Achtergronddossier Campagne Broederlijk Delen 2014
Plan
de toekomst
“Het is een mythe dat er exportgerichte industriële landbouw nodig is om de wereld te kunnen voeden. Wanneer je naar landbouw kijkt vanuit het perspectief van armoedebestrijding en wereldvoedselzekerheid, dan blijkt dat we een multifunctionele landbouw nodig hebben, waarbij de focus ligt op de kleine boer.” Conclusie uit het IAASTD rapport (VILT, 2009)
Inhoud Wat staat er op het spel? 3 Meer voedsel? 3 Goedkoper voedsel? 4 De echte uitdaging 5 Familiale landbouw 6 Wat is familiale landbouw? 6 Wat stelt die familiale landbouw voor op wereldvlak? 8 Moderne landbouw of industriële landbouw? 9 Waarom investeren in familiale landbouw? 11 Terug naar de landbouw van vroeger? 13 Hoe duurzaam is landbouw? 14 Is familiale landbouw duurzaam? 15 Biologische landbouw 15 Agro-ecologie 18 Kan kleinschalige duurzame landbouw voldoende voedsel produceren? 20 Beleid 23 Handel 24 Coördinatie 24 Misschien zonder familiale landbouwers? 25 Praktijk 27 Senegal 27 Guatemala 28 Vlaanderen 29 Conclusie 31 Begrippenlijst 32
colofon Auteur Jo Dalemans Medewerkers Muriel Burgers, Siska Kockelberg, Suzy Serneels, Eva Vanneste, Karen Vandevyvere, Patricia Verbauwhede Vormgeving Liesbet Van Huffelen Foto’s Jo Dalemans, Liesbet De Pooter, ©FAO/Giulio Napolitano ©2013 Broederlijk Delen
2
Wat staat er op het spel? voedsel of vooral duurzamer voedsel? Is goedkoper voedsel de oplossing of net deel van het probleem? Is het belangrijk waar dit voedsel vandaan komt en wie het produceerde? De vraag bepaalt voor een groot deel het antwoord. Wie de uitdaging interpreteert als ‘hoe produceren we zo veel mogelijk voedsel aan de laagste prijs?’ zal een heel ander antwoord krijgen dan wanneer het doel is om ‘voor zo veel mogelijk mensen voedselzekerheid te bereiken’. Wie ‘voedselsoevereiniteit’ betrekt in de formulering, zal naar nog andere oplossingen moeten zoeken.
Hoe gaan we in de toekomst voedsel produceren? Nadenken over hoe een land/stad aan voedsel zal geraken is van alle tijden. Weinig zaken zijn voor een overheid zo cruciaal, als de zorg om voldoende voedsel voor haar onderdanen te voorzien. Door veroveringen in Carthago en Egypte kreeg Rome toegang tot de kust van Noord-Afrika, waar niet alleen soldaten en ambtenaren naartoe werden gestuurd, maar ook boeren die graan moesten verbouwen.1 Meer dan 1.700 jaar later moest Parijs 650.000 mensen dagelijks van voedsel voorzien. Aangezien Parijs bijna 300 kilometer van zee ligt, was het hiervoor afhankelijk van zijn achterland. Een heksentoer waarvoor de stad de plattelandseconomie van Noord-Frankrijk in een wurggreep hield.2 Voedselkilometers speelden altijd al een rol in het bevoorraden van steden. Vóór de komst van de spoorwegen was een ligging aan zee cruciaal voor een stad om te kunnen groeien. Terwijl London, Rome, Antwerpen of Venetië een vruchtbaar achterland hadden, importeerden ze allemaal voedsel van overzee, om de eenvoudige reden dat het veel goedkoper was. Wie controle had over voedsel, kon er ook geld mee verdienen. De graanhandel met gebieden rond de Oostzee in de 16e eeuw, maakte Amsterdam groot en legde mee de economische basis voor de Gouden Eeuw 100 jaar later.
Meer voedsel? In 2009 stelde de FAO in haar rapport ’How to feed the world in 2050?’, dat er 70 % meer voedsel zal moeten geproduceerd worden, voor een wereldbevolking die tegen dan 9 miljard zal bedragen. Een boodschap die is aangekomen en ontelbare keren werd geciteerd, niet in het minst door pleitbezorgers van grootschalige industriële landbouwproductie. Met deze boodschap werd alles herleid tot ‘meer productie’. Toch was er ook kritiek op deze eenzijdige voorstelling van de feiten. De FAO-cijfers nemen de verspilling van voedsel mee als gegeven, niet als een punt waar werk van gemaakt moet worden. Men gaat er dus van uit dat we in 2050 nog altijd een derde van het geproduceerde voedsel verspillen. Ook de toename van vleesconsumptie en een gestegen vraag naar voedselgewassen om er brandstof van te maken, zitten in deze 70 % toename. Olivier De Schutter, de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel, stelt zich terecht vragen bij de veronderstelling dat 50 % van de wereldwijde graanproductie in 2050 zou gebruikt worden als veevoeder.3 Verder wordt aangevoerd dat maatregelen die enkel inzetten op een verhoogde productie, totaal ontoereikend zijn om voedselonzekerheid tegen te gaan.4 Dit blijkt vandaag al en er is geen reden om aan te nemen dat dit in 2050 anders zal zijn.
Geen voedsel betekent een boze bevolking, die zich snel tegen de overheid keert. De geschiedenis is dan ook bezaaid met voedselopstanden of broodrellen. Heel recent, na de voedselprijsstijgingen in 20072008 zagen we dit fenomeen terugkeren in steden als Port-au-Prince, Mogadishu, Dakar en vele andere. De crisis in ‘07-‘08, die zich nog eens 2 jaar later herhaalde, gaf wel aan waar het om draait. Door snel gestegen wereldvoedselprijzen, was basisvoedsel voor veel mensen niet meer betaalbaar. Terwijl het globale aanbod niet dramatisch gedaald was, waren de prijzen wel dramatisch gestegen en de toegang tot voedsel werd onzeker voor miljoenen arme mensen. Er was voldoende voedsel, maar niet voor de mensen die het nodig hadden.
Om enkele feiten kan je niet heen. De laatste 40-50 jaar is de voedselproductie per persoon wereldwijd blijven stijgen. Dit wil zeggen dat in die periode de voedselproductie sneller steeg dan de bevolkingsgroei. Het aantal mensen met honger daalde jaar na jaar. De
Nadenken over de toekomst van voedselproductie kan pas als men start bij een correcte analyse van het probleem. Wat is de voedsel-uitdaging vandaag en morgen? Hebben we meer voedsel nodig, beter
Carolyn Steel, De Hongerige Stad, 2011. Steven L. Kaplan, Provisioning Paris: Merchants and Millers in the Grain and Flour Trade During the Eighteenth Century, 1984 3 ‘Landbouw is wat anders dan T-shirts maken’, De Standaard (19/02/2011). 4 Grethe, H., Dembélé, A. and N. Duman, How to Feed the World’s Growing Billions? Understanding FAO World Food Projections and their Implications, 2011. 1 2
3
daling stopte rond 2008. En toch waren er in 2012 wereldwijd 868 miljoen mensen met honger. Niemand trekt in twijfel dat er vandaag wereldwijd meer dan voldoende voedsel wordt geproduceerd om iedereen te voeden. Een stijgend aandeel van dit voedsel beland ook nooit op iemands bord. Het gaat verloren of er wordt brandstof of veevoeder van gemaakt. Een beleid dat zich enkel richt op meer produceren zal dus nooit soelaas brengen. Honger is een probleem van armoede, geen productieprobleem. Dit werd 40 jaar geleden al met zoveel woorden gezegd tijdens de Wereldvoedselconferentie. Dit wil niet zeggen dat er geen aandacht moet geschonken worden aan productiestijgingen, maar de context en voorwaarden waarin die productie moet stijgen, is ontzettend veel belangrijker.
teren. De productie per hectare verhogen in exportlanden, is een recept dat lange tijd werd toegepast. Toch zien we dat de groei van opbrengst per hectare al geruime tijd afneemt. De productie van basisgewassen als rijst, maïs, tarwe en soja stagneert op vele plaatsen.5 Het lijkt erop dat de voordelen die irrigatie, mechanisering, kunstmest en veredeling van gewassen boden, maximaal zijn gebruikt. Recepten uit het verleden zijn hun houdbaarheidsdatum dus voorbij. Niemand twijfelt eraan dat er in 2050 meer voedsel nodig zal zijn om de wereldbevolking te voeden. Maar het is vele bruggen te ver om te stellen dat productieverhogingen de enige relevante factor zijn bij het nadenken over voedselproductie in de toekomst. Oplossingen die terug te leiden zijn tot enkel een hogere voedselproductie, moeten daarom heel kritisch bekeken worden.
Meer voedsel produceren zal nodig zijn in de toekomst, maar enkel hier aandacht aan schenken is totaal ontoereikend.
Goedkoper voedsel? Afgaande op de berichtgeving van de laatste 5 jaar zou men vermoeden dat de voedselcrisis begon in 2007 toen de prijzen op de wereldmarkt de hoogte in gingen. Hierbij wordt even vergeten dat er vóór die sterke prijsstijgingen ook al meer dan 800 miljoen mensen chronisch honger hadden. Decennia van dalende voedselprijzen (met hier en daar een piek) bleken geen garantie om dit voedsel beschikbaar te maken voor miljoenen armen.
Traditioneel volgt landbouwontwikkeling twee mogelijke paden. Enerzijds de oppervlakte land waarop geteeld wordt uitbreiden en anderzijds de productie per hectare verhogen in exportlanden, zodat meer voedsel kan getransporteerd en verkocht worden. De eerste optie is maar beperkt toepasbaar, zonder grote ecologische nadelen te veroorzaken. Het is duidelijk dat ontbossen om landbouwgrond te creëren een keuze is die we ons in de 21e eeuw niet meer kunnen permit-
Dalende voedselprijzen waren voor een groot deel een gevolg van productiestijgingen per capita. Maar even-
Dalende trend van wereldvoedselprijzen tot enkele jaren geleden. Bron: FAO
Ray D. et al, Recent patterns of crop yield growth and stagnation, 2013.
5
4
De echte uitdaging
zeer van een beleid om van voedsel een economisch goed te maken, als ware het auto’s of computers. De efficiëntie van voedselproductie wordt dan gemeten in opbrengst per eenheid geïnvesteerd kapitaal. Vooruitgang wordt dan méér productie met hetzelfde kapitaal. Kosten worden gedrukt door werkkrachten te vervangen door machines en externe kosten (milieu, sociaal) niet mee te rekenen. Zo kom je tot een productiesysteem dat inderdaad gigantische ‘productiviteitssprongen’ maakte in enkele decennia.
Een focus op productie of prijs is dus te beperkt. Uiteindelijk gaat het over ‘voedselzekerheid voor iedereen’ en die is nog altijd niet gegarandeerd als de productie verdubbelt of de prijs halveert, zo blijkt. Voedsel is niet zomaar een product zoals een auto of een computer, waarvan de beschikbaarheid kan fluctueren naargelang koopkracht of voorkeur. Wie geen nieuwe auto kan kopen, kan wachten tot hij voldoende gespaard heeft. Bij voedsel ligt dat even anders.
Maar je komt ook tot een systeem dat tegen economische, ecologische en sociale grenzen botst. In dit hoogproductieve, ‘efficiënte’ landbouwmodel moeten vele Europese boeren hun producten onder de kostprijs verkopen. De markt is blijkbaar niet bereid om de boer te vergoeden voor zijn werk, laat staan dat milieukosten ergens meegerekend worden. Ook met aanzienlijke Europese subsidies, komen vele Europese boeren amper rond.
Voedselproductie in de toekomst moet aan drie voorwaarden voldoen. Het moet zoveel mogelijk mensen voedselzekerheid bieden, het moet de ecologische grenzen respecteren en het moet economisch leefbaar zijn voor de producenten van voedsel. Dit wil ook zeggen dat het debat veel ruimer moet gaan dan over de opbrengst per hectare van enkele specifieke gewassen.
Voedselprijzen zijn ook een tweesnijdend zwaard. Hoge of lage prijzen zijn positief of negatief voor producenten of consumenten. Er zijn altijd winnaars en verliezers, maar doorgaans valt er weinig te winnen voor groepen met weinig economische macht, ook al zitten ze zogezegd in het winnende kamp. De veronderstelling dat boeren in het algemeen voordeel deden wanneer de voedselprijzen in 2007-2008 enorm stegen, bleek niet te kloppen. Door structuren van landeigendom en productiepatronen konden in de meeste arme landen slechts een minderheid van de boeren en landbouwbedrijven profiteren van de hogere prijzen.6 Het is ook een vals dilemma om overheden voor de keuze te stellen om producenten dan wel consumenten te steunen bij stijgende/dalende voedselprijzen. Overheden kiezen doorgaans voor de meer mondige stedelijke bevolking, terwijl een groter deel van de ‘verliezers’ in rurale gebieden woont. Het gaat erom dat arme producenten én consumenten geholpen worden om beter bestand te zijn tegen prijsfluctuaties.7
Julia Compton, Steve Wiggins and Sharada Keats, Impact of the global food crisis on the poor: what is the evidence?, ODI, 2010. Double-Edged Prices, Lessons from the food prices crisis, Oxfam International, 2008.
6 7
5
Familiale landbouw Wat is familiale landbouw?
Broederlijk Delen promoot duurzame familiale landbouw. We steunen partners die dit in de praktijk zetten en trachten beleidsaandacht te krijgen voor steun aan dit landbouwmodel. We doen dit al langer dan vandaag en we zijn ook niet de enigen die dit doen. Sinds de voedselprijscrisis in 2007-2008 wijzen steeds meer actoren op het belang van aandacht te hebben voor familiale landbouwers in het Zuiden. Een zeer diverse groep observatoren en actoren, van de Wereldbank en VN-instellingen tot Bill Gates en de G8, zien allemaal een belangrijke rol weggelegd voor de familiale landbouwer. Over de manier waarop die landbouwer zijn toekomst best uitstippelt bestaat minder eensgezindheid. Het spreekt voor zich dat boerenorganisaties in het Zuiden dit momentum trachten te gebruiken om positieve beleidswijzigingen te verkrijgen.
En welke andere vormen van landbouw bestaan er dan allemaal? Is die familiale landbouw automatisch duurzaam en is het hetzelfde als kleinschalige landbouw? Zijn het verschillende termen voor hetzelfde en wordt er onder elke term wel overal hetzelfde verstaan? De discussie over een naam en omschrijving is niet overbodig. Een juiste omschrijving bepaalt immers de groep die eronder valt. Over hoeveel mensen gaat het? Wie zijn dat, waar wonen ze en wat doen ze juist? Een duidelijk omschrijving helpt ook om te oordelen welk beleid en welke investeringen er nodig zijn. In het Engels gebruikt men doorgaans de term ‘smallholder’. Dit is iemand die een ‘smallholding’ een ‘klein landbouwbedrijf ’ heeft. Hierbij wordt doorgaans een maximale grootte van 2 hectare8 aangenomen. Een ‘smallholder’ is iemand die aan kleinschalige landbouw doet. Ook de term ‘peasant’ duikt dikwijls op. Van oorsprong is dit een historische term waarmee de klasse van boeren (eigenaars of landarbeiders) werd aangeduid in de middeleeuwen. Ook vandaag wordt die term nog gebruikt om bewoners van het platteland aan te duiden. De term omvat naast (kleinschalige) landbouwers ook andere mensen die op het platteland leven en van dit platteland afhankelijk zijn voor hun levensonderhoud. Het gaat dan over veehouders9, jagers en verzamelaars, landlozen, ...
2014 werd door de VN uitgeroepen tot ‘International Year of Family Farming’. Het is de bedoeling om dit internationale jaar aan te grijpen om te pleiten voor een beleid dat actieve steun geeft aan duurzame familiale landbouw. Er wordt gewezen op de significante rol van deze familiale landbouw in het terugdringen van armoede en honger. De FAO kreeg de opdracht om dit internationale jaar te plannen in overleg met overheden, internationale ontwikkelingsorganisaties, boerenorganisaties, VN-organisaties en ngo’s.
