D.2.1.1
Pedagogisch Beleid Kinderdagverblijf
Stichting Kinderopvang Harenkarspel Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 1 van 31
Pedagogisch Werkplan Kinderdagverblijf 0.
Inleiding
1.
Pedagogische opvoedingsdoelen A. het aanbieden aan kinderen van een gevoel van – emotionele – veiligheid A.1 emotionele veiligheid en pedagogisch medewerker – kind interactie A.2 emotionele veiligheid en binnen - en buitenruimte A.3 emotionele veiligheid en de groep A.4 emotionele veiligheid en het activiteitenaanbod A.5 emotionele veiligheid en het spelmateriaal B. B.1 B.2 B.3 B.4 B.5 C. C.1 C.2 C.3 C.4 C.5 D. D.1 D.2 D.3 D.4 D.5
het bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competentie persoonlijke competentie en pedagogisch medewerker - kind interactie persoonlijke competentie en binnen - en buitenruimte persoonlijke competentie en de groep persoonlijke competentie en het activiteitenaanbod persoonlijke competentie en het spelmateriaal het bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van sociale competentie sociale competentie en pedagogisch medewerker – kind interactie sociale competentie en binnen - en buitenruimte sociale competentie en de groep sociale competentie en het activiteitenaanbod sociale competentie en het spelmateriaal het bieden van de kans om zich waarden en normen eigen te maken waarden en normen en pedagogisch medewerker – kind interactie waarden en normen en binnen - en buitenruimte waarden en normen en de groep waarden en normen en het activiteitenaanbod waarden en normen en het spelmateriaal
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 2 van 31
0.
Inleiding
Dit Pedagogisch Werkplan Kinderdagverblijf is opgesteld als leidraad voor de pedagogisch medewerkers. Het biedt houvast bij hun dagelijkse omgang met de kinderen. Dit Pedagogisch Werkplan Kinderdagverblijf is opgesteld op basis van verschillende werkbegeleidingen met alle vaste pedagogisch medewerkers van alle groepen op het kinderdagverblijf. Uitvoerig is hierbij besproken hoe de pedagogisch medewerkers handelen in verschillende situaties, en waarom. Op deze manier is er een Werkplan (met bijbehorend Pedagogisch Beleidsplan) ontstaan dat door alle pedagogisch medewerkers gedragen wordt. De Stichting Kinderopvang Harenkarspel wil kwalitatieve goede en verantwoorde kinderopvang bieden: “kinderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige omgeving” (Wet kinderopvang, 2005). Om "goede" kinderopvang te kunnen bieden, moeten minimaal de volgende vier opvoedingsdoelen die in de Wet kinderopvang genoemd worden, worden bereikt: A. B. C. D.
het het het het
aanbieden aan kinderen van een gevoel van – emotionele – veiligheid bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competentie bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van sociale competentie bieden van de kans om zich waarden en normen eigen te maken
Deze opvoedingsdoelen zijn daarom als uitgangspunt genomen voor dit Pedagogisch Werkplan Kinderdagverblijf. In Hoofdstuk 1 zullen de vier opvoedingsdoelen nader uitgewerkt worden, waarbij telkens wordt aangegeven:
Wat houdt het opvoedingsdoel precies in? Waarom is het opvoedingsdoel zo belangrijk voor het kind? Hoe proberen de pedagogisch medewerkers dit opvoedingsdoel te bereiken? Middelen die hiervoor ingezet kunnen worden, zijn: pedagogisch medewerker-kind interactie, binnen- en buitenruimte, de groep, activiteitenaanbod en spelmateriaal.
Van nieuwe pedagogisch medewerkers verwachten wij dat zij dit Pedagogisch Werkplan lezen en ernaar handelen. Om het bewust pedagogisch handelen levendig te houden, zal tijdens de werkbegeleidingen telkens structureel een onderdeel besproken worden (borging). Wanneer blijkt dat een bepaalde manier van handelen niet meer goed werkbaar is (bijvoorbeeld door een andere visie hierop), of als blijkt dat er iets moet worden toegevoegd, kan dit worden ingevuld op het evaluatieformulier (in Hoofdstuk 2), en wordt dit besproken tijdens de werkbegeleiding. Desgewenst kan na overleg met alle andere pedagogisch medewerkers (en bij beleidsmatige kwesties ook met de Oudercommissie) het Werkplan (of het Beleidsplan) worden aangepast.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 3 van 31
1.
Pedagogische opvoedingsdoelen
A.
Het aanbieden aan kinderen van een gevoel van – emotionele – veiligheid
Wij zorgen ervoor dat het kind zich prettig kan voelen / het naar zijn zin heeft Dit opvoedingsdoel is belangrijkst, niet alleen omdat dit bijdraagt aan het welbevinden van het kind, maar ook omdat een onveilig klimaat het realiseren van de andere opvoedingsdoelen in de weg staat. Het belangrijkste middel om ervoor te zorgen dat een kind zich - emotioneel - veilig voelt is de pedagogisch medewerker - kind interactie, maar ook de binnen - en buitenruimte, de groep, het activiteitenaanbod en het spelmateriaal spelen een rol hierbij. A1.
Emotionele veiligheid en pedagogisch medewerker-kind interactie
De manier waarop de pedagogisch medewerker met een kind omgaat is een belangrijke bron van veiligheid voor een kind. Vaste en vertrouwde pedagogisch medewerkers Het is belangrijk dat er vaste pedagogisch medewerkers op een groep zijn. Gemiddeld zijn er 4 vaste pedagogisch medewerkers per groep. Deze pedagogisch medewerkers zijn vertrouwd met / voor een kind. Vaste en vertrouwde pedagogisch medewerkers kunnen gemakkelijker inspringen op de behoeftes van een kind, omdat ze het kind kennen, en daardoor beter kunnen inschatten wat het kind wil of nodig heeft. Voor inval-pedagogisch medewerkers zijn de vaste slaap- / eetgewoontes vastgelegd. Reageren op emoties van het kind Het is belangrijk dat pedagogisch medewerkers sensitief zijn, dat wil zeggen gevoelig voor zintuiglijke indrukken. De pedagogisch medewerkers proberen dan ook goed te kijken naar het kind, het kind met gevoel te benaderen. De pedagogisch medewerkers proberen goed aan te sluiten op de persoonlijke emoties en ervaringen van het kind. Voorbeelden: Als je ziet dat een kind heel vrolijk is, kun je dit opmerken door te zeggen: " Wat ben jij blij / vrolijk vandaag!". Als je ziet dat een kind het spannend vindt / nog moet wennen, kun je een extra veilige plek scheppen (bijvoorbeeld speelgoed in een hoekje met kussens aanbieden). Als je ziet dat een kind struikelt (niet ernstig), dan wacht je zijn reactie af. Een kind zal meestal contact met de pedagogisch medewerkers proberen te zoeken. Als je dan heel geschrokken op het kind afloopt, zal het kind meestal gaan huilen. We proberen daarom wel te laten merken dat we de val gezien hebben, maar er een 'positieve draai' aan te geven: "Ben je gevallen, boemerdeboemerdeboem! Kom maar weer staan, goedzo!". Als je ziet dat een kind huilt, proberen we uit te vinden waarom dit is. We vertalen / verwoorden hierbij wat het kind doet en voelt. Op die manier voelt een kind zich begrepen. " Vind je het zo jammer dat mama weggaat? Dat is niet leuk he? Mama gaat nu even werken, maar ze komt vanmiddag weer terug om je op te halen". Het is belangrijk om lichamelijk contact te maken. De pedagogisch medewerkers knuffelen daarom veel met de kinderen, vooral met de baby’s. Hierbij proberen ze wel altijd in de gaten of het kind dit prettig vindt, proberen de eigenheid van het kind te bewaren. Voorbeeld: Een kind is erg verdrietig. Als je hem op schoot probeert te troosten, wordt hij alleen nog maar bozer, omdat hij niet vastgehouden wil worden. Dan ga je er op je hurken bij zitten, en laat je op die manier merken dat je er voor hem bent. Sowieso proberen de pedagogisch medewerkers goed in de gaten te houden of een kind wel of geen behoefte heeft aan contact. Als een kind bijvoorbeeld lekker in zijn spel zit, houden we dit contact minimaal.