4
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" april 2015 nr. Jaargang 20 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Brussel X P309357
inhoud overheidspensioenen Aanvullend pensioen en Wijninckx-plafonds: nieuwe ontwikkelingen 1 pensioendatabank Werkgevers en vennootschappen hebben zicht op hun DB2Pdossier 4 beleggingen in tak 23 Hebben de Belgische beperkingen gevolgen voor de Luxemburgse ‘fonds dédiés’? 6
overheidspensioenen Aanvullend pensioen en Wijninckx-plafonds: nieuwe ontwikkelingen De wet Wijninckx voorziet in twee plafonds op het vlak van de rustpensioenen van de personen in statutair en contractueel dienstverband bij de overheid. In 2007 en 2012 hebben de hoven van beroep te Bergen en Luik twee arresten gewezen die geoordeeld hebben dat de aanvullende pensioenkapitalen gestort in uitvoering van een groepsverzekering die een intercommunale ten voordele van haar statutaire ambtenaren afgesloten had, niet in acht genomen moeten worden voor de toepassing van die plafonds. Twee recente vonnissen van de rechtbanken van eerste aanleg te Luik en Brussel hebben de draagwijdte van die twee arresten echter sterk beperkt.
Herhaling van de principes
De economische hervormingswet van 5 augustus 1978, de wet Wijninckx genoemd, voorziet in een aantal beperkingen op de uitkering van de rustpensioenen in de overheidssector. Zo bepaalt artikel 39 van de wet Wijninckx dat de rustpensioenen van de overheidssector twee plafonds niet mogen overschrijden, met name: een relatief plafond, dat gelijk is aan 75% van de wedde die als grondslag dient voor de uitkering van de rustpensioenen; een absoluut plafond dat thans 75.406,20 euro bedraagt.
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
Voor de toepassing van deze plafonds, moet men ook rekening houden met de “pensioenen, pensioenaanvullingen, renten, toelagen en andere als pensioen geldende voordelen met betrekking tot dezelfde loopbaan en tot dezelfde periode van beroepsactiviteit”. Als ze overschreden worden, ondergaan die pensioenen een vermindering volgens een door de wet vastgestelde voorrangsregeling. Artikel 40 van de wet Wijninckx bepaalt bovendien dat de cumul van meerdere rustpensioenen van de overheidssector alsook de cumul van die pensioenen van de overheidssector met een pensioen van de privésector het absolute plafond niet mogen overschrijden. De wet Wijninckx voorziet echter in een specifieke vrijstelling voor de “aanvullende voordelen die tot doel hebben een wettelijk pensioen aan te vullen”. Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen de voordelen gevormd door persoonlijke bijdragen en die welke gevormd worden door werkgeversbijdragen. Zo wordt de opbrengst van de persoonlijke bijdragen niet meegeteld als het percentage van die bijdragen maximum 5% van de wedde bedraagt. Bedraagt het percentage van die bijdragen meer dan 5%, dan wordt enkel de opbrengst van de persoonlijke bijdragen gelijk aan 5% buiten beschouwing gelaten. Bovendien worden de in acht genomen voordelen (buiten de reeds vernoemde vrijgestelde component) vooraf verminderd ten belope van 20% van het absolute plafond.
