Waar moet het heen met de binnenstad? Kenmerken van de historische binnenstad: grenzen van het beschermd stadsgezicht Tentoonstelling 13 september – 11 oktober 2008 Debat dinsdag 7 oktober, 19.30 uur
Initiatief: Architectuurcentrum Aorta Gemeente Utrecht Inleidingen: Henk Jansen Hugo van Velzen Han Schraders Panel: Willem Smits Leon Deben Kees Doevendans Peter Versseput Debatleider: Bert van Meggelen
Verslag: Martine Bakker
Gemeente Utrecht, beleidsmedewerker monumenten Flexus AWC, architect, ruimtelijk adviseur Gemeente Utrecht, stedenbouwkundige
Gemeente Utrecht, stedenbouwkundige stationsgebied Universiteit van Amsterdam, voormalig hoofddocent stads sociologie en auteur TU Eindhoven, hoofddocent stedenbouw Versseput Architecten, architect
Voormalig directeur Academie voor Bouwkunst, Cultuurmakelaar en directeur Maat-Werk
Op 7 oktober komen bewoners en bestuurders van Utrecht bijeen om te discussiëren over de toekomst van de historische binnenstad. Welke grenzen stelt de status beschermd stadsgezicht aan een bestemmingsplan en waar houdt de binnenstad idealiter op? Gespreksleider Bert van Meggelen inventariseert alle aspecten die bij de binnenstadsontwikkeling een rol spelen, bespreekt de voors en tegens van die aspecten,
en
zoekt
vergelijkingsmateriaal
in
andere
steden.
Alleen
een
bestemmingsplan is niet genoeg?!
INLEIDINGEN Henk Jansen Het debat is ingegeven door het feit dat momenteel alle bestemmingsplannen in de gehele stad Utrecht worden geactualiseerd. De Discussienota voorafgaand aan de actualisering van de (nu nog meerdere) bestemmingsplannen voor de binnenstad, bepaalt dat veranderingen steeds afgestemd moeten zijn op het beschermd stadsgezicht. Maar wat behelst die status precies? Voor Utrecht werd het beschermd stadsgezicht in 1975 vastgesteld, een instrument dat bestaat sinds de Monumentenwet van 1961. In 1988 werd deze Monumentenwet gewijzigd. De wet was er vooral op gericht aantasting van het stedelijk weefsel te voorkomen. Toch werd er nog veel helemaal of gedeeltelijk gesloopt. Dit bleek niet zomaar tegen te houden met de status beschermd stadsgezicht, dat sterk gericht is op structuur, op rooilijnen en bouwvolumes en dergelijke. Terwijl de bijvoorbeeld dertiende eeuwse muren een essentieel onderdeel zijn van de binnenstad, zij belichamen de authentieke identiteit van de stad. Het spookbeeld is alleen de gevels laten staan en daarachter alles slopen voor het maken van een winkelcomplex (voorbeeld Haarlem Brinkmancomplex). Een ander nadeel van het beschermd stadsgezicht is dat je onvoldoende grip hebt op de inrichting van de openbare ruimte. Ook het tegengaan van ongewenst kleurgebruik blijkt in de praktijk moeilijk af te dwingen. Er is kortom een flinke kloof te constateren dus wat de samenleving denkt dat het instrument beschermd stadsgezicht inhoudt en dat wat het daadwerkelijk betekent. In feite is beschermd stadsgezicht een ongelukkige term. De verhouding tussen architectuur, stedelijk weefsel en functies is in de loop van de tijd dat het instrument beschermd stadsgezicht wordt gebruikt, nogal gewijzigd; waarbij de architectuur, het beeld, naar de achtergrond is geraakt. Dat beeld is belangrijk, maar de unieke stedelijke structuur eveneens. Als het gaat om de aantasting van het stedelijk weefsel, heeft de bouw van het postkantoor daar in het verleden bijvoorbeeld meer kapot gemaakt dat de bouw van de Neudeflat. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is er in 2008 een waardenkaart gemaakt. Hierop wordt de bestaande bebouwing gewaardeerd. In tegenstelling tot de waardenkaart van de vroegere Rijksdienst voor de Monumentenzorg uit ongeveer 1955, blijkt er nu veel waardering voor de bebouwing langs de vooroorlogse doorbraken. In 1955 werd het postkantoor nog als beeldverstorend aangemerkt; nu is het al weer geruime tijd een rijksmonument, vanwege de kwaliteit van de architectuur. Het weefsel, of de structuur van de stad wordt zeer hoog gewaardeerd. Jansen vindt dat de fijnmazige structuur van het stedelijk weefsel doorslaggevend zou moeten zijn bij het beoordelen van toekomstige ontwikkelingen. Zo ging de plek van het Vredenburg sinds haar ontstaan al twaalf keer op de schop. Als je begint te rommelen aan de structuur, dan blijf je aan de gang, zo is zijn betoog. De waardering van de architectuur en de bouwhistorie achter de gevel gebeurt zo objectief mogelijk. Niettemin blijkt waardering in de tijd aan verandering onderhevig, getuige het verschil van de nieuwe waardenkaart met de kaart van circa 1955. Om de waardering zo objectief mogelijk te maken, wordt gewerkt met criteria zoals die in de Monumentenwet en de – verordening staan: esthetische, wetenschappelijke en cultuurhistorische waarden. Hugo van Velzen Bij de bestudering van de bestemmingsplannen voor de binnenstad van Utrecht viel op dat er groot verschil was tussen de noordelijke en de zuidelijke oude stad: voor het noordelijke deel was het plan heel globaal, voor het zuidelijke deel juist heel gedetailleerd. Welk type plan
werkt het beste met het oog op het beschermde stadsgezicht? De kaart van de noordelijke oude stad is weinig inzichtelijk voor de bewoners en plantoetsers. Er zijn bijvoorbeeld geen stegen, achtergevelrooilijnen, kappen of kaprichtingen op ingetekend. Dit was gebruikelijk in de jaren tachtig en negentig voor bestemmingsplannen voor een beschermd gezicht. Door fictieve bouwaanvragen kruiselings te toetsen op beide plannen, ontstond inzicht in de bruikbaarheid van beide plannen. Op vergelijkbare locaties als Twijnstraat aan de Werf en de Lange Lauwerstraat blijken heel verschillende dingen mogelijk, hoewel zij beide onder het beschermd stadsgezicht vallen. Omdat er geen cultuurhistorisch afwegingskader is, omdat de cultuurhistorische noties ontbreken, wordt er met betrekking tot bouwaanvragen steeds een functionele afweging gemaakt. De welstandsnota biedt op dit gebied geen soelaas, want deze is multi-interpretabel. Het woord oogstrelend komt er veel in voor. Er mist een precieze beschrijving van de bebouwing, waardoor ook de Commissie voor welstand en monumenten een referentiekader lijkt te missen. Er zou een ruimtelijke visie moeten liggen naast het instrumentarium als bestemmingsplan, welstandsnota en beschermd stadsgezicht. Alleen dat kan leiden tot helder beleid, dat werkbaar is voor de politiek, burgers en ambtenaren. Beschermd stadsgezicht is een kwaliteitsgericht instrument, maar om welke kwaliteit gaat het? Als het de functies betreft kun je stellen dat geen enkele nieuwe functie aan zou sluiten op de historische stad. Als het de structuur betreft mist er een degelijke definitie van die structuur. Een samenhangend bebouwingsbeeld zou in moeten gaan op het historische beeld, de structuur en de functies. Er zijn drie typen stedelijk weefsel tegelijk aanwezig: het historische, het prémoderne en het modern naoorlogse. In vergelijking tot de eerste twee is het laatste type erg driedimensionaal en objectmatig. Er zijn verschillende denkmodellen mogelijk waarmee het binnenstedelijk weefsel tegemoet kan worden getreden bij veranderingen: • Bouwplaats: een functionalistische benadering die geen rekening houdt met het weefsel • Stijlkamer: richt zich op een homogeen weefsel • Historisch feuilleton: hierin is een opeenvolging van stijlen en cultuurperioden mogelijk • Schizofreen: alleen afwijken van het weefsel op specifieke plekken, zoals in het Stationsgebied en bij het Willem Arntzhuis • Aangepaste stijlkamer: geen drastische aanpassingen, maar wel moderne toepassingen Van Velzen geeft de voorkeur aan de laatste invalshoek. Als je Utrecht vergelijkt met Gouda of Leiden komt Utrecht er vrij goed vanaf. Dit moet de stad zich goed realiseren. Belangrijke aandachtspunten zijn: de binnenstadsrand (waar ligt die precies en hoe geef je een herkenbare