Pedagogisch werkplan Gastouderopvang
INHOUDSOPGAVE Inleiding
Pag.
3
Missie en visie Spring
Pag.
4
Leeftijdsopbouw, aantallen kinderen en eisen aan het gastouderschap
Pag.
5
Verloop van de dag bij de gastouder
Pag.
7
Kern van het opvoeden
Pag.
13
Pedagogische noties
Pag.
18
2
Inleiding Een kind wordt aan het begin van zijn of haar leven enkele dagen per week opgevangen in een kinderdagverblijf, in een gastoudergezin, bij de peuterspeelzaal of de buitenschoolse opvang. Deze levensjaren zijn belangrijk voor zijn persoonlijkheidsvorming voor zijn verdere leven. Hele belangrijke jaren dus. Daarom vindt Spring het belangrijk om goed af te spreken waarom we bepaalde dingen doen zoals we ze doen maar vooral duidelijk maken HOE we dat doen. Het resultaat hiervan ligt nu voor u: het pedagogisch werkplan van onze locatie. Dit pedagogisch werkplan is ontstaan door overleg en werkvergaderingen van de werkgroep, opdrachten voor locaties, feedback van pedagogisch medewerkers, overleg en feedback van een werkgroep van ouders. Het is een praktisch stuk wat als leidraad zal dienen voor de dagelijkse gang van zaken in het kindercentrum. Er is beschreven HOE we met kinderen en ouders omgaan. We hebben het verloop van de dag omschreven en bij elke situatie enkele voorbeelden genoemd van de manier waarop de pedagogisch medewerker zal handelen en communiceren. We hopen dat u met het doorlezen van dit werkplan vaak zult denken: “dat gebeurt bij ons al lang.” Want heel veel dingen zijn vanzelfsprekend; maar we vinden het toch goed om je bewust te zijn van de manier waarop er met kinderen en ouders omgegaan wordt. De vier basiscompetenties zoals genoemd in de Wet Kinderopvang worden ook omschreven. Deze competenties zijn: 1. emotionele veiligheid: het kind het gevoel van veiligheid, geborgenheid en zelfvertrouwen geven 2. persoonlijke competentie: er voor zorgen dat kinderen de mogelijkheid krijgen om zich te ontwikkelen, bepaalde vaardigheden onder de knie te krijgen, zelfstandig te worden en zelfvertrouwen op te bouwen 3. sociale competentie: ervoor zorgen dat de kinderen leren omgaan met elkaar en anderen, met elkaar en anderen rekening houden 4. eigen maken van normen en waarden: kinderen leren wat wel en niet mag, hoe moeten zij zich gedragen in de samenleving waarin wij leven Bij elk moment wordt aangegeven welke competentie bij dit gedrag ontwikkeld wordt. Dit werkplan wordt jaarlijks in de teamvergaderingen en in het groepsoverleg besproken; het dient als reflectie voor de medewerkers. Het is vooral bedoeld als praktisch document dat richting geeft. Ook kan het dienen als thema bij een ouderavond. Dan zijn er nog vele situaties die niet in de dagindeling passen maar die minstens zo belangrijk zijn; waarvan we zelfs vinden dat daar de pedagogisch medewerker zich in kwaliteit kan onderscheiden. Dit noemen we de “kern van het opvoeden”. Waar in de tekst “zij of haar” staat kan ook “hij of hem” gelezen worden.
3
Missie van Spring Spring, lekker dichtbij thuis!
Visie Wij zijn Spring. Wij bieden kleurrijke kinderopvang in alle vormen: kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, buitenschoolse, tussenschoolse, vakantie- en gastouderopvang. Kinderen mogen bij Spring zijn zoals ze zijn, Wij geloven in de kracht van het verschil. Ieder kind is anders en ontwikkelt zich in z’n eigen tempo en op z’n eigen manier. Spring helpt kinderen om gebruik te maken van hun unieke kwaliteiten en mogelijkheden. Wij geven hen de ruimte om op eigen kracht de wereld te ontdekken en zo spelenderwijs te groeien. Daarbij zorgt Spring voor een veilig ‘thuis’ waarin kinderen zich kunnen ontspannen. Tegelijkertijd bieden we een spannende omgeving die uitnodigt om nieuwe dingen te ontdekken. Spring is partner in de opvoeding. Kinderen brengen een deel van de week door bij Spring. Spring neemt daarmee deel in de opvoeding van de kinderen. Mét de ouders kijken en luisteren we naar wat elk afzonderlijk kind beweegt en bezighoudt. Zo helpen we het kind zich te ontwikkelen tot een evenwichtig mens, met vertrouwen in het eigen kunnen en met respect voor zichzelf en anderen. Spring kiest voor lokale verankering. Onze kindcentra zijn allemaal sterk verbonden met de buurt waarin ze gevestigd zijn. We zijn partner van de ouders en onderhouden sterke contacten met lokale organisaties zoals basisscholen, sportverenigingen, kunst- en cultuurorganisaties en vrijetijdsclubs. Organisaties die de dienstverlening van Spring aanvullen en die ons in staat stellen meer kwaliteit te bieden. Zo bouwen we samen aan een stimulerende omgeving waarin kinderen het beste uit zichzelf kunnen halen.
Visie op de ontwikkeling van kinderen Ieder mens is uniek en is er van nature op uit om de wereld te ontdekken en te onderzoeken. Hij leert door de ervaringen en belevingen die hij opdoet; door het steeds weer zelf te doen, door keuzes te maken en door op zijn eigen manier zijn mogelijkheden te ontdekken en te ontwikkelen. Deze ontwikkeling wordt beïnvloedt door de aanleg en het temperament van een kind, de omgeving (o.a. het gezin, het kdv, de bso), de mate waarin het zich veilig kan hechten en de cultuur (met zijn waarden en normen). Een kind ontwikkelt zich in wisselwerking met de omgeving. Een kind wordt geboren met een bepaalde aanleg en eigenheid. Ieder mensenkind is uniek en ontwikkelt zich in zijn eigen tempo en op zijn eigen manier. Kinderen ontwikkelen zich in belangrijke mate zelf, ze zijn de motor van hun eigen ontwikkeling. Maar ze hebben daar wel wat bij nodig. Het belangrijkste dat kinderen nodig hebben om zich te kunnen ontwikkelen is vertrouwen, in zichzelf en in anderen. Pas wanneer een kind voldoende vertrouwen heeft in zichzelf, zal het nieuwe dingen uitproberen en volhouden als het niet direct lukt. Voorop staat dat het kind mag zijn zoals het is; dat er respect is voor de eigenheid van ieder kind.
4
Visie op opvoeden Opvoeden is kijken en luisteren naar wat kinderen beweegt en bezighoudt. Hierop inspelend het bieden van een vertrouwde omgeving, ruimte, structuur en mogelijkheden, zodat kinderen de wereld ontdekken, onderzoeken en uiting kunnen geven aan de ervaringen en belevingen die ze opdoen. Het bieden van een opvoedingsklimaat waarin kinderen hun persoonlijke en sociale competenties kunnen ontwikkelen, normen en waarden leren en zich veilig voelen. Hierdoor kunnen kinderen zich ontwikkelen tot evenwichtige mensen, met respect voor zichzelf en anderen, met vertrouwen in eigen kunnen, sociaal vaardig en creatief in uitingen en oplossingen. Kortom:
Kinderen mogen zijn zoals ze zijn
5
Leeftijdsopbouw en aantallen van de kinderen die worden opgevangen Om goede zorg te garanderen mag een gastouder in een groep van 0-4 jaar maximaal 5 kinderen tegelijk opvangen, waarbij eigen kinderen van de gastouder moeten worden meegeteld. Van die 5 mogen er maximaal 4 kinderen van 0-1 jaar aanwezig zijn, waarvan maximaal 2 kinderen van 0 jaar. In een groep van 0-13 jaar mogen maximaal 6 kinderen tegelijk worden opgevangen, waarbij eigen kinderen van de gastouder tot 10 jaar moeten worden meegeteld. Van die 6 kinderen mogen maximaal 4 kinderen van 0-1 jaar zijn, waarvan maximaal 2 kinderen van 0 jaar zijn. Hierbij word ook gekeken naar de beschikbare ruimte en de samenstelling van de groep kinderen. Er moet altijd een achterwacht beschikbaar zijn bij 4 of meer kinderen inclusief eigen kinderen van de gastouder. Deze achterwacht dient binnen 15 minuten bij de gastouder aanwezig te zijn. De achterwacht moet 18 jaar of ouder zijn, maar heeft geen diploma of VOG nodig. De gastouder moet kunnen aantonen wie deze achterwacht is, denk aan stagiaire, buurvrouw, vriendin, het kan ook een ouder zijn die in de buurt werkt.
