īmus: diepste, de diepte van fundus: bodem
oe
v. 519 v. 519 v. 519
fd
erigit, inde imó consurgit ad aethera fundo.
lacéssere: treffen nūbilum: wolk
Pr
525 530
k
525
derīgere: opstellen agréstis: ‘van boeren’
ru
525
Derexere aciés. Non iam certamine agresti
Aeneas. Buste uit de villa van keizer Tiberius in Sperlonga (1ste eeuw n.Chr.)
Zo begint de treurige oorlog. Tyrrhus’ oudste zoon Almo en Galaesus, de nobelste man van het land, zijn bij de eerste slachtoffers. Juno is tevreden en stuurt Allecto terug naar de onderwereld. Aeneis VII-XII 195
Untitled-16 195
25/04/15 4:55 PM
Het volk roept om oorlog Aen., VII, 572-584 Nec minus ínterea éxtremám Saturnia bello
Satúrnia: (dochter) van Saturnus
imponít regina manúm. Ruit omnis in urbem pastorum éx acié numerús caesosque reportant575
Almoném puerúm foedatique ora Galaesi-
foedāre: verminken
implorantque deós obtéstanturque Latinum. Turnus adést medioque in crimine caedis et igni
implorāre: te hulp roepen obtestāri: een beroep doen op
terrorem íngeminát: Teucrós in regna vocari,
ingemināre: verdubbelen
stirpem admíscerí Phrygiám, se limine pelli! Tum quorum áttonitaé Bacchó nemora avia matres insultánt thiasís (neque ením leve nomen Amatae) Ilicet ínfandúm cunctí contra omina bellum,
v. 578 v. 579 v. 580 v. 580 v. 580 v. 580 v. 581 v. 581
īlicet: dadelijk infándus: afschuwelijk ōmen: voorteken pervértere: omkeren
oe
Wie wordt met Saturnia regina bedoeld? extremam imponit manum: ‘legt de laatste hand’ Welke BVB’s horen bij acie en numerus? Voor de personages: zie de tussentekst op p. xxx. ora Galaesi: metonymie voor Galaesum (TS 24 b) Latinus: de koning van Latium; zie de inleiding p. xxx. in crimine caedis: de Trojanen worden beschuldigd van doodslag. igni: hiermee wordt de opgezweepte stemming bedoeld (de gemoederen waren verhit). Teucros …: (dicens) Teucros …; voor de naam zie p. xxx nr. 15. Phrygiam = Troianam (ii) quorum attonitae: de nachtelijke verering van Bacchus ging gepaard met extase (zie Georgica, IV, 521, p. xxx). Baccho is een datief: ‘ter ere van Bacchus’. matres: ‘de vrouwen’ leve: zonder gewicht, ‘zonder invloed’
Pr
v. 572-573 v. 573 v. 573-574 v. 575 v. 575 v. 576 v. 577 v. 577
attŏnitus: in extase āvius: afgelegen insultāre + acc.: dansen in thĭasus: reidans (ter ere van Bacchus)
fd
contra fata deúm perverso numine poscunt.
ru
undique cóllectí coeúnt Martemque fatigant.
k
580
Amatae: Amata is de vrouw van Latinus; zij had veel vrouwen met zich meegelokt.
v. 582 Martem fatigant (clamoribus): ze roepen dus om oorlog. v. 583-584 contra omina, contra fata deum: zie de inleiding p. xxx. v. 584 perverso numine: herneemt nog eens wat al gezegd werd met contra omina en contra fata deum. 196 ~ Aeneis
Untitled-16 196
25/04/15 4:55 PM
Latinus weigert mee te doen Aen., VII, 585-600 585
Certatím regís circumstant tecta Latini;
certātim: om ter felst
ille velút pelagí rupés immota resistit,
590 590
ut pelagí rupés magnó veniente fragore,
frăgor: gedruis
quae sesé multís circúm latrantibus undis
latrāre: blaffen
mole tenét; scopulí nequiquam et spumea circum
nequīquam: zonder effect spūmeus: vol schuim
saxa fremúnt laterique inlisa refunditur alga. Verum ubi nulla datúr caecum éxsuperare potestas
frĕmere: weerklinken inlīdere + dat.: stukslaan tegen alga: zeewier
consilium ét saevaé nutú Iunonis eúnt res,
nūtus: hoofdknik, wil
“Frangimur, heu, fatís, inquít, ferimurque procella! Ipsi has sácrilegó pendetis sanguine poenas, o miserí. Te, Turne, nefás, te triste manebit
oe
Imitatio en aemulatio: Aen., VII, 586-590 (Hector probeert door de Griekse linies te breken, maar) ‘zij hielden hem tegen, dicht aaneengesloten als een muur of een grote klip die steil oprijst aan de kust van de grijze zee – onwrikbaar wacht hij af de aanstormende vlagen van gierende winden en de zwellende golven, die bulderen tegen zijn voet – zo ongeschokt weerstonden de Grieken ...’ (Hom., Il., XV, 618-621).
600 595
600
sacrĭlegus: goddeloos
v. 586 v. 588 v. 588 v. 588-599 v. 591 v. 591 v. 593 v. 593 v. 594 v. 595 v. 596 v. 597 v. 597
Pr
600 595 590
procélla: storm
fd
suppliciúm votisque deós venerabere seris.
ru
595 590 595
k
multa deós aurasque patér testatus inanes:
immota: ‘onwankelbaar’ circum is hier een bijwoord: ‘rondom’. latrantibus duidt op de woeste ‘agressiviteit’ van de golven. sese tenet: ‘houdt zich staande’ nulla datur (ei) potestas = non potest caecus: ‘roekeloos’ multa = multum auras inanes: bedoeld wordt de hemel. ferimur: ‘we worden meegesleurd’ poena betekent in feite ‘boete’; has poenas: ‘boete hiervoor’. nefas (manebit): bedoeld wordt het gevolg van zijn nefas (TS 24 d). venerabere = veneraberis seris: ‘te laat’
Aeneis VII-XII 197
Untitled-16 197
25/04/15 4:55 PM
600
Nam mihi parta quiés, omnisque in limine portus
părere: verwerven
funere félicí spoliór.” Nec plura locutus
spoliāre + abl.: beroven van
saepsit se tectís rerumque reliquit habenas.
saepīre: opsluiten habēnae: teugels
v. 598 v. 598 590
v. 598 v. 599 v. 600
mihi staat tegenover te van v. 596. parta (est) quies: Latinus bedoelt dat voor hem, een oude man, de dood niet veraf meer is. portus: beeldspraak voor de dood funere felici (tantum) spolior: iets ergers kan hém niet meer overkomen. rerum reliquit habenas: hij weigert de leiding te nemen over de gebeurtenissen die hem worden opgedrongen.
600
De teksten uit zang VII kun je ook cursorisch lezen, zonder je al te veel om de taalkundige problemen te bekommeren. Zie het online materiaal.
Pr
oe
fd
ru
k
595
Het wordt maar officieel oorlog in Latium als de deuren van de Janustempel daartoe plechtig worden geopend. Omdat Latinus halsstarrig blijft weigeren om dat te doen, zorgt Juno er persoonlijk voor dat de poorten opengaan. Nu breekt de oorlog voorgoed uit: het spel van bondgenootschappen brengt weldra heel Italië onder de wapens
Actualisering
De zin van oorlog Ga na of er zoiets bestaat als de gerechtvaardigde oorlog (bellum iustum). Wat zegt de VN daar bijvoorbeeld over? En wat denk jij ervan? Probeer je argumenten te verfijnen in een debat. Je kiest daartoe een standpunt (dat kan het tegendeel zijn van wat jij spontaan zou denken) en je zoekt argumenten voor dat standpunt. Online vind je alvast wat documenten. In het debat probeer je niet om je gesprekspartner te ‘verslaan’, maar probeer je na te gaan hoe stevig jouw stelling is. Uit zo’n debat kunnen alle deelnemers wat leren.
198 ~ Aeneis
Untitled-16 198
25/04/15 4:55 PM
Venus pleit bij Vulcanus Aeneas zoekt, op aanraden van de god van de Tiber, steun bij koning Euander, een Griek die op de plaats van het latere Rome het stadje Pallanteum heeft gesticht. Die stelt hem een groep ruiters ter beschikking onder leiding van zijn eigen geliefde zoon Pallas. Venus van haar kant bezorgt Aeneas een nieuwe wapenrusting, vervaardigd door Vulcanus. Venus bezoekt Vulcanus. Tinnen reliëf, 1735 (Museum voor Beeldende Kunst, Boedapest).
Aen., VIII, 374-393 debita cásurasque inimicis ignibus arces, non ullum aúxiliúm miserís, non arma rogavi incassumve tuós volui éxercere labores,
fd
artis opisque tuaé, nec te, carissime coniunx,
ru
375
k
“Dum bello Árgolicí vastabant Pergama reges
vastāre: verwoesten; ontvolken
incássum: vergeefs
quamvis et Priamí deberem plurima natis,
et durum Aéneaé flevissem saepe laborem.
oe
380
Nunc Iovis ímperiís Rutulorum constitit oris:
385 380
v. 374 v. 374 v. 375 v. 375 v. 377
390 385
v. 378 v. 379 v. 380 390
v. 381 v. 381 v. 381
dum ... vastabant: Venus doelt niet alleen op de nacht waarin Troje in vlammen opging, maar op de hele Trojaanse oorlog. Argolici: Argolis was een landstreek in Griekenland. Argolici is hier gebruikt als aanduiding voor de Grieken (TS 24 b). Pergama (onzijdig meervoud) is een andere naam voor Troje. debita: ‘gedoemd’; uit vastabant en bello blijkt wat dat inhoudt: ‘gedoemd tot vernietiging’. casurasque: TS 5 b artis opisque tuae: ‘vervaardigd met de hulp van jouw vakmanschap’ (hendiadys, TS 15). Wat is de dominant? -ve = nec te … -ve tuos labores: pleonastisch Priami natis: p. xxx. Wie wordt bedoeld en waarom? durum laborem: Aeneas heeft in de Trojaanse oorlog een aantal heldendaden verricht. Tijdens een tweegevecht met de Griek Diomedes kwam hij in ernstige moeilijkheden. Hij raakte gewond, maar werd door zijn moeder in veiligheid gebracht. Iovis imperiis: TS 21 Rutulorum: Italisch volk waarvan Turnus de aanvoerder was (p. xxx) Rutulorum (in) oris: TS 6.
