Plusarrangementen voor vwo-leerlingen Verkennend onderzoek op scholen in Bèta Excellent
Annemarie van Langen
Plusarrangementen voor vwo-leerlingen Verkennend onderzoek op scholen in Bèta Excellent
December 2012 Annemarie van Langen
Foto omslag: Flip Franssen
2012 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Inhoud
1
Onderzoeksopzet 1.1 Achtergrond: het programma Bèta Excellent 1.2 Plusarrangementen voor excellente leerlingen 1.3 Vraagstelling en onderzoeksopzet 1.3.1 Onderzoeksvragen 1.3.2 Bepaling scholensteekproef, verzamelen kenmerken plusarrangementen 1.3.3 Verzamelen van achtergrond- en prestatiekenmerken van leerlingen 1.3.4 Afname van een vragenlijst aan leerlingen 1.4 Leeswijzer
2
De plusarrangementen van de onderzoeksscholen 2.1 Inleiding 2.2 Plusarrangementen in leerjaar 1 en 2 2.3 Plusarrangementen in leerjaar 5 2.4 Vervolg
6 6 6 12 14
3
Achtergrondkenmerken en prestaties van plusdeelnemers 3.1 Inleiding 3.2 Achtergrondkenmerken 3.3 Voorafgaande prestaties 3.4 Huidige prestaties 3.5 Vervolg
16 16 17 20 25 31
4
Sociaal-emotionele attitudes van plusdeelnemers 4.1 Inleiding 4.2 De inhoud van de vragenlijst 4.3 Selectie onderzoeksgroep en verloop dataverzameling 4.4 Schoolbeleving en schoolcommitment van plusdeelnemers en reguliere leerlingen 4.5 Empowerment van plusdeelnemers en reguliere leerlingen 4.6 Excellentieschalen en typen 4.7 Toekomstplannen 4.8 Vervolg
32 32 32 35 37 40 41 46 52
5
Managementsamenvatting
53
Literatuur
1 1 1 2 2 3 3 4 4
61
1
Onderzoeksopzet
1.1 Achtergrond: het programma Bèta Excellent Het Platform Bèta Techniek heeft in schooljaar 2011-2012 het programma Bèta Excellent uitgevoerd, samen met 250 scholen voor voortgezet onderwijs. De scholen hebben in deze periode met hulp van experts, partnerorganisaties en het programmateam een bijdrage geleverd aan het ontwikkelen van kennis en kunde (‘bouwstenen’) ten aanzien van de volgende vijf thema’s: Opbrengstgericht werken & basisvaardigheden; Professionalisering in omgaan met verschillen; Lerende organisatie & HRM-beleid; Excellentie & hoogbegaafdheid en Bèta & techniek. Deze beleidsthema's vinden hun oorsprong in de departementale Actieplannen Beter Presteren en Leraar 2020, en liggen ook ten grondslag aan het Bestuursakkoord VO (2012-2015). De bouwstenen die het programma Bèta Excellent oplevert, vormen een belangrijke kennisbasis voor het programma School aan Zet dat vanaf 2012 van start gaat. Elke deelnemende school diende in Bèta Excellent aan tenminste twee van de bovengenoemde vijf beleidsthema’s te werken. Een deel koos voor het thema Excellentie & hoogbegaafdheid. Op 31 van deze scholen is in schooljaar 2011-2012 door het ITS een onderzoek uitgevoerd naar de plusarrangementen die op deze scholen worden aangeboden aan excellente leerlingen in het vwo. De onderzoeksbevindingen kunnen eveneens dienen als bouwsteen waarmee de kennis over dit onderwerp wordt vergroot en andere scholen inspiratie kunnen opdoen. Over het onderzoek doen we in dit rapport nader verslag.
1.2 Plusarrangementen voor excellente leerlingen Uit de literatuur weten we dat de term ‘plusarrangement’ in het voortgezet onderwijs naar diverse situaties kan verwijzen (Mooij & Fettelaar, 2010; Veltkamp, De Vrije & De With, 2011; Van Langen, 2012). Zo’n arrangement kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een programma van enkele uren per week voor individuele leerlingen, maar ook op aparte klassen die gedurende het hele schooljaar door een eigen onderwijsaanbod ontvangen. Variatie kan optreden naar leerjaar en ook naar schooltype, ofschoon vooral vwo-scholen en gymnasia vaak plusarrangementen aanbieden, met name in de onderbouw. Ook het competentiegebied waarop het arrangement zich richt, kan verschillen. Veel plusarrangementen hebben betrekking op cognitieve leergebieden zoals exacte vakken en/of vreemde talen, maar ook arrangementen met een aanbod op het terrein van cultuur of sport zijn bekend. Deels in samenhang hiermee verschillen ook de doelen; soms gaat het vooral om vermeerdering van cognitieve kennis en vaardigheden, elders spelen ook sociaal-emotionele aspecten (zoals leren samenwerken, verbeteren van de motivatie) en/of de ontwikkeling van meta-cognitieve vaardigheden (kritisch denken, onderzoek doen, leren plannen) een belangrijke rol. Ook zijn er scholen die helemaal geen duidelijke criteria en doelen vaststellen ten aanzien van het plusarrangement (Veltkamp e.a., idem). De didactische werkwijze in de arrangementen is evenmin overal gelijk, al is wel op veel plaatsen sprake van ‘compac1
ten’ en ‘verrijken’. Daaronder verstaat men het indikken of weglaten van reguliere lesstof om zodoende ruimte te creëren voor verdieping of verbreding. De begeleiding van de plusarrangementen is meestal in handen van docenten, maar zij verschillen onderling in ontvangen training en aansturing en ook wordt het onderwijs soms deels buiten school en/of door externe deskundigen (o.a. van universiteiten en hogescholen) verzorgd. Ook de selectie van leerlingen voor het plusarrangement varieert tussen scholen, en dat hangt weer samen met het gebrek aan eenduidigheid rond het begrip ‘excellentie’. Mooij en Fettelaar (2010) stellen vast dat de meest gangbare definitie van excellente leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs neerkomt op de vijf tot tien procent best presterende leerlingen, in vergelijking tot hun klasgenoten. In het actieplan Beter Presteren wordt gerept van de twintig procent best presterende leerlingen. Hoe dan ook gaat het om een relatieve definitie die per school verschillend kan uitpakken. Ook maakt het nogal wat uit op welk competentiegebied de leerlingen dan hoog scoren. Cognitief zeer getalenteerde leerlingen (hoogbegaafden) scoren in principe hoog op algemene capaciteitentesten (IQ-testen). Vaak ervaren deze leerlingen echter onvoldoende uitdaging in het onderwijs en gaan in de loop der jaren steeds meer verschijnselen vertonen van onderpresteren (Mooij & Fettelaar, idem). Daardoor behoren zij niet altijd tot de hoogst scorende groep bij specifieke schoolvaardighedentoetsen, zoals de Cito-Eindtoets. Ook vertonen zulke leerlingen vaak motivatie- en gedragsproblemen, terwijl voor sommige plusarrangementen juist alleen hoog gemotiveerde leerlingen in aanmerking komen.
1.3 Vraagstelling en onderzoeksopzet 1.3.1 Onderzoeksvragen Het ligt voor de hand dat ook op de scholen van Bèta Excellent de plusarrangementen voor excellente vwo-leerlingen van elkaar verschillen in velerlei opzichten. In combinatie met het aantal betrokken scholen (31) en de korte tijdspanne (schooljaar 2011-2012) is het onderzoek dat we hierna beschrijven daarom inventariserend van aard, en zal er geen sprake kunnen zijn van het vaststellen van robuuste effecten van de deelname aan een plusarrangement op de cognitieve of niet-cognitieve vaardigheden van de deelnemende leerlingen. De vraagstelling die ten grondslag ligt aan dit onderzoek kan uiteengelegd worden in drie delen: 1. Welke algemeen beschrijvende kenmerken hebben de plusarrangementen voor vwoleerlingen op de onderzoeksscholen? 2. Wat zijn de achtergrond- en prestatiekenmerken van de leerlingen die deelnemen aan deze plusarrangementen en in welke opzichten verschillen zij van hun klasgenoten die hieraan niet deelnemen? In hoeverre varieert dit tussen de scholen? 3. Welke sociaal-emotionele competenties en houdingen kunnen worden vastgesteld bij de deelnemende leerlingen in vergelijking tot een controlegroep van niet-deelnemende klasgenoten en in hoeverre varieert dat tussen de scholen?
2
Om deze vragen te kunnen beantwoorden is een onderzoek opgezet in drie fasen die in de volgende paragrafen kort worden geschetst.
1.3.2 Bepaling scholensteekproef, verzamelen kenmerken plusarrangementen In de eerste onderzoeksfase heeft het Platform Bèta Techniek zelf een voorlopige selectie van 35 scholen aangewezen die zouden kunnen meewerken aan het onderzoek. Het ging om deelnemende scholen aan Bèta Excellent die hadden aangegeven te willen werken aan het beleidsthema ‘Excellentie & hoogbegaafdheid’ en die in 2011-12 een plusarrangement voor vwoleerlingen aanboden. Ook zijn enkele controlescholen toegevoegd die wilden werken aan het thema excellentie zonder dit te combineren met een plusarrangement. Het ITS heeft in december 2011 van al deze scholen zoveel mogelijk gegevens over hun plusarrangement geïnventariseerd. Het betreft deels informatie die het Platform al had verzameld via het aanmeldingsformulier en startgesprek van het programma Bèta Excellent, en deels informatie die op de website van de school staat. Op grond van deze eerste inventarisatie zijn vier scholen uit de steekproef verwijderd, omdat sprake was van te grote onduidelijkheid of vaagheid over het (bestaan van een) plusarrangement, of omdat dit plusarrangement pas kort tevoren was opgestart en er nog geen ervaring mee was opgedaan. Bij de uiteindelijke selectie van 31 onderzoeksscholen heeft het ITS in januari 2012 een telefonische enquête afgenomen over enkele kwantitatieve, algemeen beschrijvende kenmerken van de arrangementen. Hiermee kon de eerste onderzoeksvraag worden beantwoord en het vervolgonderzoek worden gestart.
1.3.3 Verzamelen van achtergrond- en prestatiekenmerken van leerlingen De tweede fase van het onderzoek vond plaats met behulp van de 31 geselecteerde vwo-scholen c.q. vwo-afdelingen van scholen. Van tevoren zijn deze scholen ingedeeld in drie groepen, op grond van de informatie verzameld in de eerste onderzoeksfase. In groep A zitten negentien scholen die in 2011-2012 een duidelijk afgebakend plusarrangement voor excellente vwoleerlingen in de onderbouw aanboden. Zij hebben aan het onderzoek deelgenomen met de leerjaren 1 en 2 1. In groep B zitten zeven scholen die in 2011-2012 een duidelijk afgebakend plusarrangement voor excellente vwo-leerlingen in de onder- en bovenbouw aanboden. Zij hebben aan het onderzoek deelgenomen met de leerjaren 1 en 5. Groep C omvat vijf controlescholen die in 2011-2012 geen duidelijk afgebakend plusarrangement kenden 2. Deze scholen fungeren als vergelijkingsgroep in het onderzoek; zij hebben meegedaan aan het onderzoek met leerjaar 1 en 2 óf leerjaar 1 en 5 (willekeurig gekozen).
1 2
Eén school bleek achteraf alleen een plusarrangement in leerjaar 1 te hebben. Leerjaar 2 van deze school is niettemin ook in het onderzoek betrokken, waarbij de school beschouwd is als controleschool. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen aandacht voor excellente leerlingen was; er kan ook sprake zijn geweest van een heel individueel en divers aanbod (‘op maat’).
3
Op de scholen zijn in februari-maart 2012 bij de schooladministraties twee soorten kenmerken opgevraagd van alle vwo-leerlingen in de betreffende leerjaren die deelnamen aan het plusarrangement, plus van alle vwo-leerlingen uit dezelfde leerjaren die daaraan niet deelnamen (op de scholen in groep C betrof dit alle leerlingen). Het gaat om de volgende kenmerken: • achtergrondkenmerken zoals geboortedatum, sekse, geboorteland en nationaliteit; • prestatie- en onderwijsindicatoren, zoals Cito-Eindtoetsscore, basisschooladvies, andere beschikbare toets- en testscores, recente rapportcijfers, leerjaar en schooltype, van Tweede Fase-leerlingen ook de profielkeuze. Het verzamelen (soms ook nog invoeren) van deze gegevens en vooral het stroomlijnen daarvan, zodat alle gegevens opgenomen zijn in een databestand met een beperkt aantal vaste variabelen, bleek een bewerkelijke klus. Die heeft echter wel geresulteerd in een toegankelijk bestand van kenmerken van leerlingen binnen scholen, met een onderscheid naar deelnemers aan het plusarrangement van de school en hun jaargenoten op het vwo. Per school werden overigens slechts twee leerjaren in het onderzoek betrokken om de onderzoekslast beperkt te houden. Uiteraard was het wel belangrijk om zoveel mogelijk op alle scholen dezelfde leerjaren te betrekken, zodat de te verzamelen gegevens goed vergelijkbaar zouden zijn. Over het algemeen mag worden aangenomen dat de leerlingen in de twee leerjaren een goede afspiegeling vormen van de gehele schoolpopulatie, tenzij er sprake is geweest van ingrijpende interne schoolveranderingen.
1.3.4 Afname van een vragenlijst aan leerlingen Voor de derde onderzoeksfase is uit het hiervoor beschreven databestand per school een selectie gemaakt van alle leerlingen die deelnamen aan het plusarrangement, plus een zoveel mogelijk vergelijkbare controlegroep (op scholen in groep C is alleen een controlegroep geselecteerd). In totaal ging het om ruim 3100 vwo-leerlingen op 31 scholen; gemiddeld dus 100 leerlingen per school, uit leerjaar 1 en 2 of leerjaar 1 en 5. Aan deze leerlingen is in de periode april-juni 2012 met hulp van de schoolcontactpersoon een schriftelijke vragenlijst voorgelegd. Deze vragenlijst bevatte uitsluitend vragen met gesloten antwoordcategorieën, was optisch inleesbaar (d.w.z. machinaal te verwerken) en kon in circa twintig minuten worden ingevuld. Met de vragen werden enkele sociaal-emotionele concepten (sociale schoolbeleving, commitment aan school, empowerment, excellentietype) alsook de toekomstplannen van de leerlingen gemeten. Ook deze onderzoeksfase heeft een toegankelijk databestand met gegevens op leerlingenniveau opgeleverd.
1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 van dit rapport wordt een overzicht gegeven van de algemeen beschrijvende kenmerken van de plusarrangementen van de onderzoeksscholen. Ook worden op basis van deze kenmerken de scholen en hun plusarrangement ingedeeld in enkele typen of categorieën 4
(onderzoeksvraag 1). In hoofdstuk 3 worden de verzamelde achtergrondkenmerken en prestatiekenmerken gepresenteerd van de leerlingen die deelnamen aan de plusarrangementen, en ter vergelijking ook van hun klasgenoten die niet deelnamen. Nagegaan wordt of deze kenmerken van de plusdeelnemers sterk verschillen tussen scholen en in hoeverre dit gerelateerd is aan het type plusarrangement (onderzoeksvraag 2). In hoofdstuk 4 doen we verslag van de resultaten van de leerlingenvragenlijst en we laten zien in welke mate er verschillen zijn tussen de plusdeelnemers en de overige leerlingen, zowel binnen als tussen scholen. Ook hierbij gaan we na in hoeverre dit gerelateerd is aan het type plusarrangement (onderzoeksvraag 3). Hoofdstuk 5 tenslotte geeft een samenvatting van alle voorafgaande onderzoeksbevindingen, uitmondend in een aantal kernconclusies en aanbevelingen.
5
2
De plusarrangementen van de onderzoeksscholen
2.1 Inleiding Zoals we in hoofdstuk 1 hebben beschreven, is via diverse bronnen informatie verzameld over de plusarrangementen van de onderzoeksscholen. Al deze informatie wordt gebruikt voor de beschrijving en typering van de plusarrangementen in dit hoofdstuk. Vooraf willen we benadrukken dat elk plusarrangement uniek is, en dat dit hoofdstuk daaraan per definitie niet geheel recht kan doen. We presenteren hier namelijk uitsluitend een aantal algemeen beschrijvende kenmerken van de arrangementen. In een afzonderlijke brochure van het Platform die eveneens in 2012 verschijnt, worden de plusarrangementen van acht van de 31 scholen wel diepgaander beschreven (Van Langen, 2012). In de paragrafen hierna maken we onderscheid tussen plusarrangementen in leerjaar 1, leerjaar 2 en leerjaar 5 van de scholen. Dat is nodig omdat later in dit rapport per leerjaar een link zal worden gelegd tussen het type plusarrangement en de onderzoeksbevindingen.
2.2 Plusarrangementen in leerjaar 1 en 2 Op 26 van de 31 onderzochte scholen is sprake van een afgebakend plusarrangement voor vwoleerlingen in leerjaar 1. We beschrijven hierna enkele relevante kenmerken van deze 26 scholen en hun plusarrangementen. Op achttien scholen, een deelverzameling uit eerdergenoemde 26, is ook het plusarrangement in leerjaar 2 onderzocht. Die worden hierna eveneens beschreven. Op de acht scholen waarvan het plusarrangement van leerjaar 1 maar niet van leerjaar 2 wordt beschreven, is overigens meestal ook een plusarrangement in leerjaar 2 aanwezig. Deze zijn echter niet betrokken bij het onderzoek, omdat op deze scholen het plusarrangement in leerjaar 5 is onderzocht. Aangeboden schooltypen en aparte plusklassen in leerjaar 1 en 2 De scholen met een onderzocht plusarrangement in leerjaar 1 en soms ook leerjaar 2 verschillen in de wijze waarop ze de brugklassen en tweede klassen voor vwo-leerlingen hebben ingedeeld. Sommige scholen kennen dakpanconstructies met een combinatie van havo en vwo, andere scholen niet. Een en ander is weergegeven in tabel 2.1. Voorts hebben sommige scholen aparte plusklassen ingericht waarin de plusdeelnemers vrijwel alle lestijd doorbrengen (voltijd plusklas). Op andere scholen zitten de plusdeelnemers een aantal uren per week en/of per jaar in een aparte plusklas, en brengen ze de overige tijd door in een reguliere klas (deeltijd plusklas). Een derde groep scholen kent helemaal geen aparte plusklassen, voltijd noch deeltijd; de leerlingen zitten in reguliere klassen tussen de andere leerlingen, en 6
verlaten deze soms om individueel of in kleine groepjes aan extra projecten of opdrachten te werken (individueel arrangement). Ook deze informatie is in tabel 2.1 opgenomen.
Tabel 2.1 – Indeling klassen voor vwo-leerlingen en type plusarrangement in leerjaar 1(betreft 26 scholen)en leerjaar 2 (betreft 18 van deze 26 scholen) Leerjaar 1 Alleen havo/vwo Havo/vwo en vwo1 Alleen vwo1 Alleen gymnasium Leerjaar 2 Havo/vwo en vwo1 Alleen vwo1 Alleen gymnasium
Aantal scholen
Individueel arrangement
Deeltijd plusklas
Voltijd plusklas
8 9 3 6
1 3 1 4
1 1 1 0
6 5 1 2
Aantal Scholen
Individueel arrangement
Deeltijd plusklas
Voltijd plusklas
4 11 3
1 3 1
1 2 0
2 6 2
De gegevens uit deze tabel zijn afkomstig van de telefonische enquête en de website van de scholen. 1 Onder vwo verstaan we atheneum, atheneum en gymnasium, technasium of ongedeeld vwo.
Alle scholen waarvan het plusarrangement zowel in leerjaar 1 als 2 wordt onderzocht, hebben een vergelijkbaar type plusarrangement in beide jaren. Overigens wijzen we er op dat de in de tabel genoemde niveau-indeling van de klassen betrekking heeft op de reguliere vwo-leerlingen van de scholen, en dus voor de plusdeelnemers anders kan uitpakken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de zes scholen die alle reguliere leerlingen onderbrengen in brugklassen havo/vwo en daarnaast een voltijd plusklas hebben: laatstgenoemde klas duiden zij aan als vwo+ klas (2x) of hoogbegaafdenklas (4x). Ook is er één school die alle reguliere vwo-leerlingen in leerjaar 1 en 2 onderbrengt in atheneumklassen, en alle plusdeelnemers in gymnasiumklassen. Aantal plusdeelnemers Op de 26 onderzoeksscholen met een onderzocht plusarrangement in leerjaar 1 treffen we in totaal 774 plusdeelnemers in leerjaar 1 aan. Dat is een gemiddelde van dertig plusdeelnemers per school. De range tussen scholen varieert echter sterk: van twee plusdeelnemers tot 201 plusdeelnemers in leerjaar 1. Het percentage plusdeelnemers ten opzichte van alle vwo-leerlingen (d.w.z. alle leerlingen in brugklas atheneum, gymnasium en ongedeeld vwo) bedraagt in leerjaar 1 ongeveer 27 procent. Dit percentage is overigens berekend exclusief de scholen die alleen havo/vwo-brugklassen kennen, omdat op deze scholen onduidelijk is wie vwo-leerlingen zijn en wie havo-leerlingen.
