Invloed van de druk van groepen stakeholders op de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag, het publiek publiceren van dit verslag en het toevoegen van een assurance report aan dit verslag. Master scriptie, MscBA, specialisatie Accountancy Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde
Pieter Geerligs
1
Invloed van de druk van groepen stakeholders op de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag, het publiek publiceren van dit verslag en het toevoegen van een assurance report aan dit verslag
Masterscriptie
Pieter Geerligs s1795120 Master Accountancy
Scriptiebegeleider: Dhr. D. de Waard
2
Abstract Deze studie doet onderzoek naar de invloed van bepaalde groepen stakeholders op de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag, het publiceren van een voor het publiek toegankelijk duurzaamheidsverslag en het toevoegen van een assurance report aan dit verslag. De kwaliteit van het duurzaamheidsverslag wordt gemeten aan de hand van de kwaliteitscriteria van de Nederlandse Transparantiebenchmark. Het onderzoek vindt dus plaats op louter Nederlandse bedrijven. Daarnaast wordt de invloed op de GRI-richtlijnen onderzocht. De groepen stakeholders die druk kunnen uitoefenen op bedrijven zijn als volgt onderverdeeld: milieu stakeholders, klanten, werknemers en investeerders. De resultaten uit deze studie laten zien dat druk bestaat om de GRIrichtlijnen te hanteren. Echter alleen bedrijven onder druk van milieu stakeholders publiceren een kwalitatief beter duurzaamheidsverslag. Bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders of van klanten voelen vaker de druk om een assurance report toe te voegen aan het duurzaamheidsverslag. Bij de bedrijven die onder druk staan van werknemers en investeerders is dit niet het geval. Voor de druk van bepaalde groepen stakeholders op de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk duurzaamheidsverslag is geen significante relatie gevonden. Uit de resultaten blijkt ook nog dat de bedrijven die onder druk staan van bepaalde groepen stakeholders niet vooruitstrevend zijn. In geen van de gevallen is de druk aanwezig om de nieuwste GRI-richtlijnen te hanteren en om een hoog niveau van assurance toe te voegen aan het duurzaamheidsverslag. Verklaringen van de resultaten liggen in de legitimatie theorie, institutionele theorie en het voluntary disclosure model.
Key words: duurzaamheidsverslag; druk; stakeholder; transparantie; kwaliteit; Nederland; GRI; assurance; institutionele theorie; legitimatie theorie; stakeholder theory; voluntary disclosure; Transparantiebenchmark
3
1.
Introductie
Veel bedrijven en organisaties schrijven tegenwoordig naast een financieel jaarverslag ook een duurzaamheidsverslag. Een duurzaamheidsverslag probeert te informeren over de organisatorische prestaties op het gebied van milieu, socialiteit en economie (Hodge, Subramaniam & Stewart, 2009). Mijn onderzoek is gericht op de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen, de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk duurzaamheidsverslag en het toevoegen van assurance aan dit verslag. Het onderzoek is specifiek gericht op Nederlandse bedrijven opgenomen in de jaarlijks terugkerende Transparantiebenchmark. 1.1 Duurzaamheid in Nederland In het artikel ‘Going Dutch: why the country is leading the way on sustainable business’ gepubliceerd in The Guardian (Balch, 2013), stelt de auteur dat Nederland vooruitstrevend is op het gebied van duurzaamheid. Nederland wordt gezien als een vooroplopend land met een uitstekend raamwerk op het gebied van duurzaamheid. De schrijver van het artikel noemt drie redenen waarom Nederland zo goed presteert op het gebied van duurzaamheid: een goede samenwerking, het verder kijken achter de grenzen en direct en oplossingsgericht leiderschap. Ondanks dat Nederland vooroploopt op het gebied van duurzaamheid, is echter weinig empirisch onderzoek te vinden op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving in Nederland. Wel wordt jaarlijks een Transparantiebenchmark gepubliceerd waar alleen Nederlandse bedrijven aan meedoen. Hierover meer in de volgende paragraaf. 1.2 Transparantiebenchmark Transparantie is een belangrijke voorwaarde voor duurzaamheidsverslaggeving (Global Reporting Initiative, 2011). Er zijn ook verschillende definities van transparantie. Zo definieert Williams (2005) drie eigenschappen van transparantie: relevante, tijdige en betrouwbare informatie. Bushman et al. (2014) definiëren het weer als de beschikbaarheid van bedrijfsspecifieke informatie voor mensen buiten het bedrijf. Sinds het jaar 2004 wordt in Nederland jaarlijks de Transparantiebenchmark uitgevoerd. Transparantie wordt in deze benchmark uitsluitend beoordeeld aan de hand van periodieke verslaggeving. Het doel en de criteria van de Transparantiebenchmark is uit het rapport van de Transparantiebenchmark 2013 geciteerd. ‘De Transparantiebenchmark heeft ten doel een beoordeling te geven van de inhoud en kwaliteit van externe verslaggeving ten aanzien van maatschappelijke aspecten van ondernemen. Hiertoe wordt de verantwoordingsinformatie van de grootste Nederlandse organisaties beoordeeld op vijftig criteria die betrekking hebben op maatschappelijk relevante aspecten van organisaties en hun bedrijfsvoering. De Transparantiebenchmark geeft nadrukkelijk geen oordeel over de maatschappelijke prestaties.’ Zoals eerder vermeld zijn er verschillende definities van transparantie. ‘De Transparantiebenchmark is gebaseerd op vijftig criteria. De criteria zijn onderverdeeld in inhoudsgerichte criteria en kwaliteitsgerichte criteria, die op hun beurt zijn geclusterd naar elk vijf thema’s of categorieën. In totaal kunnen 200 punten behaald worden, 100 punten voor de inhoudelijke en 100 punten voor de kwaliteitsgerichte criteria. De totaalscore komt tot stand door het optellen van de totale inhoudsgerichte score en de score op de kwaliteitsgerichte criteria.’ In figuur 1 in de bijlage zijn van beide criteria alle thema’s opgenomen met een duidelijke definitie hiervan. Mijn onderzoek is gebaseerd op de resultaten uit de Transparantiebenchmark van 2014. De Transparantiebenchmark van 2014 geeft inzicht in de mate van transparantie in maatschappelijke verslaggeving bij de 409 grootste bedrijven van Nederland. 1.3 Doel en relevantie onderzoek Veel bedrijven schrijven dus tegenwoordig een duurzaamheidsverslag. Volgens Deegan was er aan het eind van de 20e en aan het begin van de 21e eeuw al een toename in onderzoek naar 4
duurzaamheidsverslagen (Deegan, 2002), waardoor er ook veel meer literatuur beschikbaar is gekomen aangaande dit onderwerp. Naar mijn idee is na de publicatie van dit artikel nog veel meer onderzoek gedaan aangaande het schrijven van een duurzaamheidsverslag. Zo is ook veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen sectoren en het publiceren van duurzaamheidsverslagen. Uit eerdere onderzoeken van onder andere Alali & Romero (2012), Kolk & Perego (2010), Simnett, Vanstraelen & Chua (2009), Kolk (2003) en Brammer & Pavelin (2006) is gebleken dat daadwerkelijk een relatie bestaat tussen sectoren en het publiceren van duurzaamheidsverslagen. Zo heeft Kolk bijvoorbeeld aangetoond dat duurzaamheidsverslaggeving veel vaker voorkomt in industriële sectoren vergeleken met de financiële sector en hebben Brammer & Pavelin aangetoond dat bedrijven actief in chemicaliën of in de energiesector kwalitatief betere duurzaamheidsverslagen afleveren dan bedrijven actief in technologische of financiële sectoren. Recent hebben Fernandez-Feijoo, Romero & Ruiz (2014) onderzocht in hoeverre de druk van een groep stakeholders invloed heeft op de transparantie van duurzaamheidsverslagen binnen het GRIraamwerk. Dit onderzoek hebben zij gebaseerd op eerder onderzoek van Adams, Hill & Roberts (1998), Deegan & Gordon (1996), Hackston & Milne (1996) en Prado Lorenzo, Gallego Alvarez & Garcia Sanchez (2009). Aan de hand van de stakeholder theorie kwam in deze onderzoeken naar voren dat bedrijven actief in bepaalde sectoren druk ondervinden van stakeholders. In hun onderzoek komen Fernandez-Feijoo et al. tot de conclusie dat de druk van een groep stakeholders een positieve invloed heeft op de transparantie van de duurzaamheidsverslagen. In mijn onderzoek heb ik verder onderzocht of dit ook specifiek voor de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag het geval is. Ik heb mij in dit onderzoek dus specifiek gericht op de kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark en niet op de inhoudscriteria. Veel bedrijven proberen wel zo veel mogelijk te rapporteren, ook onder druk van hun stakeholders, maar is de kwaliteit van het gerapporteerde ook echt goed? In de Transparantiebenchmark worden relatief veel minder punten gescoord op kwaliteit dan op inhoud. Leveren bedrijven die onder druk staan van een groep stakeholders (hierna drukgevoelige bedrijven genoemd) ook een kwalitatief beter duurzaamheidsverslag dan bedrijven die deze druk niet ondervinden (hierna niet-drukgevoelige bedrijven genoemd)? Het is goed dit te onderzoeken aangezien dieper op de materie wordt ingegaan wat betreft de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen dan in het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. Daarnaast heb ik in mijn onderzoek alleen gekeken naar Nederlandse bedrijven. Mijn onderzoek is gebaseerd op Nederlandse bedrijven welke specifiek zijn opgenomen in de Transparantiebenchmark van 2014. Fernandez-Feijoo et al. kijken in hun onderzoek naar de GRI-richtlijnen. In mijn onderzoek ga ik nog iets verder. Zijn drukgevoelige bedrijven ook vooruitstrevend in het naleven van de nieuwste GRI-richtlijnen. Naast de invloed van een groep stakeholders op de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen heb ik ook onderzocht of drukgevoelige bedrijven eerder hun activiteiten verantwoorden. Uit eerder onderzoek van Simnett, Vanstraelen & Chua (2009) is al gebleken dat drukgevoelige bedrijven eerder de druk voelen om hun activiteiten te verantwoorden. Deze bedrijven publiceren vaker een duurzaamheidsverslag en voegen vaker een assurance report toe aan dit verslag. Het onderzoek betreft een internationaal onderzoek over de periode 2002-2004. In mijn onderzoek heb ik onderzocht of dit voor Nederlandse bedrijven ook specifiek het geval is. Voelen drukgevoelige Nederlandse bedrijven eerder de druk om hun duurzaamheidsverslag publiek toegankelijk te maken en voegen ze hier vaker een assurance report aan toe? Zijn drukgevoelige bedrijven echter ook vooruitstrevend in het toevoegen van assurance? Er is dus veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen sectoren en duurzaamheidsverslaggeving en de invloed van stakeholders op duurzaamheidsverslaggeving. Er is echter niet veel onderzoek gedaan specifiek gericht op Nederlandse bedrijven. Eén van de weinige onderzoeken is het onderzoek van van de Burgwal & Vieira (2014). Zij hebben een test uitgevoerd op de 30 grootste bedrijven genoteerd aan de Amsterdamse Euronext Index, geselecteerd op 31 december 2008. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat bedrijfsgrootte en sector positief geassocieerd zijn aan het niveau van duurzaamheidsverslaggeving. Aangezien dus weinig onderzoek is gedaan op Nederlandse 5
bedrijven is het dus goed om te onderzoeken of drukgevoelige bedrijven in Nederland eerder hun activiteiten verantwoorden en of ze een hogere kwaliteit van duurzaamheidsverslagen waarborgen.
6
2.
Vraagstelling
Aan de hand van de geïntroduceerde Transparantiebenchmark is in dit onderzoek ingegaan op de vraag in hoeverre de druk van een groep stakeholders invloed kan uitoefenen op de kwaliteitscriteria van duurzaamheidsverslagen in Nederland. Daarnaast wordt ook onderzocht in hoeverre deze druk van stakeholders leidt tot het verantwoorden van activiteiten. Er zijn verschillende onderzoeksvragen opgesteld bij dit onderzoek, verdeeld over onderzoeksmodel A en B. De modellen zijn opgesplitst op basis van de onderzoeksmethode. 2.1 Onderzoeksmodel A Ten eerste is onderzocht of drukgevoelige bedrijven een kwalitatief beter duurzaamheidsverslag opstellen dan dat niet-drukgevoelige bedrijven dat doen. Uit onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. is dus al gebleken dat drukgevoelige bedrijven transparanter zijn op het gebied van duurzaamheid. In de Transparantiebenchmark wordt echter onderscheid gemaakt tussen een inhoudsgericht- en een kwaliteitsgericht normenkader. In dit onderzoek heb ik specifiek gekeken naar het kwaliteitsgerichte normenkader. Zijn drukgevoelige bedrijven niet alleen transparanter, maar leveren ze ook specifiek een hogere kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving? Onderzocht is of drukgevoelige bedrijven een hoger puntenaantal behalen op de vijf kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark: relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en samenhang. Dit impliceert namelijk een hogere kwaliteit van de verslaggeving. Fernandez-Feijoo et al. kijken in hun onderzoek naar transparantie binnen het GRI-raamwerk. Deze richtlijnen worden inmiddels internationaal gezien als een belangrijke standaard voor duurzaamheidsverslaggeving. Dit is echter nog op vrijwillige basis (de Waard, 2011). Wanneer een bedrijf de GRI-richtlijnen naleeft bij het opstellen van het duurzaamheidsverslag, dan zal dit resulteren in een kwalitatief beter verslag. Desondanks heb ik naleving van de GRI-richtlijnen geplaatst in onderzoeksmodel B, omdat bij model B dezelfde onderzoeksmethode wordt gebruikt. In het hoofdstuk onderzoeksmethode wordt dit nog nader verklaard. In figuur 2 is onderzoeksmodel A schematisch weergeven. Relevantie Druk van een bepaalde groep stakeholders
Algemene kwaliteitscriteria duurzaamheids verslagen
Duidelijkheid Betrouwbaarheid Responsiviteit Samenhang
Figuur 2: onderzoeksmodel A
De onderzoeksvraag opgesteld bij onderzoeksmodel A luidt als volgt: A1
Scoren drukgevoelige bedrijven meer punten op de kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark dan niet-drukgevoelige bedrijven?
