,,Levensrecht" MAANDBLAD VOOR VRIENDSCHAP EN VRIJHEID Red. en administratie: Plantage Muidergracht 15, Amsterdam-C. Gem. Giro D 4190 t.n.v. J. L. v. Dijk. Abonnementsprijs f 7.— p. jaar. Per half jaar f 4.—. Per kwartaal f 2.50, bij vooruitbetaling. Losse nummers f 0.90.
GENETICA EN EUGENETICA door Dr. Th. van Schelven Het tweeling onderzoek is de eenige methode, die absoluut zekerheid geeft aangaande erfelijkheid. Er zijn twee soorten tweelingen, eeneii'ge en tweeeiige: dit is leelijke vaktaal, maar duidelijk. De tweeei'ige zijn ontstaan uit twee vadercellen en twee moedercellen. Ze verschillen soms sterk, zijn vaak van verschillende sexe. Het zijn eigenlijk twee kinderen, broertjes en zusjes, die nu eens niet na elkaar, maar door bijzondere omstandigheden tegelijk met elkaar geboren worden. Heel anders staat het met de eeneii'ge tweelingen: die zijn ontstaan uit een moedercel en een vadercel; de eerste vereenigde bevruchte eel is gaan deelen, zooals dat altijd gebeurt, maar ze zijn toen van elkaar los geraakt, wat anders nooit gebeurt, en elk van die twee is op zichzelf gaan leven. De eeeii'ge tweeling is eigenlijk een gespleten individu; het zijn er eigenlijk niet twee, maar samen een mensch. Ze zijn volkomen gelijk, dus ook altijd van hetzelfde geslacht. Vertoonen nu de eeneii'ge tweelingen beiden een bepaalde eigenschap, dan is die daardoor bewezen erfelijk te zijn. Elk stuk van het ,,doorgehakte" individu moet die eigenschap vertoonen. Is nu diezelfde eigenschap maar bij een van een eeneii'ge tweeling aanwezig, dan is die eigenschap niet erfelijk. Dit is de allerfijnste fijnheid van de eugenetica. Een recente bijdrage op dit gebied leverde het onderzoek van den Nederlandschen onderzoeker Dr. J. Sanders 1) aangaande homosexualiteit. Hirschfeld had reeds drie eeneii'ge tweelingen, Spiro vier en Lange een gevonden, waarvan beide partners homosexueel waren. Dr. Sanders heeft daar niet minder dan zeven aan toegevoegd, waarbij hetzelfde voorkwam. Het staat nu wel onomstootelijk vast, dat de echte homosexueele neiging erfelijk 2) is. (Uit de ,,Nwe Rott. Cr." van 8 Aug. 1936). 1) Dr. J. Sanders, directeur van de afdeeling voor medisch-statistisch erfelijkheidsonderzoek van het ,,Ned. Instituut voor erfelijkheidsonderzoek bjj
den mensch en voor rassenbiologie". 2) Derhalve aangeboren, niet verworven. Red.
.HARTENTROEF" In den killen, hoogen koepel van de hal van de middenstatie, schommelden de flakkerende booglampen en zonden hun grauwe, naargeestige stralen als een druilende motregen neer. Op de steenen banken, neven de zijuitgangen, zaten slapende mannen
en jongens, en ik zocht mij tusschen hen een plaats en zette mij neer. Naast mij, op haar rieten korf, die met koopwaar gevuld scheen te zijn, hurkte een oude, onbeschrijfelijk morsige bedelaarster, en krabde zich in haar slaap. Ik was moe van den geheelen dag geloopen te hebben, maar zwaarder drukte mij de moedeloosheid, om dit doellooze slenteren, door de straten van de slad. Ik zou gaarne geslapen hebben, evenals de anderen, maar ik kon niet, het was mij alles te vreemd. Ik zag rond. Sommigen sliepen diep en overgegeven, anderen schokten op, bij ieder woord dat gesproken werd en sprongen overeind, bij ieder geluid, dat onverhoeds de stilte scheurde en in de hooge koepel na bleef galmen.
Een jongen naast mij, glimlachte in zijn slaap. Nieuwsgierig zag ik hem aan. Hij was nog jong, niel ouder dan zestien of zeventien
jaar, maar hij leek jonger nog, nu de droom alle harde lijnen uit
zijn trekken had weggewischt, en om zijn slapen golfde het vlasachtige blonde haar, als een stralend aureool. Mijn ononderbroken staren, scheen hem in zijn slaap te verontrusten. Hij mompelde iets en strekte de handen tastend uit. Toen gleed zijn hoofd opzij en tegen mijn schouder geleund bleef het rusten en ik waagde het nauwelijks meer, mij te bewegen en ik voelde mij overvloeid, door een vreemde teederheid. Verder in de hal, stond een groepje jonge kerels druk fluisterend en haveloos bijeen. Anderen hingen tegen de gesloten winketten en over de breede balustrade van de pralende, breede trap. Onophoudelijk zag ik hun rustelooze oogen speurend ronddwalen, ik zag, hoe ze iedere binnenkomende opmerkzaam opnamen en op zijn stoffelijke welstand schenen te taxeeren. Soms slenterde er een op een binnenkomenden reiziger toe en sprak hem aan, en ik zag, hoe ze dan soms een koffer te dragen kregen en met hem naar buiten verdwenen en ik begreep, dat dit ook voor mij de eenige mogelijkheid zou zijn iets te verdienen. Ergens was misschien nog iets te eten, ergens misschien een warm, zacht bed. Ergens een paar armzalige franken en een gansche nacht diep en ongehinderd slapen. Maar een vreemde schroom weerhield mij op te staan en mijn geluk te beproeven. Steeds waren de- anderen mij vopr. Het lag in mijn aard niet, mij met de ellebogen naar voren te dringen, en ik voelde, dat ik voor dit leven niet hard genoeg was. Zoo bleef ik dan zitten. Allengs was het in de hal leeger gewor-
den en de horlogie boven de trap wees een uur in den morgen.
Plotseling zag ik den statieoverste uit de wachtzaal naar buiten komen. Hij geeuwde en haalde zijn groote, zilveren uur boven en vergeleek haar met de horlogie boven de trap. Toen slofte hij langzaam naar beneden en ik zag hoe de jongens, die daar over de balustrade rondhingen, hem langzaam en als met tegenzin volgden.