7
Op één school is dus sprake van 201 plusdeelnemers in leerjaar 1. Het betreft een school met een individueel plusarrangement, waaraan maar liefst 94 procent van alle vwo-leerlingen deelneemt. Op de andere scholen met een individueel arrangement gaat het om drie tot negentien procent van alle vwo-leerlingen. Het is de vraag of het arrangement van eerstgenoemde school wel een plusarrangement (voor excellente leerlingen) mag heten. Zonder deze school zakt het aantal plusdeelnemers in leerjaar 1 naar 573 (gemiddeld 23 leerlingen per school) en naar twintig procent van alle vwo-leerlingen. Op de achttien scholen met een onderzocht plusarrangement in leerjaar 2 treffen we 357 plusdeelnemers aan; gemiddeld twintig plusdeelnemers per school met een minimum van vier en een maximum van 41. Het percentage plusdeelnemers ten opzichte van alle vwo-leerlingen in leerjaar 2 bedraagt twintig procent. Eerdergenoemde school met 201 plusdeelnemers in leerjaar 1, heeft in leerjaar 2 ‘slechts’ 39 plusdeelnemers (28% van alle vwo-leerlingen in leerjaar 2 op deze school) en wijkt daarmee veel minder af van de overige scholen dan in leerjaar 1. Organisatie van het plusarrangement in leerjaar 1 en 2 Uit tabel 2.1. bleek dat er twaalf onderzoeksscholen zijn waar de plusdeelnemers in leerjaar 1 niet in een voltijd plusklas zitten; zij brengen een deel van de lestijd door in een reguliere klas tussen hun leeftijdsgenoten. Hetzelfde geldt voor de plusdeelnemers in leerjaar 2 van acht onderzoeksscholen. Deze leerlingen verlaten soms (d.w.z. gedurende een aantal uren per week en/of een aantal weken per jaar) de reguliere klas om individueel/in kleine groepjes of in de deeltijd plusklas te werken aan speciale projecten, opdrachten en activiteiten. Zoals uit tabel 2.2 blijkt, kan tussen en soms ook binnen deze scholen het aantal uren dat de plusdeelnemer de reguliere klas verlaat flink variëren.
Tabel 2.2 – Aantal uren dat de plusdeelnemer in leerjaar 1 (12 scholen) en leerjaar 2 (8 scholen) de reguliere klas verlaat. Betreft alleen scholen zonder voltijd plusklas. Leerjaar 1 Totaal Dat verschilt sterk tussen plusdeelnemers, als volgt: -Minimaal 0 – maximaal 3 uur per week -Minimaal 0 – maximaal 10 uur per week -Minimaal 0 – geen maximum per week -Minimaal 2 – maximaal 3 uur per week -Minimaal 2 – geen maximum per week vastgesteld
5
Dat is voor alle plusdeelnemers ongeveer gelijk, namelijk: -2 uur per week, 16 weken per jaar -2 uur per week, 20 weken per jaar -2 uur per week, 40 weken per jaar -5 uur per week, 20 weken per jaar -9 uur per week, 40 weken per jaar -18 uur per week, 5 weken per jaar
7
I
Leerjaar 2 DP
Totaal
DP
3 1 1 1 1 1
1 1 1
5 2 1
1 1 1
1
1 1
1 1
1
De gegevens uit deze tabel zijn afkomstig van de telefonische enquête en de website van de scholen. I= individueel arrangement, DP=deeltijd plusklas
8
I
Uit tabel 2.2 komt een forse variatie naar voren. Aan de ene kant zijn er scholen waar de plusdeelnemer niet meer dan 1 of 2 uur per week de reguliere klas verlaat, soms bovendien slechts in een deel van het schooljaar. Aan de andere kant van het spectrum zien we een school waar de plusdeelnemer zowel in leerjaar 1 als 2 gedurende het hele schooljaar 9 uur per week de reguliere klas verlaat om in de deeltijd plusklas door te brengen. Ook is er een school waar de plusdeelnemers 18 uur per week de reguliere klas verlaten om deel te nemen aan de deeltijd plusklas, maar dat slechts voor een periode van 5 (project)weken per jaar. Compacten Het verlaten van de reguliere klas om aan eigen projecten te werken, individueel of in de deeltijd plusklas, zou je een vorm van ‘compacten’ kunnen noemen; d.w.z. het verwerken van de verplichte lesstof in minder tijd dan er voor staat voor de overige leerlingen, om zodoende ruimte voor verbreding/verdieping te creëren. Deze manier van compacten komt er op neer dat plusdeelnemers die soms hun reguliere klas verlaten, eenvoudigweg bepaalde lessen missen die hun klasgenoten wel aangeboden krijgen. Hoeveel uren dat zijn, is af te leiden uit tabel 2.2. Als er sprake is van een voltijd plusklas, kan het compacten echter ook een andere vorm krijgen: de leerkrachten bieden de verplichte lesstof daadwerkelijk compacter aan, groepsgewijs aan de hele plusklas. Bijvoorbeeld door sneller door de stof heen te gaan en herhalingsopdrachten weg te laten of door een ‘top-down’ benadering of vakoverstijgende aanpak te kiezen. Het aantal uren dat daarmee wordt gewonnen, is op sommige scholen heel duidelijk aan te wijzen, doordat het per vak wordt berekend. Bijvoorbeeld als uit de lessentabellen blijkt dat in de plusklas 1 uur minder wiskunde, Nederlands en Frans wordt gegeven dan in de reguliere vwo-klas. Op andere scholen is het echter veel lastiger vast te stellen, omdat het compacten samengaat met thematisch en vakoverstijgend werken en de lessentabel van de plusklas totaal onvergelijkbaar is met die van de reguliere vwo-klas. Ook de wijze waarop de scholen met een voltijd plusklas de met compacten gewonnen tijd inzetten ten behoeve van verrijking, is variabel. Op veel scholen gaat het om inzet in wekelijkse blokuren, maar inzet in een paar projectweken per jaar komt ook voor. Keuzevrijheid bij compacten en verrijken in leerjaar 1 en 2 In de telefonische enquête is aan de scholen gevraagd of er specifieke vakken zijn aangewezen voor het compacten; vakken dus waarin de plusdeelnemers minder les krijgen dan de reguliere vwo-leerlingen. Ook is gevraagd of de plusdeelnemers zelf de onderwerpen, leergebieden of vakken kunnen kiezen waarin zij extra verdiepen of verbreden. De antwoorden van de scholen zijn weergegeven in tabel 2.3.
9
Tabel 2.3 – Mate van keuzevrijheid bij compacten en verrijking in leerjaar 1 (26 scholen) en leerjaar 2 (18 scholen) Leerjaar 1
Zijn er specifieke vakken aangewezen voor het compacten? Ja Nee
Leerjaar 2
I
DP
VP
I
DP
VP
0 9
2 1
10 4
0 5
2 1
7 3
4 5 0
0 1 2
0 7 7
2 3 0
0 1 2
0 5 5
Wie kiest de onderwerpen voor verdieping/verbreding in leerjaar 1? Geheel vrije keuze leerling Gedeeltelijk vrije keuze, gedeeltelijk bepaald door de school Geheel bepaald door de school Alle gegevens uit deze tabel zijn afkomstig van de telefonische enquête. * I= individueel arrangement, DP=deeltijd plusklas, VP=voltijd plusklas
Op geen van de scholen met een individueel arrangement worden specifieke vakken aangewezen voor het compacten. Waarschijnlijk is dit per leerling verschillend, afhankelijk van de vraag bij welke vakken hij/zij gemakkelijk lessen kan missen. Er zijn overigens wel scholen die daarbij bepaalde vakken, zoals bijvoorbeeld lichamelijke opvoeding, bij voorbaat uitsluiten. Op de scholen met een aparte plusklas worden wel relatief vaak specifieke vakken aangewezen voor het compacten. Dit ligt ook voor de hand, omdat op die scholen sprake is van een groepsgewijs aanbod voor de plusdeelnemers. Toch geldt dit niet voor alle scholen met een voltijd plusklas, vermoedelijk omdat er soms sprake is van een thematisch, vakoverstijgend onderwijsprogramma waarin afzonderlijke vakken niet meer als zodanig voorkomen. Op scholen waar wel specifieke vakken zijn aangewezen voor het compacten, worden overigens bij leerjaar 1 het meest genoemd: Nederlands (11x), wiskunde (9x) en Engels (7x). Daarnaast worden veel andere vakken door hooguit enkele scholen genoemd, zoals Frans, aardrijkskunde, techniek en biologie. Bij leerjaar 2 worden het meest genoemd: Nederlands (4x), Frans (4x), Engels en Duits (beide 3x). Ook hier worden veel andere vakken daarnaast door één of twee scholen genoemd, zoals wiskunde, techniek, aardrijkskunde en natuurkunde. Tabel 2.3 laat tevens zien dat niet één van de scholen met een aparte plusklas de keuze voor de verrijkingsonderwerpen in leerjaar 1 of 2 geheel overlaat aan de leerling: deze keuze wordt gedeeltelijk of geheel bepaald door de school. Op de scholen met een individueel arrangement is de keuze soms wel geheel vrij voor de leerling, maar er zijn er ook waar deze keuze eveneens gedeeltelijk door de school wordt bepaald (zie ook hierna).
10
Leergebieden en doelen In de telefonische enquête is een vraag gesteld over de domeinen/leergebieden die in het kader van het plusarrangement in leerjaar 1 en/of leerjaar 2 aan de plusdeelnemers worden aangeboden. Het resultaat is echter erg diffuus en in combinatie met de informatie van de websites en de aanmeldingsgegevens voor Bèta Excellent wordt duidelijk waarom. Er zijn inderdaad scholen die expliciet bepaalde vakken aanbieden in het kader van het plusarrangement; vakken die niet standaard in het programma van de onderbouw van het vwo voorkomen, zoals filosofie, natuurwetenschappelijk onderzoek, informatica, robotica, Spaans, Chinees of versterkt Engels. Het betreft vooral scholen met een aparte plusklas, die deze vakken dan groepsgewijs aanbieden. Maar er zijn ook scholen met een aparte plusklas die vakoverstijgende projecten of thema’s aandragen waarbinnen allerlei onderwerpen aan de orde kunnen komen en die ook sterk gericht zijn op het verwerven van metavaardigheden zoals samenwerken, onderzoeken of presenteren. Een combinatie van het voorafgaande komt eveneens voor. Op scholen waar sprake is van een individueel plusarrangement, wordt het soms geheel aan de leerling overgelaten op welk vlak de verrijking betrekking heeft; het kan variëren van een vreemde taal leren, viool spelen, je paard africhten, een reisgids schrijven, een film opnemen, software ontwerpen, enzovoort. Andere scholen bieden diverse lesmodules aan waaruit de plusdeelnemers mogen kiezen (bijvoorbeeld, kunstgeschiedenis, filosofie, EHBO, websites ontwerpen) of stellen geen eisen aan het onderwerp maar wel aan de uitvoering (bijvoorbeeld eigen onderzoek uitvoeren, werkstuk schrijven; eveneens vaardigheden op metaniveau). Het bovenstaande maakt het lastig scholen in te delen op grond van de inhoud van hun plusaanbod. Wel kunnen we vaststellen dat niet één school een uitsluitend creatief of sportief plusarrangement aanbiedt. Cognitieve en metacognitieve vaardigheden staan bij de meeste scholen voorop, soms in combinatie met sociaal-emotionele competenties. Sommige scholen leggen een lichte nadruk op de bètavakken. Selectie van plusdeelnemers Aan de 26 scholen waarvan we het plusarrangement in leerjaar 1 onderzoeken, is gevraagd welke zaken men laat meewegen om de plusdeelnemers te selecteren. Het antwoord is weergegeven in tabel 2.4. De selectieprocedure voor leerjaar 2 is niet apart onderscheiden, want op de achttien scholen die het betreft is het antwoord voor leerjaar 1 en 2 geheel gelijk. Volledigheidshalve maken we in de tabel weer onderscheid naar het type plusarrangement.
11
Tabel 2.4 – Wat weegt mee bij de selectie van plusdeelnemers?Betreft 26 scholen met plusarrangement in leerjaar 1; naar type arrangement. I*
DP*
VP*
Specifieke criteria genoemd
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Score Cito-toets
6
3
3
0
5
9
545 (7x) – 548 (1x)
Score IQ-test Motivatietest Advies BaO
4 5 8
5 4 1
0 2 1
3 1 2
6 9 2
8 5 12
125 (1x) – 130 (5x)
Intakegesprek Leeftijd Anders
5 9 1
4 0 8
0 3 2
3 0 1
5 12 6
9 2 8
Aanbeveling (4x), VWO-advies (6x), bevestiging hoogbegaafdheid (1x) Minimaal 10 jaar oud (1x) O.a. advies docenten/deskundige, rapportcijfers, gesprek ouders, SVL*
Alle gegevens uit deze tabel zijn afkomstig van de telefonische enquête. * I= individueel arrangement, DP=deeltijd plusklas, VP=voltijd plusklas, SVL=Schoolvragenlijst
De score op de Cito-toets, een IQ-test en een motivatietest, het advies van de basisschool en de resultaten van een intakegesprek worden vaak meegewogen bij het selecteren van de plusdeelnemers. Niet altijd wordt daarbij een ondergrens gehanteerd; sommige scholen noemen wel een hard criterium. Uit een extra analyse blijkt ook dat er zeven scholen zijn die zowel de CitoEindtoetsscore als een IQ-score laten meewegen. Vijf andere scholen geven aan Cito- noch IQscore mee te laten wegen, vijf betrekken alleen de Cito-score, negen scholen juist alleen een IQscore in de selectieprocedure. Ook blijkt uit de tabel dat de Cito-toetsscore en vooral het basisschooladvies vaker worden betrokken bij de selectieprocedure op de scholen met een (voltijd) plusklas dan op de scholen met een individueel arrangement. Vermoedelijk hangt dit samen met variatie in het startmoment: een voltijd plusklas in leerjaar 1 gaat meestal direct na de zomervakantie van start; andere plusarrangementen starten vaak wat later, bijvoorbeeld na de herfst- of kerstvakantie.
2.3 Plusarrangementen in leerjaar 5 Op zeven van de 31 onderzoeksscholen is in 5vwo sprake van een afgebakend plusarrangement dat is onderzocht. We beschrijven hierna enkele relevante kenmerken van deze scholen en hun plusarrangementen. Aangeboden schooltypen en aparte plusklassen in leerjaar 5 Drie van de betreffende scholen zijn categorale gymnasia, de overige scholen bieden in leerjaar 5 atheneum en gymnasium of vwo aan. Op twee van de zeven scholen is ook in de bovenbouw sprake van een aparte klas waar de plusdeelnemers een belangrijk deel of zelfs het merendeel van de vakken gezamenlijk volgen, op de andere scholen is het arrangement geheel individueel. 12
Aantal plusdeelnemers Het aantal plusdeelnemers op de zeven scholen met een onderzocht plusarrangement in leerjaar 5 bedraagt 148 leerlingen; gemiddeld 21 per school. Het minimum is zestien, het maximum 34 plusdeelnemers in leerjaar 5. Het percentage plusdeelnemers ten opzichte van alle vwoleerlingen in leerjaar 5 is achttien procent, berekend over de zeven scholen heen. Opzet plusarrangement In de telefonische enquête is nagevraagd wat het plusarrangement in leerjaar 5 inhoudt voor de plusdeelnemers. De respondenten konden dit aangeven aan de hand van een aantal voorgegeven antwoorden plus een open vraag aan het slot. Omdat het slechts zeven scholen betreft, laten we in tabel 2.5 per school zien wat de antwoorden waren. De scholen blijven anoniem en worden met een volgnummer aangeduid.
Tabel 2.5 – Opzet plusarrangement in leerjaar 5 (betreft 7 scholen) Scholen (volgnrs) Plusdeelnemers…
1
2
3
4
5
6
7
- doen versneld examen in 1 of meer vakken - volgen extra vakken - nemen deel aan extra activiteiten buiten school: college/Olympiade/ wedstrijd - werken individueel aan extra opdrachten/projecten binnen school - werken samen met anderen aan extra opdrachten/projecten binnen school - anders, namelijk - colleges via internet
0 1 1
1 1 1
0 1 1
0 1 1
0 1 1
0 1 1
0 1 1
0 0 0
1 1 0
1 1 1 1
1 1 0
1 1 0
0 1 0
1 1 0
(0=nee, 1=ja) Alle gegevens uit deze tabel zijn afkomstig uit de telefonische enquête.
Er is één school waar de plusdeelnemers versneld examen kunnen doen in één of meer examenvakken. Verder kunnen de plusdeelnemers van alle zeven scholen meer vakken volgen dan het verplichte minimum aantal, en ook kunnen zij allemaal deelnemen aan activiteiten buiten school, zoals colleges, Olympiades en wedstrijden. Van beide zaken is bekend dat ze ook op scholen zonder afgebakend plusarrangement in leerjaar 5 voorkomen. Meer typerend voor de plusarrangementen in leerjaar 5 is dan ook dat de plusdeelnemers individueel of samen met andere plusdeelnemers aan extra opdrachten of projecten binnen school werken. Slechts één van de zeven scholen (die met volgnummer 1 in de tabel) heeft dit aanbod voor plusdeelnemers niet. Helaas is grotendeels onbekend hoeveel uur per week of jaar de plusdeelnemers aan dergelijke activiteiten deelnemen. We vermoeden echter dat dit sterk varieert, ook soms binnen scholen. Niet in de tabel opgenomen is de bevinding, eveneens afkomstig uit de telefonische enquête, dat op alle scholen minus één (namelijk de enige school waar de plusdeelnemers het merendeel van de lessen gezamenlijk volgen in een aparte plusklas) de plusdeelnemers mogen wegblijven bij de reguliere vakken in verband met hun deelname aan extra vakken, projecten of activiteiten. 13
Op vijf scholen mag dit slechts met mate c.q. na overleg met docenten of schoolleiding, op één school naar eigen inzicht. Op deze laatste school kan dit maximaal 6 reguliere lesuren per week betreffen. Leergebieden en doelen Alle zeven scholen geven aan dat de inhoud van de extra opdrachten/projecten binnen school en/of van de extra activiteiten buiten school gedeeltelijk door de leerling en gedeeltelijk door de school worden bepaald. Vaak gaat het om colleges volgen op universiteit of hogeschool, deelname aan wedstrijden en olympiades, werken aan (extra) profielwerkstukken, et cetera. Op alle scholen kunnen de activiteiten cognitieve vakken betreffen; op één school echter uitsluitend bètavakken (het betreft de school waar de plusdeelnemers de meeste vakken samen volgen). Daarnaast worden veelvuldig onderwerpen genoemd op het terrein van de kunst, filosofie, debat, ondernemen en onderzoeken. Selectie plusdeelnemers De selectie van de plusdeelnemers voor het arrangement in leerjaar 5 verloopt anders dan voor leerjaar 1 en 2. De scholen selecteren de plusdeelnemers niet op basis van de CitoEindtoetsscore of een IQ-testscore. Een uitzondering hierop wordt min of meer gevormd door de school die meldt dat de selectie die plaatsvindt in leerjaar 1 geldig blijft voor de hele vwoperiode. Op de andere scholen wordt een soort intakeprocedure gevolgd, waarin meestal een gesprek of sollicitatiebrief duidelijkheid moet geven over de werkhouding en motivatie van de kandidaat-plusdeelnemer. Drie scholen betrekken in de procedure (ook) de rapportcijfers van de leerlingen aan het eind van leerjaar 4.
2.4 Vervolg Zoals op grond van de literatuur al te verwachten was, verschillen de plusarrangementen op de onderzoeksscholen sterk van elkaar. Dat geldt bijvoorbeeld voor de organisatievorm (individueel of in aparte plusklas), het aantal plusdeelnemers, de mate en wijze van compacten, de keuzevrijheid bij en inhoud van het plusaanbod en de selectieprocedure. In het vervolg van dit rapport zullen de plusdeelnemers in een aantal opzichten worden vergeleken met hun klasgenoten die niet deelnemen aan het plusarrangement. Ook verkennen we of er binnen de groep plusdeelnemers nog opmerkelijke verschillen bestaan, gerelateerd aan bepaalde kenmerken van het plusarrangement. Vanwege dit laatste hebben we geprobeerd alle onderzoeksscholen in te delen in een typologie van verschillende categorieën plusarrangementen. Dat blijkt echter niet eenvoudig; enerzijds omdat elk plusarrangement weer anders is, anderzijds omdat de benodigde informatie soms ontbreekt. Uiteindelijk is besloten ons te beperken tot een tweedeling op basis van de organisatievorm: scholen die ervoor kiezen om de plusdeelnemers hoofdzakelijk tussen reguliere leerlingen onderwijs te laten volgen en scholen die plusdeelne-
14
mers juist bij elkaar zetten in een aparte klas. Het onderstaande schema laat zien hoeveel scholen zich in elke categorie of type bevinden.