Binnen- en buitenspeelruimte en slaapruimte Er moet voor alle kinderen voldoende speelruimte binnen en buiten zijn, de hoeveelheid hangt af van de aantal kinderen en de leeftijdopbouw. Voor kinderen jonger dan 1.5 jaar moet een aparte slaapruimte zijn ingericht. Die creëert je op de ouderslaapkamer of extra bedjes te plaatsen op de kinderkamers. Deze ruimte moet afgestemd zijn op het aantal kinderen dat daar slaapt.
Selectiecriteria voor gastouders
1. Persoonlijke eigenschappen: • Is 21 jaar oud • Is lichamelijk gezond • Heeft een evenwichtige persoonlijkheid • Beschikt over organisatietalent • Heeft verantwoordelijkheidsgevoel • Heeft een flexibele instelling • Biedt continuïteit • Biedt stabiliteit • Heeft beschaafd taalgebruik (d.w.z. niet schelden of gillen) • Heeft een goede beheersing van de Nederlandse taal • Heeft een goede uiterlijke verzorging • Kent de eigen grenzen en kan deze aangeven • Is communicatief vaardig • Heeft realistische verwachtingen van het bieden van kinderopvang • Respecteert de privacy van de gastkinderen en hun ouders • Beschikt over pedagogisch inzicht • Beschikt over ruime ervaring met kinderen
6
2. Motivatie • Heeft een positieve werkhouding • Heeft een positieve houding t.a.v. kinderopvang • Heeft affiniteit met kinderen • Is bereid om activiteiten te ondernemen met de gastkinderen • Is bereid om speelgoed af te stemmen op de gastkinderen • Ziet gastkind niet als substituut voor eigen kind • Gebruikt de opvang niet om eigen onverwerkte problematiek op te lossen 3. Pedagogische kwaliteiten • Ervaring met of kennis van de ontwikkeling van kinderen • Is in staat tot reflecteren op eigen handelen • Heeft aandacht voor en inzicht in de individualiteit van elk kind • Is in staat tot het geven van warmte, geborgenheid en veiligheid • Laat de kinderen niet alleen of laat het toezicht niet over aan anderen • Heeft toezicht op de eigen pedagogische houding en visie (straffen/belonen, snoepen, tv kijken etc.) • Is in staat tot het stimuleren van de ontwikkeling, zelfstandigheid en zelfredzaamheid van kinderen 4. Omgevingsfactoren • Staat inspectie van de woning en de eventuele tuin toe in verband met de RisicoInventarisatie Veiligheid en Gezondheid en volgt hieruit voortkomende adviezen op • Beschikt over een hygiënische omgeving • Beschikt over een kindveilige omgeving • Is bereid om, indien nodig, in of bij het huis aanpassingen te doen • Is bereid rekening te houden met afspraken rondom huisdieren • Heeft geen, of op een degelijke wijze afgeschermde (ter beoordeling van het gastouderbureau) vijver of zwembad • Heeft voldoende ruimte om te spelen, te eten en te slapen • Heeft een nabij gelegen mogelijkheid om buiten te spelen • Vangt de kinderen op in een rookvrije omgeving 5. Houding ten opzichte van de vraagouder • Kan open staan en respect opbrengen voor de levenswijze en ideeën van de vraagouder • Kan zich inleven in de situatie van de vraagouder • Is bereid tot overleg en samenwerking met vraagouders • Is bereid en in staat tot het maken, bijstellen en naleven van afspraken • Is bereid en in staat problemen bespreekbaar te maken die direct met de opvang te maken hebben, eventueel met behulp van een bemiddelingsmedewerker • Kan integer omgaan met vertrouwelijke informatie van de vraagouder • Is op de hoogte van de opzegtermijn van 1 maand en houdt hier serieus rekening mee bij het overwegen om te stoppen met de opvang 6. Houding ten opzichte van het gastouderbureau • Is bereid tot samenwerken met het gastouderbureau (staat open voor advies en begeleiding) • Is bereid deel te nemen aan deskundigheidsbevordering door middel van informatieavonden en thema-avonden • Is bereid de richtlijnen van het gastouderbureau te volgen • Is bereid te handelen naar het pedagogisch werkplan van het gastouderbureau • Is verplicht deel te nemen aan de introductiecursus en de cursus kinde EHBO
7
7. Het gezin van de gastouder • Er is een positieve houding van de gezinsleden ten aanzien van de opvang van gastkinderen • Heeft een stabiele gezinssituatie • Geeft de namen van alle volwassen huisgenoten door, zodat voor hen ook een VOG aangevraagd kan worden • Gaat integer om met vertrouwelijke informatie van de vraagouder 8. Algemeen • Heeft een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten • Heeft een inzittendenverzekering afgesloten (indien de auto gebruikt wordt) • Heeft een redelijke inzetbaarheid (meerdere dagdelen per week) • Is voor minimaal een half jaar beschikbaar (heeft geen sollicitatieplicht) • Is telefonisch bereikbaar • Is in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) • Is in het bezit van een diploma ( minimaal) Helpende Welzijn nivo 2 De bemiddelingsmedewerkers gaan op een eerste huisbezoek en toetsen of de woonomgeving voldoet aan de strenge eisen van de Wet Kinderopvang. Twee keer per jaar gaan de bemiddelingsmedewerkers op huisbezoek om te kijken hoe de opvang verloopt en jaarlijks om de risico-inventarisatie voor veiligheid en gezondheid samen na te lopen en controleren of hier naar gehandeld word.
8
Dagindeling gastouderopvang Het verloop van de dag in het gastgezin De specifieke momenten van de dag worden vooral vanuit het gedrag van de gastouder beschreven. Achter elke gedragsomschrijving van de gastouder staat het nummer van een voetnoot. Deze voetnoot geeft aan welke competenties bij dit gedrag aandacht krijgen worden Als een situatie vaker voorkomt; bijvoorbeeld: aan tafel, naar toilet of verschonen dan wordt dit niet telkens opnieuw omschreven.