Kleinschalige landbouwbedrijven zijn doorgaans familiebedrijven, waarbij een familie ruimer wordt gezien dan één huishouden. Het bedrijf gebruikt daarbij alleen (of voornamelijk) arbeid uit familiale kring. Een groot deel van het familie-inkomen komt uit deze landbouw, zowel in natura als in geld.10 Wanneer we het dus hebben over kleinschalige landbouw in het Zuiden, dan gaat dit ook over familiale landbouw. Familiale landbouwbedrijven in Europa zijn nauwelijks te vergelijken met deze kleinschalige landbouwbedrijven in het Zuiden. Toch zijn er wel degelijk belangrijke overeenkomsten tussen familiale landbouw in Vlaanderen/Europa en in het Zuiden. Toen
De overgrote meerderheid van Afrikaanse boerderijen zijn kleiner dan 2 ha. In vele landen neigt het gemiddelde naar 1 ha. Zie begrippen achteraan. 10 CFS, Investing in smallholder agriculture for food security, HLPE report 6, June 2013. 8 9
6
VODO11 en Boerenbond in 2011 een gemeenschappelijke visietekst rond het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie (GLB) uitwerkten, werd er over familiale landbouw in Vlaanderen en Europa het volgende geschreven: “Familiale landbouw wordt gekenmerkt door de structurele verwevenheid tussen de economische activiteiten en de gezinsstructuur. Deze verwevenheid beïnvloedt de bedrijfskeuzes, de organisatie van het werk in het gezin, het beheer van de productiefactoren en de overdracht van het patrimonium. Arbeid wordt niet gescheiden van controle en beheer van het bedrijf. Dit impliceert een directe band tussen de eigen arbeid en de financiering van het familiale bedrijf.” Deze kenmerken komen ook heel sterk naar voor bij familiale landbouwbedrijven in het Zuiden.
• De familie staat centraal in het landbouwbedrijf. Ze levert arbeid, consumeert een deel van de productie en investeert in het bedrijf. Het familiegegeven zorgt ook voor beperkingen. Risico’s die eigen zijn aan elk landbouwbedrijf, kunnen gevolgen hebben voor de hele familie. • Activiteiten naast de boerderij zijn dikwijls een belangrijke bron van extra inkomen en zijn in die zin belangrijk om aan risicospreiding te doen. • Kleinschalige boeren zijn vandaag zo goed als altijd op één of andere manier gelinkt aan een afzetmarkt. De volledig geïsoleerde producent is een grote uitzondering. Toch bestaan er overal nog vele landbouwers die voor hun voedselzekerheid in grote mate afhankelijk zijn van hun eigen voedselproductie. Ze verdienen daarnaast een klein inkomen uit hun arbeid.
Kleinschalige landbouw is de meest voorkomende vorm van landbouw in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in de minst ontwikkelde landen. Er bestaan zo’n 500 miljoen kleinschalige landbouwbedrijven in het Zuiden, waar zo’n 2 miljard mensen wonen en werken. In vele delen van Afrika en Zuid-Azië zorgt deze landbouw nog altijd voor het grootste deel van de landbouwproductie12.
• Familiale landbouwers zijn allesbehalve geïsoleerd. Ze zijn een deel van sociale netwerken die dikwijls op elkaar kunnen rekenen, bijvoorbeeld in de vorm van arbeid. Indien mogelijk organiseren ze zich in organisaties die economische functies kunnen vervullen of hun belangen kunnen verdedigen. Toch blijft een duidelijke scheidingslijn moeilijk. In Brazilië worden bedrijven onder de 50 hectare als klein beschouwd, terwijl een bedrijf van 5 hectare in Indië als een groot landgoed wordt gezien. In sommige landen worden andere criteria onderzocht om te bepalen wanneer een bedrijf familiaal en kleinschalig is. Zo wordt in Argentinië ook naar de legale registratie gekeken, naar het geïnvesteerde kapitaal en naar de arbeidscontracten van niet-familieleden. In Tanzania wordt gekeken naar de oppervlakte en het aantal dieren. Ivoorkust maakt een onderscheid tussen moderne en traditionele grootschalige landbouw. Kleinschalige landbouw is ook geen stilstaand gegeven. Kleinschalige landbouwbedrijven leveren bepaalde producten aan lokale markten en zijn constant in transformatie om in te spelen op signalen van die markten.
Over kleinschalige landbouwers bestaan verschillende meningen. Sommige auteurs gaan er vanuit dat deze vorm van landbouw zal/moet verdwijnen. De nadruk op kleinschalige landbouwers staat volgens hen de noodzakelijke productiviteitsgroei in de weg.13 Na decennia van verwaarlozing van deze groep, is er de laatste 6-7 jaar ontegensprekelijk meer aandacht voor hen. In realiteit blijkt dat de oppervlakte die wereldwijd door kleinschalige boeren wordt bewerkt, toeneemt.
Familiale landbouw wordt ook gedefinieerd als tegenhanger van grootschalig geïndustrialiseerde landbouw. Industriële landbouw is geen verschijnsel dat zich tot industrielanden beperkt. In vele landen in verschillende regio’s in het Zuiden bestaat een grootschalig, kapitaalsintensief landbouwmodel dat zeer sterk op
Familiale landbouw wordt zeker niet alleen gedefinieerd door de grootte van het bedrijf. Een aantal kenmerken onderscheidt dit landbouwtype van andere vormen.10
Het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling was een overlegplatform tussen ngo’s (Noord-Zuid, milieu, vredesbeweging, ...). IFAD Conference on new directions for smallholdersagriculture, January 2011. 13 P. Collier, S. Dercon, African Agriculture in 50 years, Smallholders in a rapidly changing world?, FAO Expert meeting on how to feed the world in 2050, June 2009. 11 12
7
de export gericht is. De wortels van dit systeem gaan vaak terug tot de kolonisatieperiode. In bepaalde landen is dit model veel sterker aanwezig dan in andere.
Wat stelt die familiale landbouw voor op wereldvlak? Familiale of kleinschalige landbouw heeft het beeld voorbijgestreefd te zijn. Dit beeld is begrijpelijk vanuit een Europese context. Landbouwbedrijven zijn hier groter geworden, meer gemechaniseerd, commerciëler en marktgerichter. Dit gebeurde onder meer uit noodzaak om zich aan te passen aan de veranderende context. Het was ook het gevolg van een landbouwbeleid dat grootschaligheid bevorderde. Maar het landbouwbedrijf zoals we het kennen in Vlaanderen of België is helemaal niet de norm van hoe er wereldwijd aan landbouw wordt gedaan.
Verhoudingen kleinschalige/industriële bedrijven. Bron: ETC group (2009)
Er bestaat ook een grote regionale diversiteit inzake grootte van landbouwbedrijven. De zeer kleine bedrijven (kleiner dan 1 hectare) vind je zeer frequent in China en Indië. Bedrijven boven de 100 hectare zijn een fenomeen van Noord- en Zuid-Amerika en Oceanië.
Vooreerst zijn er enorme verschillen in grootte tussen boerderijen in de verschillende continenten. Een gemiddeld landbouwbedrijf in Europa is 17 x groter dan een bedrijf in Afrika of Azië. Een Noord-Amerikaans bedrijf is nog 4,5 x groter dan het Europese gemiddelde. In Latijns-Amerika beïnvloeden de enorme plantages en extensieve veeteeltbedrijven de gemiddelde grootte van een boerderij.
Regio Gemiddelde grootte boerderij (ha) Afrika 1,6 Azië 1,6 Latijns-Amerika, Caraïben 67 West-Europa 27 Noord-Amerika 121
Regionale verdeling landbouwbedrijven volgens grootte. Bron: HLPE report 6 (2013)
Bron: IAASTD Global Report, 2008
Meer dan 3 miljard mensen (bijna 50 % van de wereldbevolking) produceert voedsel via kleinschalige landbouw, stedelijke tuinbouw, jagen en verzamelen, vee hoeden, of kleinschalige visserij. Ze produceren op een manier die totaal los staat van grootschalige industriële productie.15
Daarnaast zijn die kleinschalige bedrijven veel talrijker dan de bedrijven die we hier kennen. Wereldwijd zijn er zo’n 525 miljoen landbouwbedrijven, die rechtstreeks een inkomen bezorgen aan 40 % van de wereldbevolking. Bijna 90 % van al deze bedrijven zijn kleine bedrijven die minder dan 2 hectare land bezitten. Deze kleine bedrijven bewerken 60 % van het hele landbouwareaal.14
14
En levert dit ook nog wat voedsel op? Verschillende cijfers wijzen alvast in die richting. ETC-group maakte de schatting dat tot 70 % van alle voedsel door bovenstaande mensen geproduceerd. 30 % komt uit de industriële voedselketen. 15
IAASTD, Global Report, 2008. ETC group, Who will feed us? Questions for the food and climate crisis, 2009.
15
8
■ kleinschalige boeren ■ industriële landbouw ■ jagers, verzamelaars, artisanale visserij ■ stedelijk tuinbouw
Verdeling voedselproductie, bron ETC group (2009).
Volgens het IAASTD rapport komt in Afrika 90 % van de landbouwproductie van kleinschalige boerderijen (< 2 ha).14 Twee derde van de wereldbevolking is voor zijn voedsel afhankelijk van landbouwbedrijven die veeteelt en gewassen combineren en integreren16. De meer dan 1 miljard arme mensen (inkomen < 1 US$/dag) eten hoofdzakelijk voedsel van kleinschalige landbouwers.17 modern genoemd. Landbouwsystemen met minder mechanisatie, minder grote oppervlaktes en meer handenarbeid worden als achterhaald beschouwd. Maar als je de landbouw in Vlaanderen vergelijkt met systemen in pakweg Noord-Amerika, Australië of Argentinië, dan is onze landbouw achterhaald en kleinschalig.
Samengevat: er zijn op de wereld véél meer kleinschalige landbouwbedrijven dan industriële bedrijven, en ze produceren véél meer voedsel. Het is dus allesbehalve een uitstervende vorm van landbouw die in de geschiedenisboeken thuis hoort.
Moderne landbouw of industriële landbouw?
Naast de stempel van ‘modern’ te zijn, wordt er ook vanuit gegaan dat zo’n modern landbouwsysteem beter is. Onder beter wordt dan verstaan productiever en efficiënter. Economische termen die de output (opbrengst van de productie) vergelijken met de input (kapitaal). Voor externe investeerders is het logisch dat investeringen in landbouw worden vergeleken met investeringen in andere sectoren en dat kan het best met economische indicatoren. Voor de eigenaar van een landbouwbedrijf zijn er andere niet-economische factoren die ook meetellen. Voor een kleinschalige landbouwer in pakweg Vietnam is er weinig reden om de productie van zijn graan, groenten, fruit of kleinvee te gaan vergelijken met een mega-stal in Argentinië,
Kleinschalige of familiale landbouw wordt dikwijls getypeerd als tegenhanger van grootschalige industriële landbouw (zie hierboven). Het laatste model wordt dan als ‘modern’ gepresenteerd. Maar wanneer is landbouw modern? Wat modern is, is voor een groot deel een waardeoordeel. Het is dus subjectief. Ook wanneer het over landbouw gaat, zegt het voorzetsel ‘modern’ vooral iets over wat men van die landbouw vindt. De evolutie van landbouw in ons land wordt als ijkpunt genomen. Onze landbouw zoals die vandaag is, wordt
M. Herero et al., Smart Investments in Sustainable Food Production: Revisiting Mixed Crop-Livestock Systems, Science, 2010. M. Herero et al., Drivers of change in crop–livestock systems and their potential impacts on agro-ecosystems, services and human wellbeing to 2030, CGIAR Systemwide Livestock Programme, 2012. 16 17
9
Industriële landbouw is soms moeilijk herkenbaar als landbouw (foto: EPA)
een akker in Oekraïne of een plantage in Honduras. De Vietnamese boer wil een inkomen verdienen waarmee hij zijn kinderen naar school kan sturen en hij wil wellicht beroep doen op de arbeid van familieleden. Hij wil kunnen investeren in zijn bedrijfje en voorbereid zijn op tegenslagen (hij wil dus zijn risico spreiden). Hij wil dat zijn overheid hem steunt en hem beschermd tegen dumping uit het buitenland. Zijn belangen zijn dus veel diverser dan de economische afweging over welk gewas hem de hoogste return on investment zal opleveren. En er zijn ook nog andere belanghebbenden die hun mening kunnen hebben over wat ‘beter’ is. Voor wie naast een akker woont, is het beter dat er niet te kwistig met pesticiden in het rond wordt gespoten. Dit kan banaal lijken in onze context, maar is dit helemaal niet wanneer hele dorpen afhankelijk zijn van water dat vervuild is door landbouwactiviteiten.
derne planning, productie, verwerking en marketingtechnieken’. Commerciële landbouw wordt dus als ‘modern’ gedefinieerd (en al wat niet commercieel is als voorbijgestreefd).
Deze ‘modern-achterhaald’ voorstelling is geen exclusief Westerse kijk. Het SAGCOT18 programma wil het Zuiden van Tanzania ontwikkelen door er massaal in grootschalige landbouw te investeren. In het investeringsdocument wordt ‘commerciële landbouw’ omschreven als ‘landbouw die gebruik maakt van mo-
Deze evolutie speelde zich af in de loop van vorige eeuw. Een gevolg hiervan was dat het aantal land- en tuinbouwbedrijven continu daalde. De totale oppervlakte van alle bedrijven samen neemt echter minder snel af. De land- en tuinbouwbedrijven worden met andere woorden gemiddeld alsmaar groter. Een proces
18
In plaats van over moderne landbouw te spreken, lijkt industriële landbouw een betere term. Dit landbouwsysteem is een economisch geoptimaliseerde manier om veel producten aan een lage prijs te produceren. Producten die valoriseerbaar zijn als voedsel, maar ook als brandstof, veevoeder of grondstof voor een andere toepassing. Het doel van industriële landbouw is om met een bepaald kapitaal, zoveel mogelijk winst te maken. Dit leidde tot schaalvergroting. Zo konden kosten gedeeld worden over een grotere productie. Die schaalvergroting gaf de mogelijkheid tot specialisatie in enkele gewassen (monoculturen), maar ook specialisatie in hoogtechnologische machines.
Southern Agricultural Growth Corridor of Tanzania. Een partnerschap tussen overheid en privésector om in Tanzania grootschalige landbouwproductie te promoten.
10
Waarom investeren in familiale landbouw?
dat nog altijd verder duurt. In dertig jaar tijd is de gemiddelde oppervlakte van de Belgische landbouwbedrijven meer dan verdubbeld, zowel in Vlaanderen (van 8,4 ha in 1980 naar 21,8 ha in 2010) als in Wallonië (van 20,8 ha naar 51,1 ha).19 Een ander gevolg is het feit dat werkgelegenheid in de landbouw stelselmatig afnam. In België zijn in die 30 jaar 45 % van de banen verloren gegaan. In andere regio’s (NoordAmerika, Australië) is dit concentratieproces nog veel verder gegaan en dit resulteerde in enorm grote bedrijven. Dit werd mee mogelijk gemaakt door de lokale geografie en de geringe bevolkingsdichtheid.
Familiale landbouw is vandaag de hoeksteen van voedselzekerheid in vele landen. Het is de grootste bron van voedselproductie en de grootste vorm van werkgelegenheid in rurale gebieden. Maar deze landbouw is tegelijkertijd onderhevig aan grote veranderingen en wordt geconfronteerd met grote uitdagingen. Kleinschalige landbouw heeft voordelen inzake duurzaamheid, maar die komen niet vanzelf. Er is een enorm potentieel om de voedselproductie op te krikken en voedselzekerheid te verbeteren, maar dit komt ook niet zomaar uit de lucht vallen.
Dit industriële landbouwmodel heeft een aantal voordelen. Bij dit model steeg de productiviteit per hectare de afgelopen 40 jaar zeer sterk. Dit leidde ook tot steeds goedkopere voedselprijzen op de wereldmarkt (tot aan de voedselprijscrisis in 2007). Vele landen stemden daarom hun voedselvoorziening af op goedkope import. Dit werkte zolang de prijzen laag waren, maar veranderde drastisch met de voedselprijscrisis. Het industriële landbouwmodel wordt door de meeste overheden sterk ondersteund met o.a. infrastructuursteun, opleidingen, belastingvoordelen, subsidies, ... Ook op vlak van wetenschappelijk onderzoek krijgt deze landbouw alle aandacht met als gevolg dat 96 % van alle onderzoek rond voedsel en landbouw plaats heeft in geïndustrialiseerde landen. Ook opmerkelijk: 80 % van dit onderzoek gaat over verwerking en verkoop van voedsel en niet over het landbouwaspect zelf.