Schema - Indeling van onderzoeksscholen ten behoeve van vervolganalyses Organisatie arrangement A. Individueel /deeltijd B. Aparte plusklas C. Controleschool
Leerjaar 1: 30 scholen
Leerjaar 2: 22 scholen
10 scholen 15 scholen 5 scholen
7 scholen 11 scholen 4 scholen
Leerjaar 5: 9 scholen 5 scholen 2 scholen 2 scholen
Ter toelichting: onder categorie A vallen de scholen met een individueel plusarrangement plus de twee scholen die in leerjaar 1 en 2 een kleine deeltijd plusklas kennen (2 uur per week / 40 uur weken per jaar en 18 uur per week / 5 weken per jaar; vergelijk ook tabel 2.1). Onder categorie B vallen de scholen met een voltijd plusklas, maar ook de school die in leerjaar 1 en 2 een grote deeltijd plusklas heeft (9 uur per week / 40 weken per jaar) en de twee scholen waar de plusdeelnemers in leerjaar 5 een belangrijk deel van de vakken samen volgen. Bij bovenstaand schema dient voorts te worden aangetekend dat bij de analyses over leerjaar 1 de school is weggelaten die aan 94 procent van alle vwo-brugklassers (n=201) een plusarrangement aanbiedt. Met een dergelijk percentage kan immers nauwelijks van een arrangement voor excellente leerlingen worden gesproken, terwijl de school door het grote absolute aantal leerlingen wel een belangrijke invloed op de cijfers zou hebben. Voor de zuiverheid wordt de school in leerjaar 1 ook niet als controleschool gebruikt. De verschillen tussen de overige scholen qua aantal of percentage plusdeelnemers zijn relatief beperkt. Aanvankelijk is overigens geprobeerd ook onderscheid te maken naar doelgroep van het plusarrangement. Dit bleek echter niet goed mogelijk op basis van de beschikbare gegevens. Sommige onderzoeksscholen duiden hun plusklas expliciet aan als een voorziening voor hoogbegaafde leerlingen, andere scholen spreken van een aanbod voor (extra of meer-) begaafde leerlingen, (breed) getalenteerde en geïnteresseerde leerlingen, excellente leerlingen, hooggemotiveerde leerlingen of leerlingen die extra uitdaging nodig hebben. Dit biedt onvoldoende houvast om de plusarrangementen van elkaar te onderscheiden; ook omdat we geconstateerd hebben dat scholen die dezelfde term gebruiken, in andere opzichten (bijv. bij gebruik van selectiecriteria zoals een IQ-score) toch weer verschillen. Ook verwijzingen naar subgroepen zoals de Leonardoscholen of de Begaafdheidsprofielscholen worden hierna vermeden. Genoemde scholen dienen weliswaar te voldoen aan bepaalde voorwaarden om dit predicaat te mogen voeren, maar andere onderzoeksscholen stellen dat hun plusarrangement ongeveer gelijkwaardig is. Of dat waar is, valt van een afstand niet te beoordelen.
15
3
Achtergrondkenmerken en prestaties van plusdeelnemers
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we de achtergrond- en prestatiekenmerken van de deelnemers aan de plusarrangementen. Ook gaan we na in hoeverre de plusdeelnemers verschillen van hun klasgenoten die niet deelnemen aan een plusarrangement en of dit varieert met het type plusarrangement. Daarmee geven we het antwoord op de tweede onderzoeksvraag. De gegevens die in dit hoofdstuk aan de orde komen, zijn begin 2012 opgevraagd bij de schooladministraties, zoals al is beschreven in hoofdstuk 1. Van belang om hier te vermelden, is dat in dit hoofdstuk de reguliere brugklasleerlingen (onder reguliere leerlingen verstaan we leerlingen die niet deelnemen aan een plusarrangement) van de scholen die uitsluitend havo/vwo-brugklassen kennen, zijn weggelaten. Een vergelijking met deze leerlingen is immers niet zuiver, omdat dit voor een onbekend deel (aanstaande) havoleerlingen betreft. Van de scholen met zowel havo/vwo-klassen als vwo-klassen (dit komt voor in leerjaar 1 en 2; zie tabel 2.1) zijn alleen leerlingen van die laatste klassen in de tabellen betrokken, om vergelijkbare redenen. Maximaal worden in dit hoofdstuk de gegevens van 5636 onderzoeksleerlingen gepresenteerd en vergeleken. In sommige tabellen is het aantal lager, namelijk wanneer een bepaald gegeven niet van al deze leerlingen bekend is. De eerste tabel hierna (3.1) heeft betrekking op sekse en die is van alle leerlingen bekend, zodat in die tabel is af te lezen om welke maximale aantallen plusdeelnemers en reguliere leerlingen het per leerjaar gaat. Een belangrijk deel van de cijfers in de tabellen hierna heeft betrekking op gemiddelde scores van plusdeelnemers en reguliere leerlingen. Bij een vergelijking van zulke scores wordt in onderzoek vaak aangegeven of een verschil ‘statistisch significant’ is, gegeven een bepaalde betrouwbaarheidswaarde. Een probleem is echter dat deze coëfficiënt afhankelijk is van het betrokken aantal cases. Omdat de data in dit rapport vaak vrij grote aantallen leerlingen betreffen, zijn verschillen dus al gauw significant; soms echter nauwelijks relevant. Vandaar dat voor dit rapport een andere werkwijze is gekozen, die de laatste jaren steeds meer gebruikelijk is geworden. Voor de interpretatie van de verschillen in gemiddelden zijn zogenoemde effectgroottes (effect sizes of ES) berekend. Deze geven een indicatie van de (praktische) relevantie van verschillen in gemiddelden (vgl. Thompson, 1998). Effectgroottes hebben als voordeel dat ze niet afhankelijk zijn van de steekproefomvang. Bovendien zijn ze gestandaardiseerd en kunnen ze dus voor verschillende indicatoren rechtstreeks met elkaar worden vergeleken. Wat de interpretatie van een ES betreft, wordt in dit rapport een vierdeling gehanteerd. We spreken van een afwezig/verwaarloosbaar effect bij een ES kleiner dan 0.15, een klein effect bij een ES tussen 0.15 en 0.39, een matig effect bij een ES tussen 0.40 en 0.74 en een groot effect bij een ES vanaf 0.75. (vgl. Driessen & Van Langen, 2010). In de tabellen wordt steeds de berekende ES vermeld, en wordt met sterretjes (0, 1, 2 of 3) de interpretatie daarvan aangeduid.
16
3.2 Achtergrondkenmerken Sekse De variabele sekse is van alle onderzoeksleerlingen bekend. Tabel 3.1 laat per leerjaar zien wat het aandeel jongens is onder de plusdeelnemers, onder de reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen en onder de reguliere leerlingen op de controlescholen. De tabel bevat twee kolommen met Effect Sizes (ES). Deze heeft betrekking op de vergelijking van de twee gemiddelden links en rechts van de kolom. Met andere woorden: de eerste ES-kolom in tabel 3.1 interpreteert het verschil tussen de plusdeelnemers versus de reguliere leerlingen op de plusscholen, de tweede ES-kolom interpreteert het verschil tussen de reguliere leerlingen op de plusscholen versus de controlescholen.
Tabel 3.1 – Aandeel jongens onder plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Plusscholen Plusdeelnemers Aantal % jongens Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
573 357 148 1078
60,7 56,0 56,1 58,5
ES 0.11 0.16* 0.15* 0.14
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % jongens 1604 1410 692 3706
55,3 48,9 48,7 51,7
ES 0.00 0.02 0.11 0.00
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % jongens 416 297 139 852
55,5 49,8 43,2 51,5
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Onder de reguliere vwo-leerlingen op zowel de plus- als controlescholen is het aandeel jongens in leerjaar 1 rond de 55 procent. In leerjaar 2 en 5 ligt het aandeel jongens echter lager, ten gunste van de meisjes. Omdat geen longitudinaal onderzoek is uitgevoerd weten we het niet zeker, maar het lijkt er op dat op de scholen dezelfde seksespecifieke trend waarneembaar is die recentelijk ook landelijk is beschreven (Driessen en Van Langen, 2010), namelijk dat in de loop van het vwo meer jongens dan meisjes tussentijds af- en uitstromen waardoor hun aandeel steeds verder afneemt. Opvallend is echter dat dit beeld niet zichtbaar is onder de plusdeelnemers. In elk van de drie leerjaren is hier het aandeel jongens hoger dan onder de reguliere vwo-leerlingen; in leerjaar 2 en 5 betreft het een relevant, zij het klein verschil (ES>0.14). Het is mogelijk dat de plusscholen juist om bovengenoemde trend te keren, relatief veel jongens selecteren als plusdeelnemers. De cijfers suggereren dat de scholen door de invoering van een plusarrangement meer jongens voor het vwo weten te behouden; op grond van deze cijfers is dat echter niet hard te maken. Volledigheidshalve zijn we ook nagegaan of de cijfers in de tabel sterk veranderen als uitsluitend de categorale gymnasia worden betrokken. Dat is echter niet het geval; ook op de gymnasia met een plusarrangement is het aandeel reguliere vwo-jongens in de hogere leerjaren lager dan in leerjaar 1 en worden relatief veel jongens als plusdeelnemers geselecteerd.
17
Tabel 3.2 laat zien of er verschil is in het aandeel jongens onder de plusdeelnemers naar organisatievorm van het plusarrangement (zie typologie in schema paragraaf 2.4). Overigens wordt categorie A in de tabellen kortheidshalve voortaan aangeduid als (de scholen met een) individueel plusarrangement; het gaat echter ook om twee scholen met een kleine deeltijd plusklas. Categorie B betreft de scholen met een aparte plusklas, maar ook één school met een grote deeltijd plusklas.
Tabel 3.2 – Aandeel jongens onder plusdeelnemers naar organisatievorm arrangement A Individueel arrangement Aantal % man Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
192 123 108 423
B Aparte plusklas Aantal % man
58,9 45,5 54,6 53,9
381 234 40 655
61,7 61,5 60,0 61,5
ES 0,06 0,33* 0,11 0,16*
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Scholen die hun plusdeelnemers in aparte plusklassen onderbrengen, selecteren daarvoor meer jongens dan scholen waar de plusdeelnemers meestentijds in reguliere klassen zitten. Het betreft echter alleen in leerjaar 2 en overall een relevant (klein) effect, in leerjaar 1 en 5 is het verschil verwaarloosbaar. Leeftijd Tabel 3.3 laat per leerjaar zien wat de gemiddelde leeftijd is (per begin februari 2012; de start van het onderzoek) van de reguliere vwo-leerlingen op de controlescholen en op de plusscholen, in vergelijking tot de gemiddelde leeftijd van de plusdeelnemers. Slechts van één leerling uit leerjaar 2 ontbreekt de leeftijd.
Tabel 3.3 – Gemiddelde leeftijd februari 2012 van plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Plusscholen Plusdeelnemers Aantal Gem. leeft. Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5
573 357 148
12,57 13,68 16,71
ES 0,01 0,00 0,00
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem. leeft. 1604 1409 692
12,78 13,84 16,97
ES 0,00 0,00 0,00
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem. leeft. 416 297 139
12,79 13,84 16,83
*=klein effect **= matig effect ***=groot effect
De gemiddelde leeftijd van de plusdeelnemers is een fractie lager dan van de overige leerlingen (maximaal een maand of drie); het effect is echter in alle leerjaren verwaarloosbaar klein. Mo18
gelijk zijn er onder de plusdeelnemers net iets meer onvertraagde leerlingen of leerlingen die ooit een klas hebben overgeslagen dan daarbuiten. Ook de reguliere leerlingen op de plusscholen versus de overige scholen verschillen in leeftijd niet noemenswaardig van elkaar. Een vergelijking van de gemiddelde leeftijd van de plusdeelnemers naar type arrangement levert evenmin relevante verschillen op, en de bijbehorende tabel laten we daarom achterwege. Nationaliteit en/of geboorteland De nationaliteit en het geboorteland zijn van circa negentig procent van alle betrokken onderzoeksleerlingen bekend (tabel 3.4). In leerjaar 1 heeft één tot twee procent van alle reguliere vwo-leerlingen op de controle- en de plusscholen niet de Nederlandse nationaliteit. Drie tot vier procent is geboren in een ander land dan Nederland; bij ruim tweederde deel gaat het overigens om een westers land (niet in tabel). Onder de plusdeelnemers zijn deze cijfers niet veel anders; er is dan ook geen sprake van relevante effecten. Iets soortgelijks geldt ook in leerjaar 2. In leerjaar 5 is het percentage allochtone leerlingen iets hoger, maar er is evenmin sprake van relevante verschillen tussen de plusdeelnemers en de reguliere vwo-leerlingen. Wel laat de tabel een klein effect van nationaliteit zien tussen de reguliere vwo-leerlingen in leerjaar 5 op de controle- versus de plusscholen (5% versus 2,5% heeft de niet-Nederlandse nationaliteit); gezien de rest van de tabel lijkt dat een toevalstreffer.
Tabel 3.4 – Aandeel leerlingen met een niet-Nederlandse nationaliteit en een ander geboorteland dan Nederland, onder plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Nationaliteit
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal Geboorteland
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusscholen Plusdeelnemers Aantal % niet-NL 517 316 148 981
1,6 0,6 0,7 1,1
Plusscholen Plusdeelnemers Aantal % niet-NL 533 339 114 986
2,4 2,1 7,9 2,9
ES 0,08 0,05 0,13 0,01
ES 0,05 0,07 0,07 0,05
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % niet-NL 1419 1236 691 3346
0,8 1,1 2,5 1,2
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % niet-NL 1445 1264 602 3311
3,2 3,3 6,2 3,8
ES 0,10 0,02 0,15* 0,10
ES 0,05 0,06 0,13 0,07
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % niet-NL 334 243 139 716
2,1 1,2 5,0 2,4
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % niet-NL 416 297 139 852
4,1 4,4 9,4 5,1
*=klein effect **= matig effect ***=groot effect
Gezien de lage percentages en kleine verschillen, presenteren we hierna geen tabel met de percentages naar organisatievorm van het plusarrangement. De verschillen zijn eveneens erg beperkt en nergens significant.
19
3.3 Voorafgaande prestaties In deze paragraaf vergelijken we de reguliere vwo-leerlingen en de plusdeelnemers op een aantal variabelen die verwijzen naar de prestaties en capaciteiten van de leerlingen voorafgaand aan hun deelname aan het plusarrangement. Het gaat om de score op de Cito-Eindtoets in groep 8 van het basisonderwijs, het vo-advies van de basisschool en de score op een IQ-test. Niet van alle leerlingen zijn deze gegevens overigens bekend, met name de IQ-score ontbreekt relatief vaak. Score op de Cito-Eindtoets De score op de Cito-Eindtoets loopt maximaal van 501 tot 550. Over het algemeen wordt een score vanaf 545 beschouwd als een score op vwo-niveau. In een recent rapport van Kuyper en Van der Werf (2012) worden de vijf procent meest excellente leerlingen in het voortgezet onderwijs gedefinieerd als degenen met een Cito-score van 548/549 of hoger 3. Echter, in dat onderzoek is dit berekend met leerlingen in de hele range van vmbo tot en met vwo, terwijl het onderhavige onderzoek uitsluitend vwo-leerlingen betreft. We beschikken over een Cito-score van bijna 4400 plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen in het vwo. Van hen heeft twaalf procent een Cito-score van 548, elf procent van 549 en zeventien procent heeft het maximum van 550 gescoord. Op de plusscholen zien we in totaal 662 onderzoeksleerlingen met de maximale Cito-score; 222 van hen zijn plusdeelnemer, 430 echter niet. Afgaande op de Cito-scores is het aandeel excellente leerlingen in onze onderzoeksgroep dus zowel onder de plusdeelnemers als daarbuiten erg groot. Tabel 3.5 laat zien wat de gemiddelde Cito-score is van de reguliere vwo-leerlingen en de plusdeelnemers, voor zover van hen bekend. Uit de tabel blijkt dat de plusdeelnemers in alle leerjaren een relevant hogere Cito-score hebben dan hun klasgenoten, de reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen. Het gaat om een verschil van 1 tot 1,5 punt en een klein tot matig effect. Tegelijkertijd is de Cito-score van de reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen gemiddeld wat lager dan van de reguliere vwo-leerlingen op de controlescholen. Dit hangt waarschijnlijk met elkaar samen: op de controlescholen maken de topscoorders op de Cito-toets altijd deel uit van de reguliere groep, op de plusscholen kunnen ze ook in de plusgroep zitten en is de reguliere groep dus ‘afgeroomd’. Hierboven bleek echter al dat zeker niet alle topscoorders deelnemen aan een plusarrangement.
3
In het betreffende cohortonderzoek (VOCL) heeft 7,3% van alle VO-leerlingen een score van minimaal 548, 4,4% van minimaal 549; de 5% beste zijn dus niet precies af te grenzen. Eigen analyses op het recentere bestand van COOL5-18 (meting 2010/11) geven ongeveer dezelfde percentages in de referentiesteekproef in groep 8.
20
Tabel 3.5 – Gemiddelde Cito-score van plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Plusscholen Plusdeelnemers Aantal Gem.score Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
438 272 112 822
546,9 546,8 547,6 547,0
ES
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.score
0,29* 0,48** 0,32* 0,36*
1333 1176 496 3005
546,0 545,2 546,7 545,8
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.score
ES 0,28* 0,21* 0,17* 0,24*
243 204 109 556
546,8 545,9 547,2 546,5
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Niet in de tabel opgenomen is een verdere uitsplitsing naar sekse. Deze levert namelijk geen relevante verschillen op. De gemiddelde Cito-score van mannelijke en vrouwelijke plusdeelnemers is ongeveer even hoog. Met andere woorden: het gemiddelde prestatieniveau van jongens die worden geselecteerd als plusdeelnemers is vergelijkbaar met dat van meisjes; er is geen sprake van een seksedifferentieel criterium. Als we verder in de data duiken, zien we dat ook op de afzonderlijke plusscholen meestal sprake is van een fors hogere gemiddelde Cito-score bij de plusdeelnemers dan bij de reguliere vwoleerlingen; het verschil kan oplopen tot wel 4 punten. Op een paar scholen (vier in leerjaar 1 en 2, één in leerjaar 5) zijn de verschillen in gemiddelden echter kleiner of zelfs vrijwel nihil. Er is één plusschool waar het omgekeerde het geval is; de plusdeelnemers in zowel leerjaar 1 als 2 hebben gemiddeld een duidelijk lagere Cito-score dan de reguliere vwo-leerlingen. Een laatste opmerking betreft de categorale gymnasia. Op deze scholen ligt de gemiddelde Citoscore van alle leerlingen ongeveer een punt hoger dan op de bredere scholengemeenschappen. Deze trend beïnvloedt uiteraard de gemiddelden in tabel 3.5, maar tegelijkertijd is het zo dat ook op de gymnasia de plusdeelnemers een gemiddeld hogere Cito-score hebben dan de reguliere leerlingen. Tabel 3.6 toont de gemiddelde Cito-scores van de plusdeelnemers naar organisatievorm van het plusarrangement. Daaruit blijkt dat de plusdeelnemers die meestentijds in reguliere klassen zitten (categorie A) gemiddeld een hogere Cito-score hebben dan plusdeelnemers in aparte plusklassen (categorie B). In alle leerjaren gaat het om een klein tot matig effect. Deze trend blijft ook overeind voor de categorale gymnasia en de bredere scholengemeenschappen afzonderlijk.