2 LIFE & BENEFITS
NR 4
APRIL 2015
WOLTERS KLUWER
De rechtspraak heeft zich, naar aanleiding van verschillende zaken, gebogen over de vraag of het aanvullend pensioen voorzien in het kader van een groepsverzekering of een individuele pensioentoezegging een aanvullend pensioen of als zodanig geldend voordeel vormt dat in rekening moet worden gebracht voor de toepassing van de Wijninckx-plafonds. De zaken Igretec
Twee aparte rechtszaken werden voor de rechtbanken aanhangig gemaakt door statutaire ambtenaren van de intercommunale Igretec. Zij trokken een aanvullend pensioen dat gefinancierd was via een groepsverzekering. Op het ogenblik van hun pensionering had de PDOS (Pensioendienst voor de overheidssector) beslist om hun rustpensioen te korten omdat het aanvullend pensioenkapitaal voortkomend van de groepsverzekering onwettig zou zijn. Dat kapitaal zou bovendien voor één van de betrokken ambtenaren de Wijninckx-plafonds overschreden hebben. De zaken hebben geleid tot een arrest van het hof van beroep te Bergen d.d. 26 oktober 2007 en een arrest van het hof van beroep te Brussel d.d. 10 september 2012. Alle uitspraken, zowel in eerste aanleg (rechtbanken van eerste aanleg) als in hoger beroep, kwamen tot de volgende conclusie: krachtens het principe van de gemeentelijke autonomie mogen de intercommunales via een overeenkomst voordelen toekennen bovenop het wettelijk pensioen; de aanvullende pensioenkapitalen die de verzekeringsmaatschappij aan de betrokkenen naar aanleiding van hun pensionering uitkeerde, zijn geen “als pensioen geldende voordelen” noch “pensioenaanvullingen” in de zin van artikel 40 van de wet Wijninckx. Het gaat hier om voordelen die aan het pensioen toegevoegd worden. Ze resulteren immers niet uit de wet, maar wel uit bijzondere overeenkomsten met een verzekeraar waar de Schatkist buiten staat. Bijgevolg moeten deze aanvullende pensioenkapitalen niet meegeteld worden voor de toepassing van de Wijninckx-plafonds. Deze interpretatie van de wet Wijninckx kwam als een donderslag bij heldere hemel aangezien ze afwijkt van de interpretatie en de praktijk die tot dan gangbaar waren. De vraag rees dan ook of deze uitspraken een algemene draagwijdte hebben of eigen zijn aan de bijzondere situatie van deze intercommunale, haar ambtenaren en aan de kenmerken van de groepsverzekering die zij onderschreven had. Het hof van beroep te Brussel had zijn uitspraak immers enigszins genuanceerd door te verklaren dat de voordelen die in het kader van groepsverzekeringscontracten uitgekeerd worden, niet noodzakelijk onder deze wetsbepalingen vallen. Meer recente rechtspraak verschaft ons meer duidelijkheid.
Vonnis van 20 juni 2014
In zijn vonnis van 20 juni 2014 moest de rechtbank van eerste aanleg te Luik zich uitspreken over de vraag of een aanvullend pensioenkapitaal voortvloeiend uit een individuele pensioenbelofte in aanmerking komt voor de toepassing van de Wijninckxplafonds. Deze pensioenbelofte was gefinancierd via een bedrijfsleidersverzekering. Dat geschil volgde op de beslissing van de PDOS om het rustpensioen van de betrokkene te verminderen omdat het absolute plafond overschreden was door het genoemde aanvullend pensioenkapitaal. De betrokkene heeft de beslissing van de PDOS aangevochten door zich vooral te baseren op de rechterlijke uitspraken in de zaken Igretec. Hij heeft zich ook tegen zijn exwerkgever, die de pensioenbelofte had aangegaan, gekeerd en tegen de verzekeraar die het contract van de bedrijfsleidersverzekering beheerde omdat zij een fout begaan zouden hebben door hem niet te infomeren over de gevolgen van de wet-Wijninckx voor zijn wettelijk pensioen op het ogenblik dat de pensioenbelofte overwogen en vervolgens overeengekomen werd. Hij hoopte zo schadevergoeding te krijgen voor het verlies dat hij op het vlak van het wettelijk pensioen geleden had.