De evolutie in landbouw in de laatste 5 decennia, was niet echt gunstig voor de familiale landbouwsector. Integendeel, vele overheden zagen wel heil in een grootschalige commerciële landbouwsector die exportgewassen produceerde. Een traditie die aansloot bij het koloniale verleden van vele landen. Vele Zuiderse landen werden verplicht hun steun aan hun landbouwsector af te bouwen. Publieke middelen voor familiale landbouw zijn sinds de jaren ‘80 enorm gedaald. Ten gevolge van structurele aanpassingsprogramma’s (opgelegd door de Wereldbank) werd er gesnoeid in opleidingen, kredietverlening, opslag, transportinfrastructuur, toegepast onderzoek en adviesverlening. In dezelfde periode bleven industrielanden en opkomende economieën (China, Brazilië, Indië) volop hun landbouwsector steunen. De toekomst van landbouw werd enkel gezien in de richting van grootschalige industriële landbouw, met onder meer als gevolg dat millenniumdoelstelling 120 niet meer haalbaar is.21 En toch is de wereldwijde productiestijging van de afgelopen 50 jaar voor een groot deel te danken aan kleine familiale landbouwers, in het bijzonder in Azië.22 Vietnam werd van een voedselimporteur een belangrijke voedselexporteur, dankzij de ontwikkeling van zijn kleinschalige landbouwsector. De armoedegraad nam af van 58 % in 1979 tot onder de 15 % in 2007. 73 % van de Vietnamezen leeft in rurale gebieden en landbouw is hun belangrijkste broodwinning.23
Op economisch vlak is het succes van dit model discutabel. Voor leveranciers van inputs (zaden, meststoffen, pesticiden, landbouwmachines, ...) is het een zeer lucratief model gebleken. Voor landbouwers zelf klinkt het verhaal anders. Enerzijds zijn er door de concentratiebeweging enorm veel landbouwers uit de sector verdwenen. Dit kan bij sommigen een keuze geweest zijn maar velen werden economisch verplicht om te stoppen. Enkel door meer en efficiënter te produceren kan een bedrijf overleven en hiervoor heeft het gigantische investeringen nodig. Boeren bij wie het water aan de lippen staat, zijn gedwongen om hun bedrijf te verkopen. Wie wel blijft produceren, doet dit soms noodgedwongen aan een prijs die de kosten niet dekt.
Om doelstellingen rond voedselzekerheid, armoedereductie en economische ontwikkeling te halen, moet er dan ook zwaar geïnvesteerd worden in kleine familiale landbouwers.10
Zoals hierboven reeds vermeld, bestaat ook in veel landen in het Zuiden een industrieel landbouwmodel gericht op de export.
FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, Kerncijfers landbouw 2012. Millenniumdoelstelling 1: Terugdringen van honger en extreme armoede. 21 Sustainable agricultural productivity growth and bridging the gap for small family farms, Interagency Report to the Mexican G20 Presidency, April 2012. 22 Steve Wiggins & Sharada Keats, Smallholder agriculture’s contribution to better nutrition, ODI, 2013. 23 IFAD, Food prices: Smallholder farmers can be part of the solution, 2013. 19 20
11
structuurwerken), maar ook door verbeteringen van werktuigen en selectie van zaden en dieren. Een zeer belangrijke investering is die in bodemvruchtbaarheid. Door jarenlang volgehouden oordeelkundige ingrepen en beschermingsmaatregelen tracht men landbouwgrond te verbeteren en de vruchtbaarheid in stand te houden, wat een belangrijk aspect van kapitaalsvorming inhoudt.10
Kleinschalige landbouwers kunnen voedselzekerheid positief beïnvloeden op verschillende manieren:22 - door meer voedsel te produceren is er meer voedsel lokaal beschikbaar - het verhoogde aanbod zal de lokale voedselprijs drukken, waardoor dit bereikbaar wordt voor meer mensen - het inkomen van landbouwers en landarbeiders kan stijgen. Dit wordt ten dele terug in het landbouwbedrijf geïnvesteerd. - een toegenomen productie en consumptie zal andere activiteiten stimuleren in de lokale economie (handel, verwerking van producten, opslagvoorzieningen bouwen, ...).
Om de productiviteit per hectare van de nu al hoge graanproductie in Europa met 1 ton omhoog te krijgen moeten enorme investeringen gedaan worden, met wellicht grote ecologische gevolgen. Met een fractie van die middelen kan de lage productiviteit in Afrika op een duurzame manier omhoog gebracht worden. Eén ton meer per hectare betekent daar een verdubbeling van de graanproductie. En het voedsel kan er geproduceerd worden door wie het nodig heeft.65 Investeren in familiale landbouw mag dan wel een groot potentieel hebben, de realiteit leert dat er heel wat hindernissen bestaan die deze investeringen verhinderen of minder interessant maken. Toegang tot vruchtbaar land en water is cruciaal en net die toegang is dikwijls problematisch. Voor vrouwen is het bovendien nog moeilijker dan voor mannen. Ook toegang tot krediet, werktuigen, kwalitatief zaaigoed is dikwijls niet gegarandeerd. Afzetmarkten zijn dikwijls onbereikbaar. Wanneer markten toch bereikbaar zijn, is er dikwijls een groot onevenwicht tussen de marktpartijen in het nadeel van kleinschalige boeren. Handelaars hebben meer kennis over de marktprijzen of hebben gewoon meer economische macht en kunnen verkopers dwingen om hun voorwaarden te aanvaarden. Dit moedigt investeringen niet aan. Het is voor familiale landbouwers dus cruciaal om zich te kunnen/mogen verenigen, wat in vele regio’s problematisch is. Heel wat overheden staan immers niet te wachten op boeren die voor hun rechten opkomen. Lukt het toch, dan is er nog geen garantie dat het beleid ook rekening houdt met hun standpunten.
Wanneer familiale landbouw de nodige steun krijgt van overheid inzake beleid en investeringen, kan het effectief bijdragen aan voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit en een significante bijdrage leveren aan de economische groei in een land. Deze landbouw kan ook in belangrijke mate bijdragen aan de instandhouding van biodiversiteit en aan de bescherming van natuurlijke hulpbronnen. De belangrijkste investeringen in familiale landbouw gebeuren vandaag door de kleinschalige boeren zelf. In de eerste plaats in de vorm van arbeid (kleine infra-
12
Terug naar de landbouw van vroeger? Het is hierboven al aangehaald wanneer werd vastgesteld dat industriële landbouw wordt gelijkgesteld met moderne landbouw. Kleinschalige familiale landbouw wordt voorgesteld als iets van het verleden. Dit is een verkeerde voorstelling. Wanneer we stellen dat we kleinschalige familiale landbouw moeten promoten, wil dit niet zeggen dat we een lans breken voor een soort overlevingslandbouw. Het is duidelijk dat
Niemand wil terug naar een achterhaald, niet-productief landbouwsysteem. Maar kleinschalige familiale landbouw is niet noodzakelijk achterhaald en is ook niet gedoemd om minder productief te zijn.
die kleinschalige familiale landbouw vandaag dikwijls helemaal niet productief genoeg is. Opbrengsten per hectare zijn vandaag te laag in heel wat plaatsen. Dit is zeker het geval in Afrika, waar de laatste 50 jaar de hoeveelheid lokaal geproduceerd voedsel per persoon gelijk bleef, daar waar het in alle andere continenten toenam. Dit hoeft ook niet te verbazen als blijkt dat die familiale landbouw meer tegenwerking dan steun kreeg. Zeker de Afrikaanse landbouw kende decennia van alsmaar afnemende investeringen in landbouw en minder en minder toegepast onderzoek door overheden en donoren.24 We willen wel aangeven dat die landbouw nog heel wat potentieel heeft om te groeien, om productiever te worden. En we stellen vast (zie ook hieronder) dat dit op een duurzame wijze kan: zonder de biodiversiteit te ondermijnen, zonder het grondwater te vervuilen en zonder bij te dragen aan klimaatverandering. Het duurzaam verbeteren van die familiale landbouw is dus een veel modernere visie dan het voortborduren op niet-duurzame recepten van 70 jaar geleden. Kleinschalige landbouwers kunnen het voortouw nemen in de noodzakelijke transformatie van landbouw in de wereld.25
The Government Office for Science, Foresight Project on Global Food and Farming Futures, Synthesis Report C9: Sustainable intensification in African agriculture analysis of cases and common lessons, 2011. 25 IFAD, UNEP, Smallholders, food security, and the environment, 2013. 24
13
Hoe duurzaam is landbouw? arbeiders op grootschalige landbouwbedrijven werken dikwijls in onzekere en gevaarlijke omstandigheden. Jaarlijks sterven 220.000 mensen door blootstelling aan pesticiden en 3 miljoen mensen krijgen hierdoor te maken met vergiftiging, kanker of achteruitgang van de vruchtbaarheid.65 Grootschalige landbouw maakt in toenemende mate gebruik van gastarbeid. In vrijwel alle regio’s in Noord en Zuid wordt gezocht naar arbeid die goedkoper is dan het plaatselijke aanbod. Migrerende arbeiders blijken dikwijls veel kwetsbaarder te zijn voor uitbuiting, zeker wanneer ze niet aan alle migratiewetten voldoen.27 Dikwijls gaat het over seizoensarbeid, waardoor werkzekerheid maar voor een beperkte periode geldt.
Als er één constante is in alle toekomstplannen voor landbouw, althans op papier, dan is het dat die toekomst duurzaam moet zijn. Vandaag is de landbouwsector op een aantal vlakken geen toonbeeld van duurzaamheid (de sector is hierin natuurlijk niet uniek). We hebben het dan zowel over ecologische als over socio-economische duurzaamheid. Voor landbouw is ecologische duurzaamheid wel cruciaal. Biodiversiteit, zuiver water, stabiliteit van het klimaat, vruchtbare grond, ... zijn elementen die veel belangrijker zijn voor de landbouw dan voor andere sectoren. Het is in het belang van heel de landbouwsector dat die natuurlijke hulpbronnen niet ondergraven worden. Het industriële landbouwmodel zit met een groot probleem op dit vlak en kreeg heel wat terechte kritiek te verwerken. De huidige praktijken in de industriële landbouw ondermijnen de ecologische onderbouw van alle landbouw en bedreigen zo de toekomstige voedselproductie.
Op ecologisch vlak zijn de problemen gelinkt aan industriële landbouw gekend. Landbouw is de belangrijkste oorzaak van ontbossing. De industriële palmoliecultuur is vandaag verantwoordelijk voor 22 % van de wereldwijde boskap.28 Grootschalige landbouw is enorm afhankelijk van fossiele brandstoffen, zowel voor de mechanisatie, de productie van kunstmest als voor het transport van de productie. Omwille van die ontbossing en het energiegebruik is de bijdrage van de industriële landbouw aan de toename van broeikasgassen enorm. 13,5 tot 15 % van de jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen wordt direct aan landbouw toegeschreven.29 Monoculturen putten de bodem uit, waardoor steeds meer kunstmest nodig is. Op wereldschaal is 25 % van de landbouwgrond in grote mate gedegradeerd.30 Bijna de helft van de vervuiling in NoordAmerikaanse waterlopen is afkomstig van industriële landbouw.31 Pesticidegebruik in de V.S. veroorzaakt een jaarlijkse kost van 1,1 miljard dollar aan volksgezondheid.32 Door bovenstaande vervuiling en door de specialisatie in één gewas op enorme oppervlaktes, ondermijnt grootschalige landbouw de biodiversiteit. Landbouw is nochtans gebaat bij voldoende biodiversiteit. Zo zijn vele gewassen in de fruit-, groenten- en zaadteelt afhankelijk van bestuiving door insecten.
Op sociaaleconomisch vlak zorgde de industriële landbouw voor een concentratiebeweging. Vele kleine en middelgrote landbouwbedrijven verdwenen en werden overgenomen door grotere bedrijven (zie hierboven). In bepaalde regio’s resulteerde dit in gigantisch grote bedrijven. Deze beweging gaat vandaag nog altijd verder. De sociaaleconomische impact van industriële landbouw in het Zuiden is nog een stuk groter. Toen de mechanisatie van de landbouw bij ons werd ingezet (begin 20e eeuw) ging dit samen met een grote vraag naar arbeid in de industrie. Landarbeiders en boerenknechten vertrokken naar beter betaalde banen in fabrieken. Een gelijkaardige uitstoot van arbeid vindt plaats in regio’s in het Zuiden waar helemaal geen alternatief is inzake werkgelegenheid. Boeren die niet meer kunnen concurreren met goedkope grootschalige productie (dikwijls ingevoerd) hebben geen mogelijkheden in een andere sector die op zoek is naar arbeid. Ook de Europese voedselexport heeft zo landbouwsectoren in het Zuiden ontwricht.26 De
Jean Ziegler: The E.U. is 100 % responsible for agricultural dumping, which is actively supported by France, 25/11/2011, Presseurop. ILO, Decent Work in Agriculture, 2003. 28 Jeremy Hance, Tropical deforestation is ‘one of the worst crises since we came out of our caves’, 2008 http://news.mongabay.com/2008/0515-hance_myers.html#vJXvFjqFWqrdEZQB.99 29 IPCC, Climate Change, Synthesis Report, 2007. CFS- High Level Panel of Experts, Food Security and Climate Change, 2012. Andere bronnen (Grain, Greenpeace) gebruiken een veel bredere berekeningsbasis en komen aan veel hogere percentages. 30 OECD-FAO Agricultural Outlook, 2012. 31 U.S. Environmental Protection Agency. “Rivers and Streams,” in National Water Quality Inventory: Report 2000. U.S. EPA. August 2002. 32 Pimentel, D.. Environmental and economic costs of the application of pesticides primarily in the United States. Environment, Development and Sustainability 7: 229-252, 2005. 26 27
14
wisseld, minder pesticides en kunstmest worden gebruikt, wat de biodiversiteit ten goede komt. Ggo’s spelen nauwelijks een rol bij kleinschalige familiale landbouwers.
Een rapport, gepubliceerd door de CGIAR in 2001 33 , maakt een uitgebreid en beangstigend overzicht van de negatieve gevolgen van industriële landbouwtechnieken gericht op productiviteitsverbetering. De industriële vleesproductie tenslotte, is een uiterst inefficiënte manier om schaarse middelen als landbouwgrond en water te gebruiken. Vandaag wordt al 70 % van alle landbouwgrond (inclusief weides) of 33 % van het akkerland gebruikt voor vleesproductie.34 De EU heeft voor de netto-invoer van voedingsmiddelen een oppervlakte van 35 miljoen hectare grond buiten Europa nodig. Dit komt overeen met de oppervlakte van Duitsland. Landbouw gebruikt wereldwijd 70 % van het zoet water. Water dat in sommige regio’s schaars is en dikwijls nog schaarser wordt.
Een belangrijke nuance is dat deze ecologische voordelen er niet altijd zijn en dat ze ook niet altijd het gevolg zijn van bewuste keuzes. Het mindere gebruik van kunstmest en pesticides, heeft dikwijls te maken met de kostprijs ervan. Voor veel familiale boeren is dit gewoon te duur. Ggo’s zijn al helemaal onbetaalbaar. Daarnaast zijn er aardig wat voorbeelden van kleinschalige landbouwers die er niet bepaald duurzame landbouwpraktijken op nahouden. Wanneer familiale boeren worden ingeschakeld in contractteelt35, en zo de mogelijkheid hebben om inputs aan te kopen, is het bijvoorbeeld goed mogelijk dat er zeer royaal met pesticiden en kunstmest wordt rondgestrooid.
Is familiale landbouw duurzaam?
Het is daarom juister om te stellen dat kleinschalige landbouw het potentieel heeft om véél duurzamer om te gaan met bodem, water en lucht. En op vele plaatsen wordt dit vandaag al succesvol in de praktijk gebracht.
Maar wat stelt kleinschalige familiale landbouw hier tegenover? Het is wat simpel om te stellen dat het duurzaam is omdat het kleinschalig is. Toch zijn een heel aantal voordelen aan dit kleinschalige karakter gelinkt.