begin van de dag 1. Situatie: begroeting kind en ouder Gedrag van de gastouder: ¹- - gaat naar ouder toe en maakt oogcontact met ouder - informeert hoe het gaat; hoe het de afgelopen tijd gegaan is. - neemt een actieve luisterhouding aan. - maakt oogcontact met het kind. Vraag bijvoorbeeld aan kind: “Heb je lekker geslapen?” - tilt evt. kind op; ze let goed op signalen of kind het wil of niet. - zorgt ervoor dat ouder en kind zich welkom voelen Aandachtspunten: - gastouder controleert of alles in orde is - huis van de gastouder is klaar voor ontvangst: lampen zijn aan, speelgoed staat klaar - een welkome / uitnodigende indruk maken - ouder wordt niet getutoyeerd tenzij ouder anders aangeeft - geen administratie tijdens aanwezigheid/spel van kinderen 2. Situatie: afscheid ouder en kind Gedrag van de gastouder: ¹-³- - zorgt ervoor dat Ieder kind op zijn/haar manier (zwaaien, troosten, afleiden) afscheid neemt. - voorkomt dat ouder “ongezien” vertrekt - helpt en ondersteunt indien nodig ouder en kind - maakt van uitzwaaien een vast ritueel; bijvoorbeeld met een vast zinnetje “dag, dag, tot straks, dag mama, dag papa”enz. Aandachtspunten: - denk aan goede communicatie op ouder- en kindniveau - manier van afscheid nemen indien nodig bespreken met ouders 3. Situatie: er zijn al diverse kinderen en andere ouders komen hun kinderen brengen Gedrag van de gastouder: ¹-³- - legt andere kinderen uit dat ze naar de binnenkomers toe gaat: “Ik ga .... begroeten, gaan jullie zelf spelen? - zorgt ervoor dat ze aandacht geeft aan de spelende kinderen én aan de binnenkomers - neemt jongste kinderen over en laat ze niet door de ouders de box leggen - vraagt aan een ouder die meer tijd nodig blijkt te hebben of ze even tijd heeft, even wil wachten of dat ze haar later op de dag even belt. - laat een kindje dat gaat huilen, niet huilen maar pakt het uit box of stoeltje en troost het.
9
- probeert aandachtig naar ouders te luisteren; gaat intussen geen andere dingen doen Aandachtspunten: - maak een prettige sfeer om binnen te komen: bijv. boekjes / puzzels liggen klaar, zacht muziekje aan etc - zorg voor “rustige spelletjes etc.” voor de kinderen die al aan het spelen zijn - bepaalde bijzonderheden meteen noteren; dan weet de ouder dat men het niet vergeten zal 4. Situatie: opruimen Gedrag van de gastouder: ²-³- - vraagt aan kinderen of ze op willen gaan ruimen. - helpt mee met opruimen: “als jij de blokken in de kist doet, ruim ik de puzzel op en zijn we zo klaar” - vraagt “hulp” binnen de mogelijkheden van het kind - maakt duidelijk dat ze samen opruimen belangrijk vindt - kijkt kinderen die niet graag opruimen aan; zorgt dat er oogcontact is en vraagt aan kind of hij wil opruimen. - blijft op een positieve manier stimuleren en taken verdelen. - Doet eventueel de laatste dingen zelf
samen aan tafel 5. Situatie: kinderen worden uitgenodigd om aan tafel te gaan. Er wordt samen iets gedronken en gegeten Gedrag van de gastouder: ²-³- - vraagt kinderen om aan tafel te komen zitten: “als je opgeruimd hebt wil ik graag dat je aan tafel gaat zitten” of via een liedje “wij gaan aan tafel” worden de kinderen uitgenodigd. - noemt de kinderen bij naam om aan tafel te komen - is gericht op de kinderen - gaat ook aan tafel zitten. - reikt beker aan en zegt:”alsjeblieft en noemt naam van het kind”. - geeft het bord met fruit of de koekstrommel aan een van de kinderen: noemt kind bij naam en zegt weer alsjeblieft. Kinderen mogen zelf een koekje uit de trommel pakken of fruit van het grote bord. Daarna geeft kind het door aan een ander kind. - stimuleert kinderen om “dankjewel” te zeggen. - stimuleert zelfstandig eten en drinken door: voordoen, helpen, aansporen en aanreiken - vraagt aan kinderen om de beker naar het midden van de tafel te schuiven of op het dienblad te zetten als hij leeg is; kind krijgt een “dankjewel”als hij dit doet - geeft het kind een koekje aan: zegt “alsjeblieft” met de naam van het kind. Aandachtspunten: - gastouder is gericht op het kind / de kinderen 6. Situatie: kinderen worden uitgenodigd tot gesprek / vertellen Gedrag van de gastouder: ²-³- - moedigt kinderen aan door vragen te stellen en door uit te nodigen iets te vertellen - moedigt aan door aandachtig te luisteren, op elkaar te wachten en niet door elkaar te praten - stimuleert de kinderen die niet zo gemakkelijk uit zichzelf praten - corrigeert indien nodig door het gedrag van het kind te benoemen dat je verwacht (bijvoorbeeld: “nu wil ik dat je even mee luistert naar …)
10
-
kan ook dmv gebaar gedrag corrigeren (bijv. door vinger op de mond; nee schudden, etc.) kan dmv het “verstorende kind”even aanraken de aandacht terug vragen toont zelf interesse, aandacht en geduld voor het vertellende kind. Daarmee maakt ze duidelijk dat datgene wat het kind te vertellen heeft belangrijk is. gebruikt aantrekkelijke materialen (bijv. vakantiefoto’s); lokt hiermee de kinderen uit om te vertellen vanuit hun belevingswereld
7. Situatie: samen liedje zingen, verhaaltje voorlezen, tafelspel Gedrag van de gastouder: ²-³- - kondigt aan dat ze een verhaaltje gaat voorlezen, vertellen of een liedje gaat zingen - laat kinderen mee vertellen, gaat mee in de sfeer van het verhaaltje - vraagt na het drinken aan de kinderen wie er een liedje wil zingen. De gastouder zorgt ervoor dat alle kinderen die willen aan de beurt komen en dat de rest meezingt of meeluistert. - biedt hulp aan een kind dat niet goed durft te zingen of niet wil; stelt voor: “Zullen we dan het liedje van … zingen?” - blijft alert op signalen van kinderen. - blijft gedrag, mimiek, taal van kinderen in de gaten houden; heeft oog voor de behoeftes van kinderen Aandachtspunten: - deze momenten zijn een vast ritueel van de dag te zijn 8. Situatie: gezichtjes en handen poetsen Gedrag van de gastouder: ²-³ - vertelt dat ze de gezichtjes en de handen gaan schoonmaken - geeft ieder kind een schoon washandje en doet voor / legt uit hoe ze eerst de mondjes en dan de handjes schoon maken - laat aan kinderen merken dat ze gezien heeft hoe het gegaan is door te zeggen:”Jij hebt het goed gedaan” of “zal ik jou nog even helpen” etc. - maakt de afweging of kinderen op elkaar moeten wachten of van tafel mogen
naar toilet, verschonen 9. Situatie: kind kan al op potje of toilet Gedrag van de gastouder: ² - noemt kind bij de naam en zegt dat hij/zij naar de w.c. mag gaan. Vraagt aan kind of ze hulp nodig heeft; bijvoorbeeld broek losmaken. - noemt de namen van de kinderen die op het potje gaan en neemt deze kinderen mee naar de verschoonruimte. - zet het potje klaar of kind mag het zelf pakken - blijft bij de kinderen en praat er mee - kind belonen als het nog maar kort op potje gaat; bewust bezig is met zindelijkheid 10. Situatie: kind wordt verschoond Gedrag van de gastouder: ¹ - gaat naar kind toe noemt het bij naam en zegt bijvoorbeeld: “……, Ik ga jou een schone luier aandoen” - maakt oogcontact en praat zachtjes tegen het kind. - is duidelijk op het kind gericht - speelt kort met kind tijdens verschonen: voetjes trappelen, buikje kriebelen etc. Aandachtspunten: - gastouder laat zich niet afleiden door bijvoorbeeld telefoon, bezoek
11
-
spullen om te verschonen staan binnen handbereik zorgt ervoor dat verschoonplek weer schoon is en wast handen goed
