PERSDOSSIER Fairtradekatoen Bedrijfsbezoek Clarysse, 7 oktober 2010
Inhoud 1.
Werkvergadering: de inzet
2
2.
Van bolletje tot handdoek: de katoenketen
3
3.
Katoen in de wereldhandel
4
4.
De prijs van katoen
5
5.
Katoen: sociale en ecologische tol
7
6.
Katoen in Afrika
9
7.
Het keurmerk Fairtrade Max Havelaar voor katoen
11
8.
Welke markt in België?
13
Bijlagen: I Cotton production II International Trade III Cotton Consumption IV Achtergrondinfo Clarysse - Sidy El Moctar N’Guiro en zijn coöperatie Mobiom (Mali)
2
1.
Werkvergadering: de inzet
Wat wil Max Havelaar bereiken? Steeds meer bedrijven willen ‘duurzaam ondernemen’. Fairtradekatoen geeft ze die kans. Sinds 2006 is op de Belgische markt katoen met het keurmerk Fairtrade Max Havelaar te vinden. Dit katoen wordt verbouwd op sociaal en ecologisch verantwoorde wijze. Bovendien staan kansarme katoenboeren in de ontwikkelingslanden dankzij de Fairtradehandelsvoorwaarden sterker op de internationale markten. Daardoor kunnen zij hun toekomst in eigen handen nemen. Fairtrade helpt zo ook de Millenniumdoelstellingen, die de armoede moeten terugdringen, te verwezenlijken. Max Havelaar zet daarbij vooral in op Fairtradekatoen uit West-Afrika. Afrikaanse boeren geraken hun katoen veel moeilijker kwijt op de wereldmarkt, omdat hun landen geen concurrentiële verwerkende industrie hebben. Bovendien hinkt Afrika ver achterop in de strijd tegen de armoede: terwijl overal in de wereld vooruitgang wordt geboekt, boert het Afrikaanse continent steeds verder achteruit. Afrika moet daarom geholpen worden om zijn sterkte troef van de katoenteelt uit te spelen. Met deze Werkvergadering wil Max Havelaar de grote afnemers van katoen attent maken op de problemen van de boeren in het Zuiden en hen aansporen om katoen uit de eerlijke handel aan te kopen. Hoe zorgen we ervoor dat de grote spelers onder de katoenafnemers (grote bedrijven, overheden en andere instanties,…) eerlijk katoen uit West-Afrika inkopen? Welke randvoorwaarden moeten er vervuld zijn? Dat is de inzet van deze Werkvergadering. Wie zit rond de tafel ? Prins Filip en Prinses Mathilde van België Lily Deforce, directrice Max Havelaar België Peter Bauwens, commercieel directeur, bestuurder Clarysse Luc Clarysse, CEO Clarysse Steven Janssens, Directeur Filature UCO Philippe Raemaekers, Inkoopdirecteur Non-food Makro-Metro Ronald Boeckx, COO E5-Mode Hubert Royen, CEO Intermarché Sidy El Moctar N’Guiro, katoenproducent Mobiom, Mali
3
2.
Van bolletje tot handdoek: de katoenketen
Katoenplant De commerciële variant van de katoenplant is een manshoge, snelgroeiende struik, die ongeveer vier maanden na de inzaaiing bloeit. Na de bloei ontstaat een pluizige vrucht: het katoenbolletje. Dit bolletje – oftewel capsule – bestaat uit vezels; de katoendraad zit rond een harde kern, de katoenpit. De grondstof voor de textielindustrie is de katoenvezel. Over het algemeen geldt: hoe langer de geoogste katoenvezel, hoe meer die waard is. Ook de kleur en de sterkte van de vezel zijn van belang. Katoenpitten zijn het belangrijkste bijproduct van de katoenteelt. Een klein deel van de pitten wordt gebruikt als zaaigoed voor het volgende seizoen. De rest wordt meestal geperst tot katoenzaadolie. Die doet dienst als huishoudolie en als ingrediënt in de voedingsindustrie. Katoenzaadolie is op de lokale markt vaak goedkoper dan alternatieven als soja- of zonnebloemolie. Teelt Katoen wordt vaak verbouwd in droge, minder vruchtbare gebieden, omdat de plant bestand is tegen onregelmatige regenval. Alleen in de fase van de ontkieming van het zaad is watertoevoer essentieel. Aangezien katoen de bodem flink uitput, moet er voldoende bemest worden: chemische of organische bemesting of een combinatie van beide. De katoenteelt is zeer arbeidsintensief. Terwijl in de Verenigde Staten en elders geavanceerde landbouwmachines ingezet worden, gebeurt in Afrika en Zuid-Azië het onderhoud en plukken van de katoenplanten vooral met de hand. Hierbij wordt de hele familie ingeschakeld. Oogst In een geslaagd seizoen kan drie tot vijf maal geplukt worden, met een tussenperiode van ongeveer twee weken. Er wordt machinaal geoogst, zoals in de Verenigde Staten, of met de hand, zoals in Afrika. De Afrikaanse boerenleider François Traoré uit Burkina Faso geeft de voorkeur aan de pluk met de hand. “Alleen de handmatige pluk kan tot een kwaliteitsproduct leiden,” zegt hij. “De plukker veegt het katoenbolletje met de hand schoon, voor het in de grote zak op de buik of in de mand op de rug verdwijnt. Een machine bereikt nooit hetzelfde resultaat.” Industriële verwerking In ontpittingsfabrieken wordt de katoen een eerste keer bewerkt: ontpitten, wassen en de kwaliteit controleren. In de fabriek wordt de ruwe katoen soms ook gesponnen tot lange garens, die de basis vormen voor de textielindustrie. In veel regio’s wordt de katoen nadien verder verwerkt. In WestAfrika zijn echter nauwelijks fabrieken, en degene die er zijn, werken niet goed. De meeste Afrikaanse katoen wordt daarom als grondstof in grote balen van 225 kilo verpakt en geëxporteerd naar verwerkende landen. Belangrijke verwerkers zijn China en Turkije. De verwerkende textielindustrie wordt alsmaar grootschaliger en concentreert zich wereldwijd meer en meer in lageloonlanden (China en andere Aziatische landen). In Europa, ook in België, is de productie van textiel sterk geslonken. De textielsector importeert op dit moment vooralsnog uit de goedkoopste landen, hoewel duurzaamheid - onder druk van de consument - steeds meer aan belang wint.