WOLTERS KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 4
APRIL 2015 3
De rechtbank heeft de interpretatie in de zaken Igretec niet overgenomen en geoordeeld dat noch uit de wettekst, noch uit de parlementaire werkzaamheden blijkt dat de “als pensioen geldende voordelen” zich zouden beperken tot de pensioenaanvullingen voortvloeiend uit wetten en dus de extralegale pensioenvoordelen verleend aan het overheidspersoneel zouden uitsluiten. De rechtbank merkt bovendien op dat het door de betrokkene geïnde kapitaal voortvloeit uit een overeenkomst die duidelijk “aanvullende pensioenovereenkomst” genoemd werd en door hem en zijn ex-werkgever afgesloten werd. Zelfs al aanvaardt men de argumenten van het arrest van het hof van beroep te Brussel in de zaak Igretec om de toepassing van de wet-Wijninckx uit te sluiten, dan nog moet men nagaan of de pensioenovereenkomst, net zoals het door Igretec onderschreven groepsverzekeringsreglement, tevens in vervroegde vereffenings- en afkoopmogelijkheden voorzag in geval van afdanking of ontslag of in de mogelijkheid om het kapitaal op een ander tijdstip dan op de pensioenleeftijd te innen. Welnu, er werd enkel in een vervroegde uitkering voorzien in geval van brugpensioen of vervroegd pensioen. De rechtbank heeft zich ook gebogen over de conformiteit van artikel 40 van de wet Wijninckx met het aanvullend protocol nr. 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, gecombineerd met het gelijkheidsbeginsel vastgelegd in artikel 14 van dat verdrag. Artikel 1 van dat protocol legt respect voor de eigendom op, waartoe ook het recht op sociale uitkeringen kan behoren. In een arrest van 13 december 2011 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat de beoordelingsmarge toegekend aan de Staten op sociaaleconomisch vlak heel ruim is. Het heeft gesteld dat zij effectief regels mogen vaststellen met het oog op de wijziging, aftopping of zelfs vermindering van de pensioenen, maar dat die maatregelen niet discriminerend mogen zijn en aan de evenredigheidstoets moeten voldoen. Dat is niet het geval als de betrokken personen te maken krijgen met een individuele of overdreven last en als de pensioenrechten fundamenteel aangetast worden door de getroffen maatregelen. Ook in een arrest van 15 juli 1993 heeft het Belgisch Grondwettelijk Hof geoordeeld dat de bepalingen van de wet Wijninckx deel uitmaken van een reeks structuurhervormingen en maatregelen tot sanering van de begroting en tot heroriëntering van de openbare uitgaven, vanuit een bekommernis van sociale rechtvaardigheid, billijkheid en harmonisatie zodat de artikelen 38 en 39 van de wet Wijninckx het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel niet schenden. Gelet op deze rechtspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat deze internationale normen niet geschonden zijn want het recht op het pensioen van de betrokkene bestaat nog steeds. Enkel het bedrag ervan werd afgetopt omdat er meerdere pensioenen of als zodanig geldende voordelen bestonden voor een persoon “die niet riskeert inkomsten tekort te komen”. De rechtbank heeft derhalve het verzoek tot vernietiging van de beslissing van de PDOS verworpen. Wat betreft de aansprakelijkheid van de ex-werkgever van de betrokkene en van de verzekeraar, heeft de rechtbank geoordeeld dat de algemene informatieplicht inhoudt dat zij alles meedelen waarmee een redelijke persoon normaliter rekening zal houden om te beslissen of en in welke voorwaarden hij het contract zal afsluiten. De omvang van deze verplichting hangt af van het feit of de betrokkene, gelet op zijn bekwaamheden en kwalificaties, werkelijk onwetend kon zijn over het bestaan en de gevolgen van de wet Wijninckx. Welnu, de rechtbank heeft gemeend dat uit hoofde van zijn vroegere functies in de overheidssector, de betrokkene deze redelijkerwijze moest kennen, zodat er geen fout aan de werkgever en de verzekeraar verweten kan worden. Momenteel loopt er een procedure in hoger beroep tegen deze beslissing. Vonnis van 19 januari 2015
In deze zaak verwijten een aantal statutaire ambtenaren de intercommunale waar ze werken en haar pensioeninstelling dat zij hun (wettelijke en/of aanvullende) pensioenen afgetopt hebben wegens de inachtneming van het kapitaal voortvloeiend uit een
4 LIFE & BENEFITS
NR 4
APRIL 2015
WOLTERS KLUWER
