PEDAGOGISCH BELEID
KINDERDAGVERBLIJF KIEKEBOE
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 1
Inleiding Eén van de doelen van ons kinderdagverblijf is het bieden van 'goede' opvang. Voor 'goede' kinderopvang is veel noodzakelijk, zoals op het gebied van accommodatie, beroepskrachten, materiaal, pedagogische uitgangspunten en werkwijze, samenwerking met ouders etc. Veel van de kwaliteit van een kinderdagverblijf hangt af van een pedagogisch beleid. Tegelijkertijd is het benoemen van een pedagogische werkwijze ook het moeilijkste. Wij hebben daartoe een poging gedaan. De werkwijze, die we met ons allen ontwikkeld hebben, hebben wij willen vastleggen om de volgende redenen: Ten eerste willen we naar buiten toe duidelijk kunnen maken wat onze manier van werken met de kinderen is. Toekomstige ouders hebben het recht van tevoren te weten hoe wij met hun kinderen zullen omgaan. Een keer komen kijken geeft daarvoor niet voldoende informatie. Ten tweede is het voor het kinderdagverblijf belangrijk dat de werkwijze van de verschillende leidsters dezelfde is. Voor de kinderen is een constante aanpak noodzakelijk. Tenslotte is het pedagogisch beleid belangrijk voor het gevoel dat we met ons allen voor één zaak staan. De pedagogische werkwijze heeft invloed op zaken als: keuze van materiaal en het inrichten van de ruimtes. Allereerst zullen wij onze visie op de ontwikkeling van kinderen en op opvoeding, en ons pedagogisch doel formuleren. Daarna beschrijven wij onze pedagogische werkwijze, ons pedagogisch handelen op basis van een drietal pedagogische uitgangspunten: voor de kinderen, voor de rol van de leidsters en voor de basisrelatie tussen die twee. Met andere woorden: onder welke voorwaarden voeden we op? Om duidelijk te maken hoe we die opvattingen in de praktijk vertalen staan er steeds concrete voorbeelden bij van situaties en het bijbehorende gedrag van de leidster. De voorbeelden maken duidelijk wat we van elkaar verwachten in soortgelijke situaties. Zó willen we werken, met daarin natuurlijk ruimte voor ieders persoonlijke accenten, maar wél binnen een duidelijk gestelde marge. Opvoedkundige ideeën van nieuw aan te stellen werknemers moeten er ook in passen. Vervolgens beschrijven wij ons algemene werkplan. Tot slot beschrijven wij de randvoorwaarden op andere beleidsgebieden: het ouderbeleid, het personeelsbeleid, het organisatiebeleid, het financieel beleid, het accommodatiebeleid en het externe beleid. De namen van de kinderen in de voorbeelden zijn gefingeerd. Steeds wanneer in dit stuk 'wij' staat bedoelen we daar alle teamleden mee. We willen de kwaliteit van de opvang goed houden en het liefst steeds weer verbeteren en verfijnen. Maar het is niet de bedoeling dat wat nu op papier staat een starre methode wordt. Opvoedkundige inzichten veranderen en we willen kritisch blijven kijken naar ons eigen gedrag naar de kinderen. De conclusies die we nu trekken moeten we bij kunnen stellen wanneer we daar met ons allen goede redenen voor hebben. Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 2
Inhoudsopgave Inleiding ......................................................................... 2 Inhoudsopgave ............................................................... 3 Onze visie op de ontwikkeling van kinderen……………………. 4 Onze visie op opvoeden………………………………………………… 4 Ons Pedagogisch doel ..………………………..………………………. 4 Hoe wij omgaan met de eigen inbreng van het kind............ 6 Onze eigen inbreng in de opvoeding…………….................... 11 De Basis: Veiligheid en vertrouwen.................................... 16 Opmerking……………………................................................. 20 Het Werkplan……………………............................................. 21 Algemeen............................................................... 21 Dagindeling…………..................................................21 Ruimte en activiteiten.............................................. 21 Accommodatie….………………………………………………….22 Startblokken………………………................................... 23 Overdrachtsformulier ‘de Overstap’........................... 26 Het OntwikkelingsVolgModel (OVM)…………………....... 27 Verwijzingsprotocol….……………………………………………27 Als er zorg is over de ontwikkeling van een kind........ 27 Teamoverleg........................................................... 28 Ouderbetrokkenheid................................................ 28 De Oudercommissie……........................................... 28 Oudergesprekken…………………….............................. 29 Nieuwsbrief/’t Kiekje................................................ 29 Informatiebord/prikbord.……………………………………….29 Breng- en Haal momenten....................................... 29 Afspraken en regels................................................. 30 Privacybescherming................................................. 30 Klachtenregeling..................................................... 30 Klant tevredenheidsonderzoek..................................31 Regels toelating/schorsing/verwijdering………………….31 Informatiefolder.…………………………………………………..31 Website………………. ................................................31 Ouderavonden........................................................ 31 Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk geweld……32 Vier ogen principe………........................................... 32
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 3
Onze visie op de ontwikkeling van kinderen Wij gaan ervan uit dat ieder kind de drang in zich heeft om zich te ontwikkelen, en dat doet op zijn eigen manier op basis van aanleg en karakter. Spelen is essentieel voor de ontwikkeling van jonge kinderen. Al spelend ontdekken kinderen de wereld om zich heen. Voldoende, veelzijdige en passende speelmogelijkheden dragen bij aan de ontwikkeling van kinderen en aan het voorkomen van achterstanden. Ontwikkelen doet ieder kind op zijn eigen unieke wijze en in zijn eigen tempo. Daarbij speelt de omgeving van het kind een belangrijke rol.
2. Onze visie op opvoeden Als basis voor het zich kunnen ontwikkelen is een sfeer van veiligheid en vertrouwen nodig. Wij hebben de taak voor die veiligheid en dat vertrouwen te zorgen. Wij hebben de taak kinderen de gelegenheid te geven hun nieuwsgierigheid te bevredigen en hun nieuwsgierigheid te prikkelen. De omgeving moet tegemoetkomen aan de behoefte om ervaringen op te doen en volwassenen hebben de taak kinderen daarin te stimuleren.
3. Ons pedagogisch doel Ons pedagogisch doel is dat kinderen zich ontwikkelen tot evenwichtige mensen met een positief zelfbeeld. Dit evenwicht realiseren we door situaties in één verticale groep (dus met kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar) te creëren die ervoor zorgen dat de kinderen zich prettig voelen, vertrouwen hebben in eigen kunnen, voor zichzelf op kunnen komen, respect ontwikkelen voor zichzelf en voor anderen, positief in de maatschappij staan en waarin ze zelfredzaam en sociaal vaardig worden. Deze doelstelling vertaalt zich in drie kerntaken: Ontwikkelingsstimulering: Ontwikkelingsstimulering van de motorische, de sociaal-emotionele, de cognitieve, de creatieve en de taalontwikkeling Volgen, signaleren en begeleiden: Volgen en signaleren van ieder kind op een systematische, methodische wijze in zijn/haar ontwikkelingen en welbevinden, signaleren van eventuele achterstanden en/of ontwikkelingsproblemen. De leidsters stimuleren en begeleiden het kind bij zijn ontwikkeling, die juist op deze leeftijd enorme sprongen maakt. Kiekeboe wil, als het gaat om ontwikkelingsachterstanden, het kind extra ondersteunen. Dit om de kans op een later schoolsucces te vergroten.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 4
Vormgeven van een doorgaande ontwikkelingslijn: Overdracht van gegevens aan het basisonderwijs en aan andere bij het kind betrokken organisaties (altijd met toestemming van de ouders). Doorverwijzing als een kind meer hulp of ondersteuning nodig heeft dan binnen het dagverblijf geboden kan worden. Samenwerking en afstemming met partners als het consultatiebureau en het basisonderwijs. Uitwisseling van ervaringen met ouders over de opvoeding van hun kind en eventuele problemen daarbij.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 5
HOE WIJ OMGAAN MET DE EIGEN INBRENG VAN HET KIND Wij benaderen de kinderen en respecteren hen als mensen met hun verschillende emoties en hun verstandelijke en lichamelijke mogelijkheden. Wij nemen de verschillende emoties van de kinderen, zoals verdriet, angst, pijn, boosheid, geluk, plezier of tevredenheid serieus. We doen dat onder meer door deze gevoelens onder woorden te brengen. Het kind leert nl. door het benoemen van gevoelens meer vat op zijn eigen emoties te krijgen. Veroorzaken boosheid of andere gevoelens gedrag dat andere kinderen of leidsters angstig maakt of pijn bezorgt, dan helpen we het kind dit gedrag te voorkomen en een andere manier te vinden waarop het zijn gevoelens kan uiten. In het algemeen vinden we dat de uitdrukking: "niets aan de hand" nooit een manier is om een kind te benaderen. Het kind heeft nl. altijd een reden om te huilen, te schoppen of te slaan. Hij/zij wil je daarmee iets duidelijk maken.
Praktijkvoorbeelden: -
Als Mark huilt als zijn moeder afscheid neemt, zegt de leidster tegen hem: "Dat is ook niet leuk hè, dat mama weggaat? Jij wil bij mama blijven, maar dat kan niet, want ze moet werken. Papa is ook aan het werk en jij bent hier. Ga je nog naar mama zwaaien?" Dan bedaart het huilen, en de leidster gaat er nog even mee op de bank zitten en/of met hem spelen.
-
Als Klaas een stuk speelgoed van Henk afpakt en hij daarom moet huilen zegt de leidster: "Dat is ook niet leuk hè, dat Klaas dat van je afpakt? Nu ben jij verdrietig, want jij was ermee aan het spelen. Ga maar aan Henk vertellen dat jij het niet leuk vindt en dat hij geen speelgoed af mag pakken." De leidster biedt aan om samen met het kind te gaan praten en biedt Klaas ander speelgoed aan.
-
Sander (tweeënhalf) bijt een ander kind. De leidster probeert in te voelen dat dat zijn manier is om emoties te tonen. Bijten keuren we af, niet zijn emoties. Bij Sander hebben we het idee dat hij gaat bijten omdat hij zich bedreigd voelt als er veel kinderen dicht om hem heen staan. We halen dan een aantal kinderen bij hem weg door hen een ander spel voor te stellen, of binnen het bestaande (fantasie)spel een andere rol voor ze te bedenken, zodat ze ergens anders naartoe moeten. Tegen Sander zegt de leidster: "Vind je het niet prettig als er kinderen zo dicht tegen je aan staan? Zeg dat maar of loop maar ergens anders naartoe."