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 4 van 31
Reageren op gedrag van het kind Als pedagogisch medewerker probeer je te reageren op wat een kind doet en zegt. Er is een duidelijke wisselwerking tussen de pedagogisch medewerkers en de kinderen: de pedagogisch medewerkers proberen zich hier bewust van te zijn. Als pedagogisch medewerker reageer je op de kinderen, maar zij reageren ook op jou als pedagogisch medewerker. Voorbeelden: Regelmatig staat er muziek aan. Als je als pedagogisch medewerker ziet dat een kindje gaat meeswingen, reageer je hierop, door bijvoorbeeld te zeggen: "Wat een mooie muziek he? Ga je daarop dansen?". Andere kinderen zullen ook mee gaan dansen als ze zien dat jij ook gaat swingen/ in je handen klappen. Een kindje noemt een van de pedagogisch medewerkers "Lien-hoepla", omdat zij bij veel van haar handelingen "hoepla!" zegt. Je kunt als pedagogisch medewerker wel eens "gek" doen met de kinderen: bijvoorbeeld op de grond gaan liggen, gekke geluiden maken, rare liedjes zingen, om de reactie van de kinderen te bekijken. Kinderen vinden dit vaak eerst heel vreemd, maar doen vaak snel mee. De communicatie tussen de pedagogisch medewerkers en kinderen is een belangrijk middel om veiligheid te bieden. We zeggen / benoemen wat we gaan doen tegen de kinderen, niet alleen om hun taalgebruik te stimuleren, maar ook om aan te geven wat ze kunnen verwachten. Dit biedt veiligheid. Bijvoorbeeld: We gaan nu slapen, handjes wassen, aan tafel enz. Wanneer kinderen iets zeggen of aangeven, probeer je als pedagogisch medewerker hierop te reageren. Dit lokt ook bij het kind weer een reactie uit. Zo ontstaat er een heuse conversatiestructuur. Bij zeer kleine kinderen reageer je als pedagogisch medewerker op non-verbale signalen van het kind. Zo voelt het kind zich serieus genomen. Voorbeeld: De kinderen op de babygroep eten een boterham. De pedagogisch medewerker vraagt aan een kindje, "Wil je jam of smeerkaas?". Hoewel het kindje nog niet kan praten, kan je als pedagogisch medewerker door goed te kijken naar het kind erachter komen wat het wil, bijvoorbeeld door te bekijken waar het kind het meest op gericht is, of iets aanwijst. Ook wanneer een kind iets doet wat niet mag, probeer je als pedagogisch medewerker hier rustig en duidelijk over te communiceren met het kind. Je geeft hierbij heel duidelijk aan dat je de handeling afkeurt, niet het kind zelf. Voorbeeld: Een kind kruipt de badkamer van de babygroepen in. Dit mag niet. Als pedagogisch medewerker leg je het kind uit dat dit niet mag, en neem je het mee naar buiten. Als pedagogisch medewerker probeer je een volgende (niet sturende) houding aan te nemen. Een kind krijgt hierin veel ruimte om zelf iets aan te geven. Je probeert als pedagogisch medewerker - indien mogelijk- op een positieve manier in te gaan op initiatieven van kinderen. Hierdoor voelt een kind zich geaccepteerd en veilig. Voorbeeld: Een kind pakt zijn jas en sjaal, en trekt je aan de hand mee naar de deur. Het is echter bijna tijd om te eten, dus buiten spelen zit er niet meer in. Je laat het kind merken dat je hem begrijpt, en geeft uitleg waarom het niet kan: "Je zou nog wel even lekker buiten willen spelen, hè? (je kijkt wel even samen naar buiten). Dat gaat nu niet, we gaan zo een broodje eten. Vanmiddag na het eten en slapen mag je lekker naar buiten". Rekening houden met de eigenheid van het kind Elk kind heeft zijn / haar eigenheden en eigenaardigheden. Als pedagogisch medewerker probeer je zo veel mogelijk rekening te houden met rituelen, specifiek gedrag, gewoontes, wensen van het kind. Ook hier komt weer het belang van vaste pedagogisch medewerkers aan de orde, omdat het best lang duurt voordat goed duidelijk is wat bij een kind past.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 5 van 31
Voorbeelden: Een kindje wordt gebracht met een slaapknuffeltje. Omdat het niet de bedoeling is dat kinderen de hele tijd met hun knuffeltje rondlopen, moet deze in het mandje. De pedagogisch medewerkers hebben een speciaal ritueeltje om het knuffeltje in het mandje te doen. Pas dan gaat het kindje lekker spelen. Het afscheid nemen van de ouders is een belangrijk ritueel: het is belangrijk dit goed te laten verlopen, zodat ouders en kind een goed gevoel hierbij krijgen. Dit kan door beide de nodige aandacht te geven: we nemen daarom uitgebreid afscheid, indien nodig pakken we het kind over van de ouder(s) (grotere kinderen nemen we bij de hand), we zwaaien de ouder(s) uit, en vervolgens geven we het kind even persoonlijke aandacht, door er bijvoorbeeld even mee te gaan zitten. Elke groep heeft een vast schema met slaap- en eettijden. Dit geeft de kinderen duidelijkheid en structuur. Uiteraard wordt hierbij een uitzondering gemaakt voor de kleine baby's: zij mogen hun eigen slaap- en eetritme volgen. De pedagogisch medewerkers zijn zich ervan bewust dat ieder kind zijn / haar eigen persoonlijkheid / karakter heeft, en ze proberen deze eigenheid ook te bewaken. Hierbij proberen zij aan te sluiten bij de opvoeding door de ouder(s) thuis. Er wordt daarom regelmatig aan de ouder(s) gevraagd hoe het kind thuis is, en er wordt gecheckt of de opvoedingsideeën overeenkomen. Voorbeeld: Een kindje eet hier nog niet zelf met een vorkje. Thuis proberen de ouders dit wel al, en zij vragen de pedagogisch medewerkers of zij dit ook op het Kinderdagverblijf willen gaan doen. Je probeert als pedagogisch medewerker dan tegemoet te komen aan de wensen van de ouders. Omdat iets dan op dezelfde manier gebeurt als thuis, schept dit voor het kind duidelijkheid en veiligheid. "Een kind wordt niet gezien als een kleine volwassene, maar wel als een volwaardig persoon" A2.