aanvullend pensioenplan dat gefinancierd was via een groepsverzekering. Ook hier werden de uitspraken in de zaken Igretec als argument ingeroepen. Wat betreft de elementen die in acht genomen moeten worden voor de Wijninckxplafonds, heeft de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, in zijn vonnis van 19 januari 2015, geoordeeld dat het buiten kijf staat dat de wet Wijninckx kadert in een context van besparingen in de overheidsfinanciën. Bovendien blijkt uit artikel 41 van de wet Wijninckx (dat slaat op de aanvullende pensioenen) dat het door de wet Wijninckx weerhouden criterium veeleer de herkomst van de financiering van de verzekering betreft dan de vraag of die verzekering als pensioen geldt of een aanvullend pensioenvoordeel vormt. Wat de uitspraken in de zaken Igretec aangaat, herinnert de rechtbank eraan dat deze vooral betrekking hadden op de wettelijkheid van de aanvullende pensioenplannen voor statutaire ambtenaren van de overheidssector. Hij meent bovendien dat het hof van beroep te Brussel de inachtneming van de door een verzekeringsmaatschappij toegekende uitkeringen niet automatisch uitgesloten heeft, maar enkel geoordeeld heeft dat dit het geval is wanneer een prestatie door een verzekeringsmaatschappij uitgekeerd wordt krachtens bijzondere overeenkomsten waar de Schatkist buiten staat. Welnu, na een analyse van de kenmerken van de door de betrokken werkgever onderschreven groepsverzekering, heeft de rechtbank geoordeeld dat men niet mag aannemen dat deze vreemd is aan de openbare schatkist: het is de werkgever (overheid) die het pensioenplan toegezegd heeft en er ook de premies voor betaalt en het staat vast dat deze groepsverzekering dient om een pensioenaanvulling te financieren ten voordele van de statutaire ambtenaren van dat openbaar bestuur. Bijgevolg moeten de uitkeringen voortvloeiend uit deze groepsverzekering wel degelijk meegeteld worden voor de toepassing van de Wijninckx-plafonds. Conclusie
De rechterlijke uitspraken in de zaken Igretec hebben twijfel gezaaid over de vraag of de aanvullende pensioenuitkeringen voortvloeiend uit een groepsverzekering in acht genomen moeten worden voor de toepassing van de Wijninckx-plafonds. De vonnissen van de rechtbanken van eerste aanleg te Luik en Brussel stellen dat deze beslissingen geen algemene draagwijdte hebben. Men moet in elk geval afzonderlijk nagaan of het effectief de bedoeling is een aanvullend pensioen te vormen dat, behoudens heel beperkte uitzonderingen, uitgekeerd wordt bij de (al dan niet vervroegde) pensionering en gefinancierd wordt door de werkgever (overheid). Nu is het nog afwachten wat de procedures in hoger beroep tegen deze uitspraken zullen opleveren.
Corinne Merla – Younity
pensioendatabank Werkgevers en vennootschappen hebben zicht op hun DB2P-dossier Het is de bedoeling dat iedere aangeslotene vanaf 2016 via de DB2Ppensioendatabank een globaal overzicht over zijn aanvullend pensioen kan raadplegen. Daarom wordt 2016 in de praktijk ook ervaren als dé grote mijlpaal in de DB2Pontwikkeling. Wat mogelijk minder bekend is, is dat werkgevers en vennootschappen vandaag al toegang hebben tot bepaalde gegevens over de aanvullende pensioenen die ze inrichten voor hun werknemers of bedrijfsleiders. Zij het dat het DB2P-dossier van
LIFE & BENEFITS
WOLTERS KLUWER
NR 4
APRIL 2015 5
de werkgevers en vennootschappen omwille van een aantal overgangsregelingen nog niet volledig is. In een recent op de DB2P-website gepubliceerd document wordt het nut van de DB2P-toegang voor werkgevers en vennootschappen geduid. Met dit document worden werkgevers en vennootschappen warm gemaakt om toch al eens een kijkje te nemen. Handleiding
Op www.DB2P.be verscheen op 23 januari 2015 nieuwe inhoudelijke documentatie voor de werkgevers (werknemers) en voor de vennootschappen (zelfstandige bedrijfsleiders). De werkgevers en vennootschappen vinden hierin informatie over de inhoud van hun DB2P-dossier, met achtergrondinformatie over de gegevens die zij kunnen raadplegen en met uitleg over de situaties waarin die gegevens nuttig kunnen gebruikt worden.
Extern gefinancierde toezeggingen
Het gros van de pensioenregelingen wordt extern gefinancierd bij een levensverzekeraar of een pensioenfonds. Die pensioeninstelling zorgt er ook voor dat die pensioenregelingen in DB2P geregistreerd worden. In de meeste gevallen hoeft de betrokken werkgever of vennootschap hier dus niet naar om te kijken. Maar in de voormelde DB2P-documentatie worden toch een aantal situaties aangegeven waar de werkgever of vennootschap best een kijkje neemt in het eigen DB2P-dossier, al was het maar om te checken of de pensioeninstelling alles correct heeft doorgegeven. In een aantal gevallen, bijvoorbeeld waarbij een pensioenregeling door meerdere pensioeninstellingen beheerd wordt, en de DB2P-registraties daarom nog niet volledig correct zijn, is de werkgever zelfs verplicht om de nodige aanvullende registraties te doen. Het DB2P-dossier kan bijvoorbeeld ook geraadpleegd worden door werkgevers of vennootschappen om de 1,5%-Wijninckxbijdrage te berekenen, op basis van de gegevens die door de verzekeraar(s) of pensioenfonds(en) werden ingevoerd. Vooral voor wie meerdere pensioenregelingen bij meerdere pensioeninstellingen heeft lopen kan dit een handig hulpmiddel zijn. De voormelde documentatie geeft ook een globaal zicht hoe de DB2P-gegevens vandaag en morgen zullen gebruikt worden door de verschillende overheidsinstanties (8,86%-RSZ-bijdrage, 80%-grens, fiscale aftrekbaarheid…).