Tabel 3.6 – Gemiddelde Cito-score van plusdeelnemers naar organisatievorm arrangement A Individueel arrangement Aantal Gem. score Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
166 107 74 347
547,9 547,3 548,1 547,8
B Aparte plusklas Aantal Gem. score 272 165 38 475
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
21
546,3 546,5 546,6 546,4
ES 0,49** 0,23* 0,58** 0,42**
Ondanks de lagere Cito-scores van de plusdeelnemers op scholen in categorie B in vergelijking tot categorie A, zijn ook binnen de categorie B-scholen afzonderlijk de scores van de plusdeelnemers significant hoger dan van de reguliere vwo-leerlingen (niet in tabel opgenomen). De eerdergenoemde school waarop de plusdeelnemers in leerjaar 1 en 2 een lagere gemiddelde Cito-score hebben dan de reguliere vwo-leerlingen, valt in categorie B (aparte plusklas). Als we deze school weglaten uit tabel 3.6 stijgt de gemiddelde Cito-score in de meest rechtse kolom tot 546,7 in leerjaar 1 resp. 546,9 in leerjaar 2. In leerjaar 1 is het verschil in gemiddelde Cito-score tussen de scholen in categorie A versus B nog steeds relevant, in leerjaar 2 niet meer. Basisschooladvies Basisscholen geven hun leerlingen aan het einde van groep 8 een advies voor voortgezet onderwijs mee. Dat kan een enkelvoudig of ‘zuiver’ advies zijn, zoals een havo-advies, maar ook een gemengd advies. zoals havo/vwo. Maximaal variëren de adviezen van vmbo-basis (basisberoepsgerichte leerweg) tot vwo, vwo-plus of gymnasium. Tussen deze laatste drie categorieën van adviezen kunnen we echter geen scherp onderscheid maken, omdat basisscholen dat ook niet consequent doen. Vermoedelijk wordt de keuze voor een van deze drie adviezen – bij vergelijkbaar presterende leerlingen - sterk bepaald door de relatie van de basisschool met gymnasia en andere vwo-scholen in de buurt. Ten behoeve van tabel 3.7 zijn de adviezen daarom ingedikt tot een tweedeling. Alle adviezen lager dan vwo, dus van vmbo-basis tot havo/vwo vormen de ene categorie, het zuivere vwoadvies (inclusief vwo-plus of gymnasium) omvat de andere categorie. Voor deze indikking is gekozen omdat minder dan één procent van de onderzoeksleerlingen een advies krijgt dat lager is dan havo. De tabel laat zien welk percentage van de leerlingen een zuiver vwo-advies heeft ontvangen. Van bijna 4700 onderzoeksleerlingen kennen we het advies; ruim 83 procent van het totale aantal uit tabel 3.1. Op de controlescholen is dit advies echter van slechts 13 leerlingen uit leerjaar 5 bekend; te weinig om deze score op te nemen in de tabel.
Tabel 3.7 – Percentage plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen met zuiver vwo-advies Plusscholen Plusdeelnemers Aantal % vwo Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
483 287 146 916
95,0 90,2 92,5 93,1
ES 0,22* 0,54** 0,30* 0,37*
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % vwo 1418 1121 648 3187
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
22
88,4 66,6 81,2 79,2
ES 0,15* 0,34* -0,17*
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % vwo 271 295 13 579
93,0 82,0 nvt 86,0
Uit de tabel blijkt dat de plusdeelnemers beduidend vaker een zuiver vwo-advies hebben ontvangen dan de reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen; het effect is klein tot matig. De reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen hebben tevens minder vaak een zuiver vwo-advies ontvangen dan die op de controlescholen. Wat verder opvalt is dat de reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen in leerjaar 2 minder vaak een zuiver vwo-advies hebben gekregen dan in leerjaar 1 en 5, maar daarvoor hebben we geen inhoudelijke verklaring. Aanvullend hebben we vastgesteld – niet in de tabel opgenomen – dat het percentage leerlingen met een zuiver vwo-advies onder de mannelijke en vrouwelijke plusdeelnemers vergelijkbaar groot is. Er lijkt ook in dit opzicht dus geen sprake van een ander selectiecriterium bij jongens dan bij meisjes, net zoals we dat bij de Cito-scores constateerden. Naar aanleiding van de bevindingen rond de Cito-scores zijn we ook nagegaan hoe de adviezen op de afzonderlijke plusscholen er uitzien. Het blijkt dat op vrijwel al deze scholen het percentage leerlingen met een zuiver vwo-advies hoger ligt onder de plusdeelnemers dan onder de reguliere vwo-leerlingen; niet zelden ligt dit percentage bij de plusdeelnemers op 100. Op de school waar de gemiddelde Cito- score van de plusdeelnemers lager ligt dan van de reguliere vwo-leerlingen (zie tekst rond tabel 3.5), zijn helaas geen adviezen van de plusdeelnemers bekend. Wat betreft de categorale gymnasia geldt dezelfde conclusie als bij de Cito-score: het percentage leerlingen met een zuiver vwo-advies ligt hier in het algemeen hoger dan op de bredere scholengemeenschappen - al betreft het gemiddeld evenmin honderd procent - maar is bij de plusdeelnemers toch ook hoger dan bij de reguliere leerlingen. Uit tabel 3.8 valt vervolgens af te lezen of de adviezen van de plusdeelnemers op scholen in categorie A (individueel arrangement) afwijken van die op scholen in categorie B (aparte plusklas). Tabel 3.8 – Percentage plusdeelnemers met zuiver vwo-advies naar organisatievorm arrangement A Individueel arrangement Aantal % vwo-advies Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
188 116 106 410
95,7 81,9 92,5 91,0
B Aparte plusklas Aantal % vwo-advies 295 171 40 506
94,6 95,9 92,5 94,9
ES 0,05 0,48** 0,00 0,15*
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
In leerjaar 1 en 5 zijn de verschillen tussen de twee categorieën plusarrangementen beperkt. In leerjaar 2 echter ligt het percentage leerlingen met een zuiver vwo-advies relevant hoger op de scholen met een aparte plusklas dan op de scholen waar de plusdeelnemers hoofdzakelijk in reguliere klassen zitten. Dit verschil blijkt te worden veroorzaakt door één school in categorie
23
A; zonder deze school ligt ook hier het percentage plusleerlingen met een zuiver vwo-advies op 94 procent. Score op een IQ-test Slechts zeven van de 31 onderzoeksscholen – waaronder één controleschool - hebben een score op een capaciteitentest van de onderzoeksleerlingen beschikbaar gesteld. Dat is teleurstellend weinig, gezien het feit dat zestien plusscholen hebben gemeld een IQ-score mee te laten wegen bij de selectie van de plusdeelnemers 4. Het gaat bovendien om verschillende varianten. Bij drie scholen hebben de scores betrekking op de NIO (Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau), bij twee scholen op de IST (Intelligentie Structuur Test) en bij de laatste twee scholen is onduidelijk welke IQ-test is gebruikt. Een laatste probleem is dat niet alle betrokken scholen een IQ-score van elk van de onderzoeksleerlingen hebben opgestuurd; soms gaat het alleen om de plusdeelnemers of juist niet om de plusdeelnemers. Tabel 3.9 laat zien welke scores gemiddeld zijn behaald. Vanwege de kleine aantallen is geen onderscheid naar leerjaren gemaakt.
Tabel 3.9 – Gemiddelde IQ-scores van reguliere vwo-leerlingen en plusdeelnemers Plusscholen Plusdeelnemers Aantal Gem. score IQ algemeen NIO IST
51 4 123
133 124 107
ES 2,19*** 0,76*** 1,06***
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem. score 67 88 570
116 116 93
ES 0,96*** -
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem. score 19 -
126 -
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Er is sprake van een beduidend hogere gemiddelde IQ-score bij de plusdeelnemers dan bij de reguliere vwo-leerlingen; althans voor zover bij hen een score bekend is. De gemiddelde NIOscore van de reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen is voorts fors lager dan op de controleschool waar deze test ook is afgenomen. Alle gevonden effecten zijn (zeer) groot; het aantal betrokken leerlingen is echter erg laag. Vanwege het ontbreken van een IQ-score bij de meeste onderzoeksleerlingen achten we het niet zinvol de beschikbare scores verder te bewerken tot een eventuele vergelijkbare standaardscore. De vraag is overigens of dat kan; de drie typen scores correleren bijvoorbeeld nogal verschillend met de Cito-Eindtoetsscores (IQ algemeen: 0.53, NIO: 0.27, IST: 0.37). Interessant om te vermelden is nog dat onder de reguliere vwo-leerlingen op de algemene IQtest en de NIO de meisjes gemiddeld een duidelijk lagere score hebben behaald dan de jongens.
4 NB. De plusschool waarvan de plusdeelnemers gemiddeld een duidelijk lagere Cito-score bleken te hebben dan de reguliere leerlingen, heeft helaas ook geen IQ-scores aangeleverd.
24
Dit sekseverschil is vrijwel verdwenen binnen de groep plusdeelnemers; deze meisjes en jongens zitten veel dichter bij elkaar qua IQ-score. Bij de IST is noch in de totale groep betrokken leerlingen, noch onder de plusdeelnemers afzonderlijk sprake van een significant verschil in gemiddelde score naar sekse.
3.4 Huidige prestaties Deze laatste paragraaf heeft betrekking op de rapportcijfers van de plusdeelnemers in vergelijking tot de reguliere vwo-leerlingen, en voor leerjaar 5 onderzoeken we ook de verschillen in profielkeuze. Rapportcijfers De scholen hebben op ons verzoek de meest recente rapportcijfers van alle onderzoeksleerlingen aangeleverd. Het gaat over het algemeen om de cijfers van het tweede of derde rapport van schooljaar 2011-2012. De verwerking daarvan leverde wel enige problemen op, doordat niet alle scholen dezelfde vaknamen en rapportstructuur hanteren. In overleg met het Platform Bèta Techniek is besloten ons te beperken tot de drie kernvakken (Nederlands, Engels en wiskunde), plus een extra exact vak, namelijk natuurkunde. Dat loste overigens nog niet alle problemen op. Hierna volgt een korte toelichting per vak.
-
Nederlands: van circa 96 procent van alle leerlingen is een rapportcijfer Nederlands bekend. Engels: bij sommige leerlingen treffen we naast een cijfer voor Engels ook een cijfer voor Cambridge Engels aan; ook zijn er leerlingen van wie uitsluitend een cijfer Cambridge Engels bekend is. Het cijfer Cambridge Engels is niet betrokken in de analyses, van ongeveer 95 procent van alle onderzoeksleerlingen is een cijfer Engels bekend.
-
Wiskunde: van 99 procent van de leerlingen in leerjaar 1 en 2 is een wiskundecijfer bekend. In leerjaar 5 is sprake van diverse varianten van wiskunde: wiskunde A, B, C en D. Het laatste vak is geen verplicht profielvak en wordt niet betrokken in de analyses. Dat laatste geldt ook voor wiskunde C omdat dit vak door slechts een beperkt aantal leerlingen en vrijwel geen enkele plusdeelnemer wordt gevolgd. Van 96 procent van alle onderzoeksleerlingen in leerjaar 5 is een cijfer voor wiskunde A of B bekend. - Natuurkunde: dit vak wordt in leerjaar 1 meestal niet aangeboden. Op sommige scholen echter wel, vaak in een soort combinatievak zoals science of nask. Ook in leerjaar 2 staat bij sommige scholen het vak natuurkunde niet als zodanig op het rapport, omdat sprake is van een combinatievak. In die gevallen is het cijfer van dat vak ingevoerd als natuurkundecijfer. In totaal beschikken we over een natuurkundecijfer van 44 procent van alle brugklassers en 98 procent van alle tweedeklassers. Leerlingen in leerjaar 5 volgen niet altijd het vak natuurkunde, dat is afhankelijk van hun profiel. In totaal hebben we van 59 procent van alle vijfdeklassers een natuurkundecijfer; onder de plusdeelnemers is dit percentage overigens veel hoger (77%).
25
Hierna presenteren we de gemiddelde rapportcijfers van de plusdeelnemers en de reguliere vwoleerlingen. Enkele kanttekeningen dienen echter eerst te worden gemaakt. In het algemeen is het riskant om rapportcijfers van leerlingen uit verschillende klassen en scholen met elkaar te vergelijken. Het betreft immers geen onafhankelijke, gestandaardiseerde maat; de hoogte van het cijfer is mede afhankelijk van allerlei contextkenmerken, zoals het algemene klasniveau, de docent en het schoolbeleid. Daar komt nog bij dat – ook binnen scholen – de cijfers van de plusdeelnemers mogelijk niet vergelijkbaar zijn met die van de reguliere vwo-leerlingen; bijvoorbeeld omdat voor deze leerlingen niet dezelfde normering wordt gehanteerd en/of omdat de inhoud en het niveau van het vakaanbod niet gelijk is. Dat geldt in het bijzonder voor plusdeelnemers in aparte plusklassen. Beide kanttekeningen zijn van belang bij de interpretatie van de volgende tabellen; conclusies moeten met grote voorzichtigheid worden getrokken. In de eerste tabel (3.10) zijn de gemiddelde cijfers voor Nederlands en Engels opgenomen.
Tabel 3.10 – Gemiddelde rapportcijfers Nederlands en Engels plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Nederlands
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal Engels
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusscholen Plusdeelnemers Aantal Gem.cijfer 545 302 147 994
7,2 6,9 6,8 7,1
Plusscholen Plusdeelnemers Aantal Gem.cijfer 530 296 148 974
7,4 7,0 7,1 7,3
ES 0,14 0,02 0,44** 0,17*
ES 0,18* 0,00 0,50** 0,21*
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer 1524 1356 649 3529
7,1 6,9 6,4 6,9
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer 1510 1321 680 3511
7,2 7,0 6,5 7,0
ES 0,13 0,03 0,60** 0,18*
ES 0,07 0,11 0,51** 0,10
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer 415 296 139 850
7,2 6,9 6,9 7,1
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer 415 296 139 850
7,3 6,9 7,1 7,1
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Op de plusscholen behalen de plusdeelnemers in leerjaar 1 en 5 gemiddeld hogere rapportcijfers voor Nederlands en Engels dan de reguliere vwo-leerlingen. Het effect is in leerjaar 5 overigens wel wat groter dan in leerjaar 1, en dat is ook te zien aan de verschillen in gemiddelden (in leerjaar 1 slechts 0,1 à 0,2 punten, in leerjaar 5 0,4 tot 0,6). In leerjaar 2 is geen sprake van een verschil tussen de plusdeelnemers en hun klasgenoten. De rapportcijfers van de reguliere vwoleerlingen liggen op de controlescholen veelal wat hoger dan op de plusscholen; alleen in leerjaar 5 betreft het relevante effecten (ES> 0,50). In tabel 3.11 worden de rapportcijfers Nederlands en Engels van de plusdeelnemers uitgesplitst naar organisatievorm van het plusarrangement. Uit de tabel blijkt dat de plusdeelnemers die
26
meestentijds in reguliere klassen zitten (categorie A) beduidend hogere cijfers hebben voor deze vakken dan de plusdeelnemers in aparte plusklassen (categorie B); vooral bij Nederlands gaat het om een aanzienlijk effect. Nadere analyses (niet in tabel) wijzen uit dat binnen de categorie B-scholen de verschillen in gemiddelde rapportcijfers tussen de plusdeelnemers en de reguliere vwo-leerlingen nog maar beperkt zijn en niet altijd significant.
Tabel 3.11 – Gemiddelde rapportcijfers Nederlands, Engels plusdeelnemers naar organisatievorm arrangement Nederlands Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal Engels Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
A. Individueel arrangement Aantal Gem. cijfer 177 100 107 384
7,7 7,3 7,1 7,4
368 202 40 610
A. Individueel arrangement Aantal Gem. cijfer 188 112 108 408
B Aparte plusklas Aantal Gem. cijfer
7,7 7,3 7,3 7,5
6,9 6,7 6,1 6,8
B Aparte plusklas Aantal Gem. cijfer 342 184 40 566
7,3 6,9 6,7 7,1
ES 0,83*** 0,61** 1,09*** 0,64**
ES 0,38* 0,37* 0,51** 0,34*
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat voor plusdeelnemers in aparte plusklassen inderdaad een andere normering, eventueel gekoppeld aan een ander vakaanbod en niveau, wordt aangehouden dan voor de reguliere vwo-leerlingen. We nemen echter aan dat voor de plusdeelnemers in categorie A wel een normering wordt gehanteerd die vergelijkbaar is met die voor hun klasgenoten. Als dat klopt lijken deze plusdeelnemers geen nadelen te ondervinden van het missen van een aantal reguliere lessen, gezien de hoge rapportcijfers. Tabel 3.12 laat de gemiddelde rapportcijfers voor wiskunde en natuurkunde in leerjaar 1 en 2 zien. Over het algemeen hebben de plusdeelnemers hogere rapportcijfers dan de reguliere vwoleerlingen op de plusscholen; het gaat om een klein effect, verwaarloosbaar klein zelfs bij wiskunde in leerjaar 2. De reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen hebben soms een wat hoger rapportcijfer dan de reguliere vwo-leerlingen op de controlescholen, maar dat is niet over de hele linie het geval.
27
Tabel 3.12 – Gemiddeld rapportcijfer wis-/natuurkunde reguliere vwo-leerlingen en plusdeelnemers Wiskunde
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Totaal Natuurkunde
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Totaal
Plusscholen Plusdeelnemers Aantal Gem.cijfer 560 342 902
7,5 6,7 7,2
Plusscholen Plusdeelnemers Aantal Gem.cijfer 288 324 612
7,2 7,1 7,2
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer
ES 0,26* 0,01 0,18*
ES
1589 1405 2994
7,2 6,7 7,0
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer
0,25* 0,18* 0,22*
618 1403 2021
7,0 6,9 6,9
ES
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer
0,27* 0,00 0,14
ES
410 297 707
6,8 6,7 6,8
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer
0,16 0,28* 0,02
362 295 657
7,1 6,6 6,9
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
In tabel 3.13 zijn de rapportcijfers voor wis- en natuurkunde van de plusdeelnemers uitgesplitst naar organisatievorm van het plusarrangement. Net als bij Nederlands en Engels hebben de plusdeelnemers in individuele arrangementen of kleine deeltijd plusklassen (categorie A) hogere cijfers dan de plusdeelnemers in aparte plusklassen (categorie B). De effecten zijn meestal klein, bij wiskunde in leerjaar 1 gaat het echter om een groot effect (ES=.75). Een en ander zou ook hier kunnen samenhangen met een andere normering voor de plusdeelnemers in aparte plusklassen. Overigens zijn de gemiddelde rapportcijfers wis- en natuurkunde van de plusdeelnemers binnen elk van beide categorieën scholen (A en B) afzonderlijk ook relevant hoger dan van de reguliere vwo-leerlingen.
Tabel 3.13 – Gemiddelde rapportcijfers wiskunde en natuurkunde van plusdeelnemers naar organisatievorm arrangement Wiskunde
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Totaal Natuurkunde
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Totaal
A. Individueel arrangement Aantal Gem. cijfer 191 122 313
8,0 6,9 7,6
369 220 589
A. Individueel arrangement Aantal Gem. cijfer 93 121 214
B Aparte plusklas Aantal Gem. cijfer
7,4 7,2 7,3
B Aparte plusklas Aantal Gem. cijfer 195 203 398
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
28
7,2 6,6 7,0
7,1 7,0 7,1
ES 0,75*** 0,22* 0,48**
ES 0,37* 0,17* 0,25*
Vervolgens toont tabel 3.14 de gemiddelde cijfers voor wiskunde A, wiskunde B en natuurkunde in leerjaar 5. Daaruit blijkt dat de plusdeelnemers steeds een wat hoger gemiddeld rapportcijfer hebben dan de reguliere vwo-leerlingen op de plusscholen; het gaat om effecten van matige omvang. Tegelijkertijd zijn de rapportcijfers van laatstgenoemden steeds wat lager dan van de reguliere vwo-leerlingen op de controlescholen; het effect hier varieert van klein bij wiskunde A tot groot bij wiskunde B. Slechts ongeveer een kwart van de plusdeelnemers volgt overigens wiskunde A; driekwart volgt wiskunde B.
Tabel 3.14 – Gemiddeld rapportcijfer wis-/natuurkunde plusdeelnemers en reguliere vwoleerlingen leerjaar 5 Plusscholen Plusdeelnemers Aantal Gem.cijfer Wiskunde A Wiskunde B natuurkunde
35 112 114
6,8 7,0 7,1
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer
ES 0,43** 0,66** 0,48**
297 357 382
6,2 6,2 6,5
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal Gem.cijfer
ES 0,35* 0,90*** 0,50**
77 65 77
6,7 7,3 7,1
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
In tabel 3.15 is weer onderscheid gemaakt binnen de plusdeelnemers naar organisatievorm van het plusarrangement. Wiskunde A is daarbij echter weggelaten vanwege het lage aantal betrokken leerlingen (n=35).
Tabel 3.15 – Gemiddeld rapportcijfer wis-/natuurkunde plusdeelnemers leerjaar 5 naar organisatievorm arrangement A. Individueel arrangement Aantal Gem. cijfer Wiskunde B Natuurkunde
80 83
7,2 7,4
B Aparte plusklas Aantal Gem. cijfer 32 31
6,6 6,3
ES 0,40** 0,85***
*=klein effect **= matig effect ***=groot effect
Zowel bij wiskunde B als natuurkunde behalen de plusdeelnemers in aparte plusklassen een lager rapportcijfer dan plusdeelnemers in individuele arrangementen; het gaat om een matig respectievelijk groot effect. Binnen de scholen in categorie B blijkt het gemiddelde rapportcijfer natuurkunde van de plusdeelnemers (6,3) daarmee niet langer relevant te verschillen van het gemiddelde cijfer van de reguliere vwo-leerlingen op deze scholen (6,0; niet in tabel). De plusdeelnemers op de plusscholen in categorie A behalen nog steeds beduidend betere rapportcijfers dan de reguliere vwo-leerlingen. Aangenomen dat voor deze twee groepen dezelfde normering wordt gehanteerd, doen de plusdeelnemers het dus uitstekend. 29
Profielkeuze Een andere indicatie van de huidige onderwijspositie geldt uitsluitend voor de leerlingen in leerjaar 5 en betreft hun profielkeuze. Tabel 3.16 laat deze zien. Vooraf maken we overigens de kanttekening dat veel scholen een onderschatting geven van het aantal leerlingen met een dubbel natuurprofiel; vaak staan zij geregistreerd bij één van beide natuurprofielen, N&T of N&G (Van Langen & Vierke, 2009, 2010).