2.2 Onderzoeksmodel B Ten tweede is onderzocht in hoeverre drukgevoelige bedrijven eerder hun activiteiten zullen verantwoorden. Uit eerder onderzoek van Simnett et al. is dus al gebleken dat drukgevoelige bedrijven eerder de druk voelen om hun activiteiten te verantwoorden. Naast naleving van de GRIrichtlijnen zijn er twee punten welke ik nader heb onderzocht. Ten eerste heb ik onderzocht of drukgevoelige bedrijven in Nederland ook vaker een voor het publiek toegankelijk verslag op het 7
gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna MVO genoemd) publiceren? Niet alle bedrijven publiceren namelijk een voor het publiek toegankelijk MVO verslag. Deze bedrijven zijn veelal familiebedrijven. Echter familiebedrijven zouden ook druk kunnen ondervinden van stakeholders om hun verslagen publiek toegankelijk te maken. Ten tweede is onderzocht of drukgevoelige bedrijven vaker een assurance report toevoegen aan hun duurzaamheidsverslag. Er bestaan drie vormen van assurance-opdrachten: controleopdrachten, beoordelingsopdrachten en hybride assurance. Bij een controleopdracht doet de accountant een uitspraak met redelijke mate van zekerheid, waar dit bij een beoordelingsopdracht slechts met een beperkte mate van zekerheid is. Een hybride vorm komt ook vaak voor. Hierbij wordt een deel van het verslag gecontroleerd en een deel beoordeeld. (de Waard, 2011). Vragen drukgevoelige bedrijven eerder om een hoger niveau van assurance? Voegen ze dus eerder dan niet-drukgevoelige bedrijven hybride assurance of een controleverklaring toe aan het duurzaamheidsverslag? Met andere woorden zijn drukgevoelige bedrijven hier vooruitstrevender in? Naast deze twee punten is in onderzoeksmodel B ook onderzocht of drukgevoelige bedrijven vaker de GRI-richtlijnen naleven. Onlangs zijn de GRIrichtlijnen weer geüpdate naar de G4-richtlijnen. Stellen drukgevoelige bedrijven ook als eerste hun duurzaamheidsverslag op aan de hand van de nieuwe GRI-richtlijnen? Zijn de drukgevoelige bedrijven vooruitstrevender in het volgen van de nieuwe GRI-richtlijnen? In figuur 3 is onderzoeksmodel B schematisch weergeven. Aanwezigheid voor het publiek toegankelijk MVO verslag Druk van een bepaalde groep stakeholders
Aanwezigheid assurance report
Aanwezigheid hybride assurance of controleopdracht
Naleven van de GRIrichtlijnen
Naleven van de GRI G4richtlijnen
Figuur 3: onderzoeksmodel B
De onderzoeksvragen opgesteld bij onderzoeksmodel B luiden als volgt: B1 B2.1 B2.2
B3.1 B3.2
Publiceren drukgevoelige bedrijven vaker een voor het publiek toegankelijk MVO verslag dan dat niet-drukgevoelige bedrijven dat doen? Voegen drukgevoelige bedrijven vaker een assurance report toe aan hun duurzaamheidsverslag dan dat niet-drukgevoelige bedrijven dat doen? Bij de aanwezigheid van een assurance report. Is bij drukgevoelige bedrijven dan vaker sprake van hybride assurance of een controleopdracht dan bij niet drukgevoelige bedrijven? Hanteren drukgevoelige bedrijven eerder de GRI-richtlijnen dan dat niet drukgevoelige bedrijven dat doen? Hanteren drukgevoelige bedrijven eerder de nieuwe GRI G4-richtlijnen dan dat nietdrukgevoelige bedrijven dat doen?
2.3 Onderscheid stakeholders Zoals uitgelegd in de introductie heb ik een soortgelijk onderzoek gedaan als Fernandez-Feijoo et al. De focus van het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. ligt op de relatie tussen stakeholders en 8
sectoren. Zij onderscheiden vier groepen stakeholders die druk kunnen uitoefenen op sectoren: milieu, klanten, investeerders en werknemers. Dit onderscheid in stakeholders door FernandezFeijoo et al. heb ik in dit onderzoek ook aangehouden. Belangrijk om te weten is dat een apart onderzoek is gedaan naar elke groep stakeholders. Staat een bedrijf bijvoorbeeld onder druk van werknemers dan is het drukgevoelig. Is dit niet het geval, dan betreft het dus een niet drukgevoelig bedrijf. Voor elke groep stakeholders is dit apart bekeken. De vier groepen stakeholders zijn niet bij elkaar opgeteld. Ten eerste onderscheiden Fernandez-Feijoo et al. druk van het milieu. Wanneer de activiteiten van een bedrijf grote invloed hebben op het milieu, dan zal het bedrijf druk ondervinden van milieugroeperingen en van andere stakeholders die zich bekommeren om het milieu. Bedrijven zijn dan actief in erg milieugevoelige sectoren. Fernandez-Feijoo et al. volgen hierin Tagesson et al. (2009); Gamerschlag et al. (2011) & Branco & Rodrigues (2008). Ten tweede is druk van klanten onderscheden. Een bedrijf kan druk ondervinden van klanten wanneer het actief is in een sector waarin een groot, algemeen publiek producten of diensten afneemt. Sweeney & Coughlan (2008) en Branco & Rodrigues hebben een aantal van deze sectoren voorgedragen. Daarnaast hebben Fernandez-Feijoo et al. zelf ook nog een aantal sectoren toegevoegd, waarvan zij vinden dat deze ook aan deze criteria voldoen. De toegevoegde sectoren door Fernandez-Feijoo et al. heb ik echter niet ingedeeld als sectoren onderhevig aan druk van klanten. In het hoofdstuk methodologie leg ik deze keuze nader uit. De derde groep stakeholders waar een bedrijf druk van kan ondervinden is werknemers. Hoe groter het bedrijf, des te groter de druk van werknemers. Huang & Kung (2010) hebben vastgesteld dat werknemers actief bij grote bedrijven meer georganiseerd zijn, waardoor hun mening eerder invloed heeft op het management. Hoe meer werknemers een bedrijf heeft, hoe hoger de vraag naar transparantie wordt (Aldama et al., 2009; Ellis, 2009; Haski-Levental, 2013 & Wei et al., 2009). In dit onderzoek valt het onderscheid tussen veel en weinig werknemers echter niet goed te maken aangezien in de Transparantiebenchmark van 2014 voor het eerst mkb-bedrijven niet meer zijn beoordeeld. Daarom heb ik onderscheid gemaakt tussen bedrijven waarbij de inzet van mensen intensiever is. Hiervoor is een verhoudingsgetal opgemaakt van de totale opbrengsten t.o.v. het aantal werknemers. Hoe meer invloed een werknemer heeft op het resultaat van het bedrijf, des te eerder zal een bedrijf onderhevig zijn aan druk van werknemers. Het verhoudingsgetal geeft aan hoeveel omzet per werknemer wordt gegenereerd. Ten slotte kan een bedrijf ook druk ondervinden van investeerders. Bij het onderzoek van FernandezFeijoo et al. komen hiervoor sectoren in aanmerking waarin meer dan 50% van de bedrijven aandelen in hun bedrijf verkopen. Daarnaast nemen zij ook financiële diensten mee, aangezien coöperatieve bedrijven en spaarbanken die geen aandelen verhandelen wel druk van hun partners kunnen ervaren (Chih & Chen, 2010). In mijn onderzoek heb ik bedrijven die beursgenoteerd zijn geselecteerd als zijnde bedrijven die druk ervaren van investeerders. Daarnaast heb ik de financiële diensten ook geselecteerd als zijnde bedrijven die druk ervaren van investeerders. Hierin volg ik dus het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. Alle vier de categorieën stakeholders zijn dus apart getest en resultaten aan gekoppeld. De precieze verdeling van de vier groepen stakeholders die druk kunnen uitoefenen op sectoren is nader uitgewerkt in het hoofdstuk methodologie. 2.4 Verwachtingen Fernandez-Feijoo et al. kwamen tot de conclusie dat de druk van een bepaalde groep stakeholders een positieve invloed heeft op de transparantie van duurzaamheidsverslagen. Daarnaast bleek uit onderzoek van Simnett et al. dat deze druk ook een positieve invloed heeft op de aanwezigheid van duurzaamheidsverslagen en een assurance report. Aan de hand van deze resultaten heb ik ook mijn verwachtingen opgesteld. De verwachting is hierdoor dat de druk van een bepaalde groep stakeholders bij de Nederlandse bedrijven uit de Transparantiebenchmark een positieve invloed uitoefent op de genoemde onderzoekspunten. Aangezien er twee onderzoeksmodellen zijn opgesteld, heb ik ook twee tabellen opgesteld met verwachtingen van de uitkomsten: tabel 1 en 9
tabel 2. In beide tabellen zijn de vier groepen stakeholders opgenomen die druk kunnen uitoefenen op bedrijven: milieu stakeholders, klanten, investeerders en werknemers. De verwachting is dat drukgevoelige bedrijven meer punten scoren op de kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark (TB) dan dat niet-drukgevoelige bedrijven dit doen. Ik heb de verwachting uitgesproken dat drukgevoelige bedrijven per groep stakeholders bij alle vijf de kwaliteitscriteria 10 procent boven het puntenaantal scoren dan de bedrijven die niet onder druk staan van deze stakeholders. De verwachting is dus dat drukgevoelige bedrijven twee punten meer scoren dan nietdrukgevoelige bedrijven op elk kwaliteitscriterium. Op elk kwaliteitscriterium zijn namelijk maximaal 20 punten te verdienen. Aangezien de verhouding tussen drukgevoelige bedrijven en nietdrukgevoelige bedrijven per onafhankelijke variabele verschilt, variëren ook de verwachtingen op de kwaliteitscriteria per onafhankelijke variabele. Zo dienen bijvoorbeeld bedrijven die onder druk staan van investeerders 4,47% boven het gemiddeld aantal gescoorde punten te behalen, waar bedrijven die onder druk staan van bijvoorbeeld werknemers 6,46% boven het gemiddelde dienen te scoren. Bedrijven die onder druk staan van investeerders mogen gemiddeld een lager aantal punten halen, omdat veel bedrijven druk ondervinden van investeerders. Een lager aantal bedrijven ondervindt druk van werknemers, waardoor deze drukgevoelige bedrijven juist een hoger puntenaantal dienen te scoren. Het zwaartepunt zit immers dan bij de niet drukgevoelige bedrijven. Daarnaast dienen bedrijven onder druk van milieu stakeholders en klanten, respectievelijk 6,50% en 5,13% boven het gemiddeld aantal punten van alle bedrijven te scoren. In tabel 3 in de bijlage staat voor elke onafhankelijke variabele de berekening van deze percentages. Het kwaliteitscriterium betrouwbaarheid heb ik daarnaast in twee delen opgesplitst. Dit criterium wordt beoordeeld door drie vragen, waarbij op de eerste vraag (vraag 30 van de TB) al 14 van de 20 punten behaald kunnen worden. Vraag 30 gaat over het toevoegen van assurance aan het duurzaamheidsverslag. In model B en tabel 2 is hier ook nog expliciet onderzoek naar gedaan. De verwachting voor het criterium betrouwbaarheid is dus apart opgesteld voor vraag 30 en voor vraag 31 en 32 van de TB. In tabel 1 is allereerst het gemiddeld aantal gescoorde punten op de kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark van 2014 weergeven van alle bedrijven die zijn getest in dit onderzoek, zowel de drukgevoelige als niet-drukgevoelige bedrijven. Vervolgens staan de verwachtingen weergeven van het aantal gescoorde punten welke de drukgevoelige bedrijven dienen te halen. Voor elk kwaliteitscriterium geldt dat het percentage van de gemiddelde score van alle bedrijven wordt verhoogd met de percentages berekend in tabel 3. Rele vantie
Duidelijk heid
Betrouw baarheid (30)
Betrouwbaar heid (31+32)
Responsi viteit
Samen hang
Totaal kwaliteit
Alle bedrijven Gem. aantal 11.69 12.13 3.16 2.41 9.93 10.43 49.76 punten (20) (20) (14) (6) (20) (20) (100) Gem. percentage 58.47% 60.64% 22.57% 40.19% 49.67% 52.15% 49.76% Drukgevoelige bedrijven Milieu 64.97% 67.14% 29.07% 46.69% 56.17% 58.65% 56.26% Klanten 63.60% 65.77% 27.70% 45.32% 54.80% 57.28% 54.89% Investeerders 62.94% 65.11% 27.04% 44.66% 54.14% 56.62% 54.23% Werknemers 64.93% 67.10% 29.03% 46.65% 56.13% 58.61% 56.22% Tabel 1: het gemiddeld aantal gescoorde punten van alle bedrijven en het verwachte percentage aantal gescoorde punten van drukgevoelige bedrijven op de kwaliteitscriteria van de Transparantiebenchmark van 2014
Naast de kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark staat naleving van de GRI-richtlijnen ook voor kwaliteit. Naleving van de GRI-richtlijnen is weergegeven in onderzoeksmodel B, omdat bij dit model dezelfde onderzoeksmethode is toegepast. In tabel 1 zijn ook de verwachtingen van het aantal punten op de kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark weergeven. De verwachting van het 10
naleven van de GRI-richtlijnen is dus ook moeilijk in tabel 1 weer te geven, omdat deze verwachting geen absolute score betreft. De verwachting van de naleving van de GRI-richtlijnen en de verwachting van de GRI G4-richtlijnen is daarom ook in tabel 2 geplaatst. Naast de verwachting dat drukgevoelige bedrijven eerder de GRI-richtlijnen naleven, heb ik ook de verwachting uitgesproken dat drukgevoelige bedrijven vooruitstrevender zijn en eerder de nieuwere G4-richtlijnen zullen naleven. Naast de verwachting van de GRI-richtlijnen geeft tabel 2 ook de verwachting aan in hoeverre drukgevoelige bedrijven een voor het publiek toegankelijk MVO verslag publiceren en een assurance report bij dit verslag leveren. Daarnaast is onderzocht welk niveau dit assurance report heeft. Wanneer het hybride assurance of een controleverklaring betreft, dan is het bedrijf vooruitstrevend. De verwachting is dat bepaalde groepen stakeholders ook bij bedrijven in Nederland een positieve invloed uitoefenen op de genoemde punten in tabel 2. De verwachtingen voor de drukgevoelige bedrijven zijn weergegeven in tabel 2. Voor het publiek toegankelijk MVO verslag
Assurance report aanwezig
Aanwezigheid GRI-richtlijnen Nieuwere hybride assurance gevolgd versie GRI of een G4controleverklaring richtlijnen Milieu + + + + + Klanten + + + + + Investeerders + + + + + Werknemers + + + + + Tabel 2: verwachte invloed van een groep stakeholders op de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag, assurance report, hybride assurance of een controleverklaring, naleving van de GRI-richtlijnen en naleving van de nieuwe GRI G4-richtlijnen
Aan de hand van de stakeholder theorie, het voluntary disclosure model, de legitimatietheorie en de institutionele theorie probeer ik de verwachtingen en de resultaten te verklaren. Deze theorieën worden in het theoretisch kader nader uitgelegd.