-
Er zijn kinderen die hun verdriet alleen willen verwerken en de leidster wegsturen als die hen wil troosten. In principe respecteren we dat. Wel houden we zorgvuldig in de gaten of het kind niet te veel in dit gedrag blijft hangen en er ongelukkig onder blijft. We proberen goed te verstaan wat het kind bedoelt als het de leidster wegstuurt. Het kind kan ook bedoelen: "Ik wil niet bij jou verdrietig zijn", of "ik ben boos op iedereen".
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 6
-
Tom wordt soms driftig. Hij gilt dan heel hard en huilt tranen met tuiten, wil niet geknuffeld worden, niet op schoot zitten. Hij lijkt in dit gedrag te blijven steken en daar niets mee op te lossen. Vaak blijkt hij dan heel moe te zijn. De leidster helpt hem door hem in bed te leggen. Tom komt tot rust en wordt een poosje later weer vrolijk wakker. Ook blijkt het naar buiten gaan met een kind dat driftig is een goede manier om het gedrag te doorbreken. Bij een wat groter kind dat blijft 'bokken' in niets zeggen, kiezen we er soms voor het kind een tijdje te negeren. Dit is vaak een manier om dit gedrag te doorbreken, het kind trekt weer bij en komt weer spelen. Om agressie te voorkomen geven we voorbeelden aan de kinderen hoe het ook anders kan: "Je kan het ook boos zeggen, in plaats van pijn te doen".
Ieder kind ontwikkelt zijn verstandelijke en lichamelijke mogelijkheden in zijn eigen tempo. Nooit is de handigheid van een leeftijdgenoot een maatstaf. 'Sneller' ie niet 'beter'; het belangrijkste is het plezier van het kind wanneer het iets nieuws kan. We spreken de kinderen aan op hun mogelijkheden. Door dingen van een kind te eisen (natuurlijk binnen de perken), laat de leidster merken dat ze vertrouwen heeft in de mogelijkheden van het kind. Loopt het goed af, dan geeft dat het kind plezier en een tevreden gevoel.
Praktijkvoorbeelden -
Al van jongs af aan beginnen we kinderen aan te spreken op hun mogelijkheden. Bijvoorbeeld: "Pak zelf maar een stukje brood." "Wil je die beker zelf vasthouden?" "Kom maar aan tafel." Het wordt geaccepteerd dat het ene kind met veel enthousiasme aan een nieuwe vaardigheid begint en het andere een langere periode van steeds even proberen nodig heeft. We stimuleren de kinderen zelf hun broek omhoog te hijsen, zelf hun sokken over de tenen te trekken, zelf hun jas aan te doen. Steeds stellen we de eisen wat hoger, zodra het kind het vorige goed onder de knie heeft. Er zit wel een grens aan het accepteren van ieders tempo van eten of aankleden. Om praktische redenen is het onmogelijk om kinderen bijvoorbeeld langer dan anderhalf uur aan tafel te laten zitten. Dat verstoort het ritme van de dag te veel. Langzaam etende kinderen bereiden we erop voor dat we zo de tafel af ruimen en wanneer ze dan nog niet klaar zijn, dan is het: "Jammer, maar de tijd is voorbij". Op die manier maken we de kinderen duidelijk dat er een grens is aan gezellig leuteren en niet eten.
-
Wanneer we zeker weten dat kinderen iets zouden kunnen, geven we hen een zetje om het te doen, omdat we weten dat het plezier van het beheersen van een vaardigheid opweegt tegen het tijdelijke onaangename aanzetten tot iets waar het kind niet veel zin in heeft. Het stimuleert de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van het kind.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 7
-
Bij warm weer laten we de kinderen in hun zwembroek buiten spelen als ze dat willen. Zijn ouders gesteld op het dragen van een zwembroek, dan houden we daar rekening mee. Kinderen zijn van nature nieuwsgierig naar hun eigen lichaam en dat van een ander. 'Doktertje spelen' is een geliefd spelletje, of gewoon elkaar bekijken en aanraken, waarbij die nieuwsgierigheid wordt bevredigd. Wij maken daarover geen normerende opmerkingen. Hebben de kinderen de behoefte zich daarmee af te zonderen, dan houden we vanuit de verte een oogje in het zeil. Net zoals we dat bij elk spel doen. We maken aan de kinderen duidelijk dat ze 'nee' moeten zeggen als ze iets niet leuk vinden. Pijn doen mag niet en met hun eigen lichaam of dat van een ander moeten de kinderen voorzichtig zijn. Een enkele keer gaan dit soort spelletjes alle andere bezigheden overheersen. Het gaat erop lijken dat het spel gespeeld móet worden. Als dit bijvoorbeeld elke dag, gedurende twee weken aan de orde is, grijpen we in door nadrukkelijk iets anders voor te stellen, opdat ook weer andere aspecten van het spelen aan bod komen. We knuffelen de kinderen, troosten ze door ze op te pakken, tegen ons aan te drukken en op schoot te nemen. Niet alles hoeft met woorden gezegd te worden, communicatie kan ook door lichamelijk contact. Baby's voelen zich bij ziekte minder vervelend wanneer een leidster hen over buik of rug aait. Bij kinderen die zelf weinig initiatief nemen tot lichamelijk contact, zorgen wij ervoor dat ze het toch krijgen. Sommige kinderen wijzen knuffelen af. Ze willen wel 'vechten'. Stoeien vinden we een prima alternatief.
-
Met de manier waarop we met de kinderen praten laten we duidelijk zien dat we de kinderen respecteren: we praten op dezelfde manier met de kinderen als met ouders en andere volwassenen. De keuze van de woorden passen we hier en daar aan. Verder letten we op het onnodig gebruik van verkleinwoorden, bijvoorbeeld: voor kinderen is met hun handen dingen doen belangrijk, daarom gebruiken we zelden het woord 'handjes'.
Wij zijn ons bewust van bestaande vooroordelen omtrent geloof, sociale klasse, sekse en seksuele geaardheid. Wij realiseren ons dat wij beïnvloed zijn door onze eigen omgeving waarin we opgegroeid zijn. We proberen kritisch te staan tegenover deze meningen en het gedrag dat eruit voortvloeit. Bij kinderen proberen we actief te voorkomen dat vooroordelen ontstaan; juist omdat kinderen van nature nieuwe dingen open tegemoet zullen treden.
Praktijkvoorbeelden -
Wij benaderen het leven in een samenleving met veel rassen positief. In contacten met ouders zijn we ons daar steeds van bewust. Het Sinterklaasfeest ervaren sommige mensen als een bevestiging van de discriminatie van donkere mensen. Wij vieren het feest, omdat we de traditie van het 'elkaar verrassen' graag met de kinderen willen beleven. Maar Sint en Piet zijn wel vrienden. De baas-knechtverhouding laten we weg. Het feest van schminken in alle kleuren doen we samen met de kinderen die dat willen. Bij het kiezen van
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 8
de liedjes laten we discriminerende teksten, of teksten die de kinderen bang maken, weg. Zo willen we de kinderen laten ervaren dat Sinterklaas een leuk feest voor iedereen kan zijn. Dat betekent dat we steeds op de kinderen blijven letten, om het echt voor iedereen een feest te maken: Wat vinden ze fijn? Wat begrijpen ze wel, wat niet? Waar moeten we ingrijpen? -
In ons kinderdagverblijf zijn kinderen van alle gezindten welkom.
-
Verschillen in sociale klasse van kinderen en hun ouders komen soms tot uitdrukking door verschillen in manier van kleden, verschillen in relaties van familieleden, verschillend gebruik van taal, een verschillende interpretatie van 'nette' kleding, enzovoort. Wij zullen elk kind met evenveel zorg omringen; deze verschillen zijn alleen belangrijk voor ons, voor zover we ze nodig hebben om ieder kind zo goed mogelijk te kunnen begrijpen.
-
Wij zullen de kinderen geen typische mannen- of vrouwenrol opleggen. Wij bieden zowel jongens als meisjes beide 'soorten' speelgoed aan en proberen daarin de keuzevrijheid centraal te stellen. Bij meisjes met een typisch, 'zachtaardig, vrouwelijk' gedrag letten we meer of extra op 'weerbaarheid'. Terwijl we bij jongens met een 'stoer' gedrag meer nadruk op knuffelen en het uiten van bijvoorbeeld onzekerheid of angst leggen.
Wij spreken de kinderen in hoofdzaak aan als individu, omdat de nul- tot vierjarigen in deze fase van hun ontwikkeling in eerste instantie gericht zijn op zichzelf en steun nodig hebben zich bewust te worden van zichzelf en daarna zichzelf te leren kennen. Sommige kinderen zijn al vanaf dat zij tien weken oud zijn in ons dagverblijf. Dan moet hun zelfbewustzijn nog ontstaan. Baby's gaan ervaren dat ze zelf iets in gang kunnen zetten. (Bijvoorbeeld maaien met een arm, waardoor een belletje gaat rinkelen; huilen, waarna er iemand komt zodat een onaangename ervaring verdwijnt en er iets aangenaams voor in de plaats komt). Het kind ervaart dat wanneer het iets doet, dat iets anders tot gevolg heeft. Het bouwt zelfvertrouwen op doordat de dingen voorspelbaar worden voor het kind. Het krijgt plezier in zijn eigen prestatie. Het vermogen om zich te kunnen verplaatsen in de gevoelens van een ander of wat het eigen gedrag voor een ander betekent, komt pas veel later op gang.