Tabel 3.16 – Profielkeuze plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen leerjaar 5 Plusdeelnemers Aantal % M-profiel N&G-profiel N&T/dubbel Totaal
30 15 103 148
20 10 70 100
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % 279 99 313 691
40 14 45 100
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal % 54 28 57 139
39 20 41 100
Chi-kwadraattoets: de profielkeuze van plusdeelnemers en reguliere leerlingen op plusscholen verschilt significant (p<0.01)
De cijfers in tabel 3.16 lenen zich niet voor een berekening van een Effect Size (ES) omdat de variabele profielkeuze drie nominale waarden kent. Uit een Chi-kwadraattoets blijkt echter dat er geen sprake is van een significant verschil tussen reguliere vwo-leerlingen op controle- versus plusscholen; wel tussen reguliere vwo-leerlingen versus plusdeelnemers op de plusscholen (p=0.00). De plusdeelnemers hebben significant vaker een N&T-profiel of een dubbel natuurprofiel dan reguliere vwo-leerlingen; binnen de plusscholen gaat het om 70 versus 45 procent. Plusdeelnemers op plusscholen in categorie A (individuele arrangementen en kleine deeltijd plusklassen) en categorie B (aparte plusklassen) verschillen onderling niet significant van elkaar in profielkeuze en daarom is de tabel met uitsplitsing naar organisatie van het plusarrangement weggelaten. Wel is een tabel opgenomen van de profielkeuze van plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen naar sekse.
Tabel 3.17 – Profielkeuze reguliere vwo-leerlingen en plusdeelnemers leerjaar 5, naar sekse (%) Plusscholen Plusdeelnemers Reguliere vwo-leerlingen Jongens Meisjes Jongens Meisjes M-profiel N&G-profiel N&T/dubbel
11 10 80
32 11 57
34 11 55
Chi-kwadraattoets: alle sekseverschillen zijn significant (p<0.01)
30
46 18 36
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Jongens Meisjes 37 8 55
41 29 30
Het aandeel meisjes dat een N&T- of dubbelprofiel heeft gekozen is lager dan het aandeel jongens. Dat geldt zowel onder de plusdeelnemers als onder de reguliere vwo-leerlingen van de plusscholen en van de controlescholen. Tegelijkertijd blijkt ook dat zowel onder de vrouwelijke als de mannelijke plusdeelnemers het percentage met een N&T- of dubbelprofiel beduidend hoger is dan onder de reguliere vwo-leerlingen; de deelname aan een plusarrangement in leerjaar 5 gaat voor beide seksen samen met een toename in de keuze voor het N&T- of dubbelprofiel. Overigens wordt dat waarschijnlijk mede veroorzaakt door enkele plusarrangementen waarin de nadruk op de bètavakken ligt.
3.5 Vervolg In dit hoofdstuk zijn de achtergrondkenmerken van de plusdeelnemers en de reguliere vwoleerlingen met elkaar vergeleken. Ook is onderzocht of er relevante verschillen zijn in gemiddelde Cito-score, vo-advies, IQ-score en recente rapportcijfers. Binnen de groep plusdeelnemers is bovendien nagegaan of voornoemde kenmerken verschillen naar het type plusarrangement waaraan zij deelnemen, waarbij onderscheid is gemaakt naar individuele arrangementen en aparte plusklassen. Een samenvatting van de resultaten van deze vergelijkingen, inclusief enkele conclusies op grond daarvan, is te vinden in het slothoofdstuk van dit rapport. In het volgende hoofdstuk wordt verslag gedaan van de opbrengst van een vragenlijst, die is afgenomen bij de plusdeelnemers en een vergelijkbare groep reguliere vwo-leerlingen.
31
4
Sociaal-emotionele attitudes van plusdeelnemers
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk presenteren we de resultaten van een vragenlijst die bij de plusdeelnemers en een controlegroep van vergelijkbare leerlingen is afgenomen in de laatste maanden van schooljaar 2011-2012. Met de vragenlijst werd een aantal voornamelijk sociaal-emotionele houdingen bij de leerlingen gemeten, en tevens een beeld van hun toekomstplannen en ambities verkregen. In de paragraaf hierna volgen daarover meer details. Daarna gaan we in op de selectie van de onderzoeksgroep en het verloop van de dataverzameling. Vervolgens wordt de opbrengst van de vragenlijst gepresenteerd, waarbij we steeds de antwoorden van de plusdeelnemers en van de controlegroep met elkaar vergelijken. Op basis van de berekende Effect Sizes (ES) kunnen eventuele gevonden verschillen worden geïnterpreteerd.
4.2 De inhoud van de vragenlijst In overleg met de opdrachtgever is een vragenlijst ontwikkeld met een lengte van 2,5 pagina. In totaal bevatte de lijst 83 stellingen waarop de respondenten konden reageren door één antwoord te kiezen uit vijf mogelijkheden, variërend van 1 ‘klopt helemaal niet’ tot 5 ‘klopt precies’ en het bijbehorende hokje in te strepen. Daarnaast bevatte de lijst nog twee vragen over het niveau en de richting van de geambieerde vervolgopleiding. Ook hierbij kon de respondent antwoord geven door het hokje in te strepen van één van de voorgegeven antwoorden. Zowel de stellingen als de losse vragen zijn afkomstig uit andere onderzoeken en dus al vaker uitgetest, al komt de doelgroep niet altijd precies overeen qua leeftijd en onderwijsniveau. Hierna lichten we dit verder toe. Schalen uit COOL5-18 COOL5-18 is een cohortonderzoek onder leerlingen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van OCW. In COOL5-18 vinden elke drie jaar metingen plaats in groep 2, 5 en 8 van het basisonderwijs en in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs5. De eerste COOL-meting vond plaats in 2007/08, de tweede in 2010/11. Bij de eerste COOL-meting in het voortgezet onderwijs waren in totaal 8884 leerlingen uit leerjaar 3 betrokken, waaronder ruim 2000 vwo-leerlingen. Aan hen zijn toetsen, een vragenlijst over burgerschap en een algemene leerlingenvragenlijst afgenomen. Uit die laatste lijst hebben we enkele schalen inzake schoolbeleving en -betrokkenheid overgenomen ten behoeve van het onderhavige onderzoek. In het
5 Het onderzoek in het basisonderwijs wordt uitgevoerd door ITS (RU Nijmegen) en Kohnstamm Instituut (UVA Amsterdam), GION (RUG Groningen) en Cito voeren het onderzoek in het voortgezet onderwijs uit.
32
COOL-onderzoek bleken de psychometrische kenmerken van deze schalen bevredigend (Zijsling e.a., 2009), en ook in het onderhavige onderzoek blijkt dat het geval 6.
Het gaat om de volgende schalen: - Sociale schoolbeleving (3 items, bijv. ‘Op school voel ik dat ik erbij hoor’; α=.65). - Commitment aan school, uiteen te leggen in drie subschalen: • Bindingzekerheid (5 items, bijv. ‘Mijn school geeft me zekerheid’; α=.80) • Exploratie (5 items, bijv. ‘Ik denk vaak na over mijn school’; α=.70) • Verandering (3 items, bijv. ‘Eigenlijk ben ik op zoek naar een andere school’; α=.85). Empowermentschalen van Frymier Het begrip empowerment stamt uit het leiderschapsonderzoek. Een hoge mate van empowerment betekent dat mensen zich competent voelen voor hun taken, zich uitgedaagd voelen en het gevoel hebben dat ze meerwaarde hebben, deel uitmaken van een team en dat hun taken er werkelijk toe doen (Thomas & Velthouse, 1990). Empowerment wordt in de literatuur uiteengelegd in drie dimensies: 1) betekenisvolheid (meaningfulness), de mate waarin een taak betekenisvol en belangrijk gevonden wordt in relatie tot het eigen referentiekader; 2) competentie (competence), de mate waarin een persoon zich gekwalificeerd en capabel voelt om de taak te voltooien of het doel te bereiken; 3) invloed (impact), de mate waarin een persoon zich erkend voelt in de eigen keuzen en inzet bij het verrichten van een taak die er toe doet. In 1996 hebben Frymier, Shulman en Houser een zogenoemde learner empowerment vragenlijst ontwikkeld en getest op studenten in de leeftijd van circa 18 tot 21 jaar. Aan de hand hiervan hebben zij vastgesteld dat empowerment van studenten wordt beïnvloed door situationele kenmerken, meer dan door individuele kenmerken zoals leeroriëntatie, leerstijl en temperament. In een onderzoek naar het Junior College van de Universiteit Utrecht (JCU) is aangesloten bij het bovenstaande (Van der Valk, Gruneveld en Pilot, 2010). De Utrechtse onderzoekers achten het concept empowerment specifiek relevant voor de leerlingen in het JCU, omdat zij in principe hoog (bèta)getalenteerd zijn en tevens een grote interesse, motivatie en werkhouding vertonen. In het onderzoek gaan ze na of de specifieke kenmerken van de onderwijsleeromgeving (het JCU) het gevoel van empowerment van deze leerlingen bevorderen. Dit gevoel is gemeten door een vertaalde versie van de Frymier vragenlijst af te nemen. Volgens de onderzoekers bleek uit de resultaten dat het gevoel van empowerment bij de JCU-leerlingen in het algemeen inderdaad hoog is (ofschoon geen controlegroep in het onderzoek was betrokken). Ook is vastgesteld dat alle onderzochte kenmerken van het JCU bijdragen aan dat gevoel, maar niet allemaal even krachtig. De sfeer op het JCU (door de onderzoekers omschreven als een culture of excellence) bleek het meest van invloed. Een jaar later is in een onderzoek naar het vak Onderzoek & Ont-
6 Achter elke schaal wordt tussen haakjes Cronbach’s α vermeld als maat voor de interne betrouwbaarheid. Over het algemeen wordt een α vanaf .65 als voldoende beschouwd. De α is berekend o.b.v. alle ingevulde vragenlijsten; voor de responscijfers zie paragraaf 4.3.
33
werpen in het technasium eveneens de empowerment van leerlingen gemeten (Prins, Vos & Pilot, 2011). Voor het onderhavige onderzoek is teruggegaan naar de oorspronkelijke Engelstalige items van Frymier. Deze zijn vertaald naar het Nederlands, zo mogelijk met gebruikmaking van de vertaling die de andere Nederlandse onderzoekers hebben gekozen. Anders dan in het JCUonderzoek zijn de items in onze vragenlijst echter algemeen gehouden, dat wil zeggen geformuleerd met betrekking tot de school van de respondenten in het algemeen. Een formulering specifiek gericht op de plusarrangementen leverde immers enerzijds het praktische probleem op dat dit arrangement op elke school anders wordt genoemd, en anderzijds dat de items dan ook niet aan de controlegroep buiten deze arrangementen konden worden voorgelegd.
Het gaat om de volgende schalen, die opnieuw een ruim voldoende betrouwbaarheid kennen: - Betekenisvolheid (12 items, bijv. ‘Op school leer ik dingen waar ik wat aan heb’; α=.89) - Competentie (9 items, bijv. ‘Ik doe het goed op school’; α=.89) - Impact (16 items, bijv. ‘Ik kan zelf bepalen hoe ik mijn werk op school aanpak’; α=.83). We stellen overigens vast dat het zeker interessant zou zijn in de toekomst vergelijkbare items wel specifieker te formuleren, zoals ‘In de plusklas leer ik dingen waar ik wat aan heb’. Ook een onderzoek naar welke kenmerken van het plusarrangement het gevoel van empowerment vooral weten te vergroten, zou onze kennis over dit onderwerp kunnen vergroten. Schalen excellentietypen Young Works/Motivaction In opdracht van het Platform heeft bureau YoungWorks in samenwerking met Motivaction in 2011 een onderzoek uitgevoerd naar ervaringen van jongeren met excellentie. Het resultaat is het zogenoemde Excellentiemodel waarin vier verschillende typen jongeren worden onderscheiden: Zelfbewuste Generalisten, Gemaksgerichte Levensgenieters, Berustende Volgers en Statusgerichte Toekomstplanners. De jongeren worden ingedeeld in één van deze vier groepen op basis van hun oordeel over 30 items, verdeeld over zeven schalen. Dezelfde items zijn ook opgenomen in de vragenlijst voor het onderhavige onderzoek. Het gaat om de volgende zeven schalen, waarvan de betrouwbaarheid in het onderhavige onderzoek in twee gevallen overigens te wensen overlaat (<.65): - Intrinsieke prestatiemotivatie (8 items, bijv. ‘Op school wil ik uitgedaagd worden’; α=.78). - Extrinsieke prestatiemotivatie (6 items, bijv. ‘Veel geld verdienen is belangrijk voor me’; α=.68). - Prestatie-urgentie (3 items, bijv. ‘Als je een goede baan wilt, moet je op school al hard je best doen’; α=.83). - Zesjescultuur (4 items, bijv. ‘Als ik een voldoende haal voor een toets of tentamen ben ik tevreden’; α=.55). - Toekomstbewustzijn (3 items, bijv. ‘Ik weet precies wat ik later wil worden’; α=.83). - Sociale afremming (3 items, bijv. ‘Ik denk dat mijn vrienden het gek vinden als ik hoge cijfers probeer te halen’; α=.79). 34
- Onderwijsuitdaging (3 items, bijv. ‘De vakken op school zijn uitdagend voor mij’; α=.57). Vragen over het niveau en de richting van de vervolgopleiding Tot slot zijn er twee vragen in de vragenlijst opgenomen die betrekking hebben op de plannen van de respondenten ten aanzien van vervolgonderwijs na het vwo. Beide vragen zijn ook reeds in andere onderzoeken voor het Platform aan vwo-leerlingen voorgelegd (Van Langen & Vierke, 2009, 2010; Van Langen, 2010), zij het in licht gewijzigde vorm. Met de eerste vraag wordt geïnformeerd op welk niveau de respondent hoogstwaarschijnlijk een vervolgopleiding zal gaan volgen: universiteit, hoger beroepsonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of geen van deze (slechts één antwoord mogelijk).. In de tweede vraag worden aan de respondent tien opleidingsrichtingen voorgelegd, inclusief een aantal voorbeeldstudies. Het gaat om: Economie & Bedrijf, Onderwijs & Opvoeding, Exact & Informatica, Taal & Communicatie, Techniek, Gezondheid, Kunst & Cultuur, Recht & Bestuur, Gedrag & Maatschappij en Aarde & Milieu. Bij elk van deze richtingen heeft de respondent aangekruist hoe groot de kans is dat hij of zij een studie in deze richting zal gaan volgen, variërend van 1 (heel klein) tot 5 (heel groot).
4.3 Selectie onderzoeksgroep en verloop dataverzameling In hoofdstuk 3 zijn de kenmerken van de plusdeelnemers in leerjaar 1, 2 en 5 beschreven en vergeleken met de kenmerken van alle reguliere vwo-leerlingen in dezelfde leerjaren op de plusscholen en op enkele controlescholen. Ten behoeve van het vervolgonderzoek dat we in dit hoofdstuk beschrijven, te weten de afname van een vragenlijst bij de leerlingen zelf, is uit deze beide groepen een selectie gemaakt. Wat de plusdeelnemers betreft was die selectie vrij eenvoudig; in principe zijn alle plusdeelnemers van alle plusscholen geselecteerd voor het vervolgonderzoek. De enige uitzondering hierop betreft de school die in leerjaar 1 liefst 201 leerlingen (94% van alle brugklassers in vwo) als plusdeelnemers had aangewezen; uit deze leerlingen is willekeurig de helft geselecteerd voor het vervolgonderzoek. Achteraf hebben we echter besloten de brugklasleerlingen van deze school niet als plusdeelnemer in het onderzoek te betrekken en evenmin als controlegroep (zie paragraaf 2.4). Samenvattend hebben we in totaal aan 1078 plusdeelnemers op 26 scholen een vragenlijst (op naam en/of identificatienummer 7) toegestuurd. Van 946 plusdeelnemers van dezelfde 26 scholen is een ingevulde vragenlijst retour gekomen, een bevredigende respons van 88 procent. Wat betreft de controlegroep van reguliere leerlingen was de selectie complexer en moest bovendien in twee stappen verlopen: voorafgaand aan de dataverzameling en na afloop.
7 Sommige scholen hebben uit privacy-overwegingen hun leerlingen aangeduid met een nummer. De scholen wisten welke leerling bij welk nummer hoorde en konden zo de juiste vragenlijst aan de juiste leerling uitdelen.
35
In de eerste stap is vastgesteld voor welke reguliere leerlingen een vragenlijst (op naam of identificatienummer) zou worden aangemaakt en opgestuurd. Per plusschool is een groep reguliere leerlingen geselecteerd die in omvang en qua prestatiekenmerken (met name Cito-score en advies, in leerjaar 5 ook profielkeuze; zie ook hoofdstuk 3) lijkt op de meeste plusdeelnemers. Daarnaast is echter soms ook – met name in leerjaar 1 en 2 - een zekere mate van ‘oversampling’ toegepast, om de school in organisatorisch opzicht tegemoet te komen. Het kwam bijvoorbeeld voor dat een plusschool één kleine vwo2-klas kende met daarin alle plusdeelnemers en daarnaast een grotere vwo2-klas voor alle overige leerlingen. In dat geval is geen selectie uit die laatste groep gemaakt, maar gewoon voor alle leerlingen een vragenlijst aangemaakt. Dat maakte de organisatie van het invullen immers veel gemakkelijker voor de school. In totaal hebben we via deze werkwijze voor 1484 reguliere leerlingen van alle 26 plusscholen een vragenlijst aangemaakt en toegestuurd. Van 1282 van hen is een ingevulde vragenlijst retour gekomen (86%). Daarnaast is ook een vragenlijst aangemaakt en opgestuurd voor 480 reguliere leerlingen op de vijf controlescholen; eveneens geselecteerd op grond van hun Cito-score, advies en profielkeuze. Ook van deze groep is de respons hoog (n=433; 90%). In de tweede stap is binnen de responsgroep van reguliere leerlingen op de plusscholen achteraf nog een tweede selectie aangebracht ter correctie van de oversampling. Die had immers tot gevolg dat – met name in leerjaar 1 en 2 - op sommige scholen de responderende groep reguliere leerlingen aanzienlijk groter was dan de responderende groep plusdeelnemers en ook minder goed vergelijkbaar. Op de betreffende scholen is per leerjaar uit de responsgroep van reguliere leerlingen er een aantal verwijderd, zodanig dat de best presterenden (op basis van Cito-score en/of advies) en/of degenen met de meest vergelijkbare profielkeuzes overbleven en het aantal reguliere leerlingen en plusdeelnemers meer gelijkgetrokken werd. Met de opbrengst van de vragenlijsten van de leerlingen die na de bovenbeschreven selectiestappen resteerden, zijn vervolgens de analyses uitgevoerd voor het vervolg van dit hoofdstuk. Deze vervolganalyses hebben betrekking op de attitudes en competenties van de plusdeelnemers in vergelijking tot die van de reguliere vwo-leerlingen. Tabel 4.1 geeft een overzicht van het aantal leerlingen dat deze vervolganalyses betreft; in totaal zijn dat er 2380.
Tabel 4.1 – Aantal geselecteerde leerlingen voor vervolganalyses m.b.t. attitudes, competenties en toekomstplannen (dit hoofdstuk) Plusdeelnemers Aantal Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Aantal
508 315 123 946
550 321 130 1001
36
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen
239 141 53 433
In totaal bevat tabel 4.1 negen cellen (exclusief de totalen uit de onderste regel); in elk van deze cellen ligt de gemiddelde Cito-score rond de 547,0. Er is in dit opzicht geen sprake van significante afwijkingen tussen de plusdeelnemers en de reguliere leerlingen van de plusscholen en/of van de controlescholen. Het percentage leerlingen met een zuiver vwo-advies ligt echter onder de plusdeelnemers hoger dan onder de reguliere vwo-leerlingen (94 versus 86%). Bovendien ligt in leerjaar 5 het percentage leerlingen met een N&T- of dubbelprofiel onder de plusdeelnemers aanzienlijk hoger dan onder de controleleerlingen (72 versus 45%). Het is ons dus niet helemaal gelukt twee vergelijkbare groepen samen te stellen; eenvoudigweg omdat er onder de reguliere leerlingen niet een geheel vergelijkbare groep te vinden was. Anderzijds bestaat ook de controlegroep wel degelijk uit vwo-leerlingen die qua prestaties tot de elite mogen worden gerekend.