Pr
v. 374
Aeneis VII-XII 199
Untitled-16 199
25/04/15 4:55 PM
ergo eadém suppléx venio et sanctúm mihi numen arma rogó, genetríx nató. Te filia Nerei,
gĕnetrix: moeder
te potuít lacrimís Tithonia flectere coniunx. 385
ferrum acuánt portís in me éxcidiumque meorum.”
acŭere: slijpen, wetten excĭdium: verwoesting
Dixerat et niveís hinc atque hinc diva lacertis cunctantem ámplexú mollí fovet. Ille repente
lacértus: arm ampléxus: omhelzing fovēre: koesteren, liefkozen
accepít solitám flammám, notusque medullas
medúlla: merg, binnenste
intravít calor et labefacta per ossa cucurrit,
călor: warmte labefăcere: doen wankelen, schokken
non secus atque olím tonitrú cum rupta corusco
non sĕcus atque: ‘net zoals’ tŏnitrus: donder corúscus: flitsend, trillend, schitterend
385 380
ignea rima micáns percurrit lumine nimbos;
390
v. 385 v. 385 v. 386 v. 386 v. 386 v. 388 v. 390 v. 391 v. 391 v. 391 v. 391 v. 393
eadem: ‘diezelfde (ik)’ (die vroeger toch anders gehandeld had): vertaal als ‘toch’. mihi is een BWB bij sanctum. filia Nerei: de dochter van Nereus is Thetis, die in de Ilias voor haar zoon Achilles een nieuwe wapenrusting ging afsmeken. De genitief is tweelettergrepig.
oe
v. 384
ígnea rīma: ‘bliksemschicht’ micāre: trillen, flikkeren, flitsen nimbus: onweerswolk
Thithonia coniunx: Aurora, de moeder van Memnon, koning der Ethiopiërs en bondgenoot van de Trojanen. Zijn wapenrusting was eveneens door Hephaestus vervaardigd.
Pr
390 385
v. 382 v. 382 v. 383
fd
sensit laeta dolís et formae conscia coniunx.
ru
k
380 390
Aspice qui coeánt populí, quae moenia clausis
Is qui zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt? moenia: ‘stadsbewoners’, dubbele metonymie (TS 24 b en a) ferrum: TS 24 c Zoek voor het voorzetsel in een passende vertaling bij elk van zijn dominanten. excidiumque: TS 5 b Wie wordt bedoeld met cunctantem? intrare leeft voort in het Franse entrer. non secus atque … cum: non secus atque leidt een vergelijking met een andere situatie (cum …) in. tonitru: BWB (rol: oorzaak): ten gevolge van, ‘(meteen) na’ rupta: ‘die zich heeft losgescheurd’ (TS 4) corusco bij tonitru: synesthesie; sommigen verbinden het met lumine (v. 392). sensit: het LV is het voorafgaande (v. 388b-392).
Synesthesie is een stijlmiddel waarbij een combinatie van de indrukken van verschillende zintuigen in één uitdrukking wordt gebruikt. een donkere klank een scherpe smaak warme woorden 200 ~ Aeneis
Untitled-16 200
25/04/15 4:55 PM
Het schild van Aeneas Aen., VIII, 617-634 Ille, deaé donís et tanto laetus honore,
nequīre: niet kunnen
explerí nequit atque oculós per singula volvit miraturque interque manús et bracchia versat 620
crista: helmbos gălea: helm vŏmere: spuwen lorīca: harnas
terribilém cristís galeám flammasque vomentem, fatiferumque ensém, loricam ex aere rigentem sanguineam íngentém, qualís cum caerula nubes
rădius: straal lēvis: gepolijst ŏcreae: scheenplaten eléctrum: zilvergoud recóctus: ‘gezuiverd’ hasta: lans clĭpeus: (rond) schild textum: samenstelling
solis inardescít radiís longeque refulget; tum levés ocreás electro auroque recocto 625
hastamque et clipeí non énarrabile textum. Illic res Italás Románorumque triumphos
stirpis ab Áscanió pugnátaque in ordine bella. 630
Fecerat et viridí fetám Mavortis in antro
v. 627 v. 628 v. 630 v. 630 v. 631 v. 631
lŭpa: wolvin ūber: uier
laetus: over wie gaat het? expleri: ‘voldaan geraken’ Leid de betekenis van het adjectief fati-fer af uit de samenstellende delen. sanguineus: ‘bloedrood’ Leid de betekenis van inardescere af uit de samenstelling. ocreas: wat is de dominant? Electrum is een legering van goud en zilver. Welke twee woorden verbindt -que? Leid de betekenis van enarrabilis af uit de samenstelling. textum: het schild van Aeneas is samengesteld uit verschillende lagen. Illic verwijst naar clipei textum: hoe vertaal je het dan? Geef aan res een voorlopige vertaling. Kies na de lectuur van dit fragment (of na de samenvatting van het vervolg) voor een aangepaste vertaling. Leid de betekenis van inscius af uit de samenstelling (zie WL K xxx). Leid de betekenis van Ignipotens af uit de bestanddelen. Wie wordt hiermee bedoeld? Op fecerat (‘hij had afgebeeld’) volgt een reeks infinitiefzinnen. Mavortis is de genitief van Mavors, een oudere vorm voor Mars. Wat is de dominant van Mavortis? huic heeft de waarde van huius. ubera circum = circum ubera: TS 10
Pr
625
v. 617 v. 618 v. 621 v. 622 v. 623 v. 624 v. 624 v. 625 v. 625 v. 625 v. 626 v. 626
fētus: drachtig, die geworpen heeft
oe
fd
procubuisse lupám, geminós huic ubera circum
ru
fecerat Ígnipoténs; illíc genus omne futurae
k
haud vatum ígnarús ventúrique inscius aevi
Aeneis VII-XII 201
Untitled-16 201
25/04/15 4:55 PM
ludere péndentés puerós et lambere matrem
lámbere: zuigen bij
impavidós, illám teretí cervice reflexam
tĕres: slank mulcēre: strelen altérnus: afwisselend
mulcere alternós et corpora fingere lingua. v. 632 v. 634
matrem: hun moeder is eigenlijk Rhea Silvia, maar de wolvin is wel hun zoogmoeder. fingere: ‘in de goede vorm likken’
oe
Pallas bidt tot Hercules
fd
ru
k
SAMENVATTING VAN ZANGEN IX EN X Aeneas gaat bijkomende hulp zoeken in de Etruskische stad Caere. Het Trojaanse kamp staat intussen onder de leiding van de onervaren Iulus. Juno zet Turnus ertoe aan om van die situatie gebruik te maken en het Trojaanse kamp aan te vallen. Turnus probeert daarbij de Trojaanse schepen in brand te steken, maar Jupiter verandert ze in zeenimfen. De Italiërs wachten nu op de volgende ochtend voor een algemene aanval. Een poging van twee vrienden om Aeneas te gaan waarschuwen, loopt fataal af. Er ontbrandt een bittere strijd, waarin de Trojanen zich heldhaftig verdedigen. In de hemel probeert Jupiter tevergeefs Juno en Venus te verzoenen. Hij verplicht alle goden dan maar tot een strikte neutraliteit. Alleen het fatum zal het verdere verloop bepalen. De Trojanen krijgen het intussen steeds moeilijker om zich tegen de overmacht staande te houden. Gelukkig is Aeneas met een Etruskische vloot op komst. Zeenimfen − zijn vroegere schepen − hebben hem van de toestand op de hoogte gebracht. Aeneas vecht zich door de vijandelijke linies een weg naar het Trojaanse kamp, maar daarbij wordt Pallas door Turnus gedood.
Pallas (zie p. xxx) komt tegenover Turnus te staan en bidt tot Hercules:
460
Pr
Aen., X, 460-473
“Per patris hóspitium et mensás, quas advena adisti, te precor, Álcidé, coeptís ingentibus adsis.
hospítium: gastvrijheid ádvena: vreemdeling coeptum: onderneming
Cernat séminecí sibi me rapere arma cruenta
sēminex: halfdood
victoremque feránt morientia lumina Turni.” Audiit Alcidés iuveném magnumque sub imo 465
īmus: diepste
corde premít gemitúm lacrimasque effundit inanes. Tum genitór natúm dictís adfatur amicis: “Stat sua cuique diés, breve et ínreparabile tempus
inreparābilis: onherstelbaar
omnibus est vitaé; sed famam extendere factis,
exténdere: uitbreiden
hoc virtutis opús. Troiaé sub moenibus altis 470
tot gnatí cecidere deúm, quin occidit una
gnātus = natus
Sarpedón, mea progeniés; etiám sua Turnum
progĕnies: nageslacht
fata vocánt metasque datí pervenit ad aevi.”
mēta: einde
Sic ait, atque oculós Rutulorum reicit arvis. 202 ~ Aeneis
Untitled-16 202
25/04/15 4:55 PM
v. 460 v. 460 v. 461 v. 461 v. 461 v. 462 v. 463 v. 463
patris hospitium: de gastvrijheid die Hercules ontvangen had van Euander patris hospitium et mensas: hendiadys Alcide: voc. van Alcides, de kleinzoon van Alcaeus, Hercules (TS 44) Wat de coepta ingentia juist inhouden, blijkt uit v. 462-463. adsis: de conjunctief drukt een beleefd verzoek uit. (Turnus) cernat (me) victorem Kies een gepaste vertaling voor ferre: meenemen – verdragen – meebrengen – wegdragen. v. 464-465 sub imo corde: omgekeerde dominantie v. 465 Hercules is machteloos tegenover het lot dat Pallas te wachten staat. genitor (Herculi): Jupiter v. 466 v. 467 stat: ‘staat vast’, ‘is vastgesteld’ deum = deorum (TS 2) v. 470 v. 471 Sarpedon was een koning van Lycië en zoon van Jupiter; hij werd gedood door Patroclus.
k
Rutuli: zie p. xxx. re-icit: re-: weg van
ru
v. 473 v. 473
Aen., X, 490-509 490
oe
Turnus triomfeert
fd
Daarop werpt Pallas zijn speer. Die gaat door de rand van het schild en raakt Turnus maar oppervlakkig. Turnus werpt op zijn beurt een speer die dwars door het schild en het pantser van Pallas dringt: hij is dodelijk gewond.
Quem Turnús super ádsisténs:
Pr
“Arcades, haéc” inquít “memorés mea dicta referte
Árcas: Arcadiër
Euandró: qualém meruít, Pallanta remitto.
