van wa arde
binding
Praktische politiek is wat ons rest We leven in een netwerkmaatschappij, stelt Hans Boutellier. En we hebben nog te weinig tot ons door laten dringen wat dat betekent. De totaal veranderde wereld vraagt om een andere politiek. Visie, inzicht en gezag zijn niet langer voorbehouden aan een elite, en al net zomin aan hoger opgeleiden. hans boutellier
174
Verbinden in gefragmenteerde tijden vergt meer dan het spreekwoordelijke theedrinken met de Marokkaanse buren. Mensen hebben behoefte aan een verhaallijn die ze het gevoel geeft deel uit te maken van een groter geheel, waarvan ze de volle omvang niet begrijpen of zelfs maar kunnen overzien. De scp-typering van de gemoedstoestand van veel Nederlanders ‘het gaat goed met mij, maar slecht met ons’ vraagt om een responsieve politiek van concreet handelen en aansprekende teksten.1 In deze bijdrage wil ik nagaan welke aanknopingspunten onze ‘netwerkmaatschappij’ biedt voor een politiek van verbinding. Het woord netwerkmaatschappij klinkt al bijna ouderwets. Dat zegt iets over de vluchtigheid van onze inzichten, maar ook iets over het onbegrip van de diepe betekenis ervan. Voor veel mensen riekt het woord netwerken naar verOver de auteur Hans Boutellier is algemeen directeur van het Verwey-Jonker Instituut, bijzonder hoogleraar Veiligheid & Burgerschap en lid van het curatorium van de wbs Noten zie pagina 178 s & d 11/ 12 | 20 11
keerde feestjes, en voor anderen naar apolitieke klets van bestuurskundigen met designerbrillen. Het begrip netwerkmaatschappij (overigens in 1991 voor het eerst gebruikt door de Nijmeegse communicatiewetenschapper Jan van Dijk) is in de jaren negentig omarmd door consulting Nederland en heeft geleid tot veel vage praatjes en lelijke newspeak . Het begrip kreeg iets modieus en dus vluchtigs. Om die reden is het naar mijn mening in de Nederlandse sociologie, laat staan in de politiek, nooit erg aangeslagen. Dit geldt zelfs voor het werk van de Catalaanse socioloog Manuel Castells die in de jaren negentig, nog voor de internetexplosie, drie dikke delen schreef over The Information Society. Er wordt wel regelmatig naar dit majeure werk verwezen, maar zijn analyses hebben in Nederland nauwelijks school gemaakt. Dat heeft te maken met hun omvattendheid en met de radicale toon die Castells soms aanslaat. Hij voorzag het einde van de staat, die zowel grensoverschrijdend als lokaal zou worden ondermijnd. Hij zag een wereld van stromen die het belang van fysieke plaatsen zou overvleugelen, en hij beschreef een
Hans Boutellier Praktische politiek is wat ons rest groeiende strijd tussen ‘collectieve identiteiten’ rond nationaliteit, religie en etniciteit. Hij hoopte op de dynamiek van het lokale en een geleidelijke groei van het mondiale besef van interdependentie. Dat was misschien wel een beetje veel van het goede. De staat is er nog steeds, de plekken waar mensen en organisaties zich bevinden blijven van belang, en de wereld is vol tegenstellingen van allerlei soort. Toch is de notie van een andere wereld met nieuwe sociale structuren op zijn minst verleidelijk. De betekenis van de informatietechnologie kan nauwelijks onderschat worden. Het daarmee samenhangende ontstaan van een mondiaal financieel systeem van virtuele megatransacties is ook pijnlijk duidelijk geworden. Het verdwijnen van ideologische massa’s die op sleeptouw worden genomen door gedreven visionairen, mag in ditzelfde rijtje worden geplaatst. De natiestaten zijn weliswaar niet verdwenen, maar dan toch in ieder geval drastisch vergruisd. Tegen die achtergrond is het begrip netwerkmaatschappij van belang, niet als oorzaak maar als typering van de huidige toestand, en als conditie voor de mogelijke verbetering daarvan. Wat betekent het dan om te verbinden? organische intellectuelen Een netwerkmaatschappij vraagt om individuen of organisaties die het voortouw nemen. In deze tijd zijn daar talloze kandidaten voor, terwijl goed gedefinieerde leidende posities meestal niet voorhanden zijn. Dat levert veel competentiestrijd op en vragen over regie, sturing, governance en leiderschap. Vooral in managementkringen is ‘leiderschap’ een groot ding. Men verwacht vaak veel van inspirerend leiderschap, terwijl de meeste mensen juist moeite hebben met iemand die hen zegt te volgen. De netwerksamenleving kent wel leidende figuren, maar niemand wil zomaar naar hen luisteren. Het is de tragiek van de moderne politicus, voor wie onduidelijk is wie hij representeert. De representatie moet verdiend worden, en dat s & d 1 1 / 12 | 20 11
