IGT/96.321
Eisen voor Fitnessapparatuur voor Ouderen
Auteur
: P.C.G.M. Pinkse ( GW 912019)
F aculteit
Gezondheidswetenschapppen Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht
Afstudeerrichting
Bewegingswetenschappen
Stage-instelling
: Instituut voor Gerontechnologie Centrum Biomedische en Gezondheidstechnologie Technische Universiteit Eindhoven
Begeleiders
: Ir. J.A.M. Graafmans Dr. ir M.R. Drost Dr. ir L.R. Braak Ir. R.M. Bakker J. Slappendel
Eindhoven, juni 1996
(stagebegeleider) (1 e begeleider) (2e begeleider) (Rogeschool Eindhoven) (Verpleeghuis Birkhoven)
Inhoudsopgave W oord vooraf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
3
Verklarende woordenlijst
4
1. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
8
2. Liehamelijke aetiviteit en verouderingsproeessen . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
10
2.1 Liehamelijke aetiviteit en de effecten op de gezondheid . . . . . . . . . ..
11
2.2 Functionele veranderingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
14
2.2.1 De spierkracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
14
2.2.2 Het cardiopulmonale systeem . . . . . . . . . . .
17
2.2.3 Het evenwicht - houdingscontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . .
18
2.2.4 Houding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
19
2.2.5 Het visuele systeem
......................... .
21
2.2.6 Het gehoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
26
2.2.7 Het gevoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
27
28
2.3 Veranderingen in psyehisch functioneren 3. Het verpleeghuis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
30
3.1 Somatische verpleeghuispatienten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
30
3.2 Birkhoven en het project 'Fitness voor Ouderen' . . . . . . . . . . . . . . .
32
............... .
38
4. Het interview en de resultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
41
4.1 Het interview . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
41
4.2 Seleetie van de te interviewen personen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
42
4.3 Resultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
42
4.4 Conelusies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
55
3.3 Resultaten van observaties in de fitnessruimte
4.4.1 Conclusies ten aanzien van fitnessruimte, deelname fitness, oehtend- of groepsgym . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
55
4.4.2 Conclusies ten aanzien van fitnessapparatuur, beeldscherm roeiapparaat en fietief seherm . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
1
57
Inhoudsopgave 4.4.3 Conclusies
ten
aanzien
van
motivatie,
voorlichting,
59
begeleiding en oefenschema 4.4.4 Kemconclusies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
61
4.5 Discussie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
62
5. Inventarisatie van bestaande fitnessapparatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
64
5.1 Bestaande fitnessapparatuur in fitnesscentra . . . . . . . . . . . . . . . . ..
64
5.2 Fitnessapparatuur gericht op revalidatiedoeleinden . . . . . . . . . . . . ..
67
5.3 Fitnessapparatuur gericht op de verpleeghuissituatie . . . . . . . . . . . ..
69
6. Het programma van eisen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
70
6.1 Uitgangspunten en aandachtsgebieden voor fitnessapparatuur
.......
70
6.2 Eisen ten aanzien van de veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
73
6.3 Functioneel programma van eisen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
76
6.4 Een eerste schetsvoorstel met aandachtspunten
86
7. Evaluatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
91
7.1 Evaluatie van het programma van eisen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
91
7.2 Verloop van het onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
94
Samenvatting
96
Summary . . . . . . . . . . . . . . . . . .
98
Literatuuropgave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
100
Bijlage 1 Ouderenantropometrie . . . . . . . . . . .
106
Bijlage 2 Gegevens omtrent rolstoelen
108
Bijlage 3 Vragenlijsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
113
2
Woord vooraf
Met deze scriptie rond ik mijn studie Gezondheidswetenschappen, met als afstudeerrichting Bewegingswetenschappen, af. De scriptie geeft de resultaten weer van mijn onderzoek met betrekking tot het onderwerp 'Fitnessapparatuur voor Ouderen'. Het onderzoek is uitgevoerd van november 1995 tot en met juni 1996. Door de resultaten en conclusies hoop ik dat bij het ontwerpen van fitnessapparatuur uiteindelijk meer rekening gehouden wordt met de functionele beperkingen van ouderen, met name de beperkingen van chronisch somatische zieke ouderen. Voor dit onderzoek is een samenwerkingsverband tot stand gekomen tussen het Centrum voor Biomedische en Gezondheidstechnologie (BMGT) van de Technische Universiteit Eindhoven, Faculteit Gezondheidswetenschappen van Rijksuniversiteit Limburg, Faculteit Techniek van de Hogeschool Eindhoven en het Verpleeg- en reactiveringscentrum Birkhoven te Amersfoort. De stage was een zeer leerzame periode, waarin ik werd bijgestaan door een aantal personen. Bij deze wil ik Jan Graafmans bedanken voor het tot stand brengen van het samenwerkingsverband en zijn deskundige begeleiding. Tevens wi! ik Reinder Bakker, Leo Braak, Maarten Drost en Jan Slappendel bedanken voor hun goede begeleiding. Ook wil ik graag Frank van de Eijnden en de overige medewerkers van de paramedische dienst van Birkhoven bedanken voor de medewerking, met name tijdens de observaties en de afname van de interviews. De evaluatie werd mogelijk gemaakt door dhr. Easton van Lameris B.V., dhr. Groot van Verpleeghuis Beukenhof, dhr. Snakkers van Enraf Nonius en dhr. Verstappen, eigenaar van een gezondheidscentrum en werkzaam op de Rijksuniversiteit Limburg. Verder wil ik de ouderen die meegewerkt hebben aan mijn project bedanken. Tenslotte wi! ik aIle medewerkers bedanken van het Centrum Biomedische en Gezondheidstechnologie.
Patricia Pinkse Eindhoven, juni 1996
3
Verklarende woordenlijst
Abductie
Zijwaartse beweging van het lichaam af.
Accomodatie
Aanpassingsvermogen van het oog om voorwerpen scherp waar te kunnen nemen op verschillende afstanden tot het oog.
Adaptatie
Aanpassingsvermogen van het oog op zowel een lichte als een donkere omgeving. donker
De aanpassing van het oog bij de overgang van lichte naar donkere verlichtingsverhoudingen. De gevoeligheid van het oog wordt gedurende de donkeradaptatie groter.
licht
Aanpassing van het oog aan een lichtere omgeving. De gevoeligheid van het oog wordt tijdens de lichtadaptatie minder groot.
Adductie
Zijwaartse beweging naar het lichaam toe.
Blikveld
Het deel van de omgeving, dat met stilstaand hoofd en met bewegende ogen kan worden waargenomen.
Concentrische kracht
De spanning die de spier ontwikkelt, is groter dan de tegenkracht. Dit leidt tot spierverkorting.
Contrast
Het verschil in aanzicht van twee delen van het gezichtsveld, die tegelijkertijd of na elkaar worden gezien.
Het verschil kan
veroorzaakt worden door helderheidsverschil en/of kleuronderscheid. Critical Flicker Frequency
De minimale frequentie van de interruptie waarbij de flikkering van het licht net niet meer zichtbaar is, ofweI het maximale aantal lichtdonker cycli per seconde.
Dendriet
Een uitloper met veel vertakkingen van een zenuwcel dat impulsen naar het cellichaam toe geleidt.
Diepteperceptie
Het drie-dimensionaal zien van objecten.
4
Verklarende woordenlijst Drempelwaarde absolute
De minima1e hoeveelheid energie die nodig is om in 50% van de gevallen een zintuiglijk antwoord te ontlokken.
differenWHe
De kleinste stimulansverandering (verandering in lichtintensiteit) dat 50% van de tijd een merkbaar verschil oplevert.
Dynamische spierwerking
Wanneer de spanning die de spier ontwikkelt groter of kleiner is dan de van buitenaf uitgeoefende tegenkracht. Zie ook concentrische en excentrische kracht.
Excentrische kracht
De spanning die de spier ontwikkelt, is kleiner dan de tegenkracht. Dit leidt tot spierverlenging.
Extensie
Strekking.
Flexie
Buiging.
Gezichtsscherpte
Vermogen om kleine, dicht bij elkaar liggende objecten afzonderlijk waar te nemen.
statische
Het vermogen details in statische objecten waar te nemen.
dynamische
Het vermogen details in een bewegend object te onderscheiden.
Gezichtsveld
Dat deel van het blikveld dat met stilstaande ogen kan worden waargenomen.
centraal
Het centrum van het gezichtsveld, geschikt voor het herkennen van details.
perifeer
De randen van het gezichtsveld, geschikt voor het waarnemen van bewegingen en voor het orienteren in de ruimte.
Glans
Een spiegeleffect dat op aIle oppervlakken die niet volkomen diffuus reflecteren contrastvermindering veroorzaakt.
Illuminantie
De lichtstroom per oppervlakte-eenheid. Symbool: E, eenheid: lux.
Isometrische spierwerking
Statische spierwerking. Bij contractie of aanspanning wordt de spier korter noch langer, doordat de spanning die in de spier ontwikkeld wordt gelijk is aan een van buitenaf uitgeoefende tegenkracht.
5
Verklarende woordenlijst Kleuronderscheidings-
Het vennogen van het visuele systeem om kleuren te onderscheiden.
vennogen Kritisch detail
Het kleinste (onder)deel, van bijvoorbeeld letters en cijfers, dat voor een bepaalde oogtaak op een bepaalde afstand nog zichtbaar moet zijn.
Kyfose
Bochel, bult. Achterwaartse kromming van de ruggegraat.
Lateraal
Beweging van het midden af.
Lens
Een biconvex (tweevoudig bol) flexibel
orgaan,
waarvan
de
oppervlaktekromming gewijzigd kan worden, zodat bij veranderende voorwerpafstand toch een scherp beeld kan worden gevormd op het netvlies. Licht
Dat deel van het spectrum van elektromagnetische golven dat visueel kan worden waargenomen. Het 'zichtbare' licht bestaat uit golflengten tussen 380 en 780 nanometer.
Lichtsterkte
De hoeveelheid licht die in een bepaalde ruimtehoek wordt uitgestraald. Symbool: I, eenheid: candela.
Luminantie
De lichtsterkte per oppervlakte-eenheid. Symbool: L, eenheid: cd/m 2 •
Luminantiecontrast
Het verschil van de luminantie van twee delen in het gezichtsveld, die gelijktijdig of na elkaar worden gemeten.
Luminantieverhouding
Verhouding van de op een bepaald vlak of in een ruimte voorkomende luminanties.
Netvlies
De binnenste oogrok; het netvlies ontvangt en verwerkt de prikkels.
Neurotransmitter
Een stof die afgegeven wordt door het zenuwstelsel en die een rol speelt bij de prikkeloverdracht tussen neuron en zenuwuitloper.
Pupil
De ronde opening in het regenboogvlies (iris),
waardoor de
lichtstralen het oog binnenkomen. De pupil vernauwt zich door invallend licht en verwijdt zich bij donkerte.
6
Verklarende woordenlijst Range Of Motion (ROM)
De mate van beweeglijkheid van de gewrichten.
Reflectie
De eigenschap van materialen om hierop vallend licht in meerdere of rnindere mate terug te kaatsen.
Retina
Zie netvlies.
Spiegeling
Zie glans.
Spiervezels Type I
Slow-twitch vezels, vooral betrokken bij de aerobe (met zuurstot) stofwisseling.
Type II
Fast-twitch vezels, vooral betrokken bij anaerobe (zonder zuurstot) stofwisseling.
Verblinding
Dit treedt op wanneer de Iuminantie van een deel van het gezichtsveld hoger is dan de gemiddelde luminantie waaraan het oog geadapteerd is. Verblinding geeft een gevoel van onbehagen en er treedt een duidelijke dating van de visuele prestatie op. Sorns is een goede waarnerning onmogelijk.
Verlichtingssterkte
Zie illuminantie.
Ziekte van Perthes
Ontsteking of langzame afbraak van het been en kraakbeen in de kop van het dijbeen.
7
1. Inleiding
De levensverwachting bij geboorte in Nederland bedroeg in 1990 73,8 jaar voor mannen en 80,1 jaar voor vrouwen. Voor 1990 is berekend dat het aantal jaren dat in goede gezondheid wordt doorgebracht, voor zowel mannen als vrouwen, gemiddeld zestig jaar bedraagt. De verwachting is dat mannen ongeveer 14 jaar en vrouwen ongeveer 20 jaar in minder goede gezondheid doorbrengen (CBS, 1991). De gezondheid vermindert door het optreden van verouderingsprocessen; lichaamsfuncties verslechteren, waardoor er een vermindering optreedt in het functioneel functioneren en er treden veranderingen op in het psychisch functioneren. Tevens kan de gezondheid verminderen door ziekten en aandoeningen. Tegenwoordig is men er zich steeds meer van bewust dat lichamelijke activiteit positieve effecten heeft op de gezondheid en het functioneren van de mens. Deze positieve effecten kunnen op elke leeftijd optreden en zijn ook aangetoond bij verpleeghuisbewoners. De bewustwording van de gezondheidswaarde van regelmatige lichamelijke activiteit heeft geleid tot een rage op het gebied van fitness: het trainen van de algemene conditie met of zonder hulp van kracht- en cardioapparatuur. Fitness wordt voornamelijk in fitnesscentra aangeboden. Deze fitnesscentra richtten zich in het verleden met name op jongeren. Tegenwoordig be staat er vanuit de fitnessbranche ook interesse voor de groep ouderen die de oefeningen op de bestaande apparatuur kunnen uitvoeren. Veel ouderen zijn echter niet meer zo gezond. Dit geldt zeker voor de chronisch zieke ouderen in een verpleeghuis. Toch is het ook voor deze personen van belang om in beweging te blijven. Het paramedische personeel van het Verpleeg- en reactiveringscentrum Birkhoven te Amersfoort signaleerde een tekort aan bewegingsactiviteiten voor de bewoners. Het bewegingsaanbod, bestaande uit fysiotherapie, ochtendgymnastiek en groepsgymnastiek, bleek niet voldoende te zijn. Het Verpleeg- en reactiveringscentrum Birkhoven heeft daarom een project 'Fitness voor Ouderen' gestart. Het project 'Fitness voor Ouderen' is in eerste instantie bedoeld voor de bewoners van de afdelingen chronisch somatiek in Birkhoven. Dit zijn mensen van meestal hoge leeftijd met complexe multipele pathologieen en sterk verschillende mate van handicaps. De tweede doelgroep betreft bezoekers van dagbehandeling en reactiveringspatienten. Er is gezocht naar fitnessapparatuur die geschikt is voor het gebruik vanuit een rolstoel en die goed aan te passen is op individuele lichamelijke handicaps. Bovendien moet de apparatuur over een goed lees- en bedienbaar controle- en feedbacksysteem beschikken. 8
Hoofdstuk 1.
Inleiding
Bestaande fitnessapparatuur bleek vooral gericht op het gebruik door jong volwassenen en gezonde ouderen en deze apparatuur is helaas niet geschikt voor verpleeghuisbewoners. Het doel van dit onderzoek is te komen tot een programma van eisen voor fitnessapparatuur voor ouderen met al dan niet chronisch somatische aandoeningen, teneinde bewegingsarmoede te voorkomen. De apparatuur moet zodanig ontwikkeld zijn dat ouderen (in een rolstoel) er zo veel mogelijk zonder professionele begeleiding gebruik van kunnen maken. Het onderzoek is uitgevoerd in Birkhoven. Niet aIleen verpleeghuispatienten hebben baat bij het programma van eisen betreffende fitnessapparatuur. De voor verpleeghuispatienten geschikte fitnessapparatuur kan ook door andere doelgroepen gebruikt worden. Bijvoorbeeld door personen in een thuissituatie teneinde opname in een ziekenhuis of verzorgingshuis te voorkomen. In hoofdstuk 2 is het belang aangegeven van lichamelijke activiteit voor (chronisch zieke) ouderen. Lichamelijke activiteit vertraagt de verouderingsprocessen met betrekking tot spierkracht, houdingscontrole, houding en het cardiopulmonaal systeem. In verband met het opstellen van het programma van eisen is het belangrijk om rekening te houden met deze verouderingsprocessen. Tevens dient rekening gehouden te worden met de veranderingen in het visueel systeem, het gehoor en het gevoeL Hoofdstuk 3 geeft een beeld van een verpleeghuis en met name van het project 'Fitness voor Ouderen' in Birkhoven. De resultaten van de interviews met de ouderen in Birkhoven staan in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 staat een korte weergave van de bestaande fitnessapparatuur in de fitness- en revalidatiecentra. In hoofdstuk 6 staat het programma van eisen voor fitnessapparatuur voor ouderen met al dan niet chronisch somatische aandoeningen. Goede apparatuur kan bewegingsarmoede te voorkomen. Tenslotte staat in hoofdstuk 7 een korte evaluatie van het programma van eisen en het onderzoek.
9
2. Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
Tegenwoordig is men zich er steeds meer van bewust dat lichamelijk inspanning positieve effecten heeft op hun lichamelijke en geestelijke gezondheid. Lichamelijke inspanning vertraagt de verouderingsprocessen. Bovendien heeft inspanning een preventieve werking tegen het krijgen van ziekten. De positieve effecten zijn zelfs aangetoond bij ouderen in een verpleeghuis (Fischer et al., 1991; MacRae et aI., 1996), Het verouderingsproces is een intrinsiek, veelal onomkeerbaar en progressief proces. Er treden veranderingen op in het functioneel en psychisch functioneren. Deze veranderingen varieren per
individu,
evenals
het tijdstip
(leeftijd)
waarop
die
veranderingen
plaatsvinden. Naast intrinsieke processen zijn er omgevingsfactoren die invloed hebben op de veroudering. Bovendien beleeft niet iedereen zijn gezondheid op dezelfde manier. De beleving is afhankelijk van de persoonlijkheid en van de sociaal-culturele omstandigheden waarin de persoon zich bevindt. In paragraaf een van dit hoofdstuk zijn een aantal positieve effecten van lichamelijke inspanning op de lichamelijke en geestelijke gezondheid weergegeven. In paragraaf twee staan de verschillende functionele verouderingsverschijnselen. Er wordt steeds gerefereerd naar de implicaties die deze verouderingsverschijnselen hebben voor het programma van eisen voor fitnessapparatuur voor ouderen. In paragraaf drie zijn de veranderingen in het psychisch functioneren weergegeven. Tevens zijn in deze paragraaf de veranderingen in de gezondheidsbeleving door de functionele en psychische verouderingsverschijnselen weergegeven.
10
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
2.1 Lichamelijke activiteit en de effecten op de gezondheid Effecten op de lichamelijke gezondheid
De op latere leeftijd voorkomende achteruitgang van het spier- en skeletstelsel, het cardiopulmonale systeem en het evenwicht kan verklaard worden als een gevolg van veroudering. Een groot deel van deze achteruitgang is echter een gevolg van een verminderd activiteitenniveau van het individu. Dit betekent dat de mogelijkbeid om het spier- en skeletstelseI, het cardiopulmonale systeem en het evenwicht te verbeteren, niet verdwijnt door veroudering (Baum, 1995; Grimby, 1988). Lichamelijke activiteit, zowel gericht op het uithoudingsvermogen als op de toename van spierkracht, heeft positieve effecten op de gezondheid van ouderen. Een loopprogramma (dagelijks gedurende twaalf weken) voor nog ambulante verpleeghuispatienten, leidde tot een significante verbetering van het loopuithoudingsvermogen; zowel de loopafstand als de maximale tijdsduur verbeterde. (MacRae et al., 1996). Fischer et al. (1991) toonden aan dat bij verpleeghuispatienten de strekspieren van de knie (nodig om bijvoorbeeld op te staan uit een stoeI) na een krachttraining van zes weken, drie maal in de week, beter functioneerden. De toename in kracht was 30 tot 150%, de toename in uithoudingsvermogen 80 tot 300% en de toename in snelheid was 30 tot 90%. Fiaterone et al. (1988) toonden bij tien ouderen (86 - 96 jaar) aan dat een toename in beenkracht leidde tot een toename van de loopsnelheid door een verbeterde balans. Bovendien was een van de proefpersonen na het volgen van het trainingsprogramma in staat om zonder gebruik te maken van de armen, op te staan uit een stoel. Twee personen waren na het volgen van het trainingsprogramma in staat om zonder krukken te lopeno De relatie tussen bewegingsactiviteit en cognitief functioneren is nog niet volledig wetenschappelijk bewezen. Er zijn echter onderzoekers (Era et al., 1994; Prinz et al., 1990) die menen dat bepaalde aspecten van de cognitie (geheugen, reactiesnelheid, perceptie en psychomotorische controle) minder snel achteruit gaan door lichamelijke activiteit, vanwege een betere transmissie van het zenuwstelsel en een betere sensitiviteit van het visuele veld.
11
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
Effecten op de psychische gezondheid Ouderen in een verpleeghuis zijn uit hun vertrouwde omgeving verplaatst waar ze jarenlang geleefd hebben. Mogelijk is de partner al overleden of woont deze ergens anders. Bewoners van verpleeghuizen lijden vaak aan ernstige, chronische ziekten. Toch is het belangrijk dat ook zij zo veel mogelijk actief blijven. Uit een interventiestudie (King et aI., 1993) blijkt dat de gemoedstoestand van personen tussen de vijftig en 65 jaar significant verbeterd is na het volgen van een bepaalde vorm van aerobe training gedurende een jaar. Vit dit onderzoek bleek ook dat personen die aeroob trainen lagere niveaus van chronische stressreacties (onder andere hypertensie en verminderde
immuunrespons)
hebben
en
zich
beter
kunnen
aanpassen
aan
stressomstandigheden. Ruuskanen en Ruoppila (1995) hebben in hun onderzoek een positief resultaat gevonden tussen lichamelijke activiteit en het positieve gevoel van welzijn bij ouderen in de leeftijd van 65 tot 84 jaar. Abele en Brehm (1993) geven een overzicht van onderzoeken met betrekking tot lichamelijke activiteit, al of niet in competitieverband, en de gemoedstoestand. De onderzoeken betreffen steekproeven uit populaties personen varierend in leeftijd van 17 tot 64 jaar. Het blijkt dat fitness en duurtraining leiden tot een algemeen gevoel van zich beter voelen door spanningsreductie, relaxatie en vermindering van negatieve gevoelens. Competitiesporten leiden tot een zogenaamde spanningscirkel; voor een wedstrijd treedt er een verhoogde mate van spanning en activatie op, na de wedstrijd juist een daling van de spanning en activatie. Deze spanningscirkel is onafhankelijk van de uitkomst van de wedstrijd. Competitiesporten leiden tevens tot gevoelens van geluk, plezier op het moment van het winnen van de wedstrijd en gevoelens van verdriet bij verlies van een wedstrijd. De veranderingen van de gemoedstoestand zijn onafuankelijk van de sexe en leeftijd. Er zijn een aantal fysiologische hypothesen om te verklaren waarom lichamelijke activiteit effect heeft op het psychisch functioneren (Spirduso, 1995). - Lichamelijke inspanning zorgt voor een vergroting van de bloedstroom in de hersenen. Dit betekent dat er ook meer zuurstof wordt aangeleverd. Zuurstof zorgt voor de veranderingen in het psychisch functioneren. - In de hersenen zitten monoamine neurotransmitters, zoals dopamine en serotonine, die het psychisch functioneren positief en negatief belnvloeden. Door lichamelijke inspanning verandert de hoeveelheid monoamine neurotransmitters in de hersenen, zodanig, dat eventuele negatieve invloeden van de neurotransmitters verdwijnen of verminderen. 12
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
- De hersenen produceren veel endogene opiaten ais reactie op acute fysieke of psychologische stress. Deze opiaten veroorzaken waarschijn1ijk het euforie gevoel dat mensen vaak hebben na lichamelijke inspanning. - Door lichamelijke inspanning stijgt de lichaamstemperatuur. Hierdoor kunnen veranderingen optreden in de hersenstam, met als uiteindelijk gevolg een reductie van feedback naar de spieren. De spiertonussen zullen hierdoor dalen, waardoor een persoon rustiger wordt en minder angstig. Er zijn tevens een aantal psychosociale hypothesen, waarmee de psychische veranderingen ten gevolge van lichamelijke inspanning verklaard kunnen worden (Spirduso, 1995). - De afleidingshypothese. Het uitvoeren van lichamelijke activiteit kost tijd. Tijdens deze tijd hoeft men niet te denken aan verantwoordelijkheden op het werk of thuis. Men is meer ontspannen, waardoor de bloeddruk in rust afneemt. - Hypothese gebaseerd op het feit dat menSen graag controle hebben over hun omgeving. Verhoging van lichamelijke kracht en uithoudingsvermogen geven een mens het gevoel dat ze meer controle hebben over hun omgeving. Ze voelen zich minder kwetsbaar. - Door lichamelijke activiteit verandert het zelfbeeid van een persoon. Iemand moet een positief zelfbeeld hebben om zich psychologisch gezond te voelen. - De sociale interactie die vaak plaatsvindt tijdens het sporten draagt bij aan veranderingen in de gemoedstoestand, stress en angst. In groepsverband sporten heeft bovendien nog het effect dat mensen vaak beter willen presteren dan bijvoorbeeld de persoon naast zich.
13
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
2.2 Functionele veranderingen 2.2.1 De spierkracht De afname van de spierkracht door verouderingsprocessen is niet in elke spier even groot en varieert per type beweging. Er zijn bovendien grote individuele verschillen qua verlies aan spierkracht. Daams (1994) geeft een overzicht van 35 variabelen die de kracht belnvloeden. Spierkracht wordt onder meer belnvloed door geslacht, voeding, lichamelijke activiteit, gezondheidsstatus en antropometrische data. Antropometrische data zijn data omtrent lichaamslengte, gewicht, bodymass index, gewicht van het skelet, gewicht van vetmassa en gewichtsfactor. Spieren die frequent gebruikt worden, nemen minder in kracht af dan spieren die niet frequent gebruikt worden. De isometrische kracht blijft met het toenemen van de leeftijd beter behouden dan de dynamische kracht. Daamaast is de kracht die geleverd kan worden tijdens excentrische bewegingen groter dan de kracht tijdens concentrische bewegingen (Spirduso, 1995). De maximale kracht die de spieren kunnen leveren bij het vastpakken van een handgreep, vermindert met 15-40% tussen twintig en zestig jaar (Welford, 1985). Spirduso (1995) vermeldt een afname van de dwarsdoorsnede van de quadriceps met 25 % bij zeventig-jarigen vergeleken met twintig-jarigen. Hoe sneller een dynamische beweging uitgevoerd moet worden, hoe minder kracht de spieren van ouderen kunnen leveren, hetgeen veroorzaakt wordt door een afname van type II spiervezels. Het isometrische en dynamische spieruithoudingsvermogen (uitgedrukt in absolute termen) daalt bij het toenemen van de leeftijd. Gecorrigeerd voor de spierkrachtafname neemt het spieruithoudingsvermogen wat toe. Dit komt door de relatieve toename van type I spiervezels (Larsson, 1982). De maximale spierkracht van vrouwen komt overeen met zestig procent van de maximale spierkracht van mannen. Dit verschil kan gedeeltelijk verklaard worden door de verschillende lichaamsbouw. Na correctie van de anthropometrische data is de maximale kracht echter nog steeds maar zeventig tot tachtig procent van de maximale kracht van de mannen (Larsson, 1982). Daams (1994) geeft een overzicht van onderzoeken waarin de verschillen in kracht tussen mannen en vrouwen onderzocht werden. In onderzoeken wordt voomamelijk de isometrische spierkracht bepaald, omdat het meten van dynamische krachten technisch zeer moeilijk is. Viitasalo et al. (1985) heeft bij drie leeftijdscategorieen (31-35, 51-55, 71-75) gezonde mannen, de isometrische spierkracht 14
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
gemeten met behulp van dynamometers. Veel gemeten maximale isometrische krachten zijn: knijpkracht, knie-extensie, rompextensie, rompflexie en elleboogflexie. Viitasalo et al. (1985) heeft een afname van de krachten gevonden van de jongste naaF de oudste leeftijdsgroep. Fignur 2.1 geeft de maximale isometrische krachten van de vijf spiergroepen van de drie leeftijdsgroepen weer. In tabel 2.1 staan de krachtafnamen van de spiergroepen in percentages weergegeven. Viitasalo et al. (1985) stelde vast dat tussen de knijpkracht en de leeftijd de grootste correlatie bestaat en dat de knijpkracht het minst athankelijk is van antropometrische gegevens.
1200
z
.c.
1000
en c
AI
'-
Ul
800
sao
1,00
Krachtafname (%)
200
O'---+-------+-------+-31-35
51-55
71-75
Age (years)
Pignur 2.1: Maximale isometrische krachten van vijf spiergroepen. (Bron: Viitasalo et aI., 1985)
Rompextensie Rompflexie Knijpkracht Knie-extensie Elleboogflexie
42 35
42 47 35
Tabel 2.1: De krachtafnamen van de diverse spiergroepen. (Bron: Viitasalo et al., 1985)
Behalve de knijpkracht hebben de overige krachten die uitgevoerd kunnen worden door de spiergroepen een hoge correlatie met de body mass index (gewichtllengte [kg/m2l). In fignur 2.2 staan de diverse krachten uitgezet tegen de body mass index (Viitasalo et al., 1985).
