Product MBO Amersfoort Welzijn Module Zorg voor kinderen Studentenhandleiding PWKO
Elleke Boot 1203718 Kopopleiding 2e graads leraar Omgangskunde 2013-2014 OAKOP-Groep 2 Afstudeerberoepsproduct vakinhoudelijk Elsbeth Casteleijn 15-05-2014
MODULE ZORG VOOR KINDEREN Studenten handleiding Algemeen Leerjaar Periode Tijdsduur Aantal lessen Uitstroom Bijlagen
:3 : 10 : 90 minuten :8 : PWKO :3
Inhoud In de kinderopvang krijg je te maken met allerlei soorten kinderen. De een heeft meer zorg en aandacht nodig dan de ander. Dat hangt af van verschillende factoren, zoals leeftijd, de thuissituatie en de ontwikkeling van het kind. Als pedagogisch medewerker moet je weten hoe je hen kunt begeleiden en heb je de verantwoordelijkheid om te handelen volgens protocollen. Tijdens deze workshop van 8 x 1,5 uur krijg je verdieping in het herkennen van signalen en ga je op je BPV onderzoeken wat er van jou verwacht wordt als je bepaalde signalen opgevangen hebt. Hoe moet je handelen als je denkt dat een kind ziek is of thuis mishandeld wordt of autisme heeft? En waarom is het belangrijk dat de kinderopvang een veilige basis is voor kinderen en hoe creëer je dat? Daarmee ga je de komende weken aan de slag. Hierbij gaan we per les in op één onderwerp, zoals een ziek kind of kinderen in rouw, en onderzoek je hoe daarmee om kunt gaan. De inhoud van de lessen is gekoppeld aan het uitwerken van je prestatie. COMPETENTIES: Ik richt me op de behoefte van de ander Ik bouw aan mijn relaties en netwerk DOELEN: Je weet wat het beleid op je BPV is bij het signaleren van specifieke signalen. Je kunt het beleid van je BPV beschrijven, je mening hierover vormen en het aan anderen presenteren. Je weet wat signalen van kinderen, die extra zorg/aandacht nodig hebben, zijn. Je weet hoe je kunt handelen na deze signalen opgevangen te hebben. Je kunt een sociale kaart maken. Je weet wat ethisch en verantwoord handelen is. Je weet hoe je psychische veiligheid kunt bieden aan kinderen en waarom dat belangrijk is. Je ziet ouders als samenwerkingspartners en kunt met hen overleggen over kinderen.
Lessen Lesweek 1 2 3 4 5 6 7 8
Onderwerp Signaleren Kindermishandeling Beleid ADHD, Autisme Sociale kaart Kinderen in een moeilijke thuissituatie Ethisch handelen Kinderen in rouw Ouders als samenwerkingspartners Lichamelijk ziek kind Psychische veiligheid bieden Ontwikkelingsachterstand Verbinding leggen Verslag inleveren, presentaties en afronding
Hoe behaal je deze workshop? 100% aanwezigheid Actieve deelname Prestatie ingeleverd: verslag moet volledig zijn qua inhoud Prestatie gepresenteerd aan klasgenoten
PRESTATIE AAN HET EINDE VAN DE WORKSHOP Je gaat je verdiepen in het beleid van je BPV-plek rondom een onderwerp. Hier maak je een verslag over, waarin je de signalen, het beleid van je BPV-adres, sociale kaart en je eigen mening verwerkt. In de laatste les presenteer en bespreek je de inhoud met klasgenoten. VERSLAG 1. Kies een onderwerp uit. Je mag een keuze maken tussen: - Kindermishandeling - Moeilijke thuissituatie: scheiding ouders, zieke ouder, depressieve ouder - Achterstand ontwikkeling kind - Rouw / verliesverwerking kind - ADHD, autisme - Lichamelijk ziek kind Beschrijf dit onderwerp. Wat houdt het onderwerp in? Wat zijn de kenmerken? Werk dit uit op minimaal 1 A4. Als je gebruikmaakt van bronnen, zoals websites of een boek, dan moet je deze erbij vermelden. Daarnaast beschrijf je op minimaal een half A4 waarom je gekozen hebt voor dit onderwerp. 2. Je verdiept je nog meer in dit onderwerp door uit te werken wat de signalen zijn die je als pedagogisch medewerker van het kind op kunt vangen. Wees hierbij concreet: wat zie je letterlijk? Welk gedrag kan het kind vertonen? Wat is een valkuil als je als pedagogisch medewerker let op deze signalen? Duiden deze signalen alleen op het gekozen onderwerp of kan het ook ergens anders door komen? 3. Verdiep je in het beleid en protocol omtrent dit onderwerp op je BPV. Hoe gaat de kinderopvang hiermee om? Dat doe je op de volgende twee manieren: 3a. Je vraagt naar de schriftelijke beleidsstukken en protocollen. Deze lees je door. Een samenvatting ervan zet je in je verslag. 3b. Je interviewt de intern begeleider / vertrouwenspersoon en collega’s op je BPV. Je vraagt naar hoe het beleid gevoerd wordt en naar praktijkvoorbeelden. Interview minimaal 3 personen. Verwerk de interviews in je verslag. Zorg ervoor dat je de namen en functie van de geïnterviewden erbij zet. 4. In les 3 maak je een sociale kaart van de organisaties, waar de kinderopvang (jouw BPVadres) en ouders terecht kunnen omtrent het onderwerp. 5. Je vormt een mening over alle verkregen informatie. Deze mening schrijf je uit op minimaal 1 A4. Hoe denk jij over de gevonden informatie? Wat vind je ervan? Hoe vind jij dat er op je BPV-adres gehandeld wordt? Wat vind je er goed aan? Wat zou volgens jou een andere/betere manier zijn? Het gaat erom dat jij laat zien dat je een visie kunt vormen over hoe te handelen in de kinderopvang als er kinderen zijn, die zorg nodig hebben. 6. Je verslag is voorzien van een voorpagina, inhoudsopgave, inleiding en nawoord. Ook zitten alle bijlagen erin: reflectieformulier (wordt tijdens de laatste les ingevuld), evaluatie van de workshop (wordt tijdens de laatste les ingevuld) en het beoordelingsformulier voor de docent. N.B. Zet elke bron, die je gebruikt, erbij! Dus haal je informatie van internet of uit een boek of van wat iemand aan je vertelt? Zet de website, het boek en de auteur en/of de naam van de persoon en diens functie erbij.
PRESENTATIE Een samenvatting van de opdracht presenteer je de laatste les in 5 minuten aan een groepje van 5 studenten. In dit groepje gaan jullie vervolgens met elkaar in gesprek over de verkregen informatie. Hierbij vul je het reflectieformulier (bijlage 1) in. Tijdens het gesprek stel je verdiepende vragen aan elkaar. Je neemt dus niet alleen een actieve luisterhouding aan, je neemt ook een nieuwsgierige houding aan als professional; om van de ander en zijn/haar visie te leren. Per persoon is er 15 minuten tijd voor de presentatie en verdieping. Benut deze tijd goed.
LES 1 SIGNALEREN Je krijgt in deze les uitleg over de inhoud van de workshop en de eindprestatie. Vervolgens gaan jullie aan de slag met het onderwerp ‘signaleren’. Het gaat om het herkennen van signalen bij kinderen die zorg nodig hebben en bedenken wat deze signalen betekenen. LESOPDRACHT In een groepje van 6 personen ga je brainstormen: - Welke signalen kunnen kinderen afgeven als het niet goed met ze gaat? - Wat kunnen deze signalen betekenen? - Wat hebben ze dan van jou als pedagogisch medewerker nodig? Schrijf jullie bevindingen op een groot vel. Deze gaan jullie presenteren aan de klas. BPV-OPDRACHT Bedenk in welk onderwerp je wilt gaan verdiepen voor de prestatie. Overleg met je BPVadres met welk onderwerp je aan de slag gaat. Zij kunnen misschien gebruikmaken van de uitkomsten van je verslag! Lees de opdracht voor de prestatie goed door en begin met het verzamelen van informatie. (Stap 1 en 2.)
LES 2 KINDERMISHANDELING BELEID In deze les wordt het onderwerp kindermishandeling besproken. Daarnaast ga je kijken naar beleid. Wat is dat? Waarom heb je in de kinderopvang een beleid en protocol nodig? Wat is het verschil tussen een beleid en een protocol? OPDRACHT 1 Bedenk in viertallen wat het beleid rondom kindermishandeling bij jullie op BPV is of zou kunnen zijn. Wat betekent het beleid voor jullie als welzijnswerker? Ontwikkel vervolgens met elkaar een protocol voor kindermishandeling. Welke stappen moeten medewerkers nemen als je signalen met betrekking tot kindermishandeling signaleert? Zet deze stappen onder elkaar en bespreek het belang ervan. De opdracht wordt klassikaal nabesproken. BPV-OPDRACHT Zoek op je BPV het beleid en protocol rondom je gekozen onderwerp uit. (Stap 3.)
LES 3 ADHD, AUTISME SOCIALE KAART In deze les wordt ingegaan op ADHD en Autisme. Daarnaast ga je een sociale kaart maken. Een sociale kaart is een weergave van de verschillende hulpverleningsorganisaties in de regio. Hierin wordt beschreven welke organisaties er zijn, wat zij voor hulp bieden en hoe zij te bereiken zijn. LESOPDRACHT Maak een sociale kaart van de organisaties, waarmee je te maken kan hebben. Denk hierbij aan informatie opvragen voor jou als pedagogisch medewerker, maar ook aan doorverwijzen van ouders/verzorgers voor informatie over je gekozen onderwerp of voor begeleiding van hen en/of het kind. In de sociale kaart komt te staan: naam van de organisatie, adres, telefoonnummer en/of emailadres, bereikbaarheid, een korte beschrijving van de hulp die zij bieden en bijzonderheden, zoals dat een verwijzing van de huisarts noodzakelijk is. Let erop dat de organisaties in de buurt van je BPV zijn. Neem minimaal 8 organisaties in je sociale kaart op en zorg voor verschillende soorten zorgaanbieders. BPV-OPDRACHT Laat je gemaakte sociale kaart op je BPV zien. Hebben zij een sociale kaart op locatie liggen? Kun je de sociale kaart aanvullen/aanpassen of die van je BPV aanvullen? (Stap 4.)
LES 4 KINDEREN IN EEN MOEILIJKE THUISSITUATIE ETHISCH HANDELEN Deze les staat in het teken van kinderen met een moeilijke thuissituatie. Daarnaast gaan jullie je verdiepen in ethisch en verantwoord handelen. LESOPDRACHT 1 Bedenk individueel een situatie van je BPV waarbij je ethisch gehandeld hebt of waarbij dat nodig was. Schrijf deze situatie zo volledig mogelijk uit als een casus. Heb je zelf geen situatie meegemaakt? Bedenk dan een situatie die je tegen zou kunnen komen op je BPV en schrijf deze uit als een casus. LESOPDRACHT 2 Je krijgt een casus van een klasgenoot. Lees deze door. Hoe zou jij handelen in deze situatie? Waarom? Vervolgens ga je in duo’s de gemaakte casussen bespreken. Waar kun je tegenaan lopen bij deze situatie? Wat zijn dilemma’s in dergelijke situaties? Hoe kun je daarmee omgaan? BPV-OPDRACHT Hoe staat het met je verslag? Heb je alle informatie inmiddels verzameld? Begin met het uitwerken van de verkregen informatie.
LES 5 KINDEREN IN ROUW OUDERS ALS SAMENWERKINGSPARTNERS In deze les ga je kennis opdoen over verliesverwerking van kinderen. Daarnaast ga je leren om ouders als samenwerkingspartners te benaderen. LESOPDRACHT In drietallen ga je rollenspellen uitvoeren. Student A. speelt de ouder, student B. de pedagogisch medewerker en student C. observeert. Van de docent krijgen jullie een casus. Bedenk wie welke rol op zich neemt en dan speel je met elkaar de casus uit. C. observeert en geeft feedback op hoe het spel verliep. Daarna wordt er gewisseld. Iedereen komt in elke rol een keer aan bod. Bij de casus komen drie ‘soorten’ ouders aan bod in dezelfde situatie. Jullie gaan met elkaar uitproberen welke manier van werken aansluit bij de ouder. Hoe kun je ervoor zorgen dat jullie met elkaar samenwerken? BPV-OPDRACHT Zorg ervoor dat je deze week alle verkregen informatie uitwerkt in een verslag.
LES 6 LICHAMELIJK ZIEK KIND PSYCHISCHE VEILIGHEID BIEDEN Deze les gaat over kinderen die zelf lichamelijk ziek zijn. Daarnaast ga je nadenken over het bieden van psychische veiligheid. LESOPDRACHT Bedenk in drietallen hoe je psychische veiligheid op de kinderopvang aan kinderen kunt bieden. Wat doe je daarin al goed? Wat kan je er nog in leren/ontwikkelen? Schrijf je kwaliteiten en ontwikkelpunten op. Hoe ga je hier de komende weken aan werken? Deze analyse kun je in je POP en PAP van BPV opnemen. LESOPDRACHT Hoe gaat het met de eindopdracht? In groepjes van vier personen gaan jullie bespreken wat je tot nu toe gedaan hebt. Waar loop je tegenaan. Hier kan je elkaar mee helpen. Schrijf eventuele vragen op, die kunnen na de bespreking aan de docent gesteld worden. BPV-OPDRACHT Lees al je gevonden en verwerkte informatie goed door. Ga nu je mening erover schrijven. Wat vind je van het beleid op je BPV rondom dit onderwerp? Wat vind je er goed aan? Wat vind je er minder goed aan? Heb je advies voor je BPV? Wat zou je anders willen/doen? Beargumenteer alles wat je schrijft. (Stap 5.)
LES 7 ONTWIKKELINGSACHTERSTAND VERBINDING LEGGEN In deze les gaan we in op kinderen met een achterstand in hun ontwikkeling. Daarnaast worden alle onderdelen van de voorgaande lessen aan elkaar gekoppeld; er wordt verbinding gelegd. LESOPDRACHT In tweetallen ga je een stappenplan maken over hoe te handelen als je signalen opgepakt hebt en je zorgen maakt over een kind. Welke stap zet je dan eerst, wat doe je erna, enz. Maak deze op een manier dat hij bruikbaar is voor iedereen, dus overzichtelijk en makkelijk in gebruik. Je mag zelf weten op welke manier je hem vormgeeft. Zijn jullie klaar? Maak dan met elkaar een checklist: Hoe te zorgen voor kinderen in de kinderopvang waar jij je zorgen over maakt? Wat komt daar allemaal bij kijken en wat moet je dan doen? Ben je daarmee klaar? Zoek een duo op dat ook klaar is en vergelijk met elkaar de stappenplannen en checklists. BPV-OPDRACHT Lees je verslag helemaal na op volledigheid en Nederlandse spelling/grammatica. Staan alle bronnen erin vermeld? Maak een voorpagina, inhoudsopgave, inleiding en nawoord. Voeg ook het beoordelingsformulier voor de docent (bijlage 3) toe. De volgende les neem je het verslag mee voor de presentatie en om in te leveren!