vorm), de platte dozen op de binnenterreinen in de historische stad die de kwaliteit van de binnenterreinen aantasten (tpv de winkelgebieden) en het openbaar maken van de binnenterreinen van de bouwblokken, als gevolg van de realisatie van woningbouwplannen (nu wordt dit vaak met ‘buitenwijk’architectuur gedaan, hier valt veel te winnen wanneer nauwer aangesloten wordt op de vormgevingsprincipes van de historische binnenstad). Van Meggelen concludeert naar aanleiding van deze inleiding ten eerste dat er een precies en een rekkelijk bestemmingsplan mogelijk is. Van Velzen geeft de voorkeur aan een precies bestemmingsplan, dat streng is over de meeste locaties. Utrecht is uniek en niet goedkoop. Daardoor kun je kwaliteit afdwingen. De tweede conclusie betreft de visie, die naast het bestemmingsplan nodig zou zijn. Van Velzen vindt dat er een visie uit het bestemmingsplan moet spreken en dat er daarnaast ruimte moet zijn voor discussie. Ook zou het bestemmingsplan-met-visie vertaald moeten worden naar ander beleid. Han Schraders De binnenstad is de huiskamer van de stad, gelet op de identiteit en de kwaliteit ervan. Als het gaat om het bestemmingsplan, moeten we het dan over de historische binnenstad hebben of over het centrumgebied? De positie en betekenis van dit gedeelte van de stad zijn in de loop van de tijd gegroeid en hangen nauw samen met de functies. Daarvan uitgaande is het onlogisch om de binnenstad strikt te beperken tot het gebied binnen de singels. De
Ooster- en Westerkade in het zuiden en de Jacobstraat en Oudenoord zijn dusdanig verweven met de binnenstad, dat ze ook bij het centrum horen. De binnenstad kenmerkt zich door een veelkleurig palet, allerlei functies komen samen op een compact oppervlak. De monumentale binnenstad bevindt zich wel duidelijk binnen de singels, hier is een historische, stedelijke samenhang van gesloten bouwblokken. De binnenstad van Utrecht is uniek en kent geen eenduidige ruimtelijke volumina. Elk pandje is verschillend. Dit is een specifiek kenmerk van de binnenstad en een teken van de vitaliteit en dynamiek die altijd bij die binnenstad hebben gehoord. Je zou de stad niet op slot moeten zetten, maar die dynamiek moeten handhaven, juist door de historische waarde te markeren met stedenbouwkundige instrumenten: rooilijn voor en achter, scheiding bouwblok en openbare ruimte, meetbare individuele gevels en kaphellingen. Deze instrumenten moeten wel opgenomen worden, maar op zo’n manier dat het de ontwikkeling niet in de weg staat. Het is geen retorische truc! Door de monumentale binnenstad te beschermen, handhaaf je de bewezen vitaliteit die er al is. Je maakt gebruik van de creativiteit die al jaren inherent is aan de binnenstadsontwikkeling. Je stimuleert daarmee de ontwikkelingspotentie van de flanken. En je maakt het palet van de binnenstad nog veelkleuriger. Van Meggelen vraagt wat het effect is van het verleggen van de binnenstadsgrenzen, omdat hij niet denkt dat een grens de ontwikkeling van die gebieden in de weg zou staan. Schrader legt uit dat als je ontwikkelingen in de binnenstad mogelijk wilt maken, en tegelijk de monumentaliteit van de binnenste binnenstad wilt handhaven, er meer mogelijk is wanneer de buitenzones erbij worden getrokken want daar geldt meer vrijheid. Per saldo levert het meer op: het is beter voor de monumentale binnenstad en de ontwikkeling van gebieden buiten de binnenstad worden gestimuleerd. DISCUSSIE Het panel geeft een eerste reactie. Zijn zij verleid? Voor Leon Deben staat voorop dat de voetganger de maat zou moeten bepalen van een bestemmingsplan voor de binnenstad. Er moet goed naar het grid worden gekeken en naar de historiciteit. Bij ontwikkelingen moeten de veelzijdigheid en de harmonie gehandhaafd blijven, want dat is de charme van de binnensteden. Er zijn processen van kolonisering en privatisering aan de gang. Bij het eerste nemen groepen