15
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
20 25 30 3S aoay man .nee. (kg Im-)
;~~!
1 1400t 1200
1000~
1000+
~ soot
800'
~3'500
~~500,
~;;. l.OO
-:;. 400t
-C;
'2 i
~~
§ ! 200
200
1...--_ _ _ _ _ ,::-;:;
20
ZS
30
a '_------
35
Sooy mass ,ndex (kg/m-)
20 25 30 3S Sody moss .no .. (lIg/m"
Figuur 2.2: De lineaire regressie van het lichaamsgewicht en de diverse krachten in de drie leejtijdsgroepen. (Bron: Viitasalo et al., 1985)
Legg (1932) publiceerde een beschrijving van de spierkrachtgradaties gebaseerd op het Lovett-systeem. Lovett kende aan de spierkracht waarden toe die met behulp van de zwaartekracht als weerstand werden vastgesteld. In Kendall (1986) staat de beschrijving van de spierkrachtgradaties weeergegeven, zoals Legg deze in 1932 heeft gepubliceerd:
o (nul)
geen voelbare contractie;
1 (zeer zwak)
de spiercontractie is weI voelbaar, maar er vindt geen beweging plaats;
2 (zwak)
zonder invioed van de zwaartekracht kan een beweging uitgevoerd worden, maar tegen de zwaartekracht in is dit niet mogelijk;
3 (redelijk)
beweging tegen de zwaartekracht in is mogelijk;
4 (goed)
beweging is mogelijk zowel tegen de zwaartekracht in als tegen een weerstand van buitenaf;
5 (normaal)
de beweging kan tegen een grotere weerstand dan bij spierkracht 4 het geval is, uitgevoerd worden.
In het verpleeghuis Birkhoven wordt gebruik gemaakt van deze indeling van Lovett. De spierkrachtgradatie van het merendeel van de patienten ligt rond de drie.
16
Hoofdstuk 2.
Licbamelijke activiteit en verouderingsprocessen
2.2.2 Het cardiopulmonale systeem
Na het dertigste levensjaar treedt een reductie op van het bloedtransport van zuurstof met 0,5 tot 1,5 procent per jaar. Het maximale zuurstoftransport wordt bepaald door het product van de maximale hartfrequentie, het maximaal mogelijke slagvolume en het maximaal mogelijke arterioveneuze zuurstofverschil. De maximale hartfrequentie neemt af met de leeftijd, ongeacht de getraindheid. Het slagvolume daalt doordat de contractiliteit van het hart verandert. De veranderingen bestaan uit een langere contractietijd, een tangere refractaire periode en een langere tijdsduur voordat de hartspier zijn piekkracht bereikt (Spirduso, 1995). De fysieke fitheid wordt bepaald aan de hand van de maxima Ie aerobe capaciteit, ofweI V02 max. De belangrijkste determinant van V0 2 is de spiermassa. De spiermassa daalt met het vorderen van de leeftijd. Uit onderzoek van Illmarinen (1989) blijkt dat bij Finse arbeiders van middelbare leeftijd de V02 max drie procent daalt in vier jaar tijd. De pulmonaire component van het cardiopulmonale systeem daalt door veroudering systematisch in capaciteit. Deze daling is zo gelijkmatig dat er een percentiel curve van opgesteld is (figuur 2.3). De pulmonale component is de verhouding tussen het krachtige uitademingsvolume in een seconde en de lichaamslengte, (FEVI/HT2).
18 L6·=:::-_ _
0.6
.Age
Figuur 2.3: DaZing van de pulmonale functie in percentie[curven geldend voor nietrokende mannen. (Bron: Fozard et al., 1992)
17
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
Het niveau van de functionele capaciteit in de vroege adolescente periode wordt vooral bepaald door de grootte van de longen. Dit houdt in dat iemand op oudere leeftijd nog in dezelfde percentielwaarde zit, omdat de grootte van de longen niet wijzigt door veroudering. Een abrupte daling van de voorspelde pulmonale functie duidt op de aanwezigheid van een ziekte.
2.2.3 Het evenwicht - houdingscontrole Om goed in balans te kunnen blijven en gecoordineerde bewegingen te kunnen maken, is er een integratie van verschillende spiergroepen en zenuwbanen nodig. Door het verouderen treden veranderingen op in het zenuwstelsel, zoals een verlies aan dendrieten en motorische zenuwvezels en verminderde neurotransmitter effectiviteit. Een maat voor balans is de stabiliteit van het lichaam om het zwaartepunt van het lichaam. De stabiliteit wordt gemeten aan de hand van de continue uitgevoerde correctiebewegingen rondom het zwaartepunt van het lichaam (Alexander, 1994). Het hebben van een goed evenwicht is belangrijk bij de uitvoering van de dagelijkse activiteiten. Het evenwicht wordt gecontroleerd door drie systemen (Alexander, 1994; Corso, 1992); • Het vestibulaire systeem geeft informatie over bewegingen van het hoofd ten opzichte van het lichaam; • Het visuele systeem is belangrijk voor object-orientatie; • Het somatosensorische systeem geeft proprioceptieve en exteroceptieve informatie. Naast deze drie systemen zijn tevens de spierkracht (2.2.1) en de houding, de botten en de gewrichtsmobiliteit (2.2.4) van belang voor het behouden van de balans. Met het toenemen van de leeftijd neemt de stabiliteit van het lichaam om het zwaartepunt af. De kans op het maken van een val wordt daardoor groter. Het vestibulaire systeem draagt weI bij aan de houdingscontrole, maar is van ondergeschikt belang als het gaat om het vallen door ouderen. De verouderingsveranderingen van het visuele systeem (zie 2.2.5), hebben weI tot gevoig dat ouderen een verhoogd risico lopen om te vallen. Het perifere gezichtsveld is volgens Spirduso (1995) erg belangrijk voor het behouden van een goede balans. Woollacott (1989) meent dat ouderen de perifere informatie vaker gebruiken dan jongeren, dus een vermindering van het perifere gezichtsveld bij ouderen leidt eerder tot vallen. 18
Hoofdstuk 2.
Licbamelijke activiteit en verouderingsprocessen
Proprioceptieve receptors zijn belangrijk voor de regulering van het bewegingsapparaat en de lichaamshouding. Kauffmann (1994) en Woollacott (1989) stellen dat het proprioceptieve systeem verslechtert door verouderingsprocessen. Exteroceptieve 'receptors liggen net onder de huid en reageren op allerlei stimuli uit de omgeving, zoals druk, temperatuur en gehoor. Door veroudering vermindert onder andere de sensitiviteit van de exteroceptieve receptors in de voetzolen. Deze receptoren zorgen mede voor de balans van het lichaam (Magnusson, 1990).
2.2.4 Houding Door degeneratie van het skeletstelsel ten gevolge van veroudering ontstaan er houdingsveranderingen. De tussenwervelschijven worden dunner en minder flexibel. Zowel bij mannen aIs bij vrouwen treedt op oudere leeftijd botverlies op. Bij vrouwen boven de 40 jaar neemt de botmassa eerder af doordat de spiegel van de geslachtshormonen eerder daalt dan bij mannen. Het botverlies treedt op doordat de botombouw vertraagt en de voortdurende botvorming achterblijft bij de voortdurende botatbraak. Er wordt gesproken over osteoporose wanneer de botmassa zo gering is dat er een verhoogde kans is op fracturen bij het uitoefenen van normale krachten op het bot (Gezondheidsraad, 1991). Zwakte en / of verkorting van de nekspieren en van de spieren van de bovenrug en schoudergordeI, van de spieren van de lage rug en de buikspieren, alsmede van aUe spieren van de onderste extremiteit, kunnen direct de houdingsopbouw van de lichaamssegmenten en het lichaam als geheel belnvloeden. Zwakte van de spieren die het schouderblad naar de wervelkolom trekken leidt tot naar voren gebogen schouders. Bij ouderen wordt vaak een kyfose geconstateerd, veroorzaakt door zwakte van de spieren die de bovenrug gestrekt houden (Kauffmann, 1994; Kendall, 1986). Verder hebben ouderen vaak de heupen (Woodhull-McNeal, 1992) en de knieen in flexie (Kauffmann, 1994; Ostrosky et aI., 1994). De Range of Motion (ROM) van de gewrichten neemt met het toenemen van de leeftijd in diverse gewrichten af. Deze afname wordt veroorzaakt door stijfheid van de gewrichtsbanden, pijnlijke gewrichten en door beschadigingen van het kraakbeenweefsel in de gewrichten. Hoeveel deze afname bedraagt is per persoon verschillend en afuankelijk van ziekte en aandoeningen. Kuhlman (1993) heeft een onderzoek uitgevoerd naar de cervicale ROM van ouderen. Uit zijn onderzoek tussen twee leeftijdsgroepen (2030 en 70-90 jaar) blijkt dat de oudere groep (70-90 jaar) 12 % minder flexie, 32 % minder extensie, 22 % minder laterale flexie en 25 % minder rotatie had in de cervicale wervels. 19
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
De leeftijdsgroep van 70 tot 90 jaar (mannen en vrouwen) heeft een gemiddelde flexie van 60,8°, een gemiddelde extensie van 51,4°, een gemiddelde nekrotatie links van 71,8° en een gemiddelde nekrotatie rechts van 72,5°. Drukker (1986) geeft aan dat de passieve beweeglijkheid van het heupgewricht afneemt van 150 0 (30-40 jaar) naar 105° (70+). Het is van be lang dat er met de verminderde ROM rekening gehouden wordt bij het ontwerpen van een fitnessapparaat. Dit is bijvoorbeeld van belang bij de beginstand van de handvaten bij bepaalde oefeningen. Molenbroek et al. (1984) hebben onderzoek gedaan naar de antropometrie van Nederlanders boven de 65 jaar. De antropometrie is onder meer van belang bij het bepalen van de zithoogte, de zitdiepte of de reikhoogte. In bijlage 1 staat een overzicht van de meetresultaten van aIle in het onderzoek gemeten ouderen. De waarden zijn gemiddelden van mannen en vrouwen samen, dit omdat fitnessapparatuur geschikt moet zijn voor beide sexen. Chronisch zieke ouderen zitten veelal in een rolstoel. Bij het ontwerpen van een fitnessapparaat is het belangrijk dat er rekening gehouden wordt met het feit dat verschillende rolstoelen (zeer sterk) varieren in lengte, breedte, hoogte etcetera. Ouderen zitten niet in een sportrolstoel, dus er moet tevens rekening gehouden worden met armen hoofdleuningen. Bovendien heeft een rolstoel ruimte nodig om te kunnen draaien. Canada Mortgage and Housing Corporation (1979) en de Federatie Nederlandse Gehandieaptenraad (1993) geven maten en afstanden met betrekking tot rolstoelen en rolstoelgebruikers. In bijlage 2 is een aantal van deze maten weergegeven.
Met name de aspecten met betrekking tot de spierkracht, het cardiopulmonale systeem, het evenwieht en bepaalde aspecten van de houding zijn te verbeteren met behulp van fitnessapparatuur die geschikt is voor chronisch somatische zieke ouderen. De bovenstaande factoren, maar ook de factoren zieht, gehoor en gevoel zijn van belang wanneer het gaat om de eisen die gesteld moeten worden aan de fitnessapparatuur.
20
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
2.2.5 Het visuele systeem Met het toenemen van de leeftijd gaan de functies van het oog achteruit. Eigenschappen van het oog zijn: 1. het gezichtsvermogen: de gezichtsscherpte en het accomodatievermogen, 2. de gevoeligheid van het visuele systeem: absolute en differentiele drempelwaarde,
adaptatievermogen,
gevoeligheid voor
verblinding, spiegeling en flikkering 3. het kleuronderscheidingsvermogen 4. de ruimtelijke visuele functies: het gezichtsveld, het blikveld en de diepteperceptie. De functies van het oog worden nader beschreven met het doel om richtpunten aan te geven bij het inrichten van ruimten en het ontwerpen van fitnessapparatuur bedoeld voor ouderen. Het oog is echter dusdanig ingewikkeld dat in de literatuur bijna geen algemene richtlijnen vermeld zijn waaraan bijvoorbeeld de illuminantie, het luminantieniveau en luminantiecontrast zouden moeten voldoen in ruimten voor ouderen.
Ad 1. Het gelichtsvermogen Ais gevolg van vernauwing van de pupil en het troebeler en dikker worden van de lens valt er bij ouderen minder licht op de retina. In combinatie met de verandering van de brandpuntlengte neemt de gezichtsscherpte af. Het is dan moeilijker om details en statische en dynamische objecten waar te nemen. Ook is het moeilijker om details goed waar te nemen. Een detail is bijvoorbeeld de opening van de letter C, zodat je hem nog net niet als een 0 ziet (Wolf en Spenkelink, 1993). Vergeleken met een 40-jarige heeft een 60-jarige vijf keer zoveel licht nodig om alles goed waar te kunnen nemen. Ben fitnessruimte die door ouderen wordt gebruikt moet daarom een hoger illuminantieniveau hebben dan een fitnessruimte gericht op jongeren. Ouderen moeten namelijk goed het controle- en feedbackscherm kunnen zien. 'The Illuminating Engineering Society (IES) , (1973) geeft de standaardilluminantie voor diverse accomodaties en ruimten. Voor een sporthal die voor meerdere doeleinden (gymnastiek, fitness, volleybal) gebruikt wordt, gaat de IES uit van een standaardilluminantie van 300 tot 700 lux. Er mag aangenomen worden dat een sportruimte, gebruikt door ouderen, een illuminantie dient te hebben van 450 tot 1400 lux. Deze veronderstelling is gebaseerd op het feit dat wanneer het gaat om woningen voor ouderen, de standaardwaarden voor woningen met 50 tot 100 procent vermeerderd moeten worden.
21
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
Het accomodatievermogen neemt met het vorderen van de leeftijd af. Het lezen van cijfers en letters, op bijvoorbeeld het feedbackscherm van het fitnessapparaat, gaat steeds moeilijker. In plaats van het verhogen van de illurninantie is het effectiever om grotere cijfers en letters te gebruiken. Het hangt van de toepassing af of de voorkeur gegeven moet worden aan kapitalen of onderkastletters. Kapitalen worden door een betere benutting van de ruimte, makkelijker herkend. Echter, de afwezigheid van staarten en stokken Ievert een rninder karakteristiek woordbeeld op, waardoor de leesbaarheid van kapitalen vermindert in een langere tekst. Kapitalen worden aanbevolen in titels of korte aanduidingen (Dul en Weerdmeester, 1993; Voskamp, 1991). In grote letterboeken is de letterhoogte van kapitalen 0,4 cm en van onderkastletters 0,3 cm. NASA (1994) gaat bij het voorschrijven van de letterhoogte en letterbreedte uit van een maximale kijkafstand van 71 cm. Belangrijke teksten, zoals tellers, dienen een letterhoogte te hebben van 0,5 tot 0,8 cm (bij luminantie van 3,5 cd/m2). De letterbreedte wordt berekend aan de hand van de letterhoogte: 0,6 tot 0,8 maal de hoogte, afhankelijk van de letter. Voskamp (1991) geeft aan dat de verhouding stokdiktel letterhoogtel:6 dient te bedragen met een maximum van 1: 10. Witte letters op een donkere achtergrond moeten een geringere stokdikte hebben dan zwarte tekst op wit en de spatiering dient ook ruimer te zijn. Het contrast (luminantieverhouding tussen letter en achtergrond) moet voor optimale leesbaarheid circa 1:10 (of 10:1) bedragen. Beneden 1:3 gaat de leesbaarheid duidelijk achteruit; boven 1:30 treedt er bij inwendig verlichte borden straling op. Feedback systemen op fitnessapparatuur hebben vaak inwendig verlichte tekst. Het gebruik van kleur verbetert niet de leesbaarheid, maar vergroot weI de opvallendheid. De tekst trekt nu meer aandacht. De leesbaarheid wordt met name bepaald door het luminantiecontrast (Dul en Weerdmeester, 1993; Voskamp, 1991). Irrelevante informatie en decoratie moet weggelaten worden. Het gebruik van symbolen wordt aangeraden, mits ze logisch zijn en tot de verbeelding spreken. Uit onderzoek naar het gebruik van pictogrammen door verstandelijk gehandicapten blijkt dat concrete pictogrammen met details en achtergrondfiguren het beste herkend worden. Cognitieve processen van herkenning bleken belangrijker dan het verkleinen van de perceptuele last door de hoeveelheid informatie (Jong de, 1992).
22
Hoofdstuk 2.
Licbamelijke activiteit en verouderingsprocessen
Ad 2. De gevoeligheid van het visuele systeem De absolute en differentiele drempelwaarden van het waarnemen van licht nemen toe, doordat met het toenemen van de leeftijd de lens harder, dikker en troebeler wordt, de grootte van de pupil afneemt, het metabolisme in de retina vermindert en de optische zenuwbaan in lengte toeneemt. De toename van de drempelwaarden is afuankelijk van de golflengte van het licht. De gevoeligheid voor korte golflengten neemt af. In ruimten waarvan ouderen gebruik maken is het belangrijk om licht met hoge golflengten te gebruiken en te zorgen voor een voldoende hoog illuminantieniveau (ad 1). Met het toenemen van de leeftijd vermindert het adaptatievermogen, waardoor er meer luminantiecontrast noodzakelijk is om een taak te kunnen vervullen (Pirkl, 1994). Belangrijke informatie, bijvoorbeeld tijd en snelheid op een feedbacksysteem, moet daarom opvallen tegen de achtergrond. De verhouding van het contrast van de vlakken die gelijktijdig of achtereenvolgens in het gezichtsveld komen, mag echter niet te groot zijn. Dit leidt namelijk tot schittering van reflectie, spiegeling en verblinding, hetgeen er toe leidt dat het contrast juist weer verdwijnt. Ouderen zijn gevoeliger voor spiegeling en verblinding en hebben er daardoor meer hinder van dan jongeren. Er zijn aanbevelingen opgesteld (Dul en Weerdmeester, 1993; Pirkl, 1994; Voskamp, 1991): - Tussen de visuele taken en de onmiddellijke omgeving van deze visuele taak dient de luminantieverhouding bij voorkeur niet meer dan drie te bedragen; - Tussen de visuele taak en de periferie dient de luminantie bij voorkeur niet meer dan tien te bedragen. Het gaat hierbij om kortdurende luminatieveranderingen die optreden bij bHkwisselingen, bijvoorbeeld bij het even naar buiten kijken. Deze aanbevelingen hebben betrekking op de minimaal acceptabele luminantieverhoudingen in het gezichtsveld. De wenselijke verhoudingen voor een object ten opzichte van de directe omgeving en de periferie zijn strenger, te weten 1:2:5 (overdag) of 5:2:1 (bij kunstlicht). Om aan de aanbevelingen te kunnen voldoen is het noodzakelijk de illuminantie en de reflectiefactor van een voorwerp te weten. In Voskamp (1991) en IES code of interior lighting (1973) staan richtlijnen opgesteld voor de maximale illuminantie en reflectiefactor. Er zijn geen gegevens bekend over de gewenste luminantieverhoudingen bij ouderen. Met het toenemen van de leeftijd neemt de critical flicker frequency (CFF) af. Dit betekent dat de frequentie van het aantal licht - donker cycli, waarbij de flikkering van het licht nog te zien is, afneemt. Dit betekent dat ouderen bijvoorbeeld minder last hebben 23
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
van een knipperende TL buis. Het betekent echter tevens dat ouderen minder goed een knipperend lichtje op een feedbackscherm kunnen waarnemen. Een knipperend licht op het feedback-scherm van een fitnessapparaat mag niet sneller knipperen dan 15 c/sec., anders wordt er een constant licht waargenomen (Pirkl, 1994). Ben knipperend licht werkt alleen voldoende wanneer op hetzeIfde moment een boodschap te zien is. Ben oudere kan zich op die manier beter de relatie tussen het flikkerend licht en de boodschap herinneren (Vree van et aI., 1992).
Ad 3. Kleuronderscheidingsvermogen De normale kleur van de ooglens is geel. Door veroudering wordt de lens nog meer geel en minder transparant. Met name na de Ieeftijd van 65 jaar, wordt het hierdoor moeilijker om kleuren te onderscheiden. Om de perceptie van kleur te beschrijven worden er drie begrippen gebruikt: tint, saturatie en helderheid. De kleuren met een tint zijn chromatische kleuren. Wit, zwart en neutraal grijs zijn achromatische kleuren. De saturatie ofweI kleurintensiteit, geeft de sterkte van de aanwezige chromatine aan. Zo heeft rose minder chromatine dan rood. De helderheid geeft de perceptie van het algemene luminantieniveau aan. Helderheid onderscheidt een donkerrode kleur van een licht rode kleur (Karatza, 1995). Voorwerpen reflecteren het licht dat uit verschillende golflengten bestaat, waardoor dan een kleur kan worden waargenomen. Het waar te nemen licht bestaat uit golflengten tussen 100 en 700 nanometer (nm). In het algemeen kunnen ouderen aIleen die kleuren (golflengten) waarnemen boven ongeveer 400 nm. Bleke kleuren (licht rose, zalm, perzik) lijken erg vee1 op elkaar en vloeien te veel in elkaar over. Donkere kleuren (zwart, donker bruin, donker groen, marine blauw) zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. In het programma van eisen staan een aantal algememe richtlijnen met betrekking tot het gebruik van kleuren in toepassingen voor ouderen, vermeldt (Karatza, 1995). Voskamp (1991) geeft richtlijnen voor het kleurgebruik op beeldschermen. Er mogen bij voorkeur niet meer dan drie kleuren gebruikt worden. Het gebruik van kleuren is alleen aan te raden wanneer dit functioneel is. De volgende kleurcombinaties hebben de voorkeur: 2 kleuren rood groen 3 kleuren 4 kleuren 5 kleuren
rood oranje of wit groen rood oranje wit groen rood oranje wit blauw groen
Voor oranje mag ook geel worden genomen.
Voor kleurgebruik geldt dat het luminantiecontrast van grotere invloed is dan het kleurcontrast. 24
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
Ad 4. De ruimtelijke visuele juncties Het gezichtsveld is het geheel van de ruimte dat met niet-bewegende ogen kan worden waargenomen. Met het centrale gezichtsveld herkennen we details en met het perifeer gezichtsveld nemen we bewegingen waar en orienteren we ons in de ruimte. Het gezichtsveld bij ouderen boven de 75 jaar is horizontaal in totaal ongeveer 90°, verticaal naar boven ongeveer 20° en verticaal naar beneden ongeveer 35 0. De leeftijdsgroep van 66 jaar tot 75 jaar heeft een nog net iets groter gezichtsveld. In figuur 2.4 is het gezichtsveld weergegeven (Corso, 1981). Belangrijke informatie dient in een zo klein mogelijke visuele kegelbaan te worden weergegeven.
Figuur 2.4: De grootte van het visuele veld van het rechter oog bij personen vanaf 46 jaar. (Bron: Corso, 1981) De grootte van de afname van het gezichtsveld is mede afhankelijk van de kleur van de omgeving. Het gezichtsveld is in een blauwe omgeving groter dan in een groene omgeving. Tijdens het lopen in ruimte met blauwe vloerbedekking is het voor ouderen, door een gebrek aan contrast, moeilijker in te schatten wanneer ze met de voet de grond raken of hoe hoog een drempel is. Een blauwe vloerbedekking met een lichtgekleurd 25
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
motief of lichtgekleurde voorwerpen er op heeft daarentegen weI veel contrast. Er moet rekening gehouden worden met het feit dat er nog maar weinig bekend is over hoe ouderen bepaalde kleuren ervaren. Naast de kleur van de omgeving leiden tevens zowel te lage als te hoge luminantieniveaus tot een verkleining van het perifeer gezichtsveld. De diepteperceptie neemt met het toenemen van de leeftijd af, waardoor kleine hoogte- en diepteverschillen niet goed meer kunnen worden waargenomen (Corso, 1981). Knopjes die maar weinig uitsteken op bijvoorbeeld het feedbackscherm, verliezen dus hun nut, wanneer ze bedoeld zijn om op te vallen.
2.2.6 Het gehoor Gehoorverlies kan op elke leeftijd voorkomen, maar het komt algemeen voor bij ouderen. Veranderingen in het oor, de zenuwbaan of de hersenen kunnen leiden tot veranderingen in het gehoor (Pirkl, 1994, Corso, 1981, 1992): • Een verminderde gehoorscherpte (volume) en het minder goed kunnen onderscheiden van toonhoogten: De achteruitgang van het gehoor is afhankelijk van de leeftijd en van de frequentie van het geluid. Vit onderzoek van Corso (1992) blijkt dat tot 1000 Hz. het gehoorverlies bij ouderen (59-65 jaar) vergeleken met jongeren (18-24 jaar) gering is, ongeveer 10 dB. Het betekent dat ouderen zachte omgevingsgeluiden (zoals voetstappen op grind of stromend water) minder goed horen. Met het toenemen van de frequentie neemt het verschil echter toe. Bij een frequentie van 4000 Hz. is het verschil in gehoorscherpte tussen oudere en jongere mannen 35 dB. Het verschil in gehoorscherpte tussen oudere en jongere vrouwen bij 4000 Hz. is 20 dB en bij een frequentie van 6000 en 8000 Hz is het verschil tussen oudere en jongere vrouwen 25 dB. Normale spraak heeft een frequentie van 500 tot 2000 Hz. Normale spraak kan worden waargenomen vanaf ongeveer 19 dB. Na de leeftijd van 50 jaar neemt de drempel om spraak waar te kunnen nemen progressief toe. Bij personen tussen de 80 en 90 jaar is de spraakreceptiedrempel opgelopen tot 40 tot 60 dB (Corso, 1981) . • Een verminderde spraakdiscriminatie en begrip: Veranderingen aan het binnenoor of atrofie van gehoorcellen in de hersenen kunnen leiden tot transmissieveranderingen van het gesproken woord, waardoor de mogelijkbeid om te horen en het begrijpen van wat er gezegd wordt, verandert. Tot zestig jaar is er bijna geen verlies van spraakdiscriminatie en begrip, maar na het zestigste levensjaar 26
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
treedt er vaak een reductie op van 25 procent. Woorden die uit letters bestaan met een hogere frequentie, die vaak zachter worden uitgesproken, zoals de c, sch, f, s, en z, worden vaak minder goed begrepen. • Veranderingen in de mogelijkheid om geluiden te kunnen localiseren: De localisatie van geluid helpt ons bij de gewaarwording van onze orientatie ten opzichte van de omgeving. De mogelijkheid om geluid te localiseren is afbankelijk van het gehoorsysteem om geluiden snel en met de juiste intensiteit door te geven. Personen boven de 65 jaar zijn minder goed in staat om lage frequentie tonen te localiseren. Een geluidsignaal wordt eerder opgemerkt wanneer het gepaard gaat met een lichtsignaaL Het is zaak dat bijgeluiden, bijvoorbeeld geluiden van het apparaat zeIf, achterwege blijven.
2.2.7 Het gevoel Tengevolge van veroudering veranderen de huidreceptoren en de transmitters in het centraal zenuwstelsel. Bovendien verhardt coUageen bindweefsel in de huid en treedt er atrofie van huidklieren op. De tactiele perceptie en discriminatie neemt door deze veranderingen af en dit heeft tot gevolg dat ouderen moeilijker verschillende oppervlakten kunnen voelen en herkennen. Bovendien is het voor ouderen moeilijker om kleine objecten op te pakken en vast te houden. In ontwerpen van produkten waarbij tactiele informatie nodig is, moeten zo verschillend mogelijke structuren en vormen worden aangebracht (bijvoorbeeld bij knoppen). Het is voor ouderen moeilijker om veranderingen In druk op te merken. Bij het ontwerpen van producten is het belangrijk dat er feedbackfactoren zijn met betrekking tot druk. Een verstelbare kn0P moet bijvoorbeeld in een bepaalde stand klikken (Pirkl, 1994).
27
Hoofdstuk 2.