Praktijkvoorbeelden -
Per kind bekijken we wat het kan bij dingen als het zichzelf aankleden, traplopen, een jas losmaken. Allemaal zaken waarbij een kind zich gaat realiseren wat het wel en wat het nog niet onder de knie heeft. Dit levert een bijdrage aan het zelfbewustzijn. Wij realiseren ons dat een kind zich veilig moet voelen, willen we eisen aan hem kunnen stellen. Bij nieuwe kinderen houden we daar extra rekening mee.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 9
-
We geven vaak toe aan de behoefte van de kinderen 'klein te willen zijn'. Even terug naar een vorige fase kan heel ontspannend werken: Anita helpen we wat vaker met aankleden, Peter mag wat vaker met zijn slaapknuffel spelen, oudere kinderen mogen weer eens in de box. Nauwgezet maken we de keuze of we toegeven aan de wens om klein te willen zijn of dat we juist stimuleren om dingen zelf te doen. Wanneer er thuis niet zoveel wordt gevraagd van een kind, houden we daar rekening mee, maar we stimuleren het betreffende kind wel.
-
Het grootste gedeelte van de beschikbare tijd besteden we aan de kinderen individueel. We spreken ze ook aan als groep, maar dat is meer in de vorm van gezamenlijk eten en drinken, om de dag een duidelijke structuur te geven. We nemen er de tijd voor om in te kunnen gaan op hun individuele behoeften, opdat de kinderen de ervaring krijgen dat er gereageerd wordt op de 'seinen' die ze geven.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 10
ONZE EIGEN INBRENG IN DE OPVOEDING Wij zijn zelf actief in het omgaan met de kinderen. Een eerste aanzet komt wel vaak van de kinderen, maar we maken er meer van: we breiden de spelsituatie uit of we bieden nieuwe perspectieven. Dit aan de hand van een thema en voorbedachte doelen en activiteiten. Soms moeten we ingrijpen. We zijn alert op verschillende emoties die er tijdens een spel kunnen ontstaan. We laten de kinderen zoveel mogelijk hun eigen weg vinden, maar bieden steun zodra een kind hulp zoekt of wanneer we denken dat een kind met zijn emoties geen raad weet. Wij bieden de kinderen de mogelijkheid aan zich op alle onderdelen van hun ontwikkeling te kunnen ontplooien, zoals de emotionele, de sociale, de motorische en de cognitieve ontwikkeling. In het spelen met de kinderen of in het begeleiden van hun spel komen vaak meerdere aspecten van de ontwikkeling tegelijkertijd aan bod.
Praktijkvoorbeelden -
De leidster zet de vormendoos voor een kind neer; ze begint met een ronde vorm en laat dit verdwijnen in het ermee corresponderende gat. Daar hebben ze samen plezier in. De leidster herhaalt de handeling en geeft ook een blokje aan het kind. Die probeert het blokje ook in het goede gat te laten verdwijnen. Soms krijgt de leidster het blokje terug, omdat het kind plezier heeft in het nadoen van wat de leidster doet. De relatie van leidster en kind wordt door zo'n situatie anders, meer gevarieerd. Het plezier van het kind iets onder de knie te hebben, wordt gedeeld met de leidster; het kind ziet zijn plezier weerspiegeld op het gezicht van de leidster. In dit eenvoudige spel zitten motorische, sociale, emotionele en cognitieve (het leren dat iets verdwijnt, maar dat het onder het deksel nog steeds bestaat) aspecten.
-
We begeleiden de kinderen bij allerlei emoties en helpen de kinderen ze te benoemen: ruzies, teleurstelling wanneer het ene kind niet wil spelen wat de ander voorstelt, het leren omgaan met pijn door vallen of stoten, bang zijn voor andere kinderen of voor maskers.
-
Voorbeelden van de sociale ontwikkeling liggen op het terrein van rekening houden met elkaar, een gesprek voeren, of kunnen spelen met volwassenen en kinderen van verschillende leeftijden.
-
Voorbeelden van de motorische ontwikkeling: zelf met de vork je brood eten, steeds nieuwe vaardigheden uitproberen.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 11
Om de kinderen zich op alle aspecten van hun ontwikkeling te kunnen laten ontplooien, gaan we uit van de activiteiten die de kinderen zelf aangeven. Omdat kinderen van nature nieuwsgierig zijn en graag dingen uitproberen, is het meest voor de hand liggend die activiteiten uit te breiden waar het kind zelf aan begonnen is, of het kind te helpen zijn zelf gekozen activiteit uit te voeren. Wanneer wij merken dat een bepaalde interesse in iets bij meerdere kinderen speelt dan passen wij daar ons thema en daarmee onze activiteiten op aan waardoor er nog meer verdieping in het spel ontstaat. Door de aanwezige interesse is de kans dat het kind geconcentreerd bezig gaat groter. Voor alle duidelijkheid willen we stellen dat wij onder het woord activiteit niet alleen handenarbeid verstaan, het doen van georganiseerde spelletjes, of het spelen met constructiemateriaal en puzzels, maar ok het knuffelen, tafelmanieren leren, enz. Het woord 'activiteit' is in ons kinderdagverblijf dus een heel begrip.
Praktijkvoorbeelden -
De kinderen slepen met stoelen om er een trein van te maken. Wij doen mee in de verschillende rollen en stimuleren de kinderen daardoor: Een leidster speelt de patiënt, ze heeft pijn aan haar arm. De kinderen brengen elkaar op ideeën, waarmee het spel soms weer een andere wending krijgt. Buiten verzinnen ze over het algemeen meer zelf dan binnen. Er zijn meer onverwachte dingen die de fantasie prikkelen: beestjes, gebeurtenissen op straat, ander speelgoed in de zandbak. De kinderen zijn heel enthousiast met verven en plakken. Vaak is de concentratie kort, maar maken ze een spel van het ruilen van kleuren. Het sociale gebeuren is dan eigenlijk de grootste lol van het verven.
-
Zorgvuldig luisteren we naar wat de kinderen zeggen. Pim wijst naar zijn hoofd en zegt alleen: "hoofd". De leidster antwoordt: "Had je pijn aan je hoofd?" Pim: "Ja, hoofdpijn.….bed…..oma…..". Door hier zinnen van te maken gaat de leidster na of ze Pim goed begrepen heeft en tegelijkertijd stimuleert zij zijn taalgebruik.
-
Wij reageren positief wanneer de kinderen zichzelf willen uit- of aankleden. Als Inge kwaad wordt wanneer een leidster haar helpt, stopt de leidster ermee; Sandra mag zelf haar luier in de emmer gooien als ze dat wil. Soms beginnen kinderen aan iets wat ze nog niet helemaal kunnen. We helpen dan in tweede instantie. Een periode van terugvallen, klein willen zijn, accepteren we. Maar ook wijzelf hebben af en toe de behoefte om de kinderen 'wat kleiner' te behandelen en ze te knuffelen alsof ze baby's zijn.
-
We luisteren goed naar de kinderen of kijken wat ze aan het doen zijn. Hoe jonger de kinderen, des te moeilijker is het te achterhalen wat ze precies denken en doen. We letten er goed op of onze interpretatie van hun bezigheden juist is. Datgene wat wij aandragen sluit aan bij hun eigen interesse.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 12
Bij activiteiten geven we hulp aan de kinderen wanneer zij, na eerst zelf proberen, hun plannen niet kunnen uitvoeren of wanneer het spel dreigt te staken terwijl de verschillende mogelijkheden nog niet zijn uitgeput. Wij komen zelf met initiatieven voor activiteiten om de kinderen nieuwe ideeën te geven en hen te stimuleren zelf verder te borduren op die ideeën. Het kan voor de kinderen erg frustrerend zijn wanneer ze iets in hun hoofd hebben om te maken en wanneer het al snel nadat ze begonnen zijn, niet meer lukt. Of ze beginnen aan een fantasiespel en de ideeën zijn op na vijf minuten spelen. Het is voor kinderen niet goed en niet prettig steeds weer opnieuw aan iets te beginnen en nergens echt geconcentreerd mee bezig te zijn. Ze hebben dan hulp van een leidster nodig om na het spel een tevreden gevoel te krijgen over wat ze hebben gedaan of gemaakt. Ze moeten ervaren dat het loont om de concentratie te vergroten. Met het aanbieden van activiteiten brengen we structuur in het leven van de kinderen in het kinderdagverblijf. We helpen ze in het maken van keuzes uit alles wat de omgeving hen aanbiedt. We helpen ze, met andere woorden, hun wereld overzichtelijk te maken.
Praktijkvoorbeelden -
Baby's helpen we eerder en vaker dan de oudere kinderen. Toch is ook bij deze groep kinderen het uitgangspunt: eerst kijken wat het kind zelf kan. En geliefd spel is het leeghalen van de legobak. Vaak leidt dat tot zo'n chaos dat het kind er verder niets meer mee lijkt te kunnen. De leidster doet dan voor hoe het met de lego kan spelen. Ze pakt het rode blokje en doet dat op het groene blokje. Gerard wil dat dan ook doen.
-
Hedwig kan zelf al op een fiets klimmen. De leidster vertelt haar hoe zij met haar voeten de trappers kan bewegen en hoe zij kan sturen. De leidster loopt een poosje met haar mee. Ze probeert in de gaten te houden of het Hedwig zelf lukt. De leidster zegt dat ze het knap vindt dat Hedwig het nu zelf kan.
-
De leidster ziet dat Henk de legobak omgooit, drie blokjes op elkaar zet en weer wegloopt. De regel bij ons is: als je niet langer met iets speelt dan moet je het opruimen. De leidster roept Henk terug en helpt hem verder met bouwen. Henk kan al best wat langer met iets bezig zijn en de leidster helpt hem zich langer te concentreren door mee te bouwen. Een manier om de interesse van het kind weer op te wekken is om een ingewikkelde constructie voor te doen.
-
Piet mag niet meedoen met het spel van de andere kinderen. Het lukt Piet niet om de kinderen van gedachte te doen veranderen. Ook kan hij voor zichzelf niets bedenken om te doen. De leidster pakt dan een spel uit de kast en gaat samen met hem spelen.
-
Het komt voor dat als een paar kinderen samen spelen, een ander kind zo'n spel verstoort, doordat het 'plaagt' of per ongeluk alsmaar dwars door het spel loopt. De leidster neemt, als de kinderen het niet zelf op kunnen lossen, het initiatief om
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 13
het 'storende kind' uit te leggen dat het de anderen hindert. Ze haalt het kind weg en biedt het een andere activiteit op een andere plek aan. -
Tijdens een fantasiespel geeft Hilke de leidster een kopje. Die zegt: "Dank je wel voor de koffie." Om het spel uit te breiden vraagt ze daarna: "Heb je er al melk in gedaan?" Hilke haalt onmiddellijk melk. De vragen van de leidster zijn voor het kind een stimulans om verder te fantaseren.