4
3.
Katoen in de wereldhandel
Producerende landen Ongeveer tachtig landen produceren katoen. De belangrijkste producenten zijn China, India en de Verenigde Staten, samen goed voor 60 procent van de wereldproductie (China: 7 miljoen ton; India: 5 miljoen ton; VS: 5 miljoen ton). Deze top drie wordt gevolgd door Pakistan (waar de oogst in augustus 2010 geheel mislukt is door de overstromingen), Brazilië, Oezbekistan en Turkije. Hierna volgt de zogenaamde CFA-zone, zoals de tien katoenproducerende Franstalige landen in West- en Midden-Afrika gezamenlijk aangeduid worden. CFA staat voor Colonies Françaises Africaines, voormalige Franse kolonies; deze landen gebruiken ook de CFA als munteenheid. De CFA-zone is goed voor ongeveer 1 miljoen ton katoen per jaar. Er is een wereld van verschil tussen de grootschalige katoenteelt in de Verenigde Staten en Brazilië en de overwegend kleinschalige productie in India en Afrika. De overige katoenproducerende regio’s zitten daar ergens tussenin. Export en consumerende landen Eigenlijk wordt de wereldhandel in katoen gedomineerd door twee grote spelers: de Verenigde Staten, die de grootste netto-exporteerder zijn, en China als grootste netto-importeerder. Beide landen hebben een marktaandeel van ongeveer 40 procent, waarbij China’s aandeel nog groeit. Het aandeel van de VS in de wereldexport daalt enigszins nu de gesubsidieerde katoenteelt in de Amerikaanse landbouw meer en meer concurrentie krijgt van de eveneens gesubsidieerde teelt van grondstoffen voor biobrandstoffen, zoals soja en maïs. De productie uit de CFA-zone wordt voor het overgrote deel meteen geëxporteerd, want de textielindustrie in West-Afrika is op sterven na dood. De CFA-zone neemt daardoor op de lijst van exporteurs wereldwijd de vierde plaats in, na de Verenigde Staten, India en Oezbekistan. Ontwikkelingslanden hebben een relatief groter aandeel in de mondiale katoenexport. De rijke landen domineren de textielconsumptie. (zie bijlagen)
5
4.
De prijs van katoen
De wereldmarkt De prijs van katoen op de wereldmarkt is, zoals die voor andere grondstoffen, erg instabiel. Tussen 1965 en 2001 kelderden de katoenprijzen met 65 procent! Oorzaak was de doorbraak van synthetische stoffen zoals nylon, polyester en acryl. Naar schatting 80 tot 85 procent van alle gebruikte vezels is inmiddels synthetisch. China is goed voor 50 procent van de productie van synthetische vezels. Door katoen en synthetische vezels te mengen verdwijnt ook de stimulans om de kwaliteit van het katoen te verhogen, wat de prijzen verder drukt. De gemiddelde prijs lag in de periode 1970-1995 op 74 US dollarcent per pond. Van 1995 tot 2002 was er een gestage daling tot het dieptepunt van 40 dollarcent. Sindsdien stijgen de prijzen weer, te beginnen met 59 dollarcent in het oogstseizoen 2006/07 1. Dit is trouwens niet de prijs die katoenboeren voor hun ruwe katoen krijgen, maar de prijs van de katoenvezel. In het seizoen 2007/08 bedroeg de katoenproductie ruim 25 miljoen ton wereldwijd, 2 procent minder dan het seizoen daarvoor. Verwacht wordt dat de consumptie echter zal toenemen en wel met 3 procent. Dit betekent dat de wereldvoorraden zullen slinken. Gevolg: een verdere prijsstijging. Dat bleek al voor het seizoen 2008/09, met 79 dollarcent per pond. De stijgende voedselprijzen, de toegenomen populariteit van biobrandstoffen en de hiermee samenhangende concurrentie om landbouwgrond maken het waarschijnlijk dat de katoenprijs de komende jaren verder omhoog zal gaan. Helaas wil dat niet zeggen dat de kleine katoenboeren uit de problemen zijn. In 2007/2008 verbeterde de marktprijs ook al, maar de Fairtrademinimumprijs – de prijs die boerenorganisaties ten minste voor hun ruwe katoen moeten ontvangen – lag nog altijd vrijwel overal 30 tot zelfs 65 procent boven de prijs voor conventioneel katoen. Uitzondering was India, waar de marktprijs net iets hoger lag. In september 2010 is als gevolg van de mislukte katoenoogst in China en Pakistan en dus het grote tekort aan katoen, de ruwe prijs op de wereldmarkt gestegen tot boven 1 dollar per kilo. Over het algemeen zijn het echter niet de boeren die profiteren van prijsstijgingen voor conventioneel katoen, wel de tussenhandelaars. De prijs voor Fairtrade-biokatoen ligt op dit moment, oktober 2010, op 2 dollar per kilo. Subsidies en WTO-onderhandelingen De veel te lage katoenprijs is vooral een probleem in het Zuiden. In rijke landen, waaronder de Verenigde Staten, wordt het inkomen van de katoenboeren via overheidssubsidies gegarandeerd. Jaarlijks geven de VS 3 tot 4 miljard dollar steun aan hun katoensector. Op die manier wordt duurder geproduceerd katoen kunstmatig in de markt gehouden, wat de prijs drukt. De katoenboeren in de ontwikkelingslanden zijn hiervan het slachtoffer: zij verdienen niet meer voldoende om in hun levensonderhoud te voorzien. Oxfam becijferde in 2007 dat, als de Amerikaanse subsidies verdwijnen, de opbrengst van 10 miljoen Afrikaanse katoenboeren met 8 tot 20 procent kan stijgen. Tal van maatschappelijke organisaties hebben zich daarom de afgelopen jaren verzet tegen de landbouwsubsidies van de rijke landen. Maar tijdens de laatste onderhandelingsronde van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is het niet gelukt om de katoensubsidies te doen afschaffen.