Ik zag hem op onze banken neven de zij-ingang toekomen. In het voorbijgaan stootte hij hier en daar een slapende aan en zei hem aan wat voort te maken. Piepend hoorde ik het ijzeren hekken knarsen en zijn sleutelbos rinkelen. Geeuwend stonden mijn gezellen van hun banken op, maar zij waren niet haastig, in den killen, druilenden nacht naar buiten te gaan. Op het trottoir, voor den hoofduitgang, bleef ik besluiteloos staan. Voor mij lag de stad, vermoeienis, koude en verlatenheid.
Wijde, leeggewaaide pleinen en straten. Achter mij knarste het hekken dicht en sloot mij buiten. Langzamerhand zag ik mijn lotgenooten, stuk voor stuk alleen of in koppels, verdwijnen en de duisternis van de Pelikaanstraat of het rosse vertier van het Statiekwartier slokte hen op en tenslotte bleef ik alleen achter, tenminste, ik meende zoo. Juist als ik moedeloos mijn zwerftocht door de vijandige stad wilde herbeginnen, trad uit de schaduw van de kolonnade een jongen tevoorschijh, die mij nieuwsgierig bleef bezien en tenslotte op mij toekwam.
,,Ga mee", zeide hij, en hij schudde de vlasachtige haren iiit de oogen naar achteren, ,,ga mee, ik weet misschien waar dat we nog 'nen anker kunnen vinden." Ik hoorde hem wel, maar verstond niet wat hij meende. Weifelend zag ik hem aan. Vaag speelde het door mijn hoofd, dat hij misschien een zeeman was, en dat hij nu samen met mij wilde probeeren, of we een schip konden krijgen of dat hij zich met mij als verstekeling op een van de groote booten wilde binnen sluipen. Maar in den grond was mij alles onverschillig. Ik zou met hem
meegegaan zijn, waarheen hij ook wilde, simpel om uit de beklemming van mijn eenzaamheid los te geraken. ,,Verstaat ge me niet?" vroeg de jongen. Ik wist niet wat te ant-
woorden. Onderbewust voelde ik, dat mijn uitleg de juiste niet was, maar aarzelde hem dit te zeggen. ,,Wat spreekt ge dan? Vous parlez Francais? English?" ,,Hollandsch" antwoordde ik. ,,Hawel, dan verstaat ge toch Vlaamsch?" Wederom aarzelde ik. Een vreemde schroom weerhield mij, hem mijn werkelijken naam te noemen. Of eigenlijk, het was mij, of ik in deze lompen mijzelf niet meer was. Heel dit zwerversbestaan onder de laatsten van de laatsten, mijn verblijf in de weldadig-
heidskolonie, honger, dakloosheid, wanhoop, het scheen alles niet meer te passen bij den naam dien ik tot dusverre gedragen had.
Het scheen mij, alsof de schande en de ellende lichter te dragen zcuden zijn, onder een nieuwen naam, waaraan geen herinneringen mij bonden. ,,Ik heet Herman", zei ik plotseling besloten. Het was de eerste de beste naam die mij inviel. Nooit had ik iemand gekend die zoo heette, en dat verheugde mij, want het zou mij geweest zijn, alsof ik mijn schande op een ander had willen afwen-
telen wanneer ik toevallig den naam van een bekende genoetad
had. De jongen had mijn aarzeling bespeurd en las mij de leugen van het gelaat. Hij grijnsde, maar gaf zich verder niet bloot. ,,Ik hect Alphonse", zei hij, ,,maar ge moogt me ook Fonske noemen. Dat is de naam waarmee mijn kameraden mij aanspreken". Plotseling lachte hij, zonder kenbare aanleiding. ,,Ge zijt een aardige gij" zegde hij, maar ik merkte dat er plotseling lets in hem veranderd was. Hij scheen zich van mijn aanwezigheid nauwelijks meer bewust te zijn en er was een gespannen en starende uitdrukking in zijn gezicht gekomen. Onwillekeurig volgde ik de richting van zijn blik. Niet ver van ons, op den hoek van de Keyserlei, was een heer op het trottoir blijven staan, kennelijk een buitenlander, een tourist. Een groote, glanzend gele koffer had hij naast zich neergezet. Er lag in zijn houding een besluiteloosheid, die zelfs mij moest opvallen. Ik' zag, hoe hij omslachtig een sigarettenkoker te voorschijn haalde en langzaam een sigaret uitzocht. Daarop tastte hij in alle zakken, alsof hij lucifers zocht en niet kon vinden. En weer zag ik zijn blik besluiteloos ronddwalen en als toevallig op ons blijven rust en. Tocb gingen er genoeg menschen voorbij, wien hij vuur had kunnen vragen. Fcnske had een blikken tabaksdoos te voorschijn gehaald en rolde met tooverachtig vlugge vingers een sigaret. ,,Smoort ge ook?" vroeg hij mij, en bood mij de tabaksdoos aan. ,,Graag" zei ik, ,,maar rol jij er dan een voor me. Ik kan het zelf zoo goed niet".
Handig rolde Fonske het plukje tabak in het dunne, witte papiertje. Snel gleed zijn vochtige spitse tong langs den gegomden rand en hij vouwde het dicht. Toen streek hij langs den muur een zwavelstekje aan en bood rnij vuur, maar aan den heer op den hoek scheen hij niet meer te denken.
Ik rookte, diep en gulzig, en het gaf mij een licht en aangenaam gevoel van duizeling in het hoofd. Honger en dorst had ik voor een oogenblik vergeten. Op dit oogenblik zag ik, hoe de heer op den hoek zijn koffer opnam en langzaam op ons toe kwam slenteren. Achteloos greep hij even naar den rand van zijn hoed en vroeg om vuur. Bereidwillig duwde Fonske het walmende, bruingeschroeide eindje . tegen de forsche, dure sigaret met het breede, gouden mondstuk. De reiziger boog zich naar hem over, en ik had gelegenheid hem opmerkzamer op te nemen. Hij was nog jong en duur en goed, hoewel ietwat opzichtig gekleed. Zijn gaaf, glad gezicht scheen gepoederd en zijn wenkbrauwen waren tot smalle streepjes weggeschoren en met een koolstift in een fijnen, sierlijken boog bijgetrokken en een vaag en zoet parfum steeg uit hem op. ,,Kunt ge een van beiden mijn koffer naar mijn hotel dragen?" vroeg hij, en ik zag, dat hij over Fonske heen mij vragend aanzag. Ik aarzelde en voerde een korten strijd met mijzelf. Eenerzijds bood zich hier de gelegenheid aan, een paar franken te verdienen, maar anderzijds wilde ik mijn pasgevonden kameraad niet uit het oog verliezen. Ik overwoog, dat ik Fonske kon vragen, hier op mij te blijven wachten. De groote hotels, waar de reiziger ongetwijfeld zijn intrek zou nemen, waren hier alle dicht in den buurt, en ik zou dus hoogstens over enkele minuten hier weer terug zijn. Maar nog eer ik dit alles ten einde had gedacht, had Fonske den koffer al opgepakt en op den schouder getild.