495
500
Quisquis honós tumulí, quidquíd solamen humandi est,
solāmen: troost humāre: begraven
largior. Haud illi stabunt Aeneia parvo
Aenēius: van Aeneas
v. 490 v. 490 v. 491 v. 491 v. 492 v. 492 v. 493 v. 494
505
quem is verbindend (Sc. Z 3.5.2) en verwijst naar Pallas. quem … super: TS 10 Het vers is in het handschrift niet volledig; sommigen vullen aan: sic ore profatur. Arcades: bewoners van Arcadië, het midden van de Peloponnesus. Euander en zijn volk waren immigranten uit Arcadië. haec: wat is de dominant? (Euander) meruit Pallanta: acc. van Pallas (TS 1) quisquis honos = quidquid (est) honos parvo: de ablatief heeft de functie van een BWB (rol: prijs, waarde); parvo stare: weinig kosten. Zoek een vlotte vertaling voor haud parvo stare. Aeneis VII-XII 203
Untitled-16 203
25/04/15 4:55 PM
495
hospitia.” Et laevó pressít pede talia fatus
hospĭtium: gastvrijheid
exanimém rapiéns immania pondera baltei
bálteus: schouderriem, gordel
impressumque nefás: uná sub nocte iugali
imprĭmere: graveren iugālis: huwelijks-
caesa manús iuvenúm foedé thalamique cruenti, 495 500
quae Clonus Eurytidés multó caelaverat auro;
caelāre: met reliëfwerk versieren
quo nunc Turnus ovát spolió gaudetque potitus.
ovāre + abl.: juichen over
Nescia mens hominúm fatí sortisque futurae
néscius: niet kennend, niet kunnend
et servare modúm rebús sublata secundis!
intáctus: ongedeerd
Turno tempus erít magnó cum optaverit emptum 495 505
oderit. At socií multó gemitú lacrimisque impositúm scutó referúnt Pallanta frequentes. O dolor atque decús magnúm rediture parenti,
scūtum: schild
k
intactúm Pallanta, et cum spolia ista diemque
ru
500
haec te prima diés belló dedit, haec eadem aufert, cum tamen ingentés Rutulorum linquis acervos!
fd
505 500 495
Pr
505 500
Het adjectief exanimis is hier gebruikt als substantief. Vertaal het vanuit de bestanddelen. v. 496 rapiens = et rapuit v. 496 baltei: synizese (TS 39) v. 496-497 immania pondera baltei impressumque nefas: hendiadys (TS 15) v. 497 sub = in v. 498 caesa manus, thalami cruenti: nominatieven, hoewel nadere verklaring van nefas v. 498
oe
v. 496
35
acérvus: stapel, hoop
thalami cruenti: de vijftig dochters van Danaus vermoordden, op één na, hun echtgenoot tijdens de huwelijksnacht omdat ze tot dat huwelijk gedwongen waren.
v. 499
35 505
35
quae: het antecedent, het tafereel van v. 497b-498, wordt als onz. mv. beschouwd. v. 499 Clonus Eurytides: een kunstenaar die ons verder onbekend is v. 499 (in) auro v. 500 quo … ovat spolio gaudetque potitus = quo (= et eo) spolio potitus ovat gaudetque v. 501-502 een bedenking van de auteur v. 501-502 Het adjectief nescius wordt in twee betekenissen gebruikt (zeugma): nescius + gen.: ‘niet kennend’ en nescius + inf.: ‘niet in staat te’. v. 503 magno: de ablatief drukt de prijs, de waarde uit; ‘tegen een hoge prijs’. v. 503 optaverit: fut. ex.: de wens zal voorbij zijn, niet meer gerealiseerd kunnen worden. Vertaal met een onvoltooid toekomende tijd en de toevoeging ‘tevergeefs’. Wie is het onderwerp van optaverit?
204 ~ Aeneis
Untitled-16 204
25/04/15 4:55 PM
v. 503- 504 magno … Pallanta = cum optaverit intactum Pallanta magno emptum (esse): dat hij tevergeefs zal wensen dat de ongeschonden Pallas voor veel gekocht was; ‘dat hij er veel voor zou willen betalen dat Pallas niet gewond was’. At: de schrijver neemt de draad van het verhaal weer op; at mag onvertaald v. 505 blijven. v. 507-509 De auteur spreekt Pallas toe. dolor atque decus magnum: BVG v. 507 v. 507 (tu) rediture parenti: BWB met rol van richting (TS 8) v. 507 v. 508 eadem: BVG; ‘tegelijk’
ru
k
SAMENVATTING VAN ZANGEN X - XII Aeneas had een vaderlijke genegenheid voor Pallas opgevat en is nu buiten zichzelf van woede en verdriet. Hij richt een slachting aan onder de Rutuliërs. Juno krijgt van Jupiter de toestemming om haar beschermeling Turnus in veiligheid te brengen.
Pr
oe
fd
Nu volgt een wapenstilstand waarin beide kampen hun doden begraven. Aeneas rouwt om zijn jonge vriend Pallas, van wie hij het dode lichaam naar zijn vader Euander laat brengen. De Latijnen beginnen zich af te vragen of ze de oorlog wel moeten voortzetten, maar Turnus reageert heftig. Als dan het bericht komt dat Aeneas naar Laurentum oprukt, verliest de vredespartij het pleit. Turnus verzamelt alle mankracht voor een beslissend gevecht. Daarbij verricht zijn bondgenote Camilla, koningin van de Volsci, grote heldendaden, tot ook zij wordt gedood. De Latijnen zoeken hun heil binnen de muren van Laurentum; Turnus snelt de stad te hulp, maar de Juno/Hera. Romeinse kopie van nacht maakt een einde aan de vijandelijkheden. Diezelfde nacht beslist Turnus om zijn rivaal tot een tweegevecht uit te hellenistisch origineel, 2de eeuw n.Chr. (Louvre) dagen. Een overeenkomst in die zin wordt gesloten, maar Juno, die voelt dat het einde nadert, zorgt nog een laatste maal voor uitstel. Op haar aanstoken schenden de Rutuliërs het bestand. Het komt tot een veldslag in regel, waarbij Aeneas gewond raakt. Maar Venus is er ook nog: zij geneest haar zoon, die nu de stad aanvalt. Uiteindelijk treffen de twee leiders elkaar toch nog voor het beslissende tweegevecht, waarvoor tussen de beide legers een strijdperk wordt vrijgemaakt. Tijdens het gevecht breekt het zwaard van Turnus (hij heeft namelijk het verkeerde zwaard meegenomen). Turnus slaat op de vlucht, achternagezeten door Aeneas. Die gooit zijn speer, maar mist; het wapen blijft steken in een boom. Turnus krijgt nu zijn eigen zwaard van zijn zus, de nimf Juturna. Venus maakt de speer van Aeneas los. De strijd kan worden hervat. Bij de goden verzoent Juno zich met Jupiter en de beschikkingen van het fatum. De Trojanen mogen zich in Italië vestigen, maar Juno verkrijgt wel dat zij daarbij de naam, de taal en de gewoonten van de Latijnen zullen overnemen. Op aarde strijden de rivalen op leven en dood. Op een gegeven ogenblik wil Turnus Aeneas met een rotsblok verpletteren, maar zijn krachten begeven het.
Aeneis VII-XII 205
Untitled-16 205
25/04/15 4:55 PM
Cunctantí telum Aéneás fatale coruscat,
coruscāre: slingeren
sortitús fortunam oculís, et corpore toto
sortīri: ‘uitkiezen’
eminus íntorquét. Murali concita numquam
ēminus (bijw.): van ver conciēre: afschieten
tormentó sic saxa fremúnt nec fulmine tanti
frĕmere: ‘suizen’ dissultāre: losbarsten
dissultánt crepitús. Volat atri turbinis instar
crĕpitus: geknetter turbo: wervelwind instar + gen.: zoals
exitiúm dirum hasta feréns orasque recludit
hasta: speer
loricae ét clipei éxtremós septemplicis orbés;
lorīca: pantser clĭpeus: schild septémplex: met zeven lagen
per mediúm stridéns transít femur. Incidit ictus
stridēre: suizen fĕmur, onz.: dij īcere: treffen
ingens ad terrám duplicato poplite Turnus.
duplicāre: buigen pŏples: knie
Pr
920
oe
Aen. XII, 919-952
fd
Luca Giordano (1635-1705), Aeneas verslaat Turnus
ru
k
De dood van Turnus
925
925
930
925
Consurgúnt gemitú Rutulí totusque remugit mons circum ét vocém laté nemora alta remittunt.
remugīre: weergalmen
935
206 ~ Aeneis 930 Untitled-16 206
25/04/15 4:55 PM
930
Ille humilís suppléxque oculós dextramque precantem protendéns “equidém meruí nec deprecor” inquit; “utere sorte tuá. Miserí te sí qua parentis tangere cura potést, oró - fuit et tibi talis
925 935
Anchisés genitór - Dauní miserere senectae
senécta = senéctus
et me, seú corpús spoliatum lumine mavis,
spoliāre + abl.: beroven van
redde meís. Vicisti et victum tendere palmas Ausonií videre; tua ést Lavinia coniunx, ulteriús ne tende odiís.” Stetit acer in armis Aeneás volvéns oculós dextramque repressit;
k
930 925
35
v. 932 v. 932 v. 932 v. 933 v. 935 v. 937 v. 937 v. 937
fd
cunctanti (Turno) = in (Turnum) cunctantem fatalis: adjectief afgeleid van fatum Kies de gepaste vertaling van fortuna: lot – fortuin – kans – toestand. murale tormentum: ‘katapult’ Wat is de dominant van concita? orasque recludit: ‘en doorboort de (onderste) rand’ orasque recludit loricae et clipei … orbes: omkering van de logische volgorde extremos orbes: wat wordt daarmee bedoeld? duplicato poplite: collectief enkelvoud (TS 22) Wat is de dominant van late? protendens: zeugma bij oculos en dextram deprecari (mortem): ‘(de dood) afwenden door te smeken’ Kies voor sors een gepaste vertaling: voorspelling (van het orakel) − kans (die het lot geeft) – toeval (dat het leven bepaalt). miseri te si: TS 11 Waarvoor is qua een verkorte vorm? Met parentis wordt Daunus, de vader van Turnus, bedoeld. talis: ook hij was oud en beklagenswaardig. seu mavis = aut, si mavis Ausonii: inwoners van Ausonia (= Italia) Lavinia: zie p. xxx. videre: bepaal wijs en tijd.
oe
35 935
v. 919 v. 919 v. 920 v. 921 v. 921 v. 924 v. 924-925 v. 925 v. 927 v. 929 v. 931 v. 931 v. 932
Pr
935 930
ru
Imitatio en aemulatio: Aen., XII, 933-934 (Priamus tot Achilles): ‘Achilles, gij die op een god gelijkt, denk aan uw eigen vader, even oud als ik en op de drempel van de droevige ouderdom.’ (Hom., Il., XXIV, 486-487)
Aeneis VII-XII 207
Untitled-16 207
25/04/15 4:55 PM
940
et iam iamque magís cunctantem flectere sermo coeperat, ínfelíx umeró cum apparuit alto
bálteus: gordel cíngulum = bálteus bulla: knop
balteus ét notís fulserunt cingula bullis Pallantís puerí, victúm quem vulnere Turnus 945
straverat atque umerís inimicum insigne gerebat.
insígne: kenteken
Ille, oculís postquám saeví monimenta doloris
moniméntum: herinnering aan
exuviasque hausít, furiís accensus et irā
exŭviae: buit fŭria: razernij
terribilís: «tune hínc spoliís indute meorum eripiare mihí? Pallás te hoc vulnere, Pallas immolat ét poenám scelerato ex sanguine sumit.”
immolāre: (slacht)offeren
Hoc dicéns ferrum ádversó sub pectore condit
k
950 950
vitaque cúm gemitú fugit índignata sub umbras.
