planMER N74│04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren
L
Deel 3:Algemene principes
INHOUDSTAFEL DEEL 3
3 Algemene principes..................................................................................................................................................1 3.1 Afstemming planuitwerking op het doel van het mer....................................................................................1 3.2 Receptorgerichte effectgroepenbenadering.................................................................................................2 3.2.1 Receptoren..............................................................................................................................................2 3.2.2 Effectgroepclusters..................................................................................................................................2 3.2.3 Effectgroepen ..........................................................................................................................................3 3.2.4 Synthese per receptor .............................................................................................................................4 3.3 Scoping voor een gestroomlijnde en efficiënte milieuafweging ....................................................................4
LIJST VAN TABELLEN Tabel 3-1: Overzicht effectgroepen ...............................................................................................................................3
LIJST VAN FIGUREN Figuur 3-1: Schema effectgroepclusters (Van links naar rechts: direct ruimtebeslag, verstoring en netwerkeffecten) ..3
i.s.m.
planMER N74│04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren
Deel 3:Algemene principes
i.s.m.
planMER N74│04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren
3
ALGEMENE PRINCIPES
3.1
AFSTEMMING PLANUITWERKING OP HET DOEL VAN HET MER
Deel 3: Algemene principes
Zoals in het hoofdstuk 2 reeds gesteld heeft dit plan-MER een dubbele functie: • Enerzijds fungeren als basisdocument op basis waarvan de Vlaamse Regering, samen met andere studies en overwegingen, een gefundeerde beslissing kan nemen over het te volgen tracé • Anderzijds fungeren als milieuonderbouwing voor het op te stellen RUP, wat op zichzelf opgesteld wordt in functie van de realiseerbaarheid van een project. De combinatie van deze doelstellingen vereist een goed beeld op de te verwachten effecten (zowel positief als negatief) en dit voor de verschillende aspecten die onder “milieu” gevat worden (zie verder). Om deze effecten te kunnen bepalen is een uitwerking van het onderzoek tot op een vrij concreet niveau noodzakelijk. Vanuit de doelstelling van het fungeren als document voor de Vlaamse Regering is een vrij hoog abstractieniveau voldoende. Het RUP echter heeft een noodzaak tot een ruimtelijke afbakening van de benodigde ruimte en dit op perceelsniveau. Bijkomend is het voor een aantal effectbepalingen (bv geluidshinder) nodig om een aantal detailkenmerken van de mogelijk toekomstige infrastructuur te kennen om deze effectbepaling uit te kunnen voeren. Deze drie aspecten leiden tot een spanningsveld tussen een uitwerking op planniveau en een uitwerking op detailniveau (projectniveau). Belangrijk hierbij is om niet in een bespreking en onderzoek van details te vervallen. Dit laatste is de taak van de later op te maken project-MER en zou in de voorliggend plan-MER enkel leiden tot een overdaad aan onderzoek zonder meerwaarde voor de beslissingen. Om in concreto met dit spanningsveld om te kunnen gaan, dienen in de loop van het MER diverse hypothesen aangenomen te worden over de wijze waarop het project uitgevoerd zou kunnen worden/ ontworpen zou kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de aanname van geluidsschermen van 3m hoog langsheen het omleidingstracé. In functie van de geluidsmodelleringen is het nodig om een precieze definiëring van de schermen te maken. Voor deze hoogte wordt bv op planniveau een standaardhoogte genomen dewelke later in het projectMER nog aangepast kan worden en dit zowel onder de vorm van een verhoging als verlaging. Een voorbeeld van een aspect waarvoor daarentegen nog geen hypothesen genomen zijn in dit MER is de architecturale uitwerking van infrastructuur zoals het viaduct over de Lillosteenweg (omleidingstracé). Een dergelijke detailuitwerking kan op planniveau niet uitgevoerd worden en is bovendien geen strikte noodzaak. Voor de hypothesen over de detailuitwerking kan dus niet gesteld worden dat deze een exact beeld geven van het finale ontwerp. Deze hebben enkel als bedoeling om een voldoende concrete en correcte effectbepaling en ruimte-afbakening voor de beslissing van de Vlaamse Regering en het RUP te bezorgen. Afwijkingen in latere ontwerpen dienen uiteraard beperkt te zijn en zullen veelal voortkomen uit optimalisaties van het uiteindelijk geselecteerde ontwerp. Ook in functie van het DBFM-contract is het mogelijk dat er afwijkingen op de hier gepresenteerde kenmerken voorgesteld worden. Voor zover deze wijzigingen niet leiden tot meer negatieve milieueffecten is dit uiteraard zonder problemen mogelijk.