baby / kind wordt naar bed gebracht 11. Situatie: baby / kind naar bed brengen Gedrag van de gastouder: ¹-²-³- - zorgt dat de baby haar ziet en benoemt dat ze gaat slapen. “Kom …., ik ga je naar bed brengen zodat je lekker kunt gaan slapen”. - let op signalen van de kinderen of ze moe zijn; of kinderen gaan volgens schema naar bed. Ze zegt: “… je mag naar bed. Kom dan gaan we je pyjama aantrekken”. - blijft met het kind praten; ook al zegt hij niet veel terug, toch blijft ze rustig aan het praten of zachtjes aan het zingen. - vraagt bijvoorbeeld aan kind: “waar is je buik?” waar zit je neus etc. - bij een groepje peuters / dreumesen: als groepje samen uitkleden; er een activiteit / spel van maken. - laat kinderen zelf hun mandje pakken (als ze erbij kunnen) - zingt op het moment van in bed leggen zachtjes een slaapliedje - blijft op rustige / zachte toon tegen baby praten onder het verschonen, omkleden en naar de slaapkamer lopen en het in bed leggen. - zet muziekje aan en loopt zachtjes de kamer uit en doet de deur dicht. Aandachtspunten: - welterusten zeggen tegen het kind dat gaat slapen - van slapen geen strijd maken - het is belangrijk dat kinderen zoveel mogelijk in hun eigen bed slapen - voor het slapen gaan welterusten zeggen tegen evt. broertje of zusje - gastouder kijkt of kind eigen vertrouwde knuffel, doekje etc. heeft en zorgt ervoor dat dit mee naar bed gaat - de rituelen zorgen voor een gevoel van herkenbaarheid en veiligheid
’s ochtends of ’s middags na het samen drinken / eten 12. Situatie: Gezamenlijke activiteit Gedrag van de gastouder: ²-³ - heeft spullen klaar staan en nodigt kind(eren) uit om mee te doen. - probeert een kind dat niet mee doet te stimuleren, nogmaals uit te nodigen. Kinderen mogen meedoen; geen verplichting. - stimuleert het kind tijdens het werken door te prijzen; evt. “mee te helpen” of door tips te geven - doet voor en geeft aan hoe de materialen gebruikt dienen te worden. Ze corrigeert kinderen op een rustige manier bijv. “als jij zo hard met de verfkwast rondzwaait komt er verf op de stoelen en op de kleren van jou en de anderen. Dat vind ik niet fijn” - draagt duidelijk over dat meedoen belangrijker is dan het resultaat - straalt enthousiasme uit - bevestigt de kinderen positief; benoemt het plezier in samen doen, in de meer dan het resultaat Aandachtspunten: - zorg voor diversiteit in activiteiten op vele fronten. M.b.t. alle ontwikkelingsgebieden én een diversiteit in interesses. - de “schijf van vijf”:
12
-
We overschatten kinderen als we denken dat ze de hele dag op een goede manier vrij kunnen spelen. Kinderen hebben inspiratie en structuur nodig. Andersom moeten wij niet alles voor ze bepalen. De gastouder moet daarbij dus zoeken naar een balans, en daarbij ervoor je zorgen dat de volgende aspecten aan bod komen: 1. Creatief Lekker om te doen, zonder dat het einddoel vast ligt 2. Constructief Meer planmatig toewerken naar een einddoel 3. Cognitief Activiteiten waarbij het gebruik van het verstand voorop staat 4. Sociaal Voor en met elkaar, samenwerken of zelfstandig iets laten doen 5. Motorisch bewegend actief zijn alle knutsel- en verfwerkjes zijn duidelijk een product van het kind. Het eraan werken is belangrijker dan het resultaat er wordt gebruik gemaakt van verschillende zintuiglijke ingangen gastouder legt aan ouders uit hoe een kind eraan gewerkt heeft. gastouder vestigt aandacht op werkjes die er al hangen gastouder vertelt wat voor activiteit er plaats vindt
13. Situatie: Vrij spelen binnen Gedrag van de gastouder: ¹-²-³- - vraagt aan kinderen waar ze mee willen spelen. Als kind zelf geen keuze kan maken dan biedt gastouder het e.e.a. aan en stimuleert het kind. - stimuleert de creativiteit bij de kinderen - kinderen mogen zelf de spullen pakken. Gastouder zet evt. sommige spullen binnen handbereik van kinderen. - spreekt met kinderen af hoe ze wil dat de spullen gebruikt worden; “Met de blokken kun je bouwen; met de timmerspullen mag je timmeren” etc. - is bij spelen betrokken; doet mee, bouwt mee - stimuleert de kinderen om samen te spelen; als ze ziet dat een kind wel wil maar het (nog) niet kan of de kans niet krijgt door een ander kind, zal de gastouder samen met de kinderen kijken wat er aan de hand is. Ze verwoordt in begrijpelijke termen voor het kind wat samen spelen is. - verwoordt het gevoel van het kind dat niet mee mag doen, als een kind een ander kind niet mee wil laten doen; “…… wil ook graag met de garage spelen, maar dat mag niet van jou. Daar moet……… nu om huilen. Hoe kunnen we het oplossen?” Samen met de kinderen zoeken ze naar oplossingen (Gordonmethode) Aandachtspunten: - zorg ervoor dat datgene waar mee gespeeld wordt binnen bereik van kinderen staat - houd aandacht voor “de schijf van vijf” 14. Situatie: Buitenspelen / Gerichte activiteit buiten Gedrag van de gastouder: ¹-²-³- - nodigt de kinderen uit om buiten te gaan spelen - laat zien wat de omgeving te bieden heeft; doet voor - laat de kinderen indien nodig jassen aantrekken; stimuleert het zelf te doen; elkaar te helpen - vraagt aan kinderen of ze buiten met iets willen spelen. Zoja, met wat? - benoemt wat de activiteit buiten is - heeft evt. spullen klaar staan en nodigt kind(eren) uit om mee te doen. - probeert een kind dat niet mee doet te stimuleren, nogmaals uit te nodigen. Kinderen mogen meedoen; geen verplichting. - Houdt de mogelijkheid open dat een kind later toch nog mee mag doen - leert de kinderen met competitiespelen dat meedoen belangrijker is dan winnen of verliezen
13
doet mee met de activiteit / is actief betrokken. Bijvoorbeeld in de zandbak; gastouder zit er bij en doet mee of vraagt aan kinderen wat ze maken, geeft tips etc. - haalt spullen tevoorschijn en geeft telkens iets gericht aan een kind en vraagt bijvoorbeeld: : “…., wil jij een fiets?” - is gericht met de kinderen bezig; stimuleert, toont voorbeeldgedrag (bijv. voetbalt mee, duwt de fiets mee aan etc.) - geeft op tijd aan wanneer ze naar binnen wil gaan. Kinderen kunnen op deze manier op tijd hun spel afronden. Aandachtspunten: - gastouders zijn gericht op de kinderen - buitenterrein van tevoren controleren op rommel - gastouder houdt in de gaten of gekozen materiaal geschikt is voor het kind - in zomerperiode is het ivm warmte en zonnestraling gunstiger om ’s morgens naar buiten te gaan of aan het einde van de middag - elke dag naar buiten - houd aandacht voor “de schijf van vijf” -
tussen de middag: broodmaaltijd / eten 15. Situatie: alle kinderen die aan de broodmaaltijd kunnen deelnemen zitten aan tafel Gedrag van de gastouder: ¹-²-³- - vraagt de kinderen of ze aan tafel gaan zitten. Bijvoorbeeld: “Als je je handen gewassen hebt ga je aan tafel gaan zitten”. - kijkt de kinderen aan en zegt: “Wie wil er een boterham?” of “….. wil je een boterham? Wat wil je erop?” - smeert de boterhammen aan tafel, snijdt ze door en legt ze op een bordje. Geeft het bordje aan het kind. - vraagt eventueel aan de andere kinderen om door te geven:“wil jij de boterham aan … geven?” - zorgt ervoor dat iedereen een boterham heeft. - zorgt ervoor dat iedereen drinken heeft in een beker die op de leeftijd is afgestemd - stimuleert de zelfredzaamheid van kinderen - leert de kinderen op elkaar te wachten als een kind sneller klaar is dan de ander. Bijvoorbeeld een kind roept: “ik heb de boterham op en ik wil er nog een!”. Reactie gastouder: “even wachten; als …… ook een boterham gehad heeft mag jij weer een boterham kiezen” of: “help me eens even, heeft iedereen al een boterham gehad?” - vraagt om ander gedrag (Gordonmethode) als kinderen niet aan tafel blijven zitten; of knoeien met eten - zorgt voor creatieve oplossingen; bijvoorbeeld gaat zelf netjes eten en vraagt wie na kan doen etc. - vraagt of iedereen genoeg heeft gehad - maakt een afspraak met het kind dat nog niet klaar is Aandachtspunten: - spullen staan op tafel - gastouders attenderen elkaar op gedrag van kinderen - geen strijd maken over eten (bijv. korstjes opeten) - leer kinderen op elkaar te wachten - gezond eten stimuleren 16. Situatie: baby krijgt de fles Gedrag van de gastouder: ¹-³ - is op het kind gericht; maakt oogcontact en praat er zachtjes tegen, wiegen.