LES 8 VERSLAG INLEVEREN, PRESENTATIES EN AFRONDING In deze laatste les gaan we de workshop afronden. Je gaat je verslag presenteren, levert je verslag in en de workshop wordt geëvalueerd. LESOPDRACHT 1 Een samenvatting van de opdracht presenteer je de laatste les in 5 minuten aan een groepje van 5 studenten. In dit groepje gaan jullie vervolgens met elkaar in gesprek over de verkregen informatie. Hierbij vul je het reflectieformulier (bijlage 1) in. Tijdens het gesprek stel je verdiepende vragen aan elkaar. Je neemt dus niet alleen een actieve luisterhouding aan, je neemt ook een nieuwsgierige houding aan als professional; om van de ander en zijn/haar visie te leren. Per persoon is er 15 minuten tijd voor de presentatie en verdieping. Benut deze tijd goed. Daarna lever je het verslag bij de docent in. LESOPDRACHT 2 Vul het evaluatieformulier van de workshop (bijlage 2) in en lever dit bij de docent in.
BIJLAGE 1 REFLECTIEFORMULIER WORKSHOP ZORG VOOR KINDEREN Naam: Klas: Slb-er: Namen groepje:
Hoe verliep je eigen presentatie?
Welke feedback heb je gekregen?
Wat heb je geleerd van de presentaties van de anderen en de gesprekken erover? Presentatie 1:
Presentatie 2:
Presentatie 3:
Presentatie 4:
Welke feedback heb je gegeven? Presentatie 1:
Presentatie 2: Presentatie 3:
Presentatie 4:
Wat heb je met deze opdracht geleerd ten opzichte van de competentie ‘Ik richt me op de behoefte van de ander’?
Wat heb je met deze opdracht geleerd ten opzichte van de competentie ‘Ik bouw aan mijn relaties en netwerk’?
BIJLAGE 2 EVALUATIE WORKSHOP ZORG VOOR KINDEREN Naam: Klas: SLB-er: Docent workshop: Inhoud workshop Wat vind je goed, wat heb je geleerd, wat heb je gemist, enz.
Verslag en presenteren Wat vind je van de opdracht, wat heb je ervan geleerd, wat had je graag anders gewild en hoe, enz.
Jezelf Je eigen inzet en houding, wat was jouw inbreng, wat had je anders kunnen/willen doen, enz.
Docent Wat vind je van zijn/haar manier van lesgeven, wat doet hij/zij goed, heb je advies voor hem/haar, enz.
BIJLAGE 3 BEOORDELING WORKSHOP ZORG VOOR KINDEREN Naam: Klas: SLB-er: Docent workshop: VERSLAG Onderwerp: Voorpagina, inhoudsopgave, inleiding, nawoord
□ Voldoende □ Onvoldoende
Signalen
Feedback docent:
Beleid
Feedback docent:
Sociale kaart
Feedback docent:
Eigen mening
Feedback docent:
Presentatie
□ Voldoende □ Onvoldoende
Reflectie
□ Voldoende □ Onvoldoende
Evaluatie
□ Voldoende □ Onvoldoende
Aanwezigheid
□ Voldoende □ Onvoldoende
Actieve deelname
□ Voldoende □ Onvoldoende
COMPETENTIES Ik richt me op de behoefte van de ander K S
G
BB
S
G
BB
S
G
BB
H
V
Ik bouw aan mijn relaties en netwerk K S
G
BB
S
G
BB
S
G
BB
H
V
TOTAAL □ Voldoende
□ Onvoldoende
Product MBO Amersfoort Welzijn Module Zorg voor kinderen Docentenhandleiding PWKO
Elleke Boot 1203718 Kopopleiding 2e graads leraar Omgangskunde 2013-2014 OAKOP-Groep 2 Afstudeerberoepsproduct vakinhoudelijk Elsbeth Casteleijn 15-05-2014
MODULE ZORG VOOR KINDEREN Docenten handleiding Beste docent, De docentenhandleiding van de workshop ‘Zorg voor kinderen’ ligt voor je. Het is een aanvulling op de studentenhandleiding, waarin de lesopdrachten en BPV-opdrachten staan uitgewerkt. In deze reader staat wat je elke les gaat behandelen en hoe je dat kunt doen. Veel plezier en succes met het geven van de workshop!
Algemeen Leerjaar Periode Tijdsduur Aantal lessen Uitstroom Bijlagen
:3 : 10 : 90 minuten : 8x 1,5 uur : PWKO : 3 (Dit zijn andere bijlagen dan in de studentenhandleiding.)
Inhoud COMPETENTIES: Ik richt me op de behoefte van de ander Ik bouw aan mijn relaties en netwerk DOELEN: Je weet wat het beleid op je BPV is bij het signaleren van specifieke signalen. Je kunt het beleid van je BPV beschrijven, je mening hierover vormen en het aan anderen presenteren. Je weet wat signalen van kinderen, die extra zorg/aandacht nodig hebben, zijn. Je weet hoe je kunt handelen na deze signalen opgevangen te hebben. Je kunt een sociale kaart maken. Je weet wat ethisch en verantwoord handelen is. Je weet hoe je psychische veiligheid kunt bieden aan kinderen en waarom dat belangrijk is. Je ziet ouders als samenwerkingspartners en kunt met hen overleggen over kinderen.
Lessen Lesweek 1 2 3 4 5 6 7 8
Onderwerp Signaleren Kindermishandeling Beleid ADHD, Autisme Sociale kaart Kinderen in een moeilijke thuissituatie Ethisch handelen Kinderen in rouw Ouders als samenwerkingspartners Lichamelijk ziek kind Psychische veiligheid bieden Ontwikkelingsachterstand Verbinding leggen Verslag inleveren, presentaties en afronding
Hoe behaal je deze workshop? 100% aanwezigheid Actieve deelname Prestatie ingeleverd: verslag moet volledig zijn qua inhoud Prestatie gepresenteerd aan klasgenoten
PRESTATIE AAN HET EINDE VAN DE WORKSHOP Je gaat je verdiepen in het beleid van je BPV-plek rondom een onderwerp. Hier maak je een verslag over, waarin je de signalen, het beleid van je BPV-adres, sociale kaart en je eigen mening verwerkt. In de laatste les presenteer en bespreek je de inhoud met klasgenoten. VERSLAG 1. Kies een onderwerp uit. Je mag een keuze maken tussen: - Kindermishandeling - Moeilijke thuissituatie: scheiding ouders, zieke ouder, depressieve ouder - Achterstand ontwikkeling kind - Rouw / verliesverwerking kind - ADHD, autisme - Lichamelijk ziek kind Beschrijf dit onderwerp. Wat houdt het onderwerp in? Wat zijn de kenmerken? Werk dit uit op minimaal 1 A4. Als je gebruikmaakt van bronnen, zoals websites of een boek, dan moet je deze erbij vermelden. Daarnaast beschrijf je op minimaal een half A4 waarom je gekozen hebt voor dit onderwerp. 2. Je verdiept je nog meer in dit onderwerp door uit te werken wat de signalen zijn die je als pedagogisch medewerker van het kind op kunt vangen. Wees hierbij concreet: wat zie je letterlijk? Welk gedrag kan het kind vertonen? Wat is een valkuil als je als pedagogisch medewerker let op deze signalen? Duiden deze signalen alleen op het gekozen onderwerp of kan het ook ergens anders door komen? 3. Verdiep je in het beleid en protocol omtrent dit onderwerp op je BPV. Hoe gaat de kinderopvang hiermee om? Dat doe je op de volgende twee manieren: 3a. Je vraagt naar de schriftelijke beleidsstukken en protocollen. Deze lees je door. Een samenvatting ervan zet je in je verslag. 3b. Je interviewt de intern begeleider / vertrouwenspersoon en collega’s op je BPV. Je vraagt naar hoe het beleid gevoerd wordt en naar praktijkvoorbeelden. Interview minimaal 3 personen. Verwerk de interviews in je verslag. Zorg ervoor dat je de namen en functie van de geïnterviewden erbij zet. 4. In les 3 maak je een sociale kaart van de organisaties, waar de kinderopvang (jouw BPVadres) en ouders terecht kunnen omtrent het onderwerp. 5. Je vormt een mening over alle verkregen informatie. Deze mening schrijf je uit op minimaal 1 A4. Hoe denk jij over de gevonden informatie? Wat vind je ervan? Hoe vind jij dat er op je BPV-adres gehandeld wordt? Wat vind je er goed aan? Wat zou volgens jou een andere/betere manier zijn? Het gaat erom dat jij laat zien dat je een visie kunt vormen over hoe te handelen in de kinderopvang als er kinderen zijn, die zorg nodig hebben. 6. Je verslag is voorzien van een voorpagina, inhoudsopgave, inleiding en nawoord. Ook zitten alle bijlagen erin: reflectieformulier (wordt tijdens de laatste les ingevuld), evaluatie van de workshop (wordt tijdens de laatste les ingevuld) en het beoordelingsformulier voor de docent. N.B. Zet elke bron, die je gebruikt, erbij! Dus haal je informatie van internet of uit een boek of van wat iemand aan je vertelt? Zet de website, het boek en de auteur en/of de naam van de persoon en diens functie erbij.
PRESENTATIE Een samenvatting van de opdracht presenteer je de laatste les in 5 minuten aan een groepje van 5 studenten. In dit groepje gaan jullie vervolgens met elkaar in gesprek over de verkregen informatie. Hierbij vul je het reflectieformulier (bijlage 1) in. Tijdens het gesprek stel je verdiepende vragen aan elkaar. Je neemt dus niet alleen een actieve luisterhouding aan, je neemt ook een nieuwsgierige houding aan als professional; om van de ander en zijn/haar visie te leren. Per persoon is er 15 minuten tijd voor de presentatie en verdieping. Benut deze tijd goed.
LES 1 SIGNALEREN Benodigdheden: A2-papier of flip-overvellen, stiften, whiteboard en whiteboardstift. Tijdens deze les ga je de studenten uitleggen hoe de workshop is opgebouwd, wat de inhoud ervan is en hoe de eindopdracht in elkaar steekt. Als de studenten de BPV-opdrachten uit de reader volgen, hebben ze het verslag op tijd af. Vervolgens begin je met een klassikale brainstorm: Wanneer is een kind in de kinderopvang een uitzondering? Maak hiervoor een woordenspin op het bord. Wijs de studenten er op dat het bij signaleren gaat om waarneembaar gedrag. Vervolgens geef je de studenten de lesopdracht. De uitgevoerde brainstorm gaan de studenten klassikaal presenteren en bespreek je met hen na. Uit alle gevormde lijsten stel je met de klas 1 lijst met signalen op. Deze kan in de volgende lessen erbij gepakt worden, bijvoorbeeld gekoppeld aan de thema’s. Hierna laat je de studenten werken aan de BPV-opdracht door ze na te laten denken over welk onderwerp ze hun verslag willen maken en hoe ze dit aan gaan pakken. LES 2 KINDERMISHANDELING BELEID Benodigdheden: opgestelde lijst van de vorige les met de signalen, whiteboard en whiteboardstift. De les begint met het onderwerp kindermishandeling. Dit is ook bij Doelgroepen 2 aan bod gekomen. Pak de opgestelde lijst met signalen van de vorige les erbij. Wat zijn signalen van kindermishandeling? Welke soorten kindermishandeling zijn er allemaal? Bespreek dit klassikaal. Voor de verdieping op kindermishandeling neem je ongeveer een half uur de tijd. Vervolgens wordt er in gegaan op beleid. Wat is dat? Waarom heeft de kinderopvang een beleid en protocol voor dergelijke situaties? Weet de student al wat voor beleid er op hun BPV is? Zijn ze al eens in aanraking gekomen met dergelijke protocollen? Wat betekent het beleid en een protocol voor een welzijnswerker? Dan gaan de studenten de lesopdracht maken en dat wordt klassikaal nabesproken. Geef de studenten als tip mee om de BPV-opdracht uit te voeren. Theorie: Een beleid is wat er gedaan moet worden bij bepaalde situaties en een protocol hoe de medewerker dient te handelen. ‘In een beleid (ook wel richtlijn genoemd) staan aanbevelingen voor preventie, diagnostiek en hulp bij een bepaald probleem of een bepaalde stoornis. Richtlijnen ondersteunen beroepskrachten bij hun besluitvorming en handelen door zo concreet mogelijk aan te geven wat ze het beste kunnen doen (Swinkels e.a. 2004).’ Bron: http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank-Instrumenten-en-Richtlijnen/Definitie-van-richtlijnen
In een beleid staat beschreven welk doel, missie, visie de kinderopvang heeft en hoe de medewerkers met de kinderen omgaan. In een protocol staat uitgewerkt hoe en door wie er bij deze specifieke kinderopvang gehandeld moet worden bij een specifieke situatie, zoals het protocol als een kind vermist wordt of als een kind waterpokken heeft, maar er zijn ook protocollen voor vervoer (aan welke regels de medewerkers zich dienen te houden als ze met een kind gaan fietsen of als een kind mee in de auto gaat).
LES 3 ADHD, AUTISME SOCIALE KAART Benodigdheden: post-it’s, whiteboard en whiteboardstift. In deze les komen ADHD en Autisme aan bod. In Doelgroepen 2 zijn deze onderwerpen ook behandeld. Je kunt hierbij benoemen dat diagnose en benamingen veranderlijk zijn. Zijn de studenten op de hoogte van DSM IV/DSM V? Waarom zijn diagnosestellingen veranderlijk? (Dit heeft te maken met wetenschappelijk onderzoek. Er worden telkens nieuwe ontdekkingen gedaan. Daarnaast verandert de tijdsgeest/maatschappij, waardoor er met andere ogen naar diagnoses gekeken wordt.) Het is van belang dat studenten inzien dat zij géén diagnose kunnen en mogen stellen. Weten ze naar welke instellingen/organisaties ze ouders kunnen verwijzen als ze denken dat diagnosestelling nodig is? Bespreek waarom het van belang is om op de hoogte te zijn van de actualiteit. Waarom is het van belang om in de kinderopvang op de hoogte te zijn van wat ADHD en Autisme inhouden? Je kunt een klassikale brainstorm houden door de kennis over deze onderwerpen door de studenten op post-it’s te laten schrijven en op het bord te laten plakken. Daarna kan de kennis besproken en samengevat worden. Denk hierbij ook aan hoe kinderen met een dergelijke diagnose te begeleiden. Neem voor dit onderwerp hooguit een half uur de tijd. Dan wordt er de koppeling gemaakt naar de sociale kaart. In de vorige lessen ging het over signaleren en beleid. De volgende stap is het verzamelen van informatie buiten de kinderopvang. Waar kan een pedagogisch medewerker terecht voor hulp als hij/zij vragen heeft omtrent een kind? Laat de studenten werken aan de lesopdracht. Let erop dat ze een sociale kaart maken over het onderwerp van hun eindverslag. Als de studenten een sociale kaart gemaakt hebben, laat hen deze in duo’s met elkaar delen. Uiteindelijk bespreek je de opdracht klassikaal na.
LES 4 KINDEREN IN EEN MOEILIJKE THUISSITUATIE ETHISCH HANDELEN Benodigdheden: kopieën van artikel bijlage 1 docentenhandleiding, whiteboard en whiteboardstift. In deze les wordt er ingegaan op moeilijke thuissituaties. In bijlage 1 staat een artikel een onderzoek naar kinderen die een lichamelijk zieke ouder hebben. Laat de studenten het artikel lezen en naar de betekenis van onbekende woorden vragen. Op deze manier wordt er (naast theoretische kennis) gewerkt aan de leesvaardigheid van de studenten. Hebben ze andere vragen over het artikel? Dit artikel is een inleiding op de bespreking. Daarna gaan de studenten namelijk in groepjes diverse moeilijke thuissituaties, zoals scheidende ouders, zieke ouder en depressieve ouder, met elkaar bespreken. Op welke manier hebben zij als pedagogisch medewerker ermee te maken? Neem hier hooguit 30 minuten de tijd voor. Dan wordt er een koppeling gemaakt naar ethisch en verantwoord handelen. Wat mag je als pedagogisch medewerker vertellen over de kinderen en ouders aan familie en vrienden? Wat vertel je aan andere ouders? Wat bespreek je met collega’s? Wat is het verschil tussen roddelen, je hart luchten en professioneel bespreken? Vervolgens worden de lesopdrachten uitgevoerd.