,,Jawel mijnheer", zei hij, ,,ga maar mee zulle!" Ik zag dat de heer even aarzelde. ,,Goed , zei hij dan, ,,weet je ook ergens een goed hotel?" Fonske glimlachte sluw. ,,Ga maar mee mijnheer, ge zult kontent van mij zijn." Hij zette zich in beweging en de heer volgde hem op enkele passen afstand, maar ik zag, dat hij nog even besluiteloos naar mij omkeek. Toen zag ik hem om den hoek van de Statiestraat verdwijnen en verbluft bleef ik alleen achter. Een bitterheid neep mijn lippen samen. Ik dacht niet aan het hopelooze van mijn toestand, niet aan mijn honger en ik vroeg mij nauwelijks af, wat nu en waarheen. Maar diep voelde ik mij gekwetst door wat ik voelde als Fonske's verraad. (Uit ,,HARTEN TROEF" 1) van Preek van Leeuwen. Uitgave De Bayard Pers, Bussum, 1945). ff ————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————
!) Uit een bundel van 12 Vlaamsche novellen van Freek van Leeuwen, getiteld: ,,HET SIMPELE HART". Uitg. F. G. Kroonder te Bussum.
Uit ..Calamus".
,,AIs ik eens naga wat roem is". Als ik eens naga wat roem is, roem van heldendaden, roem van overwinningen door groote veldheeren bevochten, dan benijd ik die veldheeren niet. En ik benijd evenmin den President in zijn presidentschap, noch den rijkaard in zijn paleis,
Maar wanneer ik hoor spreken over de broederschap van hen die elkaar liefhebben, hoe zij leefden, Hoe zij zijde aan zijde gingen door het leven, door gevaren, den blaam trotseerende, altijd vol liefde voor elkaar, heel den langen weg, Van jeugd tot manzijn en van manzijn tot grijsheid, hoe fier zij waren in hun liefde, hoezeer elkaar genegen en getrouw, Dan word ik stil - ik ga haastig voort vervuld van den bittersten nijd. (Uit ..Grashalmen" van Walt Whitman Vert, door Maurits Wagenvoort. Uitg. Wereld Bibliotheek, A'dam, 1917),
BE GROOTM, herdacht door Nederlandscne Dichters I AAN OSCAR WILDE Reading: schrei niet, hier is het wreed gebouw Waar een dichter in den tredmolen liep, Dorst leed, honger, op een plankenbed' sliep Teed're handen stuk trok aan 'tgeteerd touw. In een tredmolen: Loop dat niet de grond Uw voeten breekt, die onder uw voet wijkt; Kramp vast uw handen; als uw kracht bezwijkt Slaan wentelende treden uw voeten wond. Honger en dorst, altijd de strenge eel Enge beklemming om uw hijgen heen, Muur noch deur wijkt voor uw gesmoord geween
En waanzin wenkt naar zijn glimlachend spel.
Dichter van Reading, die vorstelijk beschikte Over schatten van weelde en winst, voor 'tlot Uw wegen wendde, waar geen mensch het wikte Dat gij zoudt gaan, schamel, besehreid, bespot, Ik heb u zoo beklaagd, maar was 't geen waan ? Is een stad rijker dan uw starre eel, Mijn leven meer dan tredmolen, die fel Raak slaat wanneer de voeten moeder gaan ?
Is niet beter 't lot van wie in zijn eel * Al de ijdelheid zag van zijn bont bestaan En heeft met machtge handen afgedaan Wat kort bekoort en laat rustloos gekwel ? (Uit ,,Liederen" van Jacob Israel de Haan Uitg. P. N. van Kampen & Zoon, Amsterdam, 1917).
De wereldberoemde schrijver en dichter, welke hier wordt herdacht, Oscar Fingall O'Flahertie Wills Wilde, of kortweg Oscar Wilde, werd geboren te Dublin op 16 October 1854, als tweede zoon van Sir William Wilde, een lersch medicus. Zijn moeder, Jane Francesca Elgee, was een bekende schrijfster, die onder den schudlnaam ,,Speranza" zich vermaardheid verwierf door haar lersche vrijheidsliederen en haar studies in lersche folklore. Oscar Wilde studeerde te Dublin en van 1873 -1878 te Oxford en wijdde zich daarna geheel aan de letterkunde, waarin hij een
succes behaalde als slechts weinig schrijvers tijdens hun leven ten deel viel. Tal van novellen, sprookjes, tooneelstukken, essays en paradoxale aphorismen, vele gedichten en de alom-bekende roman ,,The picture of Dorian Gray" *) verschenen van zijn hand. Een van zijn eerste werken, dateerend van 1881 is een bundel ,,Poems", ,,The Picture of Dorian Gray" volgde daarop in 1890; in 1891 ,,Lord Arthur Seville's Crime" en ,,The happy prince". In 1893 schreef hij het tooneelstuk ,,Salorne" in het Fransch, spe-. ciaal voor de beroemde actrice Sarah Bernhardt naar Gustave Flaubert's ,,Herodias". Oscar Wilde's vriend, Lord Alfred Douglas, vertaalde ,,Salome" in het Engelsch in 1894. ,,Salome" zoowel in het Engelsch als in het Nederlandsch, gevolgd door ,,A Florentine Tragedy", en overbekend in de geautoriseerde vertaling door Dr. P. C. Boutens als ,,Salome" en ,,Een Florentijnsch Treurspel" werd ook in Nederland ten tooneele gebracht, bij welke gelegenheid men hier niet geschroomd heeft zich onsterfelijk belachelijk te maken door de rol van den Page vata Herodias, door Wilde kennelijk geschilderd als een homosexueele jongen, van liefde vervuld voor den jongen Syrier, hoofdman van de