Intern gefinancierde toezeggingen
Vroeger was het mogelijk dat individuele pensioentoezeggingen intern gefinancierd werden. Voor werknemers is dat al verboden sinds 16 november 2003 en voor zelfstandige bedrijfsleiders werd dit verbod per 1 januari 2012 ingevoerd. De werkgevers en vennootschappen die momenteel nog zo’n intern gefinancierde pensioentoezeggingen hebben lopen, zijn zelf verantwoordelijk voor de registratie ervan in DB2P. Aanvankelijk moest die registratie voor 31 december 2014 gebeuren (Life & Benefits, 2014, nr. 10, p. 7), maar ondertussen werd deze uiterlijke registratiedatum verschoven naar 30 juni 2015. De uiteindelijke betaling van het pensioen moet momenteel nog aangegeven worden in het Pensioenkadaster (zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/pkcp/index.htm), maar het is de bedoeling dat ook die effectieve uitbetalingen later geïntegreerd worden in DB2P. Het voormelde document op de DB2P-webite verduidelijkt de gegevens die moeten geregistreerd worden, en wat er moet gebeuren met latere wijzigingen. Zo volstaat het bij latere wijzigingen van de interne pensioentoezegging meestal om het aangepaste document waaruit die wijziging van de pensioenbelofte blijkt op te laden in DB2P. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een latere externalisering of bij een verlenging van de oorspronkelijke pensioenleeftijd van bijvoorbeeld 60 naar 65 jaar. Indien de interne pensioentoezegging gefinancierd wordt met een bedrijfsleidersverzekering, dan moet het verzekerd kapitaal (inclusief de winstdeling) niet ieder jaar aangepast worden.
6 LIFE & BENEFITS
NR 4
■
WOLTERS KLUWER
APRIL 2015
Tip: De intern gefinancierde pensioenregelingen moeten tegen 30 juni 2015 bij DB2P aangegeven worden. De DB2P-informatiedocumenten geven hierbij tekst en uitleg.
Wannes Bellens – Vereycken & Vereycken
beleggingen in tak 23 Hebben de Belgische beperkingen gevolgen voor de Luxemburgse ‘fonds dédiés’? Kort na de bekendmaking van de Verzekeringswet van 4 april 2014 deed het gerucht de ronde dat zij de doodsteek gaf aan de levensverzekeringscontracten gekoppeld aan ‘fonds dédiés’ (‘toegewezen fondsen’) - een gangbaar concept bij Luxemburgse verzekeraars - omdat zij de activa beperkte die met een Tak 23-verzekering verbonden mogen worden. Onmiddellijk daarna kwam er een koninklijk besluit dat de zaken nog verder op de spits dreef. Hoe zit het nu? Begrip ‘fonds dédié’ of ‘toegewezen fonds’
In Luxemburg kent men, naast de externe fondsen, twee andere soorten fondsen uitgedrukt in rekeneenheden (Tak 23): enerzijds de interne collectieve fondsen (FIC – fonds interne collectif) die open toegankelijk zijn voor grote groepen beleggers die niet met elkaar verbonden zijn en, anderzijds, de interne toegewezen fondsen (FID – fonds interne dédié) die een belegger (minimum inleg van 250.000 euro) en eventueel zijn naasten de mogelijkheid bieden een individueel beheer onder mandaat te genieten dat op maat gesneden is. Het FID wordt trouwens gecreëerd ter gelegenheid van het sluiten van de verzekering. De toegang tot een FID wordt bepaald door een behoefteanalyse en informatie aan de betrokkene. Dat tailor made aspect geeft hem op die manier toegang tot een volledig gamma producten dat zowel obligaties, al dan niet beursgenoteerde effecten, internationale fondsen, gestructureerde producten, of nog, Hedge Funds of Private Equity fondsen kan omvatten. De FID zijn verdeeld in vier categorieën, van A tot D, volgens de financiële draagkracht van de cliënt. Artikel 20 van de Verzekeringswet bepaalt dat: “voor zover de verzekeringnemer een niet-professionele cliënt is en de verbintenis in België gelegen is, de verzekeringsprestaties, rechtstreeks of onrechtstreeks, slechts verbonden mogen zijn” met bepaalde soorten activa die de wet limitatief opsomt, doorgaans met verwijzing naar andere bepalingen. De toepassing van die regel veronderstelt dus dat de verzekeringnemer een ‘niet-professionele cliënt’ is, dat wil zeggen een cliënt die niet als ‘professionele cliënt’ gekwalificeerd kan worden en dat de verbintenis in België gelegen is, met andere woorden, dat de cliënt - natuurlijke persoon - zijn gewoonlijke verblijfplaats in België heeft. De vestigingsplaats van de verzekeraar heeft geen belang.