4.4 Schoolbeleving en schoolcommitment van plusdeelnemers en reguliere leerlingen In deze paragraaf vergelijken we de scores van de plusdeelnemers en de reguliere leerlingen op de vier schalen uit het COOL-onderzoek betreffende schoolbeleving en schoolcommitment (zie ook paragraaf 4.2). Alle schaalscores lopen in principe van minimaal 1 tot maximaal 5. Hoe hoger de score, hoe meer de leerlingen de geponeerde stellingen hebben onderschreven. Bij schoolbeleving en bindingszekerheid betekent dat tevens: hoe hoger de score, hoe positiever de leerlingen zijn over het gevoel erbij te horen op school en over de zekerheid die hun school hen biedt. Bij exploratie en verandering geldt: hoe hoger de score, hoe meer de leerlingen nadenken over hun school c.q. verandering van school overwegen. Tabel 4.2 toont per leerjaar de scores van de plusdeelnemers enerzijds en van de reguliere leerlingen op de plusscholen en op de controlescholen anderzijds. In de tabel zijn geen aantallen leerlingen opgenomen, om de leesbaarheid te vergroten. Op elk van de vier schalen over schoolbetrokkenheid en commitment is van 95 tot 97 procent van alle 2380 leerlingen een score bekend, en voor zover we kunnen nagaan is er geen sprake van selectieve non-respons.
37
Tabel 4.2 – Gemiddelde schaalscores Sociale schoolbeleving, Commitment, Exploratie en Verandering van plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Sociale schoolbeleving Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal Bindingszekerheid
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal Exploratie
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal Verandering
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusscholen Plusdeelnemers Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES Gem.score ES 3,9 3,8 3,9 3,9
0,01 0,11 0,07 0,06
3,9 3,9 3,9 3,9
0,15* 0,14 0,07 0,03
Plusscholen Plusdeelnemers Reguliere vwo-leerlingen Gem. score ES Gem.score ES 3,5 3,3 3,6 3,5
0,10 0,06 0,02 0,07
3,6 3,4 3,5 3,5
0,02 0,10 0,21* 0,06
Plusscholen Plusdeelnemers Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES Gem.score ES 2,6 2,5 2,6 2,6
0,05 0,16* 0,13 0,04
2,7 2,4 2,5 2,6
0,03 0,25* 0,02 0,11
Plusscholen Plusdeelnemers Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES Gem.score ES 1,3 1,5 1,5 1,4
0,08 0,09 0,10 0,00
1,4 1,4 1,4 1,4
0,12 0,09 0,15* 0,07
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 4,0 3,8 3,9 3,9 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 3,6 3,5 3,7 3,6 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 2,7 2,6 2,5 2,6 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 1,3 1,3 1,5 1,3
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
In het algemeen zijn van alle groepen leerlingen de scores op Sociale schoolbeleving en Bindingszekerheid behoorlijk hoog; zowel de reguliere leerlingen als de plusdeelnemers zijn relatief positief over deze zaken. In de eerste COOL-meting in het voortgezet onderwijs lagen de gemiddelde scores lager, namelijk op 3,73 resp. 3,28; deze gemiddelden betreffen overigens ook leerlingen uit vmbo en havo. De gemiddelde scores op Exploratie en vooral op Verandering liggen veel lager; leerlingen denken relatief weinig na over school en overwegen nauwelijks om van school te veranderen. In COOL werd overigens op de schaal Exploratie gemiddeld 2,43 gescoord (nog lager dus), op de schaal Verandering gemiddeld 1,84 (hoger). Uitsluitend in leerjaar 2 is er sprake van een klein, maar relevant verschil tussen plusdeelnemers en reguliere leerlingen ten aanzien van Exploratie: plusdeelnemers denken iets meer over hun school na dan de reguliere leerlingen op dezelfde scholen. Maar laatstgenoemden denken dan ook iets minder na over school dan reguliere leerlingen op controlescholen; ook dit betreft een 38
klein effect. Soortgelijke kleine effecten tussen reguliere leerlingen op plusscholen en controlescholen zien we ook bij de andere schalen, maar steeds betreft het slechts één leerjaar en lijkt het weinig structureel.
Tabel 4.3 – Gemiddelde schaalscores Sociale schoolbeleving, Commitment, Exploratie en Verandering van plusdeelnemers naar organisatievorm arrangement Sociale schoolbeleving Individueel Aparte arrangement plusklas Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
ES
0,23* 0,03 0,42** 0,16*
Bindingszekerheid Individueel Aparte arrangement plusklas
4,0 3,8 4,0 3,9
3,8 3,8 3,7 3,8
3,7 3,5 3,6 3,6
Individueel arrangement
Exploratie Aparte plusklas
ES
Individueel arrangement
2,8 2,5 2,6 2,7
2,6 2,5 2,6 2,6
0,16* 0,06 0,02 0,16*
1,2 1,4 1,4 1,3
3,4 3,3 3,3 3,4 Verandering Aparte plusklas 1,4 1,5 1,7 1,4
ES
0,50** 0,23* 0,50** 0,42**
ES
0,29* 0,05 0,54** 0,19*
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
In tabel 4.3 wordt onderscheid gemaakt naar de gemiddelde schaalscores van de plusdeelnemers naar type plusarrangement. Deze blijken in een aantal gevallen wel relevant te verschillen. Wat betreft de Sociale schoolbeleving en Bindingszekerheid zijn de plusdeelnemers op scholen in categorie A (individuele plusarrangementen of kleine deeltijd plusklassen) veelal positiever dan plusdeelnemers op scholen in categorie B (aparte plusklassen). Het gaat om kleine tot matige effecten. Plusdeelnemers in leerjaar 1 op scholen in categorie A denken ook meer na over hun school dan die in categorie B, plusdeelnemers in leerjaar 1 en vooral leerjaar 5 op scholen in categorie B overwegen juist vaker om van school te veranderen dan die in categorie A. Uit de twee voorafgaande tabellen blijkt dat plusdeelnemers zich er over het algemeen niet meer of minder bij voelen horen op school dan een controlegroep van (eveneens tamelijk excellente) jaargenoten die niet deelnemen aan plusarrangementen. Ook zijn er slechts verwaarloosbare onderlinge verschillen in de mate waarin ze menen dat hun school hen zekerheid biedt, waarin ze over school nadenken en waarin ze overwegen een andere school te zoeken. Tegelijkertijd zijn er wel verschillen tussen de plusdeelnemers onderling, afhankelijk van het type arrangement. Een belangrijke vraag – die we met de beschikbare gegevens niet zomaar kunnen beantwoorden - is natuurlijk of deze verschillen worden veroorzaakt doordat de beide typen scholen andere leerlingen voor hun arrangement selecteren of dat deze verschillen het gevolg zijn van de ervaringen in het plusarrangement. 39
4.5 Empowerment van plusdeelnemers en reguliere leerlingen Hierna vergelijken we de scores van de plusdeelnemers en de reguliere leerlingen op de drie schalen betreffende empowerment; m.a.w. de mate waarin de ondervraagde leerlingen zich ‘empowered’ voelen (zie ook paragraaf 4.2). Ook nu lopen alle schaalscores van minimaal 1 tot maximaal 5. Hoe hoger de score bij Betekenisvolheid, hoe positiever de leerlingen zijn over het gevoel dat zij op school belangrijke en betekenisvolle zaken leren en doen. De score op Competentie verwijst naar de mate waarin de leerling ervan overtuigd is het goed te doen op school en deze met succes te kunnen voltooien. Hoe hoger de score op Impact, hoe meer de leerling zich erkend voelt in de eigen keuzen en inzet op school. Tabel 4.4 toont per leerjaar de scores van de plusdeelnemers in vergelijking tot de reguliere leerlingen. Ook in deze tabel zijn geen aantallen leerlingen opgenomen, aangezien op elk van de drie schalen een score bekend is van meer dan 98 procent van alle betrokken leerlingen.
Tabel 4.4 – Gemiddelde schaalscores Betekenisvolheid, Competentie en Impact van plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Betekenisvolheid Plusdeelnemers Gem. score ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
3,5 3,2 3,3 3,4
0,13 0,02 0,03 0,06
Competentie Plusdeelnemers Gem.score ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
4,0 3,9 4,1 4,0
Plusdeelnemers Gem.score ES 3,1 3,0 3,1 3,1
3,5 3,3 3,3 3,4
0,16* 0,11 0,03 0,06
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES
0,13 0,15* 0,04 0,12
Impact
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES
4,1 4,0 4,1 4,1
0,14 0,02 0,03 0,08
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES
0,04 0,06 0,18* 0,08
3,1 3,0 3,0 3,0
0,00 0,14 0,08 0,06
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 3,4 3,3 3,3 3,4 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 4,0 4,0 4,1 4,0 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 3,1 3,0 3,1 3,1
* = klein effect **= matig effect ***= groot effect
In het algemeen voelen de onderzochte leerlingen (zowel plusdeelnemers als overigen) zich vooral behoorlijk competent; hun gemiddelde van rond de 4.0 komt ongeveer overeen met dat van de JCU-leerlingen in het onderzoek van Van der Valk e.a. (2010). De scores voor Beteke40
nisvolheid en Impact in tabel 4.4 liggen lager; rond de 3.4 respectievelijk 3.1. De JCUleerlingen scoorden op deze schalen rond de 3.8. Er zijn in tabel 4.4 slechts beperkte verschillen zichtbaar tussen de scores van de plusdeelnemers en de reguliere leerlingen. Bij Competentie is sprake van een klein effect in leerjaar 2: plusdeelnemers voelen zich iets minder competent dan overige leerlingen (zie echter ook tabel 4.5). Qua Impact is eveneens een klein effect zichtbaar in leerjaar 5: de plusdeelnemers voelen zich iets meer ‘gezien’ dan de overige leerlingen. In tabel 4.5 worden vervolgens de scores van de plusdeelnemers onderling vergeleken, naar type plusarrangement.
Tabel 4.5 – Gemiddelde schaalscores Betekenisvolheid, Competentie en Impact van plusdeelnemers naar organisatievorm arrangement Betekenisvolheid Individueel Aparte arrang. plusklas Lj 1 Lj 2 Lj 5 Totaal
3,6 3,1 3,3 3,4
3,4 3,3 3,3 3,3
ES
Competentie Individueel Aparte arrang. plusklas
0,37* 0,22* 0,02 0,11
4,3 4,2 4,1 4,2
3,9 3,9 4,0 3,9
ES 0,54** 0,50** 0,19* 0,50**
Impact Individueel Aparte arrang. plusklas 3,2 3,0 3,1 3,1
3,0 3,0 3,2 3,0
ES 0,34* 0,10 0,09 0,18*
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
In tabel 4.5 zijn vooral op de schaal voor Competentie onderlinge verschillen tussen de plusdeelnemers zichtbaar. Plusdeelnemers op scholen in categorie A (individueel arrangement/kleine deeltijd plusklas) voelen zich beduidend competenter dan plusdeelnemers op scholen in categorie B (aparte plusklas); de effecten zijn klein tot matig. Ook hier roept dat de vraag op of de verschillen het gevolg zijn van een andere selectie of van een ander effect van het plusarrangement; voorlopig houden we het op het eerste (zie ook onze conclusies in het slothoofdstuk). Ook op de schalen Betekenisvolheid en Impact in leerjaar 1 zijn relevant hogere scores zichtbaar van de plusdeelnemers in categorie A dan categorie B. Echter, in leerjaar 2 geldt het omgekeerde voor de schaal Betekenisvolheid en lijken de plusdeelnemers in categorie B dus juist meer betekenis te ervaren dan die in categorie A.
4.6 Excellentieschalen en typen Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven, zijn aan de onderzoeksleerlingen ook de zeven schalen voorgelegd die zijn ontwikkeld door YoungWorks en Motivaction om typen excellentie onder jongeren te onderscheiden. De schalen bleken in ons onderzoek niet allemaal een voldoende betrouwbaarheid te hebben; met name de schalen Zesjescultuur en Onderwijsuitdaging scoorden
41
hierop onder de maat. Niettemin zijn ook die scores volledigheidshalve in deze paragraaf betrokken. Opnieuw loopt de range van de gemiddelde schaalscores in principe van 1 tot 5. In het algemeen geldt: hoe hoger de score, hoe sterker de leerlingen de geponeerde stellingen onderschrijven. Bij Intrinsieke en Extrinsieke prestatiemotivatie, Prestatie-urgentie, Toekomstbewustzijn en Onderwijsuitdaging verwijzen hoge scores naar een neiging tot excelleren en hoge ambities, bij de schalen Zesjescultuur en Sociale afremming geldt juist het omgekeerde. Tabel 4.6 vergelijkt de plusdeelnemers en de reguliere leerlingen op alle zeven schalen. Per schaal is van tenminste 97 procent van de leerlingen een score bekend en daarom zijn hier ook geen aantallen leerlingen in de tabel vermeld. Zoals ook in de voorafgaande paragrafen het geval was, zijn ook nu de verschillen tussen de plusdeelnemers en de reguliere leerlingen slechts beperkt. Er is in enkele gevallen sprake van relevante verschillen. In leerjaar 2 ervaren de plusdeelnemers iets meer onderwijsuitdaging dan de overige leerlingen. In leerjaar 5 ervaren plusdeelnemers een iets lagere prestatie-urgentie en een iets sterkere zesjescultuur en sociale afremming, maar ook meer toekomstbewustzijn dan reguliere leerlingen op dezelfde scholen. In alle gevallen gaat het om kleine effecten die optreden in een enkel leerjaar. Daarnaast zien we in tabel 4.6 ook soms relevante verschillen tussen de reguliere leerlingen op de plusscholen en die op de controlescholen. Ook hier gaat het meestal slechts om één leerjaar; bij Extrinsieke Prestatiemotivatie betreft het alle leerjaren, maar niet steeds in dezelfde richting. Kortom, de relevante verschillen die in deze tabel worden gesignaleerd, lijken weinig structureel en verwijzen niet naar duidelijke trends.
42
Tabel 4.6 – Gemiddelde scores op de 7 Excellentieschalen van plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Intrinsieke Prestatiemotivatie Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal Extrinsieke Prestatiemotivatie Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusdeelnemers Gem. score ES 3,7 3,6 3,8 3,7
0,11 0,13 0,10 0,10
Plusdeelnemers Gem.score ES 3,3 3,3 3,4 3,3
Plusdeelnemers Gem.score ES 4,0 3,9 3,6 3,9
Plusdeelnemers Gem. score ES 2,9 3,0 3,0 2,9
Plusdeelnemers Gem.score ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
2,9 2,8 3,0 2,9
Plusdeelnemers Gem.score ES 2,2 2,2 2,1 2,2
Plusdeelnemers Gem.score ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
3,4 3,2 3,3 3,3
4,1 3,9 3,8 4,0
0,02 0,08 0,42** 0,04
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES 2,8 3,0 2,9 2,8
0,03 0,03 0,23* 0,03
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES 2,8 2,8 2,8 2,8
0,12 0,09 0,30* 0,14
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES
0,02 0,05 0,17* 0,02
Onderwijsuitdaging
0,15* 0,23* 0,25* 0,12
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES
0,12 0,02 0,18* 0,10
Sociale afremming
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
3,3 3,3 3,4 3,3
0,11 0,11 0,15* 0,11
Toekomstbewustzijn
0,00 0,02 0,19* 0,03
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES
0,12 0,01 0,20* 0,10
Zesjescultuur
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
3,6 3,5 3,8 3,6
0,00 0,08 0,03 0,02
Prestatie-urgentie
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES
2,2 2,2 2,0 2,2
0,21* 0,04 0,12 0,11
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score ES
0,08 0,18* 0,03 0,11
3,3 3,1 3,3 3,2
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
43
0,13 0,20* 0,13 0,03
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 3,6 3,5 3,6 3,6 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 3,4 3,4 3,3 3,4 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 4,1 3,9 3,4 3,9 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 2,8 3,0 3,0 2,9 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 2,9 2,9 3,2 3,0 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 2,0 2,2 1,9 2,1 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen Gem.score 3,2 3,2 3,2 3,2
Tabel 4.7 – Gemiddelde scores op de 7 Excellentieschalen van plusdeelnemers naar organisatievorm arrangement Intrinsieke prestatiemotivatie Individ. Aparte ES arrangement plusklas Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
3,8 3,7 3,8 3,8
3,6 3,6 3,8 3,6
Individ. arrangement
Prestatie-urgentie Aparte plusklas
4,1 3,8 3,6 3,9
4,0 3,9 3,6 3,9
Toekomstbewustzijn Individueel Aparte ES arrang. plusklas Lj 1 Lj 2 Lj 5 Totaal
2,9 2,9 3,1 2,9
3,0 2,8 2,9 2,9
Extrinsieke prestatiemotivatie Individ. Aparte ES arrangement plusklas
0,30* 0,08 0,05 0,24*
3,3 3,4 3,4 3,4
ES
Individ. arrangement
0,18* 0,20* 0,03 0,06
2,7 2,9 2,9 2,8
Sociale afremming Individueel Aparte ES arrang. plusklas
0,05 0,05 0,16* 0,03
2,2 2,3 2,2 2,2
2,2 2,1 2,1 2,2
0,09 0,27* 0,13 0,05
3,3 3,3 3,5 3,3
0,12 0,12 0,06 0,12
Zesjescultuur Aparte ES plusklas 2,9 3,1 3,1 3,0
0,36* 0,28* 0,14 0,28*
Uitdaging Individueel Aparte arrang. plusklas 3,4 3,0 3,3 3,3
3,3 3,3 3,2 3,3
ES 0,15* 0,44** 0,20* 0,03
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Binnen de groep plusdeelnemers blijken er daarnaast enkele relevante verschillen voor te komen die samenhangen met het type plusarrangement (tabel 4.7). De meest duidelijke trend betreft de Zesjescultuur, die onder plusdeelnemers op scholen met een aparte plusklas blijkbaar wat sterker wordt ervaren dan onder degenen op scholen met een individueel arrangement. Andere relevante verschillen in de tabel betreffen slechts één leerjaar, of gaan tegengestelde richtingen op (Prestatie-urgentie, Uitdaging). De voorafgaande tabellen hebben betrekking op de scores van de onderzoeksleerlingen op de zeven afzonderlijke excellentieschalen. Met behulp van deze zeven scores zijn daarnaast de onderzoeksleerlingen ook ingedeeld in één van de vier excellentietypen die YoungWorks en Motivaction in hun onderzoek (2011) hebben onderscheiden. Deze indeling is door de voornoemde bureaus zelf uitgevoerd; het ITS heeft daartoe de verzamelde oorspronkelijke itemscores van de onderzoeksleerlingen in een geanonimiseerd bestand aan hen opgestuurd. Vrijwel alle leerlingen (98%) bleken bij die procedure te kunnen worden ingedeeld. In tabel 4.8 laten we zien hoe de plusdeelnemers en de reguliere leerlingen zijn verdeeld over de vier typen.
44
Tabel 4.8 – Verdeling van de plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen over de vier Excellentietypen; berekend o.b.v. de scores op de 7 Excellentieschalen Plusscholen Controlescholen Plusdeelnemers Reguliere vwo-leerlingen Reguliere vwo-leerlingen % Leerjaar 1 Zelfbewuste Generalisten Gemaksgerichte Levensgenieters Berustende Volgers Statusgerichte Toekomstplanners
%
%
58 26 10 7
63 22 10 4
67 22 9 3
Zelfbewuste Generalisten Gemaksgerichte Levensgenieters Berustende Volgers Statusgerichte Toekomstplanners
53 35 7 5
55 32 9 4
53 28 13 6
Leerjaar 5 Zelfbewuste Generalisten Gemaksgerichte Levensgenieters Berustende Volgers Statusgerichte Toekomstplanners
58 26 8 7
60 31 6 3
53 40 8 0
Totaal Zelfbewuste Generalisten Gemaksgerichte Levensgenieters Berustende Volgers Statusgerichte Toekomstplanners
56 29 9 6
60 27 9 4
61 26 10 4
Leerjaar 2
Chi-kwadraattoets: de verdeling over excellentietypen van de onderscheiden groepen verschilt nergens significant
In alle groepen overheerst het type Zelfbewuste Generalisten; ongeveer zestig procent behoort daartoe, in alle leerjaren. Daarna komt het type Gemaksgerichte Levensgenieter het meest voor; 26 tot 40 procent. De twee andere typen (Berustende Volgers en Statusgerichte Toekomstplanners) vormen een minderheid in onze onderzoeksgroep. Omdat er sprake is van een variabele met vier nominale categorieën, kunnen geen Effect Sizes worden berekend. Wel is gecontroleerd met een Chi Kwadraat toets of er sprake is van verschillen in de verdeling over de typen tussen de plusdeelnemers en de reguliere vwo-leerlingen in de controlegroep. Dat blijkt nergens het geval. Dit is niet onverwachts, gezien de beperkte verschillen in de afzonderlijke schalen. Tabel 4.9 laat zien of er nog onderscheid is binnen de plusdeelnemers naar type arrangement. Er blijkt sprake van een licht significant verschil in de verdeling over de Excellentietypen in leerjaar 1 en totaal: Het aandeel Zelfbewuste Generalisten blijkt onder de plusdeelnemers op scholen in categorie A (individueel arrangement) groter dan op scholen in categorie B (aparte plusklas). In de laatste groep is vooral het aandeel Gemaksgerichte Levensgenieters wat groter. In leerjaar 2 en 5 zijn de verschillen niet significant.