505
v. 944 v. 944 v. 945 v. 945 v. 946 v. 947
35
v. 948 v. 949 v. 949 v. 950 v. 950 v. 951
indignāri: verontwaardigd zijn
fd
iam iamque: ‘bijna … al’ Wat is de dominant van magis? (eum) cunctantem infelix umero cum: TS 11 infelix: kan verschillende betekenissen hebben: a. noodlottig, ongeluk meebrengend; b. die bij Aeneas een ongelukkige herinnering oproept (dood van Pallas); c. die ongeluk weergeeft (nl. het lot van de Danaïden, zie v. 498). alto = summo: omgekeerde dominantie cingula: TS 21 Pallas: de zoon van Euander die door Turnus gedood was (zie p. xxx en xxx) pueri: het woord is gevoelvol; Aeneas heeft a.h.w. vaderlijke verplichtingen tegenover hem. Vanaf atque gaat de schrijver over naar een onafhankelijke constructie. inimicum insigne = inimici insigne (TS 17) saevi doloris: verwijst naar het tafereel van de Danaïden, maar ook naar de dood van Pallas. Welke rol heeft doloris? exuviasque: wat is de juiste betekenis van -que (TS 5)? indute = (qui es) indutus; het gebruik van de vocatief i.p.v. de nominatief wijst op felle emotie. eripiare = eripiaris: een passieve vorm met reflexieve betekenis (TS 4) Zoek een vlotte vertaling voor poenam ex aliquo sumere. Het adjectief sceleratus is afgeleid van scelus. sub: ‘diep in’ condere: zoek een gepaste vertaling. solvuntur frigore membra: zijn spieren verslappen en zijn lichaam wordt koud.
oe
35 950
v. 940 v. 940 v. 940 v. 941 v. 941 v. 941 v. 942 v. 943 v. 943
ast = at
Pr
505 945
ru
fervidus; ast illí solvuntur frigore membra
208 ~ Aeneis
Untitled-16 208
25/04/15 4:55 PM
Vragen bij ‘De dood van Turnus’ 1 2 3 4 5 6
Wat valt je op in het metrum van v. 919-920? Wat suggereert het enjambement in v. 920-921? Verduidelijk de vergelijkingen van v. 921-923 door aan te geven: a wat er vergeleken wordt; b waarmee het vergeleken wordt; c wat het tertium comparationis is. Wat is er onlogisch aan de volgorde van de gebeurtenissen in v. 924-925? Welke klank valt op? Wat wordt erdoor gesuggereerd? a in v. 926b-927 b in v. 928-929 Wat valt er op in de klanken van v. 950-952?
k
Het eigene van Vergilius’ kunstepos
oe
fd
ru
De voorstelling van een held 1 Turnus verliest het tweegevecht. Hoe reageert hij? 2 Welk argument ontwikkelt Turnus in v. 936-938? 3 Leid uit Turnus’ woorden een aantal positieve karaktertrekken af. 4 Aanvankelijk lijkt de menselijkheid van Aeneas het te zullen halen, maar dan komt er een ommekeer. a Waardoor wordt die ommekeer bij Aeneas veroorzaakt? b Hoe bereidt Vergilius zijn lezers erop voor? 5 Hoe motiveert Aeneas zijn daad in zijn laatste woorden?
Pr
Het eigene van Vergilius’ kunstepos Een religieus-filosofisch epos
Hoe stoïcijns is Aeneas? Op het eerste gezicht heeft Aeneas veel weg van een stoïcijn die in een wereld vol chaos vecht voor structuur en orde. Zeker zijn onverstoorbaarheid bij zijn vertrek van Dido in zang IV en zijn houding bij zijn bezoek aan de onderwereld in zang VI wekken die indruk. Maar op andere plaatsen, zoals in zang I wanneer hij in paniek raakt bij het uitbreken van een zware storm en in zang II wanneer hij eveneens panikeert en helemaal in de war raakt bij de val van zijn stad, lijkt hij ver verwijderd van het stoïsche ideaal. Dergelijke gemoedsaandoeningen moeten nochtans niet per se als een probleem gezien worden. Een stoïcijn is immers een vir per gradus proficiens, iemand die met vallen en opstaan langzaam uitgroeit tot de ideale sapiens. Maar de bloeddorst waarvan onze held blijk geeft in het tweede deel van de Aeneis doet wel vragen rijzen. Nadat Turnus Pallas heeft gedood, lijkt de razernij van Aeneas niet te stoppen. Acht jongemannen worden levend gevangengenomen om geofferd te worden op de brandstapel van Pallas. Aan een tegenstander die hem smeekt om zijn leven te sparen antwoordt hij: ‘De vele talenten zilver en goud waar u van spreekt, spaar ze voor uw zoons. Deze vorm van handel is door Turnus beëindigd sinds hij Pallas gedood heeft. Zo wil het de schim van mijn vader Anchises, zo wil het Iulus.’ Waarop hij de helm grijpt met zijn Aeneis VII-XII 209
Untitled-16 209
25/04/15 4:55 PM
ru
k
l inkerhand, de hals van de smekeling achteroverbuigt en het zwaard erin stoot tot aan het gevest. De wraak van Aeneas wordt pas gekoeld door de koelbloedige executie van Turnus op het einde van de Aeneis. Hoe stoïcijns kun je zo’n man nog noemen? Misschien kunnen we een verklaring vinden voor de bloeddorst van Aeneas, als we die vergelijken met de bloeddorst van Augustus bij de dood van zijn adoptievader Julius Caesar. Na de oorlog van Perusia offerde Augustus 300 krijgsgevangen op het altaar van Caesar. Augustus’ brutaliteit in zijn jacht op de Caesarmoordenaars is vergelijkbaar met het geweld van Aeneas tegenover zijn tegenstanders na de dood van Pallas. Aeneas en Augustus voelden zich verplicht om de dood van hun dierbare te wreken en daarom kunnen hun acties tegenover de moordenaars gezien worden als daden van pietas. Het mag dan wel zo zijn dat dergelijke razernij niet strookt met de grondbeginselen van het hellenistische stoïcisme, als je het stoïcijnse ideaal combineert met de typisch Romeinse eigenschap van de pietas, dan wordt dat gedrag wel ‘aanvaardbaar’. In vers 10 van zang I wordt de held al insignem pietate virum genoemd. We mogen dan ook stellen dat in Aeneas’ karakter meerdere idealen samenkomen, zowel stoïcijnse als traditioneel Romeinse. We moeten Aeneas niet zien als een zuiver filosofische constructie, hij is veel meer dan dat, hij is ook een politieke, een martiale en culturele constructie. Hij is een voorbeeld-Romein die doorheen de wisselende slagen van het lot de nodige zelfbeheersing en discipline geleerd heeft die nodig zijn om te vechten voor de vrede. Niemand kan hem stoppen en hij zal niet aarzelen om geweld te gebruiken als dat noodzakelijk is.
fd
Vragen
Pr
oe
1 Waarom mogen we Aeneas, ondanks het feit dat hij in bepaalde situaties in paniek raakt, toch een stoïcijn noemen? 2 Soms is Aeneas ronduit bloeddorstig, iets wat niet strookt met het hellenistische stoïcisme. Geef enkele voorbeelden van de bloeddorst van Aeneas. 3 Hoe kun je die bloeddorst toch combineren met de bewering dat Aeneas een stoïcijn is?
Aeneas en Hercules
Aeneas, een tweede Hercules? Al in v. 10 van zang I leek Vergilius een parallel te trekken tussen Aeneas (insignem pietate virum) en Hercules (tot adire labores). Als Aeneas een nieuwe Hercules is, dan wordt Turnus misschien vergeleken met een van Hercules’ tegenstanders. Wil je daar het fijne van weten, kijk dan online. Het slot van de Aeneis Geen enkel fragment uit de Aeneis heeft de laatste tijd zoveel discussies opgeroepen als de slotscène. Dat is niet verwonderlijk, omdat we in die scène het standpunt van de auteur verwachten tegenover Aeneas en ook, onrechtsteeks, tegenover de politiek van Augustus. De hedendaagse lezer is geschokt. Aeneas doodt een tegenstander die zich overgeeft. Hij gedraagt zich
B. Bandinelli, Hercules en Cacus, 1534. Het beeld bevindt zich in Firenze op de Piazza della Signoria voor het Palazzo Vecchio.
210 ~ Aeneis
Untitled-16 210
25/04/15 4:55 PM
barbaars. De lezer kan zich afvragen of Aeneas in de loop van het stuk niet totaal veranderd is1. In zang I (de storm) was hij de machteloze die beefde, in zang XII is hij degene die Turnus doet beven en macht uitoefent2. Vandaar dat sommigen de Aeneis als een pacifistisch stuk zien: het toont aan dat wie kiest voor geweld nooit meer loskomt uit een spiraal van wraak en vergelding. Zij zien in de Aeneis dan ook een kritiek van Vergilius op het imperialisme van Augustus en een bevestiging van de nu heersende opinie over oorlog en vrede: nooit kan een offer gerechtvaardigd zijn voor de opbouw van een imperium. We hebben zelfs de indruk dat het gedrag van Aeneas ook niet strookt met de Romeinse normen. Turnus vraagt genade, niet voor zichzelf, maar voor zijn vader en hij herinnert Aeneas daarbij aan zijn eigen vader. Die had zijn zoon in de onderwereld de opdracht gegeven: Romane, memento … parcere subiectis (VI, 851 en 853). Hij doet dus een beroep op zijn pietas (zie ook p. xxx). Hij geeft toe dat hij verloren heeft en staat Lavinia af, waarmee hij een beroep doet op Aeneas’ clementia. Ten slotte doet hij een beroep op matigheid (temperantia): de haat niet laten voortwoekeren.