-
Wij laten de kinderen ervaren dat een spel kan mislukken, saai of juist chaotisch wordt. Maar we leren de kinderen daarnaast dat ze daar wat aan kunnen doen en geven daar suggesties voor. We suggereren bijvoorbeeld een betere methode voor een spel. We stimuleren de kinderen door zelf aan iets te beginnen. We ruimen eerst samen met de kinderen op en maken daarna een keuze voor een bezigheid. Of we komen met nieuwe ideeën.
Initiatieven van onze kant komen ook wanneer de kinderen zich vervelen en wanneer er een duidelijke dagindeling en rustpuntjes aangedragen moeten worden. Zorgvuldig kijken we wanneer een kind zich verveelt en wanneer het zich terugtrekt om uit te rusten.
Praktijkvoorbeelden -
Wanneer het 'zich vervelen' niet specifiek gaat om het verlies van een vriendje, maar om het niet weten wat te doen, begint de leidster zelf te spelen met de blokkendoos. Jelke vraagt: "Wat doe je?" De leidster: "Ik bouw een weg." Jelke en Ron komen mee bouwen, maken de weg af en spelen er met de auto's.
-
Baby's willen soms meer dan ze kunnen; dat maken we tenminste op uit hun gretige blikken naar acties van grotere kinderen. Het lijkt alsof ze genoeg krijgen van hun eigen beperkte lichamelijke mogelijkheden. We zorgen dan voor verandering door ze voor de spiegel neer te zetten of ze tussen de andere kinderen neer te leggen waar ze weer heel andere dingen kunnen doen dan in de box.
-
Vooral wanneer de kinderen zelf nog weinig variatie in hun bezigheden kunnen aanbrengen omdat ze nog zo weinig mobiel zijn, zorgen we voor afwisseling: spelletjes met de leidster, verandering van de omgeving of het kind juist ergens anders neerzetten, buiten wandelen. Gaat het om grotere kinderen dan beginnen we zelf vaak aan een spel en maken de kinderen op die manier weer actief en geïnteresseerd. Heeft het zich vervelen een emotionele oorzaak, dan praten we over datgene waar het kind mee zit. Uit de reactie van het kind blijkt of we goed begrepen hebben waar het verdrietig over is.
-
Wij zingen voor het fruit eten en de broodmaaltijd om rust te creëren na het 'drukke' spelen en weer een gevoel van betrokkenheid met de hele groep te krijgen. Doordat we dit elke dag doen geeft dit een stuk herkenning en dus veiligheid.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 14
We beperken alleen initiatieven van kinderen wanneer: - Een activiteit gevaarlijk is voor de kinderen; - Het een activiteit is waarbij meer hulp van volwassenen nodig is dan er op dat moment aanwezig is; - Het ritme van eten en slapen ernstig verstoord raakt door de activiteit; - Het kind zichzelf verliest in zijn gedrag; - De activiteit van een kind de bezigheden van een ander kind onmogelijk maken. Gedrag van een kind kan storend (of gevaarlijk) zijn voor anderen of voor hemzelf of praktisch onmogelijk zijn. Gedrag kan in de ene situatie acceptabel zijn (weglopen wanneer je geen zin meer hebt in lego) en in de andere niet (als we eten loop je niet van tafel). Wanneer we gedrag moeten stoppen doen we dat zoveel mogelijk door de situatie uit te leggen en een beroep te doen op het inzicht van het kind in wat in deze situatie logisch is. Wanneer een kind nog niet toe is aan dat inzicht (bijvoorbeeld een anderhalfjarige die bijt) of wanneer het geen zin heeft om de situatie begrijpelijk te maken door te grote emotionele opgewondenheid, stoppen we het gedrag met daarbij een korte uitleg en hem/haar in een andere situatie neer te zetten. In het laatste geval komt dan het moment dat we straffen. We realiseren ons dat straffen altijd inhoudt dat we de relatie met het kind tijdelijk slecht maken; kinderen hebben een zekere begrenzing nodig, daardoor weten ze waar ze aan toe zijn. Op dat moment gebeurt er ook niets positiefs, we zeggen niet hoe het kind zich dan wel moet gedragen. Het kind is in zo'n situatie te opgewonden om daarnaar te kunnen luisteren. De middelen die we toepassen zijn: apart zetten in dezelfde ruimte, negeren, kort en duidelijk afkeuring laten blijken met woorden. Straffen is een laatste middel om kinderen ergens mee te laten stoppen. Om kinderen ander gedrag aan te leren zijn andere opvoedkundige methodes nodig in de zin van stimuleren van gedrag dat we wel waarderen.
Praktijkvoorbeelden -
Voorbeelden van straffen: De leidster heeft Piet (bijna drie jaar) al twee keer gezegd dat Marieke met de trein bezig is en dat hij de rails moet laten liggen. Wanneer Piet weer de rails oppakt en ze weggooit, pakt de leidster hem op en zet hem apart: "Jij kan nu even niet spelen, je maakt de rails van Marieke stuk." Na een paar minuten vraagt de leidster: "Kan je weer spelen zonder met de rails te gooien?" Piet knikt. "Fijn dat je er weer bent."
-
Voordat we iets verbieden denken we altijd na of het echt nodig is. Wanneer we gedrag moeten stoppen proberen we kinderen inzicht te laten krijgen in waarom iets niet kan. Wanneer we van tevoren weten dat een spel moet ophouden vanwege het dagprogramma, waarschuwen we de kinderen tijdig, opdat zij zich er zelf op kunnen voorbereiden. We kondigen van tevoren aan dat we gaan eten en dat we gaan verschonen of dat het tijd is om naar bed te gaan. De kinderen krijgen de gelegenheid er in hun eigen tempo naar toe te werken, en ze leren overzien wat er moet gebeuren. Alleen wanneer een kind nog niet kan begrijpen
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 15
waarom iets niet mag of wanneer het gevaarlijk is, stoppen we het gedrag abrupt.
Wij spreken de kinderen aan op wat zij zelf kunnen en we betrekken hen steeds weer bij de dagelijkse gebeurtenissen, met de bedoeling dat ze meer vat krijgen op de wereld om hen heen. Wij zijn actief en creatief in het vinden van mogelijkheden waardoor kinderen deze zelfredzaamheid kunnen oefenen. Het is onze taak om kinderen aan die dingen mee te laten doen die ze zelf aankunnen. We realiseren ons dat hun mogelijkheden vaak worden onderschat. Daarom vragen we ons steeds weer af of we voldoende gebruik maken van de mogelijkheden die er zijn.
Praktijkvoorbeelden -
Bij de baby's begeleiden we de dagelijkse gebeurtenissen met woorden en opdrachten: "Waar is je neus?", "Nu gaan we je trui aantrekken", "Geef je sok maar aan", "Pak je beker eens", "Kom maar aan tafel" (ook tegen de kruipers), "Klim maar op je stoel". Oudere kinderen laten we kiezen tussen twee soorten speelgoed, of ze krijgen de opdracht hun schoenen te zoeken. We vragen dat laatste al aan een kind dat alleen nog maar weet dat bij 'zoeken' rondkijken hoort. We zijn er ook attent op dat het ene kind iets voor het andere doet: "Kan jij voor Ria een rammelaar halen?"
-
De vuilnisauto komt voorbij en groep peuters staat ernaar te kijken. De leidster zegt : "Wat een lawaai hè? Kijk onze zakken gaan er ook in. Alle vieze luiers gaan mee."
-
Bij alle dagelijkse gebeurtenissen bedenken we steeds: "Kan dit kind het misschien zelf of met een beetje hulp?" We realiseren ons dat volwassenen, vaak door haast, veel dingen onnodig van kinderen overnemen. We proberen dit te voorkomen.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 16
DE BASIS: VEILIGHEID EN VERTROUWEN
Waaraan ontleent het kind zijn gevoel van veiligheid en het vertrouwen dat de volwassenen hem of haar zullen beschermen tegen gevaren? Allereerst is dat door een stukje vertrouwds van thuis in het kinderdagverblijf te hebben. Een manier om het kind vertrouwen in zichzelf te laten krijgen is het te laten ervaren wat het zelf of met de steun van een volwassene kan. En kind zal sneller aan iets nieuws beginnen wanneer het uit ervaring weet dat de volwassene het nooit iets zal laten doen dat erg nare gevolgen heeft. Voor het grootste gedeelte is de opvoeding in het kinderdagverblijf een aanvulling op de situatie thuis door de specifieke mogelijkheden: de (speel)contacten met leeftijdgenoten en het omgaan met meerdere volwassenen. We proberen dit specifieke van een kinderdagverblijf uit te buiten.
Praktijkvoorbeelden -
In het kinderdagverblijf kunnen kinderen keuzes maken in hun contacten met volwassenen. We gaan daar bewust mee om. We vinden het horen bij onze beroepshouding dat we veel tijd stoppen in het opbouwen van contacten met de kinderen. Wanneer dat niet vanzelfsprekend gaat, proberen we eerst iets op gang te krijgen met één leidster. Zodra dat beter gaat, proberen we de relatie uit te breiden met de andere leidsters van de groep. Een goede relatie waarbij het kind zich veilig voelt, kost bij het ene kind meer moeite dan bij het andere. Daarom laten we de kinderen het liefst ook minimaal 10 uur in de week komen. Als dit te weinig blijkt te zijn voor een kind om een band op te bouwen, zullen we in overleg met de ouders hier iets aan proberen te doen.
-
Als een kind zich veilig en vertrouwd voelt, voelt hij zich prettig. Wij realiseren dit mede door baby's een omslagdoek voor in de box van huis mee te laten nemen. Hier zitten immers de vertrouwde luchtjes van huis aan. Ditzelfde geldt ook voor de hoofdluier en een knuffel voor in bed. Bij de grotere kinderen zorgen we voor een duidelijke dagindeling zodat zij weten wat hun te wachten staat. Doordat elk kind zijn vaste dagdelen heeft, zien ze telkens dezelfde gezichten terug. Daarbij zijn er met name fulltime leidsters, waardoor ze überhaupt niet veel verschillende gezichten zien.