Biologische landbouw
Door de nadruk op arbeid i.p.v. kapitaal is familiale landbouw vandaag dé sector die werk verschaft in rurale gebieden. Het is dé manier bij uitstek voor honderden miljoenen armen om rond te komen en om hun voedselzekerheid veilig te stellen. Familiale landbouw is de basis van de rurale samenleving in heel veel landen. Maar het is ook een tweesnijdend zwaard, omdat die familiale landbouw in vele gevallen op termijn weinig zekerheid kan bieden. Door klimaatveranderingen wordt het op vele plaatsen moeilijker om aan landbouw te doen. Een gebrek aan infrastructuur, ondersteuning en toegang tot afzetmarkten speelt hen parten. Concurrentie met grootschalige landbouw en met goedkope import maakt het nog moeilijker en leidde in verschillende regio’s tot een afbraak van lokale kleinschalige productie.
De landbouw van de toekomst moet duurzamer zijn. In onze context maken we dan heel snel de link naar biolandbouw. Biologische landbouw is als term goed ingeburgerd. Maar het is niet altijd duidelijk wat eronder valt en wat niet. Is dit de landbouw van de toekomst? Is het totaal anders? Of is het een nichemarkt die voedsel vooral duurder maakt?
Oorsprong De biologische landbouwbeweging ontstond in Europa na WO I. Dit is vóór de grote doorbraak van mechanisering, chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest36 (na WO II). De pioniers van de biolandbouw zagen in dat de traditionele landbouw vernieuwing nodig had aan het einde van de 19e eeuw. Zij zagen die vernieuwing uitdrukkelijk niet in de richting van het stroomlijnen van landbouw in een industrieel proces, maar in een vergaande wetenschappelijke verdieping van de kennis over levensprocessen, ecosystemen en agro-ecologie.37 De Engelse botanist Sir Albert Howard (1873-1947) wordt beschouwd als de vader van de moderne biolandbouw.
Is kleinschalige landbouw ecologisch duurzamer? Heel dikwijls wel. Door minder mechanisatie, minder gebruik van kunstmest en omwille van het feit dat het overgrote deel van de productie lokaal geconsumeerd wordt, is deze landbouw veel minder afhankelijk van fossiele brandstoffen en draagt ze veel minder bij aan de klimaatopwarming. Familiale landbouw richt zich doorgaans op verschillende culturen. Er wordt afge-
Maredia M., Pingali P., Environmental Impacts of Productivity-Enhancing Crop Research: A Critical Review, TAC secretariat FAO, 2001. 34 Vlaams Parlement, 1628 (2011-2012) –Nr. 1, Gedachtenwisseling met de heer O. De Schutter, 22/05/2012. 35 Zie begrippenlijst achteraan. 36 Zie begrippenlijst achteraan. 37 Biologische landbouw, pionier in de transitiebeweging, www.landwijzer.be, 2013. 33
15
De mainstream landbouw in de industrielanden is duidelijk een andere richting ingeslagen. In de plaats van een focus op een evenwichtig systeem, koos men voor een focus op één facet van het systeem: een bepaald product. Het doel was de opbrengst van dat ene product te maximaliseren, ongeacht de gevolgen voor de rest van het ecosysteem.
natuurlijke stoffen en procedés”. Het Plan heeft als doelstelling om de bio-sector te laten groeien en te laten aansluiten op de markt om zodoende tot verduurzaming van landbouw en maatschappij te komen. IFOAM gebruikt een bredere definitie die verder gaat dan enkel aandacht voor de manier van produceren: “Biologische landbouw is een systeem van landbouwproductie dat streeft naar de productie van gezonde voeding en textiel. Biologische producten worden geteeld en geoogst op een manier die het hele ecosysteem onderhoudt en verbetert. Het sluit gebruik uit van synthetische meststoffen, pesticiden, groeiregulatoren, additieven in dierenvoer en genetisch gewijzigde organismen. Dieren die biologisch worden gekweekt zitten in een omgeving die hun gezondheid ten goede komt. Gezond vanuit ecologisch, maar ook vanuit sociaal en economisch standpunt. Respect en eerlijkheid zijn belangrijk in de hele keten van landbouwer tot consument.”
Het zijn de gevolgen van dit landbouwsysteem die samen met milieuschandalen gelinkt aan andere industrieën - de biolandbouw in de tweede helft van de 20e eeuw van een ‘aanbodgestuurde markt’ in een ‘vraaggestuurde markt’ veranderde. Consumenten kozen voor bio omwille van gezondheidsredenen, vertrouwen, ecologische overtuiging, ... In 1972 werd IFOAM38 opgericht. Pas in 1986 werd voor het eerst een bundel voorschriften en een controleplan door een overheid gehomologeerd. De EU volgde later met een erkenning en regulering van de biologische landbouw.
De hele biologische productieketen (dit gaat veel verder dan wat er op een veld groeit), van boer tot winkelier, moet zich houden aan de regels van de EU-verordening (EG 834/2007). Voor de biologische productie van primaire landbouwproducten, levensmiddelen, veevoeder, zaaizaad en aquacultuur is er een officieel erkend lastenboek gebaseerd op de productieregels, vastgelegd bij Europese regelgeving. Alle partijen worden onderworpen aan inspecties. Zo wordt de naleving van de regels verzekerd. Conventionele boeren moeten eerst een omschakelingsperiode van minstens twee jaar doorlopen voordat ze landbouwproducten kunnen gaan produceren die als biologisch op de markt worden gebracht.40 Het gebruik van de term ‘bio’ op deze producten zoals vlees, groenten, bier, brood en koffie is wettelijk beschermd. Landbouwers en andere bedrijven die deze producten telen, verwerken of verhandelen staan onder controle van een door de overheid erkend controleorgaan.
Principes Biologische landbouw en voeding is een verzamelnaam voor landbouwmethoden en voedingsmiddelen die voldoen aan bepaalde eisen op het gebied van milieu, natuur en landschap, het welzijn van dieren en productiemethoden. Waaraan deze methoden moeten voldoen is internationaal beschreven, vastgelegd in wetgeving en wordt ook nauwgezet gecontroleerd. Toch worden op verschillende plaatsen principes gehanteerd die licht verschillen. In het Strategisch Plan Biologische Landbouw 2013201739 luidt het: “De biologische productie is een alomvattend systeem van landbouwbeheer en levensmiddelenproductie waarbij de beste praktijken op milieugebied worden gecombineerd met een hoog niveau van biodiversiteit, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen, de toepassing van strenge normen op het gebied van dierenwelzijn en een productie die is afgestemd op de voorkeur van bepaalde consumenten voor producten die worden vervaardigd met
De markt voor bioproducten is vandaag een zeer klein deeltje van de totale markt in landbouwproducten, maar het is wel een groeimarkt. In België hadden bioproducten in 2010
Evolutie biolandbouw in België. Bron: Kerncijfers landbouw 2013 IFOAM (International Federation of Organic Agricultural Movements) is de koepelorganisatie van biologische landbouwbewegingen. IFOAM telt vandaag 800 leden in 120 landen. 39 Ondertekend op 7 februari 2013 door de Vlaamse Minister van Landbouw en vertegenwoordigers van BioForum Vlaanderen, Boerenbond, het Algemeen Boerensyndicaat en VLAM. Zie: http://lv.vlaanderen.be/nlapps/data/docattachments/strategisch-plan-bio-2013. pdf 40 Europese Commissie, Landbouw en Plattelandsontwikkeling. 38
16
Biologisch produceren spaart enerzijds kosten (pesticiden, kunstmest, zaaigoed), maar is duurder aan arbeidskrachten. Een belangrijke kost is de prijs die verbonden is aan controle en certificering. Als bioproducten bijvoorbeeld naar Europa worden geëxporteerd, moeten die voldoen aan alle EU-criteria inzake biolandbouw. Hiertoe zijn controle en een certificeringssysteem ter plaatse nodig, en dat kost geld. Ook geldt er, zoals voor Europese boeren, een overgangsperiode waarin men nog niet kan profiteren van een hogere bioverkoopprijs, maar wel al bepaalde investeringen moet doen. Om deze kosten te delen, verenigen producenten zich vaak in coöperatieven. Biologische landbouw biedt de boeren ook het voordeel om onafhankelijk te blijven van de agribusiness, die dikwijls een grote machtspositie verwierf in de verkoop van zaden, meststoffen en pesticiden. Biolandbouw verschaft meer werk en vermijdt blootstelling van werknemers aan pesticiden.
een marktaandeel van 1,8 %.41 Dit ligt net onder het gemiddelde in de industrielanden. Het aantal ondernemingen dat aan biolandbouw doet, en de oppervlakte die ervoor gebruikt wordt, nemen toe. Maar dit blijkt voornamelijk in Wallonië het geval te zijn. In de EU-27 groeide het biologisch areaal verder met 7 % en bedroeg 9,2 miljoen hectares (2010).
In het Zuiden Biolandbouw is niet gelijkmatig verdeeld over de verschillende continenten. Oceanië en Europa hebben verhoudingsgewijs heel wat meer hectare erkende biolandbouwgrond dan de andere continenten. In Azië, Afrika en Zuid-Amerika gaat het om minder dan 1 % van de landbouwgrond.42 Bioproducten uit het Zuiden worden voor het overgrote deel geconsumeerd in het Noorden. Het is dus een exportmarkt bij uitstek. De vraag én koopkracht voor deze producten is vele malen groter in het Noorden.
Toch is biologische landbouw zoals we die hier kennen wellicht niet dé oplossing in alle regio’s in het Zuiden. Het dure certificeringssysteem heeft (voorlopig) enkel nut wanneer de productie gelinkt is aan een exportmarkt. Produceren voor de export vraagt een niveau van organisatie, kwaliteit en continuïteit die niet voor iedereen haalbaar is, zeker niet op korte termijn. Terwijl het overgrote deel van de familiale landbouwers in het Zuiden tenminste een deel van hun productie tracht te verkopen, gaat dit bij een zeer kleine minderheid over export. Het kan ook nooit de bedoeling zijn om elke boer in het Zuiden in te schakelen in een exportmarkt. Maar uiteraard blijft het heel zinvol om boeren die wel gelinkt zijn aan een exportmarkt, of die het potentieel hebben om voor zo’n markt te produceren, te ondersteunen om de stap naar biolandbouw te zetten.
Zuid-Amerika exporteert voornamelijk biologische bananen, koffie en cacao. Azië exporteert voornamelijk biorijst en biothee terwijl Afrika vooral biologisch exotisch vers fruit, gedroogde groenten, koffie en oliën uitvoert. Biologische landbouw biedt ontwikkelingskansen voor landbouwers in het Zuiden. In het Noorden blijft de sterke vraag naar deze producten ook in tijden van crisis overeind. De prijs die betaald wordt voor bioproducten ligt aanzienlijk hoger dan die van de niet-bio varianten.
De certificering van bioproducten is een systeem dat toelaat om producten van biolandbouw te kunnen onderscheiden van andere producten. Door dit onderscheid te maken, kan er een meerprijs gevraagd worden. Cijfers van een Peruviaanse coöperatie. Bron: BTC 41 42
VLAM, Verdere groei van biobestedingen in 2010. BTC, Biologische landbouw in landen van het Zuiden, kansen voor duurzame ontwikkeling, 2010.
17
Maar ook zonder de certificering blijven natuurlijk veel positieve elementen van biolandbouw overeind. Biolandbouw slaagt erin om traditionele kennis en praktijken te combineren met een modern, ecologisch landbouwsysteem zonder het gebruik van kunstmest, pesticiden of ggo’s. Biolandbouw gebruikt hiertoe technieken zoals gewasdiversificatie, stikstofbindende gewassen (en andere gewassen die synergieën opleveren), gewasrotatie, biologische plaagbestrijding, lokaal aangepaste zaden en rassen, ... Op deze manier wordt het lokale ecosysteem versterkt en weerbaarder gemaakt, terwijl mainstream landbouw dit ecosysteem afbreekt met een overdaad aan externe inputs.43 Gezondheidsvoordelen, werkgelegenheid, onafhankelijkheid, diversiteit in gewassen, ecologische voordelen, ... kunnen ook zonder de hogere verkoopprijs een motivatie zijn om duurzamer te produceren.
Principes van Agro-ecologie • Recyclage van voedingsstoffen (nutriënten) op het landbouwbedrijf, in plaats van telkens opnieuw voedingsstoffen (kunstmest) toe te voegen. • Gunstige groeiomstandigheden voor planten waarborgen door het humusgehalte in de bodem te verhogen en het bodemleven te verbeteren. Dat veronderstelt een sterke vermindering van het gebruik van externe chemische middelen.
Agro-ecologie Als begrip is biolandbouw redelijk goed ingeburgerd, bioproducten behoren nu tot het normale aanbod in de winkels.
• Zonlicht, water en bodem worden maximaal als hulpbron gebruikt en zo weinig mogelijk verspild.
Maar biolandbouw is niet de enige manier om duurzaam aan landbouw doen. Sommige (bv. biodynamische landbouw) gaan verder dan de vereisten van biologische landbouw en hanteren bijkomende voorwaarden, met een extra keurmerk.44 Maar landbouw kan ook duurzaam zijn door het volgen van een aantal principes, zonder dat daar een keurmerk bij komt kijken. In dit licht krijgt agro-ecologie de afgelopen jaren steeds meer aandacht.
• Genetische diversiteit, zowel binnen gewassen en rassen (verschillende soorten van een gewas) als tussen gewassen en rassen (niet enkel granen, maar ook groenten, bomen, …) wordt gepromoot. Dit staat haaks op de monocultuursystemen waar genetische diversiteit zo veel mogelijk wordt beperkt.
Agro-ecologie is de toepassing van ecologie op het bestuderen, ontwerpen en beheren van voedselsystemen. Agro-ecologie verbetert het landbouwsysteem door natuurlijke processen na te bootsen en zo te zorgen voor gunstige wisselwerkingen in het landbouw-ecosysteem.45 Deze wetenschap zoekt naar een optimalisering van het hele landbouwsysteem, niet enkel naar een manier om uit die ene plant een zo groot mogelijke opbrengst te halen. Agro-ecologie gaat uit van het ‘verhaal van het genoeg’ dat stelt dat er ecologische en sociale grenzen zijn die moeten gerespecteerd worden.
• Goedaardige interacties (zoals een boom die schaduw geeft aan het gewas eronder) tussen verschillende elementen van de agrobiodiversiteit worden gestimuleerd.
wordt agro-ecologie ook gedefinieerd als een beweging. In de jaren ‘90 vond agro-ecologie haar weg naar onderwijs en onderzoek aan Amerikaanse en Europese universiteiten.47 Nog recenter was de focusverschuiving van enkel landbouw naar het hele voedselsysteem (productie, verdeling en consumptie). Agro-ecologie werd zo de studie van de ecologie van het voedsel-
Aanvankelijk was agro-ecologie vooral een wetenschappelijke discipline die onderzoek deed naar de toepassing van ecologisch methodes in landbouw. Een invulling die vandaag ook nog geldig is. Agro-ecologie werd meer toegepast in de jaren ‘60 en ‘70, deels als reactie op de groene revolutie.46 Vanaf de jaren 70
Nadia El-Hage Scialabba, Organic agriculture and foods security in Africa, FAO, 2007. ‘Demeter’ is het keurmerk voor biodynamische productie. 45 Bioforum Vlaanderen, 2013. 46 Zie begrippenlijst achteraan. 47 Zie bijvoorbeeld de ‘Groupe Interdisciplinaire Belge de Recherche en Agroécologie du FNRS’ (GIRAF): www.agro-ecologie.be. 43 44
18
gebruik kunnen maken van landbouwwetenschap, -kennis en -technologie om honger en armoede te bestrijden en een evenwichtige en duurzame ontwikkeling te bevorderen. Bij het rapport waren zowel beleidsmakers als boeren, industrie, consumenten, wetenschappers, ngo’s en andere middenveldorganisaties betrokken. Agro-ecologie wordt naar voor geschoven als methode die het potentieel heeft om armoede terug te dringen en op een duurzame manier voldoende voedsel te produceren. Ook Olivier de Schutter51, speciaal rapporteur over het recht op voedsel bij de VN, is een groot pleitbezorger van agro-ecologie. Internationale boerenbewegingen als Via Campesina52 hebben de methode omarmd.
systeem, waaronder, naast ecologische, ook sociale en economische dimensies vallen.49 Agro-ecologie is zeer kennis-intensief en is gebaseerd op technieken die verkregen werden door praktijkkennis en experimenten van landbouwers. Agro-ecologie is complementair aan bepaalde andere technieken zoals gewasverbetering, maar het gaat verder. Terwijl gewasverbetering bijvoorbeeld gericht kan zijn op het produceren van meer droogteresistente gewassen, zal agro-ecologie ook die betere gewassen zoeken, maar tegelijkertijd ook nagaan hoe die droogteresistentie kan verbeterd worden door de bodem te verbeteren en de plantwijze aan te passen. Het doel is hier om tot droogteresistente landbouwsystemen te komen, veeleer dan enkel droogteresistente gewassen.48
We spreken hier niet enkel over de toekomst: agroecologie wordt vandaag al toegepast op heel wat plaatsen. Agroforestry in Malawi of Tanzania, erosiebestrijding in West-Afrika of ecologische pestbestrijding bij rijstteelt in China, India en de Filippijnen leiden tot significant hogere opbrengsten. Agro-ecologische velden bleken ook veel minder schade opgelopen te hebben na de doortocht van de orkaan Mitch in 1998 in Nicaragua en Guatemala.53
Het begrip is dus niet echt nieuw49, maar zeker in het Noorden bleef het lange tijd ondergesneeuwd door het productieverhaal. Agro-ecologie geniet zeker niet de bekendheid van biolandbouw. Er zijn ook nergens agro-ecologische wortelen te koop. Toch duikt het begrip meer en meer op als alternatieve manier om aan landbouw te doen en voedsel te produceren. Het IAASTD rapport50 brak in 2008 een lans voor agro-ecologie. In het rapport onderzoeken meer dan 400 experten uit meer dan 50 landen hoe we beter
O. De Schutter, Agroecology and the right to food, UN, 2010. Wezel et al., Agroecology as a science, a movement and a practice. A review, 2009. 50 International Assessment of Agricultural Knowledge, Sciene and Technology, Agriculture at a crossroads, 2008. 51 http://www.srfood.org/en 52 http://viacampesina.org/en 53 O. De Schutter, G. Van Locqueren, The New Green Revolution: How Twenty-First-Century Science Can Feed the World, 2011. 48 49
19
siteit, ... Naast deze positieve elementen, die vaak de vorm van publieke goederen57 aannemen, kan landbouw ook negatieve effecten of externaliteiten57 produceren. Landbouw kan de biodiversiteit vernietigen, het grondwater vervuilen, CO² uitstoten, werkgelegenheid aantasten, de gezondheid van landarbeiders aantasten, ...