1
Gemeten door het statistisch instrument van ICAC: de Cotlook A Index. 6
Het is binnen deze WTO, die onder de Verenigde Naties ressorteert, dat de onderhandelingen over de katoenhandel worden gevoerd. De wereldvoorraden van katoen worden ook nauwlettend in de gaten gehouden door het International Cotton Advisory Committee (ICAC), zodat kan worden ingegrepen en de stabiliteit van de prijzen kan worden verzekerd. Deze afspraken hebben echter vooral als effect gehad om de prijzen te drukken. Een stabiele, lage prijs is over het algemeen gunstiger voor de consumerende landen dan voor de katoenproducerende landen, waar de boeren een lager inkomen krijgen. Wat doet Fairtrade voor de boer? Daar waar het internationale handelsbeleid faalt, kan de consument het verschil maken. Door producten met Max Havelaar-gecertificeerd katoen te kopen draagt de consument bij tot betere leefen werkomstandigheden voor de katoenboeren in de ontwikkelingslanden; hij beschermt ook mee het milieu. Het Fairtrade Max Havelaar keurmerk garandeert: Een minimumprijs zodat boerenorganisaties ten minste een kiloprijs ontvangen die de kosten voor duurzame productie dekt. Dat garandeert en verbetert het gezinsinkomen. -
Een premie bovenop de (markt)prijs. De leden van de katoencoöperatie beslissen democratisch hoe ze deze premie willen gebruiken voor collectieve investeringen. Met deze premie kunnen ze de bedrijfsvoering verbeteren, bijvoorbeeld door machines en gereedschap aan te schaffen of door over te schakelen op biologische teelt. Anderzijds kunnen ze met de premie sociale projecten financieren in de gezondheidszorg, het onderwijs, etc., die ten goede komen aan de katoenboeren en hun gemeenschap.
De boeren krijgen de vaste minimumprijs als de marktprijs daaronder zakt. Is de marktprijs hoger dan het minimum, dan krijgen de aangesloten boeren de duurdere marktprijs en daarbovenop de ontwikkelingspremie. De Fairtradecertificatie voor katoen heeft haar nut al ruimschoots bewezen. Zo ontvingen Malinese katoencoöperaties in 2006/2007 gemiddeld 49 procent meer dan de marktprijs. In Burkina Faso was dat zelfs 64 procent meer. In de grafiek hieronder wordt de situatie in 2005/2006 weergegeven.
Recent prijsonderzoek door FLO (Fairtrade Labelling Organizations International, de internationale koepel van Fairtradeorganisaties) heeft echter uitgewezen dat de huidige Fairtrademinimumprijs inmiddels te laag is geworden. Door de extreem hoge olieprijs hebben boeren hun productiekosten snel zien stijgen. In combinatie met hogere rekeningen voor kunstmest en transport leidt dit tot een negatief saldo voor de boer. De Fairtrademinimumprijs is inmiddels aangepast, na overleg met de verschillende partijen. Hij ligt in de meeste landen opnieuw beduidend hoger dan wat de conventionele markt voor ruwe katoen betaalt.
7
5.
Katoen: sociale en ecologische tol
De conventionele handel in katoen brengt grote ecologische en sociale problemen met zich mee. Fairtrade lost vele daarvan op. Katoen en armoede Veel problemen in de katoenteelt zijn terug te voeren op armoede. Door katoen te verhandelen onder eerlijke voorwaarden (Fairtrademinimumprijs en -premie) krijgen arme boeren de kans om de sociale achterstand zelf aan te pakken en te zorgen voor een betere toekomst voor zichzelf, hun kinderen en de hele gemeenschap. Katoen en milieu Katoen wordt wel eens het meest vervuilende gewas op aarde genoemd. Volgens berekeningen van het Pesticides Action Network UK (PAN-UK) is ongeveer tien procent van de milieuverontreiniging door chemicaliën de schuld van de katoenteelt. -Water Watertoevoer naar de velden is vaak een probleem. Bekend is het voorbeeld van het Aralmeer, op de grens van Oezbekistan en Kazachstan, dat uitdroogde toen het water van de toevoerende rivieren werd gebruikt voor de irrigatie van de enorme katoenvelden in de steppes. Ook in de Verenigde Staten en Brazilië, waar de grootschalige katoenteelt voor een belangrijk deel in droge gebieden plaatsvindt, zijn er waterproblemen. De katoenproductie is verantwoordelijk voor 2,6 procent van het wereldwijde watergebruik. Het water wordt benut voor de irrigatie en de productie van katoen en voor de verwerking van de katoen. Het meeste water wordt verbruikt door katoenboeren tijdens de teelt. Door de stijgende vraag naar voedsel en katoen is er ook een strijd bezig om landbouwgrond. Daarom wordt het steeds belangrijker dat de katoenindustrie land en water efficiënter gebruikt. Oorzaken van en oplossingen voor de waterproblematiek verschillen sterk per regio, omdat ook de omstandigheden waaronder katoen geproduceerd wordt, sterk verschillen. In West-Afrika maakt men voor de katoenteelt bijvoorbeeld vrijwel uitsluitend gebruik van regen- en rivierwater. Plaatselijk zijn er echter wel kleinere bevloeiingssystemen op de katoenvelden. Op lokaal niveau is er soms concurrentie om het beschikbare water voor andere gewassen of voor menselijke en dierlijke consumptie. -Bodemkwaliteit De katoenstruik is een relatief snelgroeiend en productief gewas, dat de bodem sterk uitput. Er moeten dus voedingsstoffen aangevoerd worden om de vruchtbaarheid op peil te houden. Maar bemesting kost geld en dat hebben arme boeren niet of te weinig. -Bestrijdingsmiddelen Een groot probleem is het intensieve gebruik van zeer giftige pesticiden. Slechts 2,5 procent van het landbouwareaal in de wereld is gereserveerd voor katoen. Toch neemt de katoenteelt 10 procent van alle gebruikte pesticiden voor haar rekening, voor insecticiden is dat zelfs 24 procent. Gevolgen: verontreiniging van bodem en water en vergiftiging van mensen, soms met dodelijke afloop. Bestrijdingsmiddelen kunnen chemisch of biologisch zijn. De katoenteelt wordt geplaagd door ziekten en insecten, zeker bij monocultuur op grote plantages. Maar ook kleine boeren vechten onvermoeibaar tegen wat in West-Afrika wel eens ‘ravageurs’ wordt genoemd. Het gaat om torren, rupsen en vlindertjes. Om de katoenplant te beschermen moet hij tijdens verschillende fasen van de groei bespoten worden, met verschillende middelen.