LES 5 KINDEREN IN ROUW OUDERS ALS SAMENWERKINGSPARTNERS Benodigdheden: whiteboard en whiteboardstift. In deze les staat rouw-/verliesverwerking bij kinderen centraal. In Doelgroepen 2 is het onderwerp ‘rouw’ ook aan bod gekomen, maar nu gaat het specifiek over kinderen. In bijlage 2 vind je meer informatie over kinderen en rouw. Behandel deze informatie door het te koppelen aan ervaringen van studenten. Zijn er studenten die op hun BPV-plek te maken hebben gehad met dit onderwerp? Zijn er studenten die er als kind zijnde ervaring hebben met het verliezen van een dierbare? Neem hier hooguit 30 minuten de tijd voor. Daarna wordt er een koppeling gemaakt naar het in gesprek gaan met ouders door te werken aan de lesopdracht. Hoe kun je ouders als samenwerkingspartner benaderen? Op de volgende pagina staan twee casussen, die in de les gebruikt kunnen worden voor de lesopdracht. Bij elke casus staan drie vaders/moeders. Het is de bedoeling dat elke casus 3x uitgespeeld worden. Elke student neemt een andere ouder als rol aan, zodat het rollenspel elke keer een andere wending krijgt. Sluit de les klassikaal af door de rollenspellen na te spreken.
Casussen: Eva is zes jaar. Haar moeder is 5 maanden geleden plotseling overleden. Sindsdien merk je dat ze steeds stiller wordt. Ze is dunner geworden en er is lastiger contact met haar te krijgen, terwijl ze voor de dood van haar moeder een ‘spring in het veld’ was. Als haar vader haar ophaalt, dan is hij kortaf naar Eva. Eva luistert wel en sjokt dan verdrietig achter hem aan naar huis. Vandaag wordt Eva door een vrouw opgehaald, die zich voorstelt als de nieuwe vriendin haar vader. Eva begint te huilen en je ziet haar verdrietig weggaan. De vriendin van vader is vriendelijk naar het meisje. De week erna is de vader van Eva er weer. Jij wilt hem graag spreken over hoe het met Eva gaat. Vader 1: Je staat open voor het gesprek met de pedagogisch medewerker. Vader 2: Je hebt het veel te druk en kan er geen gezeik bij hebben. Je vindt het vervelend dat de pedagogisch medewerker zich zorgen maakt, maar je hoofd zit vol: er is veel gebeurd en je bent druk op je werk. Vader 3: Je vindt het belachelijk dat de pedagogisch medewerker zich met hem bemoeit. Niels is 11 jaar. Zijn grote broer heeft kanker en na een aantal maanden komt Aron te overlijden. Op de buitenschoolse opvang zitten Niels en zijn twee zusjes bij jou op de groep. Je merkt dat Niels heel beschermend naar hen is. Hij beschermt ze, speelt met ze en zorgt voor ze. Er is geen spoortje verdriet te merken. De ouders zie je niet, omdat Niels met zijn zusjes zelf naar huis loopt. Op een dag komt Niels naar je toe en vraagt of hij eerder naar huis mag, omdat mama in bed ligt en hij dan meer tijd heeft om brood voor zijn zusjes klaar te maken. Je maakt je zorgen om dit gezin en na overleg met je leidinggevende wordt er besloten om de ouders op gesprek uit te nodigen. Moeder komt en ziet er slecht uit. Jij leidt het gesprek. Moeder 1: Is erg verdrietig en radeloos. Ze is erg blij met het gesprek, want ze hoopt op steun en hulp. Moeder 2: Voelt zich beschuldigd van slecht moederschap en ziet tegen het gesprek op. Moeder 3: Doet alsof er niks aan de hand is.
LES 6 LICHAMELIJK ZIEK KIND PSYCHISCHE VEILIGHEID BIEDEN Benodigdheden: whiteboard en meerdere whiteboardstiften. Deze les gaat over kinderziektes. Met welke kinderziektes krijgen de studenten te maken bij de kinderopvang? Laat de studenten hun antwoorden op het bord schrijven. Denk hierbij aan ziektes, zoals de waterpokken, griep en allergieën, maar ook aan bijvoorbeeld kinderleukemie. Na de brainstorm klassikaal bespreken: hoe ga je hier als kinderopvang mee om? Neem hiervoor hooguit 30 minuten de tijd. Vervolgens ga je een aantal stellingen bespreken. De studenten gaan allemaal staan. Als ze het eens zijn met de stelling, lopen ze naar de rechterkant van het lokaal. Als ze het oneens zijn met de stelling, lopen ze naar de linkerkant van het lokaal. Vraag aan hen waarom ze voor/tegen zijn. Stellingen: - Ik kan een kind alleen helpen als hij/zij aangeeft wat er aan de hand is. - Ik ben als pedagogisch medewerker verantwoordelijk voor de gezondheid van de kinderen. - Als ik een collega tegen een kind onaardig zie doen, dan spreek ik hem/haar daar op aan. - Hoe een kind zich voelt heeft invloed op zijn/haar ontwikkeling. - Ik weet hoe ik een prettige en veilige basis voor kinderen kan zorgen. Hierna volgt een klassikale bespreking: wat is psychische veiligheid? Waarna de lesopdracht gemaakt wordt. Vraag tijdens deze les hoe het gaat met het verslag. Lukt het om alle verkregen informatie uit te werken? Meer informatie over psychische veiligheid in de kinderopvang is te vinden als extra bijlage in de cloud. Pdf-bestand: ‘Psychische veiligheid pwko’.
LES 7 ONTWIKKELINGSACHTERSTAND VERBINDING LEGGEN Benodigdheden: A3-/A4-papieren, whiteboard en whiteboardstift. In deze les komt het onderwerp ‘Een achterstand in de ontwikkeling van het kind’ aan bod. In bijlage 3 kun je hierover meer informatie vinden. Neem hiervoor ongeveer 20 minuten de tijd. Dan worden alle lessen met elkaar verbonden. Er wordt bij de lesopdracht een stappenplan/-schema gemaakt waarbij alle voorgaande lessen ineen komen. Je vangt als pedagogisch medewerker een signaal op en dan zet je stap 1, stap 2, enzovoorts. Ook wordt er een checklist opgesteld: Hoe te zorgen voor kinderen, die extra aandacht nodig hebben in de kinderopvang. Nadat de studenten deze in duo’s gemaakt en besproken hebben, volgt de klassikale nabespreking. Alle stappenplannen en checklists worden samengevoegd en zo wordt er één volledige stappenplan en één volledige checklist gemaakt. Deze kan een van de studenten uitwerken en de volgende les meenemen, zodat iedereen ze op papier heeft. Wijs de studenten erop dat volgende week de laatste les is. Dan moeten alle verslagen aan het begin van de les af en uitgeprint zijn! Ook moet iedereen zijn/haar reader bij zich hebben voor de formulieren.
LES 8 VERSLAG INLEVEREN, PRESENTATIES EN AFRONDING Benodigdheden: de verslagen en readers van de studenten. In deze les wordt de workshop afgerond en vindt de evaluatie plaats. De studenten gaan hun verslagen presenteren in groepjes (zie lesopdracht 1 en bijlage 1 van de studentenhandleiding). Bespreek klassikaal de bevindingen na. Vervolgens vult iedereen het evaluatieformulier over de workshop in (zie lesopdracht 2 en bijlage 2 van de studentenhandleiding). Eventueel kan je de evaluatie mondeling samen laten vatten door de studenten. Dan worden alle verslagen ingeleverd. Deze kijk je na volgens het format in bijlage 3 van de studentenhandleiding.
BIJLAGE 1 (hoort bij les 4) ARTIKEL KINDEREN MET EEN ZIEKE OUDER Bron: http://www.jeugdkennis.nl/jgk/Rubrieken-Jeugdkennis/Bijdragen-kennispartners/DossierLangdurig-zieke-ouder-maakt-probleem-zichtbaar
Dossier 'Langdurig zieke ouder' maakt probleem zichtbaar 18 december 2011 Joanka Prakken Ongeveer een kwart van de kinderen en jongeren onder de 18 jaar heeft een ouder met een chronische lichamelijke of psychische aandoening. De buitenwereld heeft vaak niet door dat zij daardoor belast worden. Het digitale dossier 'Langdurig zieke ouder' laat zien welke problemen ouders en jongeren tegenkomen en biedt aanknopingspunten om hen ondersteuning te bieden. Naar schatting de helft van de kinderen met een langdurig zieke ouder biedt als jonge mantelzorger praktische of emotionele steun aan de zieke ouder. Aangezien de ziekte van een ouder bij een kind emotionele en gedragsproblemen kan veroorzaken, wil het Nederlands Jeugdinstituut dit onderwerp met een dossier onder de aandacht van beroepskrachten en beleidsmakers in de jeugdsector brengen. Projectleider Margreth Hoek: 'Dit dossier maakt deel uit van De Gezinswijzer, een website met kennis over gezinnen waar sprake is van bijzondere opvoedsituaties. Zo heeft een langdurige ziekte van ouders haar weerslag op de ouder, het kind, de opvoeding, het opgroeien, de financiën, en ga zo maar door. Tegelijkertijd is het voor de buitenwereld vaak een onzichtbare situatie. Lang niet altijd zie je aan mensen dat ze ziek zijn. Ouders zelf praten er niet over en ook de kinderen houden hun mond. Ouders willen hun kinderen niet belasten. En kinderen laten uit loyaliteit met hun ouders niet zo gauw merken dat ze het zwaar hebben. Ze willen het hun ouders niet nog moeilijker maken. Omdat het kind niks laat merken, denken ouders op hun beurt dat het prima gaat met hun kind.' 'Ook de hulpverleners met wie de ouders te maken krijgen, vragen hen niet zo makkelijk wat hun ziekte voor consequenties heeft voor het ouderschap. Ze weten zich meestal niet goed raad met de situatie en zijn zich er niet bewust van dat ze iets voor zo'n gezin kunnen betekenen. Niemand heeft het dus over de situatie, met als gevolg een 'conspiracy of silence', ingegeven met de beste bedoelingen maar met een voor geen van de betrokkenen wenselijk resultaat.' Ingrid Ligtermoet, inhoudelijk expert op dit onderwerp, voegt toe: 'Beroepskrachten om kinderen heen – leerkrachten, de jgz, de huisarts – weten er vaak wel van. En toch wordt de betrokken kinderen bijna nooit gevraagd wat het voor ze betekent dat hun ouder ziek is en hoe de situatie thuis is.'
Gevolgen voor het kind Het dossier bundelt de beschikbare kennis over gezinnen met een langdurig zieke ouder, zoals achtergronden en cijfers, gevolgen voor het gezinsleven, interventies, voorzieningen en instrumenten, beleid, onderzoek en literatuur. Zo noemt het dossier als mogelijke gevolgen voor het opgroeien met een langdurig zieke ouder dat kinderen van 0 tot 5 jaar emotionele en gedragsproblemen kunnen krijgen, 6- tot 12-jarigen stemmingsstoornissen, gedragsveranderingen en psychosomatische klachten, en 13-plussers conflicten met ouders of school, gevoelens van schuld en schaamte en loyaliteitsproblemen. Bovendien kunnen ze ook op volwassen leeftijd nog psychische problemen krijgen. Hulpverleners, leerkrachten en beleidsmakers moeten daarom alert zijn op de gevolgen van het opgroeien met een chronisch zieke ouder. Volgens Ligtermoet biedt het dossier voldoende aanknopingspunten voor hulpverleners en leerkrachten om de betrokken kinderen en hun ouders te ondersteunen. 'Ik hoop dat het professionals aanzet om uit zichzelf iets te doen. Zo'n kind heeft niet per se gespecialiseerde hulpverlening nodig. Je kunt ook gewoon als mens wat doen. Aandacht geven bijvoorbeeld, kinderen wijzen op de mogelijkheden van lotgenotencontact of ze helpen wat afleiding te vinden zodat ze er even helemaal uit zijn.' Het dossier is vooral gericht op het kind. Aandacht voor jonge mantelzorgers is er al wat langer, maar vooral voor kinderen van ouders met een psychische ziekte. Voor kinderen van ouders met een chronische lichamelijke aandoening is veel minder aandacht, bleek bij de samenstelling van het dossier. Gevolgen voor het ouderschap Het dossier doet een eerste aanzet om in beeld te brengen welke consequenties langdurig ziek zijn heeft voor het ouderschap. Hoek: 'Ik pleit ervoor dat dit meer aandacht krijgt. Want wat betekent het eigenlijk voor iemand om ouder te zijn in zo'n situatie? Hoe geef je vorm aan het ouderschap als je eens in de zoveel tijd opgenomen wordt? En hoe bespreek je met je kind dat je zo ziek bent dat je euthanasie wilt laten plegen?' Naar aanleiding van het dossier kreeg het Nederlands Jeugdinstituut een vraag van zorgaanbieder Parlan, waar een begeleider van een groep ouders van kinderen met gedragsproblemen constateerde dat vijf kinderen een chronisch zieke ouder hadden. Hoek: 'Zij vond dat toch wat al te toevallig en realiseerde zich tegelijkertijd dat ze bij haar adviezen aan ouders nooit had stilgestaan bij de vraag of die ouder misschien langdurig ziek was. En zo ja, of haar raad, gegeven de situatie, wel haalbaar zou zijn. We vonden die vraag interessant om met experts uit wetenschap en praktijk in een kenniskring verder uit te diepen. In die kenniskring hebben we inmiddels geïnventariseerd wat de behoeften zijn van langdurig zieke ouders. Nu kijken we of bestaand aanbod daarop aansluit of dat er iets anders nodig is. Op grond daarvan komen we met een advies. Bijvoorbeeld hoe instellingen of het gemeentelijk beleid hiermee rekening kunnen houden.' Ingrid Ligtermoet: 'Als CJG-medewerkers oog hebben voor de behoeften van deze ouders en kinderen, kunnen zij praktische steun en een luisterend oor bieden, al is het alleen maar door te vragen hoe het gaat. Maar ook andere beroepskrachten in de voorhoede, huisartsen bijvoorbeeld, moeten zich ervan bewust zijn dat zij met een klein gebaar een groot verschil kunnen maken voor die kinderen en hun ouders. Het is daarbij belangrijk dat
beroepskrachten het gezin als een systeem blijven zien, een systeem waar iets mis gaat. Als een ouder ziek is, heeft dat gevolgen voor het hele systeem. Dat betekent dat je niet alleen oog voor de zieke ouder kunt hebben of dat je je alleen kunt bezighouden met het kind. Het gezin heeft als geheel steun nodig. Ik bedoel niet dat je de gezinsleden per definitie gezamenlijk moet behandelen, maar wel dat je ze steeds als gezin moet blijven zien. Als dit dossier daaraan bijdraagt, zijn we een hele stap verder.' Het dossier 'Langdurig zieke ouder' is te vinden op www.nji.nl/langdurigziekeouder. (Deze bijdrage verscheen eerder in Jeugd en Co Kennis, jaargang 5, nummer 4, december 2011.)