lijfwacht, te laten spelen door.... een meisje ! Ook ,,Lady Windermere's Fan", a play about a good woman, werd geschreven .in 1893, terwijl ,,The Sphinx" en ,,A Woman of no importance" verschenen in 1894. Het jaar 1895 bracht ,,An ideal Husband" en ,,Bunbury" (ook wel getiteld ,,The importance of being Eearnest", a trivial comedy for serious people). Kleinere werken dragen tot titel. ,,Aphorisms", ,,Charmides and other Poems", ,,Oscariana", ,,Essays and lectures", ,,Intentions" en ,,Selected Prose", ,,A house of Pomegranates", ,,The Canterville Ghost", etc. De meeste van deze werken werden mede vertaald itn het Nederlandsch. ,,Het portret van Dorian Gray" door Elisabeth Couperus, ,,Het granaatappelhuis" door Liane van Oosterzee, ,,Lady Windermere's waaier", ,,Een Vrouw van geen beteekenis", ,,Een ideaal echtgenoot", ,,De Ernst van Ernst" door Chr. van Balen Jr. De laatste vertaalde ook ,,Ioitentions, een weinig bekend boek van Oscar Wilde" en de onvergetelijke ,,Ballade van de gevangenis te Reading" door Oscar Wilde in 1898 na zijn invrijheidstelling gedicht, aanvankelijk onder het pseudoniem C. 33 (zijn gevangenisnummer). Dit gedicht ,,Ballad of Reading Goal" getiteld, beleefde in het jaar van zijn verschijnen niet minder dan zes drukken. Ook Wilde's ,,Moderne Sprookjes" verschenen in het Nederlandsch. Dr. P. C. Boutens vertaalde niet alleen het boven vermelde ,,Salome" en ,,Een Florentijnsch treurspel", maar ook ,,Individualisme en Socoalisme" en ,,De Profundis", door Oscar Wilde in gevangenschap geschreven, een werk, dat nog nooit in zijn geheel werd gepubliceerd, doch nauwelijks voor een derde, daar de litteraire boedelredder van Wilde, Robert Ross, bepaalde, dat dit eerst zeventig jaren na zijn (Robert Ross') dood mocht geschieden. Tot zoolang zal het manuscript blijven berusten in het Britsch i) Toen onze landgenoot, de schrijver Louis Couperus zich in 1910 te Florence bevond, heeft hij daar den Engelschman ontmoet, die Oscar Wilde de in-
spiratie had geschonken tot het creeeren van de figuur van Dorian Gray.
Museum. Zelf gaf Oscar Wilde dit geschrift de titel: ,,Epistola in carcere et vinculis (1905), d.w.z. ,,Brief in kerker en boeien". Oscar Wilde werd n.l. op 25 Mei 1895 veroordeeld tot twee jaar tuchthuisstraf wegens zijn intieme verhouding tot Lord Alfred Douglas, zijn jongen verafgoden vriend, zoon van den markies van Queensberry. In Mei 1897 vrij gekomen, vestigde hij zich eerst te Berneval bij Dieppe onder den schuihiaam Sebastian Melmoth, of Sebastien Melmotte. In October van hetzelfde jaar gaf hij gehoor aan Douglas' aanhoudend aandringen en had een samenkomst met hem te Rouaan. Daarna waren beide vrienden korten tijd samen op Douglas' villa te Posilippo bij Napels, maar werden gedwongen opnieuw te scheiden, daar hun verwanten beider toelagen inhielden. Oscar Wilde vertrok toen naar Parijs en leefde daar in behoeftige omstandigheden. Zijn einde voelende naderen vroeg hij op 29 November 1900 om den pastoor van St. Germain des Pres. Den volgende dag overleed hij op 46-jarigen leeftijd aan meningitis in het Quartier Latin, Hotel d'Alsace, rue des Beaux Arts 13 en werd begraven op het kerkhof van Bagneux. Een schijnheilige samenleving kon zich de handen wrijven. Voor de zooveelste maal was een reus uit het Rijk van den geest-geslachtofferd op het altaar van den Moloch van domheidsmacht en bot vooroordeel. De tijd heeft tenslotte in hooger instantie ook in dezen uitspraak gedaan. Oscar Wilde werd uiteindelijk erkend en geeerd als een begenadigde, van zijn domme rechters kent men zelfs de namen niet meer. Imrners, wattneer de maatschappij met den kunstenaar in botsing komt, kan men van haar slechts verwachten, dat zij zich belachelijk maakt en de belacheiijke raakt spoedig in het vergeetboek. Het centrale punt van Oscar Wilde's leven was en bleef zijn liefdesvriendschap met Lord Alfred Douglas. Ook Douglas zelf is Wilde's onvoorwaardelijke vriend gebleven. Hoe de doode bleef leven in zijn herinnering, kan men lezen in een van Douglas' laa'tste sonnetten, waarvan de vertaling van de hand van Dr. P. C. Boutens, luidt als volgt:
DE DOODE DICHTER 'k Droomde vannacht van hem: 'k zag zijn gelaat Stralend en zonder schijn of schauw van wee, En hoorde als altijd de muziek dier zee: Zijn gouden stern. Hij wekte in veil geraad Verholen gratie, waar zijn ooglicht glee. Uit niets bezwoer hij wonder's overdaad, Tot 't minste ding in schoonheid ging verwaad, En heel de wereld was een bekoorde stee. Dan, leek mij, buiten dicht gesloten poort Rouwde ik om woorden, ongeboekt verlo'ren, Verschald verhaal, geheimnis half gehoord, Wondren verstoken van der wereld ooren, Gedachten, stom als vogelen vermoord —
En waakte en wist hem dood gelijk tevoren.