Agro-ecologie en biolandbouw Agro-ecologie en biolandbouw zijn duidelijk verwant aan elkaar. Beiden trachten landbouwproductie te verzoenen met ecologische en sociale grenzen. Bioforum Vlaanderen noemt biologische landbouw ‘een gecertificeerde vorm van agro-ecologische landbouw’. Niet iedereen is het daarmee eens. Voor een deel is biolandbouw ook geïndustrialiseerd. Onder druk van supermarkten wordt ook in de bio-sector grootschalige productie gestimuleerd. Producenten worden verplicht om aan steeds lagere prijzen te produceren. Daardoor kunnen de biologische productieregels zwaar onder druk komen te staan.54 Onderzoek in de V.S. toonde aan dat biologische productie niet voldeed aan de agro-ecologische principes. Voornaamste oorzaak was de competitieve economische en marketing-omgeving waarin geproduceerd moest worden. Boeren haalden als voorbeeld de eis naar esthetisch perfecte producten aan.55
Agro-ecologie houdt expliciet rekening met deze multifunctionaliteit. Wanneer industriële landbouw het grondwater vervuilt door overbemesting, moeten er bijkomende maatregelen genomen worden om dat grondwater weer te zuiveren. Maatregelen die vaak door derden (de belastingbetaler) worden gefinancierd. Die klassieke landbouw wordt immers verondersteld zoveel mogelijk te produceren aan een lage prijs. Agro-ecologie zal trachten om zowel veel te produceren als de kwaliteit van het grondwater te beschermen. In de klassieke landbouw draait de hele maatschappij op voor deze externaliteiten. In de agroecologie worden deze externaliteiten van bij de opzet van het systeem zoveel mogelijk vermeden. Positieve effecten worden zoveel mogelijk nagestreefd.
Sommigen voeren aan dat biolandbouw het potentieel van duurzame landbouw helemaal niet goed benut. Biolandbouw concentreert zich op het weren van chemische inputs, zonder het monocultuursysteem in vraag te stellen. Door enkel ecologische problemen aan te pakken, biedt biolandbouw geen alternatief voor sociaal-economische problemen van het industriële landbouwsysteem.56
Kan kleinschalige duurzame landbouw voldoende voedsel produceren?
Hierbij moet opgemerkt worden dat het niet de principes van biolandbouw op zich die een probleem vormen. De brede definitie van IFOAM (zie hierboven) zit helemaal in de lijn van agro-ecologie. Maar biologische landbouw produceert vandaag in een commerciële logica waardoor een deel van de principes onder druk komen te staan.
Familiale landbouw, al dan niet biologisch gecertificeerd en al dan niet nauwgezet volgens agro-ecologische principes, biedt duidelijk heel wat voordelen. Maar een belangrijk punt is hoe productief die systemen zijn. Grootschalige industriële landbouw heeft het imago veel productiever te zijn. Hieruit wordt afgeleid dat enkel die grootschalige landbouw in de toekomst de gestegen wereldbevolking zal kunnen voeden. In één beweging wordt gesteld dat het dus die kleinschalige landbouw is die ontbossing veroorzaakt, omdat die veel meer ruimte zou nodig hebben. Dit beeld is een grote misvatting en volgt uit een reductionistische visie dat biologische of duurzame landbouw een soort conventionele landbouw is maar dan zonder de kunstmest en pesticiden.
Multifunctionaliteit van landbouw Mensen doen aan landbouw om gewassen te produceren. Die gewassen zijn nodig voor voedsel, maar ook voor vezels (bv. katoen) en hout. Ze kunnen verkocht worden en zijn dus handelswaar. Maar landbouw doet meer dan het produceren van handelswaar en verschilt hierin sterk van andere economische sectoren. Landbouw is multifunctioneel. Naast de productie van handelswaar zijn er ook een reeks andere gevolgen. Het gaat hier bijvoorbeeld om milieubescherming, het behoud van een landschap, het tegengaan van klimaatverandering, rurale werkgelegenheid of voedselzekerheid, maar ook sociale cohesie, culturele diver-
Kleinschalige landbouwbedrijven moeten qua productiviteit in principe niet onderdoen voor grotere bedrijven. Heel wat onderzoeken tonen aan dat
Landwijzer, Schaalgrootte in de landbouw: grootschalig versus kleinschalig, 2013. Julie Guthman, Raising organic: An agro-ecological assessment of grower practices in California, 1999. 56 Rosset & Altieri, Agroecology versus input substitution: a fundamental contradiction of sustainable agriculture, 1997. 57 Zie begrippenlijst achteraan. 54 55
20
lijks surplus van 645 kilogram graan. Daarvoor was er een jaarlijks tekort van 145 kilogram.
deze landbouw productiever kan zijn wanneer de opbrengst wordt vergeleken per landeenheid. Meer nog, wanneer die kleinschalige landbouw expliciet kiest voor duurzame praktijken blijkt dat grote productiviteitswinsten haalbaar zijn. Al in 2001 werd
Bij de pluviale teelt van rijst, maïs, tarwe en groenten leidde de introductie van duurzame technieken tot een substantiële stijging in de productie per hectare. (+50-100 % of meer) en een veel grotere diversiteit in het systeem. Dit gebeurde onder meer door het invoeren van groenteteelt in maïsvelden, het toepassen van boslandbouw met maïs en rijst met de bedoeling stikstof te fixeren in de bodem, en het toepassen van biologische plaagbestrijding.
Het beeld dat enkel grootschalige industriële landbouw de wereld kan voeden, is een wijd verspreide mythe.
Het IAASTD-rapport stelt onomwonden dat het huidige industriële landbouwmodel, met gebruik van grote hoeveelheden kunstmest en pesticiden, geen oplossing is. We hebben daarentegen nood aan een lange termijnvisie en -plan, gebaseerd op gediversifieerde en kleinschalige landbouw. In 2010 vergeleek de speciale rapporteur bij de VN over het recht op voedsel (O. De Schutter) die wetenschappelijke literatuur van de voorbije 5 jaar. Hij concludeerde dat agro-ecologische landbouw veel beter geschikt is om globale voedselzekerheid te bereiken dan grootschalige industriële landbouw.60 Deze landbouw kan de voedselproductie in sommige regio’s in tien jaar verdubbelen en tegelijkertijd de klimaatverandering tegengaan. De methodes zijn weinig kapitaalintensief en daarom zeer geschikt voor kleinschalige familiale landbouwers.
het eindrapport van het SAFE-World58 onderzoeksproject gepubliceerd. In 52 landen werd onderzoek gedaan naar 208 initiatieven die omschakelden naar duurzame landbouwpraktijken. Hierbij waren bijna 9 miljoen boeren betrokken die 29 miljoen hectaren land bewerkten. Het resultaat was een veelbelovende toename van de voedselproductie en -consumptie, na de introductie van duurzame landbouw. Een aantal voorbeelden maken veel duidelijk. Rijstproductie in waterrijke gebieden kende een beperkte toename na de introductie van duurzame technieken, maar de totale landbouwproductie in deze gebieden van het hele landbouwsysteem nam sterk toe. Dit gebeurde door bijvoorbeeld de introductie van vis, krab en garnalen in de rijstvelden. Dit was nuttig voor de recyclage van nutriënten en het bestrijden van ziektes, en leverde naast rijst ook proteïnerijk voedsel op. De introductie van agroecologische integrale pestbestrijding59 leidde tot een sterke afname van het pesticidegebruik terwijl de productie toenam.
In een wereld waar het gebruik van steeds meer fossiele brandstoffen problematisch is en waar toegang tot water, beschikbaarheid van vruchtbare grond en biodiversiteit bedreigd worden, kan duurzame kleinschalige landbouw mooie resultaten voorleggen. Diversificatie op het veld maakt een landbouwbedrijf ook veel weerbaarder tegen noodweer. Na de doortocht van de orkaan Ike op Cuba (2008) werd in twee provincies de impact van de orkaan op de landbouwproductie onderzocht. Bedrijven die aan polycultuur deden, kenden verliezen tot 50 %, daar waar monoculturen verliezen tussen 90 en 100 % optekenden. Agro-ecologische bedrijven bleken bovendien veel sneller te recupereren dan monoculturen.61
Bij de productie van millet en sorghum in droge en semi-droge zones werd een belangrijke toename bereikt in de productie per hectare, samen met een grote uitbreiding van de bruikbare landbouwgrond dankzij twee cruciale aanpassingen. Het toepassen van methodes om water vast te houden, leidde tot een toegenomen productie per hectare op bestaande akkers en bood de mogelijkheid om nieuw land te cultiveren dat voorheen onbruikbaar was. Het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid (door compost en dierlijke mest) samen met bescherming van de bodem, keerde de tendens om van uitgeputte landbouwgrond. In Burkina Faso produceert een gemiddeld gezin dankzij deze technieken een jaar-
Ook gecertificeerde biolandbouw blijkt in heel wat situaties (maar dus niet altijd) productiever te zijn. Het productiviteitsvoordeel varieert naargelang de omstandigheden.62 Biologische landbouw scoort veel beter bij droogte en in minder gunstige omstandigheden. Daarnaast blijft de bodemvruchtbaarheid veel beter bewaard, wat productiviteitsvoordelen geeft op
SAFE-World (Sustainable Agriculture to Feed the World) project, Centre for Environment and Society, University of Essex: ‘Reducing Food Poverty with Sustainable Agriculture: A summary of New Evidence, 2001. 59 Zie begrippenlijst achteraan. 60 Agroecology outperforms large-scale industrial farming for global food security, O. De Schutter, 2010. 61 Altieri M. et al, Agroecologically efficient agricultural systems for smallholders farmers: contributions to food sovereignity, 2011. 62 Lotter, D.W. Organic agriculture. J. Sustain. Agric. 21(4,) 2003. 58
21
lange termijn. Een verminderde productie is doorgaans wel merkbaar in de omschakelingsperiode van klassieke naar biologische landbouw. Ook zonder het landbouwareaal uit te breiden kan biologische landbouw de hele wereld voeden. Een omschakeling naar biolandbouw in Afrika zou de productiviteit met 56 % doen toenemen tegen 2030.63 Een vergelijkend onderzoek tussen bio- en niet-bioproductie (voornamelijk in de V.S.) concludeerde ook dat de overgrote meerderheid van de biologische bedrijven winstgevender zijn.64 Dit ligt voornamelijk aan de hogere verkoopprijs maar ook aan de lagere kosten.
P. Tittonell maakt een interessante bedenking bij de productiviteitsdiscussie tussen biologische en conventionele landbouw.65 In India gaat jaarlijks 21 miljoen ton tarwe verloren door gebrekkige opslag en distributie. Dit komt overeen met 18 keer de totale jaarlijkse Nederlandse productie (1,2 miljoen ton). Het veelgehoorde argument dat de Nederlandse tarweproductie moet intensiveren in naam van de wereldvoedselzekerheid is daarom onhoudbaar. Als alle Nederlandse tarweboeren biologisch zouden telen en hierdoor pakweg 20 % à 30 % minder produceren, dan is dit voor de voedselzekerheid in de wereld verwaarloosbaar. Maar de nieuwe kennis en inzichten over duurzame landbouw die zo’n transitie zou teweegbrengen zijn van onschatbare waarde voor de voedselzekerheid in de toekomst.
De vraag kan ook omgedraaid worden, met de conclusie dat de gangbare industriële landbouw de wereld niet kan voeden. “De conventionele wijze van landbouw en veeteelt is niet in staat de wereldbevolking te voeden. Zij is niet duurzaam, vervuilt het milieu, is verantwoordelijk voor verlies aan biodiversiteit en heeft een schadelijke invloed op de gezondheid van de mens. Intensivering van agrarische productie is weliswaar dringend gewenst om in 2050 negen miljard mensen voedselzekerheid te garanderen. Maar die moet dan wel ecologisch verantwoord zijn, waarbij intensief en slim gebruik wordt gemaakt van de natuurlijke functies van het ecosysteem.”65 Ook het IAASTD-rapport stelt in klare taal: “Het is een mythe dat er exportgerichte industriële landbouw nodig is om de wereld te kunnen voeden. Wanneer je naar landbouw kijkt vanuit het perspectief van armoedebestrijding en wereldvoedselzekerheid, dan blijkt dat we een multifunctionele landbouw nodig hebben, waarbij de focus ligt op de kleine boer.”
Een zeer belangrijke vaststelling in wat hierboven staat is het feit dat duurzame familiale landbouw grote productiviteitswinsten ‘kan’ boeken en veel meer ‘kan’ produceren. Doordachte investeringen in deze landbouw kunnen dit potentieel benutten, zo blijkt uit verschillende onderzoeken en vergelijkingen. Maar die investeringen zijn op heel veel plaatsen onbestaand. Vandaag is die kleinschalige familiale landbouw in vele gevallen helemaal niet productief. Opbrengsten per hectare zijn in veel gebieden bedroevend laag. En dat hoeft eigenlijk niet te verbazen, gezien de investeringskloof tussen kleinschalige landbouw en industriële landbouw.65 Onderzoeksbudgetten voor industriële landbouw zijn oneindig veel groter dan die voor duurzame landbouw, en dit is al decennialang het geval.
El-Hage Scialabba N., Can Africa Feed itself?, FAO, 2007. Nemes N., Comparative analysis of organic and non-organic farming systems: a critical assessment of farm profitability, FAO, 2009. 65 Tittonell P., Towards ecological intensification of world agriculture, Wageningen University, 2013. 63 64
22
beleid Landbouw zoals we die vandaag kennen is er niet zomaar gekomen, maar is voor een groot deel het gevolg van een landbouwbeleid. Over zo’n beleid wordt op verschillende niveaus beslist.
Hulp Landbouw en voedselzekerheid zijn minder prominent aanwezig binnen ontwikkelingssamenwerking dan wordt gedacht. Het aandeel van landbouwgeld in het ontwikkelingsbudget liep terug van 17 % in 1980 tot 3,7 % in 2002 terwijl het geheel van de hulp toenam. Deze trend is recent wel omgebogen als een gevolg van de media-aandacht rond honger en de hernieuwde belangstelling voor landbouw op de ontwikkelingsagenda.