Licharnelijke activiteit en verouderingsprocessen
2.3 Veranderingen in psychisch functioneren De overgang van middelbare leeftijd naar ouderdom gaat vaak gepaard met veel veranderingen en verliezen. Mensen tussen de leeftijd van 50 en 55 jaar worden vaak geconfronteerd met de vraag naar de zin van het leven en worden zich bewust van hun eigen vergankelijkheid. Er wordt gedacht aan de idealen en de toekomst-orientatie die men had. Deze idealen zijn vaak niet uitgekomen en men realiseert zich dat deze ook niet meer uit zollen komen. Op middelbare leeftijd moeten mensen wennen aan de rolveranderingen. De kinderen gaan bijvoorbeeld zelfstandig wonen en de eigen ouders worden oud. Soms worden personen geconfronteerd met functionele beperkingen. Om goed om te kunnen gaan met de veranderingen zijn aanpassingen nodig aan de nieuwe situatie. AIleen dan kan iemand zich weer tevreden en vol zelfvertrouwen voelen. Zo moel men zich aanpassen aan de vermindering van de lichamelijke conditie en gezondheidstoestand, men moet leren leven met eventuele beperkingen, er moet vaak gezocht worden naar een aangepaste woongelegenheid en het is belangrijk dat er vervanging is voor de verloren gegane sociale contacten. Het kost de ouderen veel energie om aan deze aanpassingen te wennen. Het verdriet om die veranderingen en verliezen kan niet altijd goed verwerkt worden. Dit kan leiden tot veranderingen in het psychisch functioneren. Bijvoorbeeld tot gevoelens van rouw, depressie, schuldgevoelens, angst, onzekerheid en woede. Deze gevoelens kunnen leiden tot een negatief zeltbeeld (Andriessen, 1987). Gezondheidsbeleving De gezondheidsbeleving is de globale, subjectieve beoordeling van de gezondheidstoestand (Linschoten, 1994). Veranderingen in de gezondheidsbeleving zijn het gevolg van veranderingen in het functioneel en psychisch functioneren. Sociaal-culturele factoren en persoonlijkheidsfactoren zijn verantwoordelijk voor het feit dat eenzelfde verandering in functioneel en psychisch functioneren kan leiden tot verschillende veranderingen in de gezondheidsbeleving. Linschoten (1994) heeft een theoretisch model opgesteld, dat het verband aangeeft tussen de gezondheidsbeleving en de ervaren veranderingen in het functioneel en psychisch functioneren (figour 2.5).
28
Hoofdstuk 2.
Lichamelijke activiteit en verouderingsprocessen
V~inl
funttionele bepcddngen
I
r Iksooollj1dleid I !
I Verandcringen in I psycbisch faru::tionc:reD
i
I
Soc:iaal-cuhuft
I Va:a.nderingen in ge:oodheidsbeleving
I
I
~ .
Figuur 2.5: Theoretisch model van veranderingen in gezondheidsbeleving. (Bron: Linschoten, 1994, p.14) Linschoten rekent de leeftijd tot de sociaal-culturele factoren, omdat de levensloop bepalend is voor wat iemand als een normale verandering in het functioneel en! of psychisch functioneren vindt. De relatie tussen veranderingen in functionele beperkingen en veranderingen in gezondheidsbeleving is zwakker naarmate men ouder wordt, omdat men de toename in functionele beperkingen dan meer als 'normaal' beschouwd. De relatie tussen veranderingen in aspecten van het psychisch disfunctioneren en veranderingen in gezondheidsbeleving
is
daarentegen
sterker
naarmate
men
ouder
wordt.
De
persoonlijkheid bei'nvloedt de waarneming en de verwerking van veranderingen in functionele beperkingen en psychisch disfunctioneren (Linschoten, 1994).
Conc1uderend kan gesteld worden dat bij het ontwerpen van fitnessapparatuur voor chronisch somatische zieke ouderen, met veel verouderingsverschijnselen rekening gehouden dient te worden. In het eerste deel van dit hoofdstuk is aangetoond dat lichamelijke activiteit ook van belang is voor ouderen in een verpleeghuis. De mogelijkheid te beschikken over goed op de doelgroep afgestemde apparatuur is dus belangrijk; zowel voor de lichamelijke als voor de psychische gesteldheid.
29
3. Het verpleeghuis
De laatste twintig jaar is er een toename geweest van het aantal patienten dat opgenomen wordt in een verpleeghuis. Deze toename heeft een aantal oorzaken. Zo is er de toenemende vergrijzing van de bevolking, waardoor er meer invaliditeit en ziekte is. Mensen gaan sneller vanuit een ziekenhuis naar een verpleeghuis,
omdat de
ziekenhuisbedden voor langdurig verblijf te duur zijn. Bovendien zijn er maatschappelijke factoren, zoals veranderingen in opvatting over het gezinsleven; (groot)ouders wonen niet meer bij de kinderen in huis, omdat de kinderen hun eigen gezinsleven hebben. Om een beeld te schetsen van verpleeghuisbewoners is in paragraaf een van dit hoofdstuk een overzicht opgenomen van de belangrijkste diagnosen bij somatische verpleeghuispatienten. Drie ziekten en aandoenigen zijn nader beschreven, zodat duidelijk wordt dat het belangrijk is om bij het ontwerpen van fitnessapparatuur rekening te houden met de gevolgen van ziekten en aandoeningen. Paragraaf twee gaat over het fitnessproject van het Verpleeg- en reactiveringscentrum Birkhoven. In paragraaf drie zijn de resultaten van de observaties in de fitnessruimte beschreven.
3.1 Somatische verpleeghuispatienten Het CBS houdt statistieken bij van patienten die worden opgenomen in een verpleeghuis. Tabel 3.1
geeft een overzicht van de belangrijkste diagnosen van somatische
verpleeghuispatienten in 1993. Een patient kan bij een opname meer dan een ziekte en dus meer dan een diagnose hebben.
Per patient worden maximaal drie diagnoses
geregistreerd. In tabel 3.1 geven de kolommen 'nr. l' de meest relevante diagnose bij opname; de kolommen 'nr. 1-3' geven het totaal van alle geregistreerde diagnoses.
30
Hoofdstuk 3.
Diagnose(groep)
Het verpJeegbuis
Bij eerste opname % diagnosen --_..._..._--................ .. nr.1-3 nr.1
-_.._-----nr.l
nr.1-3
0,6 3,6 2,6 2,8 18,4
3,8 3,0 2,3 3,8 11,1
0,6 9,9 4,1 0,8 25,1
4,1 6,8 3,5 2,1 15,9
---_ _--_...._---
Bij aanvang dagbehandeling % diagnosen ............... _..
_--------
Diabetes mellitus Ziekte van Parkinson Overige aandoeningen centraal zenuwstelsel Decompensatio cordis Cerebrovasculaire aandoeningen Late gevolgen van cerebrovasculaire aandoenigen Bronchitis, astma, emfyseem, CARA Artrose excl. van wervelkolom Overige aandoeningen bewegingsstelsel en bindweefsel Collumfractuur Overige fracturen Status na heupoperatie
7,5 2,4 2,5
5,6 3,7 3,5
17,5 1,5 3,6
11,9 3,2 4,3
2,0 4,9 5,6 13,0
2,2 3,0 3,8 8,5
3,0 2,1 1,4 5,5
3,1 1,6 1,4 4,4
Subtotaal genoemde diagnosen
66,0
54,2
75,1
62,4
Tabel 3.1: Somatische verpleeghuispatienten naar belangrijkste diagnosen, 1993. (Bron: CBS, 1995) Uit het overzicht blijkt dat de cerebrovasculaire aandoeningen (C.V.A.) de grootste diagnosegroep is bij de eerste opname en bij aanvang van de dagbehandeling. Het C. V.A. leidt tot verschillende hersenletsels met een aantal belangrijke gevolgen. Na een C.V.A. is vaak een lichaarnshelft aangedaan. Er kan sprake zijn van een verlarnrning, waarbij of geen beweging meer mogelijk is of in geringe mate nog weI de mogelijkbeid tot bewegen bestaat. Vlak na het doorrnaken van het C.V.A. zijn de aangedane ledematen volledig slap. Na verloop van tijd worden de ledematen stijf (spasticiteit). Bij spasticiteit is de kans op fracturen groter. Naast motorische gevolgen zijn er vaak neuro-psychologische gevolgen, zoals afasie, waarnemingsstoornissen, geheugenstoornissen en emotionele stoornissen. Psychologische en sociale gevolgen liggen in de sfeer van angst en het kunnen omgaan met veranderingen. Er is een aantal aspecten waar rekening mee gehouden moet worden in de omgang met patienten met hersenletsel. Zo is het goed om 'geheugensteuntjes' in te bouwen en gebruik te maken van korte en heldere taal. Bij een C. V .A. links is de rechterkant aangedaan, wat inhoudt dat het gehoor aan de rechterzijde is aangetast; het geluid dient van de linkerkant te komen. Stimulatie en positieve feedback zorgen voor meer zekerheidsgevoel en rninder angst. Patienten met een C.V.A. hebben vaak een slecht ziekte-inzicht en bagatelliseren de handicap. Dit heeft tot gevolg dat ze handelingen denken te kunnen verrichten die uiteindelijk niet blijken te kunnen (Palm, 1991).
31
Hoofdstuk 3.
Het verpleeghuis
Een tweede grote diagnosegroep, met name bij opname, is de status na een heupoperatie. Een heupoperatie brengt met zich mee dat iemand weer opnieuw moet leren zelfstandig, te lopen, liefst zonder hulpmiddelen. In eerste instantie gebeurt dit lopen met behulp van een loopbrug. Later met behulp van bijvoorbeeld een rollator, een driepoot en k:rukken. Tijdens deze revalidatie is het van belang dat de betreffende persoon in beweging blijft en dus bewegingsoefemngen doet; bijvoorbeeld met behulp van fitnessapparatuur (steps, roeiapparaat). De krachten die een persoon kan uitoefenen in een oefening zijn beperkt. Na een heupoperatie is iemand met altijd even zeker van zichzelf, omdat er vaak sprake is van evenwichtstoornissen. Een persoon heeft dan graag een goede ondersteuning in de buurt, bijvoorbeeld in de vorm van grijpstangen of steunbalken. In Birkhoven zijn verschillende personen die aan de ziekte Multiple Sclerose (M.S.) leiden. M.S. is een sterk invaliderende ziekte. Er treden op verschillende plaatsen in de hersenen en het ruggemerg afwijkingen op aan de myelinescheden (demyelinisatie). Vaak treden tevens ontstekingsreacties op. Het functieverlies is per persoon verschillend. De meest voorkomende algemene klacht is abnormale vermoeidheid. De motoriek kenmerkt zich door coordinatiestoomissen waardoor men een onzekere gang van lopen krijgt, wijdbeens gaat lopen om meer evenwicht te verkrijgen en vaak pasjes extra doet, naast de normale passen, voor extra evenwicht. In de loop van het ziekteproces wordt men vaak geconfronteerd met spasticiteit en verlammingen. De verstandelijke vermogens, zoals aandacht, concentratie, vermogen om te lezen en schrijven blijven in het algemeen onaangetast. Soms geeft het lezen problemen, maar dat heeft veelal met klachten van het gezichtsvermogen te maken en niet met cognitieve beperkingen. Regelmatig worden geheugenproblemen geconstateerd. Op het moment van opname in een verpleeghuis is de patient emstig gehandicapt. Hij of zij zit in een rolstoel en is grotendeels bedlegerig. De patient heeft bij alles hulp nodig (Palm, 1991).
3.2 Birkhoven en het project 'Fitness voor Ouderen' Het Verpleeg-en reactiveringscentrum Birkhoven heeft drie afdelingen (Cantarel, Erica en Lariks) voor chronisch somatische bewoners met elk 25 bedden. Er worden bovendien nog ongeveer 18 reactiveringspatienten en per dag 24 dagbehandelingspatienten behandeld. Mensen van de dagbehandeling komen vaak meerdere dagen in de week naar Birkhoven. Tenslotte is er nog het Klaverblad, een afdeling voor dementerende bewoners. Deze afdeling wordt hier verder buiten beschouwing gelaten.
32
Hoofdstuk 3.
Het verpleeghuis
Het merendeel van de bewoners, reactiverings- en dagbehandelingspatienten zit in een rolstoel. Degenen die het nodig hebben krijgen regelmatig fysiotherapie. De therapie is met name gericht op het voorkomen en bestrijden van lichamelijke klachten en bewegingsproblemen. Het nadeel van fysiotherapie is dat niet elke patient elke dag behandeld kan worden. Bovendien ligt de nadruk bij fysiotherapie op de ziekte, beperking en handicap. In het verleden is het initiatief genomen om aan de bewoners en reactiveringspatienten vier maal in de week een kwartier ochtendgymnastiek te geven. De nadruk ligt tijdens deze gymnastiek niet op ziekte, beperking en handicap, maar juist op datgene wat iemand nog kan. Met deze activiteit wordt echter maar een kleine groep patienten bereikt. Om de groep te vergroten wordt er daarom op elke afdeling, een maal per week ochtendgym gegeven. Tenslotte is er voor de dagbehandelingspatienten twee maal in de week zitvolleybal of zithockey en is er elke woensdag groepsgym. Ondanks de diverse activiteiten werd door het paramedische personeel in 1994 een tekort aan bewegingsactiviteiten gesignaleerd. Ook de bewoners gaven via een jaarlijks gehouden enquete aan dat er te weinig bewegingsactiviteiten waren. In de fysiotherapiezaal bestond al de mogelijkheid om met enige apparatuur te oefenen. In oktober 1994 is het fitnessen echter grootser aangepakt: er is gestart met het project 'Fitness voor Ouderen'. In december 1995 is daartoe de ruimte waar de therapeutische handelingen plaatsvinden, uitgebreid met een fitnesshoek. Er zijn enkele fitnesstoestellen aangeschaft. Deze zijn door het personeel van Birkhoven aangepast, waardoor de toestellen beter toegankeUjk zijn voor de bewoners. Er zijn door het personeel van Birkhoven ook zelf fitness'toestellen' gemaakt. Vanaf januari 1995 kunnen de bewoners en dagbehandelingsen reactiveringspatienten fitnessen. De fitnessactiviteiten zijn gericht op het bevorderen van 'gezond' bewegen en het nastreven van plezier in het bewegen. Met juiste apparatuur is het echter mogelijk om zowel bewegend bezig te zijn als de functionaliteit van het bewegingsapparaat en de lichamelijke conditie te verbeteren. De verwachting is dat fitness voor de deelnemers bijdraagt aan de bevordering van (1) psychisch, (2) sociaal en (3) lichamelijk welbevinden (Bosch van de, 1994).
33
Het verpleeghuis
Hoofdstuk 3.
Aanwezige fitnessapparatuur - Twee Power Towers. Met behulp van deze toestellen kunnen erg veel versehillende ann-, romp- en beenoefeningen uitgevoerd worden vanuit versehillende sta- en zitposities. Ben Power Tower is zodanig aangepast dat een aantal oefeningen vanuit een (rol)stoel kunnen worden uitgevoerd. Het begingewicht van deze Power Tower is lager dan dat van de andere Power Tower, die nog de oorspronkelijke zitting heeft. De apparaten werken met gewichten die met een insteekpen verstelbaar zijn. Er zijn voorzieningen voor de fixatie van de handen aan de oefenstangen; - Een versatrainer (figuur 3.1) voor trek- en buigbewegingen voor het bovenlichaam. Dit apparaat heeft veren die handmatig versteld moeten worden om de zwaarte in te stellen; - De zogenaamde touwtjes (figuur 3.2) voor de ann en schouder lenigheid en/of krachtigheid. Deze touwtjes bestaan uit een steun en een katrol die hoog tegen de muur bevestigd zijn. Aan het katrol hangt een koord met aan elk uiteinde een handvat. Door met de ene ann een neerwaartse beweging te maken gaat de andere ann omhoog, etc. - Een trekapparaat (figuur 3.3) waarmee zowel oefeningen voor het bovenlichaam als voor het onderliehaam kunnen worden uitgevoerd. De gewichten moeten met een insteekpen worden versteld; - Drie verschillende fietsergometers. Op figuur 3.4 staan twee van de drie fietsergometers afgebee1d; - Een fiets waarbij de persoon vanuit een (rol)stoel aetief fietst (figuur 3.4); - Een passieve fiets (figuur 3.5). Deze fiets heeft automatisch ronddraaiende trappers. De benen van de gebruiker worden met behulp van beugels en banden vastgezet zodat al zittend in een (rol)stoel de benen passief bewogen worden. Het apparaat heeft een spasmebeveiliging, zodat de voorwaarts ronddraaiende trappers achteruit gaan draaien zodra de trappers een tegenwerking van de benen deteeteren. Deze tegenwerking ontstaat wanneer een been plotseling spastiseh wordt. Doordat de trappers aehteruit gaan draaien verdwijnt het spasme. Het mechanisme voorkomt beenbreuken. Het is mogelijk de spasmeregelaar uit te zetten voor degenen die geen kans op spasme hebben. - Een windfiets (figuur 3.6). Op deze fiets zijn de trappers en de handvaten met elkaar verbonden. Dit houdt in dat wanneer de trappers voortbewogen worden de handvaten horizontaal van voor naar achteren (en vice versa) bewegen; - Een roeiapparaat (figuur 3.7). Dit apparaat heeft een vaste stoel zodat mensen vanuit de rolstoel in de stoel van het apparaat geholpen moeten worden. De zwaarte moet met veren ingesteld worden. - Een klein stepsapparaat dat zowel staand als zittend vanuit een (rol)stoel gebruikt kan worden.
34
Boofdstuk 3.
Bet verpleeghuis
Op een aantal apparaten is een controle-en feedbacksysteem aanwezig; op de fietsergometers kan onder meer de afstand, de snelheid, de tijd en het aantal calorieen worden bijgehouden, op het stepsapparaat zit een teller.
Figuur 3.1: De versatrainer
Figuur 3.2: De touwtjes
35
Hoofdstuk 3.
Het verpleeghuis
Figuur 3.3: Het trekapparaat
L,;J ."
1 _I
1.•.••..
~
Figuur 3.4: Links, de fiets waarbij de persoon vanuit de (rol)stoel aetie! fietst Midden en reehts, twee van de drie rolstoelergometers
36
Het verpleeghuis
Hoofdstuk 3.
Figuur 3.5: Een passieve fiets
Figuur 3.6: De windfiets
Figuur 3.7: Het roeiapparaat
37
Hoofdstuk 3.
Het verpleeghuis
3.3 Resultaten van observaties in de fitnessruimte
Observatietijden: Twee fitnessochtenden en gedurende de twee en een halve week dat de interviews afgenomen zijn. Een hoek van de oefenruimte, waar onder meer therapie en volleybal wordt gegeven, is ingericht met de fitnessapparatuur. Het is in totaal een behoorlijk grote ruimte (ongeveer 135 m2) waar op ongeveer 30 m2 de grote fitnessapparaten staan. In de ruimte is ook een bar aanwezig, waar vandaan men kan kijken naar de fitnessers, iets kan lezen in de op de bar liggende tijdschriften en waar men wat kan uitrusten of drinken. Soms staat in deze fitnessruimte muziek aan. Er zijn grote ramen, toch is het noodzakelijk om altijd de lampen aan te doen. De ruimte heeft een blauwe vloer. Door observatie en door rondvraag bleek dat iedereen de ruimte mooi vindt. Het merendeel van de op het moment van de observatie aanwezige personen geeft aan het heel fijn / leuk te vinden de mogelijkheid te hebben om te fitnessen en bewegend bezig te zijn. De oefenruimte is's morgens van 9.00 tot 12.00 uur open voor de fitness. Op deze uren is er elke dag een fitnessbegeleidster en een assistente aanwezig. Officieel komen er gedurende deze drie uren drie groepen van ongeveer acht personen fitnessen. In praktijk gebeurt het dat de groepen wat door elkaar lopeno Niet iedereen kan tenslotte tegelijk door een assistente gehaald of gebracht worden. Iedere fitnesser is ongeveer een kwartier daadwerkelijk aan het oefenen. Vaak komen personen twee tot drie keer in de week op vaste tijden fitnessen. In de middag is de ruimte soms in gebruik door een enkeling die op eigen gelegenbeid komt fitnessen (met name personen van de dagbehandeling) en tevens is de zaal dan in gebruik voor het geven van individuele therapie. Terwiji de patient de oefening gedurende tien of vijftien minuten uitvoert gaat de therapeut andere werkzaamheden uitvoeren. Deze vinden dan niet in de oefenzaal plaats (weI in de nabijheid), zodat de patient vaak alleen zit. Tijdens de observatie gaf een persoon aan het niet Ieuk te vinden als enige in de fitnessruimte de oefeningen te doen. De fitnessbegeleidster heeft een diploma van het Centraal Instituut voor de Opleiding van Sportleid(st)ers (CIOS). Haar taak is onder meer het motiveren van de patienten om te zorgen dat ze meerdere keren in de week komen fitnessen, te zorgen dat de oefeningen op de juiste manier uitgevoerd worden en te weten wat een bepaalde patient kan en mag doen in verband met de ziekte of aandoening. Met behulp van het banenpoolplan is een
38
Het verpleeghuis
Hoofdstuk 3.
assistente van de fitnessbegeleidster aangesteld. Zij haalt en brengt die patienten die niet uit eigen beweging (kunnen) komen. Zij houdt tevens bij wie op die dag gekomen is en wie nog moet komen. Verder helpt ze daar waar het nodig is. In de zaal ligt een map met oefenschema's van aIle personen die komen fitnessen. Naar mijn mening zijn die oefenschema's niet duidelijk en overzichtelijk genoeg voor de doelgroep; er staat te vee I tekst op en met name de presentatie van de tekst is onduidelijk. De fitnessers kunnen vrij in de map kijken die gedurende de fitness-uren op de bar Jigt. Ik heb echter niemand gezien die zelf in de map keek. Bij de verschillende aanwezige fitnessapparaten hangen geen kaarten met uitleg over hoe een apparaat gebruikt dient te worden. Daarnaast is er geen informatie over welke gedeelte
van
het
lichaam
getraind
wordt.
Bij
een
fietsergometer
hangt
een
gebruiksaanwijzing van het feedbackapparaat. Het papier nodigt echter niet uit tot lezen. De personen mogen van elk fitnessapparaat gebruik maken mits de ziekte of aandoening dat toelaat. Er wordt vaak aan de personen gevraagd welke oefeningen ze willen doen. Ik heb echter de indruk dat sommige personen niet weten wat ze willen of toch niet zo gemotiveerd zijn. Aangezien de begeleidster meestal weI weet voor welke oefeningen ze komen, worden deze personen dan aan een bepaald apparaat ' gezet' . Bij het starten van een oefening moet er vaak een tijd of afstand ingegeven worden. Ik heb de indruk dat veel personen het wei gemakkelijk vinden dat de begeleidster de tijd insteit. Veel personen Iijken echter fysiek nog goed in staat om zelf de tijd en afstand in te stellen. De begeleidster doet het misschien iets te snel zelf. Aan de andere kant heeft zij waarschijnlijk al zeer vaak de betekenis van de diverse knoppen uitgelegd en zijn de patienten misschien niet in staat om de uitleg te onthouden. Ik
ben aanwezig
geweest
bij
een gesprek tussen een ergotherapeute
en
de
fitnessbegeleidster: belangrijkste conclusie was dat vee1 mensen sterk gemotiveerd moeten worden om te komen fitnessen. De patienten geven aan graag te fitnessen en het heel leuk te vinden. Het blijkt echter dat er in deze doelgroep een groot verschil zit tussen denken en doen. Tijdens de observatie waren er perioden dat ieder zijn oefeningen deed en niet praatte. Gedurende andere perioden werd er geoefend en tevens veel gepraat. Ook moedigen mensen elkaar soms aan. 39
Hoofdstuk 3.
Het verpleeghuis
Het kwam weI eens voor dat personen moesten wachten totdat de touwtjes of de passieve fiets vrij waren. Ik heb niet de indruk dat mensen een andere oefening gingen doen op zo'n moment. Ze bleven wachten tot het bezette apparaat vrij kwam. Personen die aan een arm verlamd zijn, zijn toch in staat om de touwtjes te gebruiken. Hun verlamde hand wordt aan het hand vat vastgezet door middel van banden. Dit gebeurt ook bij de Power Tower. De Power Tower is een apparaat waarmee verschillende soorten oefeningen met de armen en benen uitgevoerd kunnen worden. Toch werd er (behalve door een persoon) maar een bepaalde oefening gedaan voor de armen. Van de twee Power Towers wordt met name de Power Tower waar een (rol)stoel voor kan gebruikt. De passieve fiets was bijna continue in gebruik, de windfiets werd daarentegen bijna niet gebruikt. De drie fietsergometers en de (rol)stoelfiets werden zeer regelmatig gebruikt. Wanneer gebruik werd gemaakt van de passieve fiets, de (rol)stoelfiets of de steps werden er blokjes achter de stoelpoten of wielen gelegd. Dit om te voorkomen dat de (rol)stoel niet naar achteren glijdt: de (rol)stoel gleed echter toch vaak naar achteren. Tijdens de observatie werd er niet vaak gebruik gemaakt van de versatrainer. Wanneer er gebruik van werd gemaakt, werd maar een bepaalde oefening gedaan terwijl er meerdere oefeningen mee mogelijk zijn. Tijdens de observatieperioden stond er een passieve 'handfiets' op proef. Eenzelfde soort apparaat als de passieve fiets, maar dan voor de armen. Het draaigedeelte voor de armen komt naar voren en staat op een standaard. De rolstoel moet onder het armdraaigedeelte gereden worden. Het apparaat voldeed niet aan de wensen, omdat de leuningen van de rolstoel in de weg zaten en de standaard niet in hoogte verstelbaar was. Een rolstoel had een te hoge zithoogte en kon niet onder het armdraaigedeelte gereden worden.
40
4. Het interview en de resultaten
4.1 Ret interview
Het onderzoek moest een duidelijk beeld geven over hoe de doelgroepen in het verpleeghuis staan ten opzichte van het bewegen I fitness en met name over wat ze verwachten van de fitnessapparatuur. Er is gekozen voor een interview en niet voor een schriftelijke enquete, omdat een groot deel van de te onderzoeken doelgroep niet meer in staat is te schrijven. Om twee redenen is gebruik gemaakt van open vragen: ten eerste omdat de doelgroep vaak niet in staat is de antwoordmogelijkheden te onthouden, waardoor de kans groot werd dat steeds de eerste of laatste antwoordmogelijkheid bevestigd werd, ten tweede omdat het van belang was om spontane antwoorden en antwoorden in eigen woorden te verkrijgen. Er werd uitgegaan van een semigestructureerd interview, zodat er de mogelijkheid was om dieper in te gaan op bepaalde antwoorden. Er was rekening gehouden met het feit dat de te interviewen personen zich niet lang konden concentreren; het interview duurde daarom ongeveer twintig minuten. Het interview werd afgenomen in de fitnessruimte om zo de mensen de gelegenheid te geven bepaalde apparatuur nog eens nader te bekijken. Met hetzelfde doel zijn er vooraf foto's van de aanwezige apparatuur gemaakt om ze eventueel aan de gelnterviewden te kunnen tonen. Er zijn twee verschillende vragen1ijsten opgesteld: een voor de fitnessers en een voor degenen die niet fitnessen (zie bijlage 3). De vragenlijst voor de fitnessers had tot doel een beeld te verschaffen over de redenen om te gaan fitnessen, de redenen waarom bepaalde apparatuur (niet) gebruikt wordt en de meningen van de fitnessers over de veranderingen die aan de apparatuur zouden moeten plaatsvinden om de apparatuur beter geschikt en leuker te maken voor de doelgroep. De vragenlijst voor de niet-fitnessers is opgesteld met het doe! er achter te komen wat er veranderd moet worden aan de ruimte en de apparatuur om er voor te zorgen dat de nietfitnessers toch gaan fitnessen. In deze vragenlijst is niet over elk aanwezig fitnessapparaat in Birkhoven een vraag gesteld.
41
Het interview en de resultaten
Hoofdstuk 4. 4.2 Selectie van de te interviewen personen
De populatie in een verpleeghuis verandert voortdurend. Mensen overlijden, er komen nieuwe mensen bij of mensen gaan naar huis na een reactiveringsperiode. Tabel 4.1 is een overzicht van de populatie in verpleeghuis Birkhoven op 19 januari 1996. Fitness
Niet fitness
Totaal
----------------
------------------------_.....
-------......------------------
Man
Vrouw
Man
Vrouw
Man
Vrouw
Bewoners
16
19
13
28
29
47
Dagbehandeling
20
12
25
12
45
24
0
3
3
5
3
8
36
34
41
45
77
79
Reactivering Subtotaal
Tabel 4.1: Overzicht van de verpieeghuispopulatie, onderverdeeld in het aantal fitnessers en niet fitnessers per afdeling en geslacht. Vooraf werd door een fysiotherapeut uit Birkhoven aangegeven met welke mensen niet te communiceren was door verwardheid, afasie, sutheid door medicijnen of ernstige ziekte (23 personen). Uit de overige populatie zijn willekeurig, per afdeling en op basis van of ze wei of niet aan fitness doen, personen gekozen. Er is net zolang doorgegaan met het interviewen totdat er geen nieuwe resultaten meer vermeld werden.
4.3 Resultaten Het afnemen van het interview De vragen zijn niet altijd in volgorde van de vragenlijst gesteld. Dit bleek niet mogelijk te zijn, omdat de gei'nterviewden vaak niet goed meer geordend kunnen denken en praten. Ze hal en zelf dingen aan, waar dan vaak op in gegaan is. Niet alle vragen zijn van toepassing op elke persoon: een persoon die aIleen van de pas sieve fiets gebruik kan maken is bijvoorbeeld niet gevraagd naar het gebruik van een oefenschema. Met name de niet-fitnessers antwoordden niet altijd op een vraag: dat wilden ze niet, ze begrepen de vraag niet (ook niet na nadere uitleg) en soms wisten ze niet wat te antwoorden. Soms werden meerdere antwoorden gegeven op een vraag.