11
3.
Theoretisch kader
In dit hoofdstuk zijn de theorieën beschreven waar de verwachtingen en resultaten van mijn onderzoek op zijn gebaseerd. Aan de hand van onderstaande theorieën dient de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijk variabelen verklaard te worden. De verwachting is dat door onderstaande theorieën drukgevoelige bedrijven eerder hun activiteiten verantwoorden en kwalitatief hogere verslagen afleveren, waardoor ze ook hoger op de Transparantiebenchmark eindigen. 3.1 Stakeholder theorie Freeman (1984) publiceerde met zijn stakeholder concept een nieuwe kijk op strategisch management. Hij definieert stakeholders als ‘een groep of individu die het behalen van de bedrijfsdoelstellingen beïnvloed of hierdoor beïnvloed kan worden’. Stakeholders van het bedrijf zijn aandeelhouders, schuldeisers, werknemers, leveranciers, publieke belangengroepen en overheidsinstanties. Een implicatie van de theorie van Freeman is dat bedrijven de relaties met hun stakeholders moet managen (Elijido-Ten et al., 2010). Ansoff (1965) was de eerste die de doelstellingen van het bedrijf definieerde in relatie tot de stakeholder theorie. Eén van de grootste doelstellingen noemde hij het bereiken van de bekwaamheid om tussen de conflicterende eisen van verschillende stakeholders van het bedrijf te balanceren. In het paper van Roberts (1992) wordt het model van Freeman en Ullman besproken. Freeman (1983) categoriseerde de ontwikkeling van het stakeholder concept tussen een model van organisatieopzet en werkbeleid en een maatschappelijk verantwoord model van stakeholder management. Het eerste model richt zich op het ontwikkelen en evalueren van het verkrijgen van de goedkeuring bij strategische beslissingen van groepen waarvan ondersteuning is vereist, wil het bedrijf blijven bestaan. Het gedrag van verschillende groepen stakeholders wordt beschouwd als een beperking op de strategie die is ontwikkeld door het management om bedrijfsmiddelen in overeenstemming te brengen met de omgeving. Het tweede model breidt het organisatieopzet model uit door externe invloeden op het bedrijf toe te voegen welke vijandige posities aan kunnen nemen. Vanuit Freeman’s model ontwikkelde Ullman (1985) een conceptueel model van maatschappelijk verantwoorde activiteiten. Ullman concludeerde dat de stakeholder theorie een passende rechtvaardiging biedt voor het inbouwen van strategische beslissingen in studies van MVO. Ullman presenteert een driedimensionaal model waar hij eigenlijk alle correlaties tussen maatschappelijke rapportering en maatschappelijke en economische prestaties mee kan verklaren. De invloed van stakeholders is de eerste dimensie die wordt besproken. Deze dimensie beargumenteert dat een bedrijf reageert op de intensiteit van eisen van stakeholders. Wanneer MVO wordt gezien als een effectieve management strategie voor het omgaan met stakeholders, dan wordt een positieve relatie verwacht tussen de invloed van stakeholders en MVO prestaties en verslaggeving. De tweede dimensie van het model is de strategische houding van het bedrijf richting MVO. Deze houding beschrijft de manier van reageren van de mensen die de belangrijkste beslissingen nemen aangaande maatschappelijke eisen. Een bedrijf heeft een actieve houding wanneer het management probeert de positie van de organisatie met zijn stakeholders te beïnvloeden via MVO. Des te actiever de houding van het management, des te hoger de verwachting dat de activiteiten maatschappelijk zijn verantwoord en gerapporteerd. De derde dimensie van het model betreft de huidige economische prestaties en uit het verleden. Het voldoen aan het doel om maatschappelijk verantwoord te ondernemen kan op de tweede plaats komen achter het voldoen aan de economische eisen, omdat deze de continuïteit van het bedrijf kan aantasten. Met een zeker niveau van de eerste twee dimensies zal bij hogere economische prestaties van het bedrijf, het bedrijf eerder doen aan MVO en over MVO rapporteren. 3.2 Voluntary disclosure model Volgens Clarkson et al. (2008) voorspelt het voluntary disclosure model een positieve relatie tussen 12
maatschappelijk verantwoorde resultaten en het niveau van verslaggeving wat het bedrijf vindt dat het levert. Volgens Clarkson et al. is het idee achter dit model dat bedrijven die erg vooraanstaand zijn in maatschappelijk verantwoord ondernemen, hun aanpak willen opdringen door te wijzen op objectieve prestatie indicatoren die erg moeilijk zijn te kopiëren door minder vooraanstaande bedrijven. Doordat het voor deze bedrijven moeilijk is om deze indicatoren te kopiëren, zullen de minder vooraanstaande bedrijven ervoor kiezen om minder te verslaan op het gebied van MVO, of ze zullen zelfs helemaal geen verslag gaan uitbrengen. Vooraanstaande bedrijven doen dus wel verslag van belangrijke onderwerpen aangaande MVO zaken. De kwaliteit van hun verslaggeving is dus superieur t.o.v. de kwaliteit van verslaggeving van minder vooraanstaande bedrijven, waardoor ze dus ook een concurrentievoordeel kunnen bedingen. Vooraanstaande bedrijven geloven dat hun sterktes de zwaktes tenietdoen en ze zijn daarom niet bang voor de reactie van stakeholders. Het voluntary disclosure model wordt dus gebruikt om het niveau van verslaggeving te verklaren. Het model is gebaseerd op de agency theorie. Volgens Brammer & Pavelin (2006) is vrijwillige verslaggeving een poging tot het verwijderen van informatieasymmetrie tussen het bedrijf en externe agenten, voornamelijk agenten in een investeringsklimaat. Het voluntary disclosure model voorspelt daardoor dat het informatierisico voor huidige en potentiële investeerders verlaagd zal worden. Het voluntary disclosure model voorspelt dat organisaties welke goed presteren op MVO de impact van hun activiteiten niet zullen verhullen en dat deze organisaties bereid zijn om hun stakeholders te informeren over hun activiteiten. Dit impliceert dus ook dat wanneer een bedrijf geen informatie verstrekt aangaande een onderwerp op het gebied van MVO, stakeholders kunnen denken dat er iets aan de hand kan zijn. Immers, bedrijven doen juist wel verslag wanneer ze goed presteren op het gebied van MVO. Wanneer een bedrijf niet een voor het publiek toegankelijk MVO verslag levert of er wordt geen assurance report toegevoegd dan kunnen stakeholders denken dat er wel eens iets aan de hand kan zijn. Dit roept vragen op. Bedrijven zullen deze vragen willen voorkomen en de kans is groot dat ze deze informatie dan wel gaan publiceren. Echter is de informatie die het bedrijf dan publiceert kwalitatief wel echt goed? En is het bedrijf ook vooruitstrevend? 3.3 Legitimatie theorie In de legitimatie theorie staat de relatie met de omgeving centraal. ‘Ondernemingen hebben een ‘license to operate’ nodig om te kunnen overleven en zullen mede vanuit dat oogpunt de communicatie met de relevante stakeholders vormgeven’ (De Waard, 2011). Het centrale idee van deze theorie is dat organisaties sociaal gebouwd zijn en onderhevig zijn aan sociale contracten. Dit betekent dat ze alleen kunnen opereren wanneer ze gezien worden als legitiem, omdat ze de steun van de maatschappij nodig hebben. Legitimiteit doet zich voor wanneer het waardesysteem van de organisatie en het grote sociale systeem waarin de organisatie opereert overeenkomen. Wanneer er ongelijkheid is, zal de legitimiteit van het bedrijf worden bedreigd. De legitimatietheorie benadrukt de manier waarin bedrijven hun gedragingen proberen te legitimeren door het managen en manipuleren van waarnemingen in de samenleving, zodat het overeenkomt met de normen van acceptabel gedragen (Smith, Haniffa & Fairbrass, 2010). 3.4 Institutionele theorie Bepaalde sectoren en landen zullen naarmate de tijd vordert steeds homogener worden. Dit proces is ‘isomorphism’ genaamd. Isomorphism ontwikkelt zich doordat bedrijven zich genoodzaakt voelen om legitimiteit aan zichzelf te verlenen door de externe druk die ze ervaren (Smith, Haniffa & Fairbrass, 2010). In het boekwerk ‘Als de vos de passie spreekt… De rol van de accountant bij duurzaamheidsverslaggeving’ van de Waard wordt de institutionele theorie verder besproken. “Volgens de institutionele theorie kan het gedrag van ondernemingen vanuit drie invalshoeken worden beïnvloed. Ondernemingen worden beïnvloed door regelgeving van overheden of door pressie vanwege bijvoorbeeld niet-gouvernementele organisaties. Daarnaast worden ondernemingen beïnvloed door de gedragingen van hun ‘peer group’. Tenslotte kan sprake zijn van gelijkgestemdheid binnen groepen mensen.” De eerste invalshoek is in mijn onderzoek het 13
belangrijkst. Zoals de Waard het ook al verwoord in zijn boekwerk: “Ondernemingen kunnen zich door het bestaan van de Transparantiebenchmark aangezet voelen tot het publiceren van een compleet – en daardoor – vaak lijvig – duurzaamheidsverslag.” Doordat bedrijven hoger op de Transparantiebenchmark willen eindigen, zullen ze kwalitatief betere verslagen willen publiceren. 3.5 Link onderzoek De stakeholder theorie en institutionele theorie zijn de basis van mijn onderzoek. Vanuit de stakeholder theorie is het model van Ullman een belangrijke basis voor bedrijven voor het publiceren van een kwalitatief goed duurzaamheidrapport. De institutionele theorie heeft het over drie invalshoeken. Zoals gezegd kan een onderneming zich aangezet voelen tot het publiceren van een kwalitatief goed duurzaamheidverslag om zo hoog mogelijk op de Transparantiebenchmark te geraken. Daarnaast zijn gedragingen van ‘peer groups’ belangrijk, vooral voor ondernemingen die onder druk staan van milieu stakeholders en klanten. Dit omdat zij in dezelfde sectoren actief zijn en deze bedrijven vaak hun concurrenten volgen. De verdieping leg ik in mijn onderzoek naar het voluntary disclosure model en de legitimatie theorie. Bedrijven zullen om hun gedrag te legitimeren vaak een voor het publiek toegankelijk duurzaamheidverslag publiceren. Voor het bijvoegen van een assurance report aan dit verslag en het voldoen aan de GRI-richtlijnen, verwacht ik ook nog een positieve relatie, maar publiceren drukgevoelige bedrijven ook echt een kwalitatief goed verslag en zijn ze vooruitstrevend? Bedrijven kunnen vooruitstrevend zijn door het toepassen van de nieuwste GRI G4-richtlijnen en door het toevoegen van een hoog niveau van assurance, namelijk een controleverklaring of een hybride assurance report. Deze zelfde link kan worden gelegd naar het voluntary disclosure model. Bedrijven kunnen vrijwillig een duurzaamheidverslag uitbrengen, hier een assurance report aan toevoegen en voldoen aan de GRI-richtlijnen om vragen van stakeholders te voorkomen. Echter de vraag is of het bedrijf ook een kwalitatief goed duurzaamheidverslag levert en of ze vooruitstrevend zijn?