Vragen
oe
fd
ru
k
Maar klopt dat wel? De Romeinen vonden niet dat de richtlijn van Anchises inhield dat je iedereen vergiffenis moest schenken. Zo vond Augustus dat je slechts hen moest sparen die geen gevaar meer vormden: quibus tuto ignosci potuit3. Er is overigens geen uitspraak bekend van een Romein die het gedrag van Aeneas strijdig gevonden zou hebben met het parcere subiectis. Romeinen zullen zich ook herinneren hoe de clementia van Caesar tegenover Brutus nare gevolgen had. Zou Turnus zomaar terug naar Ardea gaan als hij gespaard werd? Zou hij zonder problemen het huwelijk van Aeneas met Lavinia aanvaard hebben? Zouden de twee volkeren in harmonie gaan leven? Maar dat maakt die scène voor een Romein nog niet probleemloos, zeker niet als men Aeneas volgens de normen van het stoïcisme beoordeelt.
Pr
Aeneas executeert Turnus genadeloos. 1 In welke zin is zijn gedrag niet stoïcijns? 2 Welk gegeven kan Aeneas’ genadeloosheid verklaren? Waar staat Vergilius? Dat Turnus gedood werd, is volgens Vergilius gerechtvaardigd: hij had een tweegevecht aanvaard op leven en dood en Euander had Aeneas opgeroepen om de dood van zijn zoon te wreken (XI, 178-180). Vergilius laat Aeneas na het pleidooi van Turnus bijna toegeven: het is een bewijs dat hij gevoelig is voor zijn argumenten. Maar dan ziet Aeneas de zwaardriem van Pallas. Dat herinnert hem aan zijn vroegere pijn: saevi monimenta doloris (XII, 945). Hij herinnert zich wat hij vergeten had: zijn vroegere belofte i.v.m. Pallas, over wie inderdaad sinds zijn begrafenis in zang XI niet meer gesproken was. Nu doodt hij zonder aarzelen, in een intens emotionele toestand (furiis accensus et irā terribilis XII, 946-947). Hij probeert een rechtvaardiging te zoeken voor zijn daad, maar die overtuigt eerder hemzelf dan de lezer. Hij zegt een offer te brengen en een misdaad te bestraffen (scelerato ex sanguine XII, 949), 1
Zoals er ook andere figuren veranderd zijn: Dido, Turnus, Laocoön (van offerpriester naar offer). extemplo Aeneae solvuntur frigore membra (I, 91) ast illi solvuntur frigore membra (XII, 951) Res Gestae, 3
2 3
Aeneis VII-XII 211
Untitled-16 211
25/04/15 4:55 PM
maar het is een verlangen naar wraak dat misschien des te sterker is naarmate hij een compensatie zoekt voor het vergeten van zijn plicht: hij identificeert zich met Pallas (Pallas te hoc vulnere, Pallas/ immolat XII, 948-949). In de laatste verzen toont Vergilius echter zijn medelijden tegenover Turnus: vitaque cum gemitu fugit indignata sub umbras (XII, 952). Dat klinkt heel somber. De antieke commentator Servius (vierde eeuw)4 legde zelfs een verband tussen indignata en indignus: ‘onverdiend’. Het laatste woord van het epos is geen triomfkreet van de held. Het wijkt zelfs af van het model, de Ilias. Daar neemt Achilles ook wraak op Hector vanwege zijn vriend Patroclus, maar het epos eindigt met de lijkspelen voor Patroclus, de onderhandelingen over het lijk van Hector en de weeklachten. De Aeneis kent geen catharsis op het einde.
ru
k
De sympathie van Vergilius is niet eenduidig: ze gaat ook naar de tegenstrever. Die ambivalentie is typerend voor de Aeneis: vaak toont Vergilius twee standpunten terzelfder tijd (cf. Aeneas en Dido). Er is in de Aeneis een hoofdstem: de overwinning van orde op chaos, die dan politiek verwerkelijkt wordt in de regering van Augustus. Maar naast die positieve stem is er ook een andere stem, die meevoelt met het leed van vriend én vijand. Aeneas had wel het recht aan zijn kant, hij deed wat hij moest doen, maar hij deed het op een verschrikkelijke wijze.
fd
Voor een lezer is het niet makkelijk om die ambivalentie tot haar recht te laten komen. We zijn geneigd partij te kiezen voor of tegen Turnus, Dido, Aeneas. Vergilius neemt nooit een scherp standpunt pro of contra een bepaalde persoon of houding in. Hoe kan zijn Aeneis bijdragen tot Augustus’ politiek van verzoening en nationaal herstel?
Pr
oe
Vergilius over Augustus Ziet Vergilius Augustus als iemand die hoop geeft voor de toekomst, ondanks alle fouten? Of stelt hij zich daar vragen over, of twijfelt hij eraan? De periode van Augustus wordt in het epos op verschillende plaatsen voorgesteld als het eindpunt van de geschiedenis. Dat wijst eerder op een positieve houding tegenover Augustus. Maar ook hier valt de ambivalentie op: het resultaat was schitterend, maar wat een moeite heeft het gekost (Tantae molis erat Romanam condere gentem I, 11)! Vergilius probeerde zijn lezers, die door de burgeroorlogen verdeeld waren, terug te brengen naar de begintijd van Rome. Hij wilde tonen hoe Rome ontstaan was door een goddelijke opdracht en hoe de stamvader een ‘burgeroorlog’ had moeten voeren tegen zijn schoonvader, net zoals Augustus tegen zijn zin met Antonius gestreden had. Zonder de dood van Turnus zou er geen Rome geweest zijn5.
Hij vond anders wel dat Aeneas een daad van pietas stelde door Turnus te doden. Hetzelfde geldt voor de dood van Remus en de dood van Laocoön: waren zij niet gedood, dan was Troje niet gevallen en was Rome niet gesticht.
4 5
212 ~ Aeneis
Untitled-16 212
25/04/15 4:55 PM
OP ONDERZOEK … Het ogenblik
Pr
oe
fd
ru
k
Magda Szabó (1917-2007) is een van de belangrijkste Hongaarse auteurs van na de Tweede Wereldoorlog. In 1990 publiceerde ze de roman A pillanat, een parodie op de Aeneis. Het boek werd in 2006 in het Nederlands vertaald en uitgegeven door uitgeverij Houtekiet in Antwerpen onder de titel Het ogenblik (Creüsais). De Aeneis staat hier op zijn kop. Aan de ondertitel kun je meteen zien wie hier het hoofdpersonage is. Je verneemt hoe dat is kunnen gebeuren; je maakt kennis met figuren die bij Vergilius slechts randfiguren waren, maar nu een belangrijke rol krijgen toebedeeld, terwijl gewichtige figuren ontluisterd worden; en er is de nieuwe, vreeswekkende godin Zdiviës, die het verhaal mogelijk maakt. Het ogenblik is een intrigerende roman, tragisch en komisch tegelijk, in een taal die modern proza met episch taalgebruik combineert. Voor iemand die met de Aeneis vertrouwd is, zal de lectuur een waar genoegen zijn. Misschien raak je zodanig geïntrigeerd dat je er een Bron: Uitgeverij Houtekiet onderzoek aan wilt wijden? Je kunt wat gaan opzoeken Ontwerp: Jan Hendrickx over Magda Szabó en misschien ook haar roman De deur lezen. Je kunt zeker de inhoud van Dulces Musae A en een vertaling van de Aeneis gebruiken om na te gaan wat Szabó met de gebeurtenissen uit de Aeneis heeft gedaan. En er is beslist heel wat stof om over na te denken. Zoals: wat wordt er eigenlijk met ‘het ogenblik’ bedoeld? Spelen noodlot en goden ook in deze roman hun rol? (En nog iets: vind je de Trojanen sympathiek?) Veel plezier ermee!
Gevleugelde woorden Homerus gebruikte de uitdrukking ‘gevleugelde woorden’ om aan te geven dat iemands woorden zeer snel, als een ‘gevederde pijl’, naar de toehoorder vlogen. De betekenis van die uitdrukking is echter geëvolueerd. Van Dale geeft als definitie: ‘treffende, min of meer spreukachtige gezegden, met name ontleend aan literaire werken, die om hun beeldende kracht door iedereen worden overgenomen’. Aan de Aeneis zijn heel wat ‘gevleugelde woorden’ ontleend. Uit zangen I-VI volgt een beperkte keuze.
Aeneis VII-XII 213
Untitled-16 213
25/04/15 4:55 PM
Hoe is het toch mogelijk, vraagt Vergilius in de aanhef, dat een man die zó pius is, gedwarsboomd wordt door de goden: Tantaéne_animís caeléstibus írae?1 Dat citaat werd vooral gebruikt als ‘gelovige zielen’ (caelestis krijgt dus een andere betekenis) oorlog voerden met gelovigen van een andere godsdienst, of elkaar het leven onmogelijk maakten. Vergilius kent zelf wel het antwoord op zijn vraag: Juno verzet zich tegen de stichting van Rome om te beletten dat Carthago ooit vernietigd zou worden. Tevergeefs, want sic vólvere Párcas2, m.a.w.: ‘wat moet gebeuren, zal gebeuren’. Ze denkt ook aan de causae_írarúm saevíque dolóres3. Dat alles manet áltā ménte repóstum4. Door haar tegenwerking wordt de tocht van Troje naar Rome een haast onmenselijke opgave. En toch zullen de voorouders van de Romeinen erin slagen. Tántae mólis erát5, verzucht Vergilius trots.
fd
ru
k
Het verhaal begint met de storm die Aeolus, de god van de winden, op verzoek van Juno ontketent. Die is zo hevig dat Aeneas zijn makkers die vroeger gestorven waren, benijdt: O térque quatérque beáti6. De vloot krijgt het hard te verduren. Schepen worden vernietigd, mensen verdrinken: ápparént rarí nantés in gúrgite vásto7. Rari nantes wordt gezegd van een klein aantal toehoorders in een grote zaal, geslaagden voor een toegangsexamen, balletjes in de soep … Als Neptunus echter ziet dat de zee zonder zijn toestemming omgewoeld is, geeft hij de winden een flinke uitbrander: quós ego …8. Dat was een dreigement dat o.a. door ouders en leraars gebruikt werd; het is zelfs teruggevonden op de muren van Pompeji. En zoals een opstandige massa die met stenen en fakkels begint te gooien – furor árma minístrat9 – door een bekwame leider gekalmeerd wordt, zo stilt Neptunus de storm. Maar de schade die de vloot opgelopen heeft, is zo groot dat Venus zich zorgen begint te maken: zullen de Trojanen ooit wel Rome kunnen stichten? Jupiter stelt haar gerust: de Romeinen zullen over de hele wereld heersen: ímperiúm sine fíne dedí10.