42
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
In totaal zijn 45 personen geinterviewd: 24 fitnessers en 21 niet-fitnessers. Van drie personen zijn nagenoeg geen resultaten: twee personen waren die dag te verward en een persoon vie! bijna in slaap. In tabel 4.2 staat een overzicht van de geinterviewde personen per afdeling. Fitness Man
Niet fitness Vrouw
Man
Totaal
Vrouw
Man
Vrouw
Bewoners
8
7
3
5
11
12
Dagbehandeling
4
3
5
3
9
6
o
5
1
6
8
13
21
24
Reactivering Subtotaal
13
11
TabeI4.2: Overzicht van de steekproeJpopulatie, onderverdeeld in het aantal fitnessers en niet fitnessers per afdeling en geslacht. Uit de tabel blijkt dat vrouwen net zo goed met het fitnessen meedoen als mannen. Bij het afnemen van het interview bleek al snel dat ook een groot aantal niet-fitnessers gebruik maakten van de aanwezige apparatuur: ofwei uit zichzelf ofwei in het kader van therapie. Bij het beschrijven van de resultaten per fitnessapparaat wordt daarom een onderscheid gemaakt in gebruikers en niet-gebruikers. Daar waar een onderscheid tussen fitnessers en niet-fitnessers wei van belang is, is dit aangegeven. De bewoners en dagbehandelingspatienten leiden aan diverse ziekten en aandoeningen, zoals C.V.A., Parkinson, M.S., beenamputaties, Parkinson en reuma. Het is afhankelijk van de ernst van de aandoening en de thuissituatie of iemand in Birkhoven woont of naar de dagbehandeling koml. De reactiveringspatienten hebben met name ziekten en aandoeningen aan de heup en benen: beenamputatie, heupoperatie, Ziekte van Perthes of last van de knieen. Er is een reactiveringspatient met een hersentumor en een reactiveringspatient met een C.V.A. Van de 23 bewoners zitten er 22 in een rolstoeL Van de 15 dagbehandelingspatienten zitten er acht in een rolstoel. Niet een van de zeven reactiveringspatienten zit permanent in een rolstoel; vier personen zitten tijdelijk in een rolstoel.
43
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
Redenen om te fitnessen: - gezelligheid
7x genoemd
- goed voor de spieren
7x genoemd
- om lenig / soepel te blijven
6x genoemd
- op verzoek van fysiotherapeut
5x genoemd 5x genoemd
leuk om te doen - om fitter te worden
4x genoemd
- voor de beweging
3x genoemd
- voor de bloeddoorstroming
3x genoemd
Redenen om niet te fitnessen: 5x genoemd
- het hebben van veel therapie
2x genoemd
er niets aan, niet leuk vinden last van hoofdpijn, moeheid
2x genoemd
- er is nooit gevraagd of persoon wit fitnessen
2x genoemd
Vijf maal is een antwoord gegeven dat een maal voorkwam, te weten: Op verzoek van fysiotherapeut; andere activiteiten zijn ook leuk; niet kunnen fitnessen vanwege aandoeningen; personeel van de dagbehandeling moet persoon halen en brengen, dit doen ze niet; bang om te fitnessen na overlijden van vrouw.
Ochtendgym / groepsgym 11 Personen op de lijst van niet-fitnessers doen mee met de ochtend- of groepsgym. De redenen varieren van goed voor de beweging, gezellig, je kunt naar de anderen kijken tot 'ik doe mee omdat ik dan vroeg uit mijn bed gehaald word'. Er is aan de fitnessers niet gevraagd of ze met de met de ochtend- of groepsgym meedoen.
Sportverleden Met name de oudere vrouwen hebben in het verleden niet veel gesport. Dit hoorde niet, er waren geen mogelijkheden in het dorp, het was niet leuk om te sporten of het sporten werd vroeger niet gedaan. Een jongere vrouw gaf aan vroeger weI gesport te hebben (onder andere volleybal en honkbal). Het sportverleden van de mannen varieerde van zwemmen, gymnastiek, langlaufen, kegelen tot voetbal. Zowel door mannen als door vrouwen werd er in de vrije tijd naar het werk gefietst.
44
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
Gebruik van de aanwezige fitnessapparatuur In de onderstaande tabel staat een overzicht van de aanwezige apparatuur en het aantal
gebruikers per fitnessapparaat. Er is onderscheid gemaakt in fitnessers en niet-fitnessers.
Versa trainer Power Tower Trekapparaat (Rol)stoelfiets Fietsergometers Windfiets Passieve fiets Touwtjes Roeiapparaat Steps I) Klein trapfietsje
Fitness
N iet fitness
8 11 8
1 2 0 2
4 4
3 9
16
I)
10 2 0
4
0 2 8 4 1 2
Tabel 4.3: Overzicht van aanwezige apparatuur en het aantal gebruikers. 1) Deze apparaten werden niet in de vragenlijst behandeid. Drie personen gaven zelf aan het stepsapparaat te gebruiken en twee personen gaven zeIt' aan het kieine trapfietsje te gebruiken.
Leukste fitnessapparaat (aIleen gevraagd aan fitnessers) - al1e apparaten, met uitzondering van de versatrainer en de windfiets werden cen tot drie maal genoemd. MillSt leuke fitnessapparaat (aIleen gevraagd aan fitnessers) - Power Tower (3x genoemd), de windfiets (2x genoemd), de fietsen (Ix genoemd) en het roeiapparaat (Ix genoemd).
De versatrainer (In de vragenlijst van de niet-fitnessers werd niet gevraagd naar de versatrainer). Er is een fanatieke fitnesser die werkelijk elk apparaat gebruikt en deze persoon is de enige persoon die de veren van de versatrainer zelf verstelt. Een persoon geeft aan met steeds zwaardere veren te werken, maar deze veren te laten verstellen. Een fitnesser gebruikt het apparaat, wanneer andere apparaten bezet zijn.
45
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
Redenen om de versatrainer niet te gebruiken: - geen reden - het niet kunnen gebruiken van de handen - het niet kennen van het apparaat - het al gebruik maken van twee andere apparaten - het willen oefenen van de benen - geen makkelijke oefening
6x genoemd 4x genoemd 2x genoemd Ix genoemd Ix genoemd Ix genoemd
De Power Towers
Redenen waarom met name de aangepaste Power Tower gebruikt wordt: 4x genoemd - deze Power Tower is rolstoeltoegankelijk. 2x genoemd de stoel zit beter dan de 'oorspronkelijke' zitting. - het is makkelijker om in de rolstoel te blijven zitten, dan om een transfer te maken van de rolstoel naar de oorspronkelijke Ix genoemd zitting. Ix genoemd
geen reden
Vee1 personen weten niet dat ze de belasting kunnen veranderen. Ze gebruiken het gewicht wat er op dat moment aanhangt. Mede daarom wordt met name de standaardbelasting van de aangepaste Power Tower gebruikt. Het gewicht heeft een zwaarte van ongeveer drie kilogram (door het personeel zijn de zijkanten van het oorspronkelijke gewicht van vijf kilogram afgezaagd) Slechts twee personen werken met steeds zwaardere gewichten. De gewichten worden versteld door de begeleidster. Een persoon vindt de 'oorspronkelijke' Power Tower fijner, vanwege de zwaardere gewichten en het feit dat de armen verder gestrekt kunnen worden. De Power Towers bieden veel verschillende oefenmogelijkbeden. Er is echter maar een persoon die twee van de vele mogelijkbeden gebruikt. De overige personen doen een oefening.
46
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
Redenen om de Power Towers niet te gebruiken: - de Power Tower is te zwaar
4x genoemd
(drie van deze personen kunnen maar een hand gebruiken). - het willen oefenen van de benen
4x genoemd
(armen / handen zijn nog sterk genoeg) - het doet pijn om de armen te strekken
2x genoemd Ix genoemd
- de (rol)stoel Power Tower is vaak bezet het gebruik van twee andere apparaten is voldoende
Ix genoemd
- het niet kunnen gebruiken van de handen en benen - de rolstoel kan niet tussen de handvaten van de Power
Ix genoemd
Tower, de leuningen van de elektrische rolstoel zijn te hoog
Ix genoemd
het is nooit aan de persooon gevraagd om dit appraat te gaan gebruiken - weet niet waarom hij de Power Towers niet gebruikt
Ix genoemd Ix genoemd
Het trekapparaat
Het apparaat wordt door veel personen zowel voor de armen als voor de benen gebruikt. De beginbelasting (2 kg) is voor niemand te zwaar. Door een aantal personen wordt op de belasting gelet en wordt geprobeerd met een steeds zwaardere belasting te werken. In het geval dat de hulpstukken verwisseld worden, wordt dit meestal gedaan door de begeleidster. Slechts een persoon verandert zelf de bij het apparaat behorende hulpstukken. Redenen om het trekapparaat niet te gebruiken: kan niet in verb and met aandoening
5x genoemd
- geen reden
4x genoemd
- geen zin om het trekapparaat te gebruiken - ik ben er nooit aangezet
2x genoemd
- de therapeut geeft aan wat er gedaan wordt
47
Ix genoemd Ix genoemd
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
De (rol)stoelfiets, fietsergometers, windfiets Redenen om een bepaalde fietsergometer te gebruiken: - de windfiets wordt gebruikt, omdat die fiets ook beweging geeft in de armen - er wordt een fietsergometer gebruikt die op dat moment vrij is - de gebruikte fietsergometer is aangeraden door de fysiotherapeut - de windfiets fietst lekker en deze persoon gaat met zijn rolstoel achter de windfiets zitten en gebruikt dus aIleen de trappers
2x genoemd Ix genoemd Ix genoemd Ix genoemd
Een persoon geeft aan graag de (rol)stoelfiets te gebruiken. Dit is echter niet mogelijk, vanwege zijn orthopedische schoenen. Deze schoenen zijn te groot en te breed voor de pedalen die een opstaande rand bij de hiel en de zijkanten hebben. De randen zijn bedoeld om niet met de voeten weg te glijden. Ook de banden, bedoeld om de voeten vast te zetten, zijn te kort. Deze persoon geeft ook aan de windfiets niet te kunnen gebruiken, omdat zijn voeten van de pedalen afglijden door de te kleine pedalen en banden. Een persoon zegt de windfiets niet te gebruiken, omdat deze door het trappen veel wind richting fietser verplaatst. Redenen om van geen enkele fiets gebruik te maken: niet meer kunnen fietsen (bv. vanwege' stijve knieen, te veel pijn)
5x genoemd
fysiotherapeut is er nooit over begonnen, er is nooh gezegd dat het goed is om te fitnessen
3x genoemd
- het hebben van veel therapie
.2x genoemd
- het niet willen fitnessen - niet van fietsen houden
2x genoemd Ix genoemd
het gebruik van twee andere apparaten is voldoende
Ix genoemd
- wordt niet gehaald en gebracht door de dagbehandeling
Ix genoemd
- het willen doen van krachtoefeningen voor de benen om weer goed te leren lopen
Ix genoemd
het hebben van hoofdpijn
Ix genoemd
- geen reden
Ix genoemd
48
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
De passieve fiets De pas sieve fiets wordt in totaal door elf personen (negen fitnessers en twee niet fitnessers) gebruikt. Voor zes van deze negen fitnessers is de passieve fiets het enige gebruikte fitnessapparaat, de anderen gebruiken tevens de touwtjes. De twee niet fitnessers gebruiken de pas sieve fiets in het kader van hun therapie. De mogelijkheid om op een passieve fiets zelf toch nog wat kracht te kunnen leveren werd door vier personen fijn I positief gevonden. Vier personen daehten dat ze in verband met hun ziekte niet meer in staat waren om nog een klein beetje kraeht te zetten. Negatieve punten: - degenen die zelf de fiets aan en uit zetten (drie personen) doen dit op de tast, omdat het horizontale drukknopkastje met een te kraehtige magneet vastzit aan het apparaat. - vanuit een (rol)stoel zijn de Duitse tekst en de knoppen niet goed te zien. volgens een persoon doen de beugels pijn. Positieve punten: je voelt dat het bloed in de benen gaat stromen, het geeft een fijne tinteling in de benen je voelt dat je beweegt. Een persoon geeft aan dertig minuten gebruik te willen maken van de passieve fiets. Vanwege de drukte is het echter maar mogelijk om twintig minuten te fietsen. Meerdere personen geven aan dat er nog een passieve fiets aangesehaft zou moeten worden.
De touwtjes Positieve punten: het is een goede I nuttige I leuke I fijne oefening - de sehouders worden losser - goede oefening voor de spierballen
13x genoemd 4x genoemd Ix genoemd
De meningen over de mogelijkheid de belasting te verstellen zijn verdeeld: - Er zijn tien personen die de oefening zwaar genoeg vinden. Twee personen geven aan de oefening aetief uit te voeren met een arm I hand, vanwege een verlamde hand; de verlamde hand wordt vastgebonden aan een handvat en de oefening is door het optrekken van de verlamde hand zwaar genoeg. Vier anderen geven aan dat het gaat om de beweging en zij voelen dat de sehouders losser worden. Een persoon geeft aan geen kraehtpatser te willen worden. 49
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
- Negen personen zouden graag zien dat de belasting ingesteld zou kunnen worden. Drie personen voeren de oefening uit, maar vinden het eigenlijk een saaie oefening door het gebrek aan gewiehten. Bij een persoon worden de touwtjes al verzwaard met gewichtszakjes. - Een persoon maakt het niet uit of de belasting weI of niet ingesteld kan worden. Ben persoon weet niet of het leuk is te oefenen met verschillende belastingen. Een aantal personen geeft aan dat er meer touwtjes zouden moeten zijn, omdat er aItijd vee I mensen zijn die er gebruik van willen maken. Redenen om de touwtjes niet te gebruiken: - kan armen niet aetief bewegen
2x genoemd
- de touwtjes zijn te licht, er zit geen uitdaging in
Ix genoemd
- fysiotherapeut vond het beter om een andere oefening te doen
Ix genoemd
- mag de touwtjes niet gebruiken vanwege ernstige artrose in Ix genoemd
poisen, ellebogen en vooral sehouders - het hebben van pijn (= spierpijn) na de oefening
Ix genoemd
- het niet gebruiken van de touwtjes, omdat de persoon Ix genoemd
beenoefeningen wi! doen
Het roeiapparaat Positieve punten: - het apparaat is goed voor aIle spieren
3x genoemd
- het apparaat is goed voor de benen
2x genoemd
- leuke oefening, omdat de oefening niet moeilijk uit te voeren is
Ix genoemd
- leuke oefening, ondanks dat het niets met roeien te maken heeft
Ix genoemd
- de oefening is niet te zwaar
Ix genoemd
Van de veertien gebruikers van het apparaat zitten vijf personen in een rolstoel. Drie van deze vijf personen kunnen zelf of met liehte hulp uit de rolstoel komen. Elf van de in totaal 45 gelnterviewde personen gebruiken geen rolstoel. Negen van deze elf personen gebruiken het roeiapparaat.
50
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
Meningen over een roeiapparaat met beeldscherm: het geeft een stimulans om harder te roeien, het maakt de oefening levendiger, leuk om te zien wat je gedaan hebt
8x genoemd
- weet niet of de oefening met een beeldscherm leuker is
3x genoemd
- niet nodig / te duur
2x genoemd
- niet Ieuk
Ix genoemd
Redenen om het roeiapparaat niet te gebruiken: - er is geen stimulatie vannit de dagbehandeling
3x genoemd
- het is de persoon nooit gevraagd om het te gaan gebruiken
Ix genoemd Ix genoemd Ix genoemd
- het is niet mogelijk om in de stoel geplaatst worden er worden al twee andere apparaten gebruikt en dat is voldoende
De loopband, al of niet vanuit een rolstoel (Er zitten 30 van de 45 personen in een roistoei. Vier personen zitten rolstoel). Meningen over het zelf lopen op een loopband: - lenk - leuk, maar er moeten weI veel steunen op de loopband aanwezig zijn - misschien een leuke oefening, maar het zon weI erg veel moeite kosten
tijdelijk in een
7x genoemd
Ix genoemd Ix genoemd
Meningen over het maken van loopbewegingen op een rolband vanuit een rolstoel: -~
~~~~
- weet niet of het een leuke oefening zou zijn
5x genoemd
- het is fijner om vanuit een hangende positie Ioopbewegingen te maken (dat geeft meer bewegingsvrijheid)
Ix genoemd
- het zou een erg zware oefening zijn
Ix genoemd Ix genoemd
- niet leuk Algemeen: - niet leuk om (vanuit een rolstoel) gebruik te maken van een loopband - een loopband is niet nodig
Ix genoemd Ix genoemd
(deze persoon loopt nog door het hele verpleeghuis) - weet niet of het leuk is om op een loopband te lopeno
51
Ix genoemd
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
Type loopband: gelijkvloers of met een opstapje: - gelijkvloerse loopband
6x genoemd
- het maakt niet uit wat voor een loopband het zou zijn
6x genoemd
- weet niet wat voor een loopband het zou moeten zijn
Ix genoemd
De grootte van de knoppen en de lettergrootte op de fitnessapparaten - het willen weten van een of meer van de parameters tijd, afstand snelheid en het aantal herhalingen (Ben persoon merkt op dat de afleesbaarheid dan weI makkelijk en duidelijk moet zijn) - er wordt niet op een parameter gelet - het niet willen weten van de afstand, het gaat om de beweging
25x genoemd 4x genoemd 2x genoemd
Drie personen geven aan het leuk I handig te vinden als er een belletje gaat aan het einde van de ingestelde tijd I afstand. Ben persoon zegt de afstand weI te willen weten. Bij doorvragen bleek echter dat deze persoon in het ziekenhuis op een loopband met afstandsindicatie gelopen had en daarbij niet gelet te hebben op de afgelegde afstand. Deze persoon deed wat de therapeut zei. Aneen in de vragenlijst van de fitnessers is ingegaan op de grootte van de knoppen: - weet niet of de knoppen groot en duidelijk genoeg zijn
4x genoemd
(de fitnessapparaten worden voor hen aan- en uitgezet of er is niet op de knoppen gelet) - de knoppen zijn groot en goed genoeg
3x genoemd
- het niet kunnen zien van de knoppen van de passieve fiets vanuit de rolstoel - de knoppen zijn goed te voeIen
2x genoemd Ix genoemd
Vijf personen zien sleeht. Van 26 personen wordt aangenomen dat ze redelijk tot goed kunnen zien, aangezien ze gerieht naar de parameters kijken. Bij een enkele persoon is gevraagd om een vraag uit de vragenlijst voor te lezen. Van veertien personen is de oogeonditie niet bekend, doordat deze mensen niet goed aanspreekbaar waren, niet antwoordden, geen gebruik maakten van de apparatuur voor fitness of therapie (zes personen) of dat er niet gerieht gevraagd is naar de oogconditie. Het stepsapparaat heeft een cijfergrootte van I em stoklengte en 0,5 em letterbreedte. Volgens twee personen zijn de cijfers goed te lezen vanuit staande stand (± 1.68 m.).
52
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
Fictieve route op scherm bij fiets of loopband Met een fictieve route wordt een route op een beeldscherrn bedoeld, waardoor het lijkt of er werkelijk door de stad of een bos gereden of gel open wordt. Meningen: misschien leukl )
14x genoemd
- leuk (een persoon geeft aan het ook leuk te vinden om naar lOx genoemd
andere personen te kijken) - niet leuk
9x genoemd
- er niets om geven
2x genoemd
J)Een persoon geeft aan dat zo'n scherrn geen uitdaging zou zijn om alsnog gebruik te maken van een fiets. Twee personen kunnen niet goed zien. Het oefenschema Het willen weten of de conditie vooruit gaat: 23x genoemd
- ja - erg moeilijk om de conditie te verbeteren; je gaat steeds meer achteruit
2x genoemd
- nee
Ix genoemd
- geen antwoord
7x genoemd
Het hebben van een doel bij het fitnessen: - ja (vijf personen: de tijd, een persoon: aantal herhalingen)
I4x genoemd
- nee
5x genoemd
- geen antwoord
5x genoemd
Het willen werken volgens een oefenschema - ja
I3x genoemd
- nee (ie merkt wanneer je achteruit gaat, te ingewikkeld)
8x genoemd
- weet niet
Ix genoemd
- geen antwoord (niet van toepassing, aangezien maar een
I8x genoemd
apparaat gebruikt wordt, fysiotherapeut zegt wat er gedaan wordt) Drie van de elf personen die een oefenschema willen, geven aan al een oefenschema te hebben: ofweI in het hoofd ofweI een schema dat voor de persoon is opgesteld. Ben van de elf personen geeft aan graag opdrachten te krijgen. Deze persoon geeft aan uit zichzelf niet zo veel te doen en wit daarom graag een oefenschema. Een ander persoon zegt graag een oefenschema te willen hebben, de hulpverleners vinden het echter naar zijn zeggen 53
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
niet nodig. Deze persoon weet precies welke apparaten hij wil gebruiken en hoe vaak en hoe lang hij een oefening uitvoert. Toch zou hij graag een oefenschema willen hebben. Waar moet het oefenschema liggen: - in de zaal - persoonlijk bij zich houden
5x genoemd 2x genoemd
Houding ten opzichte van het steeds geholpen moeten worden het is niet vervelend om steeds geholpen te moeten worden
I4x genoemd
- het is prettiger om dingen zelf te doen, maar er wordt weI om hulp gevraagd
4x genoemd
- het is fijn om geholpen te moeten worden je moet weI om hulp vragen
2x genoemd 2x genoemd
- het is niet vervelend om steeds geholpen te moeten worden, maar het is weI vervelend om steeds om hulp te vragen
Ix genoemd
Overige opmerkingen van fitnessers en niet fitnessers Ben persoon geeft aan het leuk te vinden om net als met de benen op de passieve fiets, passieve armbewegingen te maken. Er heeft gedurende twee weken zo'n apparaat gestaan, maar deze bleek helaas niet goed bruikbaar: ten eerste kan de roistoel van deze persoon niet onder het apparaat, ten tweede zaten de armleuningen in de weg bij het maken van de ronddraaiende bewegingen. Ben persoon geeft aan een telmachine weI makkelijk te vinden, maar tegelijk geeft deze persoon aan dat het niet te makkelijk moet worden. In totaal geven tien personen aan dat ze de oefeningen doen die de fysiotherapeut aangeeft om te do en en niet te vragen naar andere oefeningen. Deze personen komen zowel van de bewonersafdelingen (twee personen), als van de reactivering (zes personen) en de dagbehandeling (twee personen). Het betreft zowel fitnessers als niet-fitnessers. Ben persoon van de dagbehandeling geeft aan het niet leuk te vinden om te fitnessen, omdat deze persoon bij een apparaat wordt gezet en alleen is terwiji ze de oefening uitvoert. Deze persoon geeft aan te willen kijken naar andere personen. Deze persoon doet graag mee met de groepsgym op de dagbehandeling.
54
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
Twee niet-fitnessers van de dagbehandeling geven aan dat het personeel van de dagbehandeling hen moet brengen en halen naar de fitnessruimte. Volgens deze personen wordt dat niet gedaan. Het gevolg is dat deze personen niet meer komen fitnessen in de ochtend of middag. Drie personen geven aan het niet nodig te vinden om arm-oefeningen te doen. De armen zijn volgens hen nog sterk genoeg en de prioriteit ligt bij het weer goed kunnen lopen; het gaat om twee reactiveringspatienten en een dagbehandelingspatient. Een persoon geeft aan niet het verschil te zien tussen touwtjes, waarbij de armen omhoog bewogen worden en de Power Towers waarbij de armen naar voren worden gestrekt (uitgaande van de meest gebruikte oefening). Een persoon geeft aan makkelijke en goed begrijpbare oefeningen te willen doen. Een persoon geeft aan angst te hebben om te gaan fitnessen, omdat volgens zijn zeggen enige jaren geleden zijn vrouw vlak na het fitnessen is overleden. Bij navraag bleek dit niet te kloppen. Kennelijk heeft de man in zijn gedachtenwereld door de jaren heen de link gelegd tussen het fitnessen en de dood van zijn vrouw.
4.4 Conclusies 4.4.1 Conclusies ten aanzien van fitnessruimte, deelname fitness, ochtend- of groepsgym Uit de observatie en de interviews blijkt dat iedereen het een mooie, gezellige fitnessruimte vindt. Een aantal personen geven aan dat ze het erg fijn en leuk vinden dat ze zich in een verpleeghuis kunnen bewegen met behulp van fitnessapparatuur. Van de 45 gelnterviewde personen zitten in totaal dertig personen permanent in een rolstoel, vier personen zitten tijdelijk in een rolstoel. Vee! personen die nog kunnen lopen, al of niet met een hulpmiddel, zijn vaak niet in staat om een oefening in staande houding uit te voeren. Het is dus zeer belangrijk dat fitnessapparatuur toegankelijk is voor rolstoelers en dat elke oefening dus zittend uitgevoerd kan worden.
55
Het interview en de resultaten
Hoofdstuk 4.
De personen die komen fitnessen vinden het gezellig, leuk om te doen of goed voor de gezondheid. Een aantal personen komen op aanraden van de fysiotherapeut. Er zijn een aantal niet-fitnessers die op eigen gelegenheid komen fitnessen. Met name de redenen van de overige niet-fitnessers zijn van belang wanneer het gaat om het bevorderen van het gebruik van de apparatuur. Vier niet-fitnessers gaven aan al veel therapie te hebben en dus weI gebruik te maken van de fitnessapparatuur (in de middag). Vijf personen geven aan het fitnessen niet leuk te vinden, pijn te hebben of niet te kunnen fitnessen in verband met de aandoening. Deze personen kunnen waarschijnlijk niet gemotiveerd worden om te gaan fitnessen, hoe weI twee personen die zeggen pijn te hebben weI meedoen met de ochtendgym. De overige niet-fitnessers hebben redenen genoemd waaruit geconcludeerd kan worden dat bepaalde personen eventueel weI gemotiveerd kunnen worden voor het fitnessen. Een persoon geeft namelijk aan dat het nooit gevraagd is of ze wi! komen fitnessen, een persoon geeft aan bang te zijn om te fitnessen na het overlijden van de partner en twee personen geven aan dat de dagbehandeling activiteiten organiseert die ook leuk zijn. Ook zou het zo zijn dat het personeel van de dagbehandeling de dagbehandelingspatienten die niet zelf naar de fitnessruimte kunnen komen, niet brengen en halen. Opvallend is dat zes niet-fitnessers die ook geen gebruik maken van de fitnesapparatuur, weI meedoen met de ochtend- of groepsgym. De groepsgym wordt door dagbehandelingspatienten gezellig gevonden, omdat het een groepsgebeuren is en bovendien wordt de groepsgym gegeven in de dagbehandelingsruimte, zodat het niet nodig is om door dagbehandelingspersoneel gebracht en gehaald te worden. De stimulans om mee te doen is dan groter. De twee bewoners die over pijn klaagden, en niet meed eden met het fitnessen, konden geen reden geven waarom ze weI meededen met de ochtendgym. Met name de oudere vrouwen bleken minder gesport te hebben in het verleden dan de mannen. Vit tabel 4.2 en de observatie blijkt dat desondanks het aantal deelnemende vrouwelijke fitnessers niet veel verschilt met het aantal deelnemende mannen.