14
straalt rust uit. Is met aandacht bij de baby. betrekt de andere kinderen erbij. Bijvoorbeeld: “wie wil er zachtjes een liedje zingen voor ……?” Aandachtspunten: - don’t: meer op andere kinderen gericht; aandacht niet meer bij de baby - als kind langzaam drinkt; snel is afgeleid toch contact met kind maken, drinkreflex stimuleren -
17. Situatie: kind wordt uit bed gehaald Gedrag van de gastouder: ¹-²-³- - maakt rustig slaapkamerdeur open en praat zachtjes tegen kind. - maakt gordijn een stukje open zodat het kind beter kan zien - tilt kind voorzichtig uit bed en neemt het op de arm mee. - nodigt kind dat zelf uit bed kan om zelf uit bed te komen Aandachtspunten: - als een kind wakker is wordt het uit bed gehaald - gastouder legt kinderen die zelf al uit bed gekomen zijn uit dat ze de volgende keer in bed even mogen wachten tot ze komt - een kind dat heel hard huilt wordt troostend uit bed gehaald en sussend toegesproken 18. Situatie: kinderen die uit bed komen worden aangekleed en verschoond Gedrag van de gastouder: ¹-³- - laat de kinderen even rustig “bijkomen” als ze nog wat slaperig zijn - praat op rustige toon tegen het kind - blijft op het kind gericht - betrekt andere kinderen die erbij komen bij het aankleden van het kind. Geeft dit kind aan dat hij dat niet wil (wegdraaien, negeren, nee zeggen) dan zegt de gastouder tegen de andere kinderen dat …. nog even rust wil. Aandachtspunten: - gastouder let goed op reactie van het kind dat uit bed komt 19. Situatie: kind dat uit bed komt wordt uitgenodigd om aan activiteit deel te nemen Gedrag van de gastouder: ¹-²-³- - nodigt kind uit om mee te doen met de activiteit - maakt aan het kind duidelijk indien dit afwijzend reageert dat hij dan wat anders mag gaan doen. - verwoordt naar de andere kinderen toe dat …. nu niet mee wil doen; en dat hij wat anders kiest - legt aan het kind goed uit of het wel of niet kan stoppen met de activiteit
’s middags aan het einde van de middag 20. Situatie: kinderen worden opgehaald, andere kinderen zijn nog aan het spelen Gedrag van de gastouder: ¹-³- - verwelkomt ouder en gaat er naar toe - is actief aanwezig (bij de activiteiten en kinderen betrokken) - vertelt uit zichzelf wat het kind heeft beleefd; met diepgang. Betrekt hier het kind ook actief bij. - zegt duidelijk “tot ziens of tot morgen” bij ouder en kind - wil alle ouders zelf spreken; vraagt aan ouder of het nog even kan wachten indien ze met een andere ouder bezig is. - Als er geen bijzonderheden zijn; is het contact kort.
15
-
zorgt ervoor dat ouder zich welkom voelt
16
Kern van het opvoeden: Bij het hoofdstuk “kern van het opvoeden”beschrijven wij het gedrag van de gastouder in situaties die moeilijk kunnen zijn. Wij noemen dit de kern van het opvoeden omdat we van mening zijn dat hierin de pedagogische kwaliteit van de gastouder echt naar voren komt.
Emoties ◊
Verdriet De gastouder geeft een op een aandacht aan het kind. De gastouder toont een open houding naar het kind zodat het kind voelt dat er ruimte is voor zijn/haar verdriet. Kind proberen te laten vertellen of het kind troost bieden door knuffel of speen aan te bieden, op schoot te nemen etc. Bij grotere kinderen aangeven dat jij er voor hem bent, ook als ze op dat moment niet willen praten: ruimte geven om dit op een later tijdstip te doen. Terugkoppelen naar de ouders
◊
Bang Zelf rustig zijn en blijven; vertrouwen uitstralen. Kind gerust stellen, vertrouwen geven. Non verbaal laten zien dat je ontvankelijk bent en niet bang Kind laten vertellen, samen de angst / de reden verkennen en bespreken Benoemen wat je ziet Het vertrouwen van het kind proberen te winnen, langzaam vertrouwen proberen op te bouwen: er zijn. Structuur bieden, rituelen zijn in deze belangrijk Met ouders bespreken
◊
Boos Kind ruimte geven om boos te zijn Benoemen: boos zijn is prima, als je er over napraat en kijkt hoe je een volgende keer op een andere manier kunt omgaan met de aanleiding om boos te zijn. Manier van omgaan met boosheid bespreken met het kind: boos zijn mag; agressief zijn niet. De grens is dat boosheid op ander kinderen gericht wordt of er dat iets vernield wordt.
◊
Recht op teleurstelling: Het kind laten merken / uitspreken dat hij of zij teleurgesteld is door wat er gebeurd is. Als een gastouder het vermoeden heeft dat een kind teleurgesteld is dan benoemt ze dat ook: “Je vindt dit niet leuk hé”. Het kind leert zo zijn emotie te benoemen. De gastouder geeft het kind de ruimte om uitdrukking te geven aan de teleurstelling. De gastouder laat het kind op een positieve manier merken dat het niet erg is als iets niet lukt.
◊
Jaloezie: De grootste behoefte van kinderen is het krijgen van liefde en aandacht; dat verschaft zekerheid en gevoel van eigenwaarde. Die eigenwaarde kunnen kinderen tot circa 8 jaar nog niet uit zichzelf putten, daarvoor zijn ze afhankelijk van volwassenen. Als een kind voldoende liefde en aandacht krijgt, zal zijn persoonlijkheid zich stevig kunnen ontwikkelen. Jaloerse gevoelens zullen dan minder snel de kop opsteken. Het enige dat een jaloers kind wil, is net zo lief gevonden worden als de ander. Als een kind veel en vaak jaloers gedrag vertoont, voelt het zich achtergesteld.
17
Dat hoeft natuurlijk niet altijd te betekenen dat het ook inderdaad zo is. Bijna altijd gaat het bij jaloezie om het beeld dat het jaloerse kind van zichzelf heeft. Bespreek met een kind dat jaloers gedrag vertoont wat er gebeurd is. Laat het kind het vertellen zoals hij het ervaren heeft; vooral het gevoel dat de situatie heeft opgeroepen is belangrijk. Laat het kind merken dat hij ook belangrijk is; vooral op schijnbaar onbelangrijke momenten door de dag heen. Geef het kind gewone aandacht; beloon positief gedrag. Jaloezie heeft ook een nuttige functie. Een kind leert er de sociale groepsregels door en leert bovendien voor zichzelf op te komen. Ook merkt hij dat zijn rechten en privileges gelijkwaardig zijn aan die van de anderen binnen de groep. Geleidelijk aan groeit een kind zo uit tot een evenwichtig mens.