Emotionele veiligheid en binnen- en buitenruimte
De inrichting van de groep en de buitenruimte kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het gevoel van geborgenheid, emotionele veiligheid. Bekende en vertrouwde ruimte Het is belangrijk dat de ruimte voor een kind bekend, vertrouwd is. Daarom heeft elk kind zijn eigen groep. Iedere groepsruimte heeft zijn eigen karakter. Dit is zo ontstaan doordat elke groep een aantal vaste pedagogisch medewerkers heeft, die hun eigen inbreng in de aankleding en inrichting hebben. De inrichting van de groepsruimte is in principe vast, zodat er vaste plaatsen ontstaan voor bepaalde activiteiten. Dit schept duidelijkheid voor de kinderen. Voorbeeld: In een bepaalde hoek wordt altijd gebouwd: dit kan bijvoorbeeld met blokken, duplo, of de treinbaan. Het is dan ook de bedoeling dat deze spullen op die plaats blijven, en niet door de hele groepsruimte gaan “zwerven”. Puzzelen of kleien gebeurt aan tafel, en een boekje lezen op de bank of op het kleed met de kussens. Om de groepsruimte toch uitdagend voor kinderen te houden, verandert de aankleding van de groep wel regelmatig, bijvoorbeeld de kleuren of de accessoires. De pedagogisch medewerkers proberen te stimuleren dat de kinderen hieraan meewerken, of bijvoorbeeld zelf knutsels te maken, die opgehangen kunnen worden. Hierdoor wordt de groepsruimte “eigen” voor de kinderen, en voelen ze zich er vertrouwd. Voorbeeld: Op een van de groepen is een thema-erker: in deze erker verandert de aankleding telkens, afhankelijk van de seizoenen of een thema. De kinderen werken mee aan de aankleding van de erker, bijvoorbeeld door knutselwerkjes, of spulletjes die ze zelf meenemen van huis. Een voorbeeld van een thema is “sneeuw”: de erker wordt dan versierd met witte knutselwerkjes, er worden foto’s opgehangen van Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 6 van 31
de kinderen terwijl ze aan het knutselen zijn, er staan boomstammetjes (die gebuikt kunnen worden als krukjes): ook deze worden dan wit geschilderd. Half-open-deuren beleid De kinderen hebben door de grootte van de groepsruimten, en het half-open-deuren beleid, echt de mogelijkheid om zichzelf even terug te trekken, zelf een veilige plek op te zoeken. Als kinderen eenmaal gaan spelen buiten hun eigen groep, vertelt dit ook veel over hun emotionele veiligheid: ze voelen zich blijkbaar zo op hun gemak, dat ze het aandurven hun wereldje te vergroten. Kinderen die dit nog niet durven, kun je hierbij extra proberen te stimuleren. Als pedagogisch medewerker kun je er ook voor kiezen de groep dicht te houden, om voor meer rust en geborgenheid te zorgen. Hierbij houdt je uiteraard rekening met (de stemming van) de kinderen. Huiselijke en kindgerichte ruimte De keuze van de gebruikte materialen en kleuren bepaalt ook sterk de sfeer op de groep. Warme kleuren en materialen zorgen voor een huiselijke sfeer. Zo wordt er veel gewerkt met houten meubels, en worstveel stof gebruikt in de aankleding (stoffen bank, een zacht kleed op de grond). Om buiten meer geborgenheid te kunnen bieden, kun je doeken ophangen / tenten maken, waar kinderen onder kunnen spelen. Er wordt ook geprobeerd een huiselijke sfeer te creëren op de groepen door het gebruik van kleine lichtpuntjes (met name aan het begin en eind van de dag). Dus niet de gehele dag het grote licht aan, maar proberen spanning en sfeer te creëren (bijvoorbeeld door kerstverlichting). Op die manier geef je ook meer structuur (dus duidelijkheid) aan de dag, omdat de kinderen dan beter doorhebben dat het dijna donker wordt buiten, en dat ze dus weer bijna opgehaald worden. Om er voor te zorgen dat kinderen zelf zo veel mogelijk kunnen pakken en doen, is de ruimte heel kindgericht ingericht. Dit betekent laatjes met speelgoed waar de kinderen zelf bij kunnen, stoeltjes en tafeltjes in de huishoek op kindhoogte, mandjes van de kinderen (met daarin hun eigen spullen) op kindhoogte, zodat ze er zelf iets uit kunnen pakken als ze dat willen. Dit bevordert niet alleen het zelfstandig functioneren van de kinderen, maar geeft hen ook een machtig gevoel: ik kan het zelf, heb niet overal de pedagogisch medewerker voor nodig. Bovendien: hoe meer de kinderen zelf kunnen, hoe minder je als pedagogisch medewerker lichamelijk wordt belast (denk aan: zelf op de aankleedtafel klimmen, zelf in de kinderstoel klimmen en aanschuiven). Voorbeeld: De groepsruimte van de oranje groep is zo ingericht dat de kinderen kunnen helpen bij het tafel afruimen. Hoewel de speelzaal ook voor veel kinderen een uitdagende plek is, proberen de pedagogisch medewerkers toch regelmatig de deur van de groep dicht te houden: de groepsruimte moet voor de kinderen een uitnodigende plek zijn, waar ze graag verblijven. Als je hier voor zorgt, spelen de kinderen graag op de groep, en kun je voor meer rust zorgen. Voor de kinderen moet er een goede balans zijn tussen rust en actie. Over het algemeen geldt dat rustige activiteiten op de groep gebeuren, en de actievere bezigheden in de speelzaal of buiten. Toch zijn er ook op de groep vaste plekken voor rust of actie. De kinderen leren snel rekening met elkaar te houden: dit geeft een gevoel van veiligheid. Voorbeeld: Op de oranje groep is er een aparte ruimte voor de baby’s: hier staat de box, een wipstoeltje, een hangbedje. In principe mogen de grotere kinderen hier alleen rustig spelen: ze moeten leren dat ze rekening houden met de baby’s. Op dezelfde groep is ruimte voor actie bij het speelkeukentje, in de bouwhoek. In het midden van de ruimte is een kleed met kussens om te lezen, afgeschermd door een hekje. Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen kan gekozen worden of de kinderen gaan spelen op de grote of de kleine buitenspeelplaats. De ruimte nodigt vooral uit om samen met andere kinderen te spelen. Toch is het ook mogelijk voor de kinderen zich even terug te trekken, bijvoorbeeld om even aan tafel een puzzeltje te gaan doen, of om bijvoorbeeld met de blokken te gaan spelen. Vaak sluiten andere kinderen zich hier wel bij aan. De pedagogisch medewerkers kunnen de gehele ruimte van de groep overzien, zodat kinderen altijd oogcontact kunnen maken met de pedagogisch medewerkers. Kleine baby's in een wipstoeltje worden in principe in het zicht geplaatst. Als je als pedagogisch medewerker de groep even moet verlaten om iets te pakken (bijvoorbeeld uit de keuken) zeg je tegen de kinderen waar je heengaat, en dat je zo weer terugbent. De kinderen hebben eventueel de mogelijkheid om mee te lopen, de pedagogisch Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 7 van 31
medewerker te blijven zien. Dit biedt veiligheid aan de kinderen. Kinderen die meer spanning willen, kunnen zich onttrekken aan het oog van pedagogisch medewerkers, bijvoorbeeld onder de box (soort speelhuisje), of in de speelzaal. Het is belangrijk dat de kinderen de mogelijkheid krijgen om op te gaan in hun eigen spel, om zich samen of alleen hierin te kunnen "verliezen". De pedagogisch medewerkers proberen dit te stimuleren door hoekjes te creëren, bijvoorbeeld een keukenhoek, een duplo-tafel, een plek om te spelen met de auto's, een thema-tafel waar de kinderen ook aan mogen komen. Hierbij is het belangrijk dat je als pedagogisch medewerker de kinderen ook "in hun spel kunt laten" en eventueel hen hierbij stimuleert. Voorbeeld: Een paar kinderen spelen doktertje, en ze zijn hier al een poosje zoet mee. Je kunt als pedagogisch medewerker dan nog iets toevoegen aan hun spel, door bijvoorbeeld een rol toiletpapier te geven, wat ze kunnen gebruiken als verband. Natuurlijk zijn er regels op het kinderdagverblijf. Regels scheppen duidelijkheid voor kinderen. Toch is het belangrijk voor kinderen om af en toe de mogelijkheid te krijgen (samen of alleen) ondeugende dingen uit te halen. Dit geeft hen een machtig gevoel. Uiteraard bekijk je per kind wat het aankan: hoeveel vrijheid kan het kind aan, en wordt het niet echt onveilig? Voorbeeld: Op de oranje groep staat een bank. Deze bank wordt over het algemeen gebruikt voor de wat rustigere activiteiten (lezen, flesje geven). Toch wordt de bank door een groepje jongens ook regelmatig gebruikt als onderdeel van hun spel, bijvoorbeeld als boot. De kussens gaan er dan uit, en rondom de "boot" zwemmen krokodillen. Soms gaat er wel eens een kind op het kleine tafeltje naast de bank staan (dit mag eigenlijk niet), om een "overboord gevallen" vriendje te redden uit de greep van de krokodillen. De kinderen gaan dan zo op in hun spel, dat het jammer is in te grijpen door te zeggen dat ze niet op het tafeltje mogen staan. Als pedagogisch medewerker bekijk je dan of het kind de situatie aankan (staat het stevig genoeg, en begrijpt hij dat hij ergens op staat?). Zoja, dan laat je het. Kinderen zijn flexibel genoeg om te begrijpen dat zoiets in het spel wel kan, maar dat het normaal gesproken niet de bedoeling is om op tafel te staan. A3.