de stad over, bij het tweede neemt de horeca als je niet oplet de hele stad over. Het zoeken naar historische waarde is belangrijk, maar die waarde is relatief, daarom kun je er soepel mee omgaan. Het gaat om een visie op de achtergrond van dat zoeken, een visie op wat je met de binnenstad wil. In die visie over de binnenstad moet zeker iets gezegd moeten worden over de openbare ruimte. Wanneer de openbare ruimte heel, schoon en goed onderhouden is, straal je daarmee zorg uit en dat dwingt respect af. Steden scoren daarmee, kijk maar naar Duitsland. Maar in Nederland is dit al snel te duur en de meerwaarde is moeilijk te berekenen. Status van beschermd stadsgezicht houdt discussie tegen Kent de Utrechtse binnenstad een goede balans tussen continuïteit en aanpassingen? Kees Doevendans vindt dat redelijk. Het is natuurlijk een proces van formatie en transformatie. Er is een hoge mate van permanentie in de stedelijke morfologie aanwezig. Er zijn wel steeds wijzigingen, maar die vinden ook steeds een plek. Dit tast de morfologie niet echt aan. Hoog Catharijne is een soort eeuwigdurende transformatie – dat is dan ook het specifieke karakter van die plek, de permanentie van die plek. Daar moeten we niet teveel naar kijken. Doevendans is ambivalent over de inleidingen. De details over de morfologie en de periodisering die worden geïntroduceerd zijn interessant – als het begin van een discussie. Maar het lijkt alsof interessante informatie gedwongen wordt geïnstrumentaliseerd. Terwijl er nog zoveel meer in de stad zit. Dus hier ziet Doevendans wel een onbalans. De discussie wordt teveel beheerst door het beschermd stadsgezicht als instrument. Zo ontstaat discrepantie tussen de status van beschermd stadsgezicht en de planologische status van bestemmingsplan. Zaken als visie, ontwikkelingsproces, en programma breken dan niet door, want een beschermd stadsgezicht is per definitie een beetje behoudend. Er wordt teveel gefocust op het beschermd stadsgezicht als panacee. Daar moeten we vanaf. De burger wil ook liever horen wat er mogelijk is in plaats van wat er niet mag. Je moet zoeken naar de poreusiteit van het bestaande weefsel, waarbij elk gebied zo zijn eigen poreusiteit heeft.
Peter Versseput zegt dat zoiets wel in het huidige bestemmingsplan zit. Maar hij kent ook de onvolkomenheid uit persoonlijke ervaring – door een ontwerp voor een locatie waar de buurpanden verkeerd bleken te zijn ingetekend. Het bestemmingsplan lijkt volgens hem inderdaad nogal hermetisch te worden, de voorstellen zijn veel te rigide. Dit dooft het gesprek over de stad. Versseput zou die interessante discussies missen, bij het indienen van een plan. Er wordt teveel beloofd en vastgelegd. Alles lijkt dan al uitgesproken en dat is dus het einde van het gesprek. Dat is bij Hoog Catharijne gebeurd. Terwijl je Hoog Catharijne ook kunt opvatten als een deel van de geschiedenis, dat schept weer mogelijkheden. Bert van Meggelen stelt dat het beschermd stadsgezicht of het bestemmingsplan dus wel eens onvoldoende voorwaarde zou kunnen zijn voor de ontwikkeling en kwaliteit van de stad, omdat het de kritiek en het gesprek tegenhoudt. Peter Versseput beaamt dat de binnenstad dan een soort openluchtmuseum wordt, waar alleen maar gefund wordt in muziek of horeca enzovoorts. Sommige zaken zijn tegenstrijdig: er bestaat het hopeloze schreeuw om parkeerruimte, maar de archeologie die roept dat 50 centimeter de grond in al een alarmzone is, en met de auto de binnenstad in draagt bij aan de enorme luchtverontreiniging. Dit zijn aspecten die gigantische consequenties hebben. Er wordt zo ontzettend veel vastgelegd, dat de aardigheid er helemaal vanaf is. Met alle heftige discussies vooraf wordt de luchtigheid eruit gesneden. Bert van Meggelen komt terug op het voorbeeld in de inleiding van Hugo van Velzen, waarbij een verbouwing in het ene bestemmingsplan heel anders uitpakt dan in