is geen geringe opgave. Er is een eigenaardig verlangen naar leiderschap waar niemand zich iets van hoeft aan te trekken. Leiderschap in de netwerkmaatschappij is in essentie dan ook iets anders dan voorheen. Om de culturele dynamiek te begrijpen heb ik in De improvisatiemaatschappij de vergelijking ge-
Onze netwerksamenleving kent wel leidende figuren, maar niemand wil zomaar naar hen luisteren maakt met een jazzorkest. De geïmproviseerde muziek biedt een metafoor voor een samenleving die tegelijkertijd chaotisch en geordend is. Het is het beeld van georganiseerde vrijheid, dat om een nieuw soort leiderschap vraagt. Het gaat om thema’s neerzetten, afspraken maken, verbinden tussen of binnen netwerken, ruimte bieden om te excelleren, samenwerking organiseren. Het gaat om licht leiderschap, dat overigens zwaar kan zijn in het realiseren ervan. Over het algemeen is de leider niet iemand die eist, maar degene die het proces overziet en ondersteunt, zonder weg te duiken voor eindverantwoordelijkheid als het erop aankomt. Leiderschap dient verdiend te zijn. Hedendaags gezag ontstaat daar waar het zich als relevant bewijst. Zelfs de politieagent heeft geen vanzelfsprekend gezag, ook al heeft hij de macht. Dat geldt onverkort voor de leerkracht, de ouder of de werkgever. Deze personages hebben een streepje voor omdat zij een rol spelen die met enige institutionele macht bekleed is. Maar als ze dat niet goed doen, is die nagenoeg waardeloos. Gezag is in de netwerkmaatschappij een kwestie van overtuigend betekenis verlenen aan praktijken, sociale verbanden, mogelijkheden en oplossingen. In plaats van een piramidaal gezagssysteem kennen we in onze cultuur een gespreide gezagsstructuur die schuilt in de
175
van wa arde
binding
Hans Boutellier Praktische politiek is wat ons rest
176
veelvoudigheid van netwerken, clusters, circuits en sociale verbanden. Vandaar dat ik het begrip ‘organische intellectuelen’ van de Italiaanse marxist Gramsci (1972) van toepassing acht. 2 Gramsci hield zich in de jaren dertig (deels in gevangenschap) bezig met de rol van intellectuelen in de klassenstrijd. Hij was van mening dat in feite ieder mens intellectueel is vanwege zijn rationele kwaliteiten. Maar niet iedereen kan de rol van intellectueel daadwerkelijk vervullen. Er bestaat wel een afgeleide functie. Personen die deze functie vervullen vormen naar zijn idee geen geïsoleerde elite, maar zijn de mensen die ertoe doen in praktijken en organisaties. Het gaat niet om wetenschappers, maar om organische intellectuelen omdat zij betekenis geven aan ervaringen en gevoelens van de groep die zij representeren. Die functie is herkenbaar in het lichte leiderschap van de netwerkmaatschappij. Gramsci hoopte dat de arbeidersklasse organische intellectuelen zou produceren teneinde haar intellectuele kwaliteit te mobiliseren en de relatie tussen dagelijkse ervaringen en historische mogelijkheden te leggen. Dit project kan tegenwoordig op goede gronden als megalomaan en inherent totalitair worden afgewezen. Het vertegenwoordigt een manier van denken die de twintigste eeuw gewelddadig heeft gemaakt. Dit onderwerp is te groot voor behandeling op deze plaats, maar Gramsci’s organische intellectualiteit is in de netwerksamenleving relevant als aanduiding van gespreid gezag, licht leiderschap, overtuigende betekenisgeving op verschillende schaalniveaus. Organische intellectualiteit niet in relatie tot een grotere beweging of een historische noodzaak, zoals Gramsci dacht, maar wel in relatie tot andere verbanden, die op hun beurt ook weer organische intellectualiteit genereren. de gespreide elite De hiervoor geschetste interpretatie van leiderschap biedt naar mijn mening de kans om een elitevorming te denken, die tegelijkertijd het idee van een aristocratische elite ondermijnt. s & d 11/ 12 | 20 11
Die klassieke elite heeft veel van zijn maatschappelijke betekenis verloren, ook al omdat zij haar verantwoordelijkheid van zich heeft afgeschud. De nieuwe elite is de gespreide elite, verdeeld over de organisaties, netwerken en praktijken, die met elkaar de netwerkmaatschappij betekenis en daarmee richting geven. Niet altijd even succesvol, vaak te goed betaald, maar desalniettemin gearticuleerder dan we denken. Het proces van betekenisgeving is gespreid, maar niet chaotisch. Het is een vorm van leiderschap die minder megalomaan, minder heroïsch en minder autoritair is dan historisch voor mogelijk is gehouden. Maar zij is desalniettemin cruciaal voor de kwaliteit van de samenleving.
Scholing verhoogt kansen, maar zonder scholing ben je niet per se verloren Er tekent zich echter wel een nieuwe tragiek af in de groei van de gespreide elite, die jaren geleden al is voorspeld door Michael Young (1958). Op het moment dat de gelijkheid succesvol is gerealiseerd, geeft het verschil in opleiding (op basis van individuele kwaliteiten en sociale mogelijkheden) de doorslag in maatschappelijk succes. Het verscherpt de tegenstelling tussen succes en falen, tussen de talentvollen en de achterblijvers, tussen hoger en lager opgeleiden. Bovens en Wille (2010) hebben willen aantonen hoe opleiding de doorslag is gaan geven in het verdelingsvraagstuk. En hoe daarmee, langs nieuwe lijnen, ongelijkheid zich reproduceert, en een voedingsbodem creëert voor frustratie en rancune. De gespreide elite lijkt er een van hoger opgeleiden. Meedoen in de huidige maatschappij vraagt nogal wat competenties. Behalve kunnen opereren als identiteit (kwaliteit en rol) dienen de leden zich ook nog te kunnen verhouden tot andere leden. ‘Netwerkcompetenties’ heet dat
Hans Boutellier Praktische politiek is wat ons rest in de personeelsadvertenties, zowel fysiek als digitaal. En dan dient men ook nog enigszins te kunnen begrijpen hoe de eigen praktijken en netwerken zich verhouden tot andere praktijken en netwerken. Dat vraagt nogal wat van mensen. Niet iedereen zal daartoe in staat zijn. Inclusiviteit is een van de grootste opgaven van de netwerkmaatschappij: zorgen dat iedereen mee kan blijven doen (zie in dat verband het pleidooi van Job Cohen in zijn Kerdijk-lezing Voorbij de meritocratie). Toch acht ik het beeld van een nieuwe tweedeling te schematisch om het actuele vraagstuk van in- en uitsluiting goed te kunnen doorgronden. De netwerksamenleving is te versnipperd om in twee blokken te denken. Klassentegenstellingen zijn opgelost in een veel gedifferentieerder beeld van (virtuele) relaties, contacten, mogelijkheden, problemen en kansen. Een tweedeling is te monolithisch en daarmee ook enigszins denigrerend naar mensen die een lager opleidingsniveau hebben. Scholing verhoogt kansen, maar met minder scholing ben je niet verloren. Juist in een netwerkmaatschappij bestaan vele manieren om een weg te vinden in het labyrint van mogelijkheden. Het organiseren van het eigen leven en de daarbij behorende eigen netwerken is niet voorbehouden aan hooggeschoolden. In een onbegrensde wereld is de zogenoemde kosmopolitische klasse goed af, maar ze heeft niet de hegemonie. Sterker nog, we horen niet voor niets klachten over de teloorgang van de beschaving door oprukkende horden. Daar mag men bezorgd over zijn, maar het is geen teken van onderdrukking en onzichtbaarheid van lager geschoolden. materieel verbinden Visie, inzicht en gezag zijn niet voorbehouden aan een elite, en al net zomin aan hoger opgeleiden. Weliswaar hebben zij de betere kansen, maar zij hebben niet het vanzelfsprekende gezag. Dat heeft grote consequenties voor de politiek. De politicus staat voor een beweging die hem (m/v) met argusogen bekijkt. Hij is niet s & d 1 1 / 12 | 20 11
de vanzelfsprekende voorman en representant, hij is vooral de zegsman van meer of minder gearticuleerde opvattingen in variërende groepen mensen. Dat is een lastige opgave, eens te meer omdat de media deze veranderde rol niet kunnen accepteren. De media ondergraven enerzijds de representerende rol van de politicus, maar eisen tegelijkertijd wel dat hij die speelt. De politicus in de netwerkmaatschappij moet zijn positie neerzetten zoals een acteur zijn personage op de b∑hne. De goede politicus kent de dramatische uitdaging van deze tijd. Hij moet aanspreken door te verwoorden wat er leeft bij zijn kiezers. Maar dat is niet het gehele beeld. Want in deze rol zal de politicus altijd worden gewantrouwd en bestookt. De nieuwe brutalen van Powned en dwdd liggen permanent op de loer om hem verbaal pootje te lichten of tegen de vlakte te slaan. Ella Vogelaar was destijds met stomheid geslagen door deze journalistiek van buiten de gangbare orde. Zij probeerde er haar wapen van te maken door te weigeren te antwoorden. Maar dat pikt het publiek niet. Het
Pas in de praktische politiek zien mensen wat ze aan een politicus hebben publiek wil een politicus zien bungelen, maar verwacht ook zijn gevecht daartegen. Anders is hij niet geloofwaardig. Het courante meesmuilen met Rutger van Castricum vinden we niks. De netwerkmaatschappij verwacht handelen voorbij het drama van het beeld. Pas daarin kan de politicus echt overtuigend zijn. Lodewijk Asscher heeft dat heel goed begrepen als hij pleit voor een politiek van ‘show, don’t tell’. Het is het moment dat de politieke rol realiteit wordt. In de netwerkmaatschappij, die inherent gefragmenteerd, maar niet zonder organisatie is, bestaat verbinden niet uit zalvende verhalen, grootse vergezichten en spectaculaire ideologie.
177
van wa arde
binding
Hans Boutellier Praktische politiek is wat ons rest The end of ideology, in 1960 al afgekondigd door de socioloog Daniel Bell, is gewoon een feit. Er zijn verschillen van mening en in empathisch vermogen ten aanzien van economische, culturele en milieuvraagstukken, maar coherente vergezichten kunnen we vergeten. De wereld is daarvoor eenvoudigweg te complex. Niemand zal erin geloven, laat staan zich erdoor laten leiden. Pas in praktische politiek zien mensen wat ze aan een politicus hebben. Een complexe wereld is niet te sturen vanuit grote ideeën of verhalen, maar kent wel sociale continuïteit. Politiek vindt plaats in relatie tot de vooronderstelling dat wij ¬ mensen, organisaties, samenlevingen ¬ op een of andere wijze willen doorgaan. Dat is een vrij simpele, maar fundamentele notie. De politieke praktijk zal beoordeeld worden op zijn betekenis voor de kwaliteit van
Noten 1 Deze bijdrage is gebaseerd op een nieuw inleidend hoofdstuk
178
s & d 11/ 12 | 20 11
mijn leven met het oog op de zekerheid van mijn toekomst. Daarom is ‘duurzaamheid’ een aantrekkelijke politieke notie. Daarbij gaat het over het milieu, maar ook over fysieke, sociale en economische continuïteit. Duurzaamheid opgevat als verantwoorde permanente vernieuwing. Hoe men daaraan bijdraagt in een onbegrensde wereld is onderwerp van eigen inzichten, debat daarover en zo nodig strijd. Die zijn niet voorbehouden aan richtinggevende politici of een hooggeschoolde elite. We kunnen ook elkaar erop bevragen en aanspreken. Hoe verhouden mijn en jouw inspanning zich tot die van anderen met het oog op de continuïteit van onze samenleving? En welke materiële verbindingen weet jij, politicus, daaraan toe te voegen door aansprekend te handelen? Dat is de nieuwe politiek van een totaal veranderde wereld.
van Hans Boutellier, De improvisatiemaatschappij; over de sociale ordening van een onbegrensde wereld (Den Haag: Boom/Lemma
2011, 2e uitgebreide druk). 2 Met dank aan Rally Rijkschroeff, die me aan dit begrip herinnerde.