Pr
oe
De zeven overgebleven schepen zetten koers naar Noord-Afrika. Daar gaan de Trojanen aan land en worden ze uitgenodigd op een feest bij koningin Dido. Als zij Aeneas vraagt zijn avonturen te verhalen, verstomt het gezelschap: cónticuére_omnés inténtique_óra tenébant11. Vol spanning wacht iedereen op het antwoord van Aeneas. Al die ellende vertellen, is ze opnieuw beleven, zegt hij: ínfandúm, regína, iubés renováre dolórem12 en daar ziet hij tegen op: animús meminísse_horrét13. Uiteindelijk stemt hij toch toe en verhaalt hij hoe de Grieken een houten paard bouwden en deden alsof het een geschenk was om een behouden terugreis naar Griekenland te verkrijgen, ea fáma vagátur14. Maar de Trojaanse priester Laocoön vertrouwt het paard niet: timeó Danaós et dóna feréntes15, of: ‘vertrouw je tegenstander nooit, zelfs niet als hij aardig doet’. Hij gooit een speer in het paard en even later wordt hij − hórrescó referéns16,
leeft er zo’n grote woede in de harten van de goden? (I, 11) zo beschikten de Parcen (I, 22) de oorzaken van haar woede en het felle verdriet (I, 25) 4 blijft diep verborgen in haar hart (I, 26) 5 zoveel inspanning kostte het (I, 33) 6 drie-, viermaal gelukkigen (I, 94) 7 hier en daar drijven drenkelingen in de onmetelijke maalstroom (I, 118) 8 ik zal ze (= jullie) (I, 135) 9 woede verschaft wapens (I, 150) 10 ik heb hun (nl. de Romeinen) een rijk zonder einde gegeven (I, 279) 11 allen verstomden en hielden in gespannen verwachting hun ogen gericht (op hem) (II, 1) 12 u vraagt me, koningin, een onuitsprekelijk leed te hernieuwen (II, 3) 13 mijn geest huivert bij het herdenken (II, 12) 14 dit gerucht doet de ronde (II, 17) 15 ik vrees de Grieken, ook als ze geschenken geven (II, 49) 16 ik huiver bij het vertellen (II, 204) 1 2 3
214 ~ Aeneis
Untitled-16 214
25/04/15 4:55 PM
zegt Aeneas − samen met zijn zonen gedood door slangen die door Minerva gezonden zijn. De Trojanen denken dat hij gestraft wordt voor het schenden van het paard en ze halen het paard binnen. Hoewel Dido zich na de dood van haar man voorgenomen had nooit meer een liefdesrelatie aan te gaan, wordt ze verliefd op Aeneas. Zijn moed doet haar besluiten dat hij van goddelijke afkomst is, want dégenerés animós timor árguit17. Ze herontdekt een vergeten gevoel: ágnoscó veterís vestígia flámmae18. Tijdens een uitstap vluchten Aeneas en Dido voor een onweer in een grot. Van dan af gedraagt Dido zich als de vrouw van Aeneas, terwijl hij zelf niets doet om die indruk te vermijden.
ru
k
Uiteindelijk komt Jupiter tussen: hij stuurt Mercurius om Aeneas aan zijn opdracht te herinneren. Die is compleet van streek: árrectaéque_horróre comae_ét vox fáucibus haésit19, een spreekwoordelijk geworden uitdrukking van ontzetting. Hoe moet hij Dido daarvan op de hoogte brengen? Nog voor hij de gelegenheid gevonden heeft om het haar te zeggen, wéét ze het al, want: quis fállere póssit amántem?20 Ze trekt zelf naar hem. Aeneas probeert te antwoorden op haar bittere verwijten, maar ze is verbijsterd door zijn gevoelloosheid, zijn gebrek aan trouw: núsquam túta fidés21. Ze wil zelfs niet meer naar hem luisteren. Aeneas mag echter niet toegeven aan zijn gevoelens: fáta_obstánt22. Hij blijft onbewogen als een eik in de storm: méns immóta manét, lacrimaé volvúntur inánes23.
fd
Opnieuw verschijnt Mercurius aan Aeneas: de tijd dringt, Dido is tot alles in staat: varium_ét mutábile sémper fémina24, een uitspraak die Vergilius later zwaar aangerekend werd en die je in een veel prettiger sfeer terugvindt in de aria La donna è mobile uit Rigoletto van Verdi. Zang IV eindigt met de zelfmoord van Dido.
Pr
oe
De Trojanen komen aan in Cumae. Aeneas ontmoet daar de sibille die hem door de onderwereld zal leiden. De andere Trojanen laat ze niet binnengaan: procul, ó, procul éste, profáni25. Het wordt trouwens een gevaarlijke tocht: núnc animís opus, Aéneá, nunc péctore firmo26, zegt ze. Vergilius onderbreekt hier het verhaal om zich tot de goden van de onderwereld te richten. Hij wil toestemming vragen om de onderwereld te beschrijven: sít mihi fás audíta loquí27. Vervolgens beschrijft hij de ontmoeting van Aeneas met zijn vader, een moment waarnaar Anchises zo lang uitgekeken heeft en waarop hij gerekend had: vícit itér durúm pietás28. Dat laatste citaat zou trouwens een gepaste samenvatting zijn van de tocht van de hoofdfiguur, een insignem pietate virum …
vrees verraadt geesten van een lage afkomst (IV, 13) ik herken de sporen van het oude vuur (IV, 23) van schrik rezen zijn haren te berge en zijn stem stokte in zijn keel (IV, 280) 20 wie kan een verliefde misleiden? (IV, 296) 21 nergens is er trouw waarop je je kunt verlaten (IV, 373) 22 het lot laat het niet toe (IV, 449) 23 zijn geest blijft onbewogen, tranen vloeien tevergeefs (IV, 449) 24 een vrouw is altijd veranderlijk en wisselvallig (IV, 569) 25 blijf ver, ver van hier, oningewijden (VI, 258) 26 nu is er moed en vastberadenheid nodig, Aeneas (VI, 261) 27 laat het mij toegestaan zijn te vertellen wat ik gehoord heb (VI, 266) 28 je liefde voor je vader heeft de moeilijkheden van de tocht overwonnen (VI, 688) 17 18 19
Aeneis VII-XII 215
Untitled-16 215
25/04/15 4:55 PM
Taal en stijl in poëzie Om je te begeleiden op je tocht door de wereld van de Latijnse poëzie, hebben we hieronder de verschillende facetten van poëtische taal en stijl (TS) op een rij gezet en met voorbeelden geïllustreerd. We hopen dat je zo nog meer bewondering krijgt voor de fascinerende rijkdom van (Latijnse) poëzie!
Poëtisch taaleigen Onder poëtisch taaleigen verstaat men een aantal taalkundige verschijnselen die typisch zijn voor poëzie en op grammaticaal vlak enigszins afwijken van wat men in proza zou verwachten. Soms geeft de dichter, om zijn taal meer Eurydicen = Eurydicem Troas = Troes frisheid en verfijndheid mee te geven, Griekse leenwoorden in de accusatief een aethera = aetherem Griekse uitgang. Meestal gaat het om eigennamen.
TS 2
De genitief meervoud gaat vaak uit op -um i.p.v. -orum (1ste klasse) of -ium (2de klasse).
TS 3
exstinxem = exstinxissem Soms verdwijnen enkele letters binnen pericla = pericula in het woord, meestal uit metrische noodzaak. Men spreekt dan van syncope.
TS 4
noviens Styx interfusa Passieve werkwoordsvormen hebben soms een actieve en reflexieve betekenis; (= se interfundens) het participium perfectum heeft dan dikwijls ook presenswaarde.
TS 5
Het nevenschikkende voegwoord -que is dikwijls: a) opsommend én preciserend: ‘en (vooral)’, ‘en (meer in het bijzonder)’, ‘en (met name)’; b) niet opsommend, maar enkel verduidelijkend: ‘meer bepaald’, ‘namelijk’; soms volstaat voor de weergave een komma of dubbelpunt. Ook et kan met deze betekenis voorkomen.
TS 6
ru
k
TS 1
Pr
oe
fd
iussa deum (= deorum) salutantum (= salutantium) unda
Manesque adiit regemque tremendum Arma virumque cano Manesque adiit regemque tremendum, nesciaque humanis precibus mansuescere corda. umbrae ibant tenues simulacraque luce carentum Cernes urbem et promissa Lavini moenia.
In poëzie worden de voorzetsels in, ab en (in) Italiam venit (in) terris iactatus et (in) alto ex vaak weggelaten.
216 ~ Aeneis
Untitled-16 216
25/04/15 4:55 PM
Ontleend aan de Griekse grammatica, heeft de accusatief soms de functie van BWB met de rol van beperking. Hij kan dan vertaald worden als ‘wat betreft’, ‘op het vlak van’, ‘qua’.
nec magis incepto vultum sermone movetur (‘wat betreft haar gelaat’ > ‘uiterlijk’)
TS 8
De datief heeft bij dichters soms de functie van BWB met de rol van een richting of een doel.
ventura urbi (= in urbem) fatis aperit Cassandra futuris (‘om ons toekomstige lot te voorspellen’)
TS 9
De datief heeft soms de functie van BWB cuncta malis habitantur moenia Graiis met de rol van handelende persoon bij passieve werkwoordsvormen.
TS 10
Italiam contra = contra Italiam In poëzie staat het voorzetsel soms na het naamwoord, waardoor het in feite een nazetsel wordt. alia de parte = de alia parte Dikwijls staat het voorzetsel ook tussen Troiae ab oris = ab oris Troiae BVB en substantief.
TS 11
In poëzie staan voegwoorden en relativa Haec ubi dicta (sunt) = Ubi haec dicta niet altijd op de eerste plaats van de (bij) (sunt) generis nec … = nec generis … zin, maar vaak pas verderop. Arma virumque cano, Troiae qui … = …, qui Troiae …
TS 12
teque adspectu ne subtrahe nostro! Het verbod wordt soms geconstrueerd met ne + imperatief (i.p.v. een conj. perf.).
TS 13
Soms komt een uitroepende infinitiefzin Mene incepto desistere?! ‘Moet ik soms afzien van mijn plan?!’ voor met het vraagpartikel -ne. Hij kan vertaald worden als een verontwaardigde vraag.
TS 14
Hypallage: soms gebeurt het dat een adjectief syntactisch weliswaar bij woord A hoort, maar inhoudelijk eerder bij woord B.
chorus aequalis Dryadum = chorus aequalium Dryadum Ibant obscuri solā sub nocte = Ibant soli sub nocte obscurā
TS 15
Hendiadys: soms wordt één gedachte of begrip weergegeven door twee nevengeschikte substantieven i.p.v. door een combinatie van substantief en bijvoeglijke bepaling.