Emotionele veiligheid en de groep
Een belangrijke bron van veiligheid is de aanwezigheid van bekende leeftijdsgenoten. Groepsgenoten kunnen al op jonge leeftijd een bron van veiligheid vormen, maar dan moeten zij elkaar wel zo regelmatig zien dat ze elkaar goed leren kennen. In een vertrouwde groep kunnen kinderen gevoelens van verbondenheid en sociale verantwoordelijkheid ontwikkelen. Groepsindeling Het kinderdagverblijf heeft 4 horizontale groepen, en 1 verticale groep. Beide indelingen hebben hun eigen voor- en nadelen. Het voordeel van een verticale groep is dat de kinderen die er geplaatst worden, en gedurende een langere periode verblijven: meestal komen ze als ze 10 weken zijn, en verlaten ze de groep weer als ze naar de basisschool gaan. Op deze manier hebben ze langere tijd dezelfde kinderen om zich heen, en dezelfde vaste pedagogisch medewerkers. Het voordeel van een horizontale groep is daarentegen, dat alle kinderen ongeveer even oud zijn en op hetzelfde niveau zitten. Zeker voor de jongste kinderen kan dit meer veiligheid bieden. Een nadeel van een horizontale groep is natuurlijk dat de kinderen de overstap moeten maken van de babygroep naar een peutergroep. Dit kan soms moeilijk zijn voor de kinderen (en voor hun ouders!). Om de kinderen toch zoveel mogelijk veiligheid te bieden, gaat deze overgang heel geleidelijk, en worden de kinderen tijdens de wenperiode extra begeleid. Door het half-open-deuren beleid zijn de kinderen sowieso al gewend dat ze niet alleen op de eigen groep verblijven. Ze hebben regelmatig contact met de kinderen van de andere groepen, die ze in de gang en de speelzaal tegenkomen. De kinderen van de andere groepen zijn dus al een beetje bekend. Door de open deuren kun je trouwens goed zien of kinderen zich veilig voelen: zij durven het aan om hun wereldje te vergroten. Om deze reden hoef je voor bange kinderen ook niet de groepsdeur dicht te houden: zij zullen toch wel op de groep blijven. Wel kun je de deur dicht houden om bijvoorbeeld erg drukke kinderen van een andere groep tijdelijk weg te houden, om de rust te bewaren op de eigen groep. Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 8 van 31
Vertrouwde leeftijdsgenoten Het is belangrijk dat de kinderen elkaar goed kennen. Als pedagogisch medewerker kun je dit stimuleren door de kinderen steeds bij naam te noemen, en te benoemen tegenover de andere kinderen. Dit kan al van jongs af aan. Het benoemen gebeurt in de gewone communicatie automatisch ("Kijk, Tim speelt met de bal"), maar kan ook extra gestimuleerd worden tijdens een spelletje (" Waar is….?) en dan aanwijzen. Om het sociale gebeuren te stimuleren, gaat iedereen ook altijd samen aan tafel, zelfs al bij de babygroepen. Kinderen die nog lekker in het spel zitten, mogen soms iets langer doorspelen, totdat je echt met eten begint. Het is voor de kinderen prettig als ze vertrouwde kinderen om zich heen hebben, waar ze zich veilig bij voelen. Als pedagogisch medewerker kun je hier rekening mee houden door rekening te houden met combinaties van kinderen, bijvoorbeeld niet heel drukke kinderen (of nieuwe stagiaires) naast een angstig kind zetten. Het is leuk om te zien dat er soms hechte vriendschappen tussen kinderen ontstaan, en dat kinderen samen echte pret hebben. Echter, de kinderen moeten leren wel open te blijven staan voor de andere kinderen. Dit kun je stimuleren door vriendjes soms bewust te scheiden. Op die manier voorkom je dat de kinderen zich geen raad meer weten als het vriendje er een dag niet is. De aanwezigheid van vertrouwde kinderen kun je ook inzetten om kinderen te stimuleren, te betrekken bij een activiteit. Voorbeeld: Een kindje vindt het eng om te gaan verven. Als je hem dan naast een ander kindje zet, dat wel al bekend is met de activiteit van het verven, ziet hij dat het leuk is, en gaat hij misschien meedoen met het andere kindje. Dagstructuur De dag heeft een duidelijke structuur door een vast programma: op die manier weten de kinderen waar ze aan toe zijn, en dat geeft een veilig gevoel. Ook het afscheid nemen van de ouders is een belangrijk onderdeel van de dag. Hierbij respecteer je de rituelen van de ouders en het kind, omdat het voor beide belangrijk is de dag goed te beginnen. Voorbeeld: Op een babygroep worden de kinderen na het eten verschoond, om vervolgens naar bed te gaan. Uit het mandje wordt de knuffel en een eventueel speentje gepakt. Diversiteit in de groep, verschillen tussen de kinderen Per definitie is ieder kind anders. Het is belangrijk om elk kind te respecteren, serieus te nemen. Een kind voelt namelijk goed of het serieus genomen wordt. Wanneer dit niet het geval is, voelt het zich niet veilig. Toch is het niet zo dat ook elk gedrag geaccepteerd moet worden. Wanneer een kind opvallend gedrag vertoont, is het belangrijk dit met de overige pedagogisch medewerkers te benoemen, en te bekijken in hoeverre het gedrag storend is voor het kind zelf, of voor de andere kinderen, en in hoeverre het nog binnen de grenzen valt. Voorbeelden: Kind A pakt een stuk speelgoed af van kind B. In principe bekijk je dan of de kinderen dit zelf kunnen oplossen. Als kind B hier verder niks van maakt, en met een ander stuk speelgoed verder gaat spelen, grijp je niet in. Het wordt echter anders, als kind B telkens apathisch reageert als er speelgoed wordt afgepakt. Op die manier komt hij niet goed in de gelegenheid om voor zich op te komen, en om zelf te spelen. Dan heeft hij er dus echt last van, en zul je er iets aan moeten doen. Dit bespreek je dan met de andere pedagogisch medewerkers, en met de ouders van het kind. Op de groep zijn twee kinderen die telkens hetzelfde speelgoed willen. Ze houden dan beide hetzelfde speelgoed vast, en kijken dan naar de pedagogisch medewerker of zij gaat ingrijpen. Dit gedrag kun je het beste proberen te negeren. Ze moeten dan zelf leren het probleem op te lossen. Een kindje gaat telkens op de andere kinderen op de grond zitten. Dit geeft de andere kinderen een onveilig gevoel. Hier moet je als pedagogisch medewerker dus iets aan veranderen. Na enige Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 9 van 31
observatie blijkt het kind dit vooral te doen wanneer de pedagogisch medewerkers bezig zijn, het lijkt dus een vraag om aandacht. Een kind toont heel weinig initiatief. Dit kind moet je extra stimuleren door te vragen: "wil je dit doen, wat wil je op je broodje?" e.d. Dit kind vindt het ook prettig om aan tafel te zitten, het geeft een veilig gevoel om alles te kunnen overzien, en vlak bij de pedagogisch medewerkers. Dit kind moet je extra stimuleren om iets te doen wanneer je ernaast zit aan tafel, of je kunt zelf op de grond gaan zitten, zodat het kind ook op de grond gaat spelen. Een kindje is erg gehecht aan zijn knuffeltje. Dit knuffeltje krijgt hij als hij naar bed gaat. Het knuffeltje biedt het kindje een gevoel van veiligheid, maar verkleint ook zijn wereldje, waardoor hij niet gaat spelen met de andere kinderen. Daarom moet het knuffeltje weer terug in het mandje als hij wakker wordt. Op alle groepen is er een leeftijdsverschil tussen de kinderen, en een verschil in ontwikkelingsfase. Grote kinderen moeten dus leren rekening te houden met de kleinere kinderen. Dit kun je ze leren door het goede voorbeeld te geven, en door uitleg te geven wat je doet. Je kunt bijvoorbeeld aan de grotere kinderen laten zien hoe je de kleine baby's kunt aaien. Ook kun je er rekening mee houden dat stille / bange kinderen niet gestoord worden door de drukkere kinderen (bijvoorbeeld aan tafel, maar ook in het spel). Zo kun je er voor zorgen dat elk kind lekker kan "zijn" in de groep, zonder bang hoeven te zijn. Kinderen die wel in dezelfde ontwikkelingsfase zitten, kun je juist samen laten spelen: Voorbeeld: Twee baby's samen op het kleed / in een wipstoeltje / in de dubbele box, zodat ze elkaar zien. Ze reageren op elkaar. A4.