Wie nader ge'informeerd wil worden over de markante figuur van Oscar Wilde kan te kust en te keur gaan in verschillende talen. Wij volstaan slechts met het noemen der titels : Nederlandsch:
Chr. v. Balen jr.: ,,Oscar Wilde" (Mannen en Vrouwen van beteekenis Dl. 40 afl. 7). Adolphe Dngers : ,,Oscar Wilde" Tragedie. A. H. van der Feen : ,,De geschiedenis van een ongelukkige vriendschap" (De Roll. Revue XXXIV, 1 October 1929). Mr. H. M. Merkelbach : ,,Ter herinnering aan Oscar Wilde" (Op de Hdogte, November 1935.) Engelsch:
Anna Comtesse de Bremont: ,,Oscar Wilde and his mother". Boris Brasol: ,,Oscar Wilde, The man, the artist". Ernst Bendz: ,,Oscar Wilde, a retrospect" (Goteborg, 1921) Lord Alfred Douglas: ,,Oscar Wilde and myself". Lord Alfred Douglas: „Autobiography". Felix Paul Greve: Oscar Wilde, Modern Essays". Frank Harris: ,,Oscar Wilde, his life and confessions" I and II. Frank Harris: ,,Oscar Wilde. With a preface by Bernard Shaw". R. T. Hopkins: ,,Oscar Wilde, a study of the man and his work." (1912) Leonh, Creswell Ingleby: ,,Oscar Wilde: some reminiscenses" Stuart Mason: ,,Bibliography of Oscar Wilde (1907). Arthur Ransome: ,,Oscar Wilde, a critical study". G. J. Renier: ,,Oscar Wilde" With a frontispiece. Robert H. Sherard: ,,Oscar Wilde, the story of an unhappy friendship". Robert H. Sherard: ,,The life of Oscar Wilde". Robert H. Sherard: ,,Bernard Shaw, Frank Harris and Oscar Wilde". With a preface by Lord Alfred Douglas and an additional chapter by Hugh Kingsmill. Leslie Stokes and Sewell:: ,,Oscar Wilde. A play in 3 acts". With a preface by Lord Alfred Douglas. Vincent O'Sullivan: ,,Aspects of Wilde". G. N. Sutton: ,,Aphorisms of Oscar Wilde". Selected and arranged by G. N. Sutton. Dal Young: ,,Apologia pro Oscar Wilde".
Fransch: L. F. Choisy: ,,Oscar Wilde" (Paris, 1927). Henri D. Davray: ,,Oscar Wilde", La tragedie finale, suivi de ,,Epi•eodes et souvenirs" et des ,,Apocryphes". Lucie Delarue-Mardrus: ,,Les amours d'Oscar Wilde". Lord Alfred Douglas: ,,Oscar Wilde et quelques autres". Traduit de 1'Anglais par Arnold van Gennep. Andre Gide: ,,Oscar Wilde". In memoriam (Souvenirs). Le ,,De Profundis". Frank Harris: ,,La vie et les confessions d'Oscar Wilde". Traduction de Henry D. Davray et Madeleine Vernon. Leon Lemonnier: ,,La vie d'Oscar Wilde".
Leon Lemonnier: ,,Oscar Wilde". Hilary Pack: ,,Le proces d'Oscar Wilde". Traduit de 1'Anglais par Maurice Bee. Maurice Rostand: ,,Le proces d'Oscar Wilde". Piece en trois actes et un prelude. Duitsch: Anonym: ,,Verbene Junkers Liebe", Ein Roman dem toten Oscar Wilde von einem ungenannten Autor gewidmet. L. Hamilton:-Beitrage zu Oscar Wilde's Biografie". (Zeitschrift fur Sex. Wiss. IV). Kurt Hiller: ,,Die Schmach des Jahrhunderts". (Das Verbrechen an Oscar Wilde).
Dr. Numa Praetorius: ,,Oscar Wilde". (Jahrb. fur Sex. Zwischenstufen II). Os. Sero: ,,Der Fall Wilde und das Problem der Homosexualitat; ein Prozess und ein Interview". Carl Sternheim: ,,Oscar Wilde". Sein Drama.
In Memoriam Oscar Wilde: ,,Essays liber Wilde von Andre Gide, Ernest la Jeunesse, Arth. Symons, Franz Ble'i". Oscar Wilde: ,,Der Priester und der Messnerknabe"; Eine Erzahlung von Oscar Wilde (Paul Steegemann Verlag, Hannover, '22). In verband hiermede raadplege men echter ook :
J. F. Bloxam: ,,Der Priester und der Messner Knabe" (The Priest and the choir boy) Deutsch von E. Sander, en E. Sander:,,Der Priester und der Messnerknabe". Nicht von Oscar Wilde (Jahrb. fur Sex. Zwischenstufen XX).
In het Duitsch bestaat: ,,Die Ballade von Reading Goal" (Hyperion Verlag, Miinchen) doch ook : ,,Die Ballade vom Ziichthaus zu Reading" (vert, door Otto Hauser, Alexander Duncker Verlag, Weimar, 1918). Dezelfde vertaler deed in 1912 het werk ,,Charmides" en 3 Teile ,,Gedichte von Oscar Wilde" het licht zien eveneens bij Alexan-
der Duncker. De ,;Ep:stola in carcere et vinculis" werd vertaald door Max Meijerfeld (later ook verschenen onder de titel ,,De Profundis").