BIJLAGE 2 (hoort bij les 5) ARTIKEL ROUWVERWERKING BIJ KINDEREN Bron: www.monuta.nl/na-de-uitvaart/rouwverwerking/hoe-ga-je-om-metverlies/rouwverwerking-bij-kinderen/ Rouwverwerking bij kinderen Het is onze natuurlijke reactie om kinderen te willen beschermen tegen de dood en pijn. We willen hen er ver vandaan houden. Maar zo zit het leven niet in elkaar. Ook (jonge) kinderen ontkomen niet aan verlies. Ook zij moeten afscheid nemen. Dat begint al in het klein, bij het verlies van een favoriete knuffelbeer of de verhuizing van een vriendje. Maar ook de dood speelt een rol in een kinderleven. Er kan een huisdier worden overreden. En op een bepaald moment zullen bijvoorbeeld opa en oma doodgaan. Het is daarom belangrijk om kinderen vertrouwd te maken met afscheid nemen en zelfs met verlies en de dood. In het dagelijkse leven zijn er genoeg momenten, die je kunt gebruiken om een kind daarmee om te leren gaan. Dat is niet wreed, hiermee help je het kind zich voor te bereiden op situaties waarin het echt met een groot verlies moet omgaan. Als er nooit met een kind is gesproken over wat ‘dood' is, is het voor dit kind moeilijker te begrijpen als het plotseling met een verlies wordt geconfronteerd. Hoe vertel je een kind over een overlijden? Tot zo'n vijf jaar begrijpt een kind niet dat de dood ‘voor altijd' is. Op die leeftijd heeft een kind nog geen tijdsbesef en ‘nooit meer' is een vaag begrip. Maar hoe vertel je dan een jong kind dat iemand, bijvoorbeeld zijn oma, is overleden? Het is belangrijk dat je goed contact met het kind hebt. Het beste kan iemand de boodschap vertellen die het dichtst bij het kind staat. Neem het kind op schoot en houd bijvoorbeeld zijn handen vast of streel over zijn rug. Je moet eerst de aandacht van het kind krijgen. Zeg bijvoorbeeld: ‘Ik moet je iets ergs vertellen...' Leg daarna zo duidelijk mogelijk uit dat (bijvoorbeeld) oma niet meer leeft. Ze ademt niet meer, voelt niets meer, heeft geen pijn meer en heeft het ook niet koud. Wees zo eerlijk mogelijk. Als oma ziek was, leg dat dan uit. Laat het kind ook vragen stellen: ‘Hoe lang blijft oma dood? Komt ze wel op mijn verjaardag? Eten en drinken doden? Waar is oma nu dan?' Je zult merken dat het kind dezelfde vragen blijft stellen, omdat het niet goed beseft dat oma echt nooit meer terugkeert. Soms zal het kind ook crue dingen zeggen, zonder dat zo te bedoelen. Dat kan je raken. Laat je emoties rustig zien, huil bij het kind. Het kind mag weten dat je erg verdrietig bent. Leeftijd speelt een rol bij de reactie van het kind. Jonge kinderen reageren soms helemaal niet, simpelweg omdat ze het niet begrijpen. Andere kinderen worden boos, beginnen te huilen of stellen je een hele reeks vragen. Lichamelijk contact zal het kind troosten en kalmeren. Geef het kind ruimte voor de emoties, probeer het niet zo snel mogelijk af te leiden met bijvoorbeeld een koekje. Laat het rustig boos of verdrietig zijn.
Omdat kinderen echt in het ‘nu' leven, zul je ook zien dat ze het ene moment intens verdrietig zijn en vijf minuten later weer vrolijk spelen. Kinderen hebben een natuurlijke methode van rouwen: met tussenpozen om te voorkomen dat de pijn te intens is. Leer een kind de verschillen Voor jonge kinderen is ‘dood' een weinig zeggend begrip. Zij leven in het moment en hebben geen idee wat ‘nooit meer' betekent. Begin met een kind uit te leggen wat het verschil is tussen dood en levenloos. Wijs op levenloze dingen, denk aan een huis, speelgoed, een auto, een baksteen, een tandenborstel of een stoel. Mensen, dieren, bloemen, bomen en planten leven en kunnen dus ook dood gaan. Leg uit hoe je kunt zien wat leeft. Planten groeien, mensen halen adem en eten. Een stoel leeft niet en kan daarom niet doodgaan. Maar een bloemetje dat je plukt wel. Wijs jonge kinderen spelenderwijs op voorbeelden van iets dat dood is gegaan. Een dode vogel, een dood insect of een dode boom. Je kunt er rustig met de kinderen over praten en je hoeft niet bang te zijn dat het kind er verdrietig van wordt. Vervolgens leg je het kind uit dat mensen en dieren dood kunnen gaan door ouderdom, maar ook door ziekte of een ongeluk. Zeker als er een sterfgeval in de omgeving is, is het goed om er rustig over te praten met je kind. Zo wordt de dood een bespreekbaar onderwerp. Je kunt met kleine stapjes een kind leren wat er gebeurt als er een mens of dier is doodgegaan. Je kunt de dode vogel in een doosje in de tuin begraven. Als het gaat om een huisdier, kun je er een takje of kruis op zetten. Zo raken kinderen vertrouwd met de rituelen rond de dood. Schrik niet van vragen, want kinderen zullen zich op den duur realiseren dat zij ook sterfelijk zijn. Als ze vragen ‘ga ik ook dood' of ‘ga jij ook dood', praat daar dan openlijk over. Leeftijd maakt verschil Heel jonge kinderen, tot een leeftijd van ongeveer drie jaar, hebben geen besef van wat de dood inhoudt. Ze willen niet graag dat papa of mama weg gaat en voelen wel aan wat verlies is, maar ze weten niet goed het verschil tussen dood en levenloos. Ze zijn nog niet bang voor de dood, pas daarom op dat je niet je eigen angsten op hen overbrengt. Aan de andere kant lijden ze wel onder een verlies. Daarom is het wel belangrijk om heel open met hen te praten en hen zoals hiervoor besproken, voorzichtig voor te bereiden op verlies.
BIJLAGE 3 (hoort bij les 7) ARTIKEL ONTWIKKELINGSACHTERSTAND Bron: www.kinderneurologie.eu/ziektebeelden/ontwikkeling/ontwikkelingsachterstand.php Ontwikkelingsachterstand Wat is een ontwikkelingsachterstand? Kinderen met een ontwikkelingsachterstand ontwikkelen zich een stuk trager vergeleken met hun leeftijdsgenoten. Ze gaan bijvoorbeeld later rollen, zitten, staan, lopen of praten dan andere kinderen van dezelfde leeftijd. Hoe wordt een ontwikkelingsachterstand ook wel genoemd? Het medische woord voor ontwikkelingsachterstand is retardatie. Wanneer kinderen alleen achter zijn qua bewegingsmogelijkheden wordt dit een motore retardatie genoemd. Wanneer daarnaast ook de spraakontwikkeling trager verloopt of de sociaal emotionele ontwikkeling wordt gesproken van een psychomotore retardatie. Ook de term globale ontwikkelingsachterstand wordt hier wel voor gebruikt. Er wordt gesproken van een ontwikkelingsachterstand wanneer het totale IQ beneden de 70 ligt. Bij kinderen met een IQ tussen de 50 en 70 wordt gesproken van een lichte ontwikkelingsachterstand. Bij kinderen met een IQ onder de 50 wordt gesproken van een ernstige ontwikkelingsachterstand. Hoe vaak komt een ontwikkelingsachterstand voor bij kinderen? Een op de 60 kinderen in Nederland heeft een ontwikkelingsachterstand. Eén op de 250 kinderen in Nederland heeft een ernstige ontwikkelingsachterstand (IQ minder dan 50) Bij wie komt een ontwikkelingsachterstand voor? Een ontwikkelingsachterstand kan op elke leeftijd duidelijk worden. Een ernstige ontwikkelingsachterstand valt vaak al op jonge leeftijd op, een milde ontwikkelingsachterstand kan ook pas op wat oudere leeftijd opvallen. Zowel jongens als meisjes kunnen een ontwikkelingsachterstand hebben. Jongens hebben vaker een ontwikkelingsachterstand dan meisjes. Wat is de oorzaak van een ontwikkelingsachterstand? Verschillende oorzaken Er bestaan zeer veel verschillende oorzaken voor het ontstaan van een ontwikkelingsachterstand. De meest voorkomende oorzaken van een globale ontwikkelingsachterstand zijn: - beschadiging van de hersenen als gevolg van zuurstoftekort tijdens de zwangerschap of rondom de bevalling (dit wordt perinatale asfyxie genoemd) - beschadiging van de hersenen als gevolg van een infectie van de hersenen in de baarmoeder of na de geboorte - beschadiging van de hersenen als gevolg van alcoholgebruik, drugsgebruik of bepaalde soorten medicijnen tijdens de zwangerschap - verkeerde aanleg van een deel van de hersenen - chromosoomafwijkingen
- foutjes in het erfelijk materiaal (diverse syndromen) - beschadiging van de hersenen als gevolg van een ongeval - beschadiging van de hersenen als gevolg van een probleem met de stofwisseling - beschadiging van de hersenen als gevolg van problemen met de bloedvoorziening - beschadiging van de hersenen als gevolg van langdurige epilepsie-aanvallen - onvoldoende gestimuleerd zijn van de ontwikkeling - onopgemerkte problemen met horen en zien Het lukt bij ongeveer de helft van alle kinderen met een ontwikkelingsachterstand om de oorzaak van de ontwikkelingsachterstand te achterhalen. Motore ontwikkelingsachterstand Bij kinderen die zich trager ontwikkelen qua bewegen, maar niet qua taal of qua sociaalemotionele ontwikkeling spelen vaak andere oorzaken een rol. Bij deze kinderen is er vaker sprake van een spierziekte of een ziekte waarbij de zenuwen de spieren niet goed aan kunnen sturen. Wat zijn de kenmerken van een ontwikkelingsachterstand? Grote variatie Er bestaat een grote variatie tussen verschillende kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Sommige kinderen hebben maar enkele van de onderstaande syndromen, andere kinderen hebben alle symptomen. Ook de ernst van de symptomen kan variëren van kind tot kind. Bewegen Kinderen met een ontwikkelingsachterstand gaan later rollen, zitten, staan en lopen dan andere kinderen. Het hangt van de ernst en de oorzaak van de ontwikkelingsachterstand of kinderen zullen gaan staan en lopen. Globaal is aan te houden, dat kinderen eerst zullen gaan zitten, voordat ze gaan staan en lopen. Een kind wat dus niet gaat zitten, zal dus waarschijnlijk ook niet gaan lopen. De gemiddelde leeftijd waarop kinderen gaan staan is 10 maanden, voor lopen is dit 15 maanden. Wanneer kinderen na de leeftijd van 18-21 maanden nog niet lopen, ontwikkelen zij zich trager dan hun leeftijdsgenoten. Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand die wel gaan lopen, ziet het bewegen er vaak houterig uit. De bewegingen worden niet soepel en vloeiend uitgevoerd. Kinderen struikelen gemakkelijk en vallen vaker. Met het ouder worden kan dit wel verbeteren. Ook hebben kinderen met een ontwikkelingsachterstand vaak problemen met de fijne motoriek. Netjes schrijven, tekenen, knippen en plakken is moeilijk voor ze. Praten Bij kinderen met een globale ontwikkelingsachterstand verloopt de taalontwikkeling vaak trager dan bij leeftijdsgenoten. De eerste geluidjes komen op latere leeftijd, evenals de eerste woordjes en zinnetjes. Gemiddeld zegt een kind de eerste woordjes rond de leeftijd van één jaar. Rond de leeftijd van 18 maanden kennen kinderen ongeveer 10 woordjes. De eerste zinnetjes van twee woorden (mama lief) komen ongeveer bij de tweede verjaardag, de eerste zinnetjes van drie woorden horen bij de derde verjaardag.
Begrijpen Behalve zelf praten, is ook het begrijpen van wat anderen zeggen voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand vaak moeilijker. De opdrachten moeten vaak eenvoudig gehouden worden. Het is vaak moeilijk om twee opdrachten tegelijk te begrijpen (ga naar boven en trek je sokken aan) Sociaal-emotioneel Ook op sociaal emotioneel gebied ontwikkelen kinderen met een ontwikkelingsachterstand zich vaak trager. Ze gaan bijvoorbeeld later lachen dan andere kinderen (gemiddeld bij zes weken), gaan op latere leeftijd spelen, terugpraten, dag zwaaien en geven en nemen spelen. Vaak vinden kinderen met een ontwikkelingsachterstand het moeilijker om met leeftijdsgenoten om te gaan. Ze vinden het moeilijker om samen te spelen of om zich in te leven in de ander. Problemen met leren Veel kinderen met een ontwikkelingsachterstand hebben ook problemen met het leren op school. Sommige keren leren langzamer dan andere kinderen en hebben meer oefening en tijd nodig om iets te kunnen leren. Andere kinderen met een ernstige ontwikkelingsachterstand zijn niet in staat om te leren. Daar tussen zitten allerlei variaties. Problemen met zien en horen Kinderen met een ontwikkelingsachterstand hebben vaker problemen met zien. Scheelzien, een lui oog of een sterkte-afwijking aan de ogen komen vaker voor, net als slechthorendheid of soms doofheid. Gedragsproblemen Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand komen vaker gedragsproblemen voor. Kinderen zijn bijvoorbeeld aanhankelijker naar de ouders toe, zijn bang voor nieuwe situaties of vreemde mensen, houden erg van vaste gewoontes. Andere kinderen worden sneller boos en zijn snel gefrustreerd. Slaapproblemen Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand komen vaker slaapproblemen voor. Sommige kinderen hebben moeite met inslapen, anderen worden meerdere keren per nacht wakker en weer anderen zijn juist extra vroeg wakker. Problemen met eten en drinken Problemen met eten en drinken worden vaker gezien bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Drinken gaat vaak moeizamer in de eerste levensweken. Reflux, het terugstromen van de voeding van de maag naar de slokdarm, komt vaker voor. Ook op oudere leeftijd kunnen kinderen problemen hebben met kauwen en slikken. Soms komen uitgesproken voorkeuren voor bepaald voedsel. Verstopping van de darmen komt ook vaker voor bij deze groep kinderen.
Zindelijkheid Kinderen met een ontwikkelingsachterstand worden vaak pas op latere leeftijd zindelijk voor urine en voor ontlasting. Meestal lukt dat wanneer ze verstandelijk de leeftijd van drie tot vier jaar bereikt hebben. Epilepsie Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand komt vaker epilepsie voor. Verschillende soorten epilepsie aanvallen kunnen voorkomen. Typisch uiterlijk Een deel van de kinderen met een ontwikkelingsachterstand heeft een typisch uiterlijk. Soms is dit heel subtiel in de vorm van bijvoorbeeld laagstaande oren of een afwijkende stand van de vingers. Bij anderen zijn de uiterlijke veranderingen meer opvallend. Een typisch uiterlijk komt met name voor bij kinderen die een ontwikkelingsachterstand hebben op grond van een afwijking aan de chromosomen, een probleem met de stofwisseling of het gebruik van alcohol, overmatig nicotine, drugs of bepaalde medicijnen tijdens de zwangerschap. Afwijkingen aan de andere organen Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand komen vaker afwijkingen aan andere organen voor zoals aan het hart of aan de nieren en de plasbuis.