i.s.m.
deel 3-1
planMER N74│04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren
3.2
RECEPTORGERICHTE EFFECTGROEPENBENADERING
3.2.1
Receptoren
Deel 3: Algemene principes
Tot voor kort werd voor de bespreking van een MER gewerkt met een disciplinegerichte benadering. Hier is wel stilaan verandering aan het komen en dit geldt vooral voor grote projecten en plan-MER’s. Het traditionele gebruik van een disciplinegerichte benadering heeft als voordeel dat dit eenvoudig op te stellen is omdat de verschillende mer-deskundigen ieder instaan voor hun eigen, duidelijk afgebakende discipline en dat het overeenstemt met de manier waarop een MER gewoonlijk opgebouwd is. Om een bruikbare en interpreteerbare conclusie te bekomen dient het beoordelen van effecten echter steeds vanuit een receptorgerichte benadering te gebeuren. Hierbij wordt per receptor dan een beoordeling opgesteld vanuit de optiek van die specifieke receptor. De receptoren zijn zodanig gekozen dat “dubbeltellingen” van effecten niet voorkomen, in tegenstelling tot wat het geval is bij de disciplinegerichte benadering waar dit dikwijls problemen oplevert. Als receptoren beschouwen we “natuur”, “landschap” en “mens”. Bij “landschap” dient hierbij de bemerking gemaakt te worden dat hieronder alle erfgoedaspecten behandeld worden. Dit omvat dus zowel de landschappelijke aspecten, monumenten als alle archeologische en bodemkundige waarden. Het gebruik van deze receptoren vereist een degelijke kennisoverdracht vanuit abiotische disciplines (bodem, lucht, geluid, ...) naar de receptordisciplines en daaropvolgend de inzet van receptorgerichte dosis-effectrelaties, expertinschattingen en beoordelingskaders. Er wordt bijgevolg geopteerd voor een thematische benadering waarbij een beoordeling van receptorgerichte effecten noopt tot onderliggend abiotisch onderzoek en de abiotische effecten en de gevolgen voor receptoren dus in samenhang worden bestudeerd. Met deze thematische benadering wijken we af van de klassieke disciplineaanpak, alhoewel uiteraard de inzet van discipline-deskundigen onontbeerlijk blijft. Hierbij dient de inzet van de discipline-deskundigen daarenboven nog beter gecoördineerd te worden gezien een gezamenlijke disciplineoverschrijdende effectbepaling en –beoordeling opgesteld dient te worden.
3.2.2
Effectgroepclusters We onderscheiden 9 effectgroepen. Deze kunnen, voor wat lijninfrastructuur betreft, worden samengebracht tot drie effectgroepclusters die samenhangen met de wijze waarop de effecten zich voordoen. •
•
Direct ruimtebeslag: dit zijn de effecten die door de directe aanwezigheid van het project veroorzaakt worden. Karakteristieken: - ontstaan bij de aanleg van de infrastructuur - ruimtelijk beperkt tot de perimeter van de infrastructuur en aanhorigheden - zijn voor het grootste deel permanent (uitgezonderd ruimtebeslag werf) - zijn onafhankelijk van de exploitatie van de infrastructuur Verstoring: dit zijn de effecten die veroorzaakt worden door een emissie die resulteert in hinder vanuit het project. Karakteristieken: - ontstaan meestal bij de exploitatie van de infrastructuur (abstractie gemaakt van tijdelijke verstoring werf en een deel van de landschappelijke verstoring, …) - manifesteert zich naar de omgeving, hetzij lokaal (bvb geluidshinder), regionaal (bvb vorming van smog) of globaal (bvb klimaatverandering) - is vaak evenredig (lineair evenredig, logaritmisch evenredig, ..) met het gebruik van de infrastructuur (exploitatie) en in die gevallen niet permanent
i.s.m.
deel 3-2
planMER N74│04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren
•
Deel 3: Algemene principes
Netwerkeffecten: onder deze noemer groeperen we de effecten die ontstaan doordat de infrastructuur doorgaans een barrière opwerpt (in dwarsrichting) maar tegelijk ook een nieuwe verbinding creëert (in langsrichting). Deze effecten hebben invloed op een netwerk. Karakteristieken: - barrièrewerking en verbindende werking ontstaan bij aanleg, - omvang van barrièrewerking en verbindende werking kunnen afhankelijk zijn van de exploitatie
Het onderscheid tussen deze drie clusters is in onderstaande figuur schematisch voorgesteld.