Gedrag ◊
Huilen Het kind mag huilen, krijgt hier ruimte voor. Sta open voor het kind, zodat het voelt dat het veilig is en samen met jou iets kan opbouwen. Je merkt vanzelf wanneer dit lukt, probeer vooral niet af te dwingen. Dan wordt een kind meer afwachtend. Probeer een kind d.m.v. een spel, zijn knuffel het vertrouwen te winnen. Er is altijd een periode dat een kind eenkennig is, laat dat maar gebeuren, komt wel weer goed. Laat het kind hier zelf in ontwikkelen. Gebruikt het kind het huilen om aandacht te vragen, dan dit negeren. Op deze manier wordt negatief gedrag niet beloond. In plaats van het reageren op het “huilen om aandacht” kun je indirect communiceren, bijvoorbeeld een ander kind complimenteren met zijn gedrag. Troosten: de gastouder troost het kind op een manier waar het op dat moment behoefte aan heeft. “Er zijn” Met woorden benoemen / gesprekje Lichamelijk contact: aanraken Kind mag even naar een eigen plekje als hij / zij dat wil Eigen knuffel /doekje wordt er bij gepakt Veiligheid bieden
◊
Liegen / Fantasie Gastouder is zich ervan bewust dat jonge kinderen een levendige fantasie hebben. Ze beleven de wereld anders als de volwassenen doen. Het kind niet veroordelen. Wel benoemen wat je gezien hebt. Ook al heb je het niet gezien (geen bewijs) dan benoem je wat de gevolgen zijn van dit gedrag. Gastouder benoemt duidelijk dat ze niet wil dat er gelogen wordt en dat dit het vertrouwen in elkaar schaadt.
◊
Fantasievriendje een fantasievriendje is belangrijk voor een kind. Het is vaak een steun en toeverlaat; dit vriendje kan en weet alles net beter. Het is een ideaal vriendje dat precies bij het kind past. Samen staan ze sterker in de (grote mensen)wereld. Het fantasievriendje kan ook helpen bij gewetensvorming (bijvoorbeeld een kind stoot per ongeluk de
18
toren om; vindt het nog wel moeilijk om het toe te geven), het fantasievriendje is een soort tussenpersoon op weg naar “eigen verantwoordelijkheid” nemen. De gastouder zorgt ervoor dat het fantasievriendje er ook bijhoort (stoeltje, beker erbij etc) en maakt het fantasievriendje niet belachelijk. ◊ -
◊
Eten / niet eten Een keer niet of heel weinig eten is niet ongezond. Daar krijg je honger van. Niet dwingen; gevecht om eten wint het kind altijd! Gezond eten: laten zien dat het plezierig is. Bij herhaaldelijk niet willen eten: probeer compromis te sluiten (Positief gedrag belonen met iets lekkers) Afspraken maken met kinderen over beleg: hartig of zoet Afspraak maken over aantal sneden: in overleg met ouders Drinken wordt gelijktijdig met de boterham aangeboden Gastouder let op dat het kind drinkt, maakt daar afspraak over met het kind Over het algemeen niet meer dan 2 x per week iets extra’s bij het eten: dagen afwisselen i.v.m. aanwezigheid kinderen Slapen / wekken Bij Spring zijn we van mening dat we een kind niet kunnen dwingen om te slapen. Wanneer een kind niet wil slapen, bekijkt de gastouder de situatie per kind en per
dag. De wensen van de ouder en van het kind worden afgewogen. De gastouder weegt de belangen af en durft een keuze te maken tussen het belang van het kind, belang van de ouder en wat mogelijk is in het gastoudergezin. Het is van groot belang dat de gastouder goed communiceert met de ouders en collega’s waarom ze bepaalde keuzes heeft gemaakt. De gastouder gaat altijd kijken wanneer een kind onrustig is op een slaapkamer. Misschien is het de knuffel of het speentje kwijt. Of bij kleine baby’s een vieze luier of een boertje dat in de weg zit. De gastouder zorgt voor de knuffel, de speen, de luier of het boertje, troost het kind en gaat weer van de slaapkamer af. Slaapt een kind alleen op een kamer, dan kun je het nog een "tijdje"aanzien voordat je het uit bedje haalt. Wanneer een kind met meerdere kinderen op de kamer ligt, wordt het eruit gehaald zodat de andere kinderen wel kunnen slapen. Na een tijdje probeert de gastouder nog een keer of hij wil slapen. Het is wel belangrijk om dit met de ouders te overleggen; het kan zijn dat het slaappatroon en/of de slaapbehoefte aan het veranderen is. Misschien zijn er nieuwe afspraken nodig. We vinden dat kinderen een vaste slaapkamer moeten hebben en indien mogelijk een eigen bedje; dit geeft een gevoel van veiligheid. Kinderen moeten de mogelijkheid krijgen om rust te kunnen nemen. Wanneer de kinderen slapen op de slaapkamer, moet er rekening gehouden worden met activiteiten (dus geen harde muziek, muziekinstrumenten e.d). ◊
Straffen / belonen Uitgangspunt is dat je met straf zuinig moet zijn. Dus als je straft moet duidelijk zijn waarom, wat de gevolgen zijn bij niet corrigeren etc.
19
Straf is onplezierig. Straf geven is vaak een uiting van onmacht (handelingsverlegenheid) i.p.v. het bewust koppelen van negatieve gevolgen aan niet-toelaatbaar gedrag. Daarnaast is het vaak veel beter om je aandacht bewust te richten op zaken die goed gaan, en bewust daar positief op in te gaan. Dat maakt straf vaak al overbodig, omdat kinderen dan leren hoe ze aandacht kunnen krijgen; nl. door zelf iets positiefs te laten zien. Opvoeden is stimuleren, ondersteunen bij het steeds meer kunnen doen, aangaan van nieuwe situaties e.d. Dat lukt het best als je bevestigd wordt in wie je bent en als je complimenten krijgt voor je stapjes vooruit. Belonen, positief waarderen, horen dat je het goed doet, zijn daarom heel belangrijk. - Positief gedrag benoemen en waarderen/belonen, zo voorkomen dat negatief gedrag wordt vertoond. - Bij negatief of niet te tolereren gedrag: stel je jezelf de vraag: “is het de moeite waard om op te reageren? Vaak niet; dus wel zien, niet reageren. De kans is groot dat de andere kinderen adequaat reageren. benoemen wat je ziet (dus het gedrag), en hoe je dat beleeft Gevoel van het kind benoemen: “ik zie dat je boos bent” Gevoel van jezelf benoemen en het gevolg dat het voor jou of anderen heeft. Afspraak maken met het kind Vaste regel hanteren, bijv. 1 X waarschuwen dan volgt sanctie Sanctie: kind uit de situatie halen, even apart zetten. (zelf niet boos zijn) De toon van het berispen aanpassen aan het kind Voorkom in een machtstrijd te komen; kies een andere aanpak Altijd bespreken met de ouder ◊
Agressie: - Het kind wil iets uiten; je kunt een alternatief aanbieden. - Agressie naar een ander kind: Gastouder zorgt voor oogcontact met het kind en zegt wat ze heeft zien gebeuren. Ze benoemt het gedrag dat ze gezien heeft. De gastouder maakt duidelijk wat dit gedrag voor gevolg heeft voor: het kind, de andere kinderen, de gastouder Ook heeft de gastouder oog voor wat dit gesprek bij het kind oproept: als het kind erg boos reageert dan de boosheid afreageren door actie: B.v. naar buiten rennen, roepen Op de grond stampen Als het kind erg timide reageert het kind de ruimte geven om tot rust te komen; bijvoorbeeld bewust even van de andere kinderen weg. Zodat het daar geen last van heeft. - Agressie naar de gastouder: Ook hier benoemt de gastouder in duidelijke en korte zinnen wat dit gedrag met haar doet. Ze praat in de ik-vorm. De gastouder geeft het kind de ruimte om de boosheid op een veilige manier te uiten. - Altijd bespreken met de ouder(s)
◊
Zindelijkheid: Het komt nog vaak voor dat wanneer kinderen naar de basisschool gaan deze nog niet zindelijk zijn. Het is belangrijk om goed gedrag positief te belonen, evt. te ondersteunen met een beloningssysteem (stickers verdienen). Peuters en BSO.