14
4.
Onderzoeksmethode
Het onderzoek wat ik heb gedaan, is een kwantitatief onderzoek. Dit betreft een onderzoek waarbij data wordt verzameld en geanalyseerd. De gebruikte data voor beide tabellen zijn grotendeels verzameld door mijzelf. Voor het verzamelen van het personeelsaantal heb ik hulp gehad van een medeonderzoeker. De data zijn voor een groot deel afkomstig uit de Transparantiebenchmark van 2014. Het onderzoek heeft ook plaatsgevonden op de bedrijven die aan deze Transparantiebenchmark hebben deelgenomen en daadwerkelijk een score hebben behaald op de benchmark. De onderzochte bedrijven zijn dus afkomstig uit één land (Nederland), maar zijn actief in verschillende sectoren. Zoals eerder verteld in het hoofdstuk vraagstelling heb ik mijn onderzoeksvraag onderverdeeld in twee modellen: onderzoeksmodel A en B. In model A wordt onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag en in model B naar de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag, het assurance report en de GRI-richtlijnen. Beide modellen zijn omgezet naar twee verwachtingstabellen: tabel 1 behorende bij model A en tabel 2 behorende bij model B. De modellen zijn opgesteld naargelang de onderzoeksmethode. De modellen worden namelijk op verschillende manieren getest. Dit is ook de reden waarom naleving van de GRI-richtlijnen is ondergebracht in onderzoeksmodel B. Dit terwijl eigenlijk onderzoek wordt gedaan naar de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag. In model A is puur gekeken naar de scores op de kwaliteitscriteria van de Transparantiebenchmark van 2014. Er is in kaart gebracht hoeveel punten drukgevoelige bedrijven gemiddeld hebben behaald op elke kwaliteitscriterium en dit is vergeleken met het gemiddeld aantal behaalde punten door alle bedrijven op deze kwaliteitscriteria. De verwachting is uitgesproken dat de score van drukgevoelige bedrijven 10 procent hoger ligt op de kwaliteitscriteria dan het gemiddeld aantal gescoorde punten door de niet-drukgevoelige bedrijven. Model B daarentegen is getest door middel van binaire regressies. De verwachting is uitgesproken dat drukgevoelige bedrijven een positieve relatie hebben met de afhankelijke variabelen. De enige continu variabele in dit onderzoek, de totale opbrengsten, is gewinsorized op het 2e en 98e percentiel (+/- drie standaarddeviaties van het gemiddelde). Dit om mogelijke uitschieters te voorkomen. Daarnaast is eerst een Pearson correlatie matrix uitgevoerd om te kijken of sprake is van multicollineariteit tussen de onafhankelijke variabelen. Om de robuustheid van beide modellen te testen, is als laatste nog een robuustheidscheck gedaan. Bij bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders of van klanten zijn de modellen opnieuw getest door twee sectoren niet mee te nemen in het onderzoek. Bij de bedrijven die onder druk staan van investeerders zijn de financiële instellingen achterwege gelaten in het model en ten slotte is bij de bedrijven onder druk van werknemers de knip in de ratio tussen de totale opbrengsten en het aantal werknemers verlaagd.
15
5.
Methodologie
In dit hoofdstuk worden de gebruikte variabelen in mijn onderzoeksmodellen nader uitgelegd. Daarnaast wordt de doelgroep van dit onderzoek besproken en is voor onderzoeksmodel B een empirisch model opgezet. 5.1 Onafhankelijke variabelen De onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn milieu, klanten, werknemers en investeerders. Per onafhankelijke variabele is onderzocht of het bedrijf onderhevig is aan druk van de onderzochte groep stakeholders. Deze bedrijven zijn dan drukgevoelig. Per groep stakeholders is getest of deze invloed heeft op de afhankelijke variabelen. Wellicht heeft de ene groep stakeholders wel invloed, waar de andere groep stakeholders dat niet heeft. Alle onafhankelijke variabelen zijn dummy variabelen. Dit wil zeggen dat wanneer een bedrijf bijvoorbeeld druk ondervindt van investeerders, de variabele investeerders de waarde ‘1’ aanneemt. Is dit niet het geval dan neemt de waarde voor investeerders ‘0’ aan. Zo is dit ook het geval voor de overige drie onafhankelijke variabelen. Per groep stakeholders is de indeling gedaan naargelang het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. Er zijn echter wel een paar aanpassingen. Fernandez-Feijoo et al. hebben een aantal sector onderscheden waarin de activiteiten een grote invloed hebben op het milieu. Hierin volgen zij Tagesson et al.; Gamerschlag et al. en Branco & Rodrigues. In mijn onderzoek heb ik dezelfde sectoren aangehouden. Ik heb echter de sectoren wel vertaald naar de standaard bedrijfsindeling 2008 (SBI) die wordt gehanteerd in Nederland. De volgende sectoren ondervinden volgens Fernandez-Feijoo et al. druk van milieu stakeholders: landbouw, auto-industrie, chemische industrie, de bouw, bouwmaterialen, de gehele energiesector, bos en papierproducten, logistiek, metaalproducten, mijnbouw, spoorwegen, watervoorziening, luchtvaart en afvalverwerking. Ik heb de SBI-codes gebruikt van de 244 bedrijven die zijn beoordeeld in de Transparantiebenchmark van 2014. Hieruit komen de volgende SBI-codes naar voren die druk ondervinden van milieu stakeholders: landbouw, jacht en dienstverlening voor de landbouw en jacht (1), winning van aardolie en aardgas (6), dienstverlening delfstoffenwinning (9), papierindustrie (17), chemische industrie (20), rubber- en kunststofproductindustrie (22), bouwmaterialenindustrie (23), metaalproductenindustrie (25), auto- en aanhangwagenindustrie (29), overige transportmiddelenindustrie (30), energiebedrijven (35), waterleidingbedrijven (36), afvalwaterinzameling en –behandeling (37), afvalbehandeling en recycling (38), sanering en overig afvalbeheer (39), algemene bouw en projectontwikkeling (41), grond-, water- en wegenbouw (42), gespecialiseerde bouw (43), autohandel en -reparatie (45), vervoer over land (49), vervoer over water (50), vervoer door de lucht (51), opslag en dienstverlening voor vervoer (52), Post en koeriers (53) en uitgeverijen (58). Bedrijven actief in een andere sector staan niet onder druk van milieu stakeholders, aangezien de activiteiten van het bedrijf geen grote invloed hebben op het milieu. In de eerder genoemde robuustheidcheck zijn de modellen voor de variabele milieu nogmaals getest zonder daarin algemene bouw en projectontwikkeling (41), grond-, water- en wegenbouw (42) en gespecialiseerde bouw (43) mee te nemen. Fernandez-Feijoo et al. hebben ook een aantal sectoren onderscheden waarin klanten druk kunnen uitoefenen op bedrijven. Dit zijn sectoren waarin een groot en algemeen publiek diensten of producten afneemt. Fernandez-Feijoo et al. hebben deze sectoren overgenomen van Sweeney & Coughlan en Branco & Rodrigues. Zij hebben de volgende sectoren voorgedragen: energievoorzieningen, financiële instellingen, voedsel & drank, gezondheidszorg, huishoudproducten en persoonlijke verzorging, detailhandel, telecommunicatie, textiel, afvalverwerking en watervoorziening. Daarnaast hebben Fernandez-Feijoo et al. zelf nog een aantal sectoren toegevoegd: tabak, duurzame gebruiksgoederen, media, toerisme, speelgoed, handelsmaatschappijen en universiteiten. Naar mijn mening worden in deze sectoren echter geen specifieke producten of diensten afgenomen door een groot en algemeen publiek. Ook zou het aantal bedrijven dat dan druk zou ondervinden van klanten wel erg groot worden. De toegevoegde 16
sectoren van Fernandez-Feijoo et al. beschouw ik dan ook niet als zijnde sectoren waarin klanten druk kunnen uitoefenen op bedrijven. De sectoren die wel onder druk staan van klanten zijn ook voor deze variabele omgezet naar SBI-codes. De volgende SBI-codes ondervinden druk van klanten: voedingsmiddelenindustrie (10), drankenindustrie (11), elektrische apparatenindustrie (27), energiebedrijven (35), waterleidingbedrijven (36), afvalwaterinzameling en –behandeling (37), afvalbehandeling en recycling (38), sanering en overig afvalbeheer (39), autohandel en -reparatie (45), detailhandel (47), eet- en drinkgelegenheden (56), telecommunicatie (61), financiële instellingen (64), verzekering/pensioenfondsen (65), overige financiële dienstverlening (66) en gezondheidszorg (86). In de robuustheidcheck voor de variabele druk van klanten heb ik het model nog eens getest zonder de financiële instellingen (64), verzekering/pensioenfondsen (65) en overige financiële dienstverlening (66). Zoals al benoemd in het hoofdstuk vraagstelling, heb ik de variabele werknemers anders ingedeeld dan dat Fernandez-Feijoo et al. hebben gedaan in hun onderzoek. Ik heb deze variabele ingedeeld op basis van het verhoudingsgetal totale opbrengsten t.o.v. het aantal personeelsleden actief bij het bedrijf. Ik heb een knip gemaakt in dit verhoudingsgetal waar 80 bedrijven zich boven en de overige bedrijven zich onder bevinden. Deze knip ligt bij het realiseren van 410.000 euro omzet per werknemer. Voor de robuustheidcheck heb ik deze knip iets lager gelegd, namelijk bij het realiseren van 285.000 euro omzet per werknemer. Boven deze knip bevinden zich dan 115 bedrijven, die onder druk zouden staan van werknemers. Als laatste onafhankelijke variabele is er nog de druk van investeerders. Fernandez-Feijoo et al. hebben deze druk weer onderscheden in sectoren. Bij hen komen sectoren in aanmerking waarin meer dan 50% van de bedrijven de aandelen in hun bedrijf verkopen. In mijn onderzoek staan bedrijven onder druk van investeerders wanneer zij aan de beurs staan genoteerd. Daarnaast staan net als in het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. ook de financiële instellingen onder druk van investeerders. In de robuustheidcheck is de druk van investeerders opnieuw getest zonder de financiële instellingen. 5.2 Afhankelijke variabelen Er is een groot aantal afhankelijke variabelen onderzocht in dit onderzoek. Deze variabelen zijn onderverdeeld in twee modellen: onderzoeksmodel A en B. De variabelen behorende bij onderzoeksmodel A zijn: relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid (TB vraag 30), betrouwbaarheid (TB vraag 31+32), responsiviteit, samenhang en de totale kwaliteitsscore. Op elke variabele is een maximum aantal punten te scoren. Er is geen regressie gedraaid op model A. De behaalde scores van de drukgevoelige bedrijven op deze variabelen is vergeleken met de gemiddelde scores van alle bedrijven. Hiervoor is gekeken naar het percentage van de gescoorde punten. Aan de hand van deze vergelijking is een conclusie opgesteld. De afhankelijke variabelen behorende bij onderzoeksmodel B zijn allemaal getest door middel van binaire regressies. Er is gekozen voor binaire regressies aangezien alle afhankelijke variabelen niet continu zijn. Deze variabelen betreffen: GRI, GRI_versie, publiek verslag, assurance report en level of assurance. Alle afhankelijke variabelen zijn dus opgedeeld in twee categorieën. Wanneer een bedrijf in zijn duurzaamheidsverslag de GRI-richtlijnen naleeft dan neemt de variabele GRI de waarde ‘1’ aan. Wanneer deze richtlijnen niet worden gevolgd dan neemt de variabele de waarde ‘0’ aan. Bij GRI_versie neemt de variabele de waarde ‘1’ aan wanneer het bedrijf de GRI G4-richtlijnen hanteert. Brengt het bedrijf verslag uit volgens de G3-richtlijnen dan krijgt de variabele de waarde ‘0’. Bij de variabelen publiek verslag en assurance report neemt de variabele de waarde ‘1’ aan wanneer het bedrijf een voor het publiek toegankelijk MVO verslag publiceert of wanneer een assurance report is toegevoegd aan het duurzaamheidsverslag. Wanneer dit niet het geval is dan neemt de variabele de waarde ‘0’ aan. Ten slotte neemt level of assurance de waarde ‘1’ aan wanneer sprake is van hybride assurance of een controleverklaring bij het duurzaamheidsverslag. Wanneer dit niet het geval is dan neemt de variabele de waarde ‘0’ aan.