Emotionele veiligheid en activiteiten
Het is belangrijk dat je bij het organiseren en aanbieden van activiteiten de emotionele veiligheid van de kinderen kunt waarborgen. Hier kun je voor zorgen door bij de keuze van activiteiten rekening te houden met wat kinderen aanspreekt, en wat bij hun ontwikkelingsniveau past. Bovendien houdt je rekening met gewoontes en rituelen. Aantrekkelijke activiteiten Buiten de "verplichte" activiteiten als aan tafel eten gaan en slapen, mogen de kinderen zelf kiezen wat ze gaan doen. Veel speelgoed staat op kindhoogte, zodat de kinderen zelf kunnen pakken waar ze mee willen spelen. Naast het zelf kiezen van activiteiten worden ook activiteiten aangeboden door de pedagogisch medewerkers van de verschillende groepen. De kinderen kringen dan wel de vrijheid om te kiezen of ze hieraan mee doen, of dat ze liever individueel gaan spelen. Toch zijn er ook bepaalde activiteiten waar de kinderen aan mee moeten doen, bijvoorbeeld het zingen van liedjes na het eten, of soms het luisteren naar het voorlezen van een boekje. Het is namelijk belangrijk dat kinderen leren het op te brengen om even te wachten / luisteren, ook als ze hier niet veel zin in hebben. Bij veel activiteiten heb je als pedagogisch medewerker een begeleidende rol of ben je achterwacht: je grijpt dan alleen in als er iets misgaat, of als er iets mis dreigt te gaan. Je laat wel telkens merken dat je er voor de kinderen bent, door bijvoorbeeld complimentjes te maken dat ze zo lekker spelen / goed aan het werk zijn. Voorbeeld: Kinderen zijn in het atelier aan het schilderen. Je laat ze hierbij lekker hun gang gaan. Sommige kinderen willen gelijk hun schort afdoen als ze klaar zijn. Als pedagogisch medewerker grijp je dan in, vertel je dat ze eerst hun handen moeten wassen, en pas daarna hun schort af mogen doen. Het is belangrijk om je in te leven in de kinderen, te kijken wat ze nog leuk vinden, of welke situaties minder prettig. Hier kun je als pedagogisch medewerker op in springen. Soms raken de kinderen een beetje uitgekeken op bepaald speelgoed, het is dan niet zo aantrekkelijk meer. Je kunt dit speelgoed dan tijdelijk opbergen, of ruilen met speelgoed van een andere groep. Als het "oude" speelgoed dan weer terugkomt, lijkt het weer helemaal nieuw en aantrekkelijk. Ook iets nieuws / uitdagends Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 10 van 31
toevoegen aan een bekende spelsituatie maakt het voor kinderen weer aantrekkelijk, bijvoorbeeld spelen met echt water in het speelkeukentje. Voorbeeld: Kinderen vinden het vaak prettig om telkens hetzelfde boekje voorgelezen te krijgen. Doordat ze weten wat er gaat gebeuren, geeft dit ze een veilig gevoel. Om het toch aantrekkelijk te houden, kun je de kinderen dingen laten uitbeelden uit het boek, of de kinderen zelf laten vertellen. Soms bedenken kinderen activiteiten die niet helemaal goed verlopen / haalbaar zijn, bijvoorbeeld een druk ren-spelletje op de groep. Omdat dit te druk is voor de kinderen die wel rustig willen spelen op de groep, is ingrijpen nodig. Je kunt de drukke kinderen dan zelf een oplossing laten bedenken (bijvoorbeeld buiten gaan rennen), en eventueel hierbij helpen. Als er geen oplossing komt, dan bied je iets anders leuks aan. Passende activiteiten Het is belangrijk dat kinderen activiteiten doen die bij hun ontwikkelingsniveau passen. Te makkelijke spelletjes bieden te weinig uitdaging, te moeilijke activiteiten zijn frustrerend. Het is dus belangrijk dat je als pedagogisch medewerker weet wat bij de kinderen past, zodat je hen eventueel kunt begeleiden bij de keuze van hun activiteiten. Voorbeeld: Voor de oudste peuters is er de 3+ kast, met materialen die te moeilijk zijn voor de tweejarigen. Deze materialen bieden de kinderen extra uitdaging (tellen, kleuren, sorteren e.d). De activiteiten uit deze kast worden gedaan onder begeleiding van een pedagogisch medewerker, die de kinderen kan stimuleren en uitleg geven. Sommige spelletjes uit de kast zijn wel moeilijk: kinderen die iets moeilijk vinden worden geholpen, zodat het wel leuk blijft. Doordat in kleine groepjes met de 3+ kast wordt gewerkt, kringen de kinderen individuele aandacht en kom je er als pedagogisch medewerker beter achter wat de kinderen kunnen. Herkenbare activiteiten Het biedt kinderen houvast en structuur als je vaste activiteiten aanbiedt op vaste tijdstippen. Zo heeft niet alleen de dag een vast ritme (dagindeling) met zijn eigen rituelen, maar wordt er ook rekening gehouden de seizoenen en feestdagen, verjaardagen. Doordat iets telkens op een vergelijkbare manier gebeurt, biedt dat duidelijkheid en veiligheid. Voorbeelden: De broodmaaltijd aan tafel gaat altijd op een vergelijkbare manier: iedereen zit aan tafel, en de pedagogisch medewerkers smeren de broodjes per kind. De kinderen mogen eerst een "broodje hartig", later een "broodje zoet". Eten doen de kinderen met hun vorkjes. Hierover hoeven de pedagogisch medewerkers geen of weinig uitleg meer te geven, sommige dingen gaan gewoon zo en zijn duidelijk voor iedereen. Verjaardagen worden altijd op dezelfde manier gevierd: er wordt echt iets speciaals van gemaakt, het kind krijgt een mooie feestmuts, er wordt uitbundig gezongen, er is een taart met kaarsjes die uitgeblazen mogen worden, het kind mag trakteren. A5.