het andere, omdat er per locatie meer en minder is vastgelegd. Gaat een precies bestemmingsplan te ver? Peter Versseput vindt dat je wel moet blijven bouwen in de binnenstad en er vooral over moet blijven praten. En dan niet over de karakteristiek van de stad Utrecht, want daar is iedereen het wel over eens. Om die karakteristiek te bewaren zou je richtlijnen kunnen opstellen. Maar voor de discussie onder stedenbouwkundigen, architecten, bouwhistorici en de welstandscommissie moet ruimte blijven. Deze wordt momenteel zorgvuldig gevoerd, het is een heel sprankelend geheel. Het wordt echt geen rommeltje in de binnenstad zolang je goed discussieert en richtlijnen stelt. De grenzen van de binnenstad Willem Smits gaat in op de ligging van het stationsgebied: zou het juist wel of juist niet bij de binnenstad moeten horen? Het valt hem op dat het praten over het bestemmingsplan en het beschermd stadsgezicht erg naar binnen is gericht. Terwijl de druk eigenlijk van buiten komt – de druk op de openbare ruimte bijvoorbeeld. Er is in de binnenstad, om alles goed te laten functioneren, behoefte aan nieuwe plekken. Daar biedt het stationsgebied uitkomst. Je werkt aan het beschermen van de binnenstad dóór te werken aan het stationsgebied. Daarmee breng je ook een waarschuwingsproces op gang. Je moet voorwaardescheppend bezig zijn met de binnenstad, zodat de dynamiek in stand gehouden wordt. In zo’n geval is Smits niet tegen een bestemmingsplan nauw naar de letter. Er staat vanuit monumentenzorg toch ook al heel veel vast. Maar je moet niet beschermen vanuit de angst dat iedereen maar wat gaat doen. Eigenlijk zou iemand van de afdeling Stadspromotie een toelichting bij het bestemmingsplan moeten schrijven. Want het zou niet zodanig geformuleerd moeten worden dat iedereen denkt dat hij daar niets meer mag. Van Meggelen koppelt de grens van de binnenstad aan de ligging van de singels. De singels markeerden vroeger die grens. Zij gaven aan wat binnen was en wat buiten. Smits is niet bang dat dit gebaar herhaald wordt wanneer de singels weer worden uitgegraven, omdat er geen sprake zal zijn van één stadspoort. Het idee van begrenzing door singels kwam ooit voort uit een militaire opvatting, die er inmiddels niet meer toe doet. Maar de ligging van de singels is wel belangrijk voor de mental map: er wordt mee verteld waar de historische binnenstad begint. Dit geldt overal in het land. Van Meggelen vraagt zich af of het geld voor het uitgraven van de singels niet beter besteed kan worden aan Wijk C. Smits gaat ervan uit dat het weer heel maken van de singels ook effect heeft op Wijk C, dat je daar dan vanzelf ook ontwikkelingen krijgt. Cultuurhistorische waarden John Wevers (voorzitter voormalige Commissie bescherming en ontwikkeling) wil allereerst duidelijk stellen dat zijn commissie nooit de dynamiek heeft willen uitbannen door de
bescherming van het stadsgezicht te behartigen. De angst voor bevriezing is bijna onuitroeibaar. Bevriezen is echt niet de bedoeling. Wevers is dan ook blij met het credo bescherming door ontwikkeling, dat inmiddels overal is doorgedrongen. Belvedere, de hoek waar dat credo vandaan komt, vindt Wevers zelfs te beperkt. Cultuurhistorische waarden worden te vaak door stedenbouwkundigen voor kennisgeving aangenomen. De disciplines cultuurhistorie en stedenbouw zouden dichter bij elkaar moeten liggen. Soms is cultuurhistorie in de gemeentelijke organisatie bij welzijn of bij sport ondergebracht! Wat hem opvalt aan de inleidingen is zoals gezegd de angst voor het bevriezen. Beschermd stadsgezicht als instrument ziet men niet zitten, maar het is toch maar een instrument, dat bij een heel proces hoort, en bij het bestemmingsplan. De benaming gezicht is daarom eigenlijk ongelukkig gekozen, omdat het natuurlijk ook over functies en structuur gaat. Alles moet in beweging kunnen blijven, zonder dat er achteloze ingrepen mogelijk zouden zijn. Als dat voorop staat, kun je ook heel anders praten over de stad. Bovenal: je moet je met de hele stad bezighouden. We maken de fout om van de binnenstad het hoogste van het hoogste te maken. We moeten in alle delen kwaliteit brengen, daarin investeren. Ieder stadsdeel moet een eigen identiteit kunnen opbouwen en eigen voorzieningen hebben. Je moet ook eens bij elkaar over de vloer komen. Het is nu veel te eenzijdig, met allemaal woonwijken om te wonen en als je het leuk wilt hebben moet je naar de binnenstad. Ontwikkeling op slot Henk de Vries wil vanuit de zaal reageren op de inleiding van Hugo van Velzen. Heeft hij wel het hele verhaal verteld? Want het verschil tussen het globale en het precieze bestemmingsplan kwam voort uit argumenten van de gemeente over het kunnen voorkomen van een artikel 19 procedure. Hij vindt de vergelijking die Van Velzen maakt ongelijkwaardig. In het zuidelijke deel is waarschijnlijk veel vaker de artikel 19 procedure toegepast. De collega van Van Velzen, Marcel van Winsen, weerspreekt dit, er blijkt helemaal niet vaker een artikel 19 procedure toegepast. En de bewoners waren juist blij met het precieze bestemmingsplan. Het is een mythe om te denken dat een gedetailleerd bestemmingsplan de boel op slot zet. Het is zaak niet aldoor achter de plannen aan te lopen bij het beschermen van cultuurhistorische waarden. Een andere opmerking uit de zaal betreft de verbouwing van het Willem Arntzhuis: hoe zou je dit kunnen voorkomen? Want het is een idiote toevoeging die erg detoneert in de binnenstad. Best een fantastisch gebouw, maar dan voor een andere plek, zoals Leidsche Rijn. Hugo van Velzen merkt op dat het Willem Arntzhuis niet was ingetekend in de kaart van de zuidelijke binnenstad. Maar heeft dat ook het debat tegengehouden? Het debat was waarschijnlijk door intekening in het bestemmingsplan wel beter gestuurd geweest. Het valt hem op dat vakliefhebbers een bestemmingsplan te bepalend vinden en er bezwaar tegen hebben, maar dat niemand het heeft over de plekken waar het mis gaat met de toevoegingen. Peter Versseput merkt op dat niemand natuurlijk binnengebieden wil zoals in de Lange Elisabethstraat. Hij heeft iets willen zeggen over de rekbaarheid van de plannen. Kees Doevendans vult aan dat je in je bestemmingsplan al zou moeten anticiperen op ste toevoegingen uit de 21 eeuw. Als je het weefsel goed duidt, wordt vanzelf duidelijk waar dit mogelijk is en kun je er ook goed mee omgaan. Zo wordt het mooier en beter dan nu. Mogelijke toevoegingen moeten een onderdeel worden van het bestemmingsplan. Inge Schulz informeert naar de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening, die sinds 1 juli van kracht is. Maakt dat de artikel 19 procedure niet moeilijker? Het antwoord is dat er nu een projectbesluit moet worden genomen. En dat het een beetje een kwestie is van oude wijn in nieuwe zakken. Peiling in de zaal over grenzen De zaal antwoordt voor het merendeel ontkennend op de vraag of je, als je het over de binnenstad hebt, de grenzen ruimer moet definiëren dan alleen het gebied binnen de singels. Iemand legt uit dat die grens toch ergens op slaat, niet willekeurig is. Je moet wel een onderscheid houden, morfologisch gezien is er toch ook een duidelijke tegenstelling tussen de binnenstad en bijvoorbeeld het stationsgebied en het gebied van de Jaarbeurs. Het zou