Product MBO Amersfoort Welzijn Module Zorg voor kinderen Studentenhandleiding OA
Elleke Boot 1203718 Kopopleiding 2e graads leraar Omgangskunde 2013-2014 OAKOP-Groep 2 Afstudeerberoepsproduct vakinhoudelijk Elsbeth Casteleijn 15-05-2014
MODULE ZORG VOOR KINDEREN Studenten handleiding Algemeen Leerjaar Periode Tijdsduur Aantal lessen Uitstroom Bijlagen
:3 : 10 : 90 minuten :8 : OA :3
Inhoud Op scholen krijg je te maken met allerlei soorten kinderen. De een heeft meer zorg en aandacht nodig dan de ander. Dat hangt af van verschillende factoren, zoals leeftijd, de thuissituatie en de ontwikkeling van het kind. Als onderwijsassistent moet je weten hoe je hen kunt begeleiden en heb je de verantwoordelijkheid om te handelen volgens protocollen. Tijdens deze workshop van 8 x 1,5 uur krijg je verdieping in het herkennen van signalen en ga je op je BPV onderzoeken wat er van jou verwacht wordt als je bepaalde signalen opgevangen hebt. Hoe moet je handelen als je denkt dat een kind ziek is of thuis mishandeld wordt of autisme heeft? En waarom is het belangrijk dat de school een veilige basis is voor kinderen en hoe creëer je dat? Daarmee ga je de komende weken aan de slag. Hierbij gaan we per les in op één onderwerp, zoals een ziek kind of kinderen in rouw, en onderzoek je hoe daarmee om kunt gaan. De inhoud van de lessen is gekoppeld aan het uitwerken van je prestatie. COMPETENTIES: Ik richt me op de behoefte van de ander Ik bouw aan mijn relaties en netwerk DOELEN: Je weet wat het beleid op je BPV is bij het signaleren van specifieke signalen. Je kunt het beleid van je BPV beschrijven, je mening hierover vormen en het aan anderen presenteren. Je weet wat signalen van kinderen, die extra zorg/aandacht nodig hebben, zijn. Je weet hoe je kunt handelen na deze signalen opgevangen te hebben. Je kunt een sociale kaart maken. Je weet wat ethisch en verantwoord handelen is. Je weet hoe je psychische veiligheid kunt bieden aan kinderen en waarom dat belangrijk is. Je ziet ouders als samenwerkingspartners en kunt met hen overleggen over kinderen.
Lessen Lesweek 1 2 3 4 5 6 7 8
Onderwerp Signaleren Kindermishandeling Beleid ADHD, Autisme Sociale kaart Kinderen in een moeilijke thuissituatie Ethisch handelen Kinderen in rouw Ouders als samenwerkingspartners Lichamelijk ziek kind Psychische veiligheid bieden Ontwikkelingsachterstand Verbinding leggen Verslag inleveren, presentaties en afronding
Hoe behaal je deze workshop? 100% aanwezigheid Actieve deelname Prestatie ingeleverd: verslag moet volledig zijn qua inhoud Prestatie gepresenteerd aan klasgenoten
PRESTATIE AAN HET EINDE VAN DE WORKSHOP Je gaat je verdiepen in het beleid van je BPV-plek rondom een onderwerp. Hier maak je een verslag over, waarin je de signalen, het beleid van je BPV-adres, sociale kaart en je eigen mening verwerkt. In de laatste les presenteer en bespreek je de inhoud met klasgenoten. VERSLAG 1. Kies een onderwerp uit. Je mag een keuze maken tussen: - Kindermishandeling - Moeilijke thuissituatie: scheiding ouders, zieke ouder, depressieve ouder - Achterstand ontwikkeling kind - Rouw / verliesverwerking kind - ADHD, autisme - Lichamelijk ziek kind Beschrijf dit onderwerp. Wat houdt het onderwerp in? Wat zijn de kenmerken? Werk dit uit op minimaal 1 A4. Als je gebruikmaakt van bronnen, zoals websites of een boek, dan moet je deze erbij vermelden. Daarnaast beschrijf je op minimaal een half A4 waarom je gekozen hebt voor dit onderwerp. 2. Je verdiept je nog meer in dit onderwerp door uit te werken wat de signalen zijn die je als onderwijsassistent van het kind op kunt vangen. Wees hierbij concreet: wat zie je letterlijk? Welk gedrag kan het kind vertonen? Wat is een valkuil als je als onderwijsassistent let op deze signalen? Duiden deze signalen alleen op het gekozen onderwerp of kan het ook ergens anders door komen? 3. Verdiep je in het beleid en protocol omtrent dit onderwerp op je BPV. Hoe gaat de school hiermee om? Dat doe je op de volgende twee manieren: 3a. Je vraagt naar de schriftelijke beleidsstukken en protocollen. Deze lees je door. Een samenvatting ervan zet je in je verslag. 3b. Je interviewt de intern begeleider / vertrouwenspersoon en collega’s op je BPV. Je vraagt naar hoe het beleid gevoerd wordt en naar praktijkvoorbeelden. Interview minimaal 3 personen. Verwerk de interviews in je verslag. Zorg ervoor dat je de namen en functie van de geïnterviewden erbij zet. 4. In les 3 maak je een sociale kaart van de organisaties, waar de school (jouw BPV-adres) en ouders terecht kunnen omtrent het onderwerp. 5. Je vormt een mening over alle verkregen informatie. Deze mening schrijf je uit op minimaal 1 A4. Hoe denk jij over de gevonden informatie? Wat vind je ervan? Hoe vind jij dat er op je BPV-adres gehandeld wordt? Wat vind je er goed aan? Wat zou volgens jou een andere/betere manier zijn? Het gaat erom dat jij laat zien dat je een visie kunt vormen over hoe te handelen in de school als er kinderen zijn, die zorg nodig hebben. 6. Je verslag is voorzien van een voorpagina, inhoudsopgave, inleiding en nawoord. Ook zitten alle bijlagen erin: reflectieformulier (wordt tijdens de laatste les ingevuld), evaluatie van de workshop (wordt tijdens de laatste les ingevuld) en het beoordelingsformulier voor de docent. N.B. Zet elke bron, die je gebruikt, erbij! Dus haal je informatie van internet of uit een boek of van wat iemand aan je vertelt? Zet de website, het boek en de auteur en/of de naam van de persoon en diens functie erbij.
PRESENTATIE Een samenvatting van de opdracht presenteer je de laatste les in 5 minuten aan een groepje van 5 studenten. In dit groepje gaan jullie vervolgens met elkaar in gesprek over de verkregen informatie. Hierbij vul je het reflectieformulier (bijlage 1) in. Tijdens het gesprek stel je verdiepende vragen aan elkaar. Je neemt dus niet alleen een actieve luisterhouding aan, je neemt ook een nieuwsgierige houding aan als professional; om van de ander en zijn/haar visie te leren. Per persoon is er 15 minuten tijd voor de presentatie en verdieping. Benut deze tijd goed.
LES 1 SIGNALEREN Je krijgt in deze les uitleg over de inhoud van de workshop en de eindprestatie. Vervolgens gaan jullie aan de slag met het onderwerp ‘signaleren’. Het gaat om het herkennen van signalen bij kinderen die zorg nodig hebben en bedenken wat deze signalen betekenen. LESOPDRACHT In een groepje van 6 personen ga je brainstormen: - Welke signalen kunnen kinderen afgeven als het niet goed met ze gaat? - Wat kunnen deze signalen betekenen? - Wat hebben ze dan van jou als onderwijsassistent nodig? Schrijf jullie bevindingen op een groot vel. Deze gaan jullie presenteren aan de klas. BPV-OPDRACHT Bedenk in welk onderwerp je wilt gaan verdiepen voor de prestatie. Overleg met je BPVadres met welk onderwerp je aan de slag gaat. Zij kunnen misschien gebruikmaken van de uitkomsten van je verslag! Lees de opdracht voor de prestatie goed door en begin met het verzamelen van informatie. (Stap 1 en 2.)
LES 2 KINDERMISHANDELING BELEID In deze les wordt het onderwerp kindermishandeling besproken. Daarnaast ga je kijken naar beleid. Wat is dat? Waarom heb je in de school een beleid en protocol nodig? Wat is het verschil tussen een beleid en een protocol? OPDRACHT 1 Bedenk in viertallen wat het beleid rondom kindermishandeling bij jullie op BPV is of zou kunnen zijn. Wat betekent het beleid voor jullie als welzijnswerker? Ontwikkel vervolgens met elkaar een protocol voor kindermishandeling. Welke stappen moeten medewerkers nemen als je signalen met betrekking tot kindermishandeling signaleert? Zet deze stappen onder elkaar en bespreek het belang ervan. De opdracht wordt klassikaal nabesproken. BPV-OPDRACHT Zoek op je BPV het beleid en protocol rondom je gekozen onderwerp uit. (Stap 3.)
LES 3 ADHD, AUTISME SOCIALE KAART In deze les wordt ingegaan op ADHD en Autisme. Daarnaast ga je een sociale kaart maken. Een sociale kaart is een weergave van de verschillende hulpverleningsorganisaties in de regio. Hierin wordt beschreven welke organisaties er zijn, wat zij voor hulp bieden en hoe zij te bereiken zijn. LESOPDRACHT Maak een sociale kaart van de organisaties, waarmee je te maken kan hebben. Denk hierbij aan informatie opvragen voor jou als onderwijsassistent, maar ook aan doorverwijzen van ouders/verzorgers voor informatie over je gekozen onderwerp of voor begeleiding van hen en/of het kind. In de sociale kaart komt te staan: naam van de organisatie, adres, telefoonnummer en/of emailadres, bereikbaarheid, een korte beschrijving van de hulp die zij bieden en bijzonderheden, zoals dat een verwijzing van de huisarts noodzakelijk is. Let erop dat de organisaties in de buurt van je BPV zijn. Neem minimaal 8 organisaties in je sociale kaart op en zorg voor verschillende soorten zorgaanbieders. BPV-OPDRACHT Laat je gemaakte sociale kaart op je BPV zien. Hebben zij een sociale kaart op locatie liggen? Kun je de sociale kaart aanvullen/aanpassen of die van je BPV aanvullen? (Stap 4.)
LES 4 KINDEREN IN EEN MOEILIJKE THUISSITUATIE ETHISCH HANDELEN Deze les staat in het teken van kinderen met een moeilijke thuissituatie. Daarnaast gaan jullie je verdiepen in ethisch en verantwoord handelen. LESOPDRACHT 1 Bedenk individueel een situatie van je BPV waarbij je ethisch gehandeld hebt of waarbij dat nodig was. Schrijf deze situatie zo volledig mogelijk uit als een casus. Heb je zelf geen situatie meegemaakt? Bedenk dan een situatie die je tegen zou kunnen komen op je BPV en schrijf deze uit als een casus. LESOPDRACHT 2 Je krijgt een casus van een klasgenoot. Lees deze door. Hoe zou jij handelen in deze situatie? Waarom? Vervolgens ga je in duo’s de gemaakte casussen bespreken. Waar kun je tegenaan lopen bij deze situatie? Wat zijn dilemma’s in dergelijke situaties? Hoe kun je daarmee omgaan? BPV-OPDRACHT Hoe staat het met je verslag? Heb je alle informatie inmiddels verzameld? Begin met het uitwerken van de verkregen informatie.
LES 5 KINDEREN IN ROUW OUDERS ALS SAMENWERKINGSPARTNERS In deze les ga je kennis opdoen over verliesverwerking van kinderen. Daarnaast ga je leren om ouders als samenwerkingspartners te benaderen. LESOPDRACHT In drietallen ga je rollenspellen uitvoeren. Student A. speelt de ouder, student B. de onderwijsassistent en student C. observeert. Van de docent krijgen jullie een casus. Bedenk wie welke rol op zich neemt en dan speel je met elkaar de casus uit. C. observeert en geeft feedback op hoe het spel verliep. Daarna wordt er gewisseld. Iedereen komt in elke rol een keer aan bod. Bij de casus komen drie ‘soorten’ ouders aan bod in dezelfde situatie. Jullie gaan met elkaar uitproberen welke manier van werken aansluit bij de ouder. Hoe kun je ervoor zorgen dat jullie met elkaar samenwerken? BPV-OPDRACHT Zorg ervoor dat je deze week alle verkregen informatie uitwerkt in een verslag.
LES 6 LICHAMELIJK ZIEK KIND PSYCHISCHE VEILIGHEID BIEDEN Deze les gaat over kinderen die zelf lichamelijk ziek zijn. Daarnaast ga je nadenken over het bieden van psychische veiligheid. LESOPDRACHT Bedenk in drietallen hoe je psychische veiligheid op de school aan kinderen kunt bieden. Wat doe je daarin al goed? Wat kan je er nog in leren/ontwikkelen? Schrijf je kwaliteiten en ontwikkelpunten op. Hoe ga je hier de komende weken aan werken? Deze analyse kun je in je POP en PAP van BPV opnemen. LESOPDRACHT Hoe gaat het met de eindopdracht? In groepjes van vier personen gaan jullie bespreken wat je tot nu toe gedaan hebt. Waar loop je tegenaan. Hier kan je elkaar mee helpen. Schrijf eventuele vragen op, die kunnen na de bespreking aan de docent gesteld worden. BPV-OPDRACHT Lees al je gevonden en verwerkte informatie goed door. Ga nu je mening erover schrijven. Wat vind je van het beleid op je BPV rondom dit onderwerp? Wat vind je er goed aan? Wat vind je er minder goed aan? Heb je advies voor je BPV? Wat zou je anders willen/doen? Beargumenteer alles wat je schrijft. (Stap 5.)
LES 7 ONTWIKKELINGSACHTERSTAND VERBINDING LEGGEN In deze les gaan we in op kinderen met een achterstand in hun ontwikkeling. Daarnaast worden alle onderdelen van de voorgaande lessen aan elkaar gekoppeld; er wordt verbinding gelegd. LESOPDRACHT In tweetallen ga je een stappenplan maken over hoe te handelen als je signalen opgepakt hebt en je zorgen maakt over een kind. Welke stap zet je dan eerst, wat doe je erna, enz. Maak deze op een manier dat hij bruikbaar is voor iedereen, dus overzichtelijk en makkelijk in gebruik. Je mag zelf weten op welke manier je hem vormgeeft. Zijn jullie klaar? Maak dan met elkaar een checklist: Hoe te zorgen voor kinderen in de school waar jij je zorgen over maakt? Wat komt daar allemaal bij kijken en wat moet je dan doen? Ben je daarmee klaar? Zoek een duo op dat ook klaar is en vergelijk met elkaar de stappenplannen en checklists. BPV-OPDRACHT Lees je verslag helemaal na op volledigheid en Nederlandse spelling/grammatica. Staan alle bronnen erin vermeld? Maak een voorpagina, inhoudsopgave, inleiding en nawoord. Voeg ook het beoordelingsformulier voor de docent (bijlage 3) toe. De volgende les neem je het verslag mee voor de presentatie en om in te leveren!
LES 8 VERSLAG INLEVEREN, PRESENTATIES EN AFRONDING In deze laatste les gaan we de workshop afronden. Je gaat je verslag presenteren, levert je verslag in en de workshop wordt geëvalueerd. LESOPDRACHT 1 Een samenvatting van de opdracht presenteer je de laatste les in 5 minuten aan een groepje van 5 studenten. In dit groepje gaan jullie vervolgens met elkaar in gesprek over de verkregen informatie. Hierbij vul je het reflectieformulier (bijlage 1) in. Tijdens het gesprek stel je verdiepende vragen aan elkaar. Je neemt dus niet alleen een actieve luisterhouding aan, je neemt ook een nieuwsgierige houding aan als professional; om van de ander en zijn/haar visie te leren. Per persoon is er 15 minuten tijd voor de presentatie en verdieping. Benut deze tijd goed. Daarna lever je het verslag bij de docent in. LESOPDRACHT 2 Vul het evaluatieformulier van de workshop (bijlage 2) in en lever dit bij de docent in.