Emotionele veiligheid en spelmateriaal
Er wordt met het spelmateriaal omgegaan op een manier die bijdraagt aan de emotionele veiligheid van het kind. Belangrijk hierbij is dat kinderen zelf kunnen kiezen wat ze willen doen, en dat ze hierbij goede begeleiding krijgen van de pedagogisch medewerker(s). Vrije keuze van het spelmateriaal De kinderen hebben de mogelijkheid zelf te kiezen welk (spel-)materiaal ze willen gebruiken. Het speelgoed is zodanig geordend / geplaatst dat de kinderen het zelf kunnen pakken en uitkiezen. Sommige materialen zijn kwetsbaar, daar moeten de kinderen eerst om vragen (bijvoorbeeld boeken, puzzels, tekenspullen). s' Morgens beginnen de kinderen (op de peutergroepen) meestal eerst met een activiteit aan tafel (bijvoorbeeld een puzzel, klei), om voor een rustige start op de groep te zorgen. Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 11 van 31
Het meeste speelgoed heeft een vaste plek op de groep. Kinderen kunnen dit zelf pakken, maar het is wel de bedoeling dat het speelgoed na het spelen daar weer opgeruimd wordt. De kinderen krijgen hiervoor een duidelijke instructie om op te ruimen (in ieder geval aan het einde van de dag, of voordat de kinderen gaan spelen in de speelzaal). Kinderen die niet gelijk helpen met opruimen, worden extra gestimuleerd. Speelgoed uit de hoeken (poppenhoek / autohoek / bouwhoek) moet daar blijven. Omdat het belangrijk is dat de kinderen leren rekening te houden met elkaar, krijgen ze niet altijd hun "zin" bij wat ze willen doen. Als bijvoorbeeld de hele groep liedjes wil zingen, behalve twee kinderen, dan wordt er toch met de hele groep gezongen. De wensen van de andere twee kinderen kunnen dan later bekeken worden. Begeleiding bij het spel(-materiaal) Als kinderen lekker aan het spelen zijn (allen of samen), probeer je ze zo min mogelijk te storen, hooguit geef je een positieve opmerking. Als het spel dreigt vast te lopen, probeer je door aan te sluiten bij de fantasiebeleving of je het spel weer op gang kunt krijgen. Je moet hierbij goed in de gaten houden of de kinderen het wel of niet als storend ervaren dat je hen in de gaten houdt. Voor het meeste speelgoed geldt dat de kinderen hier zelf mee aan de slag kunnen. Als pedagogisch medewerker houdt je goed in de gaten of het kindzelfstandig hiermee kan spelen, of dat je hulp en uitleg moet bieden. Als bepaald materiaal nieuw is voor een kind, kijk je eerst wat het kind er zelf mee gaat doen, en vervolgens ga je op een positieve manier uitleggen en helpen. Om een kind goed te kunnen begeleiden bij zijn spel, is het nodig dat je als pedagogisch medewerker weet waar een kind goed in is, wat hij leuk vindt en wat zijn uitdagingen zijn. Als een kind ergens moeite mee heeft, probeer je hem daar op een positieve manier bij te stimuleren. Soms biedt het de kinderen extra uitdaging als een onbekend element wordt toegevoegd aan het bekende materiaal. Voorbeelden: Bij het maken van plakwerkjes gestampte muisjes gebruiken als sneeuw Met de blote voeten schilderen op uitgerolde behangrollen Een muziekinstrument gebruiken bij het zingen van liedjes
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 12 van 31
B.
het bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competentie
Onder persoonlijke competentie verstaan we brede persoonlijkheidskenmerken, zoals zelfstandigheid, zelfredzaamheid, zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit. Het is belangrijk dat kinderen de mogelijkheid krijgen dit te ontwikkelen, omdat het hen in staat stelt om allerlei typen problemen adequaat aan te pakken, en zich goed aan te passen aan veranderende omstandigheden. Het ontwikkelen van persoonlijke competentie gebeurt in principe vanuit het kind zelf, door spel en exploratie (onderzoekend ontdekken van de wereld om hem heen). Het is belangrijk dat de pedagogisch medewerkers hier oog voor hebben, en weten op welke manier ze een kind hierin kunnen stimuleren. We vinden het belangrijk kinderen te stimuleren dingen zelf te doen om ze op die manier te laten ervaren dat ze veel dingen al zelf kunnen. Dit geeft het kind zelfvertrouwen en kan een stimulans zijn tot verdere ontwikkeling. Het bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competentie doen wij op de volgende manieren: B1.
Persoonlijke competentie en de pedagogisch medewerker- kind interactie
Pedagogisch medewerkers hebben een belangrijke rol bij het stimuleren van persoonlijkheidskenmerken als zelfvertrouwen, zelfstandigheid, flexibiliteit en creativiteit. Ze moeten condities scheppen voor spel, en de kinderen begeleiden bij het spel, zonder daarbij het kind het initiatief uit handen te nemen. Ze moetende kinderen helpen met het opbouwen van kennis, vaardigheden en betekenis. Om kinderen de gelegenheid te geven hun persoonlijke competenties te ontwikkelen zijn de volgende aspecten van belang: Observeren De activiteiten die je als pedagogisch medewerker aanbiedt moeten goed aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind. Om erachter te komen waar een kind goed in is, is het belangrijk om goed te observeren, goed te kijken naar het kind. Goed letten op wat kinderen prettig vinden om te doen, en wat niet. De pedagogisch medewerker bekijkt wat kinderen zelf kunnen, en waar hulp geboden is. Tijdens de dag zelf is hierover onderling veel overleg tussen de pedagogisch medewerkers. Bij brengen en halen komen vaak de algemene zaken aan de orde in overleg met de ouder(s), zoals slapen, eten e.d. Bij de echte oudergesprekken is meer tijd om in te gaan op wat de kinderen echt leuk vinden om te doen, en waar ze goed of minder goed in zijn. Waar kinderen minder goed in zijn, zie je snel genoeg. Hier probeer je dan op in te springen (maar er wordt niet direct gewerkt met allerlei stimuleringsplannen e.d. qua ontwikkeling). Voorbeelden: Een kindje kan zich moeilijk alleen vermaken. Dan bied je activiteiten / spelmateriaal aan, probeer je ze extra aantrekkelijk temaken. Dit kun je met verschillende dingen uitproberen, totdat het kind iets heeft gevonden wat het leuk vindt om te doen. Op de babygroepen is er veel tijd voor observatie, tijdens het geven van flesvoeding. Hierdoor weet je wat een kind kan, en wat niet. Kinderen die minder ver in de ontwikkeling zijn, blijven over het algemeen in de buurt van de pedagogisch medewerkers. Stimuleren Kinderen zijn van nature vindingrijk en nieuwsgierig. Ze zijn altijd bezig en in beweging. Pedagogisch medewerkers gaan zo veel mogelijk op een positieve manier in op de initiatieven van de kinderen. Kinderen mogen in principe zelf kiezen wat ze willen doen. Eigen initiatief van de kinderen wordt dan ook aangemoedigd en gestimuleerd. Dit draagt bij aan het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid van het kind. Als de kinderen lekker aan het spelen zijn, is het belangrijk om dit te verwoorden, bijvoorbeeld: "Wat ben je lekker aan het spelen!". Belonen / prijzen werkt ook heel stimulerend, als een kind bijvoorbeeld de bakjes goed op elkaar stapelt, kun je het prijzen door te zeggen "wat doe je dat mooi!" of een aai over de bol. Stimulerend is het ook om regelmatig ander speelgoed aan te bieden. Het hoeft dan niet eens nieuw of duur speelgoed te zijn, als er maar een vorm van uitdaging in zit (voor de babygroep bijvoorbeeld een Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 13 van 31