-
Wij zijn geen ouders die vierentwintig uur per dag verantwoordelijk zijn voor de kinderen: de dag heeft een einde. Ook kunnen we gedurende de dag de verantwoordelijkheid tijdelijk overdragen aan een andere leidster. Het is voor ons daarom vaak gemakkelijker om geduld te hebben dan de ouders thuis. Omdat de kinderen in een groep 'leven', is het eenvoudiger om niet gewenst gedrag te negeren en komen we minder gemakkelijk dan thuis in een machtsstrijd terecht. Gewenst gedrag (beker melk leeg drinken, anderen niet storen bij het puzzelen, plassen op de wc) is gemakkelijker aan te leren wanneer kinderen zien dat leeftijdgenoten ervoor worden geprezen.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 17
-
In gesprekken tussen leidsters en kinderen blijkt dat normen en waarden van leidsters en ouders niet altijd dezelfde zijn. De kinderen ervaren dat dit soort verschillen bestaan en dat ze geen belemmering vormen voor een goed contact tussen leidsters en hun ouders.
-
We gebruiken de specifieke situatie van het kinderdagverblijf heel bewust. We stimuleren de contacten met andere kinderen en geven de kinderen de mogelijkheid om intensieve relaties te hebben met een klein aantal leidsters en een wat lossere relatie met de andere volwassenen in het kinderdagverblijf.
Wij moedigen kinderen aan zelf hun motorische problemen op te lossen. In eerste instantie bieden we hulp met woorden, daarna geven we daadwerkelijke hulp. Voor ieder kind apart bekijken we welke situatie gevaarlijk is en wat niet toegestaan is. Wanneer kinderen ervaren dat ze zelf hun problemen op kunnen lossen krijgen ze meer zelfvertrouwen. Wanneer volwassenen snel ingrijpen of moeilijke situaties voor kinderen voorkomen, ontnemen ze kinderen de mogelijkheid te ervaren dat hun eigen gedrag invloed heeft op een situatie. Kinderen zullen zich dan ook in de toekomst afhankelijk opstellen van volwassenen. Bij ieder kind bekijken we welke motorische vaardigheden het aan zal kunnen. We helpen in eerste instantie met woorden en/of voordoen. Pas wanneer dat niet lukt, helpen we door het samen te doen.
Praktijkvoorbeelden -
Esther klimt in de kinderstoel, manoeuvreert zich in zo'n situatie dat ze er bijna uitvalt en gaat huilen. De leidster gaat naar haar toe en al pratend lukt het Esther uit de kinderstoel te krijgen: "Eerst je been laten zakken, je hand hier goed vasthouden, goed zo."
-
Een baby klimt op de bank en wil eraf. De leidster helpt hem door te zeggen: "Op je buik draaien en dan je benen naar beneden." Tegelijkertijd helpt ze de baby bij het draaien op de buik en doet ze de benen op de goede plek naar beneden. We praten en helpen tegelijkertijd tot het kind genoeg heeft aan alleen praten en niet meer geholpen hoeft te worden.
Wij stimuleren kinderen zelf hun sociale problemen op te lossen. Wanneer kinderen daarin niet slagen of wanneer steeds dezelfde kinderen als 'winnaar' of 'verliezer' uit de strijd komen, bieden we hulp door de minst weerbaren concrete mogelijkheden aan te reiken om met meer zelfvertrouwen hun behoeften of wensen te laten weten aan de andere kinderen. De meer weerbaren wijzen we op de gevoelens en wensen van andere kinderen.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 18
Manieren van overleggen doen we voor, opdat de kinderen al vroeg kunnen leren voor zichzelf op te komen en daarnaast rekening te houden met anderen. Ook hier geldt dat ze het meeste vertrouwen in hun eigen mogelijkheden hebben wanneer ze zelf ervaren dat ze met bepaald gedrag ruzie kunnen oplossen of een onveilige situatie in een veilige kunnen veranderen.
Praktijkvoorbeelden -
Het afpakken van speelgoed is vaak aanleiding voor een conflict. Wanneer het gaat om twee kinderen die aan elkaar gewaagd zijn, proberen we het eerst met woorden: "Jij was ermee aan het spelen, pak het maar weer", en tegen de andere: "Kees was ermee aan het spelen, geef het hem maar weer, hier in de kast staat….., daar kan jij mee spelen." Als de ruzie blijft en ze komen er met hulp van een pratende leidster niet uit, dan halen we kinderen bij elkaar uit de buurt en proberen hun interesse ergens anders voor te winnen. Wanneer een groot kind iets van een veel kleiner kind afpakt of hem pijn doet, nemen we het kleinere kind in bescherming: "Hij wil er graag mee spelen, kom maar mee dan gaan wij hiermee spelen." Wij vinden het belangrijk om de kinderen weerbaar te maken, maar we moedigen kinderen nooit aan om terug te slaan.
-
Wiesje begon tijdens conflicten met andere kinderen altijd te huilen en weg te lopen. De leidster zei: "Je moet zeggen dat je het niet leuk vindt." Dat durfde Wiesje niet. De leidster ging samen met Wiesje naar de 'boosdoener' en deed voor hoe je zoiets kunt zeggen. Langzamerhand zei Wiesje ook aarzelend iets, half achter de leidster en nog weer later deed ze haar woordje alleen met de leidster op de achtergrond. Op deze manier begreep Wiesje dat ze er zelf iets aan kon doen.
-
Conflicten tussen de kinderen onderling laten we zoveel mogelijk door henzelf oplossen. Ze proberen elkaar te overtuigen van iets; ze ontdekken dat ze iets met onderhandelen voor elkaar kunnen krijgen. Ook al hebben beide kinderen niet dezelfde macht om iets door te zetten. Naderhand beginnen we er wel met de kinderen over te praten: "Vond je het echt wel leuk om dat te doen?" Wanneer er naar ons oordeel te veel verschil in leeftijd is, bemoeien we ons ermee: "Weet je zeker dat je dat wilt geven? Als je niet wilt hoeft het niet." Als het een kind toch niet lukt het spel zo te laten verlopen dat het er zelf ook plezier aan beleeft, halen we de twee uit elkaar.
-
Bij conflicten of andere moeizaam verlopende contacten tussen de kinderen, zorgen we dat we in de buurt zijn. Bij sommige kinderen is dat voldoende om ze de moed te geven te zeggen wat ze graag willen; met anderen proberen we samen aan het andere kind duidelijk te maken wat het probleem is en laten zo mogelijk de kinderen zelf naar een oplossing zoeken. Bij grotere kinderen praten we ook achteraf over de gebeurtenissen om hen inzicht te laten krijgen in de gevolgen van hun gedrag voor een ander kind.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 19
Een kind ontleent een groot deel van zijn veiligheid aan dat wij altijd zullen ingrijpen wanneer het de situatie net aankan. Wij zullen de kinderen behoeden voor te gevaarlijke of te angstige situaties, want een kind kan die verantwoordelijkheid niet zelf nemen. Wanneer een kind zeker weet dat een leidster het niet toe zal staan om al te gevaarlijke toeren uit te halen, zal het vertrouwen in die leidster niet geschaad worden. Hetzelfde geldt voor conflicten met andere kinderen: ook hier weet het kind dat de leidster zal zorgen dat de ruzie niet in een panieksituatie ontaardt. Het is daarom voor het kind mogelijk risico's te nemen, gedrag uit te proberen, zodat het kind nieuw gedrag kan oefenen zonder de angst te hebben dat het in een situatie verzeild raakt waar het niet meer uit kan komen.
Praktijkvoorbeelden -
Doen peuters gevaarlijke spelletjes dan verbieden wij dat. Als kinderen bijvoorbeeld blokken op elkaar stapelen en er dan opklimmen, grijpen we in en verbieden we het met uitleg. Baby's hebben er zelf geen notie van dat iets gevaarlijk is. Ze kruipen, komen in de buurt van de treden en willen erop kruipen. We proberen tijdig in de buurt te zijn om vallen te voorkomen. We leren de baby's hoe ze van de treden af moeten klimmen. Baby's die in het stadium zijn waarin ze zich aan alles optrekken houden we in de gaten omdat bijvoorbeeld wipstoeltjes niet altijd even stabiel zijn.
OPMERKING Zoals blijkt uit de vele praktische voorbeelden proberen we zo zorgvuldig mogelijk om te gaan met de kinderen. Ons handelen stellen we steeds weer ter discussie en we blijven zoeken naar een zo goed mogelijke manier voor elk kind in elke situatie, binnen onze opvoedingsvisie. Wij realiseren ons, dat we hoge eisen stellen aan onszelf, aan de relaties tussen de kinderen onderling, en de relatie tussen ons en de kinderen. Een vaste combinatie van dagen voor zowel de kinderen als voor de leidsters, staat als organisatiesysteem garant voor het aangaan van een hechte relatie tussen leidster en kind en tussen kinderen onderling.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 20
HET WERKPLAN Algemeen Er zijn vaste momenten op de dag waarbij wij, leidsters en kinderen, gezamenlijk aan tafel zitten om te eten, te drinken, te zingen, voor te lezen en te praten. Deze vaste tijden bieden de kinderen structuur en houvast. Er zijn geen vaste breng- en haaltijden, maar we houden wel in de gaten dat de rust in de groep zo min mogelijk verstoord wordt. Wanneer er om 9.30 uur zonder bericht een kind nog niet aanwezig is bellen we er even achteraan om te vragen of wij nog op de komst van dat kindje kunnen rekenen, ook met betrekking op de rest van de groep. Samen met de kinderen zwaaien we bij het raam naar ouders die weggaan. Bij het naar bed gaan zeggen we samen met het kind alle kinderen en leidsters gedag om hen de gelegenheid te geven het kind welterusten te wensen. Wanneer het kind weer naar huis gaat zeggen en/of kussen we die gedag en noemen we wanneer het kind weer bij ons terugkomt. Dit om te laten weten dat het weer van harte welkom is. Een keer in het jaar vieren we feest waarbij ook alle ouders van harte welkom zijn; het Sinterklaasfeest. Samen een feest vieren legt de nadruk op het gevoel van verbondenheid met elkaar. Rond de kerst en andere feestdagen maken we er alleen met de kinderen een gezellig feest van.