BIJLAGE 1 REFLECTIEFORMULIER WORKSHOP ZORG VOOR KINDEREN Naam: Klas: Slb-er: Namen groepje:
Hoe verliep je eigen presentatie?
Welke feedback heb je gekregen?
Wat heb je geleerd van de presentaties van de anderen en de gesprekken erover? Presentatie 1:
Presentatie 2:
Presentatie 3:
Presentatie 4:
Welke feedback heb je gegeven? Presentatie 1:
Presentatie 2:
Presentatie 3:
Presentatie 4:
Wat heb je met deze opdracht geleerd ten opzichte van de competentie ‘Ik richt me op de behoefte van de ander’?
Wat heb je met deze opdracht geleerd ten opzichte van de competentie ‘Ik bouw aan mijn relaties en netwerk’?
BIJLAGE 2 EVALUATIE WORKSHOP ZORG VOOR KINDEREN Naam: Klas: SLB-er: Docent workshop: Inhoud workshop Wat vind je goed, wat heb je geleerd, wat heb je gemist, enz.
Verslag en presenteren Wat vind je van de opdracht, wat heb je ervan geleerd, wat had je graag anders gewild en hoe, enz.
Jezelf Je eigen inzet en houding, wat was jouw inbreng, wat had je anders kunnen/willen doen, enz.
Docent Wat vind je van zijn/haar manier van lesgeven, wat doet hij/zij goed, heb je advies voor hem/haar, enz.
BIJLAGE 3 BEOORDELING WORKSHOP ZORG VOOR KINDEREN Naam: Klas: SLB-er: Docent workshop: VERSLAG Onderwerp: Voorpagina, inhoudsopgave, inleiding, nawoord
□ Voldoende □ Onvoldoende
Signalen
Feedback docent:
Beleid
Feedback docent:
Sociale kaart
Feedback docent:
Eigen mening
Feedback docent:
Presentatie
□ Voldoende □ Onvoldoende
Reflectie
□ Voldoende □ Onvoldoende
Evaluatie
□ Voldoende □ Onvoldoende
Aanwezigheid
□ Voldoende □ Onvoldoende
Actieve deelname
□ Voldoende □ Onvoldoende
COMPETENTIES Ik richt me op de behoefte van de ander K S
G
BB
S
G
BB
S
G
BB
H
V
Ik bouw aan mijn relaties en netwerk K S
G
BB
S
G
BB
S
G
BB
H
V
TOTAAL □ Voldoende
□ Onvoldoende
Product MBO Amersfoort Welzijn Module Zorg voor kinderen Docentenhandleiding OA
Elleke Boot 1203718 Kopopleiding 2e graads leraar Omgangskunde 2013-2014 OAKOP-Groep 2 Afstudeerberoepsproduct vakinhoudelijk Elsbeth Casteleijn 15-05-2014
MODULE ZORG VOOR KINDEREN Docenten handleiding Beste docent, De docentenhandleiding van de workshop ‘Zorg voor kinderen’ ligt voor je. Het is een aanvulling op de studentenhandleiding, waarin de lesopdrachten en BPV-opdrachten staan uitgewerkt. In deze reader staat wat je elke les gaat behandelen en hoe je dat kunt doen. Bij de Verdieping OA (periode 11) komt aan bod wat speciaal onderwijs en passend onderwijs is. Daarnaast wordt behandeld hoe je kinderen met ziektebeelden of andere diagnoses kunt begeleiden in het onderwijs. Daar hoeft tijdens deze workshop niet diep op in gegaan te worden en kan naar de Verdieping OA verwezen worden. Veel plezier en succes met het geven van de workshop!
Algemeen Leerjaar Periode Tijdsduur Aantal lessen Uitstroom Bijlagen
:3 : 10 : 90 minuten : 8x 1,5 uur : OA : 3 (Dit zijn andere bijlagen dan in de studentenhandleiding.)
Inhoud COMPETENTIES: Ik richt me op de behoefte van de ander Ik bouw aan mijn relaties en netwerk DOELEN: Je weet wat het beleid op je BPV is bij het signaleren van specifieke signalen. Je kunt het beleid van je BPV beschrijven, je mening hierover vormen en het aan anderen presenteren. Je weet wat signalen van kinderen, die extra zorg/aandacht nodig hebben, zijn. Je weet hoe je kunt handelen na deze signalen opgevangen te hebben. Je kunt een sociale kaart maken. Je weet wat ethisch en verantwoord handelen is. Je weet hoe je psychische veiligheid kunt bieden aan kinderen en waarom dat belangrijk is. Je ziet ouders als samenwerkingspartners en kunt met hen overleggen over kinderen.
Lessen Lesweek 1 2 3 4 5 6 7 8
Onderwerp Signaleren Kindermishandeling Beleid ADHD, Autisme Sociale kaart Kinderen in een moeilijke thuissituatie Ethisch handelen Kinderen in rouw Ouders als samenwerkingspartners Lichamelijk ziek kind Psychische veiligheid bieden Ontwikkelingsachterstand Verbinding leggen Verslag inleveren, presentaties en afronding
Hoe behaal je deze workshop? 100% aanwezigheid Actieve deelname Prestatie ingeleverd: verslag moet volledig zijn qua inhoud Prestatie gepresenteerd aan klasgenoten
PRESTATIE AAN HET EINDE VAN DE WORKSHOP Je gaat je verdiepen in het beleid van je BPV-plek rondom een onderwerp. Hier maak je een verslag over, waarin je de signalen, het beleid van je BPV-adres, sociale kaart en je eigen mening verwerkt. In de laatste les presenteer en bespreek je de inhoud met klasgenoten. VERSLAG 1. Kies een onderwerp uit. Je mag een keuze maken tussen: - Kindermishandeling - Moeilijke thuissituatie: scheiding ouders, zieke ouder, depressieve ouder - Achterstand ontwikkeling kind - Rouw / verliesverwerking kind - ADHD, autisme - Lichamelijk ziek kind Beschrijf dit onderwerp. Wat houdt het onderwerp in? Wat zijn de kenmerken? Werk dit uit op minimaal 1 A4. Als je gebruikmaakt van bronnen, zoals websites of een boek, dan moet je deze erbij vermelden. Daarnaast beschrijf je op minimaal een half A4 waarom je gekozen hebt voor dit onderwerp. 2. Je verdiept je nog meer in dit onderwerp door uit te werken wat de signalen zijn die je als onderwijsassistent van het kind op kunt vangen. Wees hierbij concreet: wat zie je letterlijk? Welk gedrag kan het kind vertonen? Wat is een valkuil als je als onderwijsassistent let op deze signalen? Duiden deze signalen alleen op het gekozen onderwerp of kan het ook ergens anders door komen? 3. Verdiep je in het beleid en protocol omtrent dit onderwerp op je BPV. Hoe gaat de school hiermee om? Dat doe je op de volgende twee manieren: 3a. Je vraagt naar de schriftelijke beleidsstukken en protocollen. Deze lees je door. Een samenvatting ervan zet je in je verslag. 3b. Je interviewt de intern begeleider / vertrouwenspersoon en collega’s op je BPV. Je vraagt naar hoe het beleid gevoerd wordt en naar praktijkvoorbeelden. Interview minimaal 3 personen. Verwerk de interviews in je verslag. Zorg ervoor dat je de namen en functie van de geïnterviewden erbij zet. 4. In les 3 maak je een sociale kaart van de organisaties, waar de school (jouw BPV-adres) en ouders terecht kunnen omtrent het onderwerp. 5. Je vormt een mening over alle verkregen informatie. Deze mening schrijf je uit op minimaal 1 A4. Hoe denk jij over de gevonden informatie? Wat vind je ervan? Hoe vind jij dat er op je BPV-adres gehandeld wordt? Wat vind je er goed aan? Wat zou volgens jou een andere/betere manier zijn? Het gaat erom dat jij laat zien dat je een visie kunt vormen over hoe te handelen in de school als er kinderen zijn, die zorg nodig hebben. 6. Je verslag is voorzien van een voorpagina, inhoudsopgave, inleiding en nawoord. Ook zitten alle bijlagen erin: reflectieformulier (wordt tijdens de laatste les ingevuld), evaluatie van de workshop (wordt tijdens de laatste les ingevuld) en het beoordelingsformulier voor de docent. N.B. Zet elke bron, die je gebruikt, erbij! Dus haal je informatie van internet of uit een boek of van wat iemand aan je vertelt? Zet de website, het boek en de auteur en/of de naam van de persoon en diens functie erbij.
PRESENTATIE Een samenvatting van de opdracht presenteer je de laatste les in 5 minuten aan een groepje van 5 studenten. In dit groepje gaan jullie vervolgens met elkaar in gesprek over de verkregen informatie. Hierbij vul je het reflectieformulier (bijlage 1) in. Tijdens het gesprek stel je verdiepende vragen aan elkaar. Je neemt dus niet alleen een actieve luisterhouding aan, je neemt ook een nieuwsgierige houding aan als professional; om van de ander en zijn/haar visie te leren. Per persoon is er 15 minuten tijd voor de presentatie en verdieping. Benut deze tijd goed.
LES 1 SIGNALEREN Benodigdheden: A2-papier of flip-overvellen, stiften, whiteboard en whiteboardstift. Tijdens deze les ga je de studenten uitleggen hoe de workshop is opgebouwd, wat de inhoud ervan is en hoe de eindopdracht in elkaar steekt. Als de studenten de BPV-opdrachten uit de reader volgen, hebben ze het verslag op tijd af. Vervolgens begin je met een klassikale brainstorm: Wanneer is een kind in de school een uitzondering? Maak hiervoor een woordenspin op het bord. Wijs de studenten er op dat het bij signaleren gaat om waarneembaar gedrag. Vervolgens geef je de studenten de lesopdracht. De uitgevoerde brainstorm gaan de studenten klassikaal presenteren en bespreek je met hen na. Uit alle gevormde lijsten stel je met de klas 1 lijst met signalen op. Deze kan in de volgende lessen erbij gepakt worden, bijvoorbeeld gekoppeld aan de thema’s. Hierna laat je de studenten werken aan de BPV-opdracht door ze na te laten denken over welk onderwerp ze hun verslag willen maken en hoe ze dit aan gaan pakken. LES 2 KINDERMISHANDELING BELEID Benodigdheden: opgestelde lijst van de vorige les met de signalen, whiteboard en whiteboardstift. De les begint met het onderwerp kindermishandeling. Dit is ook bij Doelgroepen 2 aan bod gekomen. Pak de opgestelde lijst met signalen van de vorige les erbij. Wat zijn signalen van kindermishandeling? Welke soorten kindermishandeling zijn er allemaal? Bespreek dit klassikaal. Voor de verdieping op kindermishandeling neem je ongeveer een half uur de tijd. Vervolgens wordt er in gegaan op beleid. Wat is dat? Waarom heeft de school een beleid en protocol voor dergelijke situaties? Weet de student al wat voor beleid er op hun BPV is? Zijn ze al eens in aanraking gekomen met dergelijke protocollen? Wat betekent het beleid en een protocol voor een welzijnswerker? Dan gaan de studenten de lesopdracht maken en dat wordt klassikaal nabesproken. Geef de studenten als tip mee om de BPV-opdracht uit te voeren. Theorie: Een beleid is wat er gedaan moet worden bij bepaalde situaties en een protocol hoe de medewerker dient te handelen. ‘In een beleid (ook wel richtlijn genoemd) staan aanbevelingen voor preventie, diagnostiek en hulp bij een bepaald probleem of een bepaalde stoornis. Richtlijnen ondersteunen beroepskrachten bij hun besluitvorming en handelen door zo concreet mogelijk aan te geven wat ze het beste kunnen doen (Swinkels e.a. 2004).’ Bron: http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank-Instrumenten-en-Richtlijnen/Definitie-van-richtlijnen
In een beleid staat beschreven welk doel, missie, visie de school heeft en hoe de medewerkers met de kinderen omgaan. In een protocol staat uitgewerkt hoe en door wie er bij deze specifieke school gehandeld moet worden bij een specifieke situatie, zoals het protocol als een kind vermist wordt of als een kind waterpokken heeft, maar er zijn ook protocollen voor vervoer (aan welke regels de medewerkers zich dienen te houden als ze met een kind gaan fietsen of als een kind mee in de auto gaat).
LES 3 ADHD, AUTISME SOCIALE KAART Benodigdheden: post-it’s, whiteboard en whiteboardstift. In deze les komen ADHD en Autisme aan bod. In Doelgroepen 2 zijn deze onderwerpen ook behandeld. Je kunt hierbij benoemen dat diagnose en benamingen veranderlijk zijn. Zijn de studenten op de hoogte van DSM IV/DSM V? Waarom zijn diagnosestellingen veranderlijk? (Dit heeft te maken met wetenschappelijk onderzoek. Er worden telkens nieuwe ontdekkingen gedaan. Daarnaast verandert de tijdsgeest/maatschappij, waardoor er met andere ogen naar diagnoses gekeken wordt.) Het is van belang dat studenten inzien dat zij géén diagnose kunnen en mogen stellen. Weten ze naar welke instellingen/organisaties ze ouders kunnen verwijzen als ze denken dat diagnosestelling nodig is? Bespreek hierbij waarom het van belang is om op de hoogte te zijn van de actualiteit. Waarom is het van belang om als onderwijsassistent op de hoogte te zijn van wat ADHD en Autisme inhouden? Je kunt een klassikale brainstorm houden door de kennis over deze onderwerpen door de studenten op post-it’s te laten schrijven en op het bord te laten plakken. Daarna kan de kennis besproken en samengevat worden. Denk hierbij ook aan hoe kinderen met een dergelijke diagnose te begeleiden. Neem voor dit onderwerp hooguit een half uur de tijd. Dan wordt er de koppeling gemaakt naar de sociale kaart. In de vorige lessen ging het over signaleren en beleid. De volgende stap is het verzamelen van informatie buiten de school. Waar kan een onderwijsassistent terecht voor hulp als hij/zij vragen heeft omtrent een kind? Laat de studenten werken aan de lesopdracht. Let erop dat ze een sociale kaart maken over het onderwerp van hun eindverslag. Als de studenten een sociale kaart gemaakt hebben, laat hen deze in duo’s met elkaar delen. Uiteindelijk bespreek je de opdracht klassikaal na.
LES 4 KINDEREN IN EEN MOEILIJKE THUISSITUATIE ETHISCH HANDELEN Benodigdheden: kopieën van artikel bijlage 1 docentenhandleiding, whiteboard en whiteboardstift. In deze les wordt er ingegaan op moeilijke thuissituaties. In bijlage 1 staat een artikel een onderzoek naar kinderen die een lichamelijk zieke ouder hebben. Laat de studenten het artikel lezen en naar de betekenis van onbekende woorden vragen. Op deze manier wordt er (naast theoretische kennis) gewerkt aan de leesvaardigheid van de studenten. Hebben ze andere vragen over het artikel? Dit artikel is een inleiding op de bespreking. Daarna gaan de studenten namelijk in groepjes diverse moeilijke thuissituaties, zoals scheidende ouders, zieke ouder en depressieve ouder, met elkaar bespreken. Op welke manier hebben zij als onderwijsassistent ermee te maken? Neem hier hooguit 30 minuten de tijd voor. Dan wordt er een koppeling gemaakt naar ethisch en verantwoord handelen. Wat mag je als onderwijsassistent vertellen over de kinderen en ouders aan familie en vrienden? Wat vertel je aan andere ouders? Wat bespreek je met collega’s? Wat is het verschil tussen roddelen, je hart luchten en professioneel bespreken? Vervolgens worden de lesopdrachten uitgevoerd.