kartonnen doos met proppen papier, of een telefoonboek waarin ze mogen bladeren en scheuren). Er wordt momenteel overwogen om een vast tijdstip in te stellen ("priek-uurtje") waarop de kinderen mogen rommelen (bijvoorbeeld kliederen met zand of ander materiaal), omdat dit voor de kinderen vaak erg uitdagend is, maar vaak veel rommel oplevert. Eventueel kan dan de hulp van de groepshulp worden ingeroepen. Soms is het niet genoeg om alleen iets leuks aan te bieden, maar moeten kinderen ook over een "drempel" geholpen worden. Je kunt de kinderen dan stimuleren door zelf mee te doen, of door het gedrag van andere kinderen als voorbeeld te gebruiken. Voorbeelden: De kruiptunnel vinden veel kleine kinderen nog eng. Als ze zien dat andere kinderen er plezier in maken, dan kun je ze aanmoedigen om er ook door heen te laten kruipen, zodat ze zien dat het helemaal niet zo eng is. Of je kunt zelf in de tunnel te kruipen om te laten zien dat het leuk is. Het is hierbij wel belangrijk om het kind serieus te nemen: als het kind het echt niet durft, laat je hem, en ga je niks forceren. Een kindje is bang voor vogels. Dan kun je eerst vanaf een afstandje vogels gaan bekijken, en dan bijvoorbeeld samen 3 stappen dichterbij zetten. Een kindje wil niet graag vies worden, en wil daarom niet verven. Andere kinderen zijn wel met hun vingertjes aan het verven. Je kunt het ene kind dan stimuleren om toch mee te doen, maar als het dit niet wil, dan laat je het. Het is belangrijk om het kind in zijn waarde te laten. Je kunt wel proberen of het kind misschien wel met een kwastje wil verven. Als het dit wel wil, dan kun je een volgende keer laten verven, maar dan geen kwast geven. Je kunt dan kijken of het kind beetje bij beetje het aandurft om toch zijn vingertjes te gebruiken. Op die manier kom je telkens een stapje verder. Als is afgesproken dat iets mag (bijvoorbeeld op de kachels klimmen), dan bekijk je of een kind hier aan toe is, of het dit kan. Zoja, dan laat je het ook toe en juich je het toe als hij het doet. Niet direct naar de gevaren kijken, wel in de gaten houden of een kind het echt kan. Begeleiden Als pedagogisch medewerker probeer je steun te bieden aan een kind waar nodig. Het is hiervoor belangrijk dat je weet hoever een kind is in zijn ontwikkeling. Door hier een goede inschatting van te maken, en door hier goed op in te springen als pedagogisch medewerker, stimuleer je de zelfredzaamheid en het zelfvertrouwen van het kind. Als een kind iets zelf kan, dan laat je het kind dit ook zelf doen. Voorbeelden: Een kind dat zelf zijn jas kan aantrekken, laat je dit ook zelf doen (ook al heb je "tijdwinst" als je het zelf doet). Je leert de kinderen om zelf een broodje te eten, met een vorkje (ook al gaat het sneller en netter als je hem helpt). Als iets niet lukt, dan kun je troostend optreden. Niet direct "helpen" maar ondersteunen. Voorbeeld: Het klimmen op de trap van de aankleedtafel is voor een kindje nog best moeilijk. Dan probeer je zo min mogelijk te helpen (dus niet optillen, of helemaal aan het handje naar boven laten klimmen), maar dan ondersteun je het kind bijvoorbeeld met een hand achter zijn billen. Je hoeft ook niet direct klaar te staan / te reageren als iets niet lukt. Soms kun je het gedrag van de kinderen ook bewust negeren, zodat ze zelf leren hoe ze iets moeten oplossen. Je let hierbij goed op het kind zelf, en bijvoorbeeld op de manier van huilen (frustratie of aandacht). Je moet daarom ook elk kind op zich bekijken, ontdekken hoe ze in elkaar zitten.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 14 van 31
B2.
Persoonlijke competentie en de binnen- en buitenruimte
Belangrijke middelen om persoonlijkheidskenmerken als: zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen, creativiteit en flexibiliteit bij kinderen te stimuleren zijn exploratie en spel. Exploratie en spel komen van binnenuit, moeten alleen gemotiveerd worden om eruit te komen. De inrichting van de binnen- en buitenruimte kan worden ingezet om spel en exploratie te bevorderen. Vooral voor jonge kinderen is het belangrijk dat zij de gelegenheid en de uitdaging krijgen voor motorisch spel, omdat dit voor hen een belangrijke bron is voor competentie-ervaringen. Bovendien moet de ruimte veilig zijn ingericht (zodat kinderen ongestoord kunnen spelen), maar nog wel voldoende uitdaging bieden. Stimulerende en uitdagende omgeving Juist om de zelfstandigheid van de kinderen te stimuleren, is het belangrijk dat de inrichting uitdagend is voor de kinderen: de kinderen worden dan uitgenodigd om zelf aan de slag te gaan met het beschikbare speelgoed. Belangrijk bij de inrichting van de binnen- en buitenruimte is dat deze geheel is afgestemd op de ontwikkelingsfase van de kinderen. Baby’s zoeken nog niet echt actief naar speelgoed om mee te spelen: al kruipend “vinden” ze het speelgoed. Om baby’s uit te dagen om te kruipen, legt de pedagogisch medewerker het speelgoed soms net buten het bereik van het kind. Op de babygroepen ligt daarom het speelgoed voor een deel ook op de grond, en in de box. Op de peutergroepen is het speelgoed veelal in lage kasten te vinden is (waar de kinderen zelf bij kunnen) of in speelhoeken (bouwhoek, huishoek) waarbij de kinderen voldoende gelegenheid krijgen voor eigen initiatief: de kinderen kunnen vrij door de ruimte van groep bewegen, en mogen in principe overal mee spelen waar ze bij zelf bij kunnen. Als kinderen lekker aan het spelen zijn, dan geeft de pedagogisch medewerker het kind hiertoe ook de gelegenheid. Alleen bij etenstijd of bedtijd wordt dit spel onderbroken. De zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de kinderen wordt hierdoor gestimuleerd. Op de verticale groep is een apart gedeelte voor de baby’s (hier mogen de grotere kinderen wel spelen, maar alleen rustig), en een gedeelte voor de oudere kinderen. Pedagogisch medewerkers houden goed in de gaten of het spelmateriaal en de inrichting nog aantrekkelijk is voor de kinderen, of dat ze er mee uitgespeeld zijn. De basis van de groepen is meestal vast (tafel, bank en groot meubilair staat veelal op een vaste plaats in de groep), voor een vertrouwde en herkenbare indeling van de groep, met duidelijke plaatsen voor rust en actie. Daarentegen wordt de aankleding van de groepen regelmatig veranderd, bijvoorbeeld door de wisseling van de seizoenen, of aan de hand van een thema. Ook wisselt speelgoed soms van plek (of wordt zelfs geruild met de andere groepen), om het voor de kinderen verrassend te houden. Als blijkt dat de kinderen aan een nieuwe uitdaging toe zijn, wordt er soms een verrassend element toegevoegd (bijvoorbeeld een lakentje over een tafeltje, of een grote kartonnen doos). Kinderen vinden hierin weer een nieuwe uitdaging, en worden aangezet tot spel. Uitdagende hoekjes worden niet alleen gemaakt door het spelmateriaal dat gebruikt wordt, ook de sfeer is erg belangrijk. Voorbeeld: Op een babygroep is een donker hoekje weinig uitdagend. Spelen met licht, bijvoorbeeld door een lava-lamp / sfeerverlichting zorgt ervoor dat de kinderen geprikkeld worden. Op een peutergroep biedt een donker hoekje juist uitdaging, een spannende ervaring voor de kinderen die dit aandurven. Een huiselijke sfeer is belangrijk, omdat het kinderen veiligheid biedt. Daarom staat op sommige groepen een vissenkom, en staan er plantjes. Juiste balans tussen veilig en uitdagend Het is belangrijk dat de binnen- en buitenruimte veilig zijn voor de kinderen, zodat ze ongestoord kunnen spelen, maar ook weer niet te veilig: de ruimte moet kinderen wel voldoende uitdaging kunnen bieden. Juist die uitdaging hebben kinderen nodig om zichzelf te ontwikkelen, om om te leren gaan met hun eigen mogelijkheden. Dit vergroot hun zelfstandigheid en zelfvertrouwen. De pedagogisch medewerkers bewaken die veiligheid: ze kijken welk spel past bij de ontwikkelingfase van het individuele kind, en helpen indien nodig. Kinderen krijgen de mogelijkheid om de groep te verlaten, om bijvoorbeeld bij een andere groep / op de gang / in de speelzaal te gaan spelen. Dit zullen ze alleen doen als ze zich veilig voelen, en als ze Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 15 van 31
het zelf aandurven. Juist die ervaring is goed voor het zelfvertrouwen, de zelfstandigheid, de zelfredzaamheid en de flexibiliteit van het kind. Het is belangrijk voor de motorische ontwikkeling van de kinderen dat ze kunnen klimmen. Zowel de binnen- als de buitenruimte bieden hiervoor voldoende mogelijkheden. Binnen worden niveauverschillen gecreëerd door (foam-)kussens, of bankjes waar kinderen op kunnen klimmen. Buiten is die uitdaging vooral te vinden in de speeltoestellen, en niveauverschillen in het “landschap”. Op alle groepen is wel een plek voor de kinderen om even alleen / op zichzelf te zijn. Zo’n plekje (in of onder de box, in de schommel, op de bank) biedt met name kinderen die moe, wat hangerig of niet goed te troosten zijn, de veiligheid die ze dan nodig hebben. Kinderen krijgen dus – rondom de vaste activiteiten als eten en slapen - heel veel vrijheid om zelf te kiezen wat ze willen doen. Toch is het niet zo dat alles maar mag: over bepaalde zaken zijn op de groep afspraken gemaakt, over wat wel en niet toegestaan wordt. Dit is nodig om (fysieke) veiligheid te kunnen bieden. Voorbeeld: De loopautootjes mogen niet op de babygroepen, maar alleen op de gang: op deze manier wordt voorkomen dat tegen kleine baby’s wordt gebotst. Deze afspraken worden (automatisch en in het spel) aan de kinderen uitgelegd, omdat zij het (uiteindelijk) dan beter begrijpen. B3.