Toegelaten roerende waarden
De roerende waarden die als beleggingen in Tak 23 aanvaard worden zijn voornamelijk: rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging (ICB) die onderworpen zijn aan een controleoverheid en aan bepaalde transparantievoorwaarden; deposito’s bij een kredietinstelling;
WOLTERS KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 4
APRIL 2015 7
afgeleide financiële instrumenten, ook hier onder bepaalde voorwaarden. Het gaat om het gros van de klassieke financiële instrumenten die op een markt verhandelbaar zijn, met inbegrip van de afgeleide instrumenten. Het interne fonds in Tak 23 mag echter: voor niet meer dan 5% van zijn activa belegd zijn in roerende waarden of geldmarktinstrumenten uitgegeven door dezelfde entiteit; voor niet meer dan 20% van zijn activa belegd zijn in deposito’s bij dezelfde entiteit (tenzij het gaat om een erkende kredietinstelling binnen de Europese Economische Ruimte). Andere toegelaten waarden
Daarnaast komen vooral de opties en termijncontracten op roerende waarden, deviezen en contracten op beursindexen in aanmerking als activa alsook onroerende goederen, zij het mits naleving van heel strenge regels in termen van diversifiëring en waardering die men terugvindt in het koninklijk besluit van 7 december 2010 betreffende de vastgoedbevaks. We moeten hiernaast ook aanstippen dat het koninklijk besluit van 24 april 2014 betreffende het commercialiseringsverbod van bepaalde financiële producten aan nietprofessionele cliënten uitdrukkelijk verbiedt om in België levensverzekeringscontracten van Tak 23 te verhandelen die gekoppeld zijn aan een intern fonds dat rechtstreeks of onrechtstreeks belegt in niet-conventionele activa, zoals edelmetalen, grondstoffen, wijn, kunstwerken alsook financiële instrumenten die onderliggend zelf gelinkt zijn met deze niet conventionele activa. Dit is echter niet revolutionair voor de Luxemburgse verzekeraars vermits Circulaire 08/1 van het Commissariat aux Assurances datzelfde verbod oplegt, behalve voor de FID van type D, dat wil zeggen toegankelijk voor cliënten die minstens 2.500.000 euro beleggen (zie hoger).
Cumul?
Mogen verschillende categorieën activa binnen een zelfde beleggingsfonds gecumuleerd worden, zoals rechten van deelneming in ICB en financiële instrumenten uitgegeven door niet beursgenoteerde vennootschappen? Deze kwestie is volgens ons nog altijd niet beslecht zodat sommige Luxemburgse verzekeraars overwegen om nog enkel ‘fonds dédiés’ samengesteld uit één soort actief te verkopen. De Verzekeringswet van 4 april 2014 verbiedt deze cumul niet formeel, maar aangezien de Belgische wetgever wel verbiedt om de verschillende categorieën activa binnen een zelfde ICB te combineren, mogen we aannemen dat de eis opgenomen in artikel 20 van de wet dat “de regels inzake het beleggingsbeleid van het intern of extern beleggingsfonds niet (mogen) afwijken van de geldende regels voor de overeenstemmende categorie van beleggingen die openstaat voor instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht” neerkomt op een cumulverbod. Wij menen daarentegen dat niets belet dat een verzekeringscontract van Tak 23 gekoppeld wordt aan diverse fondsen waarbij elk van hen samengesteld is uit verschillende categorieën activa, zodat men dit struikelblok kan omzeilen. Maar in een ‘fonds dédié’ is dit niet zo eenvoudig.