Bacchi vitis, qualem pateris libamus et auro: ‘Bacchus’ wijn, die we plengen uit gouden drinkschalen’ caelum tempestatesque: ‘de zwaarbewolkte hemel’
TS 16
Prolepsis: de dichter kent aan een persoon of zaak al een eigenschap toe die eigenlijk pas tot stand komt als resultaat van de handeling.
Concussam bacchatur Fama per urbem: ‘Fama raasde door de opgeschudde stad = Fama raasde door de stad en zorgde er voor opschudding.’
Pr
oe
fd
ru
k
TS 7
Aeneis VII-XII 217
Untitled-16 217
25/04/15 4:55 PM
Poëtische stijlmiddelen Stilistisch beschikt een dichter over een ruime waaier van mogelijkheden om de inhoud van zijn woorden nog meer kracht te verlenen of in reliëf te plaatsen. De epische poëzie van Vergilius munt uit door haar harmonie van inhoud en vorm. De keuze en de plaatsing van de woorden, de klank en het ritme waarmee ze tot uitdrukking worden gebracht gaan hand in hand met de inhoud. Precies die symbiose van alle vormelementen en hun functionele verwevenheid met de inhoud maakt van zijn poëzie zo’n hoogtepunt in de Latijnse literatuur. Hetzelfde kan gezegd worden van dichters als Catullus en Horatius. De elegantie van hun verzen maakt hen terecht tot iconen van de Latijnse lyrische poëzie.
A Woordgebruik
ru
k
Een dichter staat erg open voor wat hij ziet, voelt en beschrijft. Hij is gevoelig voor geuren en kleuren, verlangens en behoeftes, vreugdes en angsten enz. Ook streeft hij voortdurend naar levendigheid in de vertelling. Dat blijkt dan ook uit zijn woordgebruik, dat rijk aan beelden en vol afwisseling is. Factoren die eveneens kunnen meespelen zijn de metrische onbruikbaarheid van sommige Latijnse woorden en de metrische dwang in het vers. Lavinia litora: ‘de kusten van Lavinium’ humanis precibus: ‘door smeekbedes van mensen’ Hectoreus: ‘van Hector’
De dichter gebruikt adjectieven soms met de waarde van een substantief in de genitief.
TS 18
Hij vervangt gewone substantieven graag door dichterlijke synoniemen om de dingen minder alledaags weer te geven.
tellus i.p.v. terra
Hij gebruikt soms het minder gewone simplex i.p.v. het gewone compositum, of omgekeerd. Zo probeert hij de aandacht van de lezer levendig te houden; soms dwingt het metrum hem ertoe. Soms vervangt hij een gewoon Latijns woord door een Grieks leenwoord om zijn taal meer frisheid en verfijndheid mee te geven.
linquere i.p.v. re-linquere suc-cingere i.p.v. cingere
TS 21
Hij gebruikt dikwijls een meervoud i.p.v. een enkelvoud, waardoor het beeld veelvormig of sterker wordt; soms dwingt het metrum hem ertoe.
Tantaene animis caelestibus irae?
TS 22
Hij gebruikt soms een collectief enkelvoud, waardoor de aandacht van de lezer op het essentiële van het beeld wordt gericht.
armato milite: ‘met gewapende soldaten’
TS 20
Pr
TS 19
oe
fd
TS 17
cymba: ‘bootje’ (i.p.v. navicula)
218 ~ Aeneis
Untitled-16 218
25/04/15 4:55 PM
TS 23
TS 24
Hij maakt weleens gebruik van een metafoor (d.i. een vergelijking zonder ‘zoals’) om een vergelijkbaar beeld te schetsen. Een bijzondere vorm van een metafoor is de personificatie.
Hij maakt meermaals gebruik van een metonymie, d.i. een woord dat gebruikt wordt met een betekenis die in verband staat met de oorspronkelijke betekenis. Er zijn verschillende verbanden mogelijk: a een abstractum i.p.v. een concretum, of omgekeerd;
scandit fatalis machina muros: ‘het fatale tuig klimt naar de muren op’
custodia (‘bewaking’) = custodes (‘bewakers’) aratrum (‘ploeg’) = agricultura (‘landbouw’) puppis: ‘achtersteven’ > ‘schip’ tectum: ‘dak’ > ‘huis’ ferrum: ‘ijzer’ > ‘zwaard’
ru
k
b een pars pro toto;
fauces: ‘nauwe ingang’ (net zoals een ‘keel’)
fd
c een stof i.p.v. het voorwerp dat uit die stof gemaakt is;
d het gevolg i.p.v. de oorzaak, of omgekeerd;
oe
e de naam van een godheid i.p.v. het domein waarvoor die godheid bevoegd is.
formido = ‘dreiging’ i.p.v. ‘angst’ Mars = bellum
Pr
B Woordplaatsing
De zinnen van een dichter zijn syntactisch meestal niet zo gecompliceerd als die van een prozaschrijver. Een dichter wil namelijk direct de verbeelding van de lezer aanspreken (zonder al te veel bijzinnen) en beschrijven wat hij ziet, voelt of denkt. Daarvoor zet hij zijn woorden vaak extra in reliëf, zodat de woordorde wel iets minder eenvoudig is dan in proza; soms dwingt het metrum hem daartoe.
TS 25 Het meest voorkomende verschijnsel is het hyperbaton: de scheiding van adjectief en substantief. Meestal is het adjectief (dat een kwaliteit in de verf zet) meer naar voren geplaatst en volgt (om de spanning en leesverwachting op te bouwen) het substantief wat verderop in de zin. Men kan verschillende types onderscheiden: a … a //… A De woorden staan elk aan het einde van een halfvers. insonuēre cavae gemitumque dedēre cavernae b a … // … A De woorden omsluiten het vers (‘omarmend hyperbaton’). nesciaque humanis precibus mansuescere corda Aeneis VII-XII 219
Untitled-16 219
25/04/15 4:55 PM
c … a … De woorden staan erg ver uit elkaar (‘wijd hyperbaton’). ... A … spumantemque dari pecora inter inertia votis optat aprum, … d ab … BA Beide woordgroepen omarmen het vers (‘dubbel omarmende hyperbata’). impositos duris crepitare_incudibus enses e ab … AB De woordgroepen kruisen elkaar (‘gekruiste hyperbata’), meestal om verwarring, heftigheid of een wervelende beweging (bv. bij een storm, een intens verlangen of verdriet enz.) extra in de verf zetten. cum subita incautum dementia cepit amantem validis ingentem viribus hastam … contorsit
ru
k
Bij type d en type e omringen beide omarmende of gekruiste hyperbata bovendien soms de hoofdgedachte; die wordt daardoor op een elegante manier centraal gesteld in het vers. impositos duris crepitare_incudibus enses Illa quidem Stygiā nabat iam frigida cymbā
oe
fd
Overigens gelden bovenstaande schema’s niet enkel voor de relatie tussen substantief en bijvoeglijke bepaling (een adjectief of een substantief in de genitief), maar ook voor die tussen gezegde en voorwerp of gezegde en BWB.
Pr
TS 26 Een ander opvallend procedé is het enjambement. Dat fenomeen wordt ook ‘oversprong’ genoemd: de zin stopt niet aan het einde van de versregel, maar loopt nog even door tot in het volgende vers. Zo wordt de spanning sterker opgebouwd en de leesverwachting geprikkeld, en krijgen de woorden in enjambement een bijzonder reliëf. Meestal volgt daarop nog een cesuur (zie TS 37), die de woorden afbakent en beklemtoont.
... scandit fatalis machina muros feta armis!
TS 27 Ook met de inversie kan de dichter een woord extra onder de aandacht brengen. Dikwijls betreft het een werkwoord, waardoor een handeling of gebeurtenis nog sterker in de verf gezet wordt.
Obstipuit primo adspectu Sidonia Dido
TS 28 Tot slot vermelden we ook nog de juxtapositie, een procedé waarbij twee personen of zaken vlak naast elkaar geplaatst worden om de onderlinge band of spanning (bv. bij een ontmoeting of een conflict) sterker te accentueren. … nec credere quivi | hunc tantum tibi (= Dido) me (= Aeneas) discessu ferre dolorem. 220 ~ Aeneis
Untitled-16 220
25/04/15 4:55 PM
C Klankgebruik Een dichter maakt graag gebruik van klanken om bepaalde geluiden hoorbaar te maken voor de lezer (= klanknabootsing) of een bepaalde stemming of sfeer op te roepen (= klanksuggestie). Soms kan het ook een louter muzikaal spel zijn, zonder bijkomende bedoeling. Bovendien kan de dichter de klanken nog meer beklemtonen met behulp van ictussen en cesuren.
Een vrij eenvoudige vorm van klankgebruik is de klanknabootsing: de dichter probeert een welbepaald geluid na te bootsen met klanken. In volgende voorbeelden hoor je achtereenvolgens het gekraak van brekende roeiriemen (hoorbaar gemaakt met r en a) en het bonkende geluid van Aeolus’ scepter (o.m. hoorbaar gemaakt met c, p, -um en -on). Franguntur remi, tum prora_avertit et undis Haec ubi dicta, cavum conversa cuspide montem
TS 30
Maar het klankgebruik kan ook dieper gaan en een (eerder innerlijke) gemoedstoestand of sfeer proberen op te roepen. Dan spreekt men van klanksuggestie. Dat klanken stemmingen of indrukken kunnen weergeven hangt samen met het feit dat wij bepaalde klanken spontaan aanvoelen als hard (zoals p, t en k), andere als zacht (zoals l en m), als donker en somber (zoals o en oe) of ronduit bits en vijandig (zoals de f). Zo wordt in het volgende voorbeeld een onheilspellende en dramatische gebeurtenis aangekondigd door -u(m), wanneer Orpheus op het punt staat om te kijken naar zijn geliefde Eurydice. cúm subita_incautúm dementia cepit amantem
Pr
oe
fd
ru
k
TS 29
Soms gaan klanknabootsing en klanksuggestie hand in hand en is het onderscheid minder duidelijk te maken, zoals blijkt uit het volgende voorbeeld, waar Orpheus vol verdriet de gedachtenis aan zijn (opnieuw) overleden echtgenote Eurydice oproept en de wenende klank doorklinkt in zijn zang: té veniénte dié / te décedénte canébat. Dezelfde klanken kunnen trouwens meer dan één impressie wekken. Zo kan de combinatie van i en s met haar sissende toon een gevoelen van haat oproepen in het ene vers, maar in een andere context wijzen op koelte en frisheid. Voor een juiste interpretatie van het klankgebruik is het daarom altijd aangewezen te vertrekken van de inhoud en de context.