In 1962 voerde Europa het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) in. Sindsdien moeten alle lidstaten van de EU hun landbouwbeleid afstemmen op dit Europese beleid. Het doel van dit eengemaakte Europese beleid was vijfvoudig: de productie verhogen, het inkomen van landbouwers verhogen, de markten stabiliseren, de voedselvoorziening veiligstellen en dit alles met behoud van redelijke prijzen voor de consumenten. Om het landbouwersinkomen op peil te houden werd voor sommige producten met een interventieprijs gewerkt. Wanneer een landbouwer zijn producten niet kwijt kon op de binnen- of buitenlandse markt, kocht Europa de productie op en werd die ergens opgeslagen. Zo ontstonden boterbergen, melkplassen en wijnmeren die fortuinen kostten aan de Europese belastingbetaler. Niet-Europese invoer in de lidstaten van de Europese Gemeenschap werd aan banden gelegd met importheffingen. Tegelijkertijd kregen de Europese landbouwondernemingen exportsubsidies voor een aantal producten, bijvoorbeeld wanneer de prijs op de wereldmarkt lager was dan de Europese prijs. Na de invoering van het GLB trachtten verschillende hervormingen de negatieve elementen van het beleid om te buigen. Het naoorlogse Europese landbouwbeleid is er, onder meer dankzij het afschermen van de eigen markt en het ondersteunen van zijn producenten, in geslaagd om een enorme productietoename te verwezenlijken en voedselzekerheid in Europa te garanderen. Maar daar was een kostprijs aan verbonden. De Europese landbouwsector kende een concentratiebeweging. Vele kleine en middelgrote bedrijven verdwenen, en een groep industriële agrogiganten kwam in de plaats. De Europese landbouw evolueerde naar een kapitaalintensief, industrieel landbouwmodel, met alle negatieve gevolgen erbij (zie hierboven).
door de kolonisatieperiode. Een belangrijke motivatie voor kolonisatie was de aanvoer van grondstoffen, waaronder landbouwproducten. Koloniserende landen investeerden in grootschalige exportgerichte landbouwsystemen. Hierbij werd per land dikwijls maar gespecialiseerd in enkele gewassen (koffie, cacao, katoen, ...). Na de dekolonisatie werd deze exportindustrie met wisselend succes verdergezet. De productie en het marktaandeel van de Afrikaanse landbouwexport daalde sindsdien gestaag. In vele Aziatische en LatijnsAmerikaanse landen namen productie en marktaandeel in die periode toe. Dit wordt in belangrijke mate verklaard door het overheidsbeleid t.a.v. landbouw. Overheidssteun aan de landbouwsector was in Afrika altijd al veel lager dan in andere regio’s.66 Vanaf de jaren ‘80 werd deze steun ook gedwongen afgebouwd, als deel van structurele aanpassingsprogramma’s (die werden opgelegd door het IMF en de Wereldbank). Publieke ondersteuning in de vorm van onderzoek, infrastructuur, opleidingen, kredietverlening, ... zijn belangrijke voorwaarden om de landbouwsector te laten groeien. Landen die deze steun gedurende lange tijd volhielden, slaagden erin om hun landbouwsector uit te bouwen, aan inkomensherverdeling te doen en zo armoede terug te dringen.
Ook andere industrielanden zoals de Verenigde Staten, Japan of Australië steunen met hun beleid hun landbouwsector in grote mate. Landbouw in het Zuiden werd in sterk beïnvloed 66
FAO, Public assistance and agricultural development in Africa, 2000.
23
Handel
centen zou daar niet nodig zijn. West-Afrika werd de voorbije decennia overspoeld met goedkope import van onder meer granen, rijst, vlees en melkpoeder. Lokale producenten werden weggeconcurreerd en de voedselzekerheid werd in gevaar gebracht. Haïti produceerde tot eind jaren ‘80 genoeg rijst om aan de lokale vraag te voldoen en om zelf te exporteren. Op geïmporteerd voedsel werd een taks geheven. In ruil voor Amerikaanse hulp, moest Haïti deze taks van verlagen 50 % naar 3 %. Gesubsidieerde buitenlandse rijst overspoelde het land en de plaatselijke producenten raakten hun rijst niet meer kwijt. De lokale landbouw kwijnde weg en landbouwers verarmden.67
Het overgrote deel van de landbouwproductie wordt geconsumeerd in de regio waar ze wordt geproduceerd. Een kleiner deel van de landbouwproductie wordt verhandeld op de wereldmarkt. Het zijn vooral de industriële landbouwsystemen die voor deze exportmarkten produceren. Dit brengt geregeld wrijvingen teweeg tussen landen en handelsblokken. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) tracht internationale handel te bevorderen. De basisfilosofie van deze organisatie is dat internationale handel de beste en snelste manier is om de wereld welvarender te maken en dat daarom elk obstakel voor internationale vrijhandel uit de weg moet worden geruimd. Eén van de grote hindernissen in het wegwerken van die obstakels is landbouw. Terwijl de grote handelsblokken wel de theorie van de vrije wereldhandel verkondigen, zien ze dit niet zitten voor hun landbouwsector, met als gevolg een lange reeks uitzonderingen op de WTOregels.
Onderhandelingen bij de WTO slepen intussen al meer dan 10 jaar aan, zonder resultaat. Landbouw blijft een te groot struikelblok.
Coördinatie Op internationaal vlak is de Voedsel en Landbouw organisatie van de Verenigde Naties (FAO) de centrale organisatie die als doel heeft voedselzekerheid voor iedereen te bereiken. De FAO werd opgericht in 1945, met als doel de honger in de wereld te bestrijden. Ze doet dit door een neutraal forum voor internationale onderhandelingen aan te bieden, door informatie te verstrekken, door overheden te adviseren en door normen, regels en internationale overeenkomsten op te stellen. De FAO biedt ook ondersteuning op het terrein en streeft daar naar een versterking van de capaciteit van lokale landbouwers in ontwikkelingslanden.
Totale vrijhandel in landbouwproducten is niet zo’n goed idee. Voor landbouwproducten zijn er enorme productiviteits- en prijsverschillen naargelang de lokale omstandigheden (klimaat, bodemgesteldheid, infrastructuur, ontwikkelingsniveau). Landen met een ongunstige combinatie van omstandigheden hebben hogere productiekosten. Ze beschermen hun boeren met hoge invoertarieven en, als ze voldoende rijk zijn, met subsidies. Landen met gunstige omstandigheden, die dus goedkoper kunnen produceren, streven ernaar om de invoertarieven en subsidies in andere landen zo laag mogelijk te krijgen. In realiteit volgen vele landen en ook de EU beide strategieën, naargelang de producten waar het over gaat. Ze houden niet alleen hoge invoertarieven in stand voor sommige producten en subsidiëren volop hun eigen boeren, maar tegelijk zoeken ze de vermindering van invoertarieven in andere landen om daar hun landbouwproducten te kunnen afzetten, zelfs als die met subsidies geproduceerd en geëxporteerd worden. Het grote probleem is natuurlijk dat landen die subsidiëren en exporteren (rijke landen dus), hun exportproducten onder de productieprijs verkopen en zo anderen (ontwikkelde en ontwikkelingslanden) oneerlijke concurrentie aandoen op hun binnenlandse markt of hun exportmarkt. Het landbouwbeleid dat Europa nog altijd voert (bescherming en steun voor de sector) is net dat wat Zuiderse landen vandaag ontzegd wordt. Landbouw in het Zuiden zou zogezegd gebaat zijn met totale liberalisering en ondersteuning van produ67 68
Naast de FAO zijn er een aantal verwante VN organisaties. IFAD is een financiële instelling van de VN, opgezet om landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden te financieren en zo arme rurale mensen vooruit te helpen. Het Wereldvoedselprogramma (WFP) is een humanitaire organisatie van de VN, gericht op het verstrekken van voedselhulp in noodsituaties. In 2009 werd binnen de FAO het vernieuwde Comité voor Voedselzekerheid68 opgericht. De groep betrokkenen in het comité werd verruimd met de bedoeling om meer succes te hebben in het ondersteunen van beleid gericht op voedselzekerheid. Het comité is het meest inclusieve intergouvernementele platform waar voedselzekerheid wordt besproken. Dit houdt ook in dat andere initiatieven zich moeten inschrijven in de plannen van dit comité.
L. Chavla, Bill Clinton’s Heavy Hand on Haiti’s Vulnerable Agricultural Economy: The American Rice Scandal, 2010. Committee on World Food Security (CFS).
24
Het comité voor voedselzekerheid vergadert jaarlijks in Rome. ©FAO/Giulio Napolitano
Het nieuwe Comité voor Voedselzekerheid (CFS) staat open voor deelname van ngo’s en netwerken die kleinschalige boeren, vissers en herders vertegenwoordigen, naast VN-agentschappen, onderzoeksinstellingen, internationale financiële instellingen en de privésector. Beslissingen worden genomen in jaarlijkse plenaire sessies, waar alle leden (= landen) van de FAO vertegenwoordigd zijn. Het HLPE (High Level Panel of Experts) levert wetenschappelijke onderbouwing voor de adviezen. De vernieuwing van het CFS is vooral belangrijk omdat voor het eerst vertegenwoordigers van kleinschalige landbouwers een stem kregen in het internationale landbouwbeleid. Dit vertaalde zich onder meer in de onderwerpen waarover het HLPE rapporten publiceert. Zo was het laatste rapport (juni 2013) gewijd aan ‘Investeren in kleinschalige landbouw voor voedselzekerheid’.69 Het belang van het vernieuwde CFS wordt ook onderlijnd door de EU. In haar beleidskader70 inzake voedselzekerheid uit 2010, stelt ze dat het comité een scharnierrol speelt bij de coördinatie van globale initiatieven rond voedselzekerheid. Ook op lokaal vlak waren er initiatieven die aandacht hadden voor de noden van de lokale landbouw. In de schoot van ECOWAS71 werd een lokaal landbouwbeleid (ECOWAP) opgesteld, waarbij belangenorganisaties van kleinschalige landbouwers waren betrokken.
In de Maputo-verklaring (2003) engageerde Afrikaanse staten zich om 10 % van hun nationale budget voor landbouw en rurale ontwikkeling te reserveren.
Misschien zonder familiale landbouwers? Toch zien we het laatste decennium een wildgroei aan plannen en initiatieven die volledig los staan van het CFS en die op geen enkele manier de betrokkenheid van boerenorganisaties ambiëren. AGRA72 wil met een nieuwe groene revolutie, gebaseerd op onder meer GMO’s, voedselzekerheid in Afrika aanpakken. AGRA wordt gefinancierd door zowel de Rockefeller- als de Bill & Melinda Gatesfoundation. Plannen richten zich voornamelijk op cash crops.73 Terwijl kleinschalige landbouwers wel prominent in het discours voorkomen, werden zij op geen enkele manier betrokken bij de plannen die hun toekomst bepalen. Op het wereld Economisch Forum in Davos (2011), werd het ‘Grow Africa’-programma gelanceerd. Het hoeft geen betoog dat daar in Davos niet veel familiale landbouwers bij betrokken waren. ‘Grow Africa’ wil private investeringen en financiering voor Afrikaanse landbouw stimuleren.
http://www.fao.org/fileadmin/user_upload/hlpe/hlpe_documents/HLPE_Reports/HLPE-Report-6_Investing_in_smallholder_agriculture.pdf 70 COM(2010) 127, An EU policy framework to assist developing countries in addressing food security challenges. 71 Economic Community of West African States. 72 Alliance for a Green Revolution in Africa. 73 Zie begrippenlijst achteraan. 25 69
vid Cameron dat investeringen in landbouw slechts kunnen leiden tot duurzame vooruitgang in de strijd tegen honger en ondervoeding, als ze gecombineerd worden met steun aan lokale voedselzekerheid en rurale ontwikkeling én als ze eveneens resulteren in hogere inkomens voor de armsten, meer bepaald de kleinschalige landbouwers in het Zuiden.77 De Alliantie voor voedselzekerheid in Afrika (AFSA) die de brede civiele maatschappij omvat, vraagt de G8 om investeringen te baseren op agro-ecologische principes zoals die naar voor kwamen in het IAASTD rapport.78 CIDSE vreest dat de New Alliance-aanpak eerder hinderpalen opwerpt dan oplossingen aanreikt om de honger aan te pakken.79 CONCORD (de Europese ngo-koepel) roept de G8-landen op om vooral naar het investeringsgedrag van de eigen bedrijven te kijken, bijvoorbeeld als het gaat over grootschalige landtransacties. Ook belangenorganisaties van familiale landbouwers, kijken met veel argwaan naar deze initiatieven.80 Volgens ROPPA kunnen de G8 of G20 in geen geval fora zijn waar over dergelijke plannen wordt beslist.
De ‘New Alliance for Food Security and Nutrition’ kwam er in 2012 op initiatief van de V.S., als G8voorzitter. Het is een samenwerkingsverband tussen de G8 landen, een aantal Afrikaanse leiders en de privé-sector en het wil tegen 2022 50 miljoen mensen in Sub-Sahara-Afrika uit de armoede halen. Volgens de G8 moet dit in de eerste plaats gebeuren door de privésector los te laten op de landbouw in het Zuiden. Hiertoe moeten landen bij voorkeur hun wetgeving aanpassen om het voor investeerders interessanter te maken. Zo gaat Ivoorkust, in ruil voor 800 miljoen US-dollar aan investeringen in grootschalige rijstproductie en honderden miljoenen beloftes van een aantal donoren, zijn wetgeving inzake landbezit en privéinvesteringen aanpassen.74 Duurzaamheid is een thema dat ook niet mag ontbreken in deze initiatieven. Enige argwaan is op zijn plaats als je merkt dat al deze initiatieven zwaar gesponsord worden door de giganten van het huidige, niet-duurzame industriële landbouwsysteem.75 Een aantal van deze initiatieven verwijst naar het CAADP76 of naar de Maputo-verklaring om zichzelf te legitimeren. In realiteit wordt er heel selectief geplukt uit deze programma’s en wordt dit selectieve deeltje gefinancierd met kolossale bedragen, ten koste van de andere onderdelen en de coherentie van zo’n programma’s.
Het probleem is dat er met duurzame landbouwinovatie niet zo veel geld te verdienen valt. Een bedrijf zal pas investeren in duurzame landbouw als er iets kan gemaakt worden dat kan verkocht worden. De meeste technologieën die gebruikt worden in duurzame landbouw, zijn kennis-intensief en gebaseerd op processen, niet op inputs. En de meeste van die processen zijn publieke goederen die niet kunnen gecommercialiseerd worden.65
De kracht van de privésector loslaten op de landbouw in het Zuiden, zoals de Britse eerste minister David Cameron voorstelt, betekent dat die privésector daar zal investeren waar de return on investment het hoogst is. Iets wat men een privé-bedrijf natuurlijk niet kan verwijten. Maar dat zal dus niet in een landbouwmodel zijn dat én werkgelegenheid creëert én voedsel voor de lokale markten produceert. Wanneer bedrijven als Cargill, Yara of ADM mee de pen vasthouden, zetten zij hun eigen belangen niet even aan de kant. Een heel groot deel van Afrika is onontgonnen gebied voor deze bedrijven. Een meer meegaande wetgeving, belastingvoordelen en toegang tot vruchtbaar land en water moeten hier voor hen verandering in brengen. Deze maatregelen zijn de andere kant van de medaille van de zogenaamd genereuze actieplannen en nieuwe visies.
Wil dit zeggen dat bedrijven geen rol te spelen hebben? Helemaal niet. Bedrijven, zowel grote als kleine, kunnen uiteraard bijdragen tot rurale ontwikkeling en lokale, duurzame voedselproductie. Het is niet realistisch om op overheden te wachten voor alle nodige investeringen. Maar het is evident dat dit moet gebeuren binnen legitieme kaders die vastgelegd zijn met betrokkenheid van àlle stakeholders. Het gaat niet op dat landen aan de ene kant FAO-richtlijnen m.b.t. het beheer van land goedkeuren terwijl ze aan de andere kant hun bedrijven aanmoedigen om hun voeten te vegen aan deze richtlijnen. Het lijkt de logica zelve dat je geen wetswijzigingen kan afkopen met beloftes over investeringen. En er zijn gelukkig ook bedrijven die familiale boeren een correcte prijs betalen, die willen samenwerken met hun belangenorganisaties en investeren in fair trade.