Interactie tussen mensen 20
◊ Vriendschap Een gastouder moet vriendschappen stimuleren door alert te zijn op pesterijen en hierop inspelen Vriendschap met kinderen in het gastoudergezin, probeer dit zoveel mogelijk te stimuleren. Het is zo mooi om te zien dat er vriendjes/vriendinnetjes ontstaan in het gastgezin. Als er ruzie is tussen vrienden/vriendinnen, los dit op een rustige en positieve manier op zodat geen partij zich sterk of juist gekwetst voelt. Trek zelf geen partij, maar sluit een compromis. ◊ Pesten Ieder mens voelt gepest worden als pijnlijk en onrechtvaardig. Pesten is dan ook nooit toe te staan. Als een kind pest bevraag het op eigen ervaringen met gepest worden. (niet: hoe denk je dat ..... (slachtoffer) zich voelt? Omdat je daarmee de pester ondersteunt).Confronteer de pester met zijn eigen ervaring als gepest persoon. Meteen het pestgedrag bij begin aanpakken; het grijze gebied van geintjes en “op het randje” moeten snel aangepakt worden. Maak duidelijk dat het niet getolereerd wordt. De gastouder wordt geconfronteerd met eigen normen en waarden; dit kan het adequaat handelen bemoeilijken. Het is belangrijk om goed met collega’s te overleggen. ◊ Intimiteit Intimiteit is een belangrijk onderdeel van het opvoeden. Omgaan met intimiteit is omgaan met de ander vanuit respect voor de ander. Intimiteit is delen van gevoel, ervaringen, gedachten, en andere aspecten die deel uitmaken van je leven, van wie je bent. Daar is respect de doorslaggevende factor in. Omgaan met lichamelijke intimiteit is, naarmate het kind zelfredzamer wordt aan regels van respect en meer bewuste afstand gebonden, en ook weer niet. Niet als troost, gerustgesteld willen worden op de eerste plaats staat. Wèl als het gaat om ervaringen, gedachten, gevoelens te delen.
Onderwerpen van deze tijd ◊
Computer en internet Computers zijn een onderdeel van deze tijd. Goed nadenken wat de toegevoegde waarde is. Het is belangrijk om te kiezen tussen de vaste programma’s en het gebruik van internet. Spellen met (verbale) agressie, sex, racisme zijn niet toegestaan. Educatieve spellen hebben de voorkeur. Internet moet wel toegankelijk zijn om bijv. informatie voor werkstukken/spreekbeurten te zoeken. kookwekker gebruiken om tijdsafspraak te ondersteunen er worden gedragsregels opgesteld samen met de kinderen over de sites, taalgebruik bij chatten en e-mail. Deze regels hangen bij de computer en worden regelmatig door de gastouder besproken met de kinderen
Pedagogische noties •
Rituelen. Rituelen zijn vaste patronen die voor het kind een belangrijk hulpmiddel zijn om te weten wat er staat te gebeuren, en zélf mee te bepalen hoe en wat er gebeurt. Herhalen is heerlijk…..Dan weet je wat er komen gaat.
21
Ieder (klein) kind vindt het heerlijk om hetzelfde spelletje, hetzelfde ritueel (eindeloos) te herhalen. Als kinderen groter worden lijkt dat te veranderen, maar dat is schone schijn. Alleen zie je als volwassene veel rituelen niet meer, omdat het kind het doet op zijn eigen manier (‘in mijn hoofd’) ingepast in normale patronen. Patronen zijn ook gewoon rituelen. Alleen hebben kinderen er meer nodig als wij volwassenen. Belangrijke rituelen zijn het slapen gaan, zoals het bedritueel, (samen een slaapliedje zingen en wiegen) het eetritueel (hapje voor mama, hapje voor…) samen zingen voor je begint met de maaltijd, etc. etc. Rituelen zijn een heel belangrijk onderdeel van de dag, omdat ze markeren wat er staat te gebeuren, en hoe dat gaat gebeuren.
Ze geven de dag structuur, en ze structureren de activiteit. De gastouder zorgt dus dat er allerlei activiteiten plaatsvinden volgens vaste rituelen, zodat het leuk is voor het kind. Dan kan het kind zijn aandacht volop geven aan zaken/ activiteiten die niet zo gestructureerd zijn. Door veel rituelen in het dagritme op te nemen, help je het kind zijn aandacht te richten op nieuwe dingen, die nog niet voorspelbaar zijn geworden. Kinderen hebben die rituelen (heel) hard nodig om te leven in een veilige, een voorspelbare wereld. Want alleen in een veilige wereld ga je op onderzoek uit, en stap je af op nieuwe dingen •
Doen in plaats van praten: voorbeeldGEDRAG. Als opvoeders hebben we sterk de neiging om al pratend duidelijk te maken wat we van het kind verwachten. Dat is prima! Maar alleen als dat praten ons DOEN, ondersteunt. Kinderen leren namelijk veel meer van nadoen, van na-apen, dan van luisteren naar woorden. We weten allemaal dat we wel eens tegen elkaar zeggen: “Die loopt net als zijn vader”of ”ze zegt dat net hetzelfde als haar moeder”. We hebben allemaal onze maniertjes, en manieren van doen hebben die we hebben overgenomen van onze ouders, onze leraren, van voorbeelden om ons heen van de knapste, de leukste, de snelste ……van de klas, etc. We weten niet hóe we dat leren, maar wel dát we het leren door na te doen. (KLEINE) KINDEREN LEREN VOORAL DOOR NADOEN.
Kinderen iets leren is dus vooral een kwestie van VÓÓRDOEN, laten zien hoe je omgaat met zaken. Vooral waarden en normen maken kinderen zich eigen door na te apen, door na te doen wat volwassenen en oudere kinderen doen. Opvoeden is dus vaak een kwestie van VÓÓRLEVEN: laten zien hoe je in het dagelijks leven omgaat met zaken/mensen/vragen/situaties. Een goede opvoeder is een ‘vóórlever’, een model dat je makkelijk kunt imiteren. Het is belangrijk dat opvoeders de –intuïtieve – kennis om gedrag van kinderen te sturen, goed gebruiken. Vooral om niet onnodig veel te hoeven praten. Want: kinderen zijn NIET VERBAAL. Kinderen kijken, kijken en kijken, luisteren en kijken. Kinderen leren door NA TE DOEN en ze leren NIET door mondelinge instructie. •
Niet praten, maar uitlokken….