17
5.3 Controle variabele Fernandez-Feijoo et al. gebruiken in hun onderzoek drie controle variabelen: het werelddeel waarin het bedrijf opereert, beursnotering en grootte van het bedrijf. Daarnaast nemen ook Simnett et al. in hun onderzoek grootte van het bedrijf mee als controle variabele. Voor het testen van onderzoeksmodel A is in dit onderzoek geen controle variabele nodig. Voor het testen van onderzoeksmodel B gebruik ik alleen grootte van het bedrijf als controle variabele. De onderzochte bedrijven in mijn onderzoek zijn namelijk allemaal afkomstig uit Nederland, waardoor het werelddeel niet kan worden gebruikt als controle variabele. Daarnaast valt beursnotering ook af als controle variabele aangezien ik de druk van investeerders al baseer op de beursnotering. Hierdoor blijft alleen grootte van het bedrijf over als controle variabele. De grootte van het bedrijf is gemeten aan de hand van de totale opbrengsten van het bedrijf. Wanneer de totale opbrengsten van het bedrijf in buitenlandse valuta is gerapporteerd, heb ik deze via de gemiddelde koers over het jaar 2013 omgerekend. In onderzoeksmodel B heb ik als controle variabele de natuurlijke logaritmes van de totale opbrengsten gebruikt. Dit om een mogelijk bias in het model te voorkomen, vanwege een niet normaal verdeelde variabele. 5.4 Doelgroep model In de Transparantiebenchmark van 2014 zijn 244 bedrijven met een score beoordeeld. De nulscores in de Transparantiebenchmark zijn niet onderzocht in dit onderzoek. Van enkele van de 244 beoordeelde bedrijven zijn helaas geen gegevens beschikbaar betreffende het personeelsaantal en de totale opbrengsten van het bedrijf. Door het ontbreken van deze gegevens kan geen verhoudingsgetal worden gemaakt aangaande de totale opbrengsten t.o.v. het aantal personeelsleden actief bij het bedrijf. Dit betekent dat de invloed van werknemers slechts op 226 bedrijven getest kan worden voor zowel onderzoeksmodel A als B. Zo zijn van de 244 beoordeelde bedrijven van 12 bedrijven de totale opbrengsten onbekend. Daarnaast heeft de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij NV negatieve totale opbrengsten. Van negatieve opbrengsten kan geen natuurlijke logaritme worden genomen. Deze maatschappij is dus ook uit de doelgroep gehouden. Ik heb er voor gekozen om de doelgroep van elke onafhankelijke variabele en controlevariabele gelijk te trekken. Dit betekent dus dat alle afhankelijke variabelen van zowel onderzoeksmodel A als B getest wordt met een doelgroep van 226 bedrijven. 5.5 Empirisch model behorende bij onderzoeksmodel B De variabelen behorende bij onderzoeksmodel B zijn samengevat in onderstaande modellen. GRI = β₀ + β₁ * milieu + β₂ * klanten + β₃ * werknemers + β₄ * investeerders + β₅ * Lnw_Revt + ԑ GRI_versie = β₀ + β₁ * milieu + β₂ * klanten + β₃ * werknemers + β₄ * investeerders + β₅ * Lnw_Revt + ԑ Publiek MVO verslag = β₀ + β₁ * milieu + β₂ * klanten + β₃ * werknemers + β₄ * investeerders + β₅ * Lnw_Revt + ԑ Assurance report = β₀ + β₁ * milieu + β₂ * klanten + β₃ * werknemers + β₄ * investeerders + β₅ * Lnw_Revt + ԑ Level of assurance = β₀ + β₁ * milieu + β₂ * klanten + β₃ * werknemers + β₄ * investeerders + β₅ * Lnw_Revt + ԑ Hierbij refereert β₀ aan de constante in het model en ԑ duidt op de regressie error term. In tabel 4 zijn alle omschrijvingen van de variabelen nader verklaard.
18
6.
Empirische resultaten & discussie
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de resultaten en bevindingen van dit onderzoek. Allereerst is een tabel met beschrijvende statistiek opgesteld voor alle variabelen gebruikt bij het testen van de onderzoeksmodellen A en B. In de daaropvolgende paragrafen zijn de specifieke resultaten en bevindingen opgesteld voor beide modellen. In de laatste paragraaf volgt ten slotte de robuustheidcheck voor beide modellen. 6.1 Beschrijvende statistiek In tabel 5 zijn alle onafhankelijke, afhankelijke en controle variabelen opgenomen. Er volgt een korte toelichting op deze tabel met beschrijvende statistiek. Tabel 5: beschrijvende statistiek N
Minimum Maximum
Mean
Std. Deviation
Onafhankelijke variabelen Milieu
226
0
1
0,35
0,478
Klanten
226
0
1
0,49
0,501
Werknemers
226
0
1
0,35
0,479
Investeerders
226
0
1
0,55
0,498
Relevantie
226
-2
20
11,69
Duidelijkheid
226
0
20
12,13
5,37 6,135
Betrouwbaarheid (30)
226
0
14
3,16
4,846
Betrouwbaarheid (31 + 32)
226
0
6
2,41
2,192
Responsiviteit
226
0
20
9,93
6,829
Samenhang
226
0
20
10,43
6,950
Afhankelijke variabelen
Totaal kwaliteit
226
1
98
49,76
27,247
GRI
226
0
1
0,54
,500
GRI_versie
121
0
1
0,31
,466
Publiek MVO verslag
226
0
1
0,92
,264
Assurance report
226
0
1
0,31
,463
Level of assurance
70
0
1
0,29
,455
25,15872 20,6521905
1,74833317
Controle variabele Ln(w_Revt)
226 15,27110
Aan de hand van deze statistieken valt weinig te zeggen over de onafhankelijke variabelen. Wel is bijvoorbeeld te zien dat een groot gedeelte (55%) van de bedrijven onder druk staat van investeerders. De gemiddelde scores van de onafhankelijke variabelen zijn in dit onderzoek ook al eerder gebruikt om de verwachtingen voor model A op te stellen. Uit de statistieken valt meer af te leiden over de afhankelijke variabelen. Zo is te zien dat geen enkel bedrijf de volle 100 punten heeft gescoord op de vijf kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark. Te zien is dat de meeste punten op de kwaliteitscriteria worden gescoord op relevantie en duidelijkheid. Op betrouwbaarheid wordt veruit het slechtst gescoord. Van de maximaal te behalen 20 punten wordt op dit criterium gemiddeld slechts 5.57 punten gehaald. De oorzaak ligt vooral in de erg lage score op vraag 30 in de Transparantiebenchmark van 2014. Te zien is ook dat in 54% van de gevallen een bedrijf zijn duurzaamheidsverslag opstelt aan de hand van de GRI-richtlijnen. Van deze bedrijven stelt 31% het 19
duurzaamheidsverslag op aan de hand van de laatste versie van de GRI-richtlijnen, namelijk de G4richtlijnen. De meeste bedrijven produceren een voor het publiek toegankelijk MVO verslag, namelijk 92% van de bedrijven. Een assurance report wordt bij slechts nog geen derde van de bedrijven toegevoegd aan het duurzaamheidsverslag (31%). Wanneer een bedrijf een assurance report toevoegt aan dit verslag dan is dit in 29% van de gevallen hybride assurance of een controleverklaring. 6.2 Resultaten onderzoeksmodel A In onderzoeksmodel A wordt gekeken naar de gescoorde punten op de kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark van 2014. In hoofdstuk 2.4 is een verwachting opgesteld wat drukgevoelige bedrijven zullen scoren op deze kwaliteitscriteria. In tabel 6 heb ik geprobeerd een duidelijk overzicht te geven tussen de verwachtingen en het daadwerkelijk aantal gescoorde punten door drukgevoelige bedrijven op de kwaliteitscriteria. Aan de verwachting is voldaan wanneer de daadwerkelijke percentages zijn onderstreept en in het groen weergeven. Aan de verwachting is bijna voldaan wanneer het daadwerkelijke percentage is weergegeven in het blauw. Deze percentages ligger minder dan 0,5% onder het verwachte percentage. Tabel 6: resultaten onderzoeksmodel A
gescoorde punten drukgevoelige bedrijven verwachte percentages
daadwerkelijke percentages
Variabelen
milieu
klanten
werknemers
investeerders
milieu
klanten
werknemers
investeerders
relevantie
64,97%
63,60%
64,93%
62,94%
66,20%
59,09%
62,56%
64,44%
duidelijkheid
67,14%
65,77%
67,10%
65,11%
72,53%
62,50%
62,31%
62,44%
betrouwbaarheid (30)
29,07%
27,70%
29,03%
27,04%
34,00%
27,27%
25,54%
24,11%
betrouwbaarheid (31+32)
46,69%
45,32%
46,65%
44,66%
47,26%
41,97%
43,96%
41,73%
responsiviteit
56,17%
54,80%
56,13%
54,14%
54,05%
53,64%
52,50%
50,00%
samenhang
58,65%
57,28%
58,61%
56,62%
59,68%
57,09%
58,56%
52,24%
totaal kwaliteit
56,26%
54,89%
56,22%
54,23%
58,09%
52,80%
53,40%
51,70%
Uit de tabel valt af te leiden dat alleen bedrijven waar de activiteiten invloed hebben op het milieu een significante druk ondervinden om een kwalitatief beter duurzaamheidsverslag te publiceren. Op alle kwaliteitscriteria wordt door bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders een significant hoger puntenaantal gehaald. Alleen op het criterium responsiviteit wordt de verwachting niet gehaald. Geconcludeerd kan worden dat door de druk van milieu stakeholders bedrijven een kwalitatief beter duurzaamheidsverslag afleveren. Voor de overige drukgevoelige bedrijven is dit echter niet waar te nemen. Bedrijven die onder druk staan van klanten hebben de verwachtingen in zijn geheel niet gehaald. De verwachting is nog wel bijna gehaald op vraag 30 van het criterium betrouwbaarheid en op het criterium samenhang. Op de overige criteria is de score iets hoger dan de gemiddelde score van alle beoordeelde bedrijven, echter deze scores zijn niet significant hoger om te kunnen spreken van invloed van druk van klanten. De resultaten van bedrijven die onder druk staan van werknemers komen overeen met de bedrijven die onder druk staan van klanten. Deze drukgevoelige bedrijven hebben de verwachting ook op geen enkel criterium gehaald. Alleen op het criterium samenhang is de verwachting bijna gehaald. Ook bij de bedrijven onder druk van werknemers liggen de resultaten wel iets hoger dan de gemiddelde score van alle beoordeelde bedrijven. Ook voor deze drukgevoelige bedrijven kan echter geconcludeerd worden dat ze geen kwalitatief beter duurzaamheidsverslag opstellen. Ook bedrijven die onder druk staan van investeerders leveren geen kwalitatief beter duurzaamheidsverslag af. De verwachting voor deze drukgevoelige bedrijven is alleen gehaald op het criterium relevantie. De daadwerkelijke percentages op de overige kwaliteitscriteria liggen echter ver weg van de verwachting. 20
De verwachtingen zijn dus alleen uitgekomen voor bedrijven die druk ondervinden van milieu stakeholders. Onderzoeksvraag A1 kan dus ook alleen voor bedrijven onder druk van milieu stakeholders positief beantwoord worden. De overige drukgevoelige bedrijven scoren niet een significant hoger aantal punten dan de niet-drukgevoelige bedrijven. Klaarblijkelijk voelen zijn niet genoeg druk van hun stakeholders om een kwalitatief goed duurzaamheidsverslag af te leveren. 6.3 Correlatie matrix onderzoeksmodel B Voordat ik op onderzoeksmodel B een regressie analyse heb losgelaten, heb ik een Pearson correlatie matrix uitgevoerd op de controle variabele en onafhankelijke variabelen. Ik heb dit gedaan om te onderzoeken of multicollineariteit bestaat tussen de onafhankelijke variabelen en controle variabele. Volgens Cohen (1988) duidt een correlatie coëfficiënt die hoger is dan 0,50 op een hoge correlatie. Wanneer een hoge correlatie bestaat tussen variabelen is sprake van multicollineariteit. Dit betekent dat een onafhankelijke of controle variabele door het model beïnvloedt kan worden. Uit tabel 7 valt af te leiden dat geen sprake is van hoge correlaties tussen variabelen, waardoor dus geen sprake is van multicollineariteit. Dit betekent dat zonder probleem regressie analyse kan worden uitgevoerd op onderzoeksmodel B. Tabel 7: Pearson correlatie matrix Variabele Milieu Klanten
Milieu
Klanten
1,000 -0,213** -0,213**
Investeerders
Werknemers
Ln(w_Revt)
-0,088
-0,077
0,133*
1,000
0,127
0,260**
0,109
Investeerders
-0,088
0,127
1,000
0,070
0,053
Werknemers
-0,077
0,260**
0,070
1,000
0,240**
Ln(w_Revt)