Dagindeling Vanaf 7.30 uur, worden de kinderen gebracht. Om 9.15 uur gaan we met z'n allen opruimen en aansluitend liedjes zingen. Hierdoor krijgen de kinderen besef van tijd. Omstreeks 9.30 uur is het tijd om fruit te eten en roosvicee te drinken. We eten aan een hoge tafel om er een knusse, huiselijke en sociale bezigheid van te kunnen maken. Om 11.30 uur gaan we brood eten en melk drinken en om ongeveer 15.15 uur gaan we nog een keer fruit eten en roosvicee drinken. De jongste baby's krijgen de fles en het fruit volgens hun eigen schema. Alle kinderen gaan volgens hun eigen slaapritme naar bed, alleen degenen die nog maar één dutje doen gaan na het brood eten. Degenen die helemaal geen behoefte meer hebben om te slapen laten we wat rustigs doen zodat ook zij aan hun rust toe komen. Tussendoor spelen we met de kinderen en van het veelvuldig verschonen maken we een gezellig onderonsje.
Ruimte en Activiteiten De groepsruimte is een ruimte waar kinderen zich veilig en vertrouwd moeten voelen. De ruimte is een plek waar kinderen kunnen spelen, werkjes maken, eten en drinken. De ruimte is ook een plek waar kinderen pret kunnen maken, grapjes kunnen uithalen, ondeugende dingen doen, maar vooral veel plezier beleven. Ook is er een afgeschermd hoekje. Hier kunnen de jonge of oudere kinderen, met of zonder Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 21
begeleiding, ongestoord spelen zonder anderen pijn te doen of te storen in hun spel. Er is voldoende spelmateriaal aanwezig. Het inventaris en speelgoed is afgestemd op de behoeften van de verschillende ontwikkelingsfasen van de kinderen. Vanuit een goed ingerichte speelkamer kan de leidster te werk gaan. Ze beschikt over voldoende kennis en materiaal om de kinderen te begeleiden en te stimuleren in hun ontwikkeling. Zij biedt veiligheid en gezelligheid aan, zodat de kinderen zich vrij gaan bewegen. Zij laat de kinderen hun gang gaan in hun eigen spel en fantasie en biedt rustige en beweeglijke activiteiten aan. Kiekeboe beschikt ook over een buitenspeelplaats. Deze zal zoveel mogelijk gebruikt worden. Het biedt kinderen de gelegenheid om zich te ontspannen, uit te razen en vrij uit te bewegen. Buiten spelen betekent dat de kinderen in contact komen met de natuur: planten en dieren, vogels en insecten. Ze komen ook met natuurverschijnselen in aanraking, zoals de zon, warmte, kou, wind, regen, vorst en sneeuw. Wisseling van de seizoenen maken ze zo bewust mee. Dit heeft op de kinderen een uitdagende werking. Zo ontdekken ze telkens weer nieuwe dingen tijdens het buiten spelen. Bij mooi weer spelen we buiten en maken we gebruik van de fietsjes en de zandbak. Bij heel warm weer gaat de sproeier aan en wordt er een zwembadje met water gevuld. We proberen het gehele jaar bij droog weer naar buiten te gaan, al is het maar 10 minuten. Bewegen is zeer belangrijk voor het jonge kind. Het is goed om de mobiliteit en de handigheid van de kinderen te bevorderen. Dit zal weer een positieve invloed op hun zelfbeeld en het vertrouwen in de wereld om hun heen hebben. Om die reden maken wij elke week gebruik van de speel-/gymzaal van de Frans ten Boschschool. Hier lopen wij dan met het groepje kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar naartoe om op die manier het bewegen door middel van allerlei attributen en klimrekken extra te stimuleren.
Accommodatie De inrichting is kindvriendelijk en zodanig dat de kinderen veilig kunnen spelen en dus zoveel mogelijk hun gang kunnen gaan. Zo bevinden zich in het dagverblijf deurstrips tegen vingers tussen de deuren, beveiligd glas/spiegelglas, vloerverwarming, hoge deurklinken, etc. Hierop wordt ieder jaar een risicoinventarisatie gemaakt wat tevens gecontroleerd wordt door de GGD. De ruimte is overzichtelijk en zo ingericht dat rustige en beweeglijke activiteiten elkaar niet hoeven te storen. We hebben dan namelijk de mogelijkheid om met een aantal kinderen (maximaal 3) naar de “kleine” speelkamer te gaan. Dit gebeurt dan onder begeleiding of met toezicht via het doorkijkgat in de tussenmuur. Bij de aanschaf van speelgoed en spelmateriaal letten we erop dat alle facetten van de ontwikkeling van kinderen aan bod kunnen komen en dat het veilig is voor de verschillende leeftijden. Zowel binnen als buiten is de speelruimte zodanig ingericht dat baby's en peuters er veilig onder toezicht kunnen spelen. Binnen zijn 2 speelkamers die binnen het dagritme door verschillende kinderen in verschillende leeftijdscategorieen gebruikt worden. Zoals bijvoorbeeld hierboven is beschreven, maar ook wanneer we gericht met startblokken bezig gaan en de ruimtes dus naar een thema zijn ingericht. Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 22
Startblokken Kinderen willen graag groot zijn, bij de 'grote-mensen-wereld' horen. Dat is hun motief om te leren. Jonge kinderen leren door zelf actief bezig te zijn, te handelen, te spelen en veel te praten. De cursus Startblokken, die alle leidsters hebben gevolgd, geeft ons praktische handvatten om voor kinderen interessante activiteiten te ontwerpen. Allemaal aan de hand van het werken met thema’s. Dit geeft dan weer meer verdieping, structuur en inzicht. Ons aandeel als leidsters staat centraal in deze ontwikkelingsgerichte pedagogiek. De rol van de leidster is een aanbiedende rol en geen opleggende rol, waarbij ze afhankelijk van de situatie, een sturende, een begeleidende of een observerende rol speelt. De leidster is opzettelijk bezig om het kind verder te brengen in zijn ontwikkeling. Het moet worden uitgedaagd tot wat het nog net niet kan want een kind leert het meeste in een zone van naaste ontwikkeling. Hierbij is het belangrijk dat de leidsters actief ‘meespelen’. Wij moeten de kinderen nl. spel- en taalstimulansen geven en er voor zorgen dat de activiteiten tot ontwikkeling en leren leiden. Om dit doel te kunnen bereiken richt Startblokken zich op een aantal aspecten. Ten eerste moeten de voorwaarden voor een optimale ontwikkeling aanwezig zijn. Dat zijn veiligheid, geborgenheid en zelfvertrouwen. Een kind moet zich lekker en op zijn gemak voelen en nieuwsgierig zijn. Het moet emotioneel vrij zijn. Daarnaast moet de doelgroep sociale en communicatieve vaardigheden/vermogens hebben en verder liggen de accenten op de taalontwikkeling en de beginnende geletterdheid. Hierbij wordt spel als belangrijkste “ontwikkelingsinstrument” gezien. Door spelen leren kinderen. Veel aandacht gaat dan ook uit naar spelactiviteiten. Denk bijvoorbeeld aan bewegingsspel, manipulerend spel, rollenspel en constructief spel. Maar de aandacht gaat ook uit naar activiteiten met verhalen, boeken en teksten. De activiteiten die aangeboden worden plannen we aan de hand van een thema. Binnen een thema worden dus ook de leesboeken en al het speelgoed in de themahoek daar op aangepast. Thema’s of gemeenschappelijke onderwerpen, die gedurende gemiddeld 5 weken aangehouden worden, zorgen voor de samenhang en meer verdieping in het spel. In zulke periodes kun je de kinderen individueel en in groepsverband zeer goed observeren en volgen in hun ontwikkeling. Waarna je de kinderen op alle ontwikkelingsgebieden kunt ondersteunen en stimuleren, zodat hun kansen op ontwikkeling toeneemt. Binnen de dagindeling en het programma Startblokken komen de volgende activiteiten aan bod om de competenties te stimuleren;
1. Constructieve en beeldende activiteiten Knutselactiviteiten Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 23
Spelen met zand, water Spelen met bouw en constructiematerialen Spelen met verbruiksmaterialen Rollenspel in de huishoek en/of thema hoek
Hierin verloopt de ontwikkeling van een kind van manipulerend en experimenterend, het ontdekken en benoemen, naar het gericht maken/spelen van/met iets.
2. Gesprek- en kringactiviteiten Er wordt gewerkt met zowel een kleine als grote (hele groep) kring. Binnen deze kring vinden interactieve gesprekken plaats over bijvoorbeeld het thema waarmee wordt gewerkt. Er zijn vertellingen m.b.v.; Prentenboeken/de vertelkoffer/de verteltafel/interactie/poppenkast/vingerpopjes/handpoppen/stokpoppen. Kringspelletjes Webboek, dit is een digitaal prentenboek dat soms wordt ingezet o.a. als voorinstructie voor doelgroepkinderen, ter voorbereiding op het voorlezen later die ochtend voorgelezen in de kring.
3. Lees- en schrijfactiviteiten Voor jonge kinderen zijn tal van activiteiten beschikbaar die hen helpen geïnteresseerd te raken in de wereld van verhalen en boeken en in het omgaan met zowel de gesproken taal als geschreven en gedrukte taal. Voorlezen individueel of aan een groepje kinderen Met het kind een gesprekje voeren over bijv. een tekening en hier woorden aan toevoegen Afhankelijk van het thema wordt deze activiteit toegevoegd aan een themahoek; Schrijven in het boek van Sinterklaas, een boodschappenbriefje maken een telefoonboek in de huishoek etc. Er is gedrukte taal aanwezig Er wordt op alle locaties gewerkt dagritmekaarten, sommige locaties hanteren daarnaast ook pictogrammen. Werkjes worden voorzien van de naam
4. Reken- en wiskundige activiteiten Deze activiteiten zijn overal in verweven, bijvoorbeeld in de constructiehoek en in de kring. De volgende zaken komen daarbij aan de orde; Afmetingen groot/klein Veel/weinig (gewicht) Ruimtelijk inzicht
5. Spelactiviteiten Spelactiviteiten kunnen op verschillende plekken plaatsvinden; Buiten, in de kring, in de themahoek. Zintuiglijke activiteiten/snoezelen Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 24
Rollenspel Bewegingsspel Buitenspel Muziek Poppenkast
6. Uitstapjes In het kader van een thema worden er uitstapjes georganiseerd. Hier doen we graag moeite voor, omdat we het belangrijk vinden dat kinderen niet geïsoleerd in het dagverblijf opgroeien, maar ook de buitenwereld leren kennen samen met hun groepsgenoten. Hiervoor wordt bij inschrijving toestemming aan u gevraagd.