,,Salome" verscheen o.a. bij de Phil. Reklam Verlag met voorwoord van Dr. Kiefer. ,.Das Bildnis des Dorian Gray" bij de Drei Tiirme Verlag, Hamburg met inleiding van Dr. Herman Eiler. De herdenker van Oscar Wilde, onze Nederlandsche dichter en schrijver Dr. jur. Jacob Israel de Haan werd geboren te Smilde op 31 December 1881 uit orthodox-joodsche ouders. Reeds op jeugdigen leeftijd toonde hij schrijftalent te bezitten, een talent, dat hij deelde met zijn zuster, Mevr. C. Pit - de Haan, die bekendheid verwierf als schrijfster onder de pseudoniemen Carry van Bruggen en Justine Abbing (1881-1932). In de eerste jaren dezer eeuw debuteerde hij met ,,Kanalje" (Deventer, 1904) en publiceerde hij zijn roman ,,Pijpelijntjes", welk werk in 1904 bij Jacq van Cleef te Amsterdam een tweede druk beleefde. Jacob de Haan was toen pas 23 jaren oud. In dit boek besc'hrijft hij het kamerleven van Cor Koning en Felix TO '
Deelman in de Amsterdamsche volksbuurt ,,De Pijp". Dat deze roman met gemengde gevoelen werd ontvangen blijkt wel uit wat
hij zelf erover schrijft in ,,Een woord vooraf" op 'de eerste pagina van zijn tweeden roman, in 1908 verschenen bij Meindert Boogaerdt jun. te Rotterdam: ,,Het doet mij, als letterkundig kunstenaar, nog steeds genoegen, dat ik ,,Pijpelijntjes" geschreven heb, al is mijn leven als lid eener gemeenschap daardoor veel moeilijker geworden". En de Belgische letterkundige Georges Eekhoud, die de voorrede schreef tot dezen tweeden roman belicht dit feit nog nader door er aan toe te voegen: ,,... .haalde het verschijnen van zijn boek ,,Pijpelijntjes" hem vrijwel onverwachte yijandelijkheden
op de hals van vele zijner toenmalige staatkundige vrienden, de socialisten. Zij stelden zich erger aan dan de meest duffe dompers. . . . meenden niet beter te kunnen doen, dan hunnen makker te verloochenen en te belasteren, eene laaghartigheid, waardoor de heer de Haan in vrij groote bezwaren geraakte, daar hij door him gedrag van zijn bestaanszekerheid werd beroofd." Eekhoud stelt daar tegenover de edelmoedige beweging in de Fransche pers ten gunste van ,den kunstenaar Oscar Wilde, noemt in 't bizonder de artikelen van Octave Mirbeau en Henri Fouquiier en vooral die van Paul Adam en Henri de Regnier in
,,La Revue Blanche" en van Hugues Rebell in de ,,Mercure de France" *). Niettemin werd de Haan ontslagen als lid van de redactie van het dagblad ,,Het Volk". Bovenbedoelde tweede roman draagt tot titel: ,,Pathologieen, de ondergangen van Johan van Vere de With" (met een voorrede van Georges Eekhoud). Het onderwerp, dat de auteur hierin behandelt achten wij weinig aantrekkelijk: Een uiterst fijnbesnaarde en hoogbegaafde homosexueele jongen, die ten ondergaat aan zijn liefde voor een wreed sadist. De wijze echter, waarop de Haan dit gegeven uitwerkt is onovertrefbaar en van een adembenemende beklemming. De drie deelen van dit kunstwerk, dat
geen lezer ooit kan vergeten, droeg de schrijver op aan drie Europeesche kunstenaars van naam, waaraan hij zich zielsverwant wist. Het eerste deel aan den Belgischen auteur Georges Eekhoud, schrijver o.a. van het befaamde ,,Escal Vigor", het tweede aan den Deen Herman Bang, die het beroemde ,,Michael" schreef, indertijd ook in het Nederlandsch vertaald door Mevr. Logeman - van der Willigen, het derde tenslotte aan den ler Oscar Wilde. De Haan, die zoo diep voelen kon voor zijn medemenschen en deernis voor hun lijden had publiceerde na een reis door Rus-
land het boekje ,,In Russische igevangenissen" (Uitg. WereUd Bibliotheek, 1913), een felle aanklacht tegen de wantoestanden onder het Czarisme.
Allengs kreeg het dichterschap voor hem evenwel een overheerschende beteekenis. Zijn gedichten werden gunstig ontvangen. Vooral van ,,De Beweging" was de Haan een trouw en ijverig 1) ,,De Telegraaf" van 28 Februari '35, avondeditie, noemde in een artikel •* over Oscar Wilde in dit verband niet alleen den naam van Henri ele Regnier maar ook dien van den Franschen schrijver Lucien Descaves.
medewerker. In 1914 verscheen bij P. N. van Kampen en Zoon zijn bundel ,,Libertijnsche Liederen", gei'nspireerd door het werk »Les Libertins d'Anvers, legende et histoire des Lo'istes" van Georges Eekhoud; in 1915 volgde ,,Het Joodsche Lied" (Uitg. Wereld Bibliotheek); in 1917 verschenen zijn ,,Liederen" (Uitg. P. N. van Kampen en Zoon), in 1919 het bekende ,,Een nieuw Carthago" (uitg. J. van Krimpen), wederom gei'nspireerd door een roman van Georges Eekhoud, nl. ,,La nouvelle Carthage". Tenslotte in 1921 „Jerusalem" (uitg. Em. Querido); in 1924 de bundel ,,Kwatrij
zich metterwoon in het ,,Beloofde Land" te vestigen. Dr. J. I. de Haan bleef evenwel in contact met zijn geboortegrond. Hij was correspondent van het ,,Alg. Handelsblad" en medewerker aan ,,De Groene Amsterdammer", waarin hij ook vele gedichten bleef publiceeren. De laatste brief, welke hij aan het ,,Handelsblad" zond is gedateerd 20 Juni 1924 en draagt tot titel ,,Symptomen". Op 30 Juni d.a.v. maakte een revolverschot van een zij-ner fanatieke vijanden (Zionist of Arabier?) een einde aan dit merkwaardige leven. De Haan behoorde nl. tot de Agoeda, de kleine partij der orthodoxe wetsgetrouwe Joden en had dientengevolge tal van vijanden onder de meer modern denkende Zionisten. Prof. Dr. Obbink, hoogleeraar in de theologie te Utrecht schreef na zijn reis door Palestina: Toen ik met den heer de Haan door Jerusalem's straten liep en zag, hoe de, ons tegenkomende, Joden op den grond spuwden, als ze den heer de Haan in het oog kregen, zei ik: ,,Dat doen ze niet uit respect voor U!", waarop de heer de Haan antwoordde: ,,Neen, dat doen ze uit respect voor U, want, als ik alleen ben, spuwen ze in mijn gezicht!" Zijn colleges aan de Rechtsschool te Jerusalem werden dan ook geboycot, zoodat hij die reeds sedert langen tijd niet meer kon geven. Onwillekeurig komt ons bij het vroegtijdig en tragisch verscheiden dezer beide Grooten (Oscar Wilde op 46 jarigen leeftijd, Jacob Israel de Haan in den ouderdom van 42 jaren) het motto
voor den geest, dat op de voorpagina van de ,,Strofen" van Andries de Hoghe staat afgedrukt: Die van Uw liefde de belijders waren, Zij rusten met de martelaren
Al hare helden zijn in 't veld verbloed.... Toch blijft in heel Uw weerld de zege hare (Orfi uit Sjiraz). Het leven en de terugkeer van de Haan naar het land zijner vaderen inspireerden den Duitschen letterkundige Arnold Zweig tot het schrijven van zijn: ,,De Vriendt Kehrt heim" (1933), in het Nederlandsch vertaald door Nico Rost onder de titel: ,,De Vriendt keert weer" (Salamanderreeks, N.V. Em. Querido's Uitg. Mij., Amsterdam, 1939). Zie verder over J. I. de Haan: Ernst Groenevelt in ,,Het Getii", '22, Bernard Verhoeven in ,,Erts", 1926, Albert Verwey (Proza IV, '38) en Dr. Fred, van Eeden (Studien IV en ,,Langs den weg"). Arent van Santhorst. Dr. G. NOLST TRENITE f
Aan ,,Het Parool" van 10 October '46 ontleenen wij het volgende : ,,Dr. G. Nolst Trenite meer bekend als Charivarius is Woensdagmcrgen, 9 October, op 76-jarigen leeftijd in het St. Elisabethgasthuis te Haarlem overleden. Dr. Nolst Trenite was een man van buitengewone gaven, die uitblonk op verschillend gebied, als de Nederlandsche en Engelsche taalwetenschappen, Staatswetenschap, geschiedenis en tooneelkunst.