0,133*
0,109
0,053
0,240**
1,000
**: Correlatie is significant op 1% niveau (tweezijdig). *: Correlatie is significant op 5% niveau (tweezijdig).
6.4 Regressie modellen onderzoeksmodel B Op onderzoeksmodel B zijn vijf binaire regressie analyses uitgevoerd. Voor elke deelonderzoeksvraag is een binaire regressie analyse uitgevoerd. Door middel van deze regressie analyses wordt de verklaringskracht van de onafhankelijke variabelen op het naleven van de GRI-richtlijnen, het volgen van GRI G4-richtlijnen, het publiceren van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag, het toevoegen van een assurance report en het toevoegen van hybride assurance of een controleverklaring verklaard. Om de fit van de vijf regressiemodellen te bepalen heb ik de Hosmer en Lemeshow Goodness-of-Fit Test gebruikt. In deze test wordt een Chi² toets uitgevoerd. Wanneer de uitkomst van deze Chi² toets niet significant is, kan geconcludeerd worden dat het regressiemodel goed past bij de bijbehorende data. Voor deze test houd ik een significantieniveau van 10% aan. Voor alle vijf de regressiemodellen ligt het significantieniveau hoger dan 10%. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de regressiemodellen goed bij de data passen. Om de resultaten uit de binaire regressie analyses te analyseren heb ik naast de Chi² ook de Exp (B) en de Wald-statistic opgenomen in de tabellen. De Wald-statistic drukt uit hoe sterk de parameter is, waaruit ook het significantieniveau wordt opgemaakt. In dit onderzoek houd ik een significantieniveau van 5% aan voor de relatie tussen de variabelen. Exp(B) geeft de relatie weer tussen de variabelen. Wanneer Exp (B) groter is dan 1, dan heeft de onafhankelijke variabele een positieve relatie met de afhankelijke variabele. Wanneer Exp (B) kleiner is dan 1 dan bestaat er dus een negatieve relatie.
21
6.4.1 Invloed op de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag In tabel 8 zijn de resultaten weergeven van de binaire regressie analyse die is uitgevoerd op de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag. Tabel 8: binaire regressie analyse op de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk verslag Variabelen
Exp (B)
Wald
Milieu
1,377
0,316
Klanten
0,615
0,771
Werknemers
1,253
0,157
Investeerders
2,082
1,956
Ln(w_Revt)
0,882
0,625
Chi² (df=8)
11,323
Sign. Chi²
0,184
**: Correlatie is significant op 1% niveau (eenzijdig). *: Correlatie is significant op 5% niveau (eenzijdig).
Uit tabel 8 valt af te leiden dat geen significante relatie bestaat tussen de afhankelijke variabelen en de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag. Bij het aanhouden van een 10% significantie niveau zou nog wel sprake zijn geweest van een positieve en significante relatie tussen de bedrijven die onder druk staan van investeerders en de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag. Bij de overige afhankelijke variabelen en ook bij de controle variabele is totaal geen significantie waar te nemen. Reden hiervoor kan zijn dat het aantal bedrijven dat een voor het publiek toegankelijk MVO verslag publiceert natuurlijk erg groot is. Uit de beschrijvende statistiek is al naar voren gekomen dat 92% van de 226 onderzochte bedrijven een voor het publiek toegankelijk MVO verslag publiceert. Dit is op zich ook logisch aangezien alle bedrijven die in de Transparantiebenchmark van 2014 zijn beoordeeld met een score op de één of andere wijze verslag heeft uitgebracht. Daarnaast zijn van de 244 bedrijven die punten hebben gescoord op de Transparantiebenchmark van 2014 18 bedrijven afgevallen, omdat niet alle gegevens over deze bedrijven bekend waren. Het niet bekend maken van bijvoorbeeld omzetcijfers gaat natuurlijk vaak ook gepaard met het niet beschikbaar stellen van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag. De verwachtingen opgesteld bij het publiceren van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag zijn dus niet uitgekomen. Drukgevoelige bedrijven publiceren dus niet eerder een voor het publiek toegankelijk MVO verslag dan dat niet-drukgevoelige bedrijven dat doen. Onderzoeksvraag B1 wordt dus negatief beantwoord. De druk van stakeholders is dus niet van invloed op het publiceren van een voor het publiek toegankelijk duurzaamheidsverslag. Echter deze resultaten kunnen zoals hierboven gezegd een goede verklaring hebben. Wellicht was een beter inzicht verkregen op de invloed van de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag, als de hele populatie van de Transparantiebenchmark van 2014 was gebruikt, ook de bedrijven die niet zijn beoordeeld met een score. Voor toekomstig onderzoek is dit dus een aanbeveling. 6.4.2 Invloed op het toevoegen van een assurance report aan het duurzaamheidsverslag In tabel 9 zijn de resultaten weergeven van de binaire regressie analyse die is uitgevoerd op het toevoegen van een assurance report aan het duurzaamheidsverslag.
22
Tabel 9: binaire regressie analyse op het toevoegen van een assurance report Variabelen
Exp (B)
Wald
Milieu
3,896**
14,578
Klanten
2,342**
5,684
Werknemers
1,001
0,000
Investeerders
1,295
0,615
Ln(w_Revt)
1,550**
16,908
Chi² (df=8)
4,869
Sign. Chi²
0,771
**: Correlatie is significant op 1% niveau (eenzijdig). *: Correlatie is significant op 5% niveau (eenzijdig).
Uit tabel 9 valt op te maken dat voor twee van de vier onafhankelijke variabelen een positieve en significante relatie bestaat met het toevoegen van een assurance report aan het duurzaamheidsverslag. Bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders of van klanten voegen eerder een assurance report toe dan niet-drukgevoelige bedrijven. Dit betreffen ook duidelijke positieve relaties. Echter voor bedrijven die onder druk staan van werknemers of van investeerders is geen relatie te ontdekken met de afhankelijke variabele. Er is dus een duidelijk verschil tussen bedrijven die druk ondervinden van andere groepen stakeholders. Daarnaast is zoals verwacht ook een positieve en significante relatie waar te nemen tussen de controle variabele en het toevoegen van een assurance report aan het duurzaamheidsverslag. De resultaten uit deze binaire regressie zijn dus deels in overeenstemming met het onderzoek van Simnett et al., aangezien niet alle drukgevoelige bedrijven eerder hun activiteiten verantwoorden. De verwachtingen zijn dan ook deels gehaald. Onderzoeksvraag B2.1 kan voor de bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders of klanten dus positief beantwoord worden. Deze bedrijven voegen eerder een assurance report toe aan hun duurzaamheidsverslag dan de niet-drukgevoelige bedrijven. Daarentegen wordt de onderzoeksvraag voor de andere drukgevoelige bedrijven negatief beantwoord. Deze bedrijven voegen niet eerder een duurzaamheidsverslag toe. De druk van milieu stakeholders en van klanten is dus waarschijnlijk hoger dan de druk van werknemers en investeerders om aan het duurzaamheidsverslag een assurance report toe te voegen. 6.4.3 Invloed op het toevoegen van hybride assurance of een controleverklaring aan het duurzaamheidsverslag In tabel 10 zijn de resultaten weergeven van de binaire regressie analyse die is uitgevoerd op het toevoegen van hybride assurance of een controleverklaring aan het duurzaamheidsverslag.
23
Tabel 10: binaire regressie analyse op het toevoegen van hybride assurance of een controleverklaring Variabelen
Exp (B)
Wald
Milieu
0,750
0,224
Klanten
0,590
0,829
Werknemers
0,710
0,352
Investeerders
1,275
0,131
Ln(w_Revt)
1,042
0,053
Chi² (df=8)
11,420
Sign. Chi²
0,179
**: Correlatie is significant op 1% niveau (eenzijdig). *: Correlatie is significant op 5% niveau (eenzijdig).
In tabel 10 is te zien dat geen enkele significante relatie bestaat tussen de afhankelijke variabele en de onafhankelijke variabelen. Tevens is geen significante relatie aanwezig met de controle variabele. Het niveau van assurance ligt dus niet hoger bij drukgevoelige bedrijven dan bij niet-drukgevoelige bedrijven. De verwachtingen zijn dus niet gehaald, omdat uit de resultaten geen significante relaties blijken. Waar bedrijven die onder staan van milieu stakeholders of klanten nog wel eerder een assurance report toevoegen aan het duurzaamheidsverslag, daar voegen zij niet expliciet een hoger niveau van assurance toe aan dit verslag. Onderzoeksvraag B2.2 dient dan ook negatief beantwoord te worden. Drukgevoelige bedrijven voegen niet eerder hybride assurance of een controleopdracht toe aan hun duurzaamheidsverslag dan dat niet-drukgevoelige bedrijven dat doen. Drukgevoelige bedrijven zijn dus niet vooruitstrevender in het toevoegen van een hoog niveau van assurance aan het duurzaamheidsverslag. De druk van stakeholders om dit wel te doen is dus waarschijnlijk niet genoeg aanwezig. 6.4.4 Invloed op het naleven van de GRI-richtlijnen In tabel 11 zijn de resultaten weergeven van de binaire regressie analyse die is uitgevoerd op het naleven van de GRI-richtlijnen. Tabel 11: binaire regressie analyse op het naleven van de GRI-richtlijnen Variabelen
Exp (B)
Wald
Milieu
3,742**
16,258
Klanten
2,045*
5,296
Werknemers
0,859
0,225
Investeerders
1,934*
4,958
Ln(w_Revt)
1,259**
6,438
Chi² (df=8)
7,325
Sign. Chi²
0,502
**: Correlatie is significant op 1% niveau (eenzijdig). *: Correlatie is significant op 5% niveau (eenzijdig).
Uit tabel 11 valt op te maken dat drie van de vier onafhankelijke variabelen een positieve en significante relatie hebben met het naleven van de GRI-richtlijnen. Bedrijven die dus onder druk staan van milieu stakeholders, klanten en investeerders stellen hun duurzaamheidsverslag vaker op aan de hand van de GRI-richtlijnen dan dat niet-drukgevoelige bedrijven dit doen. Te zien is ook dat 24
het voor deze bedrijven een vrij grote positieve relatie betreft. Exp (B) ligt namelijk ver boven 1,0. Uitzondering in dit model zijn de bedrijven die druk ondervinden van werknemers. Voor deze bedrijven is geen significante relatie gevonden. Ook de controle variabele heeft een positieve en significante relatie met het naleven van de GRI-richtlijnen. De verwachtingen voor het naleven van de GRI-richtlijnen zijn dus grotendeels gehaald. Dit is ook in lijn met het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. Stakeholders kunnen dus druk uitoefenen op bedrijven, waardoor bedrijven hun duurzaamheidsverslag opstellen aan de hand van de GRIrichtlijnen. Onderzoeksvraag B3.1 kan dus positief worden beantwoord. Drukgevoelige bedrijven hanteren over het algemeen eerder de GRI-richtlijnen dan niet-drukgevoelige bedrijven. Bedrijven onder druk van werknemers zijn echter de uitzondering. 6.4.5 Invloed op naleven van de GRI G4-richtlijnen In tabel 12 zijn de resultaten weergeven van de binaire regressie analyse die is uitgevoerd op het naleven van de GRI G4-richtlijnen. Tabel 12: binaire regressie analyse op het naleven van de GRI G4-richtlijnen Variabelen
Exp (B)
Wald
Milieu
1,115
0,064
Klanten
0,848
0,140
Werknemers
0,769
0,355
Investeerders
1,240
0,265
Ln(w_Revt)
1,158
1,483
Chi² (df=8)