Veel actoren uiten dan ook gefundeerde bedenkingen op bijvoorbeeld de New Alliance-plannen van de G8. Olivier De Schutter (VN) stelt in een brief aan Da-
GRAIN, The G8 and land grabs in Africa, 2013. Grow Africa (Cargill, DuPont, Syngenta, Yara, Monsanto, ...), New Alliance (Syngenta, Yara, ...). 76 Comprehensive Africa Agriculture Development Programme. 77 O. De Schutter, 21 mei 2013, Food(2000-6)2013/ODS/YK. 78 Déclaration de la société civile en Afrique, A qui profite la modernisation de l’agriculture africaine? AFSA, ABN, COPAGEN et al., 2013. 79 CIDSE, Who’s alliance, the G8 and the emergence of a global corporate regime for agriculture, 2013. 80 M. Cissokho, Letter from African civil society critical of foreign investment in African agriculture at G8 summit, ROPPA, 2012. 74
75
26
praktijk Landbouw speelt zich niet af in rapporten of op seminaries, maar op het veld. Een toekomstige duurzame landbouw zal zich moeten waar maken in de praktijk. Broederlijk Delen tracht hierin zijn steentje bij te dragen. Duurzame rurale ontwikkeling is al lang een speerpunt van onze werking in het Zuiden. Hieronder volgen twee korte voorbeelden van hoe onze partners hier aan werken.
miliale landbouw zorgt rechtstreeks en onrechtstreeks voor ¾ van de werkgelegenheid in Senegal.
senegal
Omdat landbouw in veel streken van Senegal steeds moeilijker wordt, zoeken veel boeren een extra inkomen in de tuinbouw, waar men, door de beschikbaarheid van water, groenten kan produceren onafhankelijk van het regenseizoen. De belangrijkste tuinbouwzone in Senegal is Les Niayes, een smalle kuststrook van 180 km lang en zo’n 20 à 30 km breed tussen Dakar en het noordelijke Saint Louis. Hier wordt 80 % van de tuinbouwteelten geproduceerd. Van oorsprong een bezigheid van kleinschalige producenten, is de exportgerichte tuinbouwsector (groene boontjes, kerstomaten, mango’s, meloenen, …) in Senegal het laatste decennium sterk veranderd. Export van tuinbouwproducten verdubbelde sinds 199583 en tegelijkertijd werd de productie geconcentreerd in steeds minder handen. In 2006 was 80 % van de export in handen van slechts 5 firma’s. Toenemende kwaliteitseisen opgelegd door de Europese markten (GlobalG.A.P.84) zorgden voor een tweede verschuiving. Waar de exportproductie eerst gebeurde via contractlandbouw door kleinschalige boeren waarbij de controle over gewaskwaliteit door de exportbedrijven gebeurde, kozen die laatste er steeds meer voor om zelf de hele productieketen in handen te nemen en werkkrachten in te huren. Kleinschalige boeren schakelden noodgedwongen over naar andere gewassen, bestemd voor de lokale markt. Voor arme gezinnen werd er wel werkgelegenheid gecreëerd in de geïntegreerde bedrijven. Vooral vrouwen vonden werk als dag- of seizoenarbeider. De strenge normen die opgelegd worden aan de producenten hebben ook enkele gunstige effecten gehad. Zo hebben werknemers van GlobalG.A.P.-gecertificeerde bedrijven langere contracten, verdienen ze meer dan werknemers van andere tuinbouwbedrijven, zijn ze beter opgeleid en worden ze daardoor ook minder blootgesteld aan schadelijke pesticiden (het
Het grootste van de bodem in Senegal is gevoelig voor erosie. De vermindering van de bodemvruchtbaarheid is, samen met de dalende en meer wispelturige regenval, de voornaamste oorzaak van de dalende oogsten (30 % - 40 % minder over de laatste 30 jaar). Naar schatting twee derde van de beschikbare landbouwgronden zijn gedegradeerd.82
Senegal heeft een jonge bevolking, 50 % is jonger dan 18 jaar. 40 % van de inwoners woont in de steden (voornamelijk Dakar) en de verstedelijking neemt snel toe.81 De talloze structurele aanpassingsprogramma’s die Senegal in de jaren ’80 door de internationale financiële instellingen kreeg opgelegd, hebben zich vooral laten voelen in een totale verwaarlozing van belangrijke sectoren zoals toegang tot water, gezondheidszorg en landbouw. Landbouw in Senegal is grotendeels seizoengebonden en neerslagafhankelijk. Gewasopbrengsten fluctueren sterk van jaar tot jaar als gevolg van slecht verdeelde regenval, zowel in tijd als in hoeveelheid. Boeren veranderen vaak van gewas na een slechte oogst, zodat ook de geplante oppervlakte per teelt van jaar tot jaar fluctueert. De meeste boeren combineren opbrengstgewassen (aardnoten, katoen, sesam) met voedselgewassen (gierst, sorghum, maïs, rijst, fonio) en een bescheiden veestapel die extensief wordt beheerd. Over het algemeen daalt de productie van graangewassen (met uitzondering van rijst en maïs) en slaagt Senegal er niet in de eigen bevolking te voeden met lokale productie. Twee derde van alle producten die geconsumeerd worden in het land, zijn lokaal geteeld. Eén derde wordt ingevoerd. Voor granen ligt de verhouding anders: ongeveer de helft van de graanbehoefte wordt gedekt door import (voornamelijk rijst). In het verleden was dit een bewuste keuze omwille van goedkope voedselprijzen op de wereldmarkt. Sinds 2007 kost dit beleid echter handen vol geld en zet de overheid in op meer lokale productie. Landbouw in Senegal draait vooral op familiale landbouwbedrijven. Ze maken 95 % van het totaal uit en 91 % van hun arbeid gebeurt door familieleden. Fa-
CIA world fact book 2013. World Bank: Analyse Environnementale Nationale Sénégal, 2008. 83 Kuisseu J., Challenges for safer smallholder horticulture in Senegal, Pesticides News, 2006. 84 GlobalG.A.P. is een internationale productiestandaard voor ‘Goede Agrarische Productie’ voor verse groenten en vers fruit. De standaard werd ontwikkeld door Europese supermarktketens. 81 82
27
onoordeelkundig gebruik van pesticiden is een groot probleem op kleinschalige tuinbouwvelden).
Agrécol helpt de boeren met het op de markt brengen van hun productie via een vrouwencoöperatief in Thiès, gespecialiseerd in de opkoop en vermarkting van biologische geteelde groenten.
De boeren van FPN (een partner van Broederlijk Delen) bewijzen dat het ook anders kan. In 2011 beslisten enkele boerengroepen van deze federatie van tuinbouwers om over te schakelen van conventionele naar biologische tuinbouw. Ze kregen daarbij professionele hulp van Agrécol, een ngo die gespecialiseerd is in agro-ecologische land- en tuinbouw. Er werden tonnen kippenmest aangevoerd, erosiebestrijdende maatregelen genomen en de boeren kregen een jaar lang intensieve opleiding op hun tuinbouwveld volgens het ‘farmers field school’ principe. In 2012 hebben de boeren 43,6 ton tomaten geoogst, 135 ton uien en 600 kg pepertjes. De boeren zagen hun winst stijgen van gemiddeld 434 €/persoon onder conventionele tuinbouw naar 564 €/persoon.85 Amper 2 jaar later zijn de boeren van Nghémé overtuigde bioboeren. Door de lage investeringskosten die nodig zijn hoeven de boeren niet meer te wachten op een lening van de bank, maar kunnen ze op eigen kracht met een teelt beginnen van zodra het seizoen zich aankondigt. Een vroege start zorgt voor een vroege oogst en goede prijzen op de markt. En als een oogst dan toch eens mislukt, blijven boeren niet achter met schulden. Naast de gestegen inkomsten zijn de boeren vooral blij met de betere kwaliteit van hun producten. Biologisch geteelde uien bewaren merkelijk langer, waardoor men kan wachten met de verkoop tot de marktprijzen hoger zijn. Bovendien zeggen de tuinbouwers minder last te hebben van kwaaltjes nu ze geen pesticiden meer sproeien. Waar er vroeger op de tuinbouwvelden van FPN een strikt toegangsverbod heerste voor vrouwen en kinderen omwille van het gevaar voor vergiftiging, komen vrouwen en kinderen nu mee naar de velden. Ze wisselen nieuwtjes uit onder een mangoboom terwijl de kinderen spelen en steken de handen uit de mouwen tijdens drukke periodes. Biolandbouw is immers arbeidsintensief. Ongeveer 75 % van de oogst wordt al verkocht via het PGS (Participatory Guarantee System), een lokaal georganiseerd biokwaliteitslabel dat Agrécol aflevert aan de boeren. De producenten worden geverifieerd op basis van een actieve betrokkenheid van alle belanghebbenden (producenten, verkopers en klanten) en het PGS is gebouwd op een fundering van vertrouwen, sociale netwerken en kennisuitwisseling. Dit systeem werd ontwikkeld voor lokale productie en korte ketens of alternatieve markten.
85 86
In Senegal is de uienteelt de laatste jaren flink gestegen, met een toename van 40.000 ton in 2003 tot 240.000 ton in 2012.86 De uien zijn grotendeels bestemd voor de Senegalese markt en worden geteeld door vele duizenden familiebedrijfjes. De fikse stijging in de lokale productie is mee te danken aan een overheidsmaatregel om de import van uien jaarlijks te verbieden tussen april en augustus, de periode dat de meeste lokaal geteelde uien op de markt gebracht worden. Boerenorganisaties lobbyen nu bij de overheid voor een volledig importverbod op uien.
guatemala Guatemala is een land van 15 miljoen inwoners met een grote biodiversiteit en met een rijke ondergrond. De helft van de bevolking (54 %) leeft onder de armoedegrens en 13 % is extreem arm. 30 % van de bevolking is chronisch ondervoed. De inheemse bevolking is oververtegenwoordigd in deze statistieken. Het land is extreem ongelijk en worstelt met de nasleep van een lange burgeroorlog (1960-1994). Sinds 1996 kent Guatemala een stabiele economische groei, onder meer gebaseerd op de teelt van exportgewassen. 80 % van het land is in handen van de extreem rijke elite. Het overgrote deel van de boeren moet het stellen met kleine minder vruchtbare percelen. Agro-ecologie is geen nieuw gegeven in Guatemala, maar werd reeds in pre-koloniale tijden beoefend. Dit is zichtbaar in de waterbeheersystemen, de terrassenbouw en de stadstuinen. Toen in de jaren ´70 de groene revolutie voet aan de grond kreeg in Guatemala, begonnen boeren zich in zware schulden te steken om daarin mee te gaan. Dit gebeurt vandaag nog steeds. Guatemala zet sinds vele jaren vooral in op productie voor export, volgens de criteria die voor de bedrijven, de exportsector en de markt voordelig zijn, maar niet voor het milieu, het recht op land en voedsel en de culturele context. De extreem harde situatie voor boeren in Guatemala wekte echter ook tegenreacties op. Zo begon men in dezelfde periode ook te zoeken naar alternatieven, naar andere manieren van landbouw bedrijven. Vele boerenorganisaties en -bewegingen werken sterk met de methodologie van campesino a
Rapport annuel 2012, Agrécol, 2012. Adama Mbodj, Sénégal: Gel des importations d’oignons du 10 février au 31 août 2013, le Soleil, 2013.
28
ecologische landbouw in Guatemala. Minstens 5 van onze partners hebben bewust voor agro-ecologische landbouw gekozen als een duurzamere en meer gemeenschapsgerichte insteek voor het leven op het land. Verschillende andere partners zitten in een transitie proces ernaartoe. Redsag, Serjus, Red Kuchub´al, Afopadi, Ammid, Fecceg en Plataforma Agraria promoten allemaal agro-ecologische landbouw bij hun doelgroepen. Dit begint meestal in eerste instantie met het stopzetten van het gebruik van chemische meststoffen en pesticiden (die algemeen in grote hoeveelheden en op onverantwoordelijke wijze worden gebruikt) en het omschakelen naar biologische meststoffen. De families leren deze natuurlijke meststoffen zelf maken met eigen lokale producten, zo mogelijk van hun eigen stuk land. Vaak wordt er ook compost gemaakt en gebruikt en leren de boeren natuurlijke insecticiden en bodemvoedingsstoffen te maken. De families leren ook hoe ze biologisch veevoeder kunnen maken, zodat ze gezonde dieren hebben die hen mest, vlees en andere producten opleveren.
campesino (vrij vertaald: van boer tot boer), waarbij boeren door onderlinge uitwisseling van ervaringen en kennis hun landbouw verbeteren, aanpassen, duurzamer maken. Deze methodologie werd in de jaren zeventig door Eric Holt-Giménez ontwikkeld en heeft intussen al veel resultaat opgeleverd. Men kan vaststellen dat er een langzame en nog heel prille verandering plaatsvindt: meer en meer boeren en ook boerenorganisaties en -bewegingen kiezen voor meer duurzame en cultureel geaccepteerde landbouw en leren liever (en beter) van elkaar dan van de sterk agro-industrieel geschoolde agronomen. Ondanks het feit dat verschillende wetenschappers, o.a. ook de Rapporteur van de VN voor het recht op voedsel, onze landgenoot Olivier de Schutter, overtuigd zijn van het positieve effect van de agro-ecologische aanpak, blijft het nog een marginale beweging. Minder dan 0,5 % van de totale bevolking die aan landbouw doet, doet dat met een agro-ecologische aanpak. En toch zijn er veel voorbeelden van de meerwaarde van agro-ecologie, vooral in een land als Guatemala, waar ongeveer 70 % van de rurale bevolking van de kleinschalige landbouw (over-)leeft en waar ook veel klimatologische risico´s bestaan. Zo bewees een onderzoek na de hevige orkaan Mitch (in 1998) dat de agro-ecologische percelen veel beter bestand waren tegen aardverschuivingen en diverse vormen van erosie. In een land waar meer dan 50 % van de kinderen onder de 5 jaar aan ondervoeding lijdt, moet serieus gewerkt worden aan strategieën om de honger te bestrijden en het recht op voedsel te garanderen. Dat is geen eenvoudige taak.
Zowel Redsag als ook Serjus en Red Kuchub´al (samen met nog een andere organisatie) hebben ook een school voor agro-ecologie. Dat is een vormingscyclus van een jaar, waarin landbouwers van verschillende streken worden gevormd rond de verschillende aspecten van agro-ecologie. Deze organisaties hebben al veel concrete resultaten van de agro-ecologische landbouw gezien, zowel op vlak van milieuzorg, als op vlak van voedselsoevereiniteit en -zekerheid van de families op het Guatemalteekse platteland.
Broederlijk Delen probeert de organisaties en bewegingen in Guatemala hierbij te helpen. Onze partnerorganisaties in Guatemala doen dat aan de hand van verschillende strategieën: politieke beleidsbeïnvloeding over het recht op voedsel, voedselsoevereiniteit en het recht op land en territorium; onderzoek rond het politiek beleid van voedselzekerheid; steunen van campagnes rond het recht op voedsel; vorming rond het recht op voedsel en voedselsoevereiniteit; campagnes en vorming rond bewust consumeren; een bewuste en consequente transitie naar een meer duurzame landbouw; het herwaarderen en gebruiken van oorspronkelijke landbouwmethodes en -kennis van inheemse zaden; en het promoten en uitvoeren van solidaire economie.
vlaanderen Dit achtergronddossier gaat over de toekomst van voedselproductie in een mondiale context. Broederlijk Delen heeft in die context, als noord-zuidorganisatie, in de eerste plaats aandacht voor landbouwers in het Zuiden. We pretenderen niet dat we de experten van landbouw in Vlaanderen zijn. Andere organisaties zijn daar meer mee bezig. Maar we zijn ook een organisatie met een werking en een achterban in Vlaanderen en de vraag waar Vlaanderen past in dit verhaal is wel terecht. Het is duidelijk dat de realiteit en context van (familiale) landbouw in Vlaanderen enorm verschilt van deze van de doelgroepen waar Broederlijk Delen in het Zuiden mee samenwerkt. Toch zien wij ook parallel-
Vanuit dit oogpunt steunt Broederlijk Delen sinds meerdere jaren verschillende initiatieven van agro-
29
Ze hebben ook inspraak bij belangrijke beslissingen van het bedrijf.
len. Vele landbouwers in Vlaanderen hebben het niet gemakkelijk. De gemiddelde landbouwer wordt zeer karig vergoed voor het werk dat hij levert. In 2012 lag het gemiddelde inkomen van een Vlaamse landbouwer 46 % lager dan dat van een loontrekkende. Net als zijn collega in het Zuiden is de Vlaamse landbouwer slachtoffer van een systeem dat erop gericht is om massale hoeveelheden te produceren aan de laagste prijs. Concurrentie met producenten aan de andere kant van de wereld laat de landbouwer niet toe om een correcte prijs voor zijn werk te vragen. Dit leidde in Vlaanderen tot een concentratiebeweging. Landbouwbedrijven moesten alsmaar groter worden. Wie dit financieel niet kon bolwerken, moest dikwijls het bedrijf verkopen. Familiale landbouwers in het Zuiden zijn slachtoffer van dezelfde mechanismen. Maar ze hebben helemaal geen steun van hun overheid en kunnen geen beroep doen op een sociale zekerheid. Ze hebben ook geen machtige belangenorganisaties die het voor hen kunnen opnemen.