Na zijn studiejaren begon hij zijn leeraarsloopbaan te Batavia, waarna hij eenigen tijd in Amerika als huisleeraar werkzaam was. Daarna doceerde hij Engelsch en Staatswetenschappen aan de H.B.S. te Haarlem (1901-1918). Sedert zijn veertigste jaar werd hij vooral bekend onder zijn pseudoniem Charivarius. Zijn vaste rubriek, gewijd aan de zuivering van onze taal in ,,De Groene Amsterdammer" was stellig een der meest gelezen rubrieken van de Nederlandsche Pers".
Yge Foppema memoreert in zijn herdenkingsartikel in ,,De Groene Amsterdammer" van 19 October j.l., hoe Charivarius over zijn alleen-zijn dacht: Alleen zijn is geen eenzaamheid Verdwaasden, die 't verwenschen ! Weet, dat gij enkel eenzaam zijt Temidden van de menschen. En Mr. H. P. L. Wiessing besluit zijn herdenking in ,,De Vrije Katheder" van 18 October j.l. met de woorden: ,,Deze ,,bachelor" men moet dat bij Nolst Trenite wel in het Engels zeggen - wenste ,,clean" te zijn in leven en sterven." Dr. Gerard Nolst Trenite, op 20 Juli 1870 te Utrecht geboren als jongste zoon van een Waalsch predikant, schreef o.a., naast tal van schooluitgaven : ,,Charivaria", ,,Ruizerijmen", ,,Is dat goed Nederlandsch?", ,,Een ander woord", ,,Geschiedenis der Vaderlands" (op rijm), ,,Klusjes en Kliekjes", ,,Odysseus", ,,Godengesprekken", ,,Het einde van Socrates", ,,Herschepp"ingen", vrij naar Ovidius. Uit het laatstgenoemde werk namen wij het geestige gedicht ,,Narcissus" over in het Aprilnummer van ,,Levensrecht" van het jaar 1940.
Boekbespreking ,,Vae Soils" *) door Marie Louise Doudart de la Gr4e. Uitg. A. W. Bruna & Zoon, Utrecht, 1945. f 4.90.
Onze litteratuur is waarlijk met rijk aan romans, die de Sapfische liefde tot onderwerp hebben. Met ,,De Goddelijke zonde" van E. Werkendam, ,,Terug naar het eiland" van Josine Reuling, ,,Twee meisjes en ik" van A. H. Nijhoff en het onlangs bij A. W. Bnma & Zoon verschenen ,,Vae Solis" van Marie-Louise Doudart de la Gree hebben wij ze alle opgesomd. Het boek van E.Werkendam kunnen wij gevoegelijk buiten beschouwing laten, daar het de moeite van het lezen niet waard is (wij noemden het alleen volledigheidshalve erbij). Van de drie laatstgenoemde romans is A. H. Nijhoff s ,,Twee meisjes en ik" verreweg het belangrijkste. Ofschoon wij dit boek jaren geleden lazen, staan de hoofdfiguren ons levendiger en gaver voor oogen dan de Anne Ramet uit ,,Vae Solis", waarvan wij de lezing zoo juist beeindigden. Als een fijne. gravure, nobel en zeer zuiver geteekend, staat het werk van Mevr. Nijhoff in onze herinnering, misschien door den tijd wat wazig, maar volkomen gaaf en compleet. Er is in deze rornan niets te veel of te weinig, nergens dringt de auteur haar sujetten opzij orn zeif eens het woord te nemen en iets te ,,getuigen". Ook is het verhaal volmaakt vrij van die ,,O-God, -wat-zijn-we-toch-beklagenswaardig!"-atmosfeer, die den critischen lezer in ,,Vae Solis" zoo mateloos kan irriteeren. Dit begint al dadelijk op biz. 8: ,,In een wreed verlangen, zichzelf te kwellen, gaf zij zich geheel aan haar verdriet over. Het schonk haar enige verlichting, haar smart te voelen,,' - en zoo gaat 't het geheele boek door. Bijna gaan wij deze Anne ervan verdenken, dat zij zich de slotregels van Marie Madeleine's ,,Credo" tot devies gekozen heeft: ,,Ich liebe die Entsagung, well sie die Wollust ist". Want zij gaat in voortdurende zelfkwelling op en het lijkt wel, of in haar brein een onuitputtelijke voorraad sermoenen klaar ligt, die zij in elke situatiie en bij elk dilemma kant en klaar voor het gebruik gereed heeft en waarmee zij iedereen op een afstand houdt, cck al wil de schrijfster ons doen geiooven, dat deze Anne Ramet een warmvoelende, naar liefde en teederheid hunkerende vrouw is: ,,Ik mag en wil niet langer gebukt gaan onder de onteerende gedachte, dat mijn geaardheid iets zijn zou, waarvoor ik mij te schamen heb. Zolang de liefde voor mij het hoogste blijven zal, het meest begerenswaardige, het onontbeerlijkste, zolang zal ik haar eerbiedigen en haar openlijk verdedigen tegen ieder, die die liefde onrechtvaardig veroordeelen zal" zegt zij op biz. 229. Maar met dat al weet de schrijfster nergens in dlit boek de gevoelens van Anne Ramet aanvaardbaar te maken. Daar is allereerst de episode i) ,,Vae Solis" = ,,Wee den eenzamen".