8
In de VS, Brazilië en op de meer gemechaniseerde plantages in Azië gebeurt dit sproeien machinaal. Elders in Azië en in Afrika gaat de boer met een handpompje de gewassen besproeien. Vaak heeft hij een masker op en handschoenen aan, vaak ook niet. De chemische middelen zijn duur en ze worden bovendien vaak te overvloedig en onoordeelkundig gebruikt. Hoewel het bespuiten door mannen gebeurt, worden ook vrouwen en kinderen blootgesteld aan de chemicaliën, wat tot allerlei problemen kan leiden. Kinderen gaan vaak hoesten en ontwikkelen huidziektes. Bij zwangere vrouwen die in aanraking komen met de chemicaliën komen miskramen voor. Bovendien kunnen de voedselgewassen op de nabijgelegen akkers ook hun lading krijgen; vaak opzettelijk, omdat boeren ook daar insecten en ziektes willen bestrijden. Het residu van deze chemicaliën blijven vervolgens achter in de maïs, bonen en tomaten voor menselijke consumptie. Onder de Fairtradevoorwaarden moeten boeren op een verantwoorde manier omgaan met het milieu. Dat betekent onder meer minder gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Een lange lijst van middelen is zelfs verboden. Er zijn ook duidelijke voorschriften voor de omgang met bodem, water, afval, bemesting, biodiversiteit etc. Boeren worden gestimuleerd om hun landbouwmethoden stap voor stap te verbeteren. De baten uit Fairtrade maken deze aanpassingen financieel haalbaar. Als het technisch mogelijk is, kiezen veel organisaties ervoor om volledig over te schakelen op biologische bemesting en gewasbescherming. Katoen en kinderarbeid Een van de ergste uitwassen van armoede in de katoenteelt is de uitbuiting van kinderen. Bekend zijn de beelden van jonge kinderen in Oezbekistan, die wieden en oogsten in plaats van naar school te gaan. Minder bekend is dat volgens verschillende onderzoeken in 6 van de 7 grootste producerende landen, waaronder ook een land als Turkije, een beroep wordt gedaan op kinderarbeid. In West-Afrika worden kinderen vaak voor langere tijd ‘uitgeleend’ aan kennissen of verre verwanten, zodat er minder monden te voeden zijn. De gelukkigen onder die kinderen kunnen naar school, maar dat zijn er relatief weinig. Als er voor de kinderen is betaald, wordt de grens met kinderhandel erg dun. Naar schatting werken enkele honderdduizenden kinderen op de WestAfrikaanse katoenvelden. In de meeste gevallen helpen ze alleen mee met wieden en plukken in de drukke periodes. Soms is dat nog op een aanvaardbare manier te combineren met de school. Maar veel kinderen hebben nog nooit een schoolbank van dichtbij gezien. Het Fairtrade Max Havelaar keurmerk bestrijdt kinderarbeid in de katoenteelt. Ook op dit punt moeten de boeren zich houden aan duidelijke normen. Boerenkinderen mogen best een handje helpen op het veld, dat gebeurt overal ter wereld, maar het belangrijkste is dat ze dagelijks op een normale manier naar school kunnen gaan. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat kinderarbeid bij kleine boeren vooral een armoedeprobleem is. Meestal speelt een combinatie van factoren, zoals gebrek aan geld om arbeiders in te huren, onwetendheid bij de ouders en onderwijs dat niet of slecht toegankelijk is. Ook hier bewijzen de Fairtradehandelsvoorwaarden hun nut, met een prijs die het gezinsinkomen ondersteunt en een premie die kan worden geïnvesteerd in o.a. onderwijs.
9
6.