Er zijn boeren die in zee gaan met Voedselteams. Voedselteams is een groeiend netwerk dat vandaag meer dan 140 lokale groepen van consumenten linkt aan meer dan 100 lokale producenten. Ze willen duurzamer produceren maar ook de consument terug in contact brengen met de herkomst van zijn voedsel. Soms worden sociale werkplaatsen betrokken voor logistieke ondersteuning. Sommige boeren leggen zich toe op eigen zaadproductie. Een praktijk die vroeger de normaalste zaak van de wereld was, maar intussen een curiosum is geworden. Door zelf zaden te selecteren, kunnen zij hun autonomie bewaren en de diversiteit van gewassen terug doen toenemen. Anderen proberen via bijvoorbeeld boslandbouw of permacultuur ecologische voordelen na te streven. Er zijn landbouwers die veeteelt, groenteteelt en fruitteelt combineren en met deze diversificatie de risico’s beter willen beheersen. De biolandbouw is de best gekende variant van een duurzamer landbouwmodel. In Vlaanderen zijn er bijna 300 biologische bedrijven die 4.900 hectare bewerken, en dit aantal blijft groeien.
De roep om een duurzaam landbouwmodel klinkt ook in Vlaanderen steeds luider. Enerzijds resulteert dit in een proces van continu aanpassen aan een voortschrijdende regelgeving. Over de dringende nood aan verdere verduurzaming van het zeer intensieve landbouwsysteem in Vlaanderen, bestaat geen twijfel. Landbouwers hebben hier geen keuze en moeten zich naar de nieuwe regelgeving plooien. Een regelgeving die dikwijls een extra administratieve last oplevert, daar waar de markt de extra inspanningen niet vergoedt.
Alles bij elkaar vormen bovenstaande groepen een kleine minderheid in het Vlaamse landbouwlandschap. Maar we geloven wel dat hun voorbeeld inspirerend kan werken om ook hier een duurzame toekomst voor voedselproductie uit te tekenen.
Maar landbouw in Vlaanderen heeft ook verschillende gezichten. Er zijn landbouwers die het roer radicaal omgooien en kiezen voor een duurzamer model op ecologisch en socio-economisch vlak. We kennen de CSA boerderijen, waar mensen mee investeren in een boerderij en er een soort aandeelhouder van worden. CSA staat voor ‘Community Supported Agriculture’ of ‘landbouw gedragen door een gemeenschap’. Op enkele jaren tijd zijn er in Vlaanderen een twintigtal CSA boerderijen ontstaan. Deelnemers kiezen voor ecologische landbouw. Landbouw die zorg draagt voor bodem en milieu, voor onze gezondheid en die van de volgende generaties. Ze betalen niet zozeer voor landbouwproducten maar dragen bij om de werkingskosten van het bedrijf en de loonkosten van de boer voor te schieten. Men deelt dus ook mee in het landbouwrisico. Leden hebben recht op een deel van de productie, die ze eventueel zelf plukken of oogsten.
30
conclusie landbouwers. Een overvloed aan studies en praktijkervaringen toont aan dat investeren in familiale landbouw een enorm potentieel biedt om tot een duurzaam én zeer productief landbouwmodel te komen. Duurzame intensivering van familiale landbouw op basis van wetenschap en technologische kennis, gecombineerd met lokale kennis en ervaring, is een recept dat al op verschillende plaatsen succesvol is, zowel voor het produceren van voedsel als voor het terugdringen van armoede.
De voedselprijscrisis en het alarmerende aantal mensen met honger brachten het thema van voedselzekerheid en honger de afgelopen jaren terug op de agenda. De wetenschap dat de wereldbevolking nog een aantal decennia zal toenemen, maakt de uitdaging nog urgenter. In 2050 zullen we met naar schatting 9 miljard mensen op aarde zijn. En of hiervoor nu 70 % meer of 40 % meer voedsel nodig is, doet nu weinig ter zake. We zullen meer voedsel nodig hebben dan vandaag. Maar de analyse mag hier vooral niet stoppen. Met enkel meer voedsel zal het hongerprobleem noch de armoede in 2050 opgelost zijn.
Om de slaagkansen van zo’n model te vrijwaren is een doorgedreven beleidsaandacht en een drastische heroriëntering van publieke en private financiering (voor o.a. onderzoek, infrastructuur, opleiding, kredietverlening, markttoegang, …) noodzakelijk. Boerenorganisaties in het Zuiden en ngo’s in het Noorden trekken aan één zeel om hiervoor te pleiten. Het nieuwe Comité voor Voedselzekerheid van de FAO staat alvast open voor deelname van het betrokken middenveld aan dit debat. Nu 2014 door de VN werd uitgeroepen tot internationaal jaar van de familiale landbouw, is dit dé gelegenheid om te pleiten voor een ondubbelzinnige keuze voor duurzame familiale landbouw. Niet als sympathieke zoethouder voor wie zogezegd niet mee is, maar als toekomstgerichte duurzame keuze.
Veel belangrijker dan de hoeveelheid voedsel die wereldwijd wordt geproduceerd, is wie dit voedsel produceert en hoe het wordt geproduceerd. Voedselzekerheid is immers geen technisch probleem, maar onlosmakelijk verbonden met armoede. Om tegelijkertijd voedselzekerheid na te streven én armoede terug te dringen, moeten kleinschalige familiale landbouwers een sleutelrol krijgen in deze toekomstplannen. Dit is vandaag niet louter een ngo-visie, maar wordt gedeeld door vele wetenschappers, internationale instellingen en beleidsmensen. Toch zien we verschillende initiatieven die een totaal andere richting uitgaan en een oplossing herleiden tot de klassieke grootschalige industriële aanpak van ‘méér produceren’. Ze krijgen daarin (niet onverwacht) steun van de grote spelers uit de agro-industrie maar ook van sommige overheden en een aantal organisaties. Het is nochtans geen geheim dat het grootschalige industriële landbouwmodel ecologisch niet houdbaar is. Het vernietigt ook werkgelegenheid en produceert handelswaar (voedsel, maar ook brandstof of veevoeder) voor wie koopkracht heeft. De huidige vernieuwde aandacht voor industriële landbouwplannen in het Zuiden is bijzonder zorgwekkend omdat die dikwijls gepaard gaan met zeer bedenkelijke praktijken zoals landroof en massale ontbossing. Onderhandelingen tussen industrie en overheden leiden er zelfs toe dat grote ondernemingen de wetgeving van een land beïnvloeden met beloftes over investeringen. De belangrijke rol voor kleinschalige familiale landbouwers staat volledig los van een geromantiseerd beeld van te kleine en weinig productieve traditionele
31
begrippenlijst het Westen veel van haar natuurlijke wouden en moerassen kwijt ten voordele van landbouwareaal.
Agroforestry of boslandbouw Agroforestry is een verzamelnaam voor alle landgebruik-systemen en -praktijken waarbij houtige meerjarige planten (= bomen en struiken) bewust worden gebruikt op hetzelfde land waar landbouwgewassen of dieren worden geteeld of gehouden. Dit kan óf gelijktijdig óf na elkaar op hetzelfde land plaatsvinden. Het doel is dat beiden elkaar positief beïnvloeden door de invloed op licht, bodem, water en temperatuur. Agroforestry-percelen realiseren één productie op korte termijn en één productie op lange termijn en bieden zowel ecologisch als economisch een meerwaarde.
Externaliteiten zijn externe effecten of externe kosten die volgen uit een economische activiteit en die niet gecompenseerd worden. Een externaliteit is onbedoeld. Het effect of de kost is extern omdat ze niet direct een invloed heeft op de kern van de economische activiteit. Dat is ook de reden waarom er geen rekening mee wordt gehouden en waarom ze niet worden gecompenseerd.
‘Farmer Field School’
Aquacultuur
De ‘Farmer Field School’ methode is een trainingsmethode om integrale pestbestrijding te promoten. De FFS combineert elementen van agro-ecologie, gemeenschapsontwikkeling en ervaringsgerichte educatie. Via de FFS leerden bv. honderdduizenden rijstboeren in Azië hun productie op een duurzame manier te verbeteren en pesticidegebruik te verminderen.
Het kweken van vissen, schaaldieren en schelpdieren in kunstmatige bassins en vijvers én op zee (in gesloten kooien). Bij gewone visserij, worden dieren gevangen die ‘in het wild’ opgroeiden.
Cash crops (opbrengstgewassen) Landbouwgewassen die worden geteeld met de bedoeling ze te verkopen. Een ‘subsistence crop’ wordt geteeld voor eigen consumptie of voor de voeding van eigen dieren. Het onderscheid tussen ‘cash crop’ en ‘subsistence crop’ is vooral relevant in het Zuiden.
Groene revolutie De introductie van verbeterde zaden in combinatie met kunstmest, pesticiden en de uitbreiding van irrigatie-infrastructuur in een aantal ontwikkelingslanden. Deze technologieën waren niet nieuw, maar werden nauwelijks toegepast buiten de industrielanden. De technieken werden eerst geïntroduceerd in Mexico en later vooral toegepast in Azië. De groene revolutie raakte nooit van de grond in Afrika. De graanproductie in de betreffende landen nam enorm toe als gevolg van deze technieken.
Contractteelt Een landbouwer sluit een leveringscontract af met een afnemer (zoals een verwerkingsbedrijf ) waardoor hij zekerheid heeft dat hij zijn productie kan verkopen. Soms wordt enkel de hoeveelheid en de prijs afgesproken. Bij een factorcontract levert de afnemer ook de productiefactoren (voeder, zaad, ...) en controleert soms het productieproces. De landbouwer is soms geen eigenaar meer van de dieren en gewassen. Boeren krijgen een stuk zekerheid over prijs en afzet via deze contracten. Ze geven wel een stuk (of heel veel) zelfstandigheid op. De afnemer heeft met het contract zekerheid over levering van gewassen die hij nodig heeft. Het risico bestaat dat de contracterende partijen niet dezelfde kennis en economische macht hebben. Uitbuiting is dan ook niet denkbeeldig.
Intensivering houdt in dat op hetzelfde landbouwareaal meer geproduceerd wordt. Dit kan door hulpmiddelen te gebruiken of door het land vaker te bewerken. Men kan ook geheel andere cultivatiemethoden hanteren, die meer op het type bodem afgestemd zijn. Intensivering werd pas belangrijk vanaf de tweede helft van de 19de-eeuwse mechanisering van de landbouwproductie. Vandaag wordt gepleit voor ecologische intensivering van de landbouw. Dit onderscheid zich van de klassieke intensivering die zeer sterk op chemische middelen gebaseerd was.
Extensivering houdt in dat men het landbouwareaal (de landbouwoppervlakte) vergroot, onder meer door bosgrond om te zetten in landbouwgrond of door moeras om te zetten in polder. Extensivering trad op in het Westen tot in de 20e eeuw. Door deze landbouwmethode raakte
Integrale pestbestrijding Een ecologische manier om plagen (‘pests’) te bestrijden. Door informatie over de plaag en over het milieu
32
te combineren worden te grote gevolgen van de plaag voorkomen. Het doel is niet om de plaag volledig uit te roeien, maar om ze onder controle te houden. Integrale pestbestrijding gaat niet over één techniek of methode, maar over een combinatie van de best beschikbare technieken.
Insecticiden Pesticiden die gebruikt worden om ongewenste insecten te bestrijden.
Biociden zijn pesticiden die buiten de landbouw gebruikt worden
Kunstmest Mest bestaat uit verteerde resten van organische oorsprong (uitwerpselen, planten, ...) en wordt gebruikt om de bodem vruchtbaarder te maken en zo de groei van gewassen te bevorderen. Kunstmest wordt gemaakt van niet-biologische middelen. In 1910 werd voor het eerst stikstof uit de lucht omgezet in ammoniak (Haber-Bosch proces). Hiermee werd de basis gelegd voor de productie van kunstmest. Bij de productie van stikstofmeststoffen en fosfaathoudende kunstmest wordt heel veel CO² geproduceerd.
Pluviale teelt De teelt van gewassen door gebruik van natuurlijke regenval. Pluviale teelt onderscheid zich van geïrrigeerde teelt, waar grond- of oppervlakte water wordt gebruikt. Pluviale teelt is uiteraard geheel afhankelijk van regenpatronen.
Publieke goederen Publieke goederen is de economische term voor goederen die niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend zijn. Dit houdt in dat je mensen niet kunt uitsluiten of beletten het te gebruiken. De consumptie van een publiek goed beperkt evenmin het vermogen van iemand anders om het te gebruiken (in tegenstelling tot een privaat goed). Voorbeelden van publieke goederen zijn: defensie (een heel land wordt verdedigd, of je dat nu wil of niet), vuurwerk (iedereen kan het bekijken), schone lucht (die iedereen inademt).
Multifunctionele landbouw Het idee dat landbouw veel meer functies heeft dan enkel de productie van voedsel of grondstoffen. Andere functies kunnen ecologisch, landschappelijk, cultureel, economisch of sociaal zijn. Sommige functies die landbouw kan leveren hebben de vorm van publieke goederen (proper water, meer biodiversiteit, open ruimte, ...) die niet vergoed worden door de markt. Dit wordt als argument gebruikt om landbouwbedrijven te subsidiëren voor het leveren van die functies.
Voedselsoevereiniteit Voedselsoevereiniteit werd als begrip gelanceerd door de internationale boerenbeweging Via Campesina in 1996. Het gaat over het recht van een volk op gezonde en cultureel aangepaste voeding, geproduceerd via duurzame methoden. Het gaat ook over het recht om zelf te beslissen over een voedsel- en landbouwbeleid.
Pastoralisme omvat het hoeden van gedomesticeerde of deels gedomesticeerde dieren, waarbij men grotendeels afhankelijk is van de dieren, hun huiden, vlees, melkproducten en soms ook hun bloed. Pastorale culturen ontwikkelden zich vooral in marginale streken die niet geschikt waren voor landbouw. Pastoralisten kunnen geheel of gedeeltelijk nomadisch leven.
Het begrip ontstond als reactie op een ‘corporate food system’ waarbij alle productiemiddelen in handen van enkele spelers zijn en de markt bepaalt hoe en waar er wordt geproduceerd en geconsumeerd.
Permacultuur Een verregaande vorm van agro-ecologie. In de permacultuur (permanent agriculture) wordt een nieuw ecosysteem opgebouwd, naar analogie van een natuurlijk ecosysteem. Er wordt gestreefd naar gesloten kringlopen. Permacultuur gebruikt meerjarige planten, bewerkt de grond niet en doet niet aan wisselteelt.
Voedselzekerheid gaat over de beschikbaarheid van voedsel. Voedselsoevereiniteit gaat ook over de manier waarop voedselzekerheid wordt bereikt. Voedselsoevereiniteit pleit voor beleidsruimte van landen om op hun manier aan voedselzekerheid te werken.
Pesticiden
Voedselzekerheid
Pesticiden zijn chemisch-synthetische producten die dienen om bepaalde insecten, planten of andere ongewenste organismen te doden. Ze worden onder meer gebruikt in de landbouw.
Voedselzekerheid betekent dat alle mensen op elk moment fysieke en economische toegang hebben tot voldoende, veilig en voedzaam voedsel dat voldoet aan hun behoeften en voorkeuren en hen in staat stelt om een actief en gezond leven te leiden. Daartegenover staat voedselonzekerheid, wat overeenkomt met honger.
Herbiciden Pesticiden die gebruikt worden om onkruid te bestrijden. 33