met Marita. In het aan ,,Vae Soils" voorafgaande ,,Zondaressen" wordt ons deze Marita beschreven als een piepjong meisje, gevoelig en onervaren, een eenzame wees, boordevol onbegrepen hunkering naar de warmte en koestering van een moederlijk, vrouwelijk wezen. Anne en Marita ontmoeten elkaar in een wintersportplaats, waar Marita oogenblikkelijk een dwepende vereering voor de veel oudere Anne opvat, die alle kenmerken van een eerste, nog-niet-als-zoodanig-herkende verliefdheid draagt. Zij ondergaat de nabijheid en de (aanvankelijk verzwegen) liefde van Anne als een vervulling, een diep en mild geluk. Het is dan ook Marita, en niet Anne, die erop aandrngt, de nacht sanien door te brengen in het kleine skihotel in de bergen. Anne van haar kant is zich volkomen bewust van haar liefde voor Marita. Zij, de 42-jarige, ervaren vrouw-vande-wereld neemt echter het heroi'sch besluit, het meisje in haar ,,argeloos-reine onschuld" te laten, iinplaats van haar de liefde te geven, die zij zoo bitter behoeft: Als Marita, oververmoeid door de lange ski-tocht, in Anne's armen ingeslapen is, rukt laatstgenoemde zich los van de ,,zoete kwelling" en verlaat midden in de nacht het hotel om Maria niet ,,voorgoed te maken zooals zij zelf was, met alle verdriet van d i e n . . . . . . " (Sic!). Den volgenden dag, als de diep-bedroefde Marita haar om opheldering komt vragen, behandelt Anne haar eerst ,,met moedelooze onverschilligheid" om vervolgens het ,,niets-vermoedende" meisje te overrompelen met de meest tactlooze bekentenis van haar ,,abnormaliteit", welke bekentenis het kind dermate verschrikt, dat zij halsoverkop, na eerst nog een kinderlijk-ontroerend afscheidsbriiefje geschreven te hebben, naar Holland terugreist. En Anne aanvaart deze breuk, vol ,,wrange tevredenheid over de kracht, waarmee ze de onvermijdelijke catastrophe had doen keren". Omtrent Marita vernemen wij dan verder niets meer. Of zij — na de ,,catastrophe" (welke catastrophe??) zoo gelukkig ontloopen — en voor de besmetting(!) met Anne's ,,abnormale geaardheid" gevrijwaard gebleven te zijn, te zijner tijd in het huwelijk treedt en voor de rest van haar leven een veilig eri zinvol bestaan vindt (in welk geval zij Anne altijd wel dankbaar zal blijven voor haar ,,Vestaalsche beheersching", blzlO) zullen wij wel nooit te weten komen, tenzij Mej. Doudart de la Gree zich de moeite wil getroosten, nog een roman over Marita's verdere belevenissen te schrijven. Intusschen vragen wij ons af, wat de schrijfster nu eigenlijk met deze roman beoogt: is het de volstrekte onmogelijkheid van het geluk, dat de hoofdpersoon van haar verhaal steeds tevergeefs najaagt, die zij wil bewijzen? Haar boek is zoo overladen met pleidooien ten gunste van ,,die liefde, die niet toelaatbaar is", dat wij deze opzet moeilijk kunnen aannemen. Haar Anne Ramet komt nergens tot leven; zij blijft steeds onzichtbaar achter de stapels argumenten en betoogen, die de schrijfster zich verplicht voelt naar voren te brengen. Mej. Doudart de la Gree weet van haar sujetten eigenlijk niets anders te maken dan kapstokken, waaraan zij haar eigen meeningen en overtuigingen ophangt. Om een voorbeeld te noemen: op biz. 184/185 laat zij Anne na een bezoek aan het theater, waar men ,,La Prisonniere" van E. Bourdet heeft opgevoerd, tot een toevallige kennis het volgende betoog houden:
,,Ik had het me anders voorgesteld, maar misschien waren mijn verwachtingen te hoog gespannen. Het had, dunkt mij, zonder dat het propaganda had hoeven te worden (wat trouwens lets onmogelijks is, je kunt geen propaganda maken voor een natuurverschijnsel), toch meer inzicht kunnen brengen in het probleem. Ik vind dat trouwens 66k een fout in de Jitteratuur; de meeste boeken, die over dit onderwerp handelen, laten bij den lezer het gevoel achter, tegenover iets mysterieus te staan, tegenover onoverwinnelijk leed. Als ik schrijven kon, Andree.... ik heb het me weleens verbeeld - ik heb jaren letteren gestudeerd, misschien in een vaag verlangen nog eens.... enfin, dit is bijzaak. Maar als ik zou kunnen schrijven, dan geloof ik, dat ik het anders zou doen. Ik z o u . . . . En als in een visioen had zij ze voor zich gezien, de menschen, door wie zij haar gedachten zou laten uitspreken.
Als ,,Vae Solis" dan de verwezenlijking is van dit visioen en wij stellen de vraag: Welk gevoel laat dit boek dan wel bij den lezer achter? dan moeten wij helaas bekennen, dat het ons alleen maar een kregelig gevoel heeft bezorgd. Niet alleen, dat hier geen sprake is van ,,meer inzicht" in het probleem, maar de hoofdpersoon, door wie de schrijfster ,,haar gedachten laat uitspreken" (en iets anders doet deze Anne waarlijk nergens in dit verhaal) is weergegeven
als een zoo zielige, onevenwichtige, alle spankracht en natuurlijkheid missende figuur, dat de hetero-sexueele lezer wel den indruk moet krijgen van een bijzonder stumperig soort menschen. Wellicht zijn er ook lezers, die van het standpunt uitgaan, dat het er niet toe doet, wie het zegt en in welke vorm het gezegd wordt,
als het maar gezegd wordt. Zij. die er zoo over denken, zullen dit boek zeer zeker met dank-
baarheid begroeten.
Catherine de Najac.
Mededelingen van de redactie. De kwartaalabonne's worden er op attent gemaakt, dat zij, om zich de toezending van het Decembernummer te verzekeren, thans reeds de gelden voor het tweede kwartaal dienen over te maken. Wij spannen al onze krachten in om van het Decembernummer van ons tijdschrift iets aardigs te maken. Zoowel in omvang als illustratief. Wij willen liefst het jaar 1946 goed afsluiten, mits.... de offervaardigheid van onze lezers ons ook in staat stelt dit goede voornemen te volvoeren. Schrijfmachine: Voor ons redactiewerk hebben wij dringend behoefte aan een schrijfmachine. Voorloopig kunnen wij er helaas niet aan denken er een aan te schaffen. Wie kan ons - tijdelijk zoo'n onmisbaar instrument in bruikleen afstaan ?