1/6
Perequatie van de overheidspensioenen 1. Ter herinnering: Wat is perequatie ? Het huidige ingevoerde systeem dateert van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector. Een nieuwe wet, van 25 april 2007, betreffende de pensioenen van de openbare sector, wijzigt deze wet van 1969. In concreto hanteert de perequatie het principe van de uitgestelde wedde, waardoor het « pensioen » de betrekkelijke geringheid van de wedden van de overheidsfuncties compenseert. Gepensioneerden uit de overheidssector blijven dus een wedde ontvangen waarvan de evolutie (naast de index) gekoppeld is aan de evolutie van de barema’s van personeelsleden in actieve dienst. D.w.z. dat het rust- en overlevingspensioen verhoogd wordt wanneer het maximumbedrag van de laatste weddeschaal, waaraan de gepensioneerde of overleden ambtenaar verbonden was, stijgt. Een eenvoudig voorbeeld: indien het maximumbedrag van de baremaschaal van een klerk stijgt, wordt het rustof overlevingspensioen van een gepensioneerde klerk verhoogd. Dit principe gold ook voor de individuele perequatie: elke rechthebbende op een pensioen heeft zijn eigen perequatiepercentage dat berekend wordt op het moment van zijn oppensioenstelling. Dit percentage is de verhouding tussen het aanvankelijke nominale percentage van het pensioen en de maximumwedde van de baremaschaal van de laatste graad van het personeelslid. Opgelet, zoals hierboven vermeld, werden de pensioenen slechts geperequateerd als de maximumschaal overeenstemmend met de laatste graad van het gepensioneerde personeelslid verhoogd werd. Indien dus, bijvoorbeeld, de maximumschaal van de klerken steeg, werden enkel de pensioenen van de gepensioneerde personeelsleden met die graad verhoogd. En laten we niet vergeten dat de evolutie van de weddesupplementen (eindejaarspremie, vakantiegeld, …) niet in beschouwing werd genomen. 2. Minpunten van het systeem •Door het gebruik van vage werkwijzen (zoals bijvoorbeeld de welbekende “quotaschalen” van de personeelsleden van de NMBS), werd, sinds enkele jaren, de perequatie in de meeste gevallen niet meer toegepast. •Buiten de bij wet voorziene beperkingen (= opleidingsvoorwaarden, graadbeperkingen, enz.), past de overheid een nieuw beloningsbeleid toe, zoals de toekenning van specifieke premies, een loon “in natura”, enz…, die dikwijls geen perequatie mogelijk maakt.
2/6
•Vele gepensioneerden wachtten tevergeefs op een stijging van hun pensioen, terwijl anderen – beperkt in aantal – zeer riante verhogingen kregen. •In fine dient men toe te voegen dat het systeem vrij ondoorzichtig was. Tenzij men goed geïnformeerd was (bijvoorbeeld via de vakbond) of men in staat was de berekening ad hoc te maken, was het voor gepensioneerden quasi onmogelijk om te weten of hun pensioen al dan niet geperequateerd zou worden. De wet van 25 april 2007 wijzigt de artikelen 11 en 12 van de wet van 1969 3. Het nieuwe perequatiesysteem Het nieuwe systeem wordt geacht transparanter, operationeler en meer solidair te zijn, gezien het niet meer gekoppeld is aan de individuele graad van het personeelslid. Het basisprincipe, waarbij het pensioen als een uitgestelde wedde wordt beschouwd, wordt behouden en het nieuwe systeem laat het individu toe een aanzienlijke controle uit te oefenen. Her perequatiepercentage wordt immers om de 2 jaar automatisch bepaald en is identiek voor alle pensioenen verbonden aan een korf. Hiermee zal het gepubliceerd kunnen worden. Alles zal bestuurd worden door de Pensioendienst voor de Overheidssector (PDOS) die alle in acht genomen parameters (in de korven opgenomen functies, betrokken baremaschalen, globale bezoldiging berekend bij aanvang en op het einde van de referteperiode, …) zal doorgeven. Dit betekent dat alle betrokken instellingen hun cijfers aan de PDOS zullen moeten overmaken (via het Staatsblad of een aangetekend schrijven). Een Technisch Comité voor de Pensioenen van de Overheidssector werd via een KB op 28 oktober 2008 opgericht. Dit Comité, waarin elke van de drie representatieve vakbonden in de openbare sector drie vertegenwoordigers zal hebben, zal de transparantie van het systeem verzekeren. De evolutie van de weddesupplementen, zoals eindejaarspremies, vakantiegeld en andere supplementen van het type « wet van 1844 » (op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen), wordt eveneens in acht genomen. Dit is een belangrijke vernieuwing. De nieuwe principes •15 sectorale korven, die alle pensioenen omvatten, werden afgebakend. •Aan elk pensioen wordt, op het ogenblik van de oppensioenstelling, een welbepaalde korf toegekend. •Om de twee jaar start een “observatieperiode”, tijdens dewelke de meest representatieve wedden of functies inzake oppensioenstelling van de vier voorgaande jaren onderzocht worden.