8,802
Sign. Chi²
0,359
**: Correlatie is significant op 1% niveau (eenzijdig). *: Correlatie is significant op 5% niveau (eenzijdig).
Uit de tabel valt gelijk op te maken dat geen enkele significante relatie is waar te nemen. Zowel voor alle onafhankelijke variabelen als voor de controle variabele. Er bestaat dus geen verschil tussen drukgevoelige bedrijven en niet-drukgevoelige bedrijven in het naleven van de GRI G4-richtlijnen. Drukgevoelige bedrijven volgen deze richtlijnen dus niet eerder. De verwachtingen voor het naleven van de GRI G4-richtlijnen zijn dus niet uitgekomen. Drukgevoelige bedrijven zijn niet vooruitstrevender in het toepassen van de nieuwste GRI-richtlijnen. Voor alle drukgevoelige bedrijven is dit het geval. Onderzoeksvraag B3.2 dient dan ook negatief beantwoord te worden. Drukgevoelige bedrijven hanteren niet eerder de GRI G4-richtlijnen. Drukgevoelige bedrijven ondervinden dus niet een daadwerkelijke druk van hun stakeholders om te rapporteren aan de hand van de nieuwste GRI-richtlijnen. 6.5 Robuustheidcheck onderzoeksmodel A en B Er is ook een robuustheidcheck uitgevoerd op de resultaten van de onderzoeksmodellen A en B. De robuustheidcheck is uitgevoerd om te ontdekken of een mogelijke bias in de modellen zit, waardoor de validiteit van de resultaten in twijfel getrokken kan worden. Beide onderzoeksmodellen zijn dus opnieuw getest met een kleine aanpassing in de onafhankelijke variabelen. Bij de bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders en de bedrijven die onder druk staan van klanten zijn twee sectoren niet meegenomen in het onderzoek. Bij de bedrijven die onder druk staan van werknemers is de knip in de ratio tussen de totale opbrengsten en het aantal werknemers iets lager gelegd. Hierdoor is de groep bedrijven groter geworden. Bij de bedrijven die onder druk staan van investeerders zijn de financiële instellingen achterwege gelaten in de robuustheidcheck. 25
In tabel 13 in de bijlage zijn de resultaten weergeven van de robuustheidcheck op onderzoeksmodel A. Allereerst zijn de verwachtingen voor dit model aangepast, aangezien de verhouding tussen de drukgevoelige en de niet-drukgevoelige bedrijven ook is aangepast voor elke onafhankelijke variabele. Uit de robuustheidcheck blijkt dat het antwoord op onderzoeksvraag A1 robuust is. Echter zijn er wel kleine verschillen in de resultaten. Bij de bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders zijn de resultaten minder sterk. De daadwerkelijke percentages van de kwaliteitscriteria relevantie en betrouwbaarheid (TB vraag 31+32) zijn zelfs zo gedaald, dat ze niet meer aan de verwachtingen voldoen. Echter uit de resultaten blijkt nog wel dat bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders nog wel een significant hoger puntenaantal halen op het kwaliteitskader in de Transparantiebenchmark van 2014 dan dat niet-drukgevoelige bedrijven dat doen. Bij de overige onafhankelijke variabelen verandert weinig in de resultaten. Bij de bedrijven die onder druk staan van klanten zijn de verwachtingen op alle kwaliteitscriteria nu helemaal niet meer gehaald, de verwachtingen worden dus ook niet meer bijna gehaald. Voor de bedrijven die onder druk staan van werknemers of investeerders blijven de uitkomsten min of meer hetzelfde. In tabel 14 in de bijlage zijn de resultaten weergeven van de robuustheidcheck op onderzoeksmodel B. Bij alle vijf regressies ligt het significantieniveau van de Chi² toets hoger dan 10%. De regressiemodellen passen dus ook in dit geval goed bij de data. Uit de robuustheidcheck blijkt ten eerste dat er geen veranderingen zijn in de resultaten op het publiceren van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag. Ten tweede is een opmerkelijke verandering te zien bij de bedrijven die onder druk staan van klanten in relatie met de resultaten op het toevoegen van een assurance report. Deze relatie is namelijk totaal niet meer significant. De overige resultaten blijven hetzelfde voor deze afhankelijke variabele. Ten derde is eveneens geen verandering in de resultaten van het toevoegen van hybride assurance of een controleverklaring aan het duurzaamheidsverslag. Ten vierde is te zien dat er geen significante relatie meer is tussen de bedrijven onder druk van investeerders en het naleven van de GRI-richtlijnen. Echter deze relatie was nog wel significant geweest wanneer een significantie niveau van 10% was aangehouden. Als laatste is te zien dat nu wel een significante relatie bestaat tussen de controle variabele en het naleven van de GRI G4-richtlijnen. Hoewel er dus wat kleine veranderingen zijn in de resultaten, zijn de resultaten en de antwoorden op de onderzoeksvragen van onderzoeksmodel B robuust.
26
7.
Conclusie
In dit onderzoek heb ik gekeken of de druk die bedrijven ondervinden van stakeholders invloed heeft op de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen, op het publiceren van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag en op het toevoegen van een assurance report aan dit verslag. Leveren drukgevoelige bedrijven door de druk van een bepaalde groep stakeholders ook daadwerkelijk een kwalitatief beter duurzaamheidsverslag af en zijn deze bedrijven vooruitstrevender in het volgen van de nieuwste GRIrichtlijnen en het toevoegen van een hoog niveau van assurance? Dit onderzoek is gedaan naargelang het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. Tevens is een vergelijking met het onderzoek van Simnett et al. gemaakt. Fernandez-Feijoo et al. vonden dat de druk van een bepaalde groep stakeholders een positieve invloed heeft op de transparantie van de duurzaamheidsverslagen. Ik ga in dit onderzoek iets dieper in op de materie door mij specifiek te richten op de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen bij Nederlandse bedrijven. Uit onderzoek van Simnett et al. bleek al dat de druk van stakeholders een positieve invloed heeft op de aanwezigheid van duurzaamheidsverslagen en assurance reports. Wanneer de economische prestaties van een bedrijf goed zijn zal volgens de stakeholder theorie een bedrijf eerder rapporteren over MVO. Een bedrijf reageert dan op de intensiteit van de eisen van zijn stakeholders en probeert de positie van de organisatie met zijn stakeholders te beïnvloeden via MVO. Hoe zijn echter de resultaten per groep drukgevoelige bedrijven te verklaren? Wanneer vrijwillig een duurzaamheidsverslag is uitgebracht, dit verslag is opgesteld aan de hand van de GRI-richtlijnen en een assurance report is toegevoegd, dan zal een bedrijf legitiem overkomen. Voor de bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders of van klanten is dit allen van toepassing. De bedrijven die onder druk staan van investeerders voegen alleen geen assurance report toe aan het duurzaamheidsverslag. Bedrijven zullen zich zo legitiem mogelijk voor willen doen. Ze hebben namelijk de steun nodig van de maatschappij. Uit de resultaten van mijn onderzoek blijkt dat bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders, klanten of investeerders dus vaker de GRI-richtlijnen naleven bij het opstellen van hun duurzaamheidsverslag dan bedrijven die geen druk ondervinden van deze stakeholders. Deze resultaten zijn dus in overeenstemming met het onderzoek van Fernandez-Feijoo et al. In mijn onderzoek heb ik niet zoals Simnett et al. onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van een duurzaamheidsverslag. Ik heb wel onderzocht of dit verslag door drukgevoelige bedrijven vaker voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt. Hier heb ik echter geen significant resultaat voor kunnen vinden. Echter bij 92% van alle onderzochte bedrijven zijn de duurzaamheidsverslagen voor het publiek toegankelijk gepubliceerd. Verder blijkt uit de resultaten dat bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders alleen een significant hogere score behalen op de kwaliteitscriteria van de Transparantiebenchmark van 2014. Dit kan verklaard worden aan de hand van de institutionele theorie en het voluntary disclosure model. Aangezien de bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders namelijk actief zijn in dezelfde sectoren zullen de bedrijven elkaars handelingen volgen (peer groups). Deze bedrijven willen daarnaast waarschijnlijk ook nog eens zo hoog mogelijk geraken op de Transparantiebenchmark. Deze drukgevoelige bedrijven zijn blijkbaar ook niet bang voor reacties van stakeholders of ze willen juist vragen van over MVO voorkomen. Het zijn daarnaast de vooraanstaande bedrijven op het gebied van MVO, ze hebben een goed beleid en willen dit niet verhullen. De bedrijven die druk ondervinden van klanten zijn ook onderverdeeld in sectoren. Klaarblijkelijk is in deze sectoren niet de druk aanwezig om een kwalitatief hoog duurzaamheidsverslag te publiceren en om zo hoog mogelijk op de Transparantiebenchmark te geraken. Bedrijven die onder druk staan van werknemers of investeerders zullen deze druk niet gelijk ervaren, omdat deze groepen stakeholders niet zijn onderverdeeld in sectoren. Deze resultaten zijn dus niet helemaal in overeenstemming met de resultaten van Fernandez-Feijoo et al, aangezien zij vonden dat alle vier groepen drukgevoelige bedrijven transparanter bleken te zijn. 27
Ten slotte blijkt uit de resultaten van mijn onderzoek dat bij geen enkele groep drukgevoelige bedrijven sprake is van vooruitstrevend gedrag. De nieuwste GRI-richtlijnen worden niet eerder gehanteerd door drukgevoelige bedrijven en ook voegen ze niet eerder een hoger niveau van assurance toe aan het duurzaamheidsverslag. In de inleiding van dit onderzoek ben ik gestart met een artikel waarin werd gezegd dat Nederland een vooruitstrevend land is op het gebied van duurzaamheid. Klaarblijkelijk speelt - op het vlak van verslaggeving daarover - druk van bepaalde groepen stakeholders hier nog geen aanwijsbare rol in. Bedrijven die onder druk staan van milieu stakeholders, klanten en in mindere mate investeerders zijn vrijwillig dus tot veel bereid, voornamelijk om vragen van stakeholders te voorkomen. Dit echter wel tot een bepaalde grens. De steun van de maatschappij is immers als het goed is al aanwezig. Voor bedrijven die onder druk staan van werknemers dient een aparte conclusie opgesteld te worden. Voor deze groep bedrijven is namelijk geen enkele significante relatie gevonden met één van de afhankelijke variabelen. Klaarblijkelijk voelen deze bedrijven totaal geen druk van deze groep stakeholders. De intensiteit van werknemers heeft dus geen enkele invloed op de onderzochte variabelen. Er is ook een aantal beperkingen aanwezig in dit onderzoek. Zoals al eerder uitgelegd in het hoofdstuk methodologie worden niet alle 244 beoordeelde bedrijven in de Transparantiebenchmark van 2014 getest in dit onderzoek, er is onderzoek gedaan op 226 bedrijven. Van de ontbrekende bedrijven zijn geen omzetgegevens of personeelsaantal beschikbaar. Door het ontbreken van deze gegevens is de druk van een groep stakeholders op de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag ook moeilijker te onderzoeken. Het ontbreken van omzetcijfers of personeelsaantal gaat vaak gepaard met het ontbreken van een voor het publiek toegankelijk MVO verslag. Een andere beperking ligt in het beoordelen van de totale score van de bedrijven in de Transparantiebenchmark van 2014. De bedrijven die in de top 20 zijn geëindigd zijn opnieuw beoordeeld door een jury. Hierdoor is de eindscore van deze bedrijven nog enigszins aangepast. Deze subjectiviteit van de jury kan echter niet worden gemeten. Ik heb dan ook de oorspronkelijke scores behouden, voordat de jury deze scores heeft aangepast. Voor toekomstig onderzoek is het wellicht een idee om de druk van stakeholders te onderzoeken op de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen d.m.v. een kwalitatief onderzoek. Aan de hand van een zelf opgesteld scoremodel kan bijvoorbeeld worden gekeken naar de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen.