LES 5 KINDEREN IN ROUW OUDERS ALS SAMENWERKINGSPARTNERS Benodigdheden: whiteboard en whiteboardstift. In deze les staat rouw-/verliesverwerking bij kinderen centraal. In Doelgroepen 2 is het onderwerp ‘rouw’ ook aan bod gekomen, maar nu gaat het specifiek over kinderen. In bijlage 2 vind je meer informatie over kinderen en rouw. Behandel deze informatie door het te koppelen aan ervaringen van studenten. Zijn er studenten die op hun BPV-plek te maken hebben gehad met dit onderwerp? Zijn er studenten die er als kind zijnde ervaring hebben met het verliezen van een dierbare? Neem hier hooguit 30 minuten de tijd voor. Daarna wordt er een koppeling gemaakt naar het in gesprek gaan met ouders door te werken aan de lesopdracht. Hoe kun je ouders als samenwerkingspartner benaderen? Op de volgende pagina staan twee casussen, die in de les gebruikt kunnen worden voor de lesopdracht. Bij elke casus staan drie vaders/moeders. Het is de bedoeling dat elke casus 3x uitgespeeld worden. Elke student neemt een andere ouder als rol aan, zodat het rollenspel elke keer een andere wending krijgt. Sluit de les klassikaal af door de rollenspellen na te spreken.
Casussen: Eva is zes jaar. Haar moeder is 5 maanden geleden plotseling overleden. Sindsdien merk je dat ze steeds stiller wordt. Ze is dunner geworden en er is lastiger contact met haar te krijgen, terwijl ze voor de dood van haar moeder een ‘spring in het veld’ was. Als haar vader haar ophaalt, dan is hij kortaf naar Eva. Eva luistert wel en sjokt dan verdrietig achter hem aan naar huis. Vandaag wordt Eva door een vrouw opgehaald, die zich voorstelt als de nieuwe vriendin haar vader. Eva begint te huilen en je ziet haar verdrietig weggaan. De vriendin van vader is vriendelijk naar het meisje. De week erna is de vader van Eva er weer. Jij wilt hem graag spreken over hoe het met Eva gaat. Vader 1: Je staat open voor het gesprek met de onderwijsassistent. Vader 2: Je hebt het veel te druk en kan er geen gezeik bij hebben. Je vindt het vervelend dat de onderwijsassistent zich zorgen maakt, maar je hoofd zit vol: er is veel gebeurd en je bent druk op je werk. Vader 3: Je vindt het belachelijk dat de onderwijsassistent zich met hem bemoeit. Niels is 11 jaar. Zijn grote broer heeft kanker en na een aantal maanden komt Aron te overlijden. Op de buitenschoolse opvang zitten Niels en zijn twee zusjes bij jou op de groep. Je merkt dat Niels heel beschermend naar hen is. Hij beschermt ze, speelt met ze en zorgt voor ze. Er is geen spoortje verdriet te merken. De ouders zie je niet, omdat Niels met zijn zusjes zelf naar huis loopt. Op een dag komt Niels naar je toe en vraagt of hij eerder naar huis mag, omdat mama in bed ligt en hij dan meer tijd heeft om brood voor zijn zusjes klaar te maken. Je maakt je zorgen om dit gezin en na overleg met je leidinggevende wordt er besloten om de ouders op gesprek uit te nodigen. Moeder komt en ziet er slecht uit. Jij leidt het gesprek. Moeder 1: Is erg verdrietig en radeloos. Ze is erg blij met het gesprek, want ze hoopt op steun en hulp. Moeder 2: Voelt zich beschuldigd van slecht moederschap en ziet tegen het gesprek op. Moeder 3: Doet alsof er niks aan de hand is.
LES 6 LICHAMELIJK ZIEK KIND PSYCHISCHE VEILIGHEID BIEDEN Benodigdheden: whiteboard en meerdere whiteboardstiften. Deze les gaat over kinderziektes. Met welke kinderziektes krijgen de studenten te maken bij de school? Laat de studenten hun antwoorden op het bord schrijven. Denk hierbij aan ziektes, zoals de waterpokken, griep en allergieën, maar ook aan bijvoorbeeld kinderleukemie. Na de brainstorm klassikaal bespreken: hoe ga je hier als school mee om? Neem hiervoor hooguit 30 minuten de tijd. Vervolgens ga je een aantal stellingen bespreken. De studenten gaan allemaal staan. Als ze het eens zijn met de stelling, lopen ze naar de rechterkant van het lokaal. Als ze het oneens zijn met de stelling, lopen ze naar de linkerkant van het lokaal. Vraag aan hen waarom ze voor/tegen zijn. Stellingen: - Ik kan een kind alleen helpen als hij/zij aangeeft wat er aan de hand is. - Ik ben als onderwijsassistent verantwoordelijk voor de gezondheid van de kinderen. - Als ik een collega tegen een kind onaardig zie doen, dan spreek ik hem/haar daar op aan. - Hoe een kind zich voelt heeft invloed op zijn/haar ontwikkeling. - Ik weet hoe ik een prettige en veilige basis voor kinderen kan zorgen. Hierna volgt een klassikale bespreking: wat is psychische veiligheid? Waarna de lesopdracht gemaakt wordt. Vraag tijdens deze les hoe het gaat met het verslag. Lukt het om alle verkregen informatie uit te werken? Meer informatie over psychische veiligheid in de kinderopvang is te vinden als extra bijlage in de cloud. Pdf-bestand: ‘Psychische veiligheid pwko’. Deze theorie is ook te koppelen naar het basisonderwijs. Het gaat bij psychische veiligheid erom dat een kind zich veilig voelt om zichzelf te zijn. Dit houdt in dat scholen pesten moeten tegengaan, dat leerkrachten en onderwijsassistenten het kind moeten ‘zien’, medewerkers kinderen respectvol moeten behandelen en aan de kinderen leren om respectvol met elkaar om te gaan. Als een kind zich onveilig voelt, dan heeft dat gevolgen voor zijn ontwikkeling en de mogelijkheid om te kunnen leren.
LES 7 ONTWIKKELINGSACHTERSTAND VERBINDING LEGGEN Benodigdheden: A3-/A4-papieren, whiteboard en whiteboardstift. In deze les komt het onderwerp ‘Een achterstand in de ontwikkeling van het kind’ aan bod. In bijlage 3 kun je hierover meer informatie vinden. Neem hiervoor ongeveer 20 minuten de tijd. Dan worden alle lessen met elkaar verbonden. Er wordt bij de lesopdracht een stappenplan/-schema gemaakt waarbij alle voorgaande lessen ineen komen. Je vangt als onderwijsassistent een signaal op en dan zet je stap 1, stap 2, enzovoorts. Ook wordt er een checklist opgesteld: Hoe te zorgen voor kinderen, die extra aandacht nodig hebben in de school. Nadat de studenten deze in duo’s gemaakt en besproken hebben, volgt de klassikale nabespreking. Alle stappenplannen en checklists worden samengevoegd en zo wordt er één volledige stappenplan en één volledige checklist gemaakt. Deze kan een van de studenten uitwerken en de volgende les meenemen, zodat iedereen ze op papier heeft. Wijs de studenten erop dat volgende week de laatste les is. Dan moeten alle verslagen aan het begin van de les af en uitgeprint zijn! Ook moet iedereen zijn/haar reader bij zich hebben voor de formulieren.
LES 8 VERSLAG INLEVEREN, PRESENTATIES EN AFRONDING Benodigdheden: de verslagen en readers van de studenten. In deze les wordt de workshop afgerond en vindt de evaluatie plaats. De studenten gaan hun verslagen presenteren in groepjes (zie lesopdracht 1 en bijlage 1 van de studentenhandleiding). Bespreek klassikaal de bevindingen na. Vervolgens vult iedereen het evaluatieformulier over de workshop in (zie lesopdracht 2 en bijlage 2 van de studentenhandleiding). Eventueel kan je de evaluatie mondeling samen laten vatten door de studenten. Dan worden alle verslagen ingeleverd. Deze kijk je na volgens het format in bijlage 3 van de studentenhandleiding.
BIJLAGE 1 (hoort bij les 4) ARTIKEL KINDEREN MET EEN ZIEKE OUDER Bron: http://www.jeugdkennis.nl/jgk/Rubrieken-Jeugdkennis/Bijdragen-kennispartners/DossierLangdurig-zieke-ouder-maakt-probleem-zichtbaar
Dossier 'Langdurig zieke ouder' maakt probleem zichtbaar 18 december 2011 Joanka Prakken Ongeveer een kwart van de kinderen en jongeren onder de 18 jaar heeft een ouder met een chronische lichamelijke of psychische aandoening. De buitenwereld heeft vaak niet door dat zij daardoor belast worden. Het digitale dossier 'Langdurig zieke ouder' laat zien welke problemen ouders en jongeren tegenkomen en biedt aanknopingspunten om hen ondersteuning te bieden. Naar schatting de helft van de kinderen met een langdurig zieke ouder biedt als jonge mantelzorger praktische of emotionele steun aan de zieke ouder. Aangezien de ziekte van een ouder bij een kind emotionele en gedragsproblemen kan veroorzaken, wil het Nederlands Jeugdinstituut dit onderwerp met een dossier onder de aandacht van beroepskrachten en beleidsmakers in de jeugdsector brengen. Projectleider Margreth Hoek: 'Dit dossier maakt deel uit van De Gezinswijzer, een website met kennis over gezinnen waar sprake is van bijzondere opvoedsituaties. Zo heeft een langdurige ziekte van ouders haar weerslag op de ouder, het kind, de opvoeding, het opgroeien, de financiën, en ga zo maar door. Tegelijkertijd is het voor de buitenwereld vaak een onzichtbare situatie. Lang niet altijd zie je aan mensen dat ze ziek zijn. Ouders zelf praten er niet over en ook de kinderen houden hun mond. Ouders willen hun kinderen niet belasten. En kinderen laten uit loyaliteit met hun ouders niet zo gauw merken dat ze het zwaar hebben. Ze willen het hun ouders niet nog moeilijker maken. Omdat het kind niks laat merken, denken ouders op hun beurt dat het prima gaat met hun kind.' 'Ook de hulpverleners met wie de ouders te maken krijgen, vragen hen niet zo makkelijk wat hun ziekte voor consequenties heeft voor het ouderschap. Ze weten zich meestal niet goed raad met de situatie en zijn zich er niet bewust van dat ze iets voor zo'n gezin kunnen betekenen. Niemand heeft het dus over de situatie, met als gevolg een 'conspiracy of silence', ingegeven met de beste bedoelingen maar met een voor geen van de betrokkenen wenselijk resultaat.' Ingrid Ligtermoet, inhoudelijk expert op dit onderwerp, voegt toe: 'Beroepskrachten om kinderen heen – leerkrachten, de jgz, de huisarts – weten er vaak wel van. En toch wordt de betrokken kinderen bijna nooit gevraagd wat het voor ze betekent dat hun ouder ziek is en hoe de situatie thuis is.'
Gevolgen voor het kind Het dossier bundelt de beschikbare kennis over gezinnen met een langdurig zieke ouder, zoals achtergronden en cijfers, gevolgen voor het gezinsleven, interventies, voorzieningen en instrumenten, beleid, onderzoek en literatuur. Zo noemt het dossier als mogelijke gevolgen voor het opgroeien met een langdurig zieke ouder dat kinderen van 0 tot 5 jaar emotionele en gedragsproblemen kunnen krijgen, 6- tot 12-jarigen stemmingsstoornissen, gedragsveranderingen en psychosomatische klachten, en 13-plussers conflicten met ouders of school, gevoelens van schuld en schaamte en loyaliteitsproblemen. Bovendien kunnen ze ook op volwassen leeftijd nog psychische problemen krijgen. Hulpverleners, leerkrachten en beleidsmakers moeten daarom alert zijn op de gevolgen van het opgroeien met een chronisch zieke ouder. Volgens Ligtermoet biedt het dossier voldoende aanknopingspunten voor hulpverleners en leerkrachten om de betrokken kinderen en hun ouders te ondersteunen. 'Ik hoop dat het professionals aanzet om uit zichzelf iets te doen. Zo'n kind heeft niet per se gespecialiseerde hulpverlening nodig. Je kunt ook gewoon als mens wat doen. Aandacht geven bijvoorbeeld, kinderen wijzen op de mogelijkheden van lotgenotencontact of ze helpen wat afleiding te vinden zodat ze er even helemaal uit zijn.' Het dossier is vooral gericht op het kind. Aandacht voor jonge mantelzorgers is er al wat langer, maar vooral voor kinderen van ouders met een psychische ziekte. Voor kinderen van ouders met een chronische lichamelijke aandoening is veel minder aandacht, bleek bij de samenstelling van het dossier. Gevolgen voor het ouderschap Het dossier doet een eerste aanzet om in beeld te brengen welke consequenties langdurig ziek zijn heeft voor het ouderschap. Hoek: 'Ik pleit ervoor dat dit meer aandacht krijgt. Want wat betekent het eigenlijk voor iemand om ouder te zijn in zo'n situatie? Hoe geef je vorm aan het ouderschap als je eens in de zoveel tijd opgenomen wordt? En hoe bespreek je met je kind dat je zo ziek bent dat je euthanasie wilt laten plegen?' Naar aanleiding van het dossier kreeg het Nederlands Jeugdinstituut een vraag van zorgaanbieder Parlan, waar een begeleider van een groep ouders van kinderen met gedragsproblemen constateerde dat vijf kinderen een chronisch zieke ouder hadden. Hoek: 'Zij vond dat toch wat al te toevallig en realiseerde zich tegelijkertijd dat ze bij haar adviezen aan ouders nooit had stilgestaan bij de vraag of die ouder misschien langdurig ziek was. En zo ja, of haar raad, gegeven de situatie, wel haalbaar zou zijn. We vonden die vraag interessant om met experts uit wetenschap en praktijk in een kenniskring verder uit te diepen. In die kenniskring hebben we inmiddels geïnventariseerd wat de behoeften zijn van langdurig zieke ouders. Nu kijken we of bestaand aanbod daarop aansluit of dat er iets anders nodig is. Op grond daarvan komen we met een advies. Bijvoorbeeld hoe instellingen of het gemeentelijk beleid hiermee rekening kunnen houden.' Ingrid Ligtermoet: 'Als CJG-medewerkers oog hebben voor de behoeften van deze ouders en kinderen, kunnen zij praktische steun en een luisterend oor bieden, al is het alleen maar door te vragen hoe het gaat. Maar ook andere beroepskrachten in de voorhoede, huisartsen bijvoorbeeld, moeten zich ervan bewust zijn dat zij met een klein gebaar een groot verschil kunnen maken voor die kinderen en hun ouders. Het is daarbij belangrijk dat
beroepskrachten het gezin als een systeem blijven zien, een systeem waar iets mis gaat. Als een ouder ziek is, heeft dat gevolgen voor het hele systeem. Dat betekent dat je niet alleen oog voor de zieke ouder kunt hebben of dat je je alleen kunt bezighouden met het kind. Het gezin heeft als geheel steun nodig. Ik bedoel niet dat je de gezinsleden per definitie gezamenlijk moet behandelen, maar wel dat je ze steeds als gezin moet blijven zien. Als dit dossier daaraan bijdraagt, zijn we een hele stap verder.' Het dossier 'Langdurig zieke ouder' is te vinden op www.nji.nl/langdurigziekeouder. (Deze bijdrage verscheen eerder in Jeugd en Co Kennis, jaargang 5, nummer 4, december 2011.)