Dissimulare_etiam sperasti (sissend, giftig) flevisse_et gelidis haec evolvisse sub antris (fris, kil)
Aeneis VII-XII 221
Untitled-16 221
25/04/15 4:55 PM
Tot slot kunnen klanken soms ook een louter muzikaal spel zijn, dat het oor én het gemoed van de lezer behaagt door een harmonieuze afwisseling van klanken. Dat verklaart ook de frequentie van Griekse namen en leenwoorden met de precieuze klanken y of z, die het Latijn niet kent. litoraque_alcyonem resonant, acalanthida dumi (‘Op de oevers weerklinkt de roep van een ijsvogeltje, in het kreupelhout die van een distelvink.’)
TS 32
Een veelgebruikt klankmiddel is de alliteratie. Dat stijlmiddel verbindt woorden hechter met elkaar en zet ze meer kracht bij. In proza komt de alliteratie weinig voor, maar naarmate de stijl verhevener wordt – zoals bij dichters en redenaars – des te meer. Overigens worden in het Latijn niet enkel medeklinkers, maar ook klinkers als allitererend aangevoeld, dat in tegenstelling tot de Germaanse talen. De alliteratie wordt nog sterker: a als naast de beginletter nog een tweede klank herhaald wordt;
k
TS 31
ru
b als de alliteratie opeenvolgende woorden verbindt;
fd
c als de alliteratie meer dan twee woorden verbindt;
d als dezelfde klank ook binnen in het woord terugkeert.
oe
vulnus alit venis et caeco carpitur igni Solvitur acris hiems grata vice veris et Favoni (het waaien van de wind) Pallida mors aequo pulsat pede pauperum tabernas (het stampen tegen de deur)
TS 33
Pr
De alliteratie komt veel voor, maar dichters als Vergilius en Horatius houden altijd maat en hoeden zich voor overdrijving. Rijm komt dan weer erg weinig voor in Latijnse poëzie. Als men het toch aantreft, zit er meestal een stilistische bedoeling achter. We onderscheiden binnenrijm en eindrijm. a binnenrijm: binnen in het vers keert dezelfde eindklank terug; dikwijls is dat aan het einde van beide vershelften. insonuere cavae // gemitumque dedere cavernae (om de echo hoorbaar te maken) b eindrijm: de versregels rijmen aan het slot. privata deduci superbo non humilis mulier, triumpho
222 ~ Aeneis
Untitled-16 222
25/04/15 4:55 PM
D Versritme en verstechniek Als metrum hanteerde Vergilius de dactylische hexameter. Hoewel gebonden aan een aantal vaste regels, blijkt de dactylische hexameter een soepel systeem waarbinnen heel wat variaties mogelijk zijn, zodat de dichter zijn tekst altijd levendig en boeiend kan houden. Lyrische dichters als Catullus en Horatius namen diverse versschema’s over uit de poëzie van Sappho, Alcaeus e.a. De stilistische elegantie van die kortere en vaak ongelijke versregels bezorgt de gedichten een frisse en aangename speelsheid. Verdere uitleg vind je in Dulces Musae B.
Vergilius heeft de dactylische hexameter in alle opzichten tot volmaaktheid gebracht. Op ritmisch vlak kenmerkt zich dat o.m. door een harmonische afwisseling van dactylen en spondeeën. Als het ritme toch overwegend dactylisch of spondeïsch is, dient dat om de inhoud van de woorden stilistisch te onderstrepen. Spondeeën zijn geschikt om een indruk te wekken van plechtigheid, ernst, beheersing, droefheid, zwaarte, traagheid, donkerte, dreiging of uitgestrektheid. Een overwicht aan dactylen suggereert dan weer vrolijkheid, onrust, lichtheid, snelheid of helderheid.
TS 35
Een veelvoorkomend verschijnsel is de elisie: het laten wegvallen van een eindklinker (of: eindklinker + m) als het eropvolgende woord met een klinker of tweeklank begint. Opgelet: de h heeft geen medeklinkerwaarde. iungere_equos equidem_invideo sive_hanc Heel af en toe vindt er een omgekeerde elisie plaats: niet de eindklinker van het eerste woord valt dan weg, maar wel de beginklinker van het eropvolgende woord. Dat is bijvoorbeeld het geval bij korte voegwoordjes zoals et en bij de werkwoordsvormen es en est.
TS 36
Als de dichter bewust geen elisie toepast, creëert hij een hiaat. Dat doet hij dan wellicht om een inhoudelijke of stilistische reden. implerunt montes; flerunt Rhodopeïae | arces Het hiaat zorgt hier voor een snikkend effect en benadrukt de jammerende ae-klank.
TS 37
Elke versregel wordt als het ware ingesneden door een of meerdere cesuren. Een cesuur (‘insnijding’) zorgt voor een rustpunt, beklemtoont de woorden die er direct aan voorafgaan en verdeelt zo een vers in twee of meer delen. Een cesuur valt evenwel nooit precies in het midden van het vers; dat zou immers voor een berekende en dus minder levendige cadans zorgen. De delen zijn dus in lengte ongelijk, maar toch wegen ze psychologisch tegen elkaar op.
Pr
oe
fd
ru
k
TS 34
Aeneis VII-XII 223
Untitled-16 223
25/04/15 4:55 PM
Vermits de cesuur een (psycho)logische geleding van het vers blootlegt, ligt ze ook nooit tussen twee lettergrepen van een woord of tussen nauw samenhangende woorden (bv. voorzetsel + substantief). Evenmin kan een cesuur geplaatst worden tussen twee woorden die door elisie met elkaar verbonden zijn. De variërende plaatsing van de cesuren zorgt in een dactylische hexameter voor een subtiele en speelse ritmische geleding van het vers en wordt daarom ook wel het spel der cesuren genoemd. De plaats van een cesuur vindt men door na te gaan waar er leestekens of pauzes verschijnen.
A1 A2 A3 A B B1 C C1 __ // U// U |// __ //U U |__ // U // U |__ // U U |//__ U U |__ U
fd
ru
k
a Dat zijn er hoofdzakelijk drie: na de 3de halve voet (A-cesuur), na de 5de halve voet (B-cesuur) en na de 7de halve voet (C-cesuur). Van die drie plaatsen is de B-cesuur de ‘gewoonste’ en frequentste. Maar ligt de snede in A of C, dan betekent dat dat het begin of slot van het vers bijzonder geladen is, want dat kleine stukje vers moet psychologisch opwegen tegen heel de rest. Elk van die drie plaatsen heeft bovendien nog een of meer varianten. B C A ___ U U | ___ // U U |___ // U U |__ // U U |__ U U |__ U
Pr
oe
b Uitzonderlijk kan binnen de laatste twee voeten ook een D-cesuur verschijnen. Die beklemtoont het woord ervoor, maar zet ook de laatste woorden van het vers nog sterker in reliëf. immemor, heu, victusque_animi respexit. // Ibi_omnis c Soms brengt de plaats van een cesuur problemen mee voor de elisies. Een omgekeerde elisie kan dan een uitweg bieden; zie TS 35. altaque Pangaea//_et Rhesi Mavortia tellus (lees als: ’t Rhesi) TS 38
In een versvoet draagt één lettergreep de ritmische klemtoon of ictus. In de dactylische hexameter valt de ictus steeds op de eerste lettergreep van elke versvoet. Doordat de ictus vaak niet samenvalt met het woordaccent, onderscheidt het vers zich duidelijk van het proza.
TS 39
In een woord versmelten soms twee klinkers die geen tweeklank vormen, omdat er metrisch slechts plaats is voor één lettergreep. Men spreekt dan van synizese. deinde klinkt als [deinde] dehinc klinkt als [deink] Als -i- en -u- voor een klinker staan, krijgen ze in geval van een synizese de waarde van een medeklinker, resp. j en w. Laviniaque klinkt als [Lavinjaque] genua klinkt als [genwa]
224 ~ Aeneis
Untitled-16 224
25/04/15 4:55 PM
E Epische verwoording De taal van een dichter is niet dezelfde als die van een prozaschrijver. Dat komt omdat hij, meer nog dan bijvoorbeeld een geschiedschrijver of filosoof, streeft naar een rijke en gevoelvolle verwoording van gebeurtenissen en emoties. Op die manier probeert hij dieper door te dringen tot het hart en de zintuigen van de lezer. Dat geldt bij uitstek voor Vergilius. Typisch voor die epische verwoording zijn o.m. volgende gegevens: De dichter maakt gretig gebruik van adjectieven die bijdragen tot een rijker en sfeervoller beeld, zelfs als ze strikt gezien niet nodig zijn. Zo kan hij de kwaliteiten van een substantief sterker in de verf zetten. Ter vergelijking: waar men bij Caesar slechts 1 adjectief op 18 woorden aantreft, telt men bij Vergilius ongeveer 1 adjectief per 6 à 7 woorden (d.w.z. per vers)!
TS 41
Om een persoon of zaak treffend te typeren, voorziet de dichter die dikwijls van een vast epitheton ornans. pius Aeneas: ‘de plichtsbewuste Aeneas’ lux alma: ‘het verkwikkende licht’
TS 42
De epische dichter illustreert zijn vertelling soms door toevoeging van een homerische vergelijking: een breed uitgewerkt beeld uit de natuur, naar het voorbeeld van de Griekse dichter Homerus; een of enkele elementen illustreren de beschreven toestand of gebeurtenis, andere hebben enkel een kleurende waarde. Daarover vind je meer op p. xxx.
TS 43
Een epische dichter heeft de neiging om gewone adjectieven en bijwoorden te vervangen door sterkere verwoordingen. ingens, immensus, immanis i.p.v. magnus
TS 45
Pr
TS 44
oe
fd
ru
k
TS 40
Het vervangen van de eigenlijke persoonsnaam door een patronymicum (‘patroniem’). Patronymica verwijzen naar de afkomst en zijn meestal gebaseerd op de naam van een vader, soms op die van een grootvader of voorouder. Tydides: ‘de afstammeling (zoon) van Tydeus’ i.p.v. Diomedes Aeacides: ‘de afstammeling (kleinzoon) van Aeacus’ i.p.v. Achilles Het vervangen van de eigenlijke persoonsnaam door een adjectief dat verwijst naar de plaats van herkomst. Cytherea i.p.v. Venus, Phoenissa i.p.v. Dido
Aeneis VII-XII 225
Untitled-16 225
25/04/15 4:55 PM
k ru fd oe Pr Untitled-16 226
25/04/15 4:55 PM