45
Tabel 4.9 – Verdeling van de plusdeelnemers over de vier Excellentietypen, naar organisatievorm arrangement Individueel arrangement %
Aparte plusklas %
66 21 5 8
54 28 12 6
Zelfbewuste Generalisten Gemaksgerichte Levensgenieters Berustende Volgers Statusgerichte Toekomstplanners
53 33 7 7
54 36 7 4
Leerjaar 5 Zelfbewuste Generalisten Gemaksgerichte Levensgenieters Berustende Volgers Statusgerichte Toekomstplanners
56 26 9 9
64 27 6 3
Totaal Zelfbewuste Generalisten Gemaksgerichte Levensgenieters Berustende Volgers Statusgerichte Toekomstplanners
60 25 7 8
54 31 10 5
Leerjaar 1 Zelfbewuste Generalisten Gemaksgerichte Levensgenieters Berustende Volgers Statusgerichte Toekomstplanners Leerjaar 2
Chi-kwadraattoets: in leerjaar 1 en totaal is de verdeling licht significant verschillend (p<0,05)
4.7 Toekomstplannen In deze paragraaf presenteren we tot slot de toekomstplannen van de plusdeelnemers in vergelijking tot de reguliere leerlingen. Tabel 4.10 laat zien hoeveel procent van de leerlingen van plan is een universitaire vervolgopleiding te gaan volgen. De achterliggende vraag naar het meest waarschijnlijke niveau van de vervolgopleiding is beantwoord door 96 procent van alle leerlingen; de rest is in de tabel buiten beschouwing gelaten. Leerlingen die geen universitaire opleiding overwegen, zijn overigens in grote meerderheid van plan een hbo-opleiding te kiezen. Een enkeling wil helemaal geen vervolgopleiding gaan doen of overweegt een mbo-opleiding.
46
Tabel 4.10 – Percentage leerlingen dat universitaire vervolgopleiding wil doen, onder plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen Plusdeelnemers % ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
88 84 92 87
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
0,19* 0,07 0,09 0,14
82 81 89 83
0,19* 0,08 0,18* 0,14
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen % 89 84 94 88
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
In leerjaar 1 is het aandeel plusdeelnemers dat een universitaire vervolgopleiding ambieert, relevant groter dan het aantal reguliere leerlingen. In leerjaar 2 en 5 komt hetzelfde beeld ook naar voren, maar hier is het effect verwaarloosbaar klein. Het percentage reguliere leerlingen dat een universitaire studie wil gaan doen, is op de controlescholen juist weer groter dan op de plusscholen. Dit hangt mogelijk samen met de aanwezigheid van het plusarrangement op de plusscholen, ofschoon niet helemaal duidelijk is hoe. Zijn de plusdeelnemers misschien geselecteerd op hun hoge ambities of hebben de reguliere leerlingen vanwege dat plusarrangement op hun school – waaraan ze niet (mogen) deelnemen - hun eigen ambities mogelijk naar beneden bijgesteld? Uit tabel 4.11 blijkt vervolgens dat de ambities van plusdeelnemers qua vervolgopleidingsniveau nog beduidend hoger is op plusscholen in categorie A dan in categorie B; althans in leerjaar 1 en 2 is dat het geval.
Tabel 4.11 – Percentage leerlingen dat universitaire vervolgopleiding wil doen, onder plusdeelnemers naar organisatievorm arrangement Individueel arrangement Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Aparte plusklas
94 91 91 92
86 81 94 85
ES 0,25* 0,26* 0,11 0,23*
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
De volgende tabellen zijn gewijd aan de studierichtingen of sectoren waarin de onderzoeksleerlingen hun vervolgopleiding zouden willen vervolgen. Tabel 4.12 laat zien hoeveel procent van hen de kans (zeer) groot acht later een studie te kiezen in een viertal bètasectoren.
47
Tabel 4.12 – Percentage plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen dat kans op latere studie in betreffende (bèta)sector (zeer) groot acht Exact & Informatica Plusdeelnemers % ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
34 32 41 34
0,14 0,12 0,37* 0,16*
Techniek Plusdeelnemers % ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
30 34 33 32
Plusdeelnemers % ES 33 30 36 32
Plusdeelnemers % ES 16 12 13 14
0,22* 0,07 0,06 0,10
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES 19 22 16 19
0,12 0,09 0,41** 0,15*
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
0,06 0,14 0,01 0,08
Aarde & Milieu
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
27 27 23 27
0,25* 0,28* 0,42** 0,28*
Gezondheid
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
36 36 37 36
0,00 0,04 0,14 0,01
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
0,16* 0,06 0,05 0,07
10 14 12 12
0,10 0,07 0,01 0,03
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen % 18 30 21 22 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen % 24 25 32 25 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen % 36 38 30 36 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen % 12 12 12 13
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Plusdeelnemers in alle leerjaren zijn vaker dan reguliere leerlingen binnen dezelfde (plus)scholen van plan een studie in de sector Techniek te gaan volgen; het gaat om een klein tot matig effect. Plusdeelnemers in leerjaar 5 hebben ook wat meer belangstelling voor de sector Exact & Informatica, in leerjaar 1 voor Aarde & Milieu, dan hun klasgenoten. Wat leerjaar 5 betreft, zijn deze bevindingen conform verwachting omdat we weten dat er meer plusdeelnemers dan reguliere leerlingen zijn met een N&T-profiel of een dubbel natuurprofiel. Het verklaart mogelijk ook de lagere verwachting voor de studiesector Techniek van de reguliere leerlingen op de plusscholen dan op de controlescholen. Plusdeelnemers kiezen niet vaker of minder vaak voor een studie in Gezondheid dan de reguliere leerlingen.
48
Tabel 4.13 – Percentage plusdeelnemers dat kans op latere studie in betreffende (bèta)sector (zeer) groot acht, naar type arrangement Exact & Informatica Individueel Aparte arrangement plusklas Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
ES
Individueel arrangement
Techniek Aparte plusklas
ES
43 24 34 36
29 35 58 33
0,25* 0,24* 0,49** 0,07
33 23 25 28
28 39 55 34
0,11 0,34* 0,65** 0,11
Individueel arrangement
Gezondheid Aparte plusklas
ES
Individueel arrangement
Aarde & Milieu Aparte plusklas
ES
40 28 36 36
29 30 36 30
0,24* 0,04 0,00 0,14
19 11 8 14
14 12 27 14
0,14 0,03 0,59** 0,01
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
De studieplannen van de plusdeelnemers in categorie A versus categorie B verschillen in sommige opzichten aanzienlijk (tabel 4.13). Met name in leerjaar 5 zijn degenen in aparte plusklassen (categorie B) meer georiënteerd op de harde bètastudies (Exact & Informatica, Techniek) en de sector Aarde & Milieu dan degenen in individuele arrangementen (categorie A). Toch bleek eerder dat het aandeel natuurprofielen in beide groepen even hoog ligt (paragraaf 3.3). In leerjaar 1 hebben de plusdeelnemers op scholen met een individueel arrangement relevant meer belangstelling voor een studie in de sector Gezondheid dan degenen op scholen met aparte plusklassen.
Tabel 4.14 laat soortgelijke informatie zien, dit keer betreffende de kans op een vervolgstudie in een drietal meer alfageoriënteerde studies; te weten Onderwijs & Opvoeding, Taal & Communicatie en Kunst & Cultuur. Er blijkt vrijwel geen verschil te bestaan in de interesse voor deze studiesectoren van plusdeelnemers versus reguliere leerlingen; alleen in leerjaar 5 is sprake van wat meer belangstelling van de plusdeelnemers dan de reguliere leerlingen voor Onderwijs & Opvoeding en wat minder voor Taal & Communicatie (kleine effecten). Voor die laatste sector is de belangstelling van de reguliere leerlingen op de plusscholen ook wat groter dan die op de controlescholen.
49
Tabel 4.14 – Percentage plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen dat kans op latere studie in betreffende sector (zeer) groot acht Onderwijs & Opvoeding
Plusdeelnemers % ES
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
15 9 14 13
Taal & Communicatie
0,01 0,12 0,15* 0,02
Plusdeelnemers % ES
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
21 22 16 21
15 13 9 13
Plusdeelnemers % ES 31 27 21 28
24 26 27 25
9 10 9 9 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen %
0,02 0,03 0,18* 0,02
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
0,08 0,06 0,05 0,07
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen %
0,17* 0,08 0,00 0,12
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
0,07 0,09 0,27* 0,10
Kunst & Cultuur
Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
27 25 19 25
24 27 19 24 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen %
0,12 0,04 0,14 0,10
33 27 25 30
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
In leerjaar 5 zijn de plusdeelnemers op scholen in categorie A relevant meer geïnteresseerd in de studiesector Onderwijs & Opvoeding, in leerjaar 2 tonen de plusdeelnemers in aparte plusklassen meer belangstelling voor Kunst & Cultuur dan degenen in individuele arrangementen (tabel 4.15). Andere verschillen in belangstelling voor deze studiesectoren zijn beperkt en niet relevant.
Tabel 4.15 – Percentage plusdeelnemers dat kans op latere studie in betreffende sector (zeer) groot acht, naar type arrangement Onderwijs & Opvoeding Individueel Aparte ES arrang. plusklas Lj 1 Lj 2 Lj 5 Totaal
11 9 16 12
17 9 9 13
Taal & Communicatie Individueel Aparte ES arrang. plusklas
0,07 0,00 0,20* 0,04
20 25 16 20
22 21 15 21
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
50
0,07 0,11 0,02 0,03
Kunst & Cultuur Individueel Aparte ES arrang. plusklas 31 22 22 26
31 30 18 30
0,01 0,18* 0,08 0,07
Een laatste cluster van drie studiesectoren omvat Economie & Bedrijf, Recht & Bestuur en Gedrag & Maatschappij (tabel 4.16). Ook hier zien we nauwelijks verschillen in belangstelling van de plusdeelnemers versus de controlegroep. Een kleine uitzondering betreft leerjaar 5; de plusdeelnemers schatten de kans op een studie in de sectoren Recht & Bestuur en Gedrag & Maatschappij lager in dan de reguliere leerlingen (kleine effecten). Wat eerstgenoemde sector betreft hebben echter ook de reguliere leerlingen op de plusscholen minder belangstelling dan die van de controlescholen.
Tabel 4.16 – Percentage plusdeelnemers en reguliere vwo-leerlingen dat kans op latere studie in betreffende sector (zeer) groot acht Economie & Bedrijf Plusdeelnemers % ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
25 28 28 27
0,04 0,02 0,06 0,02
Recht & Bestuur Plusdeelnemers % ES Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal Gedrag & Maatschappij Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Totaal
27 30 18 27
27 27 31 28
0,09 0,04 0,01 0,03
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
0,01 0,04 0,20* 0,04
Plusdeelnemers % ES 17 22 17 19
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
27 32 27 29
0,08 0,01 0,25* 0,07
Plusscholen Reguliere vwo-leerlingen % ES
0,03 0,11 0,37* 0,08
16 27 33 22
0,07 0,10 0,22* 0,10
Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen % 24 29 30 26 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen % 31 31 38 32 Controlescholen Reguliere vwo-leerlingen % 13 22 23 17
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
Binnen de groep plusdeelnemers afzonderlijk zijn er tenslotte vrijwel geen verschillen in belangstelling voor de drie studiesectoren zichtbaar die samenhangen met het type arrangement (tabel 4.17). De uitzondering wordt gevormd door leerjaar 2, waar de plusdeelnemers in scholen van categorie A meer belangstelling hebben voor Economie & bedrijf dan degenen in scholen van categorie B.
51
Tabel 4.17 – Percentage plusdeelnemers dat kans op latere studie in betreffende sector (zeer) groot acht, naar type arrangement Economie & Bedrijf Individueel Aparte ES arrang. plusklas Lj 1 Lj 2 Lj 5 Totaal
19 35 28 26
28 25 27 27
Recht & Bestuur Individueel Aparte ES arrang. plusklas
0,01 0,22* 0,03 0,04
27 34 17 26
27 29 21 27
0,01 0,12 0,11 0,02
Gedrag & Maatschappij Individueel Aparte ES arrang. plusklas 20 18 18 19
15 23 15 18
0,13 0,12 0,08 0,02
*= klein effect **= matig effect ***= groot effect
4.8 Vervolg In hoofdstuk 4 zijn de resultaten beschreven van een vragenlijst die is afgenomen aan plusdeelnemers en een sterk vergelijkbare groep reguliere vwo-leerlingen. Over het algemeen blijken slechts beperkte verschillen in de gemeten concepten tussen beide groepen te bestaan, behalve waar het gaat om ambities en belangstelling voor bètastudies. Groter zijn de onderlinge verschillen binnen de groep plusdeelnemers, afhankelijk van het type plusarrangement waaraan ze deelnemen. In het slothoofdstuk hierna vatten we alle bevindingen nog eens kort samen en verbinden hieraan tevens enkele conclusies en aanbevelingen.
52
5
Managementsamenvatting
Opzet van het onderzoek In dit rapport is verslag gedaan van een onderzoek dat het ITS op verzoek van het Platform Bèta Techniek heeft uitgevoerd onder 31 vwo-scholen of –afdelingen, inclusief een aantal categorale gymnasia. Het onderzoek had betrekking op de plusarrangementen die 26 van deze scholen (de overige vijf scholen fungeerden in het onderzoek als controlegroep) aanbieden aan hun excellente leerlingen in leerjaar 1, 2 en/of 5 van het vwo. Excellentie & hoogbegaafdheid is één van de vijf thema’s binnen het programma Bèta Excellent dat het Platform in 2011-2012 heeft uitgevoerd en waarbij de 31 scholen ook waren betrokken. Het beschreven onderzoek is nadrukkelijk inventariserend van aard, hetgeen ook blijkt uit het aantal betrokken scholen en de beperkte duur van het onderzoek (januari-oktober 2012). Het doel van het onderzoek was een verkennend antwoord te krijgen op de volgende drie vragen: 1. Welke algemeen beschrijvende kenmerken hebben de plusarrangementen voor vwoleerlingen op de onderzoeksscholen? 2. Wat zijn de achtergrond- en prestatiekenmerken van de leerlingen die deelnemen aan deze plusarrangementen en in welke opzichten verschillen zij van hun klasgenoten die hieraan niet deelnemen? In hoeverre varieert dit tussen de scholen? 3. Welke sociaal-emotionele kenmerken en houdingen kunnen worden vastgesteld bij de deelnemende leerlingen in vergelijking tot een controlegroep van niet-deelnemende klasgenoten en in hoeverre varieert dat tussen de scholen? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is een onderzoek uitgevoerd in drie fasen. In de eerste fase is met behulp van de opbrengst van een telefonische enquête onder de scholen en zoveel mogelijk andere gegevens (internet, aanmeldingsformulier en startgesprek Bèta Excellent) de eerste vraag beantwoord. De resultaten daarvan zijn in hoofdstuk 2 beschreven. In de tweede fase zijn gegevens opgevraagd bij alle onderzoeksscholen over hun vwo-leerlingen in leerjaar 1 en 2 of in leerjaar 1 en 5. Het ging zowel om de plusdeelnemers als de overige (‘reguliere’) vwo-leerlingen in dezelfde leerjaren, en de verzamelde gegevens betroffen hun achtergrond (sekse, leeftijd, herkomst), eerdere prestatie-indicatoren (Cito-score, advies, IQ) en huidige prestatie-indicatoren (recente rapportcijfers en eventueel profielkeuze). Met de opgevraagde leerlingengegevens is de tweede onderzoeksvraag beantwoord. De resultaten hiervan zijn weergegeven in hoofdstuk 3. In de derde onderzoeksfase is aan een selectie van de leerlingen van de onderzoeksscholen – alle plusdeelnemers en een zo veel mogelijk vergelijkbare controlegroep van reguliere leerlingen - een korte vragenlijst voorgelegd, die betrekking had op hun sociaalemotionele houdingen en hun toekomstplannen. Met de opbrengst van deze vragenlijst is de derde onderzoeksvraag beantwoord. De resultaten daarvan zijn in hoofdstuk 4 opgenomen.
53
Samenvatting van de onderzoeksresultaten Hierna vatten we de gevonden antwoorden op de drie onderzoeksvragen puntsgewijs samen. Ad 1. Kenmerken van de plusarrangementen Plusarrangementen voor excellente vwo-leerlingen zijn er in alle soorten en maten. Dat kon al worden opgemaakt uit de beschikbare literatuur, maar dat bleek ook heel duidelijk uit de bevindingen in hoofdstuk 2. De 26 scholen met een plusarrangement die deelnamen aan dit onderzoek, verschilden van elkaar in velerlei opzichten. Hieronder een aantal voorbeelden daarvan:
-
Inrichting. Op sommige scholen betreft het een individueel plusarrangement, waarbij de deelnemer gedurende een aantal lesuren per week en/of jaar de reguliere klas verlaat om individueel aan extra opdrachten en activiteiten te werken; op andere scholen zitten de plusdeelnemers gedurende het hele schooljaar of een substantieel deel daarvan bij elkaar in een aparte plusklas waarin gezamenlijk extra opdrachten en activiteiten worden uitgevoerd. - Omvang in lesuren. Op sommige scholen verlaat een deelnemer aan een individueel plusarrangement één tot twee uur per week de reguliere klas, op andere scholen kan dit oplopen tot wel tien uur per week. Ook het aantal weken per jaar varieert. In de aparte plusklassen is het plusarrangement meestal de hele week gaande, maar soms betreft het slechts een deel van de week of een beperkte periode per jaar. Bovendien worden in de aparte plusklassen op sommige scholen veel reguliere lessen aangeboden – d.w.z. lessen die vergelijkbaar zijn met de lessen voor de reguliere vwo-leerlingen op dezelfde scholen - terwijl op andere scholen het lesprogramma gedurende de hele week anders is ingericht dan in de reguliere klassen.
-
Aantal plusdeelnemers. Gemiddeld neemt per leerjaar ongeveer twintig procent van alle vwoleerlingen van een plusschool deel aan het plusarrangement, maar per school varieert het aandeel zeer sterk; van een handvol leerlingen op de ene school tot enkele tientallen op de andere.
-
Selectiecriteria. Plusscholen selecteren hun plusdeelnemers soms op basis van een hoge Citoscore, soms op basis van een hoge IQ-score, soms allebei, soms geen van beide. Ook het advies van de basisschool, een motivatietest of een intakegesprek kunnen deel uitmaken van de selectieprocedure, maar dat geldt zeker niet op elke school. - Wijze van compacten. In de individuele arrangementen waar de plusdeelnemer een aantal reguliere lessen mist ten behoeve van eigen projecten, bestaat het compacten feitelijk uit het (individueel) verwerken van de verplichte lesstof in eigen tijd c.q. in minder tijd dan de reguliere leerlingen ervoor hebben. In aparte plusklassen gebeurt het compacten per definitie meer groepsgewijs, maar niet altijd op dezelfde manier. Soms bieden de docenten dezelfde lesstof aan als in de reguliere vwo-klas, maar dan compacter; bijvoorbeeld door herhalingsopdrachten weg te laten, de stof sneller te behandelen, et cetera. Elders gaat het compacten in een aparte plusklas samen met een compleet ander, thematisch georganiseerd onderwijsaanbod. - Keuzevrijheid. Leerlingen in individuele arrangementen mogen soms grotendeels zelf bepalen welke lesuren ze wegblijven, terwijl elders – in individuele arrangementen of aparte plusklassen – veel meer door de school wordt bepaald in welke vakken het compacten plaatsvindt.
54
Verschillen in keuzevrijheid zijn er ook wat betreft het onderwerp voor verdieping/verbreding (zie ook hierna).