56
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
4.4.2 Conclusies ten aanzien van fitnessapparatuur, beeldscherm roeiapparaat en fictief scherm Door de versehillende fitnessers wordt elk apparaat gebruikt. De als niet-fitnessers gedefinieerde groep, gebruiken niet het trekapparaat en de windfiets; met name doordat deze apparatuur niet gebruikt wordt in de fysiotherapie en de niet fitnessers vaak een sleehter ziektebeeld hebben dan de fitnessers, waardoor ze vaak niet in staat zijn de windfiets te gebruiken (aetieve beweging met armen en benen). Wanneer de veren (roeifiets, versatrainer) of gewiehten (Power Tower, trekapparaat) versteld moeten worden, wordt dit vaak gedaan door de fitnessbegeleidster of de assistente. Er is een persoon die zelf de veren verstelt, maar deze persoon verstelt niet zelf de gewiehten van de Power Tower. Overigens blijkt dat veel personen niet in de gaten hebben dat bijvoorbeeld de Power Tower instelbare gewiehten heeft. Verstelbare delen moeten eenvoudig verstelbaar zijn en ook nog verstelbaar vanuit een rolstoel. Bovendien dient het duidelijk aangegeven te zijn dat het mogelijk is om het apparaat op het gewenste niveau in te stellen. In plaats van alleen tekst te gebruiken dient het aanbeveling om het fitnessapparaat zo te ontwerpen dat uit de bouw van het apparaat de instelbaarheid blijkt. Er zijn aan de touwtjes geen gewichten verbonden. Het is mogelijk om met behulp van gewichtzakjes de oefening te verzwaren. Er zijn personen die de oefening zwaar genoeg vinden. Sommige geven ais reden dat het gaat om de beweging en andere geven aan een verlamde arm te hebben en de oefening maar met een hand aetief uit te kunnen voeren, terwijl de aangedane arm dan steeds opgetrokken wordt. Weer andere personen zouden weI graag gewiehtjes aan de touwtjes zien, zodat het een uitdaging wordt om met steeds zwaardere gewichtjes te werken. Belangrijk is dat de fitnessapparatuur (of bepaalde apparaten) instelbaar is in een range van geen gewichten tot meerdere gewichten en in een range van een passieve beweging, via aetief geleide beweging tot een aetieve beweging. De toegankelijkheid van een aantal fitnessapparaten is met voldoende voor de doelgroep. Zo wordt door een aantal personen aangegeven dat de aangepaste Power Tower te zware gewichten heeft (drie kg). Met name voor de mensen die maar een hand kunnen gebruiken. Er is een persoon met een grote elektrische rolstoel die niet tussen de handvaten kan rijden van de Power Tower. Ook geeft deze persoon aan dat hij geen gebruik kan maken van de passieve 'handfiets' (zie paragraaf 3.3). De elektrisehe rolstoel was daarvoor te hoog, ofweI de standaard te kort. Andere personen geven aan dat de
57
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
eUebogen tijdens de draaibeweging steeds in aanraking komen met de leuningen van de rolstoel. De (rol)stoelfiets heeft voetpedalen met een opstaande rand en banden tegen het wegglijden van de voeten. Voor een persoon zijn de pedalen te kort en te smal en de banden te kort. Ook de pedalen van de windfiets zijn voor deze persoon te klein. Het roeiapparaat heeft een vaste stoel, dus personen in een rolstoel moeten (eventueel zeIt) een transfer maken tussen de rolstoel en de stoel van het roeiapparaat. Voor de begeleiding is het niet op te brengen om zeer zware mensen te verplaatsen, zodat er personen zijn die het roeiapparaat niet kunnen gebruiken. Het is belangrijk dat bij een ontwerp van een fitnessapparaat gebruik wordt gemaakt van makkelijk verstelbare delen. Het zou dan mogelijk om zijn om bepaalde handvaten weg te klappen, de hoogte in te stellen van bijvoorbeeld het passieve armapparaat of er zou bijvoorbeeld een mogelijkheid ontstaan dat een apparaat zowel met als zonder rolstoel gebruikt kan worden. De Power Tower is een apparaat waarmee zelfstandig meerdere oefeningen kunnen worden uitgevoerd. Er is echter maar een persoon die twee van de mogelijke oefeningen uitvoert. Deze persoon kan zelf uit zijn rolstoel komen en toch gebruikt hy net als bijna aIle andere personen, de Power Tower waar een (rol)stoel voor kan. Er wordt aangegeven dat deze zitting beter zit. De meningen over het gebruik van een fietief scherm bij een fiets of loopband zijn erg verdeeld. Er zijn uiteindelijk net wat meer personen die zo'n fietief scherm niet leuk vinden dan weI. Een persoon geeft aan het ook leuk te vinden om naar andere mensen te kijken. De niet-fitnessers geven aan dat zo een scherm niet zal leiden tot het gebruik van een van de fietsergometers, omdat deze personen niet willen of kunnen fietsen of niet willen fitnessen. De mening over een roeiapparaat met een beeldscherm met wedstrijdelement is positiever. Het geeft een stimulans om harder te roeien, het maakt de oefening levendiger en het is Ieuk om te zien wat je gedaan hebt. Het beeldscherm van het roeiapparaat leidt tot meer motivatie dan een fictieve route op een scherm bij het fietsen. Het feedbacksysteem van een beeidscherm is directer en uitdagender. Niet iedereen wi! de tijd, snelheid en afstand weten. Het is belangrijk dat een oefening op een fitnessapparaat gestart kan worden zonder eerst gegevens in te moeten voeren. Een aantal fitnessers gaf aan dat de knoppen van de fietsergometers groot genoeg waren, maar andere fitnessers gaven aan niet op de grootte van de knoppen gelet te hebben. Dit komt doordat de apparatuur vaak aangezet wordt door de fitnessbegeleidster of haar assistente. Een knop heeft vaak meerdere functies, met het gevolg dat een knop soms meerdere
58
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
keren moet worden ingedrukt om de juiste gegevens te zien of in te kunnnen voeren. Bij apparatuur voor ouderen dienen deze dubbelfuncties vermeden te worden. Vanuit een (rol)stoel kunnen de knoppen van de pas sieve fiets niet gezien worden, doordat het kastje iets te hoog en horizontaal ligt. Bovendien zijn de knopjes erg klein en is de tekst op het kastje in het Duits. De knopjes waren goed voelbaar, maar er moest te veel naar voren geleund worden om er bij te kunnen. Niet iedereen is in staat naar voren te leunen. Het stepsapparaat heeft cijfers van een centimeter hoogte en een halve centimeter breedte. Volgens twee personen zijn de cijfers vanuit staande stand goed te lezen (1.68 m). Er kan verondersteld worden dat de cijfergrootte voidoende is. Het is belangrijk dat knoppen op een fitnessapparaat duidelijk te zien en te voe1en zijn. Tekst dient in het Nederlands geschreven te zijn met een groot genoeg lettertype. Met name de touwtjes en de passieve fiets zijn erg populair. Een aantal personen geven aan dat er meerdere touwtjes zouden moeten zijn en dat ze het fijn zouden vinden wanneer er nog een passieve fiets aangeschaft zou worden. De populariteit kan verklaard worden uit het feit dat het zeer duidelijke en makkelijke apparaten zijn.
4.4.3 Conclusies ten aanzien van motivatie, voorlichting, begeleiding en oefenschema De ouderen moeten erg gemotiveerd worden. Hoewel ze aangeven het bewegen erg fijn te vinden, hebben de ouderen te weinig intrinsieke motivatie om daadwerkelijk zelf te komen fitnessen. De begeleidster, de assistente en de fysiotherapeuten hebben een positieve invloed op de motivatie van de ouderen. De ouderen moet vaak gehaald worden. Dit omdat ze zelf niet kunnen komen of omdat ze het fitnessen anders vergeten. Wanneer ze eenmaal aan het fitnessen zijn, merk je dat ze het erg prettig vinden. Redenen waarom mensen bepaalde apparatuur gebruiken en andere apparaten niet: - Veel personen willen weer kunnen lopen. Het gevolg is dat er aIleen beenoefeningen gedaan worden. Ze geven dan aan dat ze de armen nog sterk genoeg vinden; Personen doen aIleen de oefeningen die ze kennen en proberen geen andere oefeningen uit; - Personen doen aIleen die oefeningen aan de apparaten, waarvan de fysiotherapeut zegt dat het een goede oefening is voor de desbetreffende persoon; - Niet iedereen kan elk apparaat gebruiken in verb and met de ziekte of aandoening; - Een aantal personen vindt het doen van een of twee oefeningen voldoende. Daarna hebben ze geen zin meer of zijn ze moe. 59
Het interview en de resultaten
Hoofdstuk 4.
Een aantal van deze redenen kan met goede voorlichting weerlegd worden. Vit antwoorden van de geYnterviewden blijkt dat de fysiotherapeut vee I invioed heeft op het gedrag van de patient. Wanneer de therapeut aangeeft dat een bepaalde oefening goed is voor de gezondheid, wordt deze raad vaak opgevolgd door de patient. De keerzijde van de 'macht' die de fysiotherapeut heeft, is het feit dat personen niet naar andere oefeningen vragen op het moment dat de fysiotherapeut niet zelf aangeeft dat ook andere oefeningen mogen worden uitgevoerd. Personen geven aan dat ze het niet gepast vinden om te vragen of ze andere oefeningen mogen doen. Er zou meer nadruk gelegd moeten worden op de vrijheid in keuze van de te gebruiken apparatuur door de patienten. Met behuip van betere voorlichting zouden de patienten beter op de hoogte gebracht moeten worden van de diverse mogelijkheden van een apparaat. Daar het geheugen van veel patienten niet meer optimaal is, is het aan te bevelen om deze voorlichting zeer regelmatig te geven. Tijdens de voorlichting kan er tevens aandacht be steed worden aan het gebruik van een oefenschema en de mogelijkheid om zo'n schema per periode aan te passen. Het bIijkt dat veel personen met behulp van een oefenschema willen werken. Ze zijn niet op de hoogte van de map met schema's in de fitnessruimte. Bijna aIle personen geven aan het niet erg te vinden om geholpen te moeten worden. Tegelijkertijd geven ze aan dat ze weI liever zo veel mogelijk nog zelf doen. Er is een persoon die het niet vervelend vindt om geholpen te moeten worden, maar deze persoon vindt het weI vervelend om hulp te moeten vragen. Deze persoon weet dat het bieden van hulp een taak is van de fitnessbegeleidster. De reactiveringspatienten geven aan niet te fitnessen, omdat ze al veel therapie krijgen. Vit de observatie bleek dat deze patienten vaak aIleen hun therapeutische oefeningen uitvoeren. Ze geven aan liever samen met anderen te oefenen. Er zou gedacht kunnen worden aan therapie in een groep of therapie tijdens de fitnessuren. De dagbehandelingspatienten hebben de indruk dat het personeel van de dagbehandeling hen niet wil brengen en halen. Bovendien geven ze aan de activiteiten van de dagbehandelingsafdeling ook leuk te vinden. Het dient aanbeveling om een vast tijdstip van de dag in te plannen voor het fitness. Dagbehandelingspatienten kunnen dan in een groep(je) naar de fitnessruimte, waardoor de motivatie waarschijnlijk weer zal toenemen.
60
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
4.4.4 Kemconclusies 1. Het fitnessen, het bewegend bezig zijn, wordt ais zeer positief ervaren; 2. De meeste personen vinden het fijn om in een groep bezig te zijn; 3. De intrinsieke motivatie van de ouderen is vaak niet voldoende om te gaan fitnessen. Extrinsieke motivatie van de begeleidster, de assistente, de fysiotherapeuten en de apparatuur zeIf, is bij deze doelgroep erg van belang; 4. Er zijn veel rolstoelpatienten, dus het is belangrijk dat fitnessapparatuur toegankelijk wordt voor rolstoelgebruikers; 5. Het is van belang dat een oefening gestart kan worden zonder dat eerst de tijd of de afstand ingegeven moet worden. De controle-apparatuur dient op een eenvoudige manier te bedienen te zijn vanuit de (rol)stoel, wanneer de persoon al in juiste houding zit om de oefening uit te kunnen voeren; 6. Fitnessapparatuur moet eenvoudig in te stellen zijn met betrekking tot gewichten, tijd, afstand etcetera.; 7. De bela sting moet traploos in te stellen zijn vanaf nul kilogram of vanaf nul kilometer per uur. Het liefst kan er met de apparaten ook passief geoefend kan worden; 8. Fitnessapparatuur moet eenvoudig van vorm zijn; niet meerdere oefenvormen in een apparaat. Wanneer er toch meerdere oefenvormen in een apparaat zitten, is het van belang dat de oefeningen vanuit dezelfde zit- of sta-richting uitgevoerd kunnnen worden; 9. Een roeiapparaat met eenvoudig beeldscherm geeft stimulans om harder te roeien;
61
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
4.5 Discussie Bij het opstellen van de vragenlijsten is uitgegaan van een groep fitnessers en een groep niet-fitnessers. Aangenomen werd dat de niet-fitnessers geen gebruik maakten van de fitnessapparatuur. Gedacht werd dat de motieven om niet te fitnessen te maken hadden met de aanwezige apparatuur. Het bleek echter dat veel niet-fitnessers weI gebruik maakten van de apparatuur, maar niet tijdens de fitnessuren. De apparatuur werd gebruikt in het kader van therapie of er werd buiten de normale fitnessuren getraind. De motieven om niet met het fitnessen mee te doen hadden niets te maken met de aanwezige apparatuuf. Het waren meer persoonlijke motieven. Bij het beschrijven van de resultaten is dan ook een onderscheid gemaakt in gebruikers en niet-gebruikers. De gebruikers vinden het fijn om te bewegen. Veel mensen komen twee of drie keer in de week. Verbeteringen in de apparatuur zuBen niet leiden tot het vaker komen fitnessen per week, maar het zal weI Ieiden tot het gebruik van meer verschillende apparaten per oefensessie. Dit omdat de oefeningen beter afgestemd zijn op de doelgroep (belasting, betere toegankelijkheid) . De proefpersonen zijn willekeurig gekozen uit het patientenbestand. Vooraf was door een fysiotherapeut van Birkhoven aangegeven met welke mensen niet te communiceren was. Bij de personen waarmee niet gecommuniceerd kon worden, zaten zowel gebruikers als niet-gebruikers van de apparatuur. De interviews zijn aIleen afgenomen bij bewoners, reactiverings- en dagbehandelingspatienten van het Verpleeg- en reactiveringscentrum Birkhoven. Hoewel dit verpleeghuis voorop loopt betreffende fitness, is het niet het enige verpleeghuis waar interesse is voor fitness of bewegend bezig zijn met behulp van apparatuur. Het zou kunnen zijn dat de gelnterviewde groep, qua ziekten en aandoeningen, niet overeen komt met een willekeurige groep ouderen in een ander verpleeghuis. Feit is dat er in elk verpleeghuis ernstig zieke ouderen zijn en dat veel patienten in een rolstoel zitten. De afname van het interview verliep niet bij eike patient hetzelfde. Bij niet een persoon zijn alle vragen gesteld, daar niet aIle vragen op iedereen van toepassing waren. De vragen zijn niet altijd in volgorde van de vragenlijst behandeld. Het kan zijn dat de vragen soms subjectief gesteld zijn, aangezien vragen herhaald of uitgelegd moesten worden. Ook is er soms op antwoorden van de patienten doorgevraagd.
62
Hoofdstuk 4.
Het interview en de resultaten
De antwoorden van de patienten zijn niet altijd volgens de waarheid. Het is niet zo dat ze opzettelijk gelogen hebben, maar door omstandigheden kunnen antwoorden soms niet juist ZlJn:
*
De gelnterviewde personen gaven soms sociaal-wenselijke antwoorden. Soms wisten ze niet wat te antwoorden en zeiden dan maar iets. Er was een persoon die heel onzeker was en zijn mening niet durfde te zeggen. Hij wilde steeds eerst mijn reaetie weten.
*
Het kwam voor dat personen op de dag van het interview te verward waren. Deze personen haalden dingen door elkaar.
*
Mensen gaven aan bepaalde apparatuur te gebruiken, terwijl bij navraag bleek dat het antwoord niet klopte. Sommige personen weten niet meer precies welke apparaten ze gebruiken.
Vit de resultaten van de interviews blijkt dat de redenen om te gaan fitnessen met name te maken hebben met de gezondheid. Ook de gezelligheid wordt vaak als reden genoemd. Deze redenen om te fitnessen komen overeen met de bevindingen die Rousseau (1993) in zijn onderzoek naar 'fitness voor ouderen' yond. Hoewel deze redenen intrinsiek lijken te zijn, hebben ouderen erg vee! extrinsieke motivatie nodig in de vorm van goede voorlichting, met name door de fysiotherapeuten. De fysiotherapeuten staan in hoog aanzien bij de patienten. De redenen van de gelnterviewden om niet te gaan sporten hebben betrekking op onder meer de gezondheidstoestand (het hebben van hoofdpijn, het krijgen van al veel therapie) en de sporthouding (het niet leuk vinden om te fitnessen, andere activiteiten zijn ook leuk). Gezonde niet sportende ouderen geven deze redenen ook op, maar tevens geven ze redenen op als de financiele randvoorwaarden en de bereikbaarheid van de activiteiten (Rousseau, 1993). Deze laatste redenen zijn niet van toepassing op de ouderen in het verpleeghuis.
Aanbevelingen naar bet personeel toe
- Het personeel van de dagbehandeling meer betrekken bij het fitnessproject; - Betere voorliehting en vaker voorlichting geven naar de patienten toe, bijvoorbeeld met behulp van videoapparatuur; - Fysiotherapie van de reactiveringspatienten meer betrekken bij de fitness of eventueel fysiotherapie in groepsverband;
63
5. Inventarisatie van bestaande fitnessapparatuur
In hoofdstuk twee is weergegeven welke functionaliteitsveranderingen er optreden door het verouderen en wat voor implicaties deze veranderingen hebben voor fitnessapparatuur voor ouderen. De observaties en de interviews geven ook meer inzicht over de belangrjjkste punten voor fitnessapparatuur voor ouderen. Dit hoofdstuk geeft meer inzicht in de al bestaande fitnessapparatuur. Paragraaf een gaat over de fitnessapparatuur die men in fitnesscentra aantreft. In paragraaf twee wordt ingegaan op de apparatuur die meer gericht is op revalidatiedoeleinden. De informatie uit beide paragrafen is afgeleid uit foldermateriaal over bestaand fitnessapparatuur. In paragraaf drie wordt ingegaan op de voor ouderen van belang zijnde specifieke bewegingsoefeningen, welke bijdragen aan de functionaliteit van het bewegingsapparaat. Het is van belang dat de functionaliteit behouden blijft dan weI verbeterd wordt.
5.1 Bestaande fitnessapparatuur in fitnesscentra De apparatuur is in te delen in cardioapparatuur en apparatuur voor krachttraining. De cardiofitnesslijn bestaat uit een fietsergometer, een roeiapparaat, een stepsapparaat en een loopband. Met behulp van de cardioapparatuur kan de hart-bloedsomloop-functie (uithoudingsvermogen) verbeterd worden. Apparatuur voor krachttraining is gericht op het trainen van allerlei spiergroepen. Elk apparaat traint een of meerdere spiergroepen (Mendle, 1990).
Cardiofitnessapparatuur Bij cardioapparatuur wordt gebruik gemaakt van feedbackapparatuur. Vaak wordt in een inwendig verlicht scherm weergegeven welke gegevens de startende gebruiker van het apparaat moet invoeren alvorens te kunnen beginnen. De kleur van het inwendig verlichte scherm verschilt per feedbacksysteem. De sporter krijgt feedback over parameters, zoals tijd, snelheid, hartslag, afstand en calorieverbruik. Tevens kunnen instelbare programma's worden uitgevoerd. De mate van inspanning wordt vaak aangegeven met oplichtende kleine rode lampjes. Soms staat de uitleg van diverse functies en aanraaktoetsen op het feedbacksysteem. Het komt regelmatig voor dat tekst is opgesteld in een buitenlandse taal en met een klein lettertype. De inwendig verlichte cijfers hebben dikwijls een tekenhoogte van een centimeter en een tekenbreedte van een halve centimeter. Soms wordt gebruik gemaakt van symbolen samen met tekst. Ben aanraaktoets kan meerdere functies vertegenwoordigen. De 64
Hoofdstuk 5.
Inventarisatie van bestaande fitnessapparatuur
aanraaktoetsen hebben geen relief en zijn vaak lichtgrijs van kleur met zwarte of donkergrijzetekst op een donkergrijze achtergrond van de feedbackapparatuur. Sommige druktoetsen zijn geaccentueerd met een heidere kleur. Nadat de ingestelde tijd is verstreken, klinkt er vaak een pieptoon. Over het algemeen bevat een feedbacksysteem erg veel informatie. • De fietsergometer Voordat met de oefening kan worden begonnen, moet de zithoogte ingesteld worden. Dit gebeurt vaak met een knop die uitgetrokken moet worden, terwiji het zadel naar beneden geduwd of naar boven getrokken moet worden. Fietsergometers hebben veeial een hoge instap; soms weI een halve meter hoog. De pedalen hebben dikwijls banden, zodat de voeten niet wegglijden. De weerstand, welke instelbaar is vanuit de zitstand, is soms traploos instelbaar. De weerstand kan tijdens het fietsen verhoogd of verlaagd worden. • Het roeiapparaat Het roeiapparaat heeft een klein zitje, laag bij de grond. De voeten kunnen met banden vastgezet worden op de vaste voetsteunen. Op het controle- en feedbackscherm (een soort televisiescherm) kan met behulp van aanraaktoetsen, onder meer de weerstand van het te trekken roeikoord ingesteld worden. Tevens kan men zien hoe de prestatie is ten opzichte van de 'prestatie' van de computer. Het instellen van de functies gebeurd wanneer iemand op het zitje van het apparaat zit. • Het stepsapparaat Het stepsapparaat oefent de bovenbeenspieren doordat het traplopen gesimuleerd wordt. De oefening moet staand uitgevoerd worden. Er zijn handvatten en grijpstangen aanwezig. Voordat met de oefening begonnen kan worden, moeten allerlei gegevens ingevoerd worden. Dit betreft onder andere de weerstand en het lichaamsgewicht van degenen die de oefening wil uitvoeren. De weerstand kan tijdens het steppen veranderd worden. • De loopband De loopband heeft altijd een opstapje. Op sommige loopbanden is de hellingshoek instelbaar. Aan de zijkanten zijn net als bij het stepsapparaat grijpstangen. De snelheid kan traploos worden versteld. Soms is de instelbaarheid vanaf nul kilometer per uur. De loop band moet vooraf ingesteid worden en kan daarna tijdens het uitvoeren van de oefening veranderd worden.
65
Hoofdstuk 5.
Inventarisatie van bestaande fitnessapparatuur
Het is mogelijk om de cardiofitnessapparatuur aan te sluiten op een computer, zodat er meteen een uitdraai van de diverse parameters kan worden gemaakt. Cardiofitness-apparatuur is vaak in donkergrijze en zwarte kleuren uitgevoerd. Krachtapparatuur Krachtapparatuur is veelal in de kleuren wit of zwart uitgevoerd. Een producent heeft een fitnesslijn voor thuisgebruik in het wit uitgevoerd. De ziltingen zijn in verschillende kleuren verkrijgbaar. Veel apparaten zijn geschikt voor het uitvoeren van een krachtoefening. De belasting wordt versteld door een pin in een daartoe bestemd gaatje te steken. Vaak voert iemand de oefening met de rug naar de gewichten toe uit. De gewichten zijn niet traploos in te stellen. Bovendien komt het voor dat een oefening gestart moet worden met een bepaald begingewicht welke niet verminderd kan worden. De krachtapparatuur heeft vaste ziltingen die in hoogte en vaak ook in zitdiepte verstelbaar zijn. De zithoogte moet vaak versteld worden met behulp van een knop die in een ander gaatje klikt. De zitdiepte wordt dikwijls versteld door de rugleuning te verstellen. De zitstand kan niet vanuit zitstand (bijvoorbeeld met een luchtdrukmechanisme) veranderd worden. De zithoogte is van een aantal soorten oefenapparaten erg hoog. Bovendien is de hele zilting wat naar achteren gekanteld, waardoor het moeilijker is om uit een zilting op te staan. Er is fitnessapparatuur op de markt die met behulp van luchtdrukweerstand werkt. De weerstand is traploos instelbaar door een plus- of min-aanraaktoets in te drukken op een controle-apparaatje. Dit controle-apparaatje word bediend vanuit de houding die nodig is om de oefening uit te voeren. Op elk apparaat hangt een kaartje waarop de oefening in het kort is uitgelegd. Vaak is de uitleg in de vorm van tekeningen. Tevens worden de te trainen spieren door een apparaat in een tekening aangegeven. Dit gebeurt meestal in het rood. Er kan gebruik worden gemaakt van een oefenschema, waarop staat welke oefeningen en gewichten gebruikt kunnen worden en hoe vaak een oefening herhaald dient te worden. Het is mogelijk om aIle apparatuur aan te sluiten op een computersysteem. Op een soort lidmaatschapskaart (smart-card) ter grootte van een creditcard staat allerlei informatie, waaronder het oefenschema. De kaart moet in een daarvoor bestemd kastje op een apparaat gestoken worden. De kaart houdt bijvoorbeeld het aantal herhalingen bij en geeft een pieptoon wanneer het ingegeven aantal is bereikt.
66
Hoofdstuk 5.
Inventarisatie van bestaande fitnessapparatuur
5.2 Fitnessapparatuur gericht op revalidatiedoeleinden
Dhr. P. Nobbe is fysiotherapeut in Eindhoven en geeft medische fitness in zijn praktijkruimte. Hij geeft aan de reguliere fitnessapparatuur te gebruiken in zijn lessen medische fitness. De apparatuur voldoet volgens hem qua instelbaarheid van de belasting goed. De zittingen zijn soms echter erg hoog en tevens te veel naar achteren gekante1d. Het gevolg is dat er op de stoelen 'geklommen' moet worden. In revalidatiecentra wordt gekozen voor apparatuur waarbij de belasting veranderd kan worden vanuit een rolstoel, echter niet vanuit de houding die nodig is om de oefening uit te voeren. Er wordt uitgegaan van het feit dat revalidanten een transfer maken van de rolstoel naar de zitting van een fitnessapparaat. Een revalidatiecentrum is er op gericht dat mensen weer zelfstandig leren leven en daarvoor is het nodig om goede transfers te kunnen maken. De oefening hoeft dus niet noodzakelijk uitgevoerd te kunnen worden vanuit een rolstoel. Er zijn twee fitnessleveranciers die krachtapparatuur leveren met instelmogelijkheden voor de range of motion. Tevens is bij elke hoek de gewichtsinstelling mogelijk vanaf nul kilogram. Er zijn dus erg vee1 instelmogelijkheden, die zonder goede begeleiding niet goed instelbaar zijn. De apparatuur is verder niet aangepast aan revalidanten of ouderen: er is een hoge zithoogte en de zitting is naar achteren gekanteld. Er zijn twee fitnessleveranciers die een armkrachttrainingsapparaat hebben ontwikkeld voor revalidatiedoeleinden. Deze apparaten hebben beugels die het makkelijker moeten maken de rolstoel in de juiste stand te zetten. De beugels zitten echter soms in de weg. De hoogte van het aangrijppunt waar bijvoorbeeld een handgreep of een triceps stang aangeklikt wordt, moet met de hand versteld worden. Dit vereist dat de revalidant iets uit zijn rolstoel moet kunnen komen, bijvoorbeeld door zich op te trekken of te steunen op de beugels. Niet elke revalidant kan dit en ook niet elke oudere is daartoe nog in staat. Op het gebied van cardiofitness zijn er niet veel aanpassingen voor revalidanten of ouderen. Er zijn echter twee firma's die een passieve fiets hebben ontwikkeld. Personen die geen kracht kunnen leveren bewegen op deze manier toch de benen, waardoor de spierpomp in werking wordt gezet wat weer ten goede komt aan de bloedsomloop. Ben van de twee pas sieve fietsen is ook in bed te gebruiken. Een apparaat heeft op het feedbacksysteem de uitleg in het Duits staan. Er wordt op be ide apparaten gebruik gemaakt van symbolen, zoals een slak (langzaam) en een konijn (snel).
67
Hoofdstuk 5.
Inventarisatie van bestaande fitnessapparatuur
Er is in Nederland een verpleeghuis dat een multibewegingsstation heeft laten bouwen. Dit apparaat biedt de mogelijkheid om met vier of zes personen tegelijk de spierkracht te trainen. De personen zitten echter bij het uitvoeren van de oefeningen met de rug naar elkaar toe. De belasting is instelbaar (niet traploos) met behulp van pinnen. Het apparaat is verrijdbaar en er zijn volgens de folder duidelijke instructiekaarten te verkrijgen. In figuur 5.1 staat een multibewegingsstation weergegeven. Dit apparaat is geschikt voor vier personen en niet toegankelijk voor mensen in een rolstoel. Het is echter mogeUjk om een apparaat aan te passen aan de persoonlijke wensen van een afnemer van het apparaat.
Figuur 5.1: Het multibewegingsstation
68
Hoofdstuk 5.
Inventarisatie van bestaande fitnessapparatuur
5.3 Fitnessapparatuur gericht op de verpleeghuissituatie De apparatuur die in de bestaande fitnesscentra staat, is niet geschikt voor ouderen. Zo zijn de controle- en feedbacksystemen van de cardioapparatuur te ingewikkeld en de apparaten zijn
niet
toegankelijk
voor
roistoeigebruikers.