BIJLAGE 2 (hoort bij les 5) ARTIKEL ROUWVERWERKING BIJ KINDEREN Bron: www.monuta.nl/na-de-uitvaart/rouwverwerking/hoe-ga-je-om-metverlies/rouwverwerking-bij-kinderen/ Rouwverwerking bij kinderen Het is onze natuurlijke reactie om kinderen te willen beschermen tegen de dood en pijn. We willen hen er ver vandaan houden. Maar zo zit het leven niet in elkaar. Ook (jonge) kinderen ontkomen niet aan verlies. Ook zij moeten afscheid nemen. Dat begint al in het klein, bij het verlies van een favoriete knuffelbeer of de verhuizing van een vriendje. Maar ook de dood speelt een rol in een kinderleven. Er kan een huisdier worden overreden. En op een bepaald moment zullen bijvoorbeeld opa en oma doodgaan. Het is daarom belangrijk om kinderen vertrouwd te maken met afscheid nemen en zelfs met verlies en de dood. In het dagelijkse leven zijn er genoeg momenten, die je kunt gebruiken om een kind daarmee om te leren gaan. Dat is niet wreed, hiermee help je het kind zich voor te bereiden op situaties waarin het echt met een groot verlies moet omgaan. Als er nooit met een kind is gesproken over wat ‘dood' is, is het voor dit kind moeilijker te begrijpen als het plotseling met een verlies wordt geconfronteerd. Hoe vertel je een kind over een overlijden? Tot zo'n vijf jaar begrijpt een kind niet dat de dood ‘voor altijd' is. Op die leeftijd heeft een kind nog geen tijdsbesef en ‘nooit meer' is een vaag begrip. Maar hoe vertel je dan een jong kind dat iemand, bijvoorbeeld zijn oma, is overleden? Het is belangrijk dat je goed contact met het kind hebt. Het beste kan iemand de boodschap vertellen die het dichtst bij het kind staat. Neem het kind op schoot en houd bijvoorbeeld zijn handen vast of streel over zijn rug. Je moet eerst de aandacht van het kind krijgen. Zeg bijvoorbeeld: ‘Ik moet je iets ergs vertellen...' Leg daarna zo duidelijk mogelijk uit dat (bijvoorbeeld) oma niet meer leeft. Ze ademt niet meer, voelt niets meer, heeft geen pijn meer en heeft het ook niet koud. Wees zo eerlijk mogelijk. Als oma ziek was, leg dat dan uit. Laat het kind ook vragen stellen: ‘Hoe lang blijft oma dood? Komt ze wel op mijn verjaardag? Eten en drinken doden? Waar is oma nu dan?' Je zult merken dat het kind dezelfde vragen blijft stellen, omdat het niet goed beseft dat oma echt nooit meer terugkeert. Soms zal het kind ook crue dingen zeggen, zonder dat zo te bedoelen. Dat kan je raken. Laat je emoties rustig zien, huil bij het kind. Het kind mag weten dat je erg verdrietig bent. Leeftijd speelt een rol bij de reactie van het kind. Jonge kinderen reageren soms helemaal niet, simpelweg omdat ze het niet begrijpen. Andere kinderen worden boos, beginnen te huilen of stellen je een hele reeks vragen. Lichamelijk contact zal het kind troosten en kalmeren. Geef het kind ruimte voor de emoties, probeer het niet zo snel mogelijk af te leiden met bijvoorbeeld een koekje. Laat het rustig boos of verdrietig zijn.
Omdat kinderen echt in het ‘nu' leven, zul je ook zien dat ze het ene moment intens verdrietig zijn en vijf minuten later weer vrolijk spelen. Kinderen hebben een natuurlijke methode van rouwen: met tussenpozen om te voorkomen dat de pijn te intens is. Leer een kind de verschillen Voor jonge kinderen is ‘dood' een weinig zeggend begrip. Zij leven in het moment en hebben geen idee wat ‘nooit meer' betekent. Begin met een kind uit te leggen wat het verschil is tussen dood en levenloos. Wijs op levenloze dingen, denk aan een huis, speelgoed, een auto, een baksteen, een tandenborstel of een stoel. Mensen, dieren, bloemen, bomen en planten leven en kunnen dus ook dood gaan. Leg uit hoe je kunt zien wat leeft. Planten groeien, mensen halen adem en eten. Een stoel leeft niet en kan daarom niet doodgaan. Maar een bloemetje dat je plukt wel. Wijs jonge kinderen spelenderwijs op voorbeelden van iets dat dood is gegaan. Een dode vogel, een dood insect of een dode boom. Je kunt er rustig met de kinderen over praten en je hoeft niet bang te zijn dat het kind er verdrietig van wordt. Vervolgens leg je het kind uit dat mensen en dieren dood kunnen gaan door ouderdom, maar ook door ziekte of een ongeluk. Zeker als er een sterfgeval in de omgeving is, is het goed om er rustig over te praten met je kind. Zo wordt de dood een bespreekbaar onderwerp. Je kunt met kleine stapjes een kind leren wat er gebeurt als er een mens of dier is doodgegaan. Je kunt de dode vogel in een doosje in de tuin begraven. Als het gaat om een huisdier, kun je er een takje of kruis op zetten. Zo raken kinderen vertrouwd met de rituelen rond de dood. Schrik niet van vragen, want kinderen zullen zich op den duur realiseren dat zij ook sterfelijk zijn. Als ze vragen ‘ga ik ook dood' of ‘ga jij ook dood', praat daar dan openlijk over. Leeftijd maakt verschil Heel jonge kinderen, tot een leeftijd van ongeveer drie jaar, hebben geen besef van wat de dood inhoudt. Ze willen niet graag dat papa of mama weg gaat en voelen wel aan wat verlies is, maar ze weten niet goed het verschil tussen dood en levenloos. Ze zijn nog niet bang voor de dood, pas daarom op dat je niet je eigen angsten op hen overbrengt. Aan de andere kant lijden ze wel onder een verlies. Daarom is het wel belangrijk om heel open met hen te praten en hen zoals hiervoor besproken, voorzichtig voor te bereiden op verlies.
BIJLAGE 3 (hoort bij les 7) ARTIKEL ONTWIKKELINGSACHTERSTAND Bron: www.kinderneurologie.eu/ziektebeelden/ontwikkeling/ontwikkelingsachterstand.php Ontwikkelingsachterstand Wat is een ontwikkelingsachterstand? Kinderen met een ontwikkelingsachterstand ontwikkelen zich een stuk trager vergeleken met hun leeftijdsgenoten. Ze gaan bijvoorbeeld later rollen, zitten, staan, lopen of praten dan andere kinderen van dezelfde leeftijd. Hoe wordt een ontwikkelingsachterstand ook wel genoemd? Het medische woord voor ontwikkelingsachterstand is retardatie. Wanneer kinderen alleen achter zijn qua bewegingsmogelijkheden wordt dit een motore retardatie genoemd. Wanneer daarnaast ook de spraakontwikkeling trager verloopt of de sociaal emotionele ontwikkeling wordt gesproken van een psychomotore retardatie. Ook de term globale ontwikkelingsachterstand wordt hier wel voor gebruikt. Er wordt gesproken van een ontwikkelingsachterstand wanneer het totale IQ beneden de 70 ligt. Bij kinderen met een IQ tussen de 50 en 70 wordt gesproken van een lichte ontwikkelingsachterstand. Bij kinderen met een IQ onder de 50 wordt gesproken van een ernstige ontwikkelingsachterstand. Hoe vaak komt een ontwikkelingsachterstand voor bij kinderen? Een op de 60 kinderen in Nederland heeft een ontwikkelingsachterstand. Eén op de 250 kinderen in Nederland heeft een ernstige ontwikkelingsachterstand (IQ minder dan 50) Bij wie komt een ontwikkelingsachterstand voor? Een ontwikkelingsachterstand kan op elke leeftijd duidelijk worden. Een ernstige ontwikkelingsachterstand valt vaak al op jonge leeftijd op, een milde ontwikkelingsachterstand kan ook pas op wat oudere leeftijd opvallen. Zowel jongens als meisjes kunnen een ontwikkelingsachterstand hebben. Jongens hebben vaker een ontwikkelingsachterstand dan meisjes. Wat is de oorzaak van een ontwikkelingsachterstand? Verschillende oorzaken Er bestaan zeer veel verschillende oorzaken voor het ontstaan van een ontwikkelingsachterstand. De meest voorkomende oorzaken van een globale ontwikkelingsachterstand zijn: - beschadiging van de hersenen als gevolg van zuurstoftekort tijdens de zwangerschap of rondom de bevalling (dit wordt perinatale asfyxie genoemd) - beschadiging van de hersenen als gevolg van een infectie van de hersenen in de baarmoeder of na de geboorte - beschadiging van de hersenen als gevolg van alcoholgebruik, drugsgebruik of bepaalde soorten medicijnen tijdens de zwangerschap - verkeerde aanleg van een deel van de hersenen - chromosoomafwijkingen
- foutjes in het erfelijk materiaal (diverse syndromen) - beschadiging van de hersenen als gevolg van een ongeval - beschadiging van de hersenen als gevolg van een probleem met de stofwisseling - beschadiging van de hersenen als gevolg van problemen met de bloedvoorziening - beschadiging van de hersenen als gevolg van langdurige epilepsie-aanvallen - onvoldoende gestimuleerd zijn van de ontwikkeling - onopgemerkte problemen met horen en zien Het lukt bij ongeveer de helft van alle kinderen met een ontwikkelingsachterstand om de oorzaak van de ontwikkelingsachterstand te achterhalen. Motore ontwikkelingsachterstand Bij kinderen die zich trager ontwikkelen qua bewegen, maar niet qua taal of qua sociaalemotionele ontwikkeling spelen vaak andere oorzaken een rol. Bij deze kinderen is er vaker sprake van een spierziekte of een ziekte waarbij de zenuwen de spieren niet goed aan kunnen sturen. Wat zijn de kenmerken van een ontwikkelingsachterstand? Grote variatie Er bestaat een grote variatie tussen verschillende kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Sommige kinderen hebben maar enkele van de onderstaande syndromen, andere kinderen hebben alle symptomen. Ook de ernst van de symptomen kan variëren van kind tot kind. Bewegen Kinderen met een ontwikkelingsachterstand gaan later rollen, zitten, staan en lopen dan andere kinderen. Het hangt van de ernst en de oorzaak van de ontwikkelingsachterstand of kinderen zullen gaan staan en lopen. Globaal is aan te houden, dat kinderen eerst zullen gaan zitten, voordat ze gaan staan en lopen. Een kind wat dus niet gaat zitten, zal dus waarschijnlijk ook niet gaan lopen. De gemiddelde leeftijd waarop kinderen gaan staan is 10 maanden, voor lopen is dit 15 maanden. Wanneer kinderen na de leeftijd van 18-21 maanden nog niet lopen, ontwikkelen zij zich trager dan hun leeftijdsgenoten. Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand die wel gaan lopen, ziet het bewegen er vaak houterig uit. De bewegingen worden niet soepel en vloeiend uitgevoerd. Kinderen struikelen gemakkelijk en vallen vaker. Met het ouder worden kan dit wel verbeteren. Ook hebben kinderen met een ontwikkelingsachterstand vaak problemen met de fijne motoriek. Netjes schrijven, tekenen, knippen en plakken is moeilijk voor ze. Praten Bij kinderen met een globale ontwikkelingsachterstand verloopt de taalontwikkeling vaak trager dan bij leeftijdsgenoten. De eerste geluidjes komen op latere leeftijd, evenals de eerste woordjes en zinnetjes. Gemiddeld zegt een kind de eerste woordjes rond de leeftijd van één jaar. Rond de leeftijd van 18 maanden kennen kinderen ongeveer 10 woordjes. De eerste zinnetjes van twee woorden (mama lief) komen ongeveer bij de tweede verjaardag, de eerste zinnetjes van drie woorden horen bij de derde verjaardag.
Begrijpen Behalve zelf praten, is ook het begrijpen van wat anderen zeggen voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand vaak moeilijker. De opdrachten moeten vaak eenvoudig gehouden worden. Het is vaak moeilijk om twee opdrachten tegelijk te begrijpen (ga naar boven en trek je sokken aan) Sociaal-emotioneel Ook op sociaal emotioneel gebied ontwikkelen kinderen met een ontwikkelingsachterstand zich vaak trager. Ze gaan bijvoorbeeld later lachen dan andere kinderen (gemiddeld bij zes weken), gaan op latere leeftijd spelen, terugpraten, dag zwaaien en geven en nemen spelen. Vaak vinden kinderen met een ontwikkelingsachterstand het moeilijker om met leeftijdsgenoten om te gaan. Ze vinden het moeilijker om samen te spelen of om zich in te leven in de ander. Problemen met leren Veel kinderen met een ontwikkelingsachterstand hebben ook problemen met het leren op school. Sommige keren leren langzamer dan andere kinderen en hebben meer oefening en tijd nodig om iets te kunnen leren. Andere kinderen met een ernstige ontwikkelingsachterstand zijn niet in staat om te leren. Daar tussen zitten allerlei variaties. Problemen met zien en horen Kinderen met een ontwikkelingsachterstand hebben vaker problemen met zien. Scheelzien, een lui oog of een sterkte-afwijking aan de ogen komen vaker voor, net als slechthorendheid of soms doofheid. Gedragsproblemen Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand komen vaker gedragsproblemen voor. Kinderen zijn bijvoorbeeld aanhankelijker naar de ouders toe, zijn bang voor nieuwe situaties of vreemde mensen, houden erg van vaste gewoontes. Andere kinderen worden sneller boos en zijn snel gefrustreerd. Slaapproblemen Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand komen vaker slaapproblemen voor. Sommige kinderen hebben moeite met inslapen, anderen worden meerdere keren per nacht wakker en weer anderen zijn juist extra vroeg wakker. Problemen met eten en drinken Problemen met eten en drinken worden vaker gezien bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Drinken gaat vaak moeizamer in de eerste levensweken. Reflux, het terugstromen van de voeding van de maag naar de slokdarm, komt vaker voor. Ook op oudere leeftijd kunnen kinderen problemen hebben met kauwen en slikken. Soms komen uitgesproken voorkeuren voor bepaald voedsel. Verstopping van de darmen komt ook vaker voor bij deze groep kinderen.
Zindelijkheid Kinderen met een ontwikkelingsachterstand worden vaak pas op latere leeftijd zindelijk voor urine en voor ontlasting. Meestal lukt dat wanneer ze verstandelijk de leeftijd van drie tot vier jaar bereikt hebben. Epilepsie Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand komt vaker epilepsie voor. Verschillende soorten epilepsie aanvallen kunnen voorkomen. Typisch uiterlijk Een deel van de kinderen met een ontwikkelingsachterstand heeft een typisch uiterlijk. Soms is dit heel subtiel in de vorm van bijvoorbeeld laagstaande oren of een afwijkende stand van de vingers. Bij anderen zijn de uiterlijke veranderingen meer opvallend. Een typisch uiterlijk komt met name voor bij kinderen die een ontwikkelingsachterstand hebben op grond van een afwijking aan de chromosomen, een probleem met de stofwisseling of het gebruik van alcohol, overmatig nicotine, drugs of bepaalde medicijnen tijdens de zwangerschap. Afwijkingen aan de andere organen Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand komen vaker afwijkingen aan andere organen voor zoals aan het hart of aan de nieren en de plasbuis.