Katoen in Afrika
Belang van katoen voor Afrikaanse landen Katoen is na koffie en cacao het belangrijkste exportproduct van Afrika. Vooral West- en Midden- Afrikaanse landen zijn extreem afhankelijk van katoen. Katoen levert er het leeuwendeel van de buitenlandse deviezen en in bijvoorbeeld Mali, Burkina Faso en Benin is het de enige manier voor de meerderheid van de bevolking om een cashinkomen te verwerven. Alleen al in West-Afrika proberen miljoenen kleine katoenboeren het hoofd boven water te houden. Het was de Malinese minister van Handel die op de jaarvergadering van de ICAC in september 2006, in Brazilië, de woede van de West-Afrikaanse staten verwoordde: “In de katoen concurreren de armste landen ter wereld met de rijkste landen van de wereld. De Verenigde Staten hebben 25.000 katoenproducenten die ieder jaar 4 tot 5 miljard dollar subsidie ontvangen. In West-Afrika spreken we van 25 miljoen producenten, die geen alternatief hebben. De Amerikaanse en Europese subsidies (de EU betaalt zijn producenten ca. 800 miljoen euro per jaar, vooral in Spanje en Griekenland, maar nu ook in Roemenië, red.) drukken de wereldmarktprijs van katoen met 10 tot 20 procent. Dat is een enorme marge, die voor de Afrikaanse boeren het verschil uitmaakt tussen winst of verlies. Waarom ontwikkelingshulp geven als wij niet gewoon met eerlijke handel ons brood mogen verdienen?” 2 De CFA-zone is goed voor ongeveer 1 miljoen ton katoen per jaar. De West-Afrikaanse katoenlanden Benin, Burkina Faso, Mali en Tsjaad behoren tot de allerarmste ter wereld en bungelen ook helemaal onderaan de Human Development Index (de ontwikkelingsindex van de VN, waarbij per land de levensverwachting, de graad van armoede, analfabetisme, scholing, … in kaart gebracht wordt). Tsjaad, Mali en Burkina Faso behoren tot de 5 slechtste scorers in deze index! De export van ruw katoen is in deze vier landen goed voor 50 tot 80 procent van de totale exportinkomsten. De sector levert direct en indirect werk aan tientallen miljoenen mensen, die voor hun broodwinning afhankelijk zijn van de katoenteelt. Ter illustratie de situatie in Benin. In dit land is katoen jaarlijks goed voor ongeveer 70 procent van de exportinkomsten en 13 procent van het bruto nationaal product. Zeker 3 van de 9 miljoen inwoners zijn voor hun dagelijks brood geheel of gedeeltelijk afhankelijk van katoen. 7 miljoen Beninezen moeten het zien te rooien met 1 euro per dag of minder. Zij leven op of onder de armoedegrens. Het is voor katoenboeren en hun gezinnen dus van levensbelang dat zij een behoorlijke prijs voor hun katoen krijgen. Want terwijl elders in de wereld vooruitgang wordt geboekt in de strijd tegen de armoede, boert het Afrikaanse continent almaar verder achteruit. Op de VN-top over de Millenniumdoelstellingen in september 2010 in New York werd bevestigd dat Afrika onevenredig zwaar wordt getroffen door de voedsel- en klimaatcrisis. Regeringsleiders uit de hele wereld namen zich voor om met vereende krachten de dreigende mislukking van de Millenniumontwikkelingsagenda in Afrika af te wenden. Het is daarom van groot belang dat Afrika wordt geholpen om zijn sterke punten in de katoenteelt maximaal te benutten en zijn zwaktes aan te pakken. Dat is des te dringender nu het Multivezelakkoord (importquota voor textiel in Europa en de VS, met uitzondering voor de armste landen) ten einde is en de textielproductie zich aan het verplaatsen is naar Azië. Hierdoor dreigt ook het zwaartepunt van de katoeninkoop daar komen te liggen. Troeven Afrikaans katoen: Kwaliteit (100 procent handgeplukt): testen bevestigen de hoge kwaliteit Goed uitgangspunt voor duurzame productie (relatief lage milieubelasting): > 90 procent door de regen geïrrigeerd katoen minder gebruik van pesticiden kleinschalige teelt – geen monocultuur, maar biodiversiteit 2
Bron: verslag ICAC Plenary Meeting in Goiania, Brazil, september 2006
10
Lage productiekosten Een belangrijk exportproduct dat extra inkomsten genereert.
Zwakke punten Afrikaans katoen: Lage productiviteit Gebrekkige marketing en commercialisering Ongunstige wisselkoersevoluties in de CFA-landen Slechte infrastructuur waardoor steden en havens moeilijk bereikbaar zijn Gebrek aan een concurrentiële verwerkende industrie (Mali/Burkina Faso, Kameroen en Senegal zijn van oorsprong wel textielverwerkende landen)
11
7.
Het keurmerk Fairtrade Max Havelaar voor katoen
De katoensector leent zich bij uitstek voor de Fairtradeaanpak. Miljoenen kleine boeren zijn voor hun overleven aangewezen op katoen, maar de wereldmarktprijzen zijn instabiel en in regel te laag. Bovendien is het aandeel van de boeren in die prijs niet redelijk. Dankzij Fairtrade krijgen gemarginaliseerde producentengroepen toegang tot de markt aan goede handelsvoorwaarden, zodat ze hun positie kunnen versterken. Nog dankzij Fairtrade kan een westers publiek beter begrijpen met welke problemen deze boeren geconfronteerd worden. Zo wint de beweging die pleit voor een ander internationaal handelsbeleid aan kracht. Door bewust te kopen maken consumenten een concreet verschil: groepen boeren kunnen dankzij deze consumentensteun aan vaardigheid en macht winnen en meer greep krijgen op hun bestaan. De eerste katoenproducten met Fairtradelabel kwamen in 2004 op de markt. Voortrekkers waren Frankrijk, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk, die veel werk hebben gestoken in onderzoek en begeleiding van lokale initiatieven. Sinds de lente van 2006 is ook in België het Max Havelaar keurmerk beschikbaar voor producten van Fairtradekatoen. kaderstuk Wie doet wat? Max Havelaar België (MH) is een van de inmiddels 23 nationale keurmerkorganisaties wereldwijd. Er bestaat een taakverdeling tussen de nationale keurmerkorganisaties en hun internationale koepel FLO, Fairtrade Labelling Organizations International. FLO International is opgesplitst in twee afzonderlijke organisaties. FLO-eV is verantwoordelijk voor : a. standard setting b. producer-business support en FLO-Cert is verantwoordelijk voor : a. certificatie van producentenorganisaties b. registratie van internationale handelaars (traders) c. controle op de goederenstroom en op de naleving van handelsvoorwaarden in de internationale Fairtradeketen (trade auditing) Max Havelaar is verantwoordelijk voor: a. de inschrijving van licentiehouders, namelijk bedrijven die het Max Havelaar keurmerk mogen gebruiken, voor producten op de Belgische markt b. controle op de goederenstroom in België c. promotie van Fairtrade en het Max Havelaar keurmerk Max Havelaar keurmerk voor katoen Fairtrade Labelling steunt organisaties van kleine boeren die werken aan een socialere organisatie, een betere bedrijfsvoering en een duurzame productie. In dit geval dus organisaties van katoenboeren. Als zij voldoen aan de Fairtraderegels voor producenten krijgen ze eerlijke handelsvoorwaarden van de koper. Het Max Havelaar keurmerk voor Fairtrade garandeert: een minimumprijs een premie bovenop de (markt)prijs (zie punt 4) Een van de voorwaarden van het Fairtradesysteem is dat kleine boeren zich democratisch georganiseerd hebben in boerencoöperaties. Boeren die hun krachten bundelen, hebben meer macht op de markt. Dankzij de collectieve verkoop staan ze sterker bij onderhandelingen en ook op andere punten maakt de coöperatie mogelijk wat de boer in z’n eentje niet gedaan krijgt.