Vee!
fitnessapparaten
die
voor
revalidatiedoeleinden gebruikt worden, zijn zodanig ontworpen dat het mogelijk is om een transfer te maken. Ouderen zijn echter niet meer in staat om transfers te maken en dus moet de apparatuur bruikbaar zijn vanuit een rolstoel. Het personeel van het Verpleeg- en reactiveringscentrum Birkhoven heeft intensief naar zo geschikt mogelijke apparatuur voor hun patienten gezocht. Ze zijn er echter niet in geslaagd geschikte apparatuur te vinden. Er is behoefte aan fitnessapparatuur gericht op de verpleeghuissituatie. Het is natuurlijk mogelijk om bij de ontwikkeling van fitnessappariltuur voor ouderen, door te gaan op de ideeen van de apparatuur zoals die te vinden is in fitnesscentra. De ouderen kunnen dan een of meer spiergroepen trainen per fitnessapparaat. Het is echter ook mogelijk om fitnessapparatuur zodanig te ontwikkelen dat bewegingsarmoede voorkomen wordt en dat tegelijkertijd bepaalde functionele handelingen getraind worden. Uit gesprekken met het paramedisch personeel uit Birkhoven blijkt namelijk dat er behoefte is aan specifieke oefenvormen die de functionaliteit van het bewegingsapparaat van de ouderen bevorderen of handhaven. Zo blijkt dat veel ouderen moeite hebben om zelf de roistoel te verplaatsen. Het ontbreekt hen aan kracht en ervaring om de juiste bewegingen met de armen en handen te maken. Ze kunnen daardoor niet het wiel aan de buitenkant van de banden (of de banden zeIt) ronddraaien. Er is daarom behoefte aan een apparaat die de armbeweging simuleert. Veel ouderen verplaatsen de roistoel met de benen. Hiervoor is beenkracht nodig. De beenkracht kan verkregen worden door een oefening waarbij de benen getraind worden. Tenslotte blijkt er behoefte te bestaan aan een buikspieroefening. De stoelgang van veel verpleeghuisbewoners verloopt traag door het vele zitten. Door buikspieroefeningen is het misschien mogelijk de stoeigang te verbeteren. In het volgende hoofdstuk staat het programma van eisen weergegeven. Eerst zijn de uitgangspunten, aandachtsgebieden en veiligheidseisen voor fitnessapparatuur voor ouderen beschreven. Daama is het programma van eisen toegespitst op een fitnessapparaat dat de functionaliteit van het bewegingsapparaat behoud dan weI verbeterd. Er is gekozen voor een roistoeisimulator, aangezien het belangrijk is dat personen zelf de roistoel kunnen voortdrijven. In paragraaf 6.3 is het fitnessapparaat, een rolstoelsimulator, nader beschreven.
69
6. Het programma van eisen
In dit hoofdstuk is het programma van eisen weergegeven. Het programma van eisen is een houvast bij het ontwerpen van fitnessapparatuur voor ouderen (in een rolstoel), met al dan niet chronisch somatische aandoeningen. De ontwerper kan uit het programma van eisen afleiden welke factoren van belang zijn bij het ontwerp en aan welke voorwaarden het uiteindelijke produkt moet voldoen. In het programma van eisen staan eerst algemeen geldende uitgangspunten en aandachtsgebieden beschreven. Vervolgens zijn een aantal voor ouderen relevante veiligheids-eisen voor fitnessapparatuur weergegeven. Vanaf paragraaf drie is het programma van eisen toegespitst op een specifiek fitnessapparaat. In paragraaf vier staat een eerste schetsvoorstel van het specifieke fitnessapparaat. Het programma van eisen is opgesteld vanuit de resultaten uit het literatuuronderzoek, de observaties en de interviews.
6.1 Uitgangspunten en aandachtsgebieden voor fitnessapparatuur Uitgangspunten De doelstelling van dit onderzoek is te komen tot een programma van eisen voor fitnessapparatuur voor ouderen (in een rolstoel), met al dan niet chronisch somatische aandoeningen, teneinde bewegingsarmoede te voorkomen. De apparatuur moet daartoe zodanig ontwikkeld zijn, dat de ouderen zo veel mogelijk zonder professionele begeleiding gebruik kunnen maken van de fitnessapparatuur. Het bovenstaande houdt in grote lijnen het volgende in: 1. Bij het ontwerpen van fitnessapparatuur moet rekening gehouden worden met de verouderingsverschijnselen op het gebied van het zieht, het gehoor, het gevoel, het evenwicht, de spierkracht, de houding en het cardiopulmonale systeem. 2. De fitnessapparatuur moet gebruikt kunnen worden vanuit een stoel en een rolstoel. Oefeningen die normaal gesproken staand worden uitgevoerd, moeten zowel staand als zittend kunnen worden uitgevoerd. 3. De apparatuur moet in te stellen en te gebruiken zijn door mensen met verschillende ziekten en aandoeningen. Dit betekent dat ook personen met bijvoorbeeld een eenzijdig verlamming zelf de apparatuur in moeten kunnen stellen en ook in staat moeten zijn om de oefening uit te voeren.
70
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
Aandachtsgebieden
• Een belangrijk doel van de fitnessapparatuur is het vergroten van de functionaliteit van het bewegingsapparaat. Met de fitnessapparaten moeten dus oefeningen uitgevoerd kunnen worden die leiden tot een betere functionaliteit in het dagelijks leven. • Het is de bedoeling dat de fitnessapparatuur zowel in instellingen (zoals verpleeghuizen) als bij personen thuis wordt gebruikt. De apparatuur dient dus niet te groot te zijn, zodat de apparatuur goed door een normale deur kan en in een normale kamer past. Het apparaat mag niet in de weg staan wanneer het niet gebruikt wordt. • De fitnessapparatuur moet gemakkelijk verplaatsbaar zijn.
Op de volgende pagina staat een overzicht van de eisen die gesteld worden aan fitnessapparatuur voor ouderen. De eisen hebben betrekking op de veiligheid, de technische aspecten en aspecten ten aanzien van de controle- en feedbackapparatuur. In dit overzicht is tevens aangegeven in welk hoofdstuk de onderbouwing van de eisen terug te vinden is. De eisen zijn in paragraaf 6.2 en 6.3 nader toegelicht.
71
Boofdstuk 6.
Bet programma van eisen
Tabel 6.1: Overzicht van eisen met tevens een venvijzing naar eerdere hoofdstukken voor de
onderbouwing van deze eisen.
Veiligheidsaspecten Deel! l. stabiliteit van apparaat 2. geen scherpe randen 3. afstand tussen bewegende delen 4. goede bereikbaarheid van knoppen I hendels 5. duidelijke handgrepen Dee13 6. gezichtsveld Dee15 7. makkelijk verstelbare delen 8. belasting makkelijk verstelbaar
2.2.3 2.2.5 2.2.7 2.2.3 2.2.5 2.2.4 2.2.5 2.2.5 2.2.1 2.2.1
3.3 3.3
4.4.2 4.4.2
Technische aspecten l. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
eenvoudig apparaat makkelijk verstelbare I wegklapbare delen te gebruiken vanuit verschillende rolstoelen te gebruiken vanuit stoel vastzetten van rolstoel antropometrie range of motion verlamde hand I been 'vastzetten' voetsteunen traploos instelbare belasting
3.3 4.4.2 2.2.4 3.2 3.3
4.4.1
3.3 3.3
4.4.2 4.4.2 4.4.2
2.2.4 2.2.4
2.2.1
Controle- en feedbackapparatuur l. instructiekaart 2. instelbaarheid van apparaat moet uit ontwerp blijken 3. motivatie 4. eenvoudige bediening 5. grote cijfers I letters 6. luminantiecontrast cijfers / letters 7. kleuren 8. symbolen 9. knipperend licht 10. gezichtsveld 11. knoppen
3.3 3.3 3.3
4.4.3 4.4.2
2.2.5 2.2.5 2.2.5 2.2.5 2.2.5 2.2.5 2.2.5 2.2.7
12. duidelijke tekst bij knoppen 13. geluid
3.3 2.2.6 72
4.4.2
Het programma van eisen
Hoofdstuk 6. 6.2 Eisen ten aanzien van de veiligheid
Trainingsapparatuur die op de markt gebracht wordt moet altijd aan de veiligheidseisen voldoen, zoals die zijn opgesteld in het Europese normontwerp (normnummer NEN-EN 957) door de European Committee for Standardization (CEN). De veiligheidseisen hebben onder andere betrekking op de stabiliteit, de constructie, het materiaalgebruik en de brandbaarheid. Het rapport onder normnummer NEN-EN 957 (1993) be staat uit vijf delen: Deel 1: Algemene veiligheidseisen en beproevingsmethoden Deel 2: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor krachttrainingsapparatuur voor huiselijk gebruik (type H). Deel 3: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor krachttrainingsapparatuur voor studiogebruik (type S). Deel4: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor krachttrainingsbanken (type B). Deel 5: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor trainingsapparatuur met pedalen (type P). De veiligheidseisen uit bovenstaande vijf delen die specifiek relevant zijn voor ouderen, worden nader beschreven:
DeelI: 1. Fitnessapparatuur moet stabiel staan. Tijdens het gebruik mag de apparatuur niet kantelen. Voor ouderen geldt dat de apparatuur stabiel genoeg moet zijn om te dienen als steun ter voorkoming van een eventuele val. 2. Er mogen geen scherpe randen aan het fitnessapparaat zitten. AIle randen moeten rond afgewerkt worden. Door een verslechterde oogfunctie merken ouderen minder goed de scherpe randen op. Doordat ouderen bovendien een dunnere en mindere elastische huid hebben leiden scherpe randen eerder tot wonden. Daarbij komt dat de doorbloeding van de verouderde huid slechter is met het gevolg dat de eventuele wonden minder snel genezen (Spirduso, 1995). 3. Tot een hoogte van 1800 mm moet de afstand tussen bewegende delen en andere bewegende delen of vaste delen van het fitnessapparaat volgens de NEN-EN publikatie minimaal 60 mm zijn. Voor ouderen zou deze afstand wat groter moeten zijn, zodat ook zij niet met de handen ergens tussen kunnen komen op
73
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
het moment dat ze door een verslechterde coordinatie en verslechterde oogfunctie een handvat of iets dergelijks misgrijpen. 4. Knoppen en hendels moeten zodanig zijn gesitueerd dat ze goed te bereiken zijn, rekening houdend met de range of motion. De range of motion van bijvoorbeeld cervicale wervels (nekwervels) en de schouders is bij ouderen kleiner dan bij jongeren. 5. Handgrepen moeten duidelijk aangegeven worden en de handgrepen dienen zodanig van vorm te zijn dat de handen niet van de greep af kunnen glijden. Dee12: Er worden in dit deel geen punten beschreven die relevant zijn voor ouderen.
Deel3: 6. De veiligheidsnormen gaan uit van gewichten die met een pinnetje worden ingesteld. Voor ouderen is dit een te ingewikkelde manier om de belasting in te stellen. Bij het vaststellen van de veiligheidsnormen die van toepassing zijn bij het pinsysteem wordt uitgegaan van een horizontaal gezichtsveld van in totaal 150°. Het gezichtsveld bij ouderen boven de 75 jaar is echter kleiner: horizontaal in totaal ongeveer 90° en verticaal naar boven ongeveer 20° en naar beneden ongeveer 35°. De leeftijdsgroep van 66 jaar tot 75 jaar heeft een nog net iets groter gezichtsveld (Corso, 1981). Deel4: Er worden in dit deel geen punten beschreven die relevant zijn voor ouderen.
Deel5: 7. De veiligheidsnormen gaan uit van een zadel dat vastgezet wordt met behulp van eenhendel. Voor ouderen is dit mechanisme te ingewikkeld, omdat de hoogte van het zadel aan de achterzijde van de fietsergometer ingesteld moet worden. Dit moet gebeuren wanneer de persoon niet op het zadel zit. De hoogte waarop het zadel ingesteld moet worden, moet dus geschat worden. Ouderen kunnen niet, zoals jongeren snel en soepel op het zadel gaan zitten om de hoogte te proberen. Het verstellen van de hendel kost vaak vee! kracht. Het ontbreekt zieke ouderen aan die kracht om de hendel uit te trekken en in het volgende gaatje te plaatsen. 8. De fietssnelheid moet traploos instelbaar zijn en niet instelbaar per bijvoorbeeld 25 Watt. Het aangeven van de zwaarte met behulp van Watt is te ingewikkeld. Beter is het om met niveaus te werken met een schaal van een tot en met tien.
74
Het programma van eisen
Hoofdstuk 6.
In paragraaf 2.2.3 is aangegeven dat de stabiliteit van het lichaam om het zwaartepunt afneemt, naarmate men ouder wordt. De kans op het maken van een val wordt daardoor groter. Om de kans op het vallen te verkleinen is het belangrijk om grijpstangen, (steunstangen) aan te brengen. Fernie (1992) geeft een beschrijving van een grijpstang, ontworpen door Maki. De stangen zijn gemakkelijk te monteren en kunnen zowel horizontaal als vertieaal aangebraeht worden. De grijpstang heeft een doorsnede van 3,2 tot 3,8 em en een zodanige greep dat afglijden, door bijvoorbeeld natte banden, tot een minimum beperkt is. Klooster (1992) geeft aan dat de bandgrepen ruw moeten zijn, zodat bij bet vastpakken van de stang de banden niet weg kunnen glijden. De diameter van een bandgreep zou 3,5 tot 4 em moeten zijn. Bij bevestiging aan de muur moet de afstand tussen de muur en de handgreep ongeveer 4 em zijn. De afstand mag niet te klein zijn met bet oog op bet klem raken van de vingers tussen de muur en bandgreep. De afstand mag eehter ook niet te groot zijn vanwege het risico dat de armen klem komen tussen bandgreep en muur. De bandgrepen moeten zodanig bevestigd worden dat elke punt van de stang een belasting kan hebben van 1,5 kN. Het is afllankelijk van de situatie of de grijpstang borizontaal of verticaal aangebraeht moet worden (Jaartsveld en Scberpenisse, 1992).
Figuur 2.4: De grijpstang (Bron: Fernie, 1992)
75
Het programma van eisen
Hoofdstuk 6. 6.3 Functioneel programma van eisen
Vit de literatuur, de observaties en de interviews kunnen veel eisen opgesteld worden. Om uiteindelijk tot een ontwerp te kornen, is het nodig om de eisen toe te spitsen op een bepaald fitnessapparaat. In paragraaf 5.3 word aangegeven dat er behoefte be staat aan fitnessapparatuur, waarmee specifieke oefenvormen getraind kunnen worden. Door het trainen van specifieke bewegingen kan de functionaliteit van het bewegingsapparaat verbeterd worden of behouden blijven. Er is gekozen voor een rolstoelsimulator. Het fitnessapparaat omvat twee oefenvormen die zittend uitgevoerd worden. De eerste oefenvorm bootst de beweging na die nodig is om een rolstoel voort te drijven: de armen moeten van achter naar voren bewogen worden en weer terug. Deze oefening kan alleen uitgevoerd worden wanneer de persoon in een rolstoel zit. De tweede oefenvorm is een oefening waarbij vanuit de (rol)stoel op een loopband een loopbeweging wordt gemaakt. Deze tweede oefenvorm is een idee naar aanleiding van het feit dat veel rnensen in een roistoel de benen gebruiken om de roistoel voort te bewegen. Het gekozen fitnessapparaat is bedoeld voor rnensen die nog enige kracht in de armen en / of benen hebben. De verwachting is dat deze personen nog meer kracht in de armen en / of benen kunnen krijgen en dat tevens de effectieve beweging die nodig is om een rolstoel voort te drijven wordt aangeleerd. Het doel van het fitnessapparaat is personen zodanig te trainen, dat ze langer zelf in staat zijn de rolstoel aan te drijven. Wanneer personen in staat zijn de rolstoel zelf aan te drijven zijn ze rninder atbankelijk van anderen. De rolstoelsimulator heeft als voordeel dat personen puur de bewegingen kunnen oefenen. De rolstoel hoeft niet gestuurd te worden en er hoeft niet gelet te worden op personen die toevallig in de gang lopen of op prullebakken die in de gang staan. Kortweg, er hoeft niet gelet te worden op omgevingsprikkels.
Eisen ten aanzien van technische aspecten 1. Eenvoudig apparaat
Het fitnessapparaat dient er eenvoudig uit te zien en eenduidige en eenvoudige bediening te hebben. Er mogen niet te veel oefenvormen in een fitnessapparaat vertegenwoordigd zijn. Wanneer bijvoorbeeld twee oefenvormen in een apparaat zitten, is het belangrijk dat de beide oefenvormen vanuit dezelfde zitrichting (sta-richting) kunnen worden uitgevoerd. In figuur 6.2 staan twee fitnessapparaten weergegeven om het bovenstaande te verduidelijken.
76
Het programma van eisen
Hoofdstuk 6.
b)
a)
Figuur 6.2:
a) Dit jitnessapparaat heeft te veel (meer dan !Wee) oejenmogelijkheden en ziet er daarom te ingewikkeld uit. b) Dit jitnessapparaat heeft maar een oejenvorm en ziet er daardoor veel eenvoudiger uit. (Bron: foldermateriaal)
2. Makkelijk verstelbare / wegklapbare delen Verstelbare en / of wegklapbare delen dienen makkelijk met een beweging, zonder veel krachtsinspanning, vanuit een (rol)stoel te verstellen of weg te klappen zijn. Het blijkt dat 95 % van de ouderen slechts een krachtmoment kan opbrengen van maximaal: 110 Ncm torsie en 54 N trekkracht (Molenbroek et al., 1984)
3. Te gebruiken vanuit verschillende rolstoelen Het fitnessapparaat moet te gebruiken zijn met verschillende rolstoelen. Rolstoelen hebben verschillende maten met betrekking tot bandbreedte, zithoogte, armleuninghoogten etcetera. In bijlage 2 zijn enkele maten weergegeven van rolstoelen.
4. Te gebruiken vanuit stoel Het fitnessapparaat dient tevens te gebruiken zijn vanuit een stoel. Vanuit de stoel kan de beenbeweging geoefend worden. De stoe! moet stabiel staan.
77
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
5. Het vas(zetten van de rolstoel De (rol)stoel moet goed en eenvoudig vastgezet kunnen worden. Wanneer de rolstoel op een plateau gereden dient te worden, mag dit plateau geen steile helling hebben. Een trottoirafrit mag niet steiler zijn dan 1:6 (vertieaal:horizontaal). Bij het opstellen van dit gegeven is uitgegaan van berijdbaarheid door rolstoelen zonder hulp van derden, waarbij de persoon een redelijke arm- en handfunetie heeft (Federatie Nederlandse Gehandieaptenraad, 1993, p.36). 6. Antropometrie Er moet rekening gehouden worden met de antropometrie van ouderen. In bijlage 1
staan gegevens omtrent de antropometrie van ouderen (maten ongesehoeid) (Molenbroek et aI, 1984). Vit de antropometrie kunnen onder andere gegevens afgeleid worden met betrekking tot de zittingen van een fitnessapparaat en de reikwijdte van de armen in zitstand om op bijvoorbeeld het feedbackseherm gegevens in te geven. Liehaamslengte: normaal
1.57 m
gestrekt
1.59 m
Zittingen: - zittinghoogte (zittinghoogte 42.1 em
+ hakhoogte
3.6 em) 45.7 em,
- zitdiepte (5e pereentiel 43.3 em - 5 em ruimte voor de knieholte) 38.3 em, - zittingbreedte (95 e pereentiel heupbreedte zittend) 44.7 em, - rugleuning die de sehouders vrij laat, zodat er meer bewegingsruimte is (Y percentiel sehouderhoogte 48.6 em - 15 em voor het sehouderblad) 33.6 em.
De zittingen dienen horizontaal te zijn en met,
zoals vaak voorkomt bij
fitnessapparatuur, naar aehteren gekanteld. Ouderen kunnen dan beter gaan zitten en beter opstaan. Reiken - reikwijdte naar voren zonder naar voren te leunen 0.87 m (Dwyer et aI, 1987) - reikhoogte zittend reikhoogte staand
0.97 m 1.68 m
7. Range of Motion Er moet rekening gehouden worden met de verminderde range of motion bij ouderen in de diverse gewriehten. Zoals in paragraaf 2.2.4 al besehreven staat heeft Kuhlman (1993) een onderzoek verricht naar de range of motion van de eervicale wervels
78
Het programma van eisen
Hoofdstuk 6.
(nekwervels). De leeftijdsgroep van 70 tot 90 jaar (mannen en vrouwen) heefi, volgens Kuhlman, een gemiddelde flexie van 60,8°, een gemiddelde extensie van 51,4°, een gemiddelde nekrotatie links van 71,8 ° en een gemiddelde nekrotatie rechts van 72,5 ° . De grootte van de slaghoek (dat deel van de hoepel dat gebruikt wordt voor de aandrijving) is atbankelijk van de orientatie van het zitgedeelte van de rolstoel ten opzichte van de wielen. De duw kan beschreven worden als flexie van de bovenarm vanuit een retroflexieve houding en de arm in abductie. Gedurende de eerste fase van de duw vindt er verdere abductie plaatst, veranderend in een adductie en eUeboogextensie tijdens het laatste gedeelte van de duwfase. Na de duwfase wordt de hand weer verplaatst naar het beginpunt van de duw. Uitgaande van een rechterwiel begint de duw op ongeveer 11.00 uur en eindigt de duwfase ergens tussen 14.00 en 15.00 uur (Veeger, 1992). Deze bewegingstechniek van het rolstoelrijden is in figuur 6.3 weergegeven. De slaghoek ligt dus tussen de 90 en 120 graden. Bij ouderen is deze slaghoek kleiner, doordat de schouders en armen stijver zijn. Uit observatie in een verpleeghuis blijkt dat ouderen de duw beginnen op ongeveer 12.00 uur en de beweging eindigt ergens tussen 13.00 en 14.00 uur. Het doe! van het te ontwerpen fitnessapparaat is om deze slagbeweging te trainen en te vergroten, waardoor een effectievere beweging ontstaat .
. .....
•••• "ill ..... ~: ................... "..
Figuur 6.3: Bewegingstechniek van het rolstoelrijden. (Bron: Breukelen van, 1987, p. 24).
79
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
8. Mogelijkheden om verlamd hand / been te fixeren Er moeten mogelijkheden zijn om een verlamde hand aan een handvat te bevestigen ofeen verlamde been aan een voetsteun te bevestigen. Een oefening moet ook uit te voeren zijn met een arm I been. Voor ouderen met een eenzijdig verlamming geldt, dat de mogelijkheid moet bestaan om een hand te fixeren, zodat de oefening toch uitgevoerd kan worden. De oudere dient zelf met de niet verlamde hand de verlamde hand te kunnen fixeren op een makkelijke manier. De banden waar de fixatie eventueel mee plaatsvindt, mogen geen scherpe randen hebben. In de rolstoelsimulator is de mogelijkheid tot fixatie van een hand niet nodig. Een persoon met een verlamde hand zal de rolstoel niet met de hand voortdrijven. Deze persoon heeft de mogelijkheid om de beenbeweging te oefenen. De beenbeweging kan zowel met een als met twee benen uitgevoerd worden. 9. Voetsteunen Voetsteunen op een fitnessapparaat die bedoeld zijn om te voorkomen dat de schoenen over de vioer slepen dienen een formaat te hebben zoals veel voetsteunen op een rolstoel hebben: 15 bij 15 cm. Tussen de linker- en rechtervoetsteun mag niet een te grote open ruimte zitten; de ruimte mag niet zo groot zijn dat er een voet klem kan komen. De ruimte tussen het grondoppervlak en de onderkant van de voetsteunen is ± 5 cm (Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad, 1993, p. 156). Voetsteunen die bedoeld zijn als afzetmiddel, zoals op een fiets, dienen in breedte en lengte te verstellen te zijn. De eventuele banden aan deze voetsteunen moeten lang genoeg zijn, zodat ook iemand met een orthopedische schoen zijn voeten met de banden kan vastzetten. Een orthopedische schoen kan twee keer zo breed zijn als de breedte van een normale schoen. Ook is de schoen soms langer dan een normale schoen. De voetsteunen moeten zodanig ontwikkeld zijn dat ouderen die daar lichamelijk nog toe in staat zijn, zelf de voetsteunen en banden kunnen verstellen. 10. Traploos instelbare belasting De belasting moet traploos instelbaar zijn. Het werken met pinnetjes wordt afgeraden, aangezien deze instelmanier te ingewikkeld is voor ouderen. Gedacht kan worden aan een elektrisch of hydraulisch mechanisme of een mechanisme met behulp van Iuchtdrukweerstand. Deze weerstand is met behulp van een eenvoudig controle- en feedbacksysteem in te stellen: bijvoorbeeld een plus knop en een min knop. Het fitnessapparaat dient instelbaar te zijn vanaf nul kilogram of nul kilometer per uur.
80
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
Eisen met betrekking tot de controle- en feedbackapparatuur
1. Instructiekaart Er moet op een opvallende plaats een duidelijke instructiekaart hangen. Op deze instructiekaart staat een duidelijk plaatje van een lichaam in voor- of achteraanzicht. Tevens staan op de kaart puntsgewijs de instructies weergegeven in een duidelijk en groot genoeg lettertype. In figuur 6.4 is een voorbeeld van een instructiekaart weergegeven.
1. Rijd uw rolstoel achteruit het platform op, totdat de achterbanden in de ruimte tussen de twee rollers komen te staan. 2. Hang het controle- en feedbackscherm voor u. 3. Pak aan elke kant het wiel vast. 4. Figuur 6.4: Voorbeeld van een instructiekaart
2. Instelbaarheid van het apparaat moet uit het ontwerp blijken Uit het ontwerp van het apparaat moet blijken dat het mogelijk is om de belasting op het gewenste niveau in te stellen. Het is gebleken dat ouderen vaak niet in de gaten hebben dat er gewichten zijn, waarmee ze de belasting kunnen instellen. Ouderen nemen eerst de zit-of stahouding in die nodig is om de oefening uit te kunnen voeren. Pas daarna willen ze, wanneer ze weten dat die mogelijkheid er is, de belasting op het juiste niveau instellen. Het instellen van de belasting moet echter vaak gebeuren voordat de juiste houding ingenomen kan worden. Het is belangrijk dat de belasting in te stellen is vanuit de juiste zit- of stahouding, rekening houdend met de antropometrie van de ouderen.
81
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
3. Motivatie Het is belangrijk dat er vanuit het fitnessapparaat en de feedbackapparatuur een motiverende werking uitgaat. Het is gebleken dat ouderen sterk gemotiveerd moeten worden vanuit de omgeving, hoewel ze het heelleuk vinden om te bewegen met behulp van de apparatuur. Er kan gedacht worden aan een lampje dat gaat branden bij het behalen van een aantal herhalingen. In het geval van de roistoeisimulator, zou gedacht kunnen worden aan een ovaal I cirkel waarin op een bepaalde manier de afgelegde afstand is weergegeven. 4. Eenvoudige bediening De controle-apparatuur dient op een eenvoudige manier te bedienen te zijn vanuit de(rol)stoel, wanneer de persoon al in juiste houding zit om de oefening uit te kunnen voeren. Het zou beter zijn wanneer de apparatuur in te stellen is met behulp van een smartcard systeem. De smartcardiezer zorgt voor een constante feedback naar de gebruiker, zoals: tijd, aantal herhalingen, geselecteerde belasting en ritme-aanduiding. Het tekstvenster met de aanduidingen dient zodanig groot te zijn dat er een groot lettertype gebruikt kan worden.
5. Grote cijfers / letters Er dienen grote cijfers en letters gebruikt te worden om de Nederlandse tekst weer tegeven. NASA (1994) raadt een cijfer- en lettergrootte aan van 0,5 tot 0,8 cm. Het in Birkhoven aanwezige stepsapparaat heeft een cijfergrootte van 1 cm stoklengte en 0,5 cm cijferbreedte. Een aantal personen die dit apparaat gebruikten, kon deze cijfergrootte van ongeveer 1.60 m afstand nog lezen. Aangenomen wordt dat de cijfers en letters op een feedbackscherm een letterhoogte van 0,8 cm en een letterbreedte van 0,4 cm dienen te hebben. Titels of korte aanduidingen op het feedbackscherm of de instructiekaart mogen uit kapitalen bestaan. Langere tekst dient te bestaan uit onderkastletters (Dul en Weerdmeester, 1993; Voskamp, 1991).
6. Luminantiecontrast De leesbaarheid wordt met name bepaald door het luminantiecontrast. Het contrast moet voor optimale Ieesbaarheid circa 1: 10 (of 10: 1) bedragen. Beneden 1: 3 gaat de leesbaarheid duidelijk achteruit; boven 1: 30 gaat er bij inwendig verlichte borden straling optreden (feedback systemen op fitnessapparatuur hebben vaak inwendig verlichte tekst). Het gebruik van kleur verbetert niet de leesbaarheid. Kleur kan weI de opvallendheid vergroten, zodat de tekst aandacht trekt (Dul en Weerdmeester, 1993, Voskamp, 1991).