22
Hoe kun je de omgeving “het werk” laten doen? Als je voor de eerste keer een huis/ ruimte/ gebouw binnengaat, kijk je goed om je heen. Dat doe je ook als er ‘opeens’ iets veranderd is, waardoor je aandacht wordt getrokken. Dan kijk je ook weer opnieuw goed om je heen. Wat is er veranderd? Moet ik nou wat anders doen als normaal? Wat dan? Met andere woorden: wat vertrouwd is, lokt vertrouwd gedrag uit, omdat je weet wat je te doen staat. Hoe kun je deze kennis gebruiken om het gedrag van kinderen te sturen/ richting te geven? Door te zorgen dat de omgeving IN ÉÉN OOGOPSLAG duidelijk laat zien wat er van je verwacht wordt. Wordt er hier van je verwacht dat je kookt, dat je schrijft, dat je gezellig koffie drinkt, dat je uitrust, dat je slaapt, dat je een spelletje doet, alleen of met anderen, dat je schoonmaakt, dat je repareert, enzovoort de mogelijkheden zijn eindeloos. En toch kost het niemand moeite om in zijn hoofd een plaatje/ een beeld te hebben bij de activiteiten die in de vorige zin zijn genoemd. Bijvoorbeeld. Koken: keuken, Schrijven: lessenaar/ bureau Koffie drinken: keukentafel Café: terrasje, etc. Deze kennis die we allemaal hebben –zonder dat we dat ‘kennis’ vinden- kun je gebruiken om te zorgen dat kinderen direct weten/ zien/voelen welk gedrag past bij de situatie die ze ingaan. Het oproepen van passend gedrag in een situatie noemen we het appél dat de situatie op je doet. Het appél van de kerk bijvoorbeeld ( devoot gedrag: niet schreeuwen, vloeken, vechten, rennen, gebogen hoofd op zijn tijd, etc.) kennen we allemaal. Of het appél van de aula/ schouwburg/ idols-uitzending( stil zijn, aandacht voor de omgeving hebben, etc.) Het appél dat uitgaat van de situatie roept dus bepaald gedrag op ( en ander gedrag vooral NIET). Gastouders die begrijpen hoe ‘het werkt’ bij kinderen maken veel gebruik van deze kennis. Ze richten de omgeving zó in dat ieder kind STILZWIJGEND snapt wat er van haar verwacht wordt. •
Een dag binnen gespeeld is een dag NIET geleefd. Ieder kind ( iedere mens?) moet minstens een keer per dag een tijd buiten zijn, om te bewegen, deel uit te maken van de natuur/kosmos/buitenwereld, te voelen en te ruiken dat de omgeving kleur, smaak, geur, temperatuur, vocht heeft. Én dat al die dingen invloed hebben op hoe je je voelt, je gedraagt, je beweegt, jij je lijf ‘op orde houdt’ (lichaamstemperatuur, vocht/transpiratiebalans, etc.) en vooral JIJ JEZELF VOELT. Hoe je je voelt ten opzichte van je omgeving, hoe je beweegt, ademt, transpireert, kippenvel hebt, verblind wordt, niet goed kunt zien waar wat ligt omdat het nog zo donker is, je schaduw kunt bespringen terwijl die wegspringt, die mug voelt die op je gaat zitten, de regenboog kunt zien in een waterstraal, etc. Al deze ervaringen zijn voor ieder mens, en dus zeker voor kinderen, heel belangrijk. Niet alleen om te leren, te ervaren, te voelen, een ‘completer’ of ‘rijker’ mens te worden, maar ook om tot je recht te komen en te kunnen genieten/ voelen/beleven van alle facetten van het mens-zijn. Én voor je lichamelijke gezondheid: buiten bewegen, ravotten, rennen, je verstoppen, kiekeboe spelen, etc. zijn belangrijk voor alles wat in je lijf werkt: spieren, botten,
23
spijsvertering, maar ook: het afweersysteem, de weerstand die je opbouwt tegen ziekten. •
Kiezen is een kunst. Kinderen wordt al snel gevraagd waar ze voor willen kiezen, het een of het ander. Dat leidt wel eens tot de situatie dat je een kind hoort antwoorden op de vraag wat ze op brood wil: ‘of pindakaas’, “of jam”, ‘of melk’. Met andere woorden: het kind weet niet dat ‘of’ een keuze betekent. Om te kunnen kiezen moet je namelijk twee dingen kunnen. Het eerste is: weten dat jij iemand bent. Iemand die deel uitmaakt van de omgeving. En die ook losstaat van die omgeving. Je hebt dus een ik-besef nodig. Daarnaast moet je geleerd hebben dat je met “kiezen” invloed kunt uitoefenen op die omgeving. Door bijv. “Ikke doen” zeggen, en te huilen als dat geen resultaat heeft, leer je dat ‘Ikke doen + huilen’ een vorm van invloed uitoefenen is. Maar om te kunnen kiezen is óók nodig dat je overziet wat het resultaat is van de ene of de andere keuze. Dát nu is ingewikkeld voor kinderen. Je moet toch al gauw een jaar of vijf zijn om zelfs de meest eenvoudige gevolgen van keuze A én van keuze B te kunnen overzien. Pas als je van allebei de keuzes weet wat het resultaat (voor jou) is, kun je een keuze maken. Als je dat nog niet kunt overzien, kun je ook niet kiezen. Vaak worden kinderen geplaatst in een situatie waarin ze keuzes moeten maken, bijv. bij het aankleden, bij het drinken, bij de (brood)maaltijd, bij het verhaaltje lezen als je naar bed gaat, het cadeautje voor de verjaardag, etc. Met vaak indrukwekkende scènes tot gevolg. Pas als een kind in groep 3 of 4 zit, overziet het vaker wat een keuze voor gevolgen heeft. Al die keren dat het kind daarvoor een keuze heeft moeten maken, léék het een keus te maken, maar de kans is groot dat het napraatte van wat andere kinderen zeiden, wat het dacht dat de ouder het liefste zou horen, etc. Jonge kinderen kunnen dus vaak niet kiezen; hen toch keuzes laten maken, betekent voor het kind vaak vooral een éxtra stressfactor. Het vergroot namelijk vooral de onzekerheid. Kinderen zijn ‘conservatief’, d.w.z. dat ze liefst willen dat er niets verandert. Als alles hetzelfde blijft, kun je namelijk je aandacht richten op nieuwe zaken. Het bekende ken je al; je weet hoe het is. Dus daar hoef je dan geen aandacht voor te hebben. Dit is de reden dat keuzes maken waar je nog niet aan toe bent, écht niet plezierig is. Ouders denken wel dat ze er het kind een plezier mee doen, maar het tegendeel is vaak waar……..
•
Structuur Kinderen hebben –net als alle andere mensen- veel behoefte aan het kunnen ervaren van structuur. Dat klinkt erg moeilijk, maar het betekent niks meer of minder dan dat je weet wat je te wachten staat…. Hoe zit dat precies? Structuur is de basis van iets; een voorbeeld is het begrip ‘tafel’. ‘Tafel’ heeft een basiskenmerk dat we allemaal kennen, al kunnen we niet precies vertellen wat dat kenmerk dan precies is.( een tafel kan bijv. ook hangen aan het plafond, of een opklaptafel zijn, en tóch herken je het als een tafel).
24
Dat geldt ook voor activiteiten, zoals je aankleden of spelen. Die hebben ook vaste kenmerken; die kenmerken noemen we de structuur. Voor ieder van ons geldt: we volgen een vast patroon. Dat vaste patroon is van jou, en daar moet en ander zich niet mee bemoeien, want dat vinden we onprettig. Dát nou is de structuur: de vaste routine en vaste patronen bieden ons veiligheid en zekerheid én ze maken voorspelbaar wat er als volgende zal gaan gebeuren. Structuur is dus iets dat we ieder moment van de dag onbewust tegenkomen. Het is wel heel handig omdat het voorspelbaar maakt wat er zal gaan gebeuren (en hoe dat zal gebeuren). Kinderen zijn (onbewust) hele dagen bezig met het uitvinden van de structuren om hen heen. In het dagritme, in de stappen van de maaltijd of in het aan/uitkleden, het spel ( met blokken speel je anders dan met ballen), het ochtendritueel, het bedritueel, samen spelen of alleen spelen, aandacht krijgen, aandacht versieren, aandacht afdwingen, etc. De kennis van die structuren is een voorwaarde om je veilig te voelen, om te kunnen leven in een veilige, een voorspelbare wereld. De vertaling hiervan in ons werk betekent dat we ervoor zorgen dat activiteiten een duidelijke start hebben, een voorspelbaar verloop en een duidelijke afronding. Begin en einde van de activiteit ( de maaltijd, iets drinken, samen spelen, naar buiten gaan, slapen gaan, etc.) hebben dus een duidelijk begin en einde, zodat het kind weet hoe het patroon, de routine, is. De meeste rituelen zijn een duidelijk voorbeeld van een vaste structuur in gebeurtenissen.
25