3/6
•Bij aanvang van deze periode maakt men de som van de maximumschalen, de weddesupplementen, het vakantiegeld en de eindejaarspremie die betrekking hebben op de meest representatieve rustpensioenen van de korf (deze som wordt de globale bezoldiging genoemd). •Op het einde van deze periode (d.w.z. na twee jaar) wordt dezelfde berekening gemaakt en wordt de evolutie bepaald. Indien een positief verhogingspercentage wordt vastgesteld, worden alle pensioenen van de korf ten belope van hetzelfde percentage geperequateerd. De korven zijn de volgende: 1) Federale Overheid ; 2) Brussels Hoofdstedelijk Gewest ; 3) Vlaamse Gemeenschap ; 4) Waals Gewest ; 5) Franse Gemeenschap ; 6) Duitstalige Gemeenschap ; 7) Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap ; 8) Onderwijs van de Franse Gemeenschap ; 9) Plaatselijke Besturen van het Vlaams Gewest ; 10) Plaatselijke Besturen van het Waals Gewest ; 11) Plaatselijke Besturen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ; 12) Krijgsmacht ; 13) Geïntegreerde politie ; 14) Autonome Overheidsbedrijven, behalve de groep N.M.B.S. ; 15) N.M.B.S. Holding, Infrabel en de N.M.B.S.. De rustpensioenen worden verbonden aan de korf die betrekking heeft op de sector waarin het personeelslid zijn loopbaan heeft beëindigd. De overlevingspensioenen worden verbonden aan de korf die betrekking heeft op de sector waarin de rechthebbende zijn loopbaan heeft beëindigd.
4/6
De samenstelling van de korven De beginvraag die wordt gesteld betreft de representativiteit van de functies of graden die de korf zullen samenstellen. De functies (of graden) met de meeste oppensioenstellingen gedurende de vier jaren voorafgaand aan de “observatieperiode” zullen worden uitgepikt. De weddeschalen gekoppeld aan deze functies (of graden) zullen gedurende twee jaar onderzocht worden. Om de representativiteit van de korf te kunnen verzekeren, worden de rustpensioenen in beschouwing genomen waaraan een schaal wordt verbonden waarvoor men, afhankelijk van de sector, heeft vastgesteld dat minstens 2, 5 of 10 pensioenen werden toegekend, dit met een minimum van 90 % van het totaal van de oppensioenstellingen. Indien de kaap van 90 % niet bereikt wordt, worden er meer functies of graden of zelfs alle oppensioenstellingen (bijv.: het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) in beschouwing genomen. De globale bezoldiging: voorwerp van een onderzoek gedurende twee jaar Zoals reeds werd gezegd, stemt de globale bezoldiging overeen met de som van de maximumbezoldigingen (schalen en supplementen) van alle pensioenen die in de korf in beschouwing worden genomen. Deze wordt, voor elke korf, bij aanvang van elke referteperiode (voor de eerste keer op 1 januari 2007) bepaald op basis van de op 31 december van het jaar voorafgaand aan deze periode van toepassing zijnde schalen en supplementen. Deze wordt de laatste dag van de referteperiode (voor de eerste keer op 31 december 2008) herberekend op basis van de op die datum van toepassing zijnde schalen en supplementen. Het perequatiepercentage Het perequatiepercentage is gelijk aan het verhogingspercentage van de globale bezoldiging bij aanvang van de referteperiode in verhouding tot deze op het einde van diezelfde periode. Dit percentage wordt toegepast voor alle pensioenen van de korf (met inbegrip van deze waarvan de overeenstemmende graden gedurende twee jaar niet werden onderzocht). Inwerkingtreding van de wet De wet bestaat sinds 25 april 2007 en is op 1 januari 2007 in werking getreden met een eerste perequatie op 1 januari 2009. Opgelet: wanneer men het over verhoging van de supplementen heeft, worden bij de eerste perequatie enkel de supplementen van de eindejaarspremie (of jaarlijkse premie) in beschouwing genomen. De overige weddesupplementen zullen slechts voor de volgende korven in acht worden genomen (perequatie 2011, 2013, ...).
5/6
Standpunt van ACV-TRANSCOM •De korven lijken rechtvaardiger te zijn. •Een tweejaarlijkse perequatie is transparanter. •De omzeiling van de perequatie, onder meer via “quotaschalen”, wordt ingedijkt. •Alle bezoldigingselementen worden in beschouwing genomen. De perequatiepercentages voor de maand januari:
Resultaten Nr. Korf
Naam Korf
Verhoging
1
FEDERALE OVERHEID
1.0296%
2
BRUSSELS HFDSTD. GEWEST
0.3982%
3
VLAAMSE GEMEENSCHAP
0.1045%
4
WAALS GEWEST
0.4789%
5
FRANSE GEMEENSCHAP
0.1866%
6
DUITSTALIGE GEMEENSCHAP
0.0000%
7
ONDERWIJS VL. GEMEENSCHAP
0.0876%
8
ONDERWIJS FR. GEMEENSCHAP
0.7577%
9
LOK. BEST. VLAAMS GEWEST
0.6075%
10
LOK. BEST. WAALS GEWEST
0.0156%
11
LOK. BEST. BRUS. HFDSTD. GEW. 0.9098%
12
KRIJGSMACHT
0.7598%
13
GEINTEGREERDE POLITIE
0.6890%
6/6
14
AUTONOME OVERHEIDSBEDR.
0.3294%
15
N.M.B.S.-Groep
0.9287%