12
Bijvoorbeeld kostenverlaging door centrale inkoop, programma’s voor teeltverbetering en kwaliteitsverhoging en het opzetten van verwerkingsfabrieken. De versterking van boerengemeenschappen gaat hand in hand met duurzame ontwikkeling. Het Max Havelaar keurmerk stelt voorwaarden voor sociale ontwikkeling en milieu. Dat laatste is voor katoen nog essentiëler dan voor andere FLO-producten. Voor alle organisaties van kleine boeren gelden, ongeacht het product, de ‘Generic Fairtrade Standards for small farmers’ organisations’. Daarnaast zijn er specifieke criteria voor katoen, voor boerenorganisaties en voor hun kopers: de Fairtrade Standards for Seed Cotton for Small Farmers´Organisations. Katoen wel, textiel niet Op dit moment zijn er alleen katoenstandaarden. Dat wil zeggen: alleen voor het katoen in het eindproduct is er FLO-inspectie en -certificatie. Het keurmerk op het eindproduct vermeldt dan ook uitdrukkelijk ‘made from Fairtrade cotton’. De Fairtradegarantie geldt dus alleen voor katoen. Er is geen Fairtrade-certificatie voor de andere bewerkingen van het product in de textielketen. De textielsector kent veel sociale problemen, met name schendingen van de arbeidsrechten. Deze problemen manifesteren zich het sterkst bij kleding op het CMT-niveau (cut, make, trim), waar de productie zeer arbeidsintensief is. FLO en Max Havelaar (MH) besteden hier aandacht aan: - via de registratie van handelaars in de textielketen bij FLO-Cert: Voor handelaars zijn er enkele bijzondere bepalingen in de standaarden. Wanneer zij het half afgewerkte product aankopen, moeten zij aantonen dat de productie gebeurt volgens bepaalde arbeidsnormen. Voor FLO/MH is deze controle op de sociale kwaliteit van de productie noodzakelijk, maar tegelijkertijd volstaat ze niet om een garantie voor de consument af te leveren. Daarom wordt alleen over katoen gecommuniceerd. - via de ontwikkeling van bijkomende Fairtradestandaarden voor de CMT-productie: Het is de ambitie van FLO/MH om uiteindelijk niet alleen het katoen, maar het volledige eindproduct het Fairtradekeurmerk mee te geven. Niet alleen de katoenboeren, ook de fabrieksarbeiders in de textielproductie kunnen dan genieten van het Fairtradesysteem. Op dit moment wordt onderzocht of dit haalbaar is, en hoe dat dan moet gebeuren.
Licentiecontract met Max Havelaar Elk bedrijf dat een product met het katoenkeurmerk op de Belgische markt wil brengen moet daarvoor een licentiecontract afsluiten met Max Havelaar België. De belangrijkste elementen in het licentiecontract zijn: o Voorschriften voor verpakking en labelling o De hoogte van de licentie-fee o De afspraak dat alle communicatie ter goedkeuring wordt voorgelegd aan MH, om zeker te zijn dat MH en haar licentiehouders het publiek eenduidig over het keurmerk informeren. o Producten moeten in de database van producten opgenomen worden
13
8.
België
Sinds 2006 is het Max Havelaar keurmerk in België beschikbaar voor textiel of kleding gemaakt van gecertificeerd Fairtradekatoen. Inmiddels werken zo’n 12 Belgische bedrijven met Fairtradekatoen, voornamelijk badlinnen, huishoudtextiel, T-shirts, bedrijfskledij, draagtassen, … Bed, bad en bedrijf Voor Max Havelaar ligt de focus op bed-, bad- en huishoudtextiel, omdat in deze producten relatief veel katoen zit vergeleken met confectiekleding. Huishoudtextiel is bovendien minder onderhevig aan trends, waardoor de vraag van de markt voorspelbaarder is. Dat maakt het iets eenvoudiger om een Fairtradeaanbod te ontwikkelen. Fairtradebedrijfskledij is dan weer een uithangbord voor het ‘duurzaam ondernemen’-beleid van heel wat bedrijven, organisaties, overheden, … Sterke spelers Max Havelaar werkt uitdrukkelijk samen met sterke spelers op de markt, om de afzetmogelijkheden zo groot mogelijk te maken. In huishoudtextiel voeren private labels de boventoon. Dat biedt kansen om samen te werken met grootwarenhuizen en -winkels. België heeft nog altijd een verwerkende industrie: spinners, wevers en confectie. Hoewel Max Havelaar graag het volledige product uit het Zuiden ziet komen, ondersteunt het deze verwerkende industrie in België om zo meer Fairtradekatoen tot bij de consument te krijgen. Afrika eerst De katoenproductie voor de Fairtrademarkt is geconcentreerd in twee regio’s: India en West- en Midden-Afrika. India scoort goed in de conventionele internationale textielhandel én voor Fairtradetextiel. Voor Afrika is dat anders. De Afrikaanse boeren dreigen op de conventionele textielmarkt én in het Fairtradesegment buitenspel te worden gezet. Sinds het einde van het Multivezelakkoord staat Afrika nog meer op achterstand, omdat de textielproductie zich nu zonder handelsbarrières in Azië kan concentreren. Als de productie daar zit, is de kans groot dat ook de teelt van katoen daar geconcentreerd wordt. Samen met Max Havelaar Frankrijk wil MH België Afrika daarom een stevige duw in de rug geven. MH Frankrijk heeft met zijn partners een Afrikaans producentenprogramma uitgewerkt, dat volop inzet op kwaliteit als concurrentievoordeel. Nagenoeg alle katoen op de succesvolle Franse markt komt uit West- en Midden-Afrika.