Persoonlijke competentie en de groep
De groep speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van persoonlijkheidskenmerken als veerkracht, zelfstandigheid en zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit. Naarmate kinderen elkaar beter kennen, spelen zij meer samen en is hun spel van hoger niveau. Goede relaties met leeftijdgenoten bevorderen de kwaliteit van hun spel. Kind als onderdeel van de groep We vinden het belangrijk dat een kind leert dat het onderdeel uitmaakt van een groep. Nu is de “groep” nog het kinderdagverblijf, later zal het kind (zelfstandig) deel uitmaken van de maatschappij. Om goed te kunnen functioneren binnen die groep, is het belangrijk dat kinderen respect voor elkaar en de pedagogisch medewerkers hebben. Dit proberen we de kinderen op de volgende manieren bij te brengen: Op een normale manier met elkaar praten en naar elkaar luisteren, bijvoorbeeld: Aan tafel mogen de kinderen op maandag vaak vertellen wat ze in het weekend hebben gedaan. De pedagogisch medewerkers houdt hierbij in de gaten dat iedereen aan de beurt komt om wat te vertellen, en dat niemand voor zijn beurt praat. Hierbij wordt ook uitgelegd dat het netjes is om te wachten tot de ander klaar is met praten.
Samen eten, en wachten met eten totdat we een liedje hebben gezongen
Elkaar helpen, bijvoorbeeld: Bij het naar buiten gaan, moeten de jassen en schoenen aan. De grotere kinderen kunnen de kleinere kinderen hierbij helpen, bijvoorbeeld door jas aan te trekken.
Samen opruimen
Elkaar geen pijn doen, en als het toch gebeurt, sorry tegen de ander zeggen Op een van de peutergroepen gebruiken ze hier een liedje voor: “sorry sorry, deed het pijn?”
Speelgoed samen delen. Uiteraard lukt dit niet altijd en ontstaat er wel eens ruzie. In eerste instantie bekijken de pedagogisch medewerkers dan of de kinderen het zelf samen op kunnen lossen. Als dit niet lukt, of als de kinderen elkaar pijn gaan doen, grijpt de pedagogisch medewerker in, en begeleidt ze de kinderen naar een oplossing.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 16 van 31
Groep als voorbeeld De groep is niet alleen een middel om sociale vaardigheden te leren, de groep kan ook stimulerend werken om andere vaardigheden te oefenen. Voorbeeld: Een kindje is bezig met het zindelijk worden. Het feit dat hij andere kinderen op de wc ziet plassen, werkt stimulerend. Samen met een vriendje durft hij het aan. Dit is weer goed voor zijn zelfvertrouwen (kijk eens wat ik kan!) en zijn zelfstandigheid. Kind als individu binnen de groep De groep is belangrijk, maar natuurlijk vooral het individuele kind. Maar juist de eigenheid van elk kind kan goed naar voren komen binnen het groepsgebeuren. Daarom worden er in de groep verschillende activiteiten gedaan om het kind te “zien”, zoals:
Namen noemen aan tafel, soms in de vorm van een liedje: “Goedemorgen …. fijn je weer te zien. Weet je ook wie er naast je zit misschien?”. Verder worden ook regelmatig de namen van kinderen voorgelezen. Hierdoor weet het kind dat het welkom is, en leert het kind de namen van de andere kinderen kennen.
Wanneer er gewerkt wordt met een bepaald thema, wordt ook ingegaan op de persoonlijke situatie van het kind, bijvoorbeeld: Er wordt gewerkt rondom het thema “dieren”. De kinderen mogen dan zelf ook een foto meenemen van hun eigen huisdier. Eerst worden deze foto’s in de groep besproken, later worden deze opgehangen, zodat de kinderen hun eigen huisdier en dat van de andere kinderen kunnen bewonderen.
Er wordt speciale aandacht besteed aan kinderen die een broertje of zusje hebben gekregen, of van wie bijvoorbeeld vader of moeder jarig is. Dit wordt dan in de groep besproken. Ook kinderen die een speciaal uitstapje hebben gemaakt, mogen dit uitgebreid vertellen. Uiteraard zorgt de pedagogisch medewerker ervoor dat de andere kinderen naar het verhaal luisteren, en wacht iedereen op zijn beurt om ook iets te vertellen.
Vriendschappen tussen kinderen Waar kinderen samen spelen, ontstaan ook vriendschappen. Met name bij de oudere peuters ontstaan soms hechte vriendschappen. Bij de jongere kinderen is meer sprake van kameraadschap: het ontstaat op het moment zelf, en kan snel groeien, maar ook snel weer voorbij zijn. Zowel vriendschap als kameraadschap moedigen we aan, maar hier wordt bij het plaatsingsbeleid niet specifiek rekening mee gehouden. Een vertrouwd vriendje helpt een kind wel, bijvoorbeeld bij de overstap naar de peutergroep. De kinderen hebben dan steun aan elkaar. Als vriendjes op twee verschillende groepen zitten, wordt met de pedagogisch medewerkers van beide groepen overlegd of de vriendjes bijvoorbeeld samen mogen eten (samen spelen kan al, door het half-open-deuren beleid). Bij vriendschappen bekijkt de pedagogisch medewerker wel altijd of het nog leuk blijft, en of de kinderen nog open blijven staan voor de andere kinderen. Voorbeeld: Twee vriendjes van 3,5 jaar willen het liefst alles samen doen. Dit is wel leuk, alleen verstoort het soms de rust op de groep, omdat ze samen zich behoorlijk gaan uitsloven. Bovendien mogen andere kinderen vaak niet meedoen met hun spel. Aan tafel willen ze altijd naast elkaar zitten, en als dit een keer echt niet mogelijk is, zijn ze alle twee heel boos of verdrietig. Ook als een van de twee ziek is, ontstaat er een probleem: de ander mist zijn vriendje heel erg, en kan niet alleen, noch met de andere kinderen spelen. In zo’n geval is het belangrijk dat de pedagogisch medewerkers ervoor zorgen dat de kinderen wat minder afhankelijk van elkaar worden, en dat ze ook met andere kinderen leuk kunnen spelen. B4 Persoonlijke competentie en activiteiten Het activiteitenaanbod is bij uitstek een middel om persoonskenmerken als zelfstandigheid en zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit te stimuleren. Exploratie (ontdekken) en spel zijn voor kinderen de belangrijkste manieren om greep te krijgen op hun omgeving. Allerlei soorten spel zijn een Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 17 van 31
belangrijke bron voor competentie-ervaringen. Echter, kinderen leren niet alleen in spel en speciaal ontