Er zijn hierbij een paar vormen van ondersteuning te zien: - Instrumentele ondersteuning d.w.z. het bieden van de mogelijkheid te praten over gevoelens en het helpen oplossen van problemen bij het werk. - Emotionele ondersteuning d.w.z. niets meer en niets minder dan een goede verstandhouding. Een goede werkrelatie. Mensen vinden het vaak leuk om te werken i.v.m. de contacten en een goede sfeer. - Waarderingssteun. Het uitspreken van de waardering voor en over het werk. Voor scholen. Het waarderen van het werk in de klas in plaats van het alleen waarderen van het werk daarbuiten. - Informatieve ondersteuning. Te denken valt aan de informatieverstrekking die noodzakelijk is voor het goed uitvoeren van de functie. 4. Tot slot Dit artikel gelezen hebbend zou u eens terug moeten gaan naar uw omschrijving van stress. Klopt uw omschrijving met de in dit artikel geschetste aspecten? In welke elementen kunt u uw eigen stressoren terug vinden? Roept u met uw stijl van leidinggeven wellicht stress op bij uw medewerkers? Eén van de belangrijkste middelen om stress 'in de hand te houden' is praten met elkaar. De onderlinge communicatie is wezenlijk voor de werksfeer in uw school. Wellicht kan dit verhaal er toe bijdragen dat er een goede richting aan uw gespreksstof gegeven wordt. Literatuur: - Bergers, drs.G.P.A., Sociaal Beleid - Leergang Bedrijfskunde Gelderland. - Bergers, drs. G.P.A., F.H.G.Marcelissen en Ch.J.de Wolff, V.0 S. - D, vragenlijst en handleiding, Katholieke Universiteit Nijmegen. (1986) - Freriks, drs.K.,Personeelsbeleid, een beetje fantaseren. (1991) - Freriks, drs. K., Kwaliteitszorg in basis- en speciaal onderwijs, in: Schoolmanagement. (1993.) - Kluytmans, drs F. en drs. C.Hancké, Personeelsmanagement. (1990)
Waar stuurt overheid en politiek ons heen? Inleiding: mw. Netelenbos, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Uitgesproken tijdens de studieconferentie 'Weer samen naar scholen met categorie 2- en 3- scholen' op vrijdag 12 mei 1995 te Amersfoort Dames en heren De suggestie in de titel van vandaag 'sturende overheid en afwachtend veld' staat mij niet aan. In die zin dat ik denk 'waarom wordt de overheid nou weer in een positie geplaatst dat de rest kan gaan zitten afwachten?' Zo van: 'we zullen wel 'ns horen wat ze te zeggen heeft of te zeggen hebben van de kant van de overheid om dan vervolgens van alles en nog wat te vinden'. Dat is eigenlijk niet meer de manier van werken. Als we kijken naar de wet die gisteren aangenomen is in de Tweede Kamer, de wet die het mogelijk maakte om een nieuwe schoolsoort te stichten voor visueel gehandicapten, dan is dat een proces geweest dat heel erg gestuurd is door de maatschappelijke ontwikkelingen rond het onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen. Een proces van integratie en normalisatie als uitgangspunt voor veel ouders waardoor ook de instellingen moesten veranderen. Vervolgens heeft zich ook van onderop een heel mooi proces ontwikkeld waardoor zonder enig amendement de Kamer kon zeggen: 'zo gaan we het doen'. 'We kunnen het toch samen' is eigenlijk mijn boodschap. Ik wil in mijn inleiding schetsen waar we mee bezig zijn als het gaat om de beleidsontwikkelingen en u dan een aantal vragen stellen. Wellicht ook wat dilemma's voorleggen, want u gaat vanmiddag ook nog de workshops in heb ik begrepen en aanbevelingen opstellen. Ik wilde u ook deelachtig maken van een aantal overwegingen die in ieder geval op Rijksniveau spelen als gevolg van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen. Het is al gezegd dat de ontwikkelingen van Weer Samen Naar School(WSNS) zich in eerste aanleg richt op LOM en MLK. Gisteren had ik nog de federatie van ouderverenigingen (FvO), die met mij kwam praten over onder meer het onderwijs voor ZMLK. De FvO stelde ook de vraag hoe het zit met de ambulan-
T. Netelenbos
te begeleiding en waarom dat niet hetzelfde geregeld is als bij WSNS?. Toen heb ik moeten zeggen dat dat ooit wel de bedoeling was , maar toen dat in de tijd van Wallage werd voorgesteld dat echt nog een brug te ver was. Het onderwijs was daar in ieder geval zeker niet aan toe. Het is toen vervolgens in de Kamer gaan lobbyen en dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat er een amendement Hermes werd aangenomen in de Kamer, waardoor het helemaal niet meer kon. Nu komt men klagen dat de ambulante begeleiding niet goed geregeld is. Dat was dus een gevolg van beslissingen die indertijd gestuurd zijn door het veld zelf. Dat neemt niet weg dat je goed moet luisteren. Het geeft wel aan dat als je voor jezelf een positie kiest en je ziet de voordelen van andere trajecten, maar je wilt de eventuele spanningen en de nadelen van dat traject niet accepteren, dat dat natuurlijk niet kan. We doen of integraal mee of we doen dat niet. We kunnen moeilijk van twee walletjes eten. Nog even de start van WSNS en waarom die ontwikkeling ook maatschappelijk zo belangrijk is. U weet het natuurlijk al. Er is een enorme beweging in de wereld van gehandicapten die vraagt om normalisatie als uitgangspunt en integratie in een zo gewoon mogelijke samenleving. Daardoor is de zorgsector ten goede veranderd als je kijkt naar de eisen die er nu gesteld worden aan mensen met een handicap, waardoor ze ook veel meer kunnen dan indertijd. Door de zorgvormen a.h.w. op maat van de handicap te leveren en zoveel mogelijk aan te sluiten bij het normale leven in de samenleving. Dat is iets wat vanuit de wereld van de gehandicapten zelf is gewild; door ouders en gehandicapten zelf. Ik heb mij indertijd ook zelf in de Kamer altijd met die portefeuille bezig gehouden. Vanuit ouderorganisaties en ook vanuit de gehandicaptenraad zelf kwam de eis nu niet als iets aparts behandeld te worden. Wij willen alleen die extra zorg die echt onontbeerlijk is, omdat het anders gewoon niet gaat. In het onderwijs heeft men er heel lang naar gekeken en in feite toch maar weinig mee gedaan. Vervolgens is de discussie gekomen over WSNS. Die discussie kende ook al een hele voorgeschiedenis. Natuurlijk in de eerste plaats omdat iedereen het speciaal onderwijs zo zag groeien. Om vervolgens tot de vraag te komen of integratie en normalisatie ook niet het vertrekpunt in het onderwijs moet zijn. Dit nog los van de budgettaire spanningen die dat toch geeft. Het is een hele dure zorgsoort en als die heel sterk groeit gaat dat toch ten koste van het reguliere. Dat was de situa-
tie waarin ook mijn voorgangers al zaten. Bijvoorbeeld Nel Ginjaar heeft daar natuurlijk ook ontzettend mee geworsteld. Dan moet je kijken hoe je dat organiseert en vervolgens de vraag stellen hoe je met expertise, die soms heel nadrukkelijk nodig is, omgaat in het onderwijs. Bij WSNS hebben we het over LOM, MLK, omdat het besluit zo gevallen is indertijd. Ook in de Kamer. Bij LOM en MLK is het onderscheid met de 2-3-scholen natuurlijk ook heel nadrukkelijk. Tenminste als het goed is. Als je kijkt naar de leerlingpopulatie behoort ongeveer 20% van alle leerlingen in het onderwijs tot de zorgleerlingen. Dat zijn leerlingen die niet vanzelf heel makkelijk het eindniveau van basis- of voortgezet onderwijs halen. Dus die leerlingen hebben extra zorg nodig. Soms hebben ze specifieke pedagogische/didaktische opyang nodig , soms ook specifieke onderwijsmethodes. Dat is een grote groep waarin allerlei variatie zit. Dat geldt voor het VSO, (daar kom ik straks nog over te praten), maar ook voor het basisonderwijs. Die groep is heel groot.
Dat is ook die vicieuze cirkel waar we in zitten, waardoor Doornbos en anderen zeggen: 'je moet daar uit'. Om kunnen gaan met begaafdheidsverschillen en ook met gedragsverschillen moet het onderwijs beter leren. Daarvoor moet men gebruik maken van de expertise die in het LOM en MLK aanwezig is en die moet worden overgedragen. En dat laatste is wel een probleem. Lastig is dat veel ook impliciet gebeurd, waarschijnlijk berustend op een bepaalde manier van werken als leraar in de eerste lijn. Vervolgens wordt aan jou gevraagd als tweede lijner te gaan werken richting basisschool. Dan moet je je dus veel bewuster zijn van je handelen van elke dag. Waarom doe je dit en waarom doe je dat en hoe kun je aan een andere leraar ve rt ellen wat hij bijvoorbeeld ook zou kunnen doen om te zorgen dat het goed gaat met die jongeren. Dat valt dus niet mee en dat maakt ook dat het hier en daar als een bedreiging wordt gezien. Maar tenslotte, neem ik aan, moet je ook vanuit je professie helder kunnen maken wat nou het speciale is van het SO, waardoor je a.h.w. een ander op het goede spoor zou kunnen helpen. Dat is de gedachte bij WSNS. Samenwerkingsverbanden basisonderwijs en SO moeten het samen doen. Het vertrekpunt is integratie in het regulier onderwijs. Gaat dat niet dan gaat de leerling naar het SO en liefst tijdelijk en als het dan weer goed gaat met de leerling zou die weer terug moeten. Waarom is dat nou belangrijk? Omdat onderwijs geen doel op zich is. Onderwijs leidt ergens voor op, opdat er daarna weer iets met een jongere gebeurt. Dus in het basisonderwijs wordt hij voorbereid op het VO en in het VO wordt hij opgeleid voor het leren van een vak. Wat we in het onderwijs weleens vergeten is dat we geen doel op zich zijn. Dus de mededeling dat het toch zo lekker gaat met die leerling dat die niet meer in zijn bed plast sinds hij op een school zit is volstrekt onvoldoende. De leerling moet zo hoog mogelijk gekwalificeerd worden en moet een vak leren als het even kan, linksom of rechtsom. Ik vraag weleens aan met name VSO leerkrachten, die ook wel hier in de zaal zullen zitten of zij hun leerlingen monitoren als die eenmaal van school zijn?. Of zij eigenlijk weten wat er met die leerling gebeurt ook vijf jaar na het verlaten van uw school. Doet die leerling het dan ook goed? Heeft hij dan een baan`) Zit hij niet in de kaartenbak? Zit hij niet thuis als thuiszitter? U weet dat vaak niet. Dat vind ik dus niet goed. Want waar het om gaat is dat die leerling gekwalificeerd raakt, opdat hij zich als mens straks kan redden. Omdat hij niet op voorhand een uitkeringsgerechtigde moet worden. Dat hoeven ook heel veel
34
ZMLK- leerlingen niet. Die kunnen eenvoudige handelingen verrichten, waardoor ze hun eigen boterham kunnen verdienen. Daar moeten wij ons veel meer op richten. Er zijn natuurlijk mensen met handicaps waar dat te hoog gegrepen voor is. Maar er kan heel veel meer. Vandaar ook dat de federatie van ouderverenigingen er ook zo bovenop zit. Die zegt: 'Onze mensen hebben mogelijkheden. Die mogelijkheden moet je benutten. Daarop moet alles gericht zijn'.
35
Het betekent dat de onderwijssystematiek, de doorstroming binnen het onderwijs, de wijze waarop je beroepsonderwijs organiseert ook altijd weer een ijkpunt moet zijn voor het handelen Zo van: hoe leiden we die jongen zo op dat hij in principe iets kan verdienen. Eventueel door het terugploegen van uitkeringen en alles wat je kunt doen om te zorgen dat er een redelijke verhouding is tussen kosten en baten. Ook voor werkgevers is dat van belang. Wat we dus veel meer zullen moeten doen is nadenken over wat wij doen: Hoe kan het goed gaan met deze mens ook als hij straks 35 is of ouder. Dat is het vertrekpunt van het SO in relatie tot het regulier onderwijs; de integratiegedachte. Nu even terug naar het proces van WSNS. We hebben afgesproken met de Tweede Kamer dat ik in juni ga komen met nieuwe gedachten rond het proces van WSNS. Indertijd bij de startwet en de discussies in de Kamer is afgesproken, dat tot 1997 op de manier zoals het nu werkt in het samenwerkingsverband door zou worden gegaan om dan vervolgens te komen tot één wet op het primair onderwijs en om pas dan te bepalen wat ons dan te doen staat. Wallage heeft indertijd gezegd naar een streefbeeld te willen. Het streefbeeld zou moeten zijn dat de financiering altijd langs de lijn van de basisschool gaat en pas als de leerling in het SO zit volgt a.h.w. het geld het kind en werken de mensen dus daar waar de kinderen zijn. Nu is het vaak zo dat het kind de zorg opzoekt, want het kind wordt ergens naar toe verwezen. De gedachte is dat de zorg het kind opzoekt. Dat is natuurlijk een 'andersom- beweging'. Dat streefbeeld was toendertijd een brug te ver, maar nu zegt iedereen: 'ja mogen wij weten waar we nu aan toe zijn'. Dat is natuurlijk een hele terechte vraag, want als je met elkaar bezig bent op een bepaalde manier en je weet niet hoe het zit met je werkgelegenheidsperspectief in je zorgsoort, met de manier waarop je dat kan organiseren, dan is dat natuurlijk nogal duister. Vandaar dat iedereen in het veld wil weten waar men aan toe is. Nogmaals ik vind dat een heel terechte
vraag. Ook de basisscholen willen natuurlijk weten, waar zij aan toe zijn als ze leerlingen met zorg langer in de school houden en die leerling is geïndiceerd voor bepaalde hulp. Hoe kunnen wij dat dan organiseren, ook wanneer stabilisatie niet helemaal lukt. Want zoals u weet is de gedachte dat ik niet bezuinig. Dat wist u natuurlijk wel. Er wordt op basisonderwijs, SO en VO, en trouwens ook BVE, niet bezuinigd. In de meerjarencijfers wordt de groei van de de leerlingpopulatie meegenomen. Anders dus dan vroeger groeit het budget mee met de toename van het leerlingenaantal. Het budget voor het SO is dus keurig geïndiceerd. Elk jaar komt er een financiële vertaling. Er wordt dus echt niet bezuinigd. Maar u moet zich wel realiseren, dat als er uitgegaan wordt van ramingen en we schieten daar doorheen, omdat we veel meer leerlingen verwijzen dan ooit geraamd, er tot bijstellingen gekomen moet worden Zo hier en daar speelt dat natuurlijk en dan gaat het klemmen. Bovendien als je met elkaar had afgesproken dat je zou stabiliseren, zodat er meer uitgaven die er toch op de rijksbegroting staan als een soort zorggeld naar het basisonderwijs zou kunnen laten gaan, waardoor je die ambulante begeleiding zou kunnen financieren en waardoor je dat kind wat extra zorg kon geven op de basisschool, ja als dat niet lukt met die stabilisatie dan leidt dat tot niets. Dan gaat die basisschool signalen geven: 'We zouden wel willen maar we krijgen geen hulp'. En het SO zegt: 'ja er komen er zoveel bij ons dat wij die hulp niet kunnen leveren'. In de helft van de samenwerkingsverbanden speelt dat en in de andere helft lukt het wel met de stabilisatie. De landelijke verschillen zijn ook heel groot, onverklaarbaar groot. Ik heb toevallig gisteren nog een gesprek gehad met de evaluatiecommissie die WSNS begeleidt. Die zouden ook uitzoeken hoe dat nou zit met die regionale verschillen en de objectivering daarvan. Zij komen daar gewoon niet uit Ze zeggen dat het absoluut niet te verklaren is waarom de ene regio nou zoveel meer verwijzingen heeft dan de andere. Daar zijn geen parameters voor behalve dat het verschil in het aantal jongetjes en meisjes nogal opvalt. Er zitten twee keer zoveel jongens in het SO als meisjes. Dat middelt zich per regio ook wel weer goed uit gelukkig. Voor de regio ook. Dat maakt dat er geen verklaring is, behalve dan dat aanbod vraag oproept. Dat is toch elke keer weer wat opvalt. Als er meer SO scholen zijn dan is er meer aanbod. Dat is dus ook de manier waarop je kennelijk met elkaar werkt in een regio. Het is een uitvlucht te denken dat de ene regio lastiger leerlingen heeft dan de ander. Tot nu toe is dat niet aan-
36
getoond. Het hele land heeft gemiddeld evenveel lastige leerlingen en gehandicapte leerlingen. Dat kan je dus niet als argument opvoeren. In het Amersfoortse overleg met de accoord partners van WSNS bekijken wij hoe wij de incentivestruktuur in het samenwerkingsverband zo kunnen verleggen dat mensen die daarin werken, zowel de mensen in het Bao als in het SO, toch gewoon binnen het verband aan het werk kunnen blijven. Werkgelegenheidsgaranties dus, want die zijn van groot belang als je veranderingen vraagt. Tegelijkertijd moet de financieringsstroom zo uitwerken dat de leraar de zorgleerling op zoekt en niet de zorgleerling altijd de leraar. Dat overleg is natuurlijk best ingewikkeld maar ik heb nog steeds goede hoop dat wij in juni een nota van het accoord naar de Kamer kunnen sturen. Door de incentives financieel iets te verleggen à la het streefbeeld van Wallage. Wellicht met minder grote stappen, om de gedachte van het expertise centrum uit te kunnen werken. De basisgedachte is dat je dat goed moet regelen. Vooralsnog op een wijze dat de speciale school rechtstreeks gefinancierd blijft, maar dan wel zo dat de dynamiek financieel wel beter gaat dan nu. Dat is een lastig vraagstuk maar ik heb nog steeds de goede hoop dat we eruit komen. Dan kom ik ook tegelijkertijd te spreken over het VO en daarna over 2/3 want dat was eigenlijk het onderwerp. Maar u heeft ook heel veel te maken met wat zich ontwikkelt bij WSNS want dat kan niet zonder gevolgen blijven voor de overige SO-sectoren. Wat mij altijd opvalt is dat als we met elkaar praten over wat er zou moeten dat we het ook vaak nog wel redelijk eens zijn. Natuurlijk moeten kinderen zo lang mogelijk op de gewone school blijven. Het geld volgt het kind dus als het kind in een gewone school blijft krijgt hij extra zorg, extra formatie soms en in ieder geval ambulante begeleiding. Maar zo gauw we het opschrijven dan schrikt u daar vaak van. Dan krijg je een ingewikkeld soort discussie. Nou is het lastige voor de overheid dat wij het altijd moeten opschrijven want anders kunnen we dat niet uitdragen naar o.a. de Tweede Kamer. In dat proces zitten we nu een beetje, maar we komen daar wel uit. En dan kom ik nu bij het VO. Omdat er één wet op het primair onderwijs komt ( dat is dus basisonderwijs en in ieder geval LOM en MLK . In die ene wet op het primair onderwijs moet dus onderwijs tussen 4-12 jaar geregeld zijn), is het ook voor de hand liggend dat je ook voor het VO één wettelijke kader gebruikt: een wet op het VO, waarin je ook uitschrijft hoe het zit met al de leerlingen die daarin figure-
ren. Vandaar dat we hebben aangekondigd dat de wet VO straks ook over VSO- LOM en VSO- MLK gaat. Nu hebben we in de reactie op het advies van de commissie van Veen uitgeschreven dat een vergelijkbaar traject à la WSNS ook voor het VO van belang is. Daar wil ik u dan meenemen in de gedachte dat een leerling in principe een diploma moet halen wil hij het redden in zijn latere leven. Dat is het vertrekpunt. Dan hebben we het niet alleen over het MAVO, de theoretische leerweg dus, maar vooral ook over de leerweg die opleidt tot de KMBO- opleidingsrichting/leerlingwezen. Het assistentsniveau wordt daar nu hopelijk goed uitgewerkt, het niveau onder het primaire niveau beroepsbeoefenaar. Daar moeten die leerlingen naar kunnen doorstromen. Het vertrekpunt is dus het diploma. Vervolgens is de vraag hoe we die leerling daar nu kunnen krijgen. We hebben nu I-onderwijs, VSOLOM en MLK. Maar zouden we nu niet eens kunnen zeggen welke leerlingen nog wel met extra zorg op te leiden zijn tot dat einddiploma 'beroepsgericht kort' in de zgn. zorgstruktuur. M.a.w., we praten niet meer over 'i' maar heffen het 'i' dus ook niet op. Wat ik vraag is of u het niveau van uw diploma in de gaten wilt houden. Want dan haalt die leerling diploma a en dan kan hij daar vervolgens niets mee. Hij kwam aankloppen bij de tweede fase en daar zeiden ze: ga jij maar flink eens schakelen want dat is helemaal niks met jouw diploma. Dan was dat kind ondertussen 19 geworden en dus onopgeleid, want hij had geen vak geleerd. Dat wil ik niet meer. Mijn vertrekpunt is het diploma en vervolgens kijk je hoe leerlingen daar in een een bepaalde zorgstruktuur kunnen komen. Dat kan zijn op een LOM school, op een MLK school of in het VBO. Maar dat kan ook heel goed in een WSNS-achtige samenwerking. Dat wordt voorgesteld en iedereen roept: een schande, ze houden helemaal geen rekening met de specifieke pedagogisch-didaktische eisen van onze leerlingen. Dat is dus niet zo. Wij zijn er niet om leerlingen dwars te zitten. Integendeel. Maar we zijn er wel om weer een keer te herijken waar we precies naar toe op weg zijn en hoe we daar kunnen komen. Onderwijs geven aan goede leerlingen is geen kunst. Maar onderwijs geven aan leerlingen die minder goed zijn is wel een kunst. Dat vereist dat je heel erg precies moet kijken naar het wat en hoe en dat noemen we dan zorgstruktuur. Als dat straks de kleine klassen van het i zijn, is dat prima. Als men kiest voor de aanpak van het VSO is dat natuurlijk ook prima. Als maar gezorgd wordt dat die leerlingen gediplomeerd worden. Sommige leerlingen kunnen dat niveau niet halen, en
38
dat is de gedachte achter de arbeidsmarktgerichte route, de route die a.h.w. leerlingen opleidt voor zeer eenvoudige functies op de arbeidsmarkt. Samen met diegenen die de arbeidsmarkt beheersen: werkgevers en werknemers. Die hebben ons in het onderwijsoverleg al plechtig beloofd dat ze hiervoor in de CAO regelingen willen afspreken. Vervolgens hebben wij ook gedacht aan de gemeente die een grote entree heeft in de regionale arbeidsmarkt en ook in het kader van een integraal jeugd- en jongerenbeleid een curciale positie heeft. Die brengen we dan onder in een model waarbij de gemeente regelingen kan maken met werkgevers en werknemers, evt. sociale werkplaats evt. dvo's en wat er al niet meer is En ook met de school die arbeidsmarktgerichte routes aanbiedt. Dus ook hier is het zo dat het niet ten koste gaat van de scholen maar een ondersteuning is, zodat de leerling niet in de kaartenbak komt maar op een arbeidsplek. Ik denk dat dit voor het ZMLK, en andere 2-3 scholen heel interessante trajecten zijn. Waar nou eens naar gekeken moet worden is hoe je a.h.w. die gehandicapte leerlingen met mogelijkheden laat aansluiten bij trajecten die opleiden voor functies. Daar zou ik u dan voor willen uitnodigen als het gaat om het VO. Ik dicteer dus niet. U moet maar reageren. Er is een gedachte, er is een denkmodel en WSNS. Hoe geef je in het VO perspectief aan leerlingen, zodat het geen 'kaartenbakker' wordt straks op zijn twintigste. Dat is dus wat ik u vraag. Met name als het gaat om het VO. Dan kom ik weer terug bij de integratie gedachte en bij de 2/3-scholen. Wat we nu zien is een ontwikkeling waarbij met name de ouders van vaak zwaarder gehandicapte leerlingen vaak nog grotere voorstanders zijn van de integratiegedachte dan ouders van LOM en MLK leerlingen. Ze vechten voor hun kind. Ze willen dat hun kind met deze handicap toch straks een zelfstandige burger wordt en niet aangegaapt wordt als hij in een rolstoel zit of als hij met een slechtziende of blinde stok loopt. Hoe kan je dat nu organiseren? Door zo'n leerling onder gewone leerlingen te mengen. Dan vindt er gewenning plaats. Naar beide kanten. Het valt mij op dat op scholen waar gehandicapte leerlingen zijn, die klassen daar heel natuurlijk mee omgaan. Terwijl kinderen die dat niet gewend zijn gaan staan te gapen. Het is dus sowieso heel goed voor de positie van gehandicapte mensen. Vanuit die gedachte ben ik gaan kijken naar de gezondheidssector en heb gedacht dat de basisedachte van Erica Terpstra met cliëntgebonden financiering (dat gaat af en toe moeilijk en ik vind eigenlijk dat de samenleving daar niet zo moeilijk over moet
doen), ook voor het onderwijs interessant is. De Kamer en ook ikzelf noemen dat de 'fte's in een rugzakje'. Waar die leerling zit daar zit als het ware ook de extra leraar die nodig is om die leerling te helpen. Nu hebben we ook al 0,2 formatie voor iemand die bijv. blind is. 0,1 formatie brengt het kind mee als het slechtziend is. Down syndroom brengt 0,2 formatie in de school. Alleen loopt het in de huidige regeling soms niet goed. U kent die discussies wel. Ik krijg die brieven ook. Dan krijg je het voor zoveel jaar en dan hoort het over te zijn. Dat is raar want het betekent dat de leerling soms naar de totale zorg moet van het schoolsysteem i.p.v. naar het reguliere. Dat hebben we nog niet goed met elkaar geregeld. Ik zeg u dat wij dat pas goed kunnen regelen als we enige dynamiek accepteren. Als je leraar van een school voor speciale zorg bent en de leerling zit ergens anders kom je daar ook als leraar of docente in beeld om de benodigde zorg te leveren. Zeg dus niet:als ik minder leerlingen krijg wil ik toch binnen mijn school aan het werk blijven. Nee, je rol verandert, je wordt meer een lid van expertisecentrum voor die leerling op de gewone school, die extra zorg nodig heeft. De instellingen voor visueel gehandicapte leerlingen bijvoorbeeld leveren ambulante begeleiding in de regio voor de leerling in de gewone school. Daarnaast is er nog die extra formatie. Ik heb de cornmissie Rispens ingesteld. Die heeft tot oktober de tijd om naar dergelijke financieringssystemen te kijken. Als casus heeft de commissie de auditief gehandicapten en de ZMLK leerlingen genomen. Ik heb de commissie gevraagd, of de gedachte van de f.r.e.'s in de rugzak zo kan worden uitgewerkt dat enerzijds de autonomie van beslissen over waar het kind zit weer sterker bij de ouders en leerling komt te liggen. Hoe daarnaast de expertise in stand gehouden kan worden, want dat is natuurlijk wel belangrijk. Des te meer bij de specifieke onderwijszorg die leerlingen nodig hebben om het toch te redden. Bij blinden kun je dat natuurlijk begrijpen: je moet braille leren, met de apparatuur omgaan, etc. In ieder geval moet je redzaam zijn en dat betekent dat je basisvaardigheden moet kunnen aanleren om je daarmee te kunnen redden. Daarnaast is er dan een categorie leerlingen die dat nooit zal kunnen. Dat hangt van de cognitieve vaardigheden en de ernst van de handicap af. Aan de commissie Rispens is gevraagd om eens te bekijken wat de mogelijkheden zijn. In oktober komt ze met een advies. Ik hoop dat die datum wordt gehaald. Dan moe-
40
ten we de discussie voeren over de vraag wat nu precies de positie van de 2/3-scholen is. Want stel nou dat we de gedachte van f.r.e.'s in de rugzak gaan invoeren en de rode draad laten zijn in de gang van de leerling door het onderwijs. Dan is vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het zit met de expertise centra c.q. scholen. Waar positioneer je dan bij wet die scholen c.q. die centra. Dat is een discussie die we dan in dat kader moeten voeren. Misschien is dat wel een beetje teleurstellend van uw kant uit bekeken. Kijk, voor het primair onderwijs en het VO hebben we een besluit genomen. VSO en LOM zitten daarin. Is dat voor het MLK nu ook voor de hand liggend? Sommigen zeggen: neem dat ook dan maar mee in die wet op het primair onderwijs. Anderen zeggen: nou dat wil ik niet. Hetzelfde geldt voor ZMLK. Hier is het natuurlijk zo dat het voor een deel van de leerlingen zou kunnen gelden Een leerling met Down Syndroom bijvoorbeeld. Nu zijn er 300 in het basisonderwijs. Ik heb gisteren van de Federatie voor Ouderverenigingen het rapport van het experiment in ontvangst mogen nemen met de 50 leerlingen die geen Down Syndroom hebben, maar wel verstandelijk gehandicapt zijn. Die doen het prima in het basisonderwijs volgens het experiment. Je ziet daar dus een ontwikkeling die de vraag opwerpt hoe we die scheidslijn nou aanleggen. Een wet is een wet en zegt op zichzelf nog niets over hoe je bekostigd wordt en wat je rol is. Ik merk weleens, dat als gezegd wordt 'één wet VO', dat iedereen denkt aan opheffen. Dat hoeft helemaal niet. Je kunt je best een wet voorstellen waarin alle schoolsoorten voor 4-12 jarigen zitten, maar waarbij wel specifiek geregeld is wie welke taak heeft en hoe je dat financiert. Die discussie heb ik nog niet afgerond. Ik vind dat u zichzelf ook zeker de vraag moet stellen hoe u zich in die dynamische lijn richting die leerlingpopulatie 4-12 of 12-18 positioneert? Hoe wilt u daar inzitten? Ik heb zelf het gevoel dat u vooral antwoorden moet vinden voor dat grijze gebied. Hoe doe je dat voor onze leerlingen. Het gaat dan niet om het instituut, want dat is arbitrair. Je ziet dat het best ook handig is om zaken in elkaar te schuiven zoals we nu bij visueel gehandicapten hebben gedaan met ieders goed vinden. Omdat het niet uitlegbaar was waarom slechtzienden nou zoveel anders les moeten krijgen dan blinden. Het basisprincipe is toch hetzelfde. We moeten ons afvragen of we echt zo speciaal of we meer kunnen bundelen. Dat zijn discussies die u zelf vooral moet willen voeren met ons, niet vanuit bezuinigingsoogpunt maar vanuit de dynamiek naar de leerling toe. Hoe u hem kwalificeert in het onder-
wijs zelf. Ik heb voor mezelf alleen maar positie betrokken voor LOM en MLK, maar ik zie wel weglek.
,,: ;;.::,;
:.
,
. , . , ; /^ r;//,^r/jpXi^ f r / n:xi, : i>_.1,e.// ^i / •^//w ,..✓% FUirjT Nj., /f :. ri .. .;' l+Y^ 2 ..^i„. : rr .i/C/ y.rD^ri : . /..(iiN/r^,^ '^i^•/ + / '. ,/q//.NAY.%hL )//L'yi: ,
.
. .
^ z.Y /aj! j
h
^
]/
/i i///
/
.
/y
r
///]^
'
N', • /
7
/
/ . ^n % ^ ^ ^^^
!
, .
,
:
f./
/
.. ,...
.
,•,.
/.^^^ ir!iT///YiG
^ ff/i/ofN/^
I/ ^q /i %/
% r/
Y ^ .H/ ^^fX/j y// /4.4 ,,454/4////! /iii
i
a^..y//yx^
>f:
rí
/
77//!/
/ ,^i^
Ik vind weglek heel slecht. Als bijvoorbeeld het MLK meer gaat verwijzen naar ZMLK omdat er dan mooi stabilisatie wordt gehaald. Dan denk ik dit is heel slecht voor leerlingen, want ze gaan onderpresteren terwijl wij leerlingen eigenlijk altijd een beetje op hun tenen moeten laten lopen, als het ware net even iets meer dan de diagnose zou kunnen waarmaken. Het geldt voor ons allemaal. Naarmate we meer moeten presteren worden we toch beter? Als we kunnen insuffen dan wordt het helemaal niks. Dat geldt ook voor deze leerlingen Zorg vooral dat die leerling net die extra push krijgt die we niet dachten dat hij kon waarmaken maar die hij dan toch waarmaakt. Weglek vind ik dus slecht.
Het maakt ook dat de overheid zich heel goed moet afvragen hoe dat zo te regelen is dat dit niet kan gebeuren. Ook dat leg ik in uw midden. Wilt u daarop mede met mij een antwoord op geven? Want ik vind dat niet goed voor de kinderen, wanneer dat eventueel aan de orde is. Ik heb hier geschetst waar wij mee bezig zijn. Bepalend wordt natuurlijk het traject VBO-MAVO van Veen. Daar praat ik op 29 mei over in de kamer als eerste discussieronde. WSNS is in hoofdlijnen in juni voor de Kamer rond. Ik ben al bezig met het componeren van dat ene wettelijke kader. We hebben ons echt de vraag te stellen wat er moet gebeuren als de Isovso expireert in 1998. Wat is dan de positie van het overige onderwijs die nu onder de Isovso valt. Moet dat nu in een aparte wet of moet dat niet? Apart geregeld kan altijd. Als je in die ene wet op het primair onderwijs zit betekent dat niet dat je wordt afgeschaft. Het betekent gewoon dat je binnen dat kader de zaken moet regelen. Ik zou u nogmaals willen vragen en dan rond ik af, denk zelf ook na waar u gepositioneerd wilt zijn. Wilt u in een hele wet voor 4-12 jarigen en voor 12-18 jarigen of wilt u dat niet. Voor beide is natuurlijk wat te zeggen. Maar het zegt dus niets over het financieringsniveau en niets over functies.