82
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
7. Kleuren Het is van belang dat fitnessapparatuur met het feedbacksysteem uitgerust is met kleuren die door ouderen goed kunnen worden waargenomen (Karatza, 1995). Kleuren die met gebruikt moeten worden: • Vermijd kleuren als blauw-groen, violet, paars en grijs. Deze kleuren bemoeilijken de objectidentificatie • Vermijd het gebruik van donkere kleuren, zoals marineblauw, bruin, houtskool grijs en donkergroen. Deze kleuren zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden en deze kleuren worden door ouderen vaak waargenomen als zwart • Vermijd het gebruik van erg lichte kleuren, zoals pastelkleuren. Deze kleuren lijken erg op elkaar en vloeien in elkaar over • Vermijd het gebruik van te veel kleuren. Het gebruik van te veel kleuren leidt sneller tot vermoeidheid en verwarring • Maak zo min mogelijk gebruik van helderwitte kleur. Deze kleur reflecteert te veel licht en is daardoor vermoeiend voor de ogen. Kleuren die juist weI gebruikt moeten worden: • Maak gebruik van heldere kleuren. Heldere kleuren reflecteren veel licht zodat ze beter waargenomen kunnen worden • Maak gebruik van matte kleuren en vernis zodat schittering voorkomen wordt • Er moeten contrasterende kleuren gebruikt worden op plaatsen waar identificatie van verschillende objecten, zoals handvatten en knoppen, belangrijk is Voskamp (1991) geeft richtlijnen voor het kleurgebruik op beeldschermen. Er mogen bij voorkeur niet meer dan drie kleuren gebruikt worden. Het gebruik van kleuren is aIleen aan te raden wanneer dit functioneel is. De volgende kleurcombinaties hebben de voorkeur:
2 kleuren 3 kleuren 4 kleuren
rood
groen
rood oranje of wit groen rood oranje wit groen
5 kleuren rood oranje wit blauw groen Voor oranje mag ook geel worden genomen.
83
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
8. Symbolen De gebruikte symbolen dienen tot de verbeelding te spreken bij de doelgroep. Irrelevante informatie en decoratie moet weggelaten worden. Concrete pietogrammen met details en aehtergrondfiguren worden het beste herkend (Jong de, 1992). 9. Knipperend licht Een knipperend liehtje moet de juiste frequentie hebben zodat het opgemerkt wordt. Een liehtje op het feedbacksysteem van een fitnessapparaat mag niet sneller knipperen dan 15 c/see. Ais het lichtje sneller knippert dan 15e/sec. wordt namelijk een constant licht waargenomen (Pirkl, 1994). Een knipperend licht werkt aIleen voldoende wanneer op hetzelfde moment een boodsehap te zien is. Een oudere kan zieh zo beter de relatie tussen het flikkerend licht en de boodsehap herinneren (Vree van et al., 1992). 10. Gezichtsveld Belangrijke informatie dient direct in het gezichtsveld te worden weergegeven. Het gezichtsveld is bij ouderen kleiner dan bij jongeren. Zie voor de grootte van het gezichtsveld paragraaf 6.2, deel 3 van de NEN-EN normen. 11. Knoppen Het is voor ouderen moeilijker om veranderingen in druk op te merken. Dit wordt veroorzaakt door veranderingen in de huidreceptoren en het eentraal zenuwstelsel. Tevens is het zieht bij ouderen minder dan bij jongeren. Deze verouderingsversehijnselen leiden er toe dat knoppen groot moeten zijn en een duidelijk hoogteverschil dienen te hebben. Bovendien moet een draaiknop, een drukknop of een schuifknop in een discrete stand klikken. De aanraaktoetsen die tegenwoordig vaak op de feedbacksystemen zijn aangebracht, zijn voor ouderen minder gesehikt. Ouderen hebben namelijk minder goed in de gaten dat instellingen veranderen. 12. Duidelijke tekst bij knoppen Bij knoppen moet een duidelijke tekst staan en de knoppen moeten bovendien eenduidig zijn. Dit laatste betekent dat een knop een functie moet vertegenwoordigen.
84
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
13. Geluid Een geluid op het feedbackscherm moet de juiste luidheid en frequentie hebben. Ouderen
boven de 65 jaar zijn minder goed in staat om lage frequentietonen te lokaliseren. Het is dus beter om hogere frequentietonen (vanaf 3000 Hz.) met een luidheid van 20 tot 50 dB te gebruiken (Corso, 1981). Een boodschap wordt eerder opgemerkt wanneer het geluidsignaal gepaard gaat met een lichtsignaal (Pirkl, 1994).
In figuur 6.5 zijn twee feedbackschermen weergegeven. Feedbackscherm 'a' heeft veel aanraaktoetsen met meerdere functies onder een toets. Aan de linkerkant van het scherm staat uitleg van de aanwezige programma's. De tekst heeft een te klein lettertype en is bovendien in het Engels. Het hele scherm komt druk over door de vele kleuren. Feedbackscherm 'b' is voor ouderen veel beter geschikt. Er zijn veel minder knoppen en het scherm komt vee! rustiger over. Er zijn echter aanraaktoetsen en het tekstvenster is erg klein. De tekst is bovendien in het Engels. Het is een voorbeeld van een feedbackscherm voor het gebruik met een smartcard.
a)
b)
Figuur 6.5: a) Een voorbeeld van een Jeedbackscherm dat niet geschikt is voor op jitnessapparatuur voor ouderen. b) Een voorbeeld dat iets beter geschikt is voor ouderen.
85
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
6.4 Een eerste schetsvoorstel met aandachtspunten Bij het ontwerpen van een rolstoelsimulator kan gedacht worden aan het mechanisme zoals dat gebruikt is bij een rolstoelergometer (Hut, 1992). In figuur 6.2 is zo'n rolstoelergometer weergegeven. Het is een opstelling waarbij een gewone rolstoel, een stationair oefeningsapparaat wordt. Het bestaat uit een laag platform met een kleine helling en twee rollers (een rollerbank) waarop de wielen van een rolstoel staan. Aan een van de rollers is een band bevestigd waarmee de weerstand kan worden veranderd.
Figuur 6.1: Een rolstoelergometer. (Bron: Hut, 1992, p.18-19).
Op de volgende pagina's is het schetsvoorstel nader uitgewerkt. De romeinse cijfers corresponderen met de romeinse cijfers op de schets.
86
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
I. De rolstoelsimulator De rolstoelsimulator bestaat uit een laag platvorm en een rollerbank. In het midden van het platvorm is een loopband geeonstrueerd. De rollerbank bestaat uit twee rollers. Met behulp van een eleetromotor is het mogelijk de belasting van zowel de rolerbank als de loopband te regelen. De eleetromotor kan als weerstand werken, maar kan tevens zodanig ingesteld worden dat de gebruiker van het apparaat geholpen wordt bij het uitvoeren van de beweging. De belasting van de eleetromotor wordt met behulp van de eontrole-apparatuur
ingesteld.
De
eontrole-apparatuur
staat
samen
met
een
feedbaeksysteem op een standaard dat met een simpele handeling, horizontaal voor de fitnessende persoon moet kunnen worden gebraeht. De fitnessende persoon heeft de mogelijkheid om of de loopband of de rollerbank te gebruiken. De rolstoelsimulator moet zodanig geeonstrueerd zijn dat zowel een stoel als een rolstoel stabiel op het platvorm kunnen staan. De grote aehterwielen van de rolstoel staan op de rollerbank. De kleine voorwieltjes staan op het vaste gedeelte van het platvorm (dat gedeelte dat niet gevormd word door de loopband). De stoelpoten staan op het vaste gedeelte van het platvorm. De stoel moet met een simpele handeling vastgezet kunnen worden, zodat de stoel niet kan wegglijden tijdens het uitvoeren van de oefening.
II. De rollerbank De rollerbank bestaat uit twee rollers. Bij het bepalen van de ruimte tussen de rollers dient rekening gehouden te worden met twee belangrijke aspecten: 1. De ouderen moeten zelf de rolstoel weer van de rollerbank af kunnen rijden. De ruimte tussen de rollers mag dus niet te groot zijn. 2. De ruimte moet zodanig groot zijn dat de rolstoel stabiel staat en niet wegglijdt tijdens het uitvoeren van een oefening. Er dient een zodanige eonstruetie toegepast te worden, zodat aan beide aspeeten kan worden voldaan.
III. De loopband De loopband moet een zodanige hoogte hebben ten opzichte van het platvorm dat de voetsteunen van de rolstoel de loopband niet raken. De loopband kan zowel voor- als aehteruit rollen. Met de loopband is het mogelijk zowel passief als aetief te oefenen. Om de beweging aetief uit te kunnen voeren, moet het mechanisme van de loopband zodanig 87
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
geeonstrueerd zijn dat de loopband de beenbeweging aetief geleid. Dit betekent dat de fitnesser de band in feite naar zich toe moet trekken of van zich af moet duwen. Zodra de fitnesser stopt met het naar zieh toe trekken of het van zich af duwen van de band, stopt de loopband met draaien. Met de eontrole-apparatuur kan de weerstand die de band levert bij het uitvoeren van de aetief geleide beweging, ingesteld worden.
IV. Controle- en feedbackapparatuur Via de + en - knoppen op het controlesysteem (a) kan het niveau van de elektromotor ingesteld worden. Het niveau kan aangeduid worden op een schaal van 0 (stilstand) tot bijvoorbeeid 10 (maximaal). De stappen tussen de niveaus mogen niet te groot zijn. Bij voorkeur kan de belasting trapioos ingesteid worden. Het niveau van het eontrolepaneel komt overeen met het niveau op het feedbaekpaneel (b). Het feedbacksysteem bestaat bijvoorbeeld uit een ovaal of een cirkel met een wijzer die de afgelegde afstand weergeeft. Een ronde staat voor bijvoorbeeld 50 meter. Het is belangrijk dat het feedbacksysteem makkelijk afleesbaar is goed te begrijpen. Op de volgende twee pagina's staat de sehets weergegeven.
88
Het programma van eisen
Hoofdstuk 6.
1. rollerbank 2. loopband 3. platvorm 4. controle- en feedbacksysteem
I. De rolstoelsimulator
II. De rollerbank
De afstand tussen de twee rollers moet zodanig zijn dat aan be ide aspecten, zoals beschreven op pagina 87, kan worden voldaan.
89
Hoofdstuk 6.
Het programma van eisen
III. De loop band
4.
Ie
1
0
I
II 3. 3.
2.
...
De loopband wordt door een electromotor aangedreven.
3.
1.
IV b. feedbacksysteem
IV a. controlesysteem
3
3 rollerbank
00
loopband
c::::;::)
•
+
•
+
T
-
T
-
90
7. Evaluatie
Het programma van eisen is geevalueerd met hulp van vier personen die op een of andere manier met fitness en/of ouderen te maken hebben. In dit laatste hoofdstuk zijn in paragraaf 1 de resultaten van deze evaluatie van het programma van eisen weergegeven. In paragraaf 2 zijn de mee- en tegenvallers die zich tijdens dit onderzoek voordeden weergegeven.
7.1 Evaluatie van het programma van eisen De evaluatie yond plaats door middel van het afnemen van een kort interview. De resultaten van het interview zijn per geYnterviewde weergegeven. Interview met dhr. J. Easton, produktspecialist isokinesie by Lameris te Veenendaal. Lameris is een groothandel in medische ge- en verbruiksartikelen. De produkten worden afgezet bij ziekenhuizen, fysiotherapeuten, revalidatiecentra en bij een ieder die interesse heeft voor een bepaald produkt. Er worden in het bedrijf Lameris geen produkten ontwikkeld. Dhr. Easton weet niet of er behoefte is aan fitnessapparatuur voor chronisch zieke ouderen. Er is naar zijn weten nog niet veel vraag geweest naar apparatuur die geschikt is voor het gebruik door ouderen, terwiji er weI een tendens is om steeds meer rekening te houden met ouderen. Er is weI vraag naar fitnessapparatuur voor revalidatie en voor het gebruik bij medische fitness. De hiervoor geschikte apparatuur is rolstoelvriendelijk en geschikt om transfers te maken. Roistoelvriendelijk wil zeggen dat het goed mogelijk is om vanuit een rolstoel de belasting te veranderen. Dhr. Easton vindt het programma van eisen goed. Hij geeft echter aan dat het weI een utopie is om een apparaat te ontwikkelen dat zo simpel mogelijk bediend moet kunnen worden en dat tegelijkertijd zo veel moet kunnen (stoel en rolstoeltoegankelijk, makkelijk wegklapbare delen). Met betrekking tot stabiliteit geeft hij aan dat stabiliteit veroorzaakt wordt door veel kilo's (een zwaar apparaat) of door een apparaat dat groot en breed is. In beide gevallen kan de stabiliteitseis tegenstrijdig zijn met de eis over de gemakkelijke verplaatsbaarheid. Volgend dhr. Easton is het goed mogelijk om een eenvoudig en makkelijk bedienbaar controle- en feedbackscherm te ontwikkelen. Dhr. Easton oppert de mogelijkbeid om in plaats van de fitnessapparatuur aan te passen aan de vele verschillende rolstoeIen, een rolstoel te fabriceren welke geschikt is voor elk fitnessapparaat. Hij gaat 91
Evaluatie
Hoofdstuk 7.
daarbij uit van een hele serie fitnessapparaten. Voordat met het fitnessen begonnen kan worden is dan een transfer nodig. Hij vergeet echter dat verschillende aandoeningen verschi1lende rolstoelen vereisen. Over het apparaat dat de rolstoelbeweging nabootst is dhr. Easton niet echt positief. Hij ziet er weI het nut van in, maar betwijfelt of er een grote behoefte aan is. Hij geeft aan dat spieren die nodig zijn om een rolstoel voort te bewegen, ook met behulp van andere apparatuur getraind kunnen worden.
Interview met dhr. N. Groot, hoofd fysiotherapie Verpleeghuis BeukenhoJ, te Loosdrecht. Op dit moment ZIJn er op het gebied van beweging diverse activiteiten, welke ook gegeven worden in andere verpJeeghuizen: loopoefengroepen, zwemgroepen en groepsgym. In de individueIe- en groepstherapie wordt gebruik gemaakt van de aanwezige apparatuur. Zo zijn er een aantal fietsergometers, twee roeiapparaten, een stepsapparaat (niet te gebruiken vanuit een (rol)stoel) en nog een aantal apparaten waarrnee krachtoefeningen gedaan kunnen worden. Op het moment van dit interview is er een passieve fiets op proef. Twee keer in de week bestaat de mogelijkheid om te fitnessen. De ouderen vinden dit erg leuk. Over het algemeen is de gebruikte apparatuur erg oud. Ook voldoet het niet altijd aan de eisen die er aan gesteld worden. Bij het aanschaffen van de apparatuur wordt op een aantal aspecten gelet: de toegankelijkheid, de veiligheid, de instelbaarheid, de bruikbaarheid, de vorrngeving van het apparaat en tenslotte de betaalbaarheid. Tegenwoordig wordt ook gelet op de aanwezigheid van een goed feedbacksysteem. Dhr. Groot vindt het programma van eisen goed opgesteld. Het zou mooi zijn als met aIle eisen rekening gehouden kan worden bij het ontwerpen van de fitnessapparatuur voor ouderen. Er is volgens hem namelijk weI degelijk behoefte aan fitnessapparatuur die geschikt is voor het gebruik door ouderen in een verpleeghuis. Ook in de thuissituatie kan goede apparatuur gebruikt worden. Wekelijks komt er een persoon uit zichzelf oefenen met het roeiapparaat in het verpleeghuis. Deze persoon heeft een korte tijd in het verpleeghuis gelegen en wil graag zelf een roeiapparaat aanschaffen. De bestaande apparatuur is echter veel te duur (duizenden guldens). Apparatuur voor de thuissituatie zou niet meer dan FI. 1000,- mogen kosten. Dhr. Groot kan ongeveer FI. 2500,- tot FI. 3000,- per apparaat uitgeven. Hij twijfelt of hij de rolstoelsirnulator zou kopen. Hij vindt het namelijk niet erg vriendelijk om iemand die moeite heeft om de rolstoel zelf voort te
92
Hoofdstuk 7.
Evaluatie
bewegen en die weI aIleen naar de fitnessruimte komt, gebruik te laten maken van een rolstoelsimulator. Aan de andere kant meent hij dat een fitnessruimte een stimulerende invloed kan hebben op het oefenen van de rolstoelbeweging. Dhr. Groot zou de rolstoelsimulator eerst op proef willen hebben, om te zien wat de reactie is van de patienten.
Interview met dhr. R. Snakkers, produktmanager bij Enral Nonius te Delft. Enraf Nonius levert en ontwikkelt produkten die te maken hebben met fysiotherapie en revalidatie. Het gaat om electromedische apparatuur en apparatuur voor de actieve revalidatie (waaronder fitnessapparatuur). Het afzetgebied is wereldwijd. Het hoofdcriterium om een produkt in ontwikkeling te nemen is winstgevendheid. In het verleden bleek het economisch niet haalbaar om een fietsergometer te ontwikkelen, die geheel geschikt was voor het gebruik door chronisch somatisch zieke ouderen. Er is volgens dhr. Snakkers behoefte aan apparatuur die makkelijk instelbaar is en met behulp van luchtdrukweerstand werkt. Bij Enraf Nonius zijn ze daarom op dit moment bezig met het ontwikkelen van een nieuwe lijn fitnessapparatuur met luchtdrukweerstand. Voor ouderen is deze apparatuur beter geschikt dan apparatuur waarbij de belasting ingesteld moet worden met behulp van pinnetjes. De doelgroep bij deze nieuwe lijn is echter niet aIleen ouderen, dus er zijn altijd bepaalde aspecten die voor ouderen niet geschikt zijn. Zo worden er geen wegklapbare delen gebruikt, omdat dit ten koste gaat van de stabiliteit. Om de stabiliteit te behouden zouden extra produktiehandelingen verricht moeten worden en dit is economisch onrendabel. Er wordt daarom uitgegaan van apparatuur die zodanig gemaakt is dat er goede transfers gemaakt kunnen worden. De luchtdrukweerstand heeft als voordeel dat de belasting eenvoudig met een plus- en minknop ingesteld kan worden en dat er een goede krachtopbouw is. Dhr. Snakkers vindt het programma van eisen goed. Bij bestaand appartuur wordt al veel met de in het programma van eisen beschreven factoren rekening gehouden. Het wegklappen van delen en de apparatuur volledig rolstoeltoegankelijk maken is volgens hem niet haalbaar en zeker niet tegen een lage verkoopprijs (Fl. 2.000,- tot Fl. 3.000,-). Dhr. Snakkers vindt het jammer dat er voor een rolstoelsimulator is gekozen. Het apparaat traint specifieke bewegingen. Dit is op zich niet erg, maar vanuit het trainingsprincipe is dit volgens hem niet leuk. Het is leuker om de spieren die nodig zijn om de rolstoel voort te drijven, te trainen met behulp van meerdere krachttrainingsapparaten. Dhr. Snakkers schat de netto kostprijs van de rolstoelsimulator op Fl. 1000,-.
93
Hoofdstuk 7.
Evaluatie
Interview met dhr. F. Verstappen, eigenaar van een gezondheidscentrum in Beerien en werkzaam op de Rijksuniversiteit Limburg. Het gezondheidscentrum is een commercieel centrum. Het richt zich op jongeren en op ouderen. Er zijn speciale groepen voor 40- en 50- plussers, voor senioren en voor patientengroepen. De gemiddelde leeftijd is 55 jaar. Geen enkele patient zit in een rolstoel. In het gezondheidscentrum staan reguliere fitnessapparaten, die aan de gestelde eisen in het gezondheidscentrum voldoen. Dhr. Verstappen denkt dat er weI behoefte is aan fitnessapparatuur die gericht is op het gebruik door chronisch somatisch zieke ouderen. Zeker in de toekomst, wanneer men zich er nog meer van bewust is dat het bewegen voor iedereen gunstige effecten heeft. Dhr. Verstappen vindt het programma van eisen goed uitgewerkt. Het is een idealistisch overzicht van eisen, maar dat geeft niet. Met betrekking tot de instructiekaart meent dhr. Verstappen dat er beter met plaatjes gewerkt kan worden dan met tekst. Plaatjes zijn volgens hem makkelijker te begrijpen. De rolstoelsimulator is volgens dhr. Verstappen een goed functioneel apparaat. Het traint de coordinatie en de balans. Training hoeft namelijk niet altijd gericht te zijn op een toename van puur kracht.
7.2 Verloop van het onderzoek Het literatuuronderzoek was gericht op het vinden van informatie over de verouderingsprocessen. Het kostte vrij veel tijd om uit de grote hoeveelheid informatie, datgene te halen wat belangrijk was in het kader van het programma van eisen. Het viel echter tegen dat er weinig concrete gegevens waren over bijvoorbeeld de verminderde gewrichtsmobiliteit of het te gebruiken lettertype bij produkten die door ouderen gebruikt worden. De getallen die in de literatuur werden gegeven golden met name voor jongeren of gezonde ouderen tot ongeveer 60 jaar. Er zijn observaties uitgevoerd met als doel een idee te krijgen over het fitnessen zoals dat gebeurt in het Verpleeg- en reactiveringscentrum Birkhoven. Ook werd door de observaties duidelijk wat de (on)mogelijkheden nog waren van de patienten met de diverse ziekten en aandoeningen. In eerste instantie schrok ik toch weI van de condities van de patienten. Later zag ik hoe fijn ze het vonden om met de mogelijkheden die ze nog hadden te fitnessen. 94
Hoofdstuk 7.
Evaluatie
Het opstellen van de vragenlijsten viel in eerste instantie tegen. Een tweede poging had meer het gewenste resultaat. De afname van de interviews viel daarentegen erg mee. Soms was het erg vermoeiend, omdat de ouderen geneigd waren over hun eigen problemen te praten. Voor de inventarisatie van al bestaande fitnessapparatuur zijn door mij tijdens het gehele onderzoek folders aangevraagd bij verschillende leveranciers van fitnessapparatuur. Bijna elk bedrijf ging er van uit dat ik een eigen fitnesscentrum had of ten minste fysiotherapeut was. Toen ze de werkelijke reden hoorden stuurden ze toch, zonder moeite, de gevraagde folders. Er was door de verschillende bedrijven en personen een grote bereidheid om deel te nemen aan de evaluatie van het programma van eisen. De afspraken waren snel gemaakt. De meningen over het programma van eisen waren verdeeld. Een produktmanager van een bedrijf vond de rolstoelsimulator op zich weI een leuk apparaat, maar zag liever een reeks van apparaten, zodat het leuker werd om te trainen. Ik kan me daar wei enigszins in vinden, hoewel het trainen van een specifieke beweging ook zijn voordelen heeft. Tot slot wil ik nog kwijt dat het heel leuk is om te werken aan een opdracht, waarvan je weet dat er met de uitkomsten in ieder geval nog wat gedaan wordt. Ik ben dan ook erg benieuwd naar de vertaling van het eerste schetsontwerp naar het uiteindelijke ontwerp door de Hogeschool Eindhoven faculteit Techniek, Technische Universiteit Eindhoven en (een) industritHe partner. Na de afname van de interviews, werd duidelijk dat het goed zou zijn als het paramedisch personeel in Birkhoven iets meer aan voorlichting deed. Op dit moment zijn ze bezig met het maken van betere instructiekaarten, in de vorm van grote foto's waarop de mogelijkheden van een apparaat staan afgebeeld. Deze foto's worden bij de diverse apparaten opgehangen.
95
Samenvatting
De positieve effecten van licharnelijke activiteit op de gezondheid en het functioneren van de mens kunnen op elke leeftijd optreden en zijn ook aangetoond bij verpleeghuisbewoners. Paramedisch personeel van het Verpleeg- en reactiveringscentrum Birkhoven te Amersfoort signaleerde een tekort aan bewegingsactiviteiten voor de bewoners en startte het project 'Fitness voor Ouderen'. Er is gezocht naar fitnessapparatuur die geschikt is voor het gebruik vanuit een rolstoel en die goed aan te passen is aan individueel lichamelijke handicaps. De apparatuur moet over een goed lees- en bedienbaar controleen feedbacksysteem beschikken. Bestaande fitnessapparaten bleken niet geschikt voor het gebruik door verpleeghuisbewoners. Dit probleem leidde tot het volgende onderzoeksdoel: Het opstellen van een programma van eisen voor fitnessapparatuur voor ouderen, met al dan niet chronisch somatische aandoeningen, teneinde bewegingsarmoede te voorkomen. De apparatuur moet zodanig ontwikkeld zijn dat de ouderen (in een rolstoel) er zo veel mogelijk zonder professionele begeleiding gebruik van kunnen maken. Literatuuronderzoek heeft meer inzicht gegeven in de functionele en psychische veranderingen door het verouderen. De functionele verouderingsprocessen hebben betrekking op de spierkracht, het cardiopulmonale systeem, het evenwicht, de houding, het gezichtsvermogen, het gehoor en het gevoel. Door observaties en interviews is duidelijk geworden dat met name de toegankelijkheid van apparatuur verbeterd moet worden. Apparaten worden niet of minder vaak gebruikt, omdat bijvoorbeeld de belasting te zwaar is, een apparaat niet te gebruiken is vanuit een rolstoel of omdat de voetsteunen te klein zijn. Het paramedisch personeel van Birkhoven geeft aan dat er behoefte is aan specifieke oefenvormen die de functionaliteit van het bewegingsapparaat van de ouderen bevorderen of handhaven. Een specifieke oefenvorm is het oefenen van de bewegingen die nodig zijn om een rolstoel te verplaatsen. Het programma van eisen bestaat uit uitgangspunten en aandachtsgebieden voor fitnessapparatuur, veiligheidseisen en functionele eisen. De functionele eisen zijn ingedeeld in technische eisen en eisen ten aanzien van controle- en feedbackapparatuur. De drie uitgangspunten en de drie aandachtsgebieden zijn algemeen geldend voor fitnessapparatuur voor ouderen. De uitgangspunten benadrukken dat er (natuurlijk) rekening gehouden dient te worden met de verouderingsverschijnselen, dat een apparaat zowel vanuit een stoel als een rolstoel gebruikt moet kunnen worden en dat de apparatuur ingesteld
96
Samenvatting moet kunnen worden door personen met verschillende ziekten en aandoeningen. De aandachtsgebieden geven aan dat fitnessapparatuur voor ouderen ten doel heeft de functionaliteit van het bewegingsapparaat te vergroten en dat de apparatuur niet te groot of te zwaar kan zijn, omdat de apparatuur makkelijk verplaatsbaar moet zijn. Trainingsapparatuur moet aan de Europese normen voor veiligheid voldoen. Er zijn aIleen die veiligheidseisen uit de Europese normen weergegeven die relevant zijn voor ouderen. Het functioneel programma van eisen is toegespitst op een bepaald fitnessapparaat, namelijk een rolstoelsimulator. Dit apparaat omvat twee oefenvormen die zittend uitgevoerd worden. De eerste oefenvorm bootst de beweging na die nodig is om een rolstoel met de armen voort te bewegen: de armen moeten van achter naar voren bewogen worden en weer terug. De tweede oefenvorm is een oefening waarbij een persoon vanuit de (rol)stoel een loopbeweging op een loopband maakt. Veel ouderen gebruiken namelijk de benen in plaats van de armen om een roistoel voort te bewegen. Het doel van het fitnessapparaat is personen zodanig te trainen, dat ze langer zelf in staat zijn de roistoel voort te bewegen, waardoor ze minder athankelijk zijn van anderen. De roistoeisimulator heeft als voordeel dat personen puur de bewegingen kunnen oefenen. De rolstoel hoeft niet gestuurd te worden en er hoeft niet gelet te worden op omgevingsprikkels. De technische eisen hebben onder andere betrekking op de eenvoud van het apparaat, de bruikbaarheid van het apparaat vanuit verschillende rolstoelen en de instelbaarheid van de belasting. De eisen betreffende de controle- en feedbackapparatuur hebben onder meer te maken met het gebruik van lettertypes, kleuren en knoppen. Het is de bedoeling dat de rolstoelsimulator ontworpen en geproduceerd wordt door de Hogeschool Eindhoven, faculteit Techniek, Technische Universiteit Eindhoven en (een) industriele partner( s).