28
Literatuurlijst Adams, C. A., Hill, W. Y., & Roberts, C. B. (1998). ‘Corporate social reporting practices in Western Europe: Legitimating corporate behaviour?’ British Accounting Review, Vol. 30 (1): 1–21. Alali, F., & Romero, S. (2012). ‘The use of the internet for corporate reporting in the mercosur (Southern Common Market). The Argentina case.’ Advances in International Accounting, Vol. 28 (1): 157–167. Aldama, L. R. P., Amar, P. A. & Trostianki, D. W. (2009). ‘Embedding corporate responsibility through effective organizational structures.’ Corporate Governance, Vol. 9 (4), 506–516. Ansoff, I. (1965). ‘Corporate Strategy’ (New York. McGraw-Hill, 1965). Balch, O. (2013). ‘Going Dutch: why the country is leading the way on sustainable business.’ http://www.theguardian.com/sustainable-business/blog/dutch-companies-leading-sustainablebusiness. Geraadpleegd op 4 November 2014. Brammer, S. & Pavelin, S. (2008). ‘Factors influencing the quality of corporate environmental disclosure.’ Business Strategy and the Environment, Vol. 17 (2), 120-136. Branco, M. C. & Rodrigues, L. L. (2008). ‘Factors influencing social responsibility disclosure by Portuguese companies.’ Journal of Business Ethics, Vol. 83 (4), 685–701. Burgwal, D. van de & Vieira, R. J. O. (2014). ‘Environmental disclosure determinants in Dutch listed companies.’ Revista Contabilidade & Finanças, Vol. 25.64 : 60-78. Bushman, R. M., Piotroski, J. D. & Smith, A. J. (2004). ‘What determines corporate transparency?’ Journal of Accounting Research, Vol. 42 (2), 207–252. Chih, H. & Chen, T. (2010). ‘On the determinants of corporate social responsibility: International evidence on the financial industry.’ Journal of Business Ethics, Vol. 93 (1), 115–135. Deegan, C. & Gordon, B. (1996). ‘A study of the environmental disclosure practices of Australian corporations.’ Accounting and Business Research, Vol. 26 (3), 187–199. Clarkson, P. M., Li, Y., Richardson, G. D. & Vasvari, F. P. (2008). ‘Revisiting the relation between environmental performance and environmental disclosure: An empirical analysis.’ Accounting, Organizations and Society, Vol. 33 (4), 303-327. Cohen, J. 1988. Statistical power analysis for the behavioral science (2nd ed.). Hillsdale, NJ:Lawrence Erlbaum Associates. Deegan, C. (2002). ‘Introduction: the legitimising effect of social and environmental disclosures–a theoretical foundation.’ Accounting, Auditing & Accountability Journal, Vol. 15 (3), 282-311. Ellis, A. D. (2009). ‘THE IMPACT OF CORPORATE SOCIAL RESPONSIBILITY ON EMPLOYEE ATTITUDES AND BEHAVIORS.’ Academy of Management Proceedings, Vol. 2009 (1), 1-6. Elijido-Ten, E., Kloot, L. & Clarkson, P. (2010). ‘Extending the application of stakeholder influence strategies to environmental disclosures: An exploratory study from a developing country.’ Accounting, Auditing and Accountability Journal, Vol. 23 (8), 1032–1059.
29
Fernandez-Feijoo, B., Romero, S. and Ruiz, S. (2014). ‘Effect of Stakeholders’ Pressure on Transparency of Sustainability Reports within the GRI Framework.’ Journal of business ethics, Vol. 122 (1): 53-63. Freeman, R.E. (1983). ‘Strategic Management a Stakeholder Approach.’ Advances in Strategic Management: 31-60. Freeman, R.E. (1984). Strategic Management: a Stakeholder Approach(Marshall, MA Pitman). Gamerschlag, R., Möller, K. & Verbeeten, F. (2011). ‘Determinants of voluntary CSR disclosure: Empirical evidence from Germany.’ Review of Managerial Science, Vol. 5 (2), 233–262. Hackston, D. & Milne, M. J. (1996). ‘Some determinants of social and environmental disclosures in New Zealand companies.’ Accounting, Auditing and Accountability Journal, Vol. 9 (1), 77–108. Haski‐Leventhal, D. (2013). ‘Employee engagement in CSR: The case of payroll giving in Australia.’ Corporate Social Responsibility and Environmental Management , Vol. 20.2 (2013): 113128. Hodge K., Subramaniam N. and Stewart, J. (2009). ‘Assurance of Sustainability Reports: Impact on Report Users’ Confidence and Perceptions of Information Credibility’, Australian Accounting Review No. 50 Vol. 19 (3): 178-194. Huang, C., & Kung, F. (2010). Drivers of environmental disclosure and stakeholder expectation: Evidence from Taiwan. Journal of Business Ethics, 96(3), 435–451. Kolk, A. (2003). ‘Trends in sustainability reporting by the fortune global 250.’ Business Strategy and the Environment, Vol. 12 (5), 279-291. Kolk, A. and Perego, P. (2010). ‘Determinants of the Adoption of Sustainability Assurance Statements: An International Investigation.’ Business Strategy and the Environment, Vol. 19: 182–198. Prado-Lorenzo, J., Gallego-Alvarez, I. & Garcia-Sanchez, I. M. (2009). ‘Stakeholder engagement and corporate social responsibility reporting: The ownership structure effect.’ Corporate Social Responsibility and Environmental Management, Vol. 16 (2), 94–107. Roberts, R. W. (1992). ‘Determinants of corporate social responsibility disclosure: an application of stakeholder theory.’ Accounting, Organizations and Society, Vol. 17 (6), 595-612. Simnett R., Vanstraelen A. and Chua W.F. (2009). ‘Assurance on sustainability reports: an international comparison.’ The Acounting Review, Vol. 84 (3): 937-967. Tagesson, T., Blank, V., Broberg, P., & Collin, S. O. (2009). ’What explains the extent and content of social and environmental disclosures in corporate websites: A study of social and environmental reporting in Swedish listed corporations.’ Corporate Social Responsibility and Environmental Management, Vol. 16, 352–364. Transparantiebenchmark rapport 2013. http://www.transparantiebenchmark.nl/sites/default/files/fotos/TB%20rapport%202013.pdf. Geraadpleegd op 4 november 2014.
30
Transparantiebenchmark rapport 2014. http://transparantiebenchmark.nl/sites/default/files/fotos/E02-627894_benchmark%20NL_def.pdf. Geraadpleegd op 1 december 2014. Ullmann, A. (1985). ‘Data in Search of a Theory a Critical Examination of the Relationship Among Social Performance, Social Disclosure, and Economic Performance.’ Academy of Management Review, 540-577. Waard, D. de (2011). ‘Als de vos de passie spreekt… De rol van de accountant bij duurzaamheidsverslaggeving.’ WEI, YU-CHEN, CAROLYN P. EGRI, and CAROL YEH-YUN LIN (2009). ‘DO CORPORATE SOCIAL RESPONSIBILITY PRACTICES MAKE A DIFFERENCE IN EASTERN AND WESTERN CONTEXTS?.’ Academy of Management Proceedings, Vol. 2009 (1), 1-6. Williams, C. C. (2005). ‘Trust diffusion: The effect of interpersonal trust on structure, function, and organizational transparency.’ Business and Society, Vol. 44 (3), 357–368.
31
Bijlagen Figuur 1: criteria Transparantiebenchmark
1
1
Rapport Transparantiebenchmark 2013.
32
Tabel 3: berekening verwachte percentages drukgevoelige bedrijven boven de gemiddelde score van alle bedrijven op de TB Milieu
Klanten
Werknemers
Investeerders
226
226
226
226
79
110
80
125
0,3496
0,4867
0,3540
0,5531
10%
10%
10%
10%
6,50%
5,13%
6,46%
4,47%
(1-0,3496)*10%
(1-0,4867)*10%
(1-0,3496)*10%
(1-0,5531)*10%
Totaal aantal bedrijven in de doelgroep Drukgevoelige bedrijven Drukgevoelige bedrijven/totaal aantal bedrijven Uitgesproken verwachting van het verschil* Verwachte percentage boven het gem. aantal punten Berekening verwachte percentage
* verschil in punten tussen drukgevoelige en niet drukgevoelige bedrijven
33
Tabel 4: definities variabelen Variabelen
Omschrijving
Onafhankelijke variabelen Milieu
Een dummy variabele, die gelijk is aan 1 wanneer de activiteiten van het bedrijf een grote invloed hebben op het milieu en de waarde 0 aanneemt wanneer dit niet het geval is.
Klanten
Een dummy variabele, die gelijk is aan 1 wanneer het bedrijf druk ondervindt van klanten en de waarde 0 aanneemt in het geval het deze druk niet ondervindt.
Werknemers
Een dummy variabele, die gelijk is aan 1 wanneer het bedrijf druk ondervindt van werknemers en de waarde 0 aanneemt in het geval het deze druk niet ondervindt.
Investeerders
Een dummy variabele, die gelijk is aan 1 wanneer het bedrijf druk ondervindt van investeerders en de waarde 0 aanneemt in het geval het deze druk niet ondervindt.
Afhankelijke variabelen Relevantie
Aantal punten gescoord op het kwaliteitscriterium relevantie in de Transparantiebenchmark van 2014 (max. 20 punten).
Duidelijkheid
Aantal punten gescoord op het kwaliteitscriterium duidelijkheid in de Transparantiebenchmark van 2014 (max. 20 punten).
Betrouwbaarheid (30)
Aantal punten gescoord op vraag 30, behorende bij het kwaliteitscriterium betrouwbaarheid in de Transparantiebenchmark van 2014 (max. 14 punten).
Betrouwbaarheid (31+32)
Aantal punten gescoord op vraag 31 en 32, behorende bij het kwaliteitscriterium betrouwbaarheid in de Transparantiebenchmark van 2014 (max. 6 punten).
Responsiviteit
Aantal punten gescoord op het kwaliteitscriterium responsiviteit in de Transparantiebenchmark van 2014 (max. 20 punten).
Samenhang
Aantal punten gescoord op het kwaliteitscriterium samenhang in de Transparantiebenchmark van 2014 (max. 20 punten).
Totaal kwaliteit
Totaal aantal punten gescoord op de kwaliteitscriteria in de Transparantiebenchmark van 2014 (max. 100 punten).
GRI
De variabele neemt de waarde 1 aan wanneer het bedrijf aan de hand van de GRI-richtlijnen rapporteert. In de overige gevallen neemt het de waarde 0 aan. Daarbij wordt via de natuurlijke logaritme de kans op de waarde 1 berekend.
GRI_versie
De variabele neemt de waarde 1 aan wanneer het bedrijf aan de hand van de GRI G4-richtlijnen rapporteert. In de overige gevallen neemt het de waarde 0 aan. Daarbij wordt via de natuurlijke logaritme de kans op de waarde 1 berekend.
34
Publiek MVO verslag
De variabele neemt de waarde 1 aan een bedrijf een voor het publiek toegankelijk MVO verslag publiceert. In de overige gevallen neemt het de waarde 0 aan. Daarbij wordt via de natuurlijke logaritme de kans op de waarde 1 berekend.
Assurance report
De variabele neemt de waarde 1 aan wanneer een assurance report is toegevoegd aan het duurzaamheidsverslag. In de overige gevallen neemt het de waarde 0 aan. Daarbij wordt via de natuurlijke logaritme de kans op de waarde 1 berekend.
Level of assurance
Bij de aanwezigheid van assurance report. De variabele neemt de waarde 1 aan wanneer sprake is van hybride assurance of een controleopdracht. In de overige gevallen neemt de waarde 0 aan. Daarbij wordt via de natuurlijke logaritme de kans op de waarde 1 berekend.
Controle variabele Ln(w_Revt)
De natuurlijke logaritme van de gewinsorized totale opbrengsten.
35
Tabel 13: robuustheidcheck model A
gescoorde punten drukgevoelige bedrijven verwachte percentages klanten werknemers
daadwerkelijke percentages
Variabelen
milieu
investeerders
milieu
klanten werknemers
investeerders
relevantie
65,47% 64,74%
63,38%
63,57%
63,57% 57,32%
62,04%
64,74%
duidelijkheid
67,64% 66,91%
65,55%
65,74%
72,22% 63,12%
63,91%
61,03%
betrouwbaarheid (30)
29,57% 28,84%
27,48%
27,67%
33,56% 23,40%
26,21%
20,91%
betrouwbaarheid (31+32)
47,19% 46,46%
45,10%
45,29%
44,97% 42,51%
43,04%
42,27%
responsiviteit
56,67% 55,94%
54,58%
54,77%
51,75% 51,45%
53,26%
46,24%
samenhang
59,15% 58,42%
57,06%
57,25%
58,89% 55,87%
56,65%
49,02%
totaal kwaliteit
56,76% 56,03%
54,67%
54,86%
56,68% 51,38%
53,43%
49,67%
36
Tabel 14: robuustheidcheck binaire regressie analyses model B Variabelen
Exp (B)
Wald
Milieu
1,664
0,666
Klanten
0,655
0,524
Werknemers
0,787
0,169
Investeerders
1,720
0,855
Ln(w_Revt)
0,904
0,306
Chi² (df=8)
9,843
Sign. Chi²
aanwezigheid publiek toegankelijk verslag
0,276
toegevoegd assurance report Milieu
4,309**
12,700
Klanten
1,295
0,362
Werknemers
1,116
0,072
Investeerders
0,854
0,138
Ln(w_Revt)
1,634**
11,946
Chi² (df=8)
9,562
0,297
toegevoegde hybride- of controleverklaring Milieu
0,620
0,371
Klanten
0,291
2,392
Werknemers
0,338
2,137
Investeerders
0,568
0,265
Ln(w_Revt)
1,480
1,166
Chi² (df=8)
11,432
0,178
GRI-richtlijnen Milieu
3,108**
Klanten
9,783
1,806*
2,7
Werknemers
0,922
0,052
Investeerders
1,707
2,399
Ln(w_Revt)
1,365**
7,159
Chi² (df=8)
7,472
0,487
GRI G4-richtlijnen Milieu
1,066
0,015
Klanten
0,569
1,051
Werknemers
0,753
0,309
Investeerders
1,091
0,027
Ln(w_Revt)
1,436*
4,017
Chi² (df=8)
10,042
0,262
37
**: Correlatie is significant op 1% niveau (eenzijdig). *: Correlatie is significant op 5% niveau (eenzijdig).
38