14
Bijlage I
Cotton production
Cotton production (million tonnes), by main countries, 1980/81 - 2009/10
Source: UNCTAD secretariat, based on: "Cotton: World Statistics - International Cotton Advisory Committee (ICAC)" Despite the declining trend of cotton's share in textiles fibers since the 1970s, cotton remains by far the most important natural fiber of the 20th century. Still in the early 2000s, cotton represents 38% of the fiber market. In a development context, cotton is crucially important for income and employment provided in its production and processing. Much of the growth of cotton production since the end of the Second World War (WWII) was due to improved yield (output per hectare tripled between 1946 and 2003, topping at 643 kilograms per hectare (kg/ha) in 2003 up from 209 kg/ha in 1946, according to the International Cotton Advisory Committee - ICAC), rather than to expanded area (cultivated land increased by only 32% over the 1946-2003 period, expanding from 22.3 million hectares to 30 millions). Despite the fact that production is spread out all over the world (in 2004, cotton was grown in about 100 countries), four countries alone (China, the USA, India, and Pakistan) account for approximately two thirds of world output. If we added Uzbekistan and Egypt, six countries would account for three fourths of world cotton production. This concentration in cotton production has to be put into perspective by considering the impact of domestic policy reforms in the largest cotton producing countries, as well as climatic and sanitary contingencies. For example, global output increased by 30% between the seasons 1983/84 and 1984/85, rising to 19.2 million tonnes up from 14.5 million tonnes. Most of the growth came from China, where increases in production (Chinese production edged upward from 4.6 million tonnes in 1983/84 to 6.3 million tonnes in the 1984/85 season) were prompted by incentive measures taken by the Government. To stimulate production growth, the Government used price incentives (price adjustment increased from 15% to 50% according to the main commodities) and above-quota premiums in cotton procurement (in China farmers were assigned quotas for delivering cotton at administered prices). Additional policy measures were taken to stimulate cotton production in the 1993/4 season, including loans at preferential rates and advance payments to cotton producers before planting. The combined effect of these policy reforms was quite remarkable. Cotton production increased by 3.7 million tonnes in the 1992/93 season to
15
4.34 million tonnes in 1993/94 (a 16.1% increase). The increase in production remained around the trend in the 1995/96 season, as the Government announced that it would increase cotton procurement price by 25%. Cotton quotations also affect global output. Indeed, the perception that cotton is not profitable has led a number of producing countries to turn away from the sector. This was notably the case of several Latin American countries, where central planning (as in China and the former Soviet Union) or cotton support programmes (as those implemented in the USA) were not in place.
16
Bijlage II
International Trade in Cotton
Despite increasing local processing (especially in developing countries), cotton is still one of the most traded agricultural raw materials. Almost one third of cotton production (approximately 4.6 million tonnes of fibre) has been traded per annum since the 1960s. Flow chart for trade in cotton (avg 2000-2004)
Source: UNCTAD secretariat (Data: Comtrade statistics - SITC Rev.3, 2631: "Cotton -other than linters- not carded or combed") With an annual average export of 1.6 million tonnes since 1980 (that is, 26% of the world's cotton exports), the United States are by large the dominant exporter with regard to cotton fiber. In terms of direction of trade flows, 48% of US cotton exports went to Asia in the 2000-2004 period, with four Asian countries (China, Japan, the Republic of Korea and Indonesia) accounting for one third of imports from the USA. The United States is also the single largest exporter of raw cotton to Mexico, which has relied heavily on US imports to supply its export assembly plants, known as Maquiladoras. Up to 1992 these transactions were only recorded by the Central Bank of Mexico. Starting from 1992, they have been incorporated into official international trade statistics, which explains the (apparent) sharp rise in Mexico's imports from the USA since then. Four percent of US exports during the period 2000-2004 went to Canada. Over the same period, Turkey absorbed 11% of cotton exports from the USA.
17
Breakdown of EU imports (UE15), by country of origin, avg 2000 - 2004
Source: UNCTAD secretariat (Data: Comtrade statistics - SITC Rev.3, 2631: "Cotton -other than linters- not carded or combed") Since the collapse of the former Soviet Union, Uzbekistan has been the second major cotton exporter, accounting for 12% of world exports over the period 1990-2004 (around 700'000 tonnes exported per annum over the reference period). According to ICAC projections, exports from Uzbekistan would decrease significantly over the years, declining in volume from 760,000 tonnes in 2001 to below 600,000 tonnes in 2006 (11% lost in world exports). Seed cotton contribution to (relative to other agricultural commodities)
foreign
exchange
earnings
1st
2nd
3rd
4th
5th
Benin Chad Yemen Egypt Iran Mali Paraguay Sudan - Syria
Afghanistan Bolivia Burundi El Salvador Pakistan Turkey Uganda - Tanzania
Colombia Mexico Senegal Togo - Central African Rep. - Zimbabwe
Honduras Mozambique Nigeria - Peru
Ivory Cost Malawi - Cameroon
Source: "Le coton : deuxième partie - le coton entre le Nord et le Sud : une fibre menacée, une industrie combative", by Françoise de Morsier et Simone Forster (revised by the UNCTAD secretariat) Though West African countries together account for a small share of world exports, their cotton production is largely for export. According to Marchés tropicaux, 22 March 2002, West African countries would export 95% of their production.