7. Woordenlijsten Bij alle thema’s waarmee wordt gewerkt, worden themawoordenlijsten gemaakt om zo te werken aan de woordenschatuitbreiding van kinderen. Er wordt gewerkt met een makkelijke en moeilijke woordenlijst. De woorden uit deze lijst zijn gerelateerd aan het thema en komen dagelijks terug in de activiteiten. Het stimuleren van de taalontwikkeling is een constant aandachtspunt van leidsters. We sluiten aan bij de ontwikkeling, ideeën, interesse en leefwereld van het kind. Hiermee krijgen activiteiten betekenis voor kinderen. Het bieden van een betekenisvolle activiteit is een voorwaarde voor het leren en de ontwikkeling van kinderen. Kinderen beleven soms veel meer aan materialen dan waar het in eerste instantie voor bedoeld is. Om te kunnen zien wat het materiaal voor een kind betekent krijgen kinderen in principe de ruimte om op hun eigen manier aan de gang te gaan. Op deze manier geven we kinderen een actieve rol. Bemoeienis van leidster is in eerste instantie vaak niet nodig, kan zelfs verstorend werken. De leidster kijkt en geeft indien nodig een nieuwe impuls aan het spel of bezigheid. Uitgangspunt hierbij is de vraag of je als leidster iets kunt toevoegen aan het spel of aan ontdekkingen die een kind doet, en zo ja, wat je wilt toevoegen. We kunnen door zelf even mee te spelen het spel een andere wending geven. We kunnen zelf met materialen aan de gang gaan en praten over wat we doen; “Hoe
werkt dit nu eigenlijk?” We kunnen kinderen stimuleren een bepaald element verder uit te diepen door bijvoorbeeld het aanbieden van materiaal, door gebruik te maken van de ontdekhoek of thematafel. Als het spel van een kind regressie vertoont of stagneert, zal de leidster in overleg met de ouder het kind of een groepje kinderen uitlokken om met iets te gaan spelen. Dit kan bijvoorbeeld door zelf iets te gaan doen en de kinderen hierbij te betrekken, waarbij een kind soms letterlijk bij de hand wordt genomen. Mocht dit geen gewenst resultaat opleveren dan wordt dit kind door de leidster en VVE-leidster ingebracht bij de kindbespreking. In gezamenlijk overleg wordt dan een activerend handelingsplan opgesteld.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 25
Kinderen hoeven niet een heel dagdeel intensief te spelen. Een kind dat moe is, zin heeft om uit te rusten of even alleen maar naar de andere kinderen wil kijken, krijgt daartoe de gelegenheid. Bij een kind dat zich in het spel niet ontwikkelt, proberen we dit stapje voor stapje verder uit te breiden. Bv.: een kind dat alleen met autootjes wilt spelen, en dat hierin
blijft hangen, geen ontwikkeling in het spel laat zien, proberen we te bewegen dit spel samen met anderen te spelen of om te spelen dat het kind zelf een auto is die heel hard rijdt. We leiden de activiteiten in, bijvoorbeeld met een liedje of verhaaltje dat met het onderwerp te maken heeft. Bij het uitwerken van de thema’s proberen we zoveel mogelijk uit te gaan van wat dit begrip inhoudt voor de kinderen. Bv. thema ziek zijn. “Ben je wel eens ziek geweest?
Wat deed je toen? O, lag je toen in bed? En jij …..? “ We stimuleren kinderen deel te nemen aan verschillende soorten activiteiten. Sommige kinderen hebben het nodig om hierbij even letterlijk bij de hand genomen te worden. We proberen de activiteiten van kinderen niet abrupt te onderbreken. Als het spel van een kind onderbroken moet worden omdat er bijna een andere activiteit wordt gestart, bereiden we het kind daarop voor: “We gaan zo meteen aan tafel liedjes
zingen, je kunt dus nog even spelen, maar dan gaan we opruimen”. Door baby’s in de (grond)box, een wipstoeltje, aan tafel, of op de grond neer te zetten leggen bepaalt groepsleiding de uitdaging die baby’s ervaren. Er wordt gezorgd voor voldoende afwisseling, zodat de jongste kinderen worden gestimuleerd en voldoende gelegenheid hebben om hun eigen mogelijkheden en die van hun directe omgeving te verkennen. Interactie met de leidsters is hierbij een belangrijk instrument, hiervoor wordt dan ook bewust tijd voor gemaakt.
Overdrachtsformulier ‘De Overstap’ De leidster draagt er zorg voor dat alle ouders op gezette tijden worden geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind. Dit kan bijvoorbeeld op de volgende momenten; Bij het brengen en halen Het eerste levensjaar via het schriftje Jaarlijks heeft de mentor van het kind een 10-minutengesprek met de ouders. In dit gesprek informeert de leidster u over de ontwikkeling van uw kind aan de hand van het overdrachtsformulier ‘de Overstap’. Geconstateerd werd dat het van belang is om kinderen (helemaal met achterstandsproblemen) in een zo vroeg mogelijk stadium in beeld te brengen. Vervolgens is het van belang dat ook in het vervolgtraject, de basisschool, de problematiek bekend wordt. Overdracht van gegevens van de voorschool naar de basisschool, in de vorm van een overdrachtsformulier is een hulpmiddel hierbij. Het overdrachtsformulier ‘de Overstap’ is in eerste instantie een instrument om de belangrijkste gegevens over een peuter over te dragen van voorschoolse Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 26
voorzieningen naar het basisonderwijs, indien u daar toestemming voor heeft gegeven.
Het OntwikkelingsVolgModel (OVM) Voor kinderen met een ondersteuningsbehoefte wordt het OVM gehanteerd. Dit instrument is uitgebreider en brengt daarmee een (doelgroep) kind nog beter in beeld. Soms kan het OVM worden ingezet om mogelijke zorg te verhelderen. Later kan alsnog worden besloten om te volstaan met het ODF. Het OVM wordt 3 tot 4 maal ingevuld, ongeveer elk half jaar. Het OVM wordt gebruikt als leidraad voor de tussentijdse gesprekken met ouders en eventuele externen. De leidster zorgt dat het OVM op de basisschool komt. Er wordt bij doelgroepkinderen altijd een warme overdracht gedaan aan de hand van het OVM. Indien de ontvangende basisschool ook het OVM hanteert, dan wordt er een digitale versie verzonden. De ouders ontvangen bij het exitgesprek een papieren uitdraai, die wordt voorzien van de oranje kaft die ook wordt gehanteerd voor het ODF de Overstap. Voor het OVM zijn dezelfde regels m.b.t. bewaartermijn e.d. van toepassing als die van het ODF. Zie handleiding ODF. Bij het OVM wordt het overzicht kindgegevens van ODF de Overstap toegevoegd. De ontwikkelingsgegevens worden alleen met andere belanghebbenden besproken indien de ouders hier toestemming voor geven. Indien er een vermoeden van kindermishandeling is, dan vormt het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) hier een uitzondering op. De wet privacy is van toepassing op deze formulieren. De formulieren worden in afsluitbare kasten bewaard, waar alleen bevoegden toegang tot hebben. Voor doelgroepkinderen wordt altijd een warme overdracht met de basisschool gedaan.
Verwijzingsprotocol Kiekeboe hanteert het verwijzingsprotocol, onderdeel van de VVE van de gemeente Oost Gelre. In dit protocol staan richtlijnen voor leidsters, hoe gehandeld dient te worden indien er zorg is over de ontwikkeling van een kind. De essentie uit dit protocol is de basis voor de zorgstructuur van Kiekeboe, en verwerkt in het beleid.
Als er zorg is over de ontwikkeling van een kind Eén van de belangrijkste taken van de leidsters van de kinderopvang (0-4) is het volgen van de ontwikkeling en het signaleren van mogelijke achterstanden. Indien er achterstand wordt gesignaleerd, gaan leidsters in gesprek met ouders volgens de richtlijnen van het verwijzingsprotocol. Ieder kind heeft een mentor. Dit is de leidster waarmee het kind gedurende een week het meest te maken heeft. De mentor is de contactpersoon voor de ouders en voert de gesprekken.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 27
Teamoverleg Eén keer in de acht weken hebben we teamoverleg waarbij alle leidsters geacht worden te zijn. In het overleg bespreken we (leidsters en de directrice) de kinderen uitgebreid aan de hand van observaties. Daarnaast bespreken we algemene opvoedkundige zaken die te maken hebben met het werken in de groep en de risicoinventarisaties. Aangezien we in zo'n klein team heel nauw samenwerken, bespreken we tijdens het werk ook heel veel.
Ouderbetrokkenheid Ouders zijn een onmisbare schakel voor de ontwikkelingsstimulering en het welbevinden van de kinderen het dagverblijf bezoeken. Om als organisatie de kerntaken goed uit te kunnen voeren is ouderbetrokkenheid een basisvoorwaarde. Een goede ouderbetrokkenheid komt de ontwikkeling van het kind ten goede. De kinderopvang is een aanvulling op de opvoeding thuis. Ouders/verzorgers blijven verantwoordelijk voor de opvoeding. Op het moment dat ouders hun kind naar de kinderopvang brengen, betrekken ze anderen bij de opvoeding van hun kind. Ouders blijven hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding. De leidsters worden mede verantwoordelijk voor de opvoeding en het welzijn van het kind. Dit maakt dat goede en regelmatige contacten met ouders van groot belang zijn; Om het gedrag van het kind te kunnen begrijpen. Als leidsters zie je het kind maar een gedeelte van de dag. De ouders maken het kind vaker mee, het is daarom van belang dat ouders leidsters goed informeren over bijzonderheden van hun kind. Het jonge kind kan zelf nog niet verwoorden wat er aan de hand is. De ouders zijn zijn/haar tussenpersoon. Om samen een lijn te vinden in de opvoeding. Er mogen best verschillen zijn. Het gaat om de afstemming. Het moet ouders duidelijk zijn hoe het op het dagverblijf gaat en voor de leidster hoe het thuis gaat. Te grote verschillen kunnen leiden tot problemen. Omdat je van elkaar kunt leren welke aanpak het beste past bij dat betreffende kind. Omdat ouders het recht hebben te weten hoe het met hun kind gaat. Het is belangrijk dat er een vertrouwensrelatie ontstaat tussen ouders en de leidsters. Voorwaarden voor het ontstaan van een vertrouwensrelatie zijn: respect voor elkaar, openheid naar elkaar, gelijkwaardigheid en eerlijkheid. Een vertrouwensrelatie is nodig in goede maar zeker in slechte tijden. Kiekeboe probeert op diverse manieren de ouderbetrokkenheid te vergroten.