Figuur 3-1: Schema effectgroepclusters (Van links naar rechts: direct ruimtebeslag, verstoring en netwerkeffecten)
3.2.3
Effectgroepen Tabel 3 geeft weer met welke effectgroepen gewerkt wordt in de effectgroepgerichte benadering. Voor de drie receptoren wordt afzonderlijk aangegeven welke de effecten zijn voor deze effectgroepen. Tabel 3-1: Overzicht effectgroepen
Effectgroepcluster
Effectgroep
Netwerkeffecten
Wijziging van verbindingen Ongevallen door aanrijding
Verstoring
Geluidsverstoring Trillingshinder Luchtverontreiniging Lichthinder Visuele verstoring Verstoring van het hydrologisch en hydraulisch systeem
Direct ruimtebeslag
Direct ruimtebeslag
i.s.m.
deel 3-3
planMER N74│04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren
3.2.4
Deel 3: Algemene principes
Synthese per receptor De effecten voor de diverse effectgroepen dienen gesynthetiseerd te worden om een globale beoordeling op te kunnen maken van het project. Deze synthese wordt opgesteld per receptor afzonderlijk en bekijkt de “leefbaarheid” of “instandhouding” voor mens, natuur en landschap. Een afzonderlijke beoordeling per receptor heeft het voordeel dat men een beter zicht krijgt op de wijze waarop tot de eindbeoordeling gekomen wordt. Voor de receptor mens wordt, voor zover relevant, een verdere onderverdeling gemaakt volgens de verschillende gebruiksfuncties van de omgeving: • Landbouw • Wonen • Industrie • Recreatie • Handel en horeca Deze verdere onderverdeling is noodzakelijk omdat de verschillende functies een verschillende beoordeling zullen hebben voor eenzelfde effect. De synthese voor mens zal dan ook een beoordeling van de “leefbaarheid” in func-tie van de verschillende gebruiksfuncties alsook een beoordeling van de “globale leefbaarheid” bevatten. Door de tussenstap van de leefbaarheid voor de verschillende functies kan de vergunningsverlener zelf een aangepaste belangrijkheid (weging) geven aan de verschillende gebruiksfuncties en een eigen beoordeling opmaken indien dit gewenst zou zijn.
3.3
SCOPING VOOR EEN GESTROOMLIJNDE EN EFFICIËNTE MILIEUAFWEGING “Scoping” betekent dat enkel de aspecten onderzocht worden die relevant zijn op het desbetreffende beslissingsniveau of moment in het onderzoek. De scoping werkt niet enkel op het niveau van de te onderzoeken effectgroepen maar ook op de relevantie van de project(deel)ingrepen. Zo zullen de effecten die zich enkel tijdelijke tijdens de aanleg van de infrastructuur voor doen veel minder wegen op het planningsniveau dan de permanente effecten tijdens het gebruik van de infrastructuur. Dit betekent uiteraard niet dat bepaalde effecten nooit besproken dienen te worden. Integendeel, op het moment dat de project-MER1 afgewerkt zal zijn, zouden alle mogelijke effecten van het finale project, inclusief zijn milderende maatregelen, bekend moeten zijn. In een m.e.r. van een hoger, abstracter, niveau zoals het voorliggende, kan het vermijden van zinloze en overtollige beschrijvingen leiden tot een sneller en overzichtelijker onderzoek. Het MER kan als het ware vrij gemaakt worden van ballast en daardoor duidelijker en transparanter worden.
1
Voorliggend m.e.r. betreft een plan-m.e.r. en geen project-m.e.r.. Na de opmaak van de plan-MER zal in een tweede procedure nog een bijkomende project-MER opgesteld worden.
i.s.m.
deel 3-4