97
Summary
The positive effects of physical exercise on the health and the activity of human beings appear at every stage of life and also show in the elderly in nursing homes. The paramedical staff of Nursing and Reactivating Home Birkhoven in Amersfoort noticed a shortage of exercise activities for the inhabitants and started a project called 'Fitness for the Elderly'. The staff searched for fitness equipment, suitable for people in wheelchairs and well adjustable to individual handicaps. Furthermore, the equipment should have a simple control and feedback system. It turned out that the existing fitness equipment was not suitable for the elderly in nursing homes. This fact led to the following objective of this study: To formulate a list of requirements which the fitness equipment for the elderly, with or without chronic somatic disorders, has to meet to prevent a lack of exercise. The fitness equipment needs to be developed in such a way that the elderly (in wheelchairs) are able to use the equipment without profesional supervision as much as possible. A study of literature gave more insight in the functional and psychological changes due to ageing. The functional changes concern muscular strength, cardiopulmonary system, balance, posture, eyesight, hearing and touch. By making observations and doing interviews it became clear that especially the accessibility of fitness equipment should be improved. The equipment isn't being used or used less for example because of the heavy weight load, the impossibility to use the equipment sitting in a wheelchair or because the foot rests are too small. The paramedical staff of Birkhoven indicated a need for specific exercises that improve or maintain the locomotorfunctionality of the elderly. An example of such a specific exercise is the practice of the movements necessary to shift a wheelchair. The list of requirements consists of starting-points and areas of attention for fitness equipment, guidelines for the safety of the equipment and functional demands. These functional demands are subdivided in technical demands and demands concerning the control and feedback systems. The tbree starting-points and the three areas of attention generally apply to fitness equipment for the elderly. The starting-points emphasize that the changes due to ageing should be taken into account (naturally), also the possibility to use a piece of fitness apparatus from a chair or a wheelchair, as well as the possibility for people with various
98
Summary diseases and disorders to adjust the apparatus. The areas of attention indicated that fitness equipment for the elderly has the purpose to increase the locomotorfunctionality and that the equipment shouldn't be too big and heavy, because it has to be possible to move the apparatus easily. Training equipment should answer European safety standards. Only the safety standards which are especially relevant for the elderly are described. The specific requirements regarding functionality concern one particular piece of equipment, the wheelchair simulator. This piece of apparatus contains two different exercises. Both exercises can be done sitting down. One exercise simulates the movement that is necessary to move a wheelchair with the arms: the arms need to move from back to forward and back again. In the other exercise a person makes walking movements on a treadmill while sitting in a (wheel)chair. Elderly often use their legs to move a wheelchair instead of their arms. The purpose of the wheelchair simulator is to train persons to be able to drive the wheelchair by themselves for a longer period of time. This makes them less dependant on others. The wheelchair simulator has the advantage that it is possible to train purely the necessary movements. The wheelchair doesn't need to be controlled and there are no environmental distractions. The technical demands concern the simplicity of the apparatus, the usefulness of the apparatus from different wheelchairs and the possibility to adjust the workload. The demands concerning the control and feedback system concern the use of types of lettering, colours and buttons. It is intended that the wheelchair simulator will be designed and produced by the
Hogeschool Eindhoven (Eindhoven School for professional education), Faculty of Technology, the Technical University Eindhoven and (an) industrial partner(s).
99
Literatuuropgave
Abele, A., Brehm, W. (1993). Mood Effects of Exercise Versus Sports Games: Findings and Implications for Well-being and Health. In Maes, S., Leventhal, H., Johnston, M. (eds.). International Review of Health Psychology, volume 2 (p. 53-80). Chichester: John Wiley & Sons. Andriessen, C.
(1987). Psycho-sociale problemen bij ouderen.
Gemeenschappelijk
Instituut voor Maatschappelijke Dienstverlening (GIMD) Noord-Brabant. Alexander, N.B. (1994). Postural control in older adults. Journal by the American
Geriatrics Society, 42 (1), 93-108. Baum, K. (1995). Krafttraining bei Senioren: Hilfe zum Leben im Alter. Deutsche
Zeitschrijt fur Sportmedizin, 46 (4), 214-220. Bosch van de N. (1994). Fitness in het Verpleeghuis ... een uitdaging: Fitness voor
Ouderen. Amersfoort: Paramedische dienst VPH Birkhoven. Breukelen van, K.
(1987).
Moderne handbewogen rolstoelen.
Utrecht:
Stichting
Warenonderzoek Gehandicapten (SWOG). Canada Mortgage and Housing Corporation (CMHC) - Cluff, A.W., Cluff, P.J. (1979).
Nursing Homes and Hostels with Care Services for the Elderly: Design Guidelines. Ottawa: Canada Mortgage and Housing Corporation. C.B.S. (1991). Uitkomsten bevolkingsprognose 1991. In Maandstatistiek bevolking C.B.S. 1991, 12, 78-93. Den Haag: SDU. C.B.S. & Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en sport (1995). Vademecum
Gezondheidsstatistiek. Den Haag: SD U. Corso, J.F. (1981). Aging sensory systems and perception. New York: Praeger. Corso, J.F. (1992). The functionality of aging sensory systems. In Bouma, H., Graafmans, J.A.M. (eds.). Gerontechnology (p. 51-78). Amsterdam: lOS Press. 100
Literatuuropgave
Daams, RI. (1994). Human force exertion in user-produkt interaction: Backgrounds for
design. Delft: Delftse Universitaire pers. Dul, J., Weerdmeester, B.A. (1993). Ergonomics for Beginners: A Quick Reference
Guide. Londen: Taylor & Francis. Dwyer, I.T., Coleman, K.A., Krall, E., Yang, G.A., Scanlan, M., Galper, L., Winthrop, E. Sullivan, P. (1987). Changes in relative weight among institutionalized elderly adults. Journal of Gerontology, 42, 246-257. Era, P., Parsinen, ,0., Pykala, P., Jokela, J., Suominen, H. (1994). Sensitivity of the central visual field in 70- to 81- year-old male athletes and in a population sample. Aging
clinical Experimental Research, 6 (5), 335-342. Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad (1993). Geboden Toegang: Handboek voor het
toegankelijk en bruikbaar ontwerpen en bouwen voor gehandicapte mensen. Utrecht: Federatie Nederlandse Gehandicaptenraad. Fernie, G. (1992). A modular support system to aid safer mobility. In Bouma, H., Graafmans, J.A.M. (eds.). Gerontechnology (p. 223-228). Amsterdam: lOS Press. Fiatarone, M.A., Marks, E.C., Ryan, N.D., Meredith, C., Lipsitz, L.A. & Evans, W.J. (1988). High-intensity strength training in nonagenarians. Journal of the American
Medical Association, 263, 3029-3034. Fischer, N.M., Pendergast, D.R., Ca1cins E. (1991). Muscle Rehabilitation in Impaired Elderly Nursing Home Residents. Archives of Physical Medicine & Rehabilitation, 72, 181-185. Fozard, J.L., Metter, E.J., Brant, L.J., Pearson, J.D., Baker III, G.T. (1992). Physiology of aging. In Bouma, H., Graafmans, J.A.M. (eds.). Gerontechnology (p. 141-167). Amsterdam: lOS Press. Gezondheidsraad, Commissie Osteoporose (1991). Preventie van osteoporose. Den Haag: Gezondheidsraad publikatie nr. 91 / 21.
101
Literatuuropgave
Grimby, G. (1988). Physical Activity and Effects of Muscle Training in the Elderly.
Annals of Clinical Research 20, 62-66. Comparison of Exercise-Training and Non-Training in Cardiovascular Rehabilitation for Persons with Physical Handicaps and Coronary Artery
Hut,
M.G.T.
(1992).
Disease. Eindhoven: Technische Universiteit. (p. 18, 19). Illmarinen, J. (1989). Work and cardiovascular health: Viewpoint of occupational physiology. Annals of medicine, 21, 209-214. Jaartsveld, R.F.M., Scherpenisse, R. (1992). Een veilige woning voor ouderen:
Aanbevelingen voor nieuwbouw en renovatie. Amsterdam: Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) I Stichting Consument en Veiligheid (SCV). Jong de, E.A.M. (1992). Pictogrammen als hulpmiddel voor verstandelijk gehandicapten: Richtlijnen bij het ontwerp. Tijdschrift voor Ergonomie, 17 (3), 8-11. Karatza, M. (1995). The Use of Colours in the Environment of the Elderly. Knegsel: Akontes. (p. 49,50). Kauffmann, T. (1994). Mobility. In Bonder, B.R., Wagner, M.B. (eds.). Functional
peTjonnance in older adults (p. 42-59). Philadelhia: F.A. Davis. Kendall, F.P., Kendall McCreary, E. (1986). Spieren: tests en functies. Utecht: Bohn, Schoutema & Holkema. (p. 11). King, A.C., Taylor, C.B., Haskell, W.L. (1993). Effects of differing intensities and formats of 12 months of exercise training on psychological outcomes in older adults.
Health Psychology, 12, 292-300. Klooster 't, A.E. (1992). Een veilige woning voor ouderen. Amsterdam: Stichting consument en veiligheid. Kuhlman, K.A. (1993). Cervical Range of Motion in the Elderly. Archives Physical
Medicine and Rehabilitation, 74, 1071-1079.
102
Literatuuropgave
Larsson, L. (1982). Aging in mammalian skeletal muscle. In Mortimer, J.A., Pirozzolo, F.l, Maletta, G.J. (eds.). The aging motor system (p. 60-97). New York: Praeger. Legg, A.T. (1932). Physical Therapy in Infantile Paralysis. In Mock. Principles and Practise of Physical Therapy, II., p. 45. Hagerstown: Prior Co. Linschoten, C.P. (1994). Gezondheidsbeleving van ouderen. Groningen: Van Denderen. MacRae, P.G., Asplund, L.A., Schnelle, J.F., auslander, J.G., Abrahamse, A., Morris, C. (1996). A Walking Program for Nursing Home Residents: Effects on Walk Endurence, Physical Activity, Mobility, and Quality of Life. American Geriatrics Society, 44 (2), 175-180. Magnusson, M., Enbom, H., Johansson, R., Pyykk5, I. (1990). The importance of somatosensory information from the feet in postural control in man. In Brandt, T. , Paulus, W., Bles, W., Dieterich, M., Krafczyk, A., Straube, A. (eds.). Disorders of posture and gait (p. 190-193). Stuttgart: George Thieme Verlag.
Mendle, J. (1990). Lichaamstraining: oefenprogramma's met trainingstoestellen. Rijswijk: Elmar. Molenbroek, J.F.M., Houtkamp, J.J., Burger, A.K. (1984). Bejaardenantropometrie. Delft: Technische Hogeschool Delft. National Aeronautics and Space Administration (NASA) (1994). Man-systems integration standards: NASA-STD-3000 Handbook.
Wright - Patterson AFB:
Crew System
Ergonomics Information Analysis Center (Cseriac). NEN-EN 957 (1-5) (1993): Veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor vast opgestelde trainingsapparatuur. Delft: Nederlands Normalisatie-instituut.
Ostrosky, K.M., VanSwearingen, J.M., Burdett, R.G., Gee, Z. (1994). A Comparison of Gait Characteristics in Young and Old Subjects. Physical Therapy, 74 (7), 637-646. Palm, J. (1991). Veranderd leven: Begeleiding na hersenletsel. Assen: Van Gorcum.
103
Literatuuropgave Pirkl, 1.1. (1994). Transgenerational design: Products for an aging population. New York: Van Nostrand Reinhold. Prinz, P.N., Dustman, R.E., Emmerson, R. (1990). Electrophysiology and aging. In Birren, I.E., Schaie, K.W. (eds.). Handbook of the psychology of aging (p. 135-149). New York: Academic Press. Rousseau, G. (1993). Fitness voor Ouderen: Ouder worden in deze tijd. Knegsel: Akontes. Ruuskanen, I.M., Ruoppila, I. (1995). Physical Activity and Psychological Well-being among People Aged 65 to 84 years. Age and Aging, 24, 292-296. Spirduso, W.W. (1995). Physical Dimensions of aging. Champaign: Human Kinetics. The Illuminating Engineering Society (IES) (1973). The IES Code Interior Lighting. London: IES. Veeger, H.E.I.
(1992). Biomechanical aspects of manual wheelchair propulsion.
Amsterdam: Industriebond FNV. Viitasalo I.T., Era, P., Leskinen A.L., Heikinen, E. (1985). Muscular strength profiles and anthropometry in random samples of men aged 31-55, 51-55, 71-75.
Ergonomics, 28 (11), 1563-1574. Voskamp, P. (Red.) (1991). Handboek Ergonomie: De stand van de ergonomie in de
Arbowet. Alphen aan den Rijn: Samson BedrijfsInformatie. Vree van, F., Andel van, J., Venselaar, K. (1992). De gebouwde omgeving voor mensen met cognitieve functiestoornissen. Tijdschrijt voor Ergonomie, 17 (4), 9-12. Welford, A.T. (1985). Changes of Performance with Age: An Overview. In Charness, N. (ed.). Aging and Human Peiformance (p. 333-369). Chichester: John Wiley & Sons. Wolf de, A., Spenkelink, G.P.I. (1993). Beeldscherm normen: Ben kijkje achter de schermen. Tijdschrijt voor Ergonomie, 18 (1), 2-11.
104
Literatuuropgave Woodhull-McNeal, A.P. (1992). Changes in posture and balance with age. Aging clinical Experimental Research, 4 (3), 219-225. Woollacot, M.H. (1989). Aging, posture control, and movement preparation. In Woollacott, M.H., Shumway-Cook, A. (eds.). Development of posture and gait across life span (p. 155-175). Columbia: University of South Carolia Press.
105
Bijlage 1 Ouderenantropometrie In deze bijlage zijn gegevens met betrekking tot de ouderenantropometrie opgenomen (Molenbroek et aI., 1984). De betekenissen van de gebruikte symbolen zijn als voIgt: n x SD
aantal ouderen per steekproef rekenkundig gemiddelde van de steekproef standaardafwijking van de steekproef
P5
5e percentiel
P95 kg mm
95 c percentiel kilogram millimeter
N
newton
De nummers van de gemeten variabelen komen overeen met de nummers in de tabel op de volgende pagina.
106
Bijlage 1
Ouderenantropometrie
Overzicht van de meetresultaten van aIle gemeten ouderen boven de 65 jaar (beide geslachten) . De meetresultaten betreffen de maten die zijn gemeten zander schoenen.
nr.
omschrijving
7 8a 8b 8e 9 10
gewicht in kg liehaamslengte normaal in mm liehaamslengte doorgezakt in mm lichaamslengte gestrekt in mm ooghoogte staand in mm reikhoogte staand in mm onderarmlengte tot vingertop in mm handlengte in mm handbreedte in mm schouderbreedte in mm elleboogbreedte in mm heupbreedte zittend in mm zithoogte in mm hoogte cervieaal 7 zittend in mm rugleuning tot cervicaal 7 in mm rugleuning tot sacrum in mm schouderhoogte zittend in mm ooghoogte zittend in mm buikdiepte zittend in mm reikhoogte zittend in mm elleboog - zitvlakhoogte in mm dijbeendikte in mm zitdiepte in mm zittinghoogte in mm hakhoogte in mm vuisthoogte staand in mm palmhoogte staand in mm knijpkracht in N leeftijd in jaren
11
12 13 14 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32a 32b 33
107
n
x
SD
P5
P95
815 609 261 261 569 556 819 818 820 817 820 818 817 815 818 797 821 811 819 413 807 820 820 816 821 582 273 70 822
63,7 1571 1579 1594 1465 1681 442 175 77 396 445 374 799 591 80 26 554 694 316 973 218 121 489 421 36 742 740 100 81,3
14 89 92 93 93 125 28 12 6 32 50 39 53 44 28 22 42 57 43 123 34 18 34 35 11 50 55 34 8
41,8 1435 1443 1456 1318 1474 400 156 67 345 365 316 713 517 37 1 486 593 251 740 158 92 433 364 20 658 634 58 66,5
87,7 1733 1744 1758 1608 1881 492 195 88 450 528 447 880 660 127 71 620 787 388 1157 275 150 545 482 53 821 829 161 94,0
Bijlage 2 Gegevens omtrent rolstoelen en rolstoelgebruikers
In deze bijlage zijn maten omtrent rolstoelen en rolstoelgebruikers opgenomen. De gegevens op deze pagina en pagina 109 en 110 zijn overgenomen uit Geboden Toegang (1993). De gegevens op pagina 111 en 112 zijn overgenomen uit de Canada Mortgage and Housing Corporation (1979).
450/550
t
I i I
+ o\' g
l
~I
I
C\l
d
o
""", 0'),
1'-,
<0
""",
I
i
1100/1200
zijaanzicht
vooraanzicht
6001700
draaicirke/0 1500
450/550
bovenaanzicht
108
Bijlage 2
Gegevens omtrent rolstoelen en rolstoelgebruikers
vooraanzieht
Gehandicapt persoon in rolstoel Maten gemiddelde vrouw I man
, iOI
10'
' ...... Lt): :, ...-j ! C\JI
O~
Door de schegvorm van de Zllting is er een hoogle verschil van em tussen vooren achterzijde van de stoel.
~
-I- • ____
~
I
0'
_
..t. _ _
w
L-........,r--~ I I. : ,
I
1
L __ J
I- _
bovenaanzichl
r~_-_-_-_-_-_- __ ~!
I
\
<.1;"01
~:~:
<0: 61 • <0:
1
t_ \
~
"-
: i "TI 01 gjj gt--- -----------
+ +"
-r
~
zljaanzieht
109
Bijlage 2
Gegevens omtrent rolstoelen en rolstoelgebruikers
bovenaanzicht
Reikwijdte: man =gestippelde lijnen vrouw=ononderbroken lijnen De binnenste lijnen vormen het bereik met een gestrekte rug.
110
Gegevens omtrent rolstoelen en rolstoelgebruikers
Bijlage 2
Gehandicapte vrouw in rolstoel
! 1520-1620 Vertical
Reach Oblique Reach 1370-1470 ,Oblique 1210-1300
1220-1320 Head Height
Forward Reach
1150-1250 Eye Level
530-570 -..",.,..-,-",--=---:--ct--:61 0-650
370-410
\.:::--ii--:':::::-:-ct-...;;.
I 490
Front Edge
of Ch'air Seat:£
I
I
Forward 400
-~----~_------_r:i ~1200-1300 Heaa Height
~
Leaning Forward
I'
!940-1040 Shoulder Height
i
640-740 Elbow Height
~\
\', \
760-820
US;;e:====i5 660
Thigh Level
111
600-650
Bijlage 2
Gegevens omtrent rolstoelen en rolstoelgebruikers
Gehandicapte man in rolstoel
11640-1740 Vertical Reach Oblique Reach 1520-1620 Oblique 1330-1430
~330-1430 Head Height
Forward Reach
1200-1300 Eye Level
600-650 1-"""::":'~.:::....::---:---tii1- 680-720 42Q-460
\"';;'';';;;;''-~-Et-
Forward Reach
600
1280-1380 Head Height Leaning Forward
!
990-1090 Shoulder Height
I 640-740 Elbow Height
L.l!=~=======a
760-820 660 Thigh
__. : \1:====::::;iS~:r==
600-660
Level
Toe 200ik Clearance
112
Bijlage 3 Vragenlijsten Vragenlijst voor iemand die gaat fitnessen.
nummer geslacht verpleeghuisbewoner / dagbehandeling / reactivering: soort aandoening zit in rolstoel
: ja / nee
Dit is een foto (1) van de gehele ruimte waarin de fitnessapparatuur staat. 1. Kunt u me vertellen waarom u gaat fitnessen?
2 a. Hebt u in het verleden gesport? b. Zo ja, welke sporten hebt u toen gedaan?
c. Zo nee, waarom bent u nooit gaan sporten?
Op foto 2 en 3 ziet u Power Towers staan. 3 a. Maakt u gebruik van deze apparaten? b. Wat is de reden dat u deze apparaten weI / niet gebruikt?
c. Maakt u gebruik van de gewichten die aan het apparaat zitten? d. Waarom weI / niet?
113
Bijlage 3
Vragenlijsten
e. 1. (als gelnterviewde in rolstoel zit) Blijft u in uw rolstoel zitten of gaat u op het bankje zitten van het fitnessapparaat? (foto 2) Waarom?
2. (als geinterviewde niet in rolstoel zit) Welk apparaat gebruikt u? Het apparaat op foto 1 of op foto 2? Waarom?
Op foto 4 staan drie fietsen. 4 a. Maakt u gebruik van een van deze fietsen? b. Waarom gebruikt u juist die fiets?
Op foto 4, fiets b zit een kastje waar onder andere de afstand op staat die u fietst. 5 a. Vindt u het leuk am te weten welke afstand u fietst of interesseert u dat niet?
b. Hebt u weI eens gebruik gemaakt van dit kastje?
C.
Kunt u lezen wat er op staat of zijn de cijfers en letters te klein?
d. Wat vindt u van de grootte van de knoppen op dit kastje?
114
Bijlage 3
Vragenlij sten
Op foto 5 staat de zogenaamde windfiets. 6 a. Gebruikt u deze fiets? b. Wat vindt u leuk I niet leuk aan deze fiets?
c. Kunt u de cijfers en letters op dit kastje Iezen? d. Wat vindt u van de grootte van de knoppen op dit kastje?
e. Vindt u dat het kastje duidelijk aangeeft wat u moet doen?
Op foto 6 staat de oefening waarbij u uw armen op en neer moet bewegen. 7 a. Doet u deze oefening weI eens? b. Waarom weI I niet?
c. Wat zou u ervan vinden als er gewichtjes aan de touwtjes zouden hangen?
d. Zou u het een uitdaging vinden om met steeds zwaardere gewichtjes de oefening uit te voeren?
Op foto 7 en 8 staat de elektrische fiets. 8 a. Maakt u gebru.ik van deze fiets?
115
Bijlage 3
Vragenlijsten
b. Wat vindt u Ieuk / niet Ieuk aan deze fiets?
U hoeft zelf geen kracht te zetten, de fiets maakt de ronddraaiende beweging zeif. c. Wat zou u ervan vinden als u weI een beetje kracht moet zetten?
d. Kunt u het apparaat zelf aan en uit zetten?
Op foto 9 staat een versatrainer. 9 a. Maakt u wei eens gebruik van dit apparaat?
b. Waarom weI / niet?
Op foto 11 staat een sooft roeiapparaat 10 a. Maakt u weI eens gebruik van dit apparaat?
b. Waarom weI/Diet?
Het is mogelijk om een beeldscherm aan het roeiapparaat te verbinden, zodat u met de computer of met medefitnessers een wedstrijdje knnt houden. Ook knnt u de afstand die u roeit en de snelheid waarmee u roeit van het scherm aflezen. c. Zou u het Ieuk vinden als er een beeldscherm verbonden wordt met het roeiapparaat?
116
Bijlage 3
Vragenlijsten
Op foto 12 ziet u een apparaat waaraan u diverse bovenlichaamsoefeningen kunt doen. 11 a. Maakt u weI eens gebruik van dit apparaat?
b. Waarom weI / niet?
c. Ais u dit apparaat gebruikt, neemt u dan die oefening die op dat moment aan het apparaat hangt? Of verwisseid u de huipstukken? (of laat u het verwisseIen)
[deze vraag voor mensen in een roistoel] Op foto 10 staan de looprekken. 12 a. Loop u wei eens met behuip van deze rekken?
b. Vindt u het prettig om te lopen of te staan?
Stel dat het mogeIijk zou zijn, om al zittend in uw rolstoel loopbewegingen te maken op een loopband. Uw roistoel wordt dan vastgezet en de Ioopband loopt onder uw rolstoel door. 13 a. Zou u dat een leuke oefening vinden?
b. Zou u willen weten welk afstand u loopt?
(door naar vraag 15)
14 a. Wat zou u ervan vinden om op een loopband te lopen, die op een heellage snelheid kan worden ingesteId?
117
Bijlage 3
Vragenlijsten
b. Als u kunt kiezen tussen een loopband in de grond of zo'n soort loopband als op het plaatje, waar kiest u dan voor?
c. Waarom?
d. Zou u willen weten welke afstand u loopt op de loopband?
Het is mogelijk om op een fiets of een loopband een scherm te zetten, waarop een fictieve route wordt afgebeeld. Het scherm geeft u het idee dat u bijvoorbeeld door het bos of de stad loopt of fietst. 15. Zou u het leuker vinden om de fitnessoefeningen uit te voeren als er zo'n scherm op de fiets en loopband zou zitten?
16. Vindt u het fijn om geholpen te worden bij het uitvoeren van de oefening of doet u liever alles zelf?
17. Zou u willen weten of uw conditie vooruit gaat?
18. Stelt u zichzelf weI eens een doel? Bijvoorbeeld het doel om een oefening een bepaald aantal minuten vol te houden of het doel om een bepaald aantal keren een oefening te herhalen?
118
Bijlage 3
Vragenlijsten
In fitnesscentra wordt vaak met een oefenschema gewerkt. Dit is een overzicht waarop precies staat welke oefeningen u gaat doen en hoe vaak u die oefeningen per keer herhaald? U bepaalt samen met de fitnessbegeleidster welke oefeningen u gedurende een periode wilt gaan doen. 19. Hoe vindt u het om de oefeningen uit te voeren volgens zo'n oefenschema?
20. Welk fitnessapparaat vindt u het leukst? waarom?
21. Welk fitnessapparaat vindt u het minst leuk? waarom?
22. Is er een fitnessapparaat dat hier niet staat, maar dat er volgens u weI zou moeten zijn?
Overige opmerkingen:
119
Bijlage 3
Vragenlijsten
Vragenlijst voor iemand die niet gaat fitnessen. nummer geslacht verpleeghuisbewoner/dagbehandeling/reactivering: soort aandoening zit in rolstoel
: ja / nee
1. Kunt u me vertellen waarom u niet gaat fitnessen?
2. Doet u mee met de ochtendgym? Waarom weI / niet?
3. Doet u mee met de groepsgym op uw afdeling? Waarom weI / ruet?
4 a. Rebt u in het verleden gesport? b. Zo ja, welke sporten hebt u toen gedaan?
c. Zo nee, waarom bent u nooit gaan sporten?
5. Kunt u wat dingen opnoemen, waardoor u denkt dat u het fitnessen wat leuker gaat vinden? Ik denk bijvoorbeeld aan aanpassingen aan de fitnessapparatuur, of aan maatregelen die het verpleeghuispersoneel kan nemen.
120
Bijlage 3
Vragenlijsten
Foto 1 is een foto van de fitnessruimte. 6 a. Bent u al eens in deze ruimte geweest?
b. Wat vindt u van deze ruimte?
Er staan verschillende fitnessapparaten opgesteld. Op foto 2 en 3 staan Power Towers. 7 a. Wat vindt u van deze apparaten?
b. Wat moet er volgens u verandert worden aan deze apparatuur, zodat u misschien zou gaan fitnessen?
Op foto 4, 5 en 7 staan fietsen, die zowel door mensen in een rolstoel, als door mensen die niet in een rolstoel zitten, zijn te gebruiken. 8 a. Hebt u vroeger veel in de buitenlucht gefietst?
b. Wat is de reden dat u nu niet fietst op een van deze fietsen?
Het is mogelijk om op een fiets of een loopband een scherm te zetten, waarop een fictieve route wordt afgebeeld. Het scherm geeft u het idee dat u bijvoorbeeld door het bos of de stad fietst. c. Zou u gebruik maken van de fietsen als u op een beeldscherm een fictieve route fietst?
121
Bijlage 3
Vragenlijsten
Op foto 6 staat en oefening waarbij u uw armen omhoog en omlaag moet bewegen, zodat uw schouders soepel blijven. 9 a. Wat vindt u van dit apparaat?
b. Zou u dit apparaat leuker vinden, wanneer er gewichtjes aan zouden worden gehangen?
Op foto 11 staat een soort roeiapparaat lOa. Wat vindt u van dit apparaat?
Het is mogelijk om een beeldscherm aan het roeiapparaat te verbinden, zodat u met de computer of met medefitnessers een wedstrijdje kunt houden. Ook kunt u de afstand die u roeit en de snelheid waarmee u roeit van het scherm aflezen. b. Zou u komen fitnessen als er een beeldscherm verbonden wordt met het roeiapparaat?
[deze vraag voor mensen in een rolstoel] Op
foto
10 staan de bruggen met gelijke
leggers,
fysiotherapeutische behandelingen. 11 a. Loopt u weI eens tussen deze steunbalken door?
b. Waarom niet?
122
die
gebruikt worden in
Bijlage 3
Vragenlijsten
Stel dat het mogelijk zou zijn, om al zittend in uw rolstoel loopbewegingen te maken op een loopband. Uw rolstoel wordt dan vastgezet en de loopband loopt onder uw rolstoel door. c. Wat vindt u van deze oefening?
d. Zou u naar de fitnessruimte toekomen als er zo'n oefening was? (Door naar vraag 13)
Er is op dit moment geen loopband in de fitnessruimte. Stel dat de loopband aangeschaft wordt. 12 a. Wat voor soort loopband moet dit dan zijn? Een loopband zoals op het plaatje of een loopband die in de grond zit?
b. Zou u het leuk vinden om op een loopband te lopen?
c. Zou u willen weten welke afstand u loopt op de loopband?
d. Zou u voor deze oefening naar de fitnessruimte komen?
Stel dat u komt fitnessen. 13 a. Vindt u het dan vervelend om steeds geholpen te moeten worden bij het uitvoeren van de oefeningen?
b. Is dat een reden waarom u niet komt fitnessen?
123
Bijlage 3
Vragenlijsten
Stel dat u komt fitnessen 14. Zou u dan willen weten of uw conditie vooruit gaat?
In fitnesscentra wordt vaak met een oefenschema gewerkt. Dit is een overzicht waarop precies staat welke oefeningen u gaat doen en hoe vaak u die oefeningen per keer herhaald? Zo'n schema kunt u samen met de fitnessbegeleidster opstellen? Stel dat u fitnessed. 15. Hoe zou u het dan vinden om de oefeningen uit te voeren volgens zo'n oefenschema?
16. Is er een fitnessapparaat dat u mist in deze fitnessruimte en waarvoor u weI naar de ruimte zou komen?
Overige opmerkingen:
124