De oudercommissie Kiekeboe heeft een oudercommissie. Deze commissie wordt gevormd door ouders van de kinderen die het dagverblijf bezoeken. Gemiddeld bestaat een oudercommissie uit ca. 3 á 4 leden.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 28
De oudercommissie vergadert minimaal 3 keer per jaar waarbij, indien gewenst, ook de eigenaresse uitgenodigd kan worden. De oudercommissie adviseert bijvoorbeeld over de kwaliteit van de opvoeding, veiligheid, gezondheid, openingstijden, spel- en ontwikkelingsactiviteiten, de klachtenregeling en de prijzen van de kinderopvang. De oudercommissie stelt zich ten doel: De belangen van de kinderen en de ouders van het kindercentrum waar de oudercommissie aan verbonden is zo goed mogelijk te behartigen en de ouders te vertegenwoordigen; Te adviseren ten aanzien van kwaliteit; Het behartigen van de belangen van de ouders van het kindercentrum bij de directie en het bestuur Voor het werven van ouders voor de oudercommissie wordt een verkiezing gehouden waarvoor ouders zich kandidaat kunnen stellen. Alle nieuwe ouders ontvangen het reglement van de oudercommissie.
Oudergesprekken We organiseren oudergesprekken met de ouders zonder dat hun kind daarbij aanwezig is: vier keer in de periode van nul tot vier jaar. Op verzoek van ouders of leidsters kunnen er tussendoor gesprekken plaatsvinden. Ook hier is het doel: samen praten over het kind om het zo goed mogelijk te kunnen begeleiden. Hierbij wordt gelet op de volgende ontwikkelingsgebieden: Sociaal-emotioneel, zelfredzaamheid, speel/werkgedrag, spraak/taal, grove motoriek, fijne motoriek en apart nog het welbevinden op verschillende momenten van de dag.
Nieuwsbrief/’t Kiekje Bij Kiekeboe wordt op gezette tijden een nieuwsbrief en een ‘Kiekje’ uitgegeven. Hierin worden ouders geïnformeerd over; wetenswaardigheden over het dagverblijf ditjes en datjes van ouders en leidsters tips voor ouders informatie over het thema waarmee gewerkt wordt De eigenaresse informeert ouders, indien hier aanleiding voor is, via een informatiebrief over beleidsontwikkelingen.
Informatiebord/prikbord Kiekeboe heeft een informatie/prikbord. Hierop wordt informatie weergegeven, maar ook informatie over allerlei voorzieningen t.b.v. jonge kinderen.
Breng- en haal momenten Wij nemen tijd voor breng- en haalgesprekken met ouders. Hoe beter we weten wat een kind thuis heeft beleefd, hoe beter we kunnen begeleiden. Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 29
Afspraken en regels Kiekeboe hanteert afspraken en regels om de dagelijkse gang van zaken goed te laten verlopen; Deze regels staan vermeld in de Informatiefolder en in de Huisregels.
Privacybescherming Wij zorgen dat informatie over kinderen en gezinnen altijd binnenshuis blijft, leidsters en andere medewerkers kennen hun beroepsgeheim. Als we contact opnemen met andere instellingen, moet dat in principe altijd in overleg met ouders/verzorgers gebeuren, behalve als er sprake is van een vermoeden van kindermishandeling. Ouders/verzorgers hebben recht op inzage in verslagen en ingevulde observatieformulieren. Als de informatie niet meer relevant is, bijvoorbeeld omdat het kind het dagverblijf heeft verlaten of omdat het probleem is opgelost, wordt de informatie vernietigd. Schriftelijke informatie mag in principe niet zonder toestemming van de ouders/verzorgers naar derden worden verstuurd. Schriftelijke informatie die Kiekeboe van derden ontvangt, dient ook met toestemming van de ouders/verzorgers verstuurd te zijn. Indien er een vermoeden is van kindermishandeling gaat het welzijn van het kind voor alles en hanteren we de richtlijnen van het protocol kindermishandeling en de meldcode huiselijk geweld.
Klachtenregeling Klachten kunnen gaan over bijvoorbeeld de begeleiding van kinderen, de inrichting van de organisatie, discriminerend gedrag, agressie, geweld en pesten. De klachtenregeling is van toepassing wanneer ouders met hun klacht nergens anders terecht kunnen. Veruit de meeste klachten over de dagelijkse gang van zaken op de locaties zullen immers in goed overleg tussen de betrokkenen worden opgelost. Pas wanneer deze afhandeling niet tot tevredenheid leidt, kan men een beroep doen op de klachtenregeling. Er is één klachtencommissie. Zij onderzoekt de klacht en adviseert hierover de eigenaresse. De klachtencommissie neemt, ter bescherming van de belangen van alle direct betrokkenen, de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht bij de behandeling van een klacht. De leden van de klachtencommissie zijn verplicht tot geheimhouding die zij in hoedanigheid vernemen. Indien ouders een klacht hebben waar ze met de direct betrokkenen niet uit komen, dan kunnen ze dit telefonisch of schriftelijk kenbaar maken bij de klachtencommissie. De commissie maakt dan een afspraak met ze. In een persoonlijk gesprek kunnen ouders hun klacht uiteenzetten. Dit gesprek wordt schriftelijk vastgelegd. Kiekeboe beschikt tevens over een externe klachtenregeling. De details m.b.t. de klachtenregeling zijn vastgelegd in het klachtenreglement.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 30
Klanttevredenheidsonderzoek (KTO) Kiekeboe wil zo goed mogelijk haar visie en doelstellingen nastreven, waarbij de tevredenheid van ouders een belangrijk facet is. Wij willen dan ook graag open staan voor ideeën, wensen en/of opmerkingen of vragen van ouders. Om in beeld te krijgen wat ouders van ons vinden, wordt er op gezette tijden een tevredenheidsonderzoek gedaan. Doel van het KTO; 1. de kwaliteit van de dienstverlening, doen we de goede dingen en doen we die goed. 2. de prestatie van het team, 3. herkenning van ouder in het pedagogisch beleid, 4. tevredenheid bij de ouders. 5. Inzicht te krijgen in de resultaten van Kiekeboe zodat het aanbod zonodig nog beter afgestemd kan worden op de behoefte. Het KTO wordt minstens 1x per 2 jaar gedaan. Alle ouders ontvangen de vragenlijst van de leidster en kunnen deze anoniem invullen en retourneren in een speciaal daarvoor geplaatste bak in de gang. De uitkomsten worden besproken met het team en waar nodig wordt het beleid aangepast. Ouders ontvangen een terugkoppeling van de uitkomsten en de acties die Kiekeboe zo nodig zal nemen n.a.v. de uitkomsten van het onderzoek.
Regels toelating/schorsing/verwijdering Ernstig wangedrag van de ouders/verzorgers kan aanleiding zijn om over te gaan tot schorsing/verwijdering. Het gaat om ernstige verstoring van de rust en veiligheid op de locatie, voor zowel de leidster als de kinderen. Ook kan er sprake zijn van een onherstelbaar verstoorde relatie tussen de leidsters en ouders of van wanbetaling.
Informatiefolder Ouders die zich aanmelden ontvangen een informatieboekje per e-mail. Desgewenst kan men een papieren versie ontvangen. In deze folder staat alle relevante informatie vermeld. Jaarlijks wordt dit informatieboekje ge-update.
Website Op de website www.kiekeboelichtenvoorde.nl kunnen ouders alle informatie vinden over Kiekeboe.
Ouderavonden Bij Kiekeboe wordt minimaal één keer per jaar een ouderavond gehouden. Ouderavonden gebruiken we onder andere om over algemene pedagogische onderwerpen te praten en de mening van ouders te horen. We nemen hun adviezen Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 31
en ideeën serieus. Verder wordt er voorlichting gegeven en er worden ervaringen uitgewisseld.
Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk geweld Kiekeboe heeft een protocol t.a.v. kindermishandeling en huiselijk geweld. In de meldcode is vastgesteld hoe wij omgaan en handelen als er een vermoeden is van kindermishandeling /huiselijk geweld. Alle leidsters hebben kennis genomen van de inhoud en weten hoe te handelen. Daarbij volgen zij via The Next Page een cursus om symptomen van mishandeling eerder te signaleren. Ook zijn ze geabonneerd op het online tijdschrift Kindermishandeling.
Vier ogen principe Vanaf 1 Juli 2013 wordt het “vier-ogen-principe” verplicht gesteld voor de dagopvang. Het vier-ogen-principe houdt in dat altijd een volwassene moet kunnen meekijken of meeluisteren met een beroepskracht. Een beroepskracht mag nog steeds alleen op de groep staan, zolang maar op elk moment een andere volwassene de mogelijkheid heeft om mee te kijken of luisteren. De GGD zal hier jaarlijks op controleren en dit onderwerp is ook bij de oudercommissie besproken. Zij heeft hierin adviesrecht. Kiekeboe vindt het belangrijk dat kinderen in een veilige en vertrouwde omgeving worden opgevangen. We brengen het principe van vier ogen, vier oren en transparantie op verschillende manieren in praktijk. Deze zijn na te lezen in het protocol ‘vier ogen principe’. Daarbij leven wij een open aanspreekcultuur na. Mocht een collega zich niet houden aan wat in dit pedagogisch beleid beschreven staat, dan spreken wij elkaar daar op aan. Pedagogisch medewerkers geven elkaar feedback. Feedback over de dingen die goed gaan, maar ook over de dingen die minder goed gaan. Dit maakt dat we kritisch naar elkaar blijven kijken.
Pedagogisch Beleidsplan en Werkplan januari 2015
Pagina 32