Effectieve controle
Elk jaar moet de commissaris van de verzekeraar certificeren dat de beleggingsregels correct nageleefd werden en dat de organisatiestructuur van het fonds de belangen van de verzekeringnemers niet schaadt en de kosten niet verhoogt. Deze taak is enorm complex en verplicht de verzekeraar vooral om vooraf duidelijk te beschrijven welke activa de klant al dan niet kan kiezen of die hij zelf kan inbrengen in het kader van een toegewezen fonds met inbreng van activa. Dat is één van de vele kritieken die men op deze regel kan uiten: is een niet-professionele cliënt die niet-toelaatbare activa bezit niet beter beschermd als hij het beheer ervan toevertrouwt aan een verzekeraar dan wanneer hij ze zelf beheert? Merken we op dat de verzekeraar ook de nodige tools moet voorzien om te vermijden dat bepaalde grenzen overschreden worden via arbitrages die de cliënt zelf verricht…
8 LIFE & BENEFITS
NR 4
APRIL 2015
WOLTERS KLUWER
Euro-compliant?
Er is nog een andere belangrijke kritiek op de wetsbepaling: de vaststelling van de beleggingsregels zowel in termen van toelaatbare activa als van diversifiëring behoort tot de bevoegdheid van de lidstaat waar de verzekeraar gevestigd is (home country control) en niet van het gastland. Men kan zich dus afvragen of de Belgische wetgever hier niet het Europees recht schendt en of de inroeping van het algemeen belang om al deze nieuwe beperkingen ook op te leggen aan de buitenlandse operatoren die op zijn grondgebied actief zijn, wel gerechtvaardigd is. Het Europees Hof zal hierover in laatste instantie uitsluitsel moeten geven.
Ontsnappen aan het statuut van ‘nietprofessionele cliënt’?
Een professionele cliënt is een cliënt die over de nodige ervaring, kennis en bekwaamheid beschikt om zijn eigen beleggingsbeslissingen te nemen en de risico’s correct in te schatten. De particuliere beleggers kunnen een deel van de geboden bescherming verzaken wanneer ten minste twee van de volgende criteria vervuld zijn: tijdens de vier voorbije kwartalen heeft de cliënt gemiddeld tien transacties van enige omvang per kwartaal uitgevoerd op de betrokken markt; de beleggingsportefeuille van de cliënt weegt meer dan 500.000 euro; de cliënt werkt al minstens één jaar of heeft al minstens één jaar in de financiële sector gewerkt in een functie die professionele kennis van de beoogde transacties of diensten vergt. Er moet echter een strenge procedure gevolgd worden om te garanderen dat de cliënt beseft van welke bescherming hij afziet. In Luxemburg kunnen heel wat beleggers in een FID van type D het statuut van ‘professionele cliënt’ opeisen.
Doodsteek voor de ‘toegewezen fondsen’?
De Belgische controleautoriteiten hebben op informele wijze ontkend dat deze nieuwe wetsbepalingen een manier zou zijn om de facto de verkoop van toegewezen fondsen te belemmeren. Een toegewezen fonds is weliswaar maar een beleggingsfonds zoals ieder ander, met dit verschil dat het op maat gesneden is van een specifieke belegger of groep van beleggers met uitsluiting van andere beleggers. Onder voorbehoud van een sanctionering van de wet door de Europese instanties is het wel zo dat de nieuwe regels de Luxemburgse verzekeraars een omslachtig beheer zullen opleggen van de contracten die zij op de Belgische markt aanbieden terwijl de Luxemburgse reglementering reeds voldoende bescherming aan de consumenten bood.
Inwerkingtreding
De nieuwe Belgische beperkingen gelden voor de sinds 1 november 2014 nieuw gesloten contracten van Tak 23. Voor de contracten die op die datum reeds bestonden, zullen de nieuwe regels van toepassing zijn vanaf het ogenblik dat: er van fonds veranderd wordt of het beheersreglement van het fonds gewijzigd wordt; de voorwaarden betreffende het minimumrendement gewijzigd worden. In de praktijk zullen de nieuwe wettelijke regels ook vrij snel gelden voor bestaande contracten aangezien de beheersreglementen van de fondsen vaak wijzigen. Jean-Christophe André-Dumont – Allianz Luxemburg
Redactiecomité: Isabelle De Somviele, Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Anne Sterckx - Erik Roelants–
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2015 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.