bovendien een eindeloos gedoe worden om te beslissen wat buiten de singels er dan nog wel bij zou horen. Harrie Bosch (wethouder Ruimtelijke Ordening) reageert op de grensvraag door te stellen dat er een verschil is tussen het ruimtelijke begrip oude binnenstad en de functie van het centrum, ofwel tussen het historisch monumentale en de stedelijkheid. Deze begrippen lopen nu een beetje door elkaar. De centrumfunctie breidt zich uit naar de Ooster- en Westerkade, Rotsoord, Lombok. Die gebieden horen in stedelijke zin bij het centrum. Maar het is goed om de binnenstad te accentueren. Overigens heeft de aanleg van de Catharijnebaan het karakter van de binnenstad niet aangetast, misschien alleen weggestopt. Bosch geeft aan dat hij zich als wethouder eigenlijk niet bezig wil houden met de instrumentele kant van bestemmingsplannen, structuurvisies en dergelijke, om zich te kunnen concentreren op de inhoud en begrippen als oog voor detail. ‘Het is een beetje dansen tussen de scharen’, zegt Bosch, wanneer hij gevraagd wordt te kiezen tussen rekkelijk en precies. De binnenstad heeft een eigen waarde, maar ook verbindingen met de rest van de stad. Daarom zou hij kiezen voor een beschermend bestemmingsplan voor de historische binnenstad. Met alle aandacht voor het behoud van de vitaliteit. Hij is niet bang dat daardoor mooie, stille plekjes zullen verdwijnen. Rekkelijk of precies Peter van Swieten (architect uit Leiden) geeft aan dat er in Leiden nu twee bestemmingsplannen gelden, beide streng, behoudend en precies. Hij vindt dat waanzin: het betekent dat je de stad feitelijk niet kunt verbeteren. Beschermd stadsgezicht zou toch de bescherming van kwaliteit moeten betekenen. Maar ook Leiden heeft lelijke plekken, die nu dus niet verbeterd kunnen worden. Het is gevaarlijk om het debat aan te gaan met vakmensen, over wat beter is. Ziet Van Swieten iets in een multiple choice welstand? Dat leek inderdaad de wens van Van Velzen, maar dat is niet de wens van Van Swieten. Veel plannen vallen weg na toetsing aan het bestemmingsplan door ambtenaren. Die komen dus helemaal niet in de welstand. Dan heb je dus überhaupt geen discussie. Hugo van Velzen reageert door te zeggen dat er in Leiden inderdaad veel is vastgelegd, maar dat het bedoeld is als een handvat bij beslissingen. Zodat niet emoties maar criteria de beslissingen sturen. En je moet natuurlijk wel een uitzondering kunnen maken voor kwaliteit. Misschien is het een idee om net als in Amsterdam te werken met een ordekaart. Daarin is vastgelegd dat sommige panden extra beschermd zijn. Er staat heel precies in wat er waardevol is aan de panden of onderdelen van het beschermde stadsgezicht. Jean Paul Corten (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten) zegt dat het voor de rijksdienst belangrijk is dat er debat wordt gevoerd, dus dat hij wat dat betreft tevreden is over Utrecht. Debat is belangrijk omdat je zo een visie krijgt die wordt gedragen door het bestuur van de stad. Het is moeilijk om behouden en ontwikkelen in balans te brengen. Dat ontwikkelen moet je echt niet uitsluiten, want de historie bestaat bij de gratie van de verandering! Het verleden staat slechts ten dienste van het heden en de toekomst. De voorkeur in de zaal over een rekkelijk of precies bestemmingsplan is verdeeld, het panel heeft een voorkeur voor rekkelijk. Als het precies wordt, zou je de details erg goed en zorgvuldig moeten formuleren. Versseput benadrukt nog eens het belang van de discussie. Als architect moet je toch iets kunnen zeggen over de plannen die er liggen. Hij zou liever werken met een aanbeveling dan met een bestemmingsplan. Van Meggelen concludeert dat er al met al dus iets meer voorstanders zijn voor een rekkelijk bestemmingsplan, maar dat er nog onduidelijkheid is welke de weg te gaan. De rol van het bestemmingsplan Han van Dobben (Wijkraad binnenstad) geeft aan dat de gemeente met zo’n plan dan wel de voorwaarden schept, maar dat de particulieren het uiteindelijk moeten doen, moeten waarmaken. Zoveel macht heeft de gemeente dus niet. Hij is voorstander van een precies model, juist omdat de gemeente daarmee nog een beetje invloed houdt. Maar hij zou wel graag een verschuiving van details zien. Je hoort de bewoners van de binnenstad namelijk nauwelijks over een dakkapel die al dan niet te groot zou zijn of niet zou passen, maar wel over de golf van horeca en evenementen die over de binnenstad spoelt.