18
Share of selected countries in cotton fiber import, decades 1980 to 2000
Source: UNCTAD secretariat, based on: "Cotton: World Statistics - International Cotton Advisory Committee (ICAC)"
19
Bijlage III
Cotton consumption
Since 1940, world cotton consumption has increased at an average annual growth rate of about 2% (roughly the same as production). Growth in the demand for cotton was comparatively higher in the 1950s and 1980s, with an average growth rate of 4.6% a year during the 1950s and 3% in the 1980s. Developing countries have absorbed much of global cotton output since the end of WWII. Their share in global consumption has become even more significant since the end of the 1990s. Developing countries accounted for approximately 77% of global cotton consumption between 1981and 1998; since 1999 their ratio has been above 80%; according to projections based on ICAC figures, in 2007 they would absorb almost 87% of global cotton output. Cotton consumption has shifted to developing countries mainly as a reflection of rising wage levels in developed countries. In the textile sector, labour accounts for about 1/6 of production costs. This means that raising labour costs eroded the competitive edge of developed countries, and contributed to the shifting of cotton processing to low-cost economies (most notably Asia and the Maghreb, but also Africa). Following specialisation, certain countries were able to forge new patterns of comparative advantages out of competitive differences in quality. These countries built on the competitiveness and dynamism of the textile sector, which became the foundation stone of their development. Other exogenous factors (such as the development of new technologies and improved infrastructures) favoured delocalisation of production by enterprises based in developed countries. The main cotton producing economies also account for a large part of consumption. According to ICAC data, China, the United States, India, and Pakistan as a whole would account for approximately 56% of global cotton consumption over the period 1980 to 2007. Their overall consumption has risen considerably in volume (see figure below). For example, consumption multiplied by 1.3 in the USA and almost doubled in China and India. Pakistan has had the largest increase in volume (which multiplied by 4.5 between 1980 and 2007). Cotton consumption (million tonnes), by main countries, 1980/81-2009/10
Source: UNCTAD secretariat, based on: "Cotton: World Statistics - International Cotton Advisory Committee (ICAC)"
20
BIJLAGE IV ACHTERGRONDINFO CLARYSSE - Sidy El Moctar N’Guiro en zijn coöperatie Mobiom (Mali) Wie is Clarysse Jules NV ? NV Weverij Jules Clarysse is een familiale onderneming en één van de marktleiders voor badstoffen in Europa. Met 400 medewerkers produceren zij in Pittem ongeveer 100 000 handdoeken per dag die in meer dan 30 landen verkocht worden. Innovatie en maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn hun troeven. Fairtrade-, eco- en biolabels zijn vanzelfsprekend. Maar Clarysse creëerde ook handdoeken op basis van gerecycleerde sojavezels en is de allereerste om kwalitatief badlinnen te produceren op basis van gerecycleerde katoenvezels. (www.claryssejules.com). Het bedrijf is sinds vele jaren bezig met sociaal, ethisch en ecologisch ondernemen. Toen Clarysse in 1992 een zware compressor in gebruik nam, besliste men onmiddellijk om de warmte te recupereren en zo het volledige bedrijf te verwarmen. In de ververijen werd er een immense waterzuiveringsinstallatie geplaatst met 95 % reductie van het afvalwater tot gevolg. Het bedrijf was de eerste badstoffenproducent in Europa met het Fairtrade keurmerk. (www.fairtradehanddoek.com). Daarvan zijn vorig jaar meer dan 500 000 stuks verkocht, made in Belgium! Ze waren ook bij de eerste in Europa met het Eco-label (van de Europese Commissie) voor handdoeken en ze hebben zowel het Okotex label als het GOTS label voor Bio handdoeken. Twee jaar geleden ontwikkelde Clarysse de Sojahanddoek: een meesterstukje van innovatie en recyclage. De Soyavezel wordt immers gerecycleerd uit het restproduct van de sojaboon bij de productie van Yofu. Resultaat is een hoogkwalitatieve handdoek met sublieme droogeigenschappen en met een optimale benutting van grondstoffen. Met de Soja-handdoeken gaan recyclage en kwaliteit hand in hand. (www.sojahanddoek.be) Clarysse is ook concreet bezig met recyclage van badstof zelf. Hierbij kan de consument zijn oude handdoeken komen inleveren. De handdoeken worden dan op een ecologisch verantwoorde manier gerecycleerd en zo helpt het bedrijf actief mee om de afvalberg af te bouwen. Het bedrijf gaat nu ook weven met gerecycleerde katoenvezels. Clarysse is daarmee de eerste fabrikant die katoen gebruikt met het recyclage label. Wie is Sidy El Moctar N’Guiro en Mobiom? Mijnheer Sidy N’Guiro vertegenwoordigt, Mobiom (katoencoöperatie, Mali), directeur, landbouwingenieur, van 2 tot 8 oktober in België. Sidy El Moctar N’Guiro (°1971) is landbouwingenieur en komt uit de regio Mopti in Mali. Van 2000 tot 2005 werkte Mr. N’Guiro voor SETADE, een studiebureau dat nauw samenwerkt met Helvetas voor de introductie en popularisering van biologisch katoen in Mali. Hij nam deel aan informatie- en sensibiliseringsactiviteiten met betrekking tot de Fairtrade standaarden. Sinds 2005 is hij technisch en administratief directeur van de coöperatie Mobiom. Deze katoencoöperatie telt 8200 kleine producenten. Met zijn team heeft Mr. N’Guiro gewerkt aan het verkrijgen van de Fairtrade en bio certificaten voor de 76 basiscoöperaties die lid zijn van Mobiom. Sinds 2009 is hij lid van het Malinese Fairtrade netwerk en lid van de Raad van Bestuur van het West-Afrikaanse Fairtrade netwerk (WAFN).
21