-
Leergebieden en leerdoelen. In sommige (individuele) arrangementen kunnen de extra activiteiten die de plusdeelnemers ontplooien, op elk willekeurig terrein betrekking hebben. Voorbeelden zijn: een vreemde taal leren, een muziekinstrument leren bespelen, een film maken, sporten, een website ontwerpen, een reisgids schrijven. In andere plusarrangementen heeft de verrijking uitsluitend betrekking op één of meerdere cognitieve gebieden, zoals natuurwetenschappelijke vakken of vreemde talen. Ook zijn er scholen die het verrijkingsonderwerp tamelijk vrij laten, maar het arrangement zo inrichten dat het ontwikkelen van algemene vaardigheden zoals samenwerken, plannen, onderzoek doen of presenteren vooral het doel wordt.
De grote variatie in plusarrangementen, alleen al onder de 26 plusscholen in het onderzoek, maakt het noodzakelijk om de vervolgresultaten van het uitgevoerde onderzoek met de nodige voorzichtigheid te bezien. Bij het beschrijven van de deelnemers aan de plusarrangementen en het vergelijken van de plusdeelnemers met hun reguliere klasgenoten, zouden immers die onderlinge verschillen tussen de plusarrangementen eigenlijk moeten worden verdisconteerd. Dat was echter niet goed mogelijk, gegeven de relatief beperkte informatie over de plusarrangementen en het kleine aantal betrokken scholen. Besloten is om in dit rapport uitsluitend onderscheid te maken tussen twee groepen: scholen met een individueel plusarrangement (inclusief enkele scholen met een kleine deeltijd plusklas) en scholen met een voltijd plusklas (inclusief één school met een grote deeltijd plusklas). Hiervoor is gekozen omdat dit onderscheid naar onze mening veel zegt over de achterliggende visie van de school ten aanzien van (de omgang met) excellente leerlingen. Een pragmatische overweging was bovendien dat er voldoende informatie beschikbaar was om alle betrokken scholen aan één van beide categorieën toe te wijzen. Op grond van de voorafgaande opsomming zal echter duidelijk zijn dat binnen de twee groepen nog flinke verschillen bestaan, die mogelijk van grote invloed zijn op de onderzoeksresultaten. Toch is daarmee dus geen rekening gehouden in het vervolgonderzoek, waarvan de resultaten hierna worden samengevat. Ad 2. Achtergrondkenmerken en prestaties van plusdeelnemers Analyse van de leerlingengegevens die de onderzoeksscholen hebben opgestuurd, heeft de volgende resultaten opgeleverd (zie ook hoofdstuk 3): - Sekse. Het aandeel jongens onder de plusdeelnemers is wat hoger dan onder de reguliere vwo-leerlingen, met name in leerjaar 2 en 5. Het zou kunnen dat plusarrangementen eraan bijdragen dat jongens wat minder tussentijds af- of uitstromen dan in het reguliere vwo, waar dat de laatste jaren een kleine trend is. Zeker is dat echter niet, omdat daarvoor longitudinaal onderzoek nodig is. Onder de plusdeelnemers lijkt bovendien sprake van een iets groter aandeel jongens in aparte plusklassen dan in individuele plusarrangementen, maar alleen in leerjaar 2 gaat het om een relevant verschil. - Overige achtergrondkenmerken. Er is geen sprake van relevante verschillen in leeftijd, nationaliteit en/of herkomstland tussen de plusdeelnemers en de reguliere vwo-leerlingen. Overigens is het aandeel leerlingen in het vwo dat buiten Nederland is geboren en/of een niet-
55
-
-
-
-
Nederlandse nationaliteit heeft, zowel binnen als buiten de plusarrangementen laag, zij zijn in deze hogere vorm van voortgezet onderwijs nog altijd ondervertegenwoordigd. Cito-score. De gemiddelde Cito-score van de plusdeelnemers ligt relevant hoger dan dat van de reguliere vwo-leerlingen. Dat geldt in het algemeen zo, maar ook bijvoorbeeld binnen de categorale gymnasia – waar de gemiddelde Cito-score sowieso wat hoger ligt - afzonderlijk. Tegelijkertijd zien we onder de reguliere vwo-leerlingen ook een groot aantal dat in Citoscore totaal niet onderdoet voor de plusdeelnemers: van alle leerlingen met een maximale Citoscore van 550 op de plusscholen neemt ruim twee derde deel niet deel aan het plusarrangement. De gemiddelde Cito-score van mannelijke en vrouwelijke plusdeelnemers is vergelijkbaar, zodat er geen sprake lijkt van sekse-differentiële selectie. Plusdeelnemers in zowel individuele arrangementen als in aparte plusklassen scoren gemiddeld hoger op de Cito-toets dan hun reguliere klasgenoten, maar tegelijkertijd is het gemiddelde van degenen in individuele arrangementen wel hoger dan van degenen in aparte plusklassen. Bij die laatste groep wordt mogelijk toch ook (mede) op andere gronden geselecteerd dan prestaties, zoals bijvoorbeeld op onderpresteren. Op enkele scholen is dit wellicht ook de reden dat de gemiddelde Citoscore van de plusdeelnemers wèl lager ligt dan die van de reguliere vwo-leerlingen. Basisschooladvies. In veel opzichten is het beeld wat betreft het ontvangen basisschooladvies (door ons vertaald naar het percentage leerlingen dat een zuiver vwo-advies kreeg) vergelijkbaar met dat van de Cito-score. (Nog) meer plusdeelnemers dan reguliere vwo-leerlingen ontvingen een zuiver vwo-advies; zowel overall als binnen de categorale gymnasia. Mannelijke en vrouwelijke plusdeelnemers kregen ongeveer even vaak een zuiver vwo-advies. Wat we echter niet vinden – anders dan bij de Cito-toets - is een verschil in het percentage plusdeelnemers met een zuiver vwo-advies naar type arrangement. Plusdeelnemers in individuele arrangementen en aparte plusklassen krijgen over het algemeen even vaak een zuiver vwoadvies (overigens na verwijdering van één sterk afwijkende school). Dat dit laatste dus anders uitpakt dan bij de Cito-toets versterkt het vermoeden dat plusdeelnemers voor aparte plusklassen deels op andere gronden worden geselecteerd dan voor individuele arrangementen. Immers, ook in een basisschooladvies zit vaak meer informatie over de leerling verwerkt dan alleen diens feitelijke schoolprestaties. Zeker is dit echter niet, daarvoor zou diepgaander onderzoek nodig zijn. Intelligentie. Er zijn te weinig onderzoeksscholen geweest die IQ-scores van leerlingen hebben verstrekt, om hieraan harde conclusies te kunnen verbinden. Dat is jammer, onder andere vanwege bovengenoemde suggestie dat de plusdeelnemers in aparte plusklassen toch deels op andere gronden worden geselecteerd dan degenen in individuele arrangementen. Uit de IQscores die wel zijn verstrekt, maken we op dat de gemiddelde IQ-score van de plusdeelnemers wel beduidend hoger zal liggen dan van de reguliere vwo-leerlingen. Rapportcijfers. De gemiddelde rapportcijfers voor Nederlands, Engels, wiskunde en natuurkunde van de plusdeelnemers in leerjaar 1, 2 en 5 liggen veelal – maar niet altijd – enkele tienden van punten hoger dan van de reguliere vwo-leerlingen. Het vergelijken van rapportcijfers is echter een hachelijke zaak, omdat dit een relatief gegeven betreft dat mede door de context wordt bepaald. Vooral bij de rapportcijfers van de plusdeelnemers in aparte plusklassen moeten kanttekeningen worden geplaatst: mogelijk gelden hun cijfers een heel ander (complexer) vakniveau en vakaanbod dan bij hun reguliere klasgenoten. Bij de plusdeelnemers in individuele arrangementen lijkt dit minder aan de orde; zij volgen immers groten56
deels dezelfde reguliere lessen als hun klasgenoten die niet aan het arrangement deelnemen. Aangenomen dat hun cijfers dus wel onderling vergelijkbaar(der) zijn, mogen we concluderen dat die plusdeelnemers geen nadelen ondervinden van het wegblijven uit de lessen, aangezien zij gemiddeld toch hogere cijfers voor de kernvakken behalen dan hun klasgenoten. - Profielkeuze. Plusdeelnemers kiezen vaker voor een profiel Natuur & Techniek dan de reguliere vwo-leerlingen. Dat geldt ook voor meisjes, al kiezen zij nog steeds minder voor N&T dan mannelijke plusdeelnemers. De profielkeuze van de plusdeelnemers verschilt niet naar type plusarrangement. Sommige plusarrangementen in leerjaar 5 zijn expliciet gericht op de bètavakken, zodat bovengenoemde bevinding wel enigszins te verwachten was. Ad 3. Attitudes en ambities van plusdeelnemers Zoals in hoofdstuk 4 is beschreven, is aan de plusdeelnemers van de onderzoeksscholen een vragenlijst voorgelegd waarmee een aantal sociaal-emotionele attitudes zijn gemeten. Ook de ambities en toekomstplannen qua vervolgonderwijs waren onderwerp van de vragenlijst. Naast de plusdeelnemers heeft ook een selectie van reguliere vwo-leerlingen de vragenlijst ingevuld. Die selectie is zodanig uitgevoerd dat een controlegroep is samengesteld die sterk vergelijkbaar is met de plusdeelnemers qua Cito-score, basisschooladvies en profielkeuze. Ofschoon het niet mogelijk bleek om een volledig gematchte groep samen te stellen - het percentage leerlingen in de controlegroep met een zuiver vwo-advies blijkt iets lager dan onder de plusdeelnemers en ook de profielkeuzes komen niet geheel overeen – kan ook deze groep absoluut worden getypeerd als excellent. Hierna beschrijven we puntsgewijs wat de afname van de vragenlijst aan de plusdeelnemers en de controlegroep heeft opgeleverd. - Schoolbeleving en schoolcommitment. Alle bevraagde leerlingen zijn tamelijk positief over hun sociale schoolbeleving en bindingszekerheid, en denken relatief weinig na over hun school of over het veranderen van school. Tevens blijkt dat de scores van de plusdeelnemers op deze vier schalen nauwelijks afwijken van die van de controlegroep. Binnen de groep plusdeelnemers zijn er wel enkele relevante verschillen: degenen in een aparte plusklas zijn minder positief over hun sociale schoolbeleving en bindingszekerheid op school, en overwegen vaker van school te veranderen dan degenen in een individueel plusarrangement. Deze verschillen zouden kunnen worden veroorzaakt door verschillende ervaringen in de twee typen plusarrangementen, maar mede gezien de bevindingen in het voorafgaande hoofdstuk vermoeden we dat het eerder te maken heeft met de manier waarop de deelnemersgroepen worden samengesteld. - Empowerment. Alle onderzoeksleerlingen – plusdeelnemers en controlegroep - voelen zich behoorlijk competent op school en hebben er vertrouwen in te kunnen slagen. Betekenisvolheid en Impact (de andere twee schalen die samen de mate van empowerment meten) blijven hierbij iets achter. De gemiddelde scores van de plusdeelnemers op deze drie empowermentschalen verschillen voorts nauwelijks van die van de controleleerlingen. Maar ook hier zijn er wel verschillen tussen de plusdeelnemers in aparte plusklassen versus die in individuele arrangementen: de eersten voelen zich beduidend minder competent dan de laatsten. - Excellentieschalen en -typen. Zeven schalen uit de vragenlijst maten de houding van de leerling ten opzichte van excellentie en ambities. In dit opzicht leveren de onderzoeksresultaten 57
echter geen duidelijk beeld op. Kleine verschillen treden hier en daar wel op in de gemiddelde schaalscores van de plusdeelnemers versus de controlegroep, maar het betreft nergens een consistente, eenduidige trend over meer leerjaren. Ook tussen de plusdeelnemers in individuele arrangementen versus aparte plusklassen zijn de gevonden verschillen beperkt en deels tegenstrijdig. Een uitzondering hierop betreft de zesjescultuur, die in de aparte plusklassen sterker wordt ervaren dan in de individuele arrangementen. Tezamen vormen de zeven schaalscores tevens een indicatie van het type excellentie waartoe de leerling zou behoren. Onder de onderzochte leerlingen blijken de Zelfbewuste Generalisten veruit in de meerderheid; circa zestig procent behoort daartoe. Hierin verschillen de plusdeelnemers echter niet relevant van de controlegroep. Het aandeel Zelfbewuste Generalisten blijkt nog wat groter onder de plusdeelnemers in een aparte plusklas dan in een individueel arrangement. - Toekomstplannen. Het geambieerde niveau van vervolgonderwijs ligt vooral bij de plusdeelnemers in individuele arrangementen nog wat hoger dan onder de reguliere vwo-leerlingen. De plusdeelnemers in aparte plusklassen wijken daarentegen nauwelijks af van de reguliere vwo-leerlingen. Overigens is het ambitieniveau van alle onderzoeksleerlingen relatief hoog, hetgeen niet verwonderlijk is gezien hun hoge mate van excellentie. Verder overwegen plusdeelnemers wat vaker een studie in de bètasector (Exact & Informatica, Techniek, Aarde & Milieu) dan leerlingen in de controlegroep. Wat leerjaar 5 betreft is dat niet onverwachts, aangezien de plusdeelnemers in dat leerjaar vaker een N&T-profiel volgen dan de controlegroep. Bovendien zijn er enkele scholen waar de focus van het plusarrangement vrij sterk op de bètavakken ligt. Andere verschillen in belangstelling voor studierichtingen zijn beperkt; zowel tussen de plusdeelnemers en de controlegroep als binnen de plusdeelnemers naar type arrangement. Slotconclusies en aanbeveling voor vervolgonderzoek Tot slot volgen in deze laatste paragraaf nog enkele kernconclusies die op grond van de hiervoor beschreven bevindingen kunnen worden getrokken. - ‘Plusarrangement’ is een term die vele ladingen dekt. Wat op de ene school als een plusarrangement wordt gezien, voldoet op de andere school nog lang niet aan die definitie. Een duidelijke illustratie wordt gevormd door de onderzoeksschool waarop 94 procent van alle vwo-brugklassers aan het plusarrangement deelneemt (en die daarom buiten het onderzoek zijn gehouden). - Het is niet met zekerheid te zeggen op basis van de verzamelde cijfers, maar het lijkt er op dat plusarrangementen eraan bijdragen dat jongens op het vwo iets minder risico lopen op voortijdig af- of uitstromen; een negatieve trend die de laatste jaren in het reguliere vwo veel aandacht krijgt. - Plusdeelnemers zijn inderdaad heel vaak excellente leerlingen, die een hoge Cito-score hebben behaald, in meerderheid een zuiver vwo-advies van hun basisschool hebben meegekregen en relatief vaak voor het zwaarste bètaprofiel hebben gekozen. Tegelijkertijd zijn er nog veel (meer) leerlingen die ook aan deze beschrijving voldoen, en die geen plusdeelnemer zijn.
58
- Bovendien hebben we de indruk dat sommige scholen die een aparte plusklas aanbieden, een andere groep deelnemers selecteren dan de hoog presterende, zeer gemotiveerde leerlingen die elders veelal worden uitgekozen. Het gaat vermoedelijk om leerlingen met een hoge intelligentie, maar een lage motivatie en een neiging tot onderpresteren. Dat zou tenminste verklaren waarom deze groep iets lagere Cito-scores (al zijn ze nog steeds hoog) en minder positieve attitudes ten aanzien van schoolbeleving, schoolcommitment, competentie en zesjescultuur vertoont dan de plusdeelnemers in individuele arrangementen. Waarschijnlijk geldt dit overigens slechts voor een deel van de scholen met aparte plusklassen en dat maakt de totale groep te diffuus: er zijn mogelijk bepaalde subgroepen daarbinnen te onderscheiden, die in dit rapport onvoldoende zichtbaar konden worden gemaakt. - Voor zover de rapportcijfers van de plusdeelnemers al mogen worden vergeleken met die van de reguliere vwo-leerlingen, is dat op de scholen met een individueel arrangement. De plusdeelnemers in een dergelijk arrangement volgen immers de kernvakken in dezelfde klas en bij dezelfde docent als de reguliere leerlingen. De conclusie die zich in deze vergelijking dan opdringt is dat de betreffende plusdeelnemers geen nadelen lijken te ondervinden van het missen van een aantal lessen per week. Ze halen goede cijfers op de kernvakken, beter dan van hun klasgenoten, en lijken dus terecht geselecteerd voor het arrangement. - De attitudes van de plusdeelnemers ten aanzien van schoolbeleving en commitment, empowerment en excellentie wijken nauwelijks af van die van de reguliere vwo-leerlingen. Dat is wat teleurstellend; het zou voor de plusscholen een opsteker zijn als kon worden aangetoond dat het deelnemen van een plusarrangement leidt tot een positievere schoolse houding. Het is echter denkbaar dat dit effect bij bepaalde subgroepen van plusdeelnemers wel degelijk bestaat, maar niet kan worden aangetoond met de huidige cijfers. Denk bijvoorbeeld aan de hierboven genoemde groep met een hoge intelligentie maar een lage motivatie. Mogelijk zijn hun attitudes wel verbeterd sinds de start van het plusarrangement, maar kwamen zij van een relatief laag niveau.
Alle bovenstaande conclusies overziend stellen we vast dat dit onderzoek, zoals tevoren al was benadrukt, inderdaad inventariserend en verkennend van aard was. Dit rapport geeft een eerste beeld van de soorten plusarrangementen die er op vwo-scholen in Nederland zoal bestaan en van de kenmerken van de deelnemende leerlingen. Diverse geformuleerde veronderstellingen kunnen echter pas worden getoetst in een diepgaander vervolgonderzoek, waarin meer, systematischer en over een langere periode data worden verzameld op een groep scholen met een vergelijkbaar plusarrangement. De plusdeelnemers van deze scholen zouden mogelijk vanaf de start kunnen worden gevolgd met vragenlijsten en toetsen, zodat het effect van het plusarrangement op hun prestaties en houdingen kan worden bepaald op basis van verschillen tussen een voor- en nameting. Die vragenlijsten zouden dan eventueel ook de mate van empowerment van de plusleerlingen kunnen meten in relatie tot het specifieke plusarrangement (vergelijk het JCUonderzoek), waardoor het mogelijk wordt vast te stellen welke kenmerken van een plusarrangement meer en minder bijdragen aan het vergroten van het gevoel van empowerment van excellente leerlingen. 59
Het thema Excellentie & hoogbegaafdheid is een belangrijk kernthema in het huidige overheidsbeleid. Dit rapport laat zien dat de scholen dit thema serieus nemen en er mee bezig zijn vanuit de behoefte om een speciale groep leerlingen te bedienen. Het zou ook voor hen goed zijn om bij hun zoektocht naar de juiste aanpak te worden ondersteund door bewijzen van ‘wat werkt’.
60
Literatuur
Driessen, G. & A. van Langen (2010). De onderwijsachterstand van jongens. Omvang, oorzaken en interventies. Nijmegen: ITS. Frymier, A., G. Shulman & M. Houser (1996). The development of a learner empowerment measure. Communication Education, 45, 181-199. Kuyper, H. & G. van der Werf (2012). Excellente leerlingen in het voortgezet onderwijs. Schoolloopbanen, risicofactoren en keuzen. Groningen: GION. Langen, A. van & Vierke, H. (2009). Wat bepaalt de keuze van een natuurprofiel? De invloed van de leerling, de school, de ouders en de peergroup. Den Haag: Platform Bèta Techniek. Langen, A. van, & Vierke, H. (2010). De overgang van leerjaar 3 naar leerjaar 4 voor leerlingen in een natuurprofiel. Den Haag: Platform Bèta Techniek. Langen, A. van (2010). Vijfdeklassers in een natuurprofiel. Profielervaringen, studiekeuze en speciale programma’s. Den Haag: Platform Bèta Techniek. Langen, A. van (2012). Plusarrangementen. Brochure Best Practices. Den Haag: Platform Bèta Techniek. Bouwsteen-publicatie 9. URL: http://www.betaexcellent.nl/?pid=237 Mooij, T. & D. Fettelaar (2010). Naar excellente scholen, leraren, leerlingen en studenten. Advies voor de Onderwijsraad. Nijmegen: ITS. Prins, G., M. Vos & A. Pilot (2011). Leerlingpercepties van Onderzoek & Ontwerpen in het technasium. Utrecht; Universiteit Utrecht. Thomas, K. & B. Velthouse (1990). Cognitive elements of empowerment: An ‘interpretive’ model of task motivation. Academy of Management Review, 15, 666-681. Thompson, B. (1998). Five methodology errors in educational research: The pantheon of statistical significance and other faux pas. Invited address AERA annual meeting, San Diego, US, April 1998. Valk, A. van der, H. Grunefeld & A. Pilot (2010). Empowerment en leerresultaten bij getalenteerde bètaleerlingen in een verrijkte onderwijsleeromgeving. Pedagogische Studiën, 88, 7389. Veltkamp, C., G. de Vrije & T. de With (2011). Evaluatie plusklassen. Amersfoort: CPS. YoungWorks (2011). Het excellentiemodel. Jongeren over uitblinken. Amsterdam: YoungWorks.
61