Anco Schut (hoofd stedenbouw en monumenten gemeente Utrecht) is juist voor rekkelijkheid. Het gaat erom hoe je met het oog voor detail omgaat. Van daaruit kun je ruimte bieden aan veranderingen. Met oog voor detail kijken naar veranderingen is iets anders dan liberale veranderingszin. Hierop komt vanuit de zaal het commentaar, dat de rekkelijken eens moeten kijken naar alle lelijke plekken in de stad. Als je kiest voor een rekkelijk plan is het heel belangrijk dat je goed weet wie er aan de plannen werkt, dat je zicht hebt op het ontwerp. Alle plannen die voor 1985 in de binnenstad zijn gerealiseerd, zorgen nu voor problemen. De invullingen van na 1990 zijn wel prima gedaan. Bescherming is niet vastleggen Marcel van Winsen (Flexus AWC) vindt het jammer dat in de discussie de teneur ontstaat dat bescherming hetzelfde zou zijn als bevriezen , en dat dat zowel het debat onmogelijk zou maken als de diversiteit zou schaden. Met een discussie over kwaliteit draai je de levendigheid helemaal niet de nek om. Levendigheid in de stad hangt bovendien ook nog van heel andere factoren af, zoals van de functies die je toestaat in de binnenstad, of het een studentenstad is of niet, wat de maat is en wat het horecabeleid – dus van planologische, demografische en economische factoren. Het aansluiten met nieuwe ingrepen op de historische kwaliteiten betekent helemaal niet dat de levendigheid van de stad wordt aangetast. De discussie wordt wat hem betreft nu een beetje te Jerry Springerachtig. Brugge werkt niet slecht omdat er teveel is vastgelegd, een deel werkt als een museale plek voor toeristen, maar omdat de maat van de historische binnenstad gewoon heel groot is. Alleen een bestemmingsplan is niet genoeg? Vanuit de zaal komt de opmerking dat het onderwerp openbare ruimte in de discussie nauwelijks aan bod is gekomen. Het is ook belangrijk iets te zeggen over de bedreigingen en investeringen met betrekking tot de openbare ruimte. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met het Zocherplantsoen? Boomensembles en dergelijke moeten ook beschermd worden. Van Meggelen vraagt de panelleden wat er nog meer nodig is, náást het nieuwe bestemmingsplan dat gemaakt gaat worden. Want dat document alleen is onvoldoende, met het oog op de ambitie om de kwaliteit van de binnenstad zowel te beschermen als te ontwikkelen. Wat is er nog nodig naast een goed gesprek? Doevendans pleit voor een ontwikkelingsprogramma stedelijkheid. Daarin kan het karakter van de stad worden vastgesteld en ook de stedelijke ambitie. Je kunt Utrecht vergelijken met andere steden, om dat karakter te preciseren. Zo kun je nieuwe scenario’s of modellen ontwikkelen naast het bestaande basisweefsel, in de bestaande stadsplattegrond. Dus ook naast al bestaande concepten zoals het kerkenkruis. Er kunnen best nog dergelijke structuren bij, op dit hogere, morfologische niveau. Met betrekking tot de discussie zou je eens goed moeten kijken naar de reeds binnengesmokkelde terminologie, zoals stijlkamer, identiteit, cultuurhistorie – waar gaat dit eigenlijk over, wat betekenen die termen? Deben vergelijkt Utrecht met Amsterdam. Voor er in Amsterdam een bestemmingsplan kwam, was het erg vaag. Nu is er een bestemmingsplan, waarbij de discussie over de achterrooilijn wel een soort eenheidsworst opleverde, maar al met al is het een heel flexibel plan. De slogan is veelzijdigheid in harmonie, maar nu moet er een verhaal komen voor de bewoners van Utrecht: waarom is het zo’n mooie stad en wat gaan we ermee doen. It is all in the mix, daar gaat het om. Wonen, werken, cultuur en het evenwicht daartussen. De ordekaart in Amsterdam werkt ook heel goed. De randen van de binnenstad dijen uit, ook in Amsterdam. Dat is niet zo’n punt, maar het historische gebied is in eerste instantie het belangrijkste. De binnenstad is vol, helemaal wanneer je de binnenterreinen gaat opruimen. Dan worden de randen ook belangrijker. Willem Smits vult aan dat het Stationsgebied als een expansievat wordt opgevat, dus het daar in ieder geval al zo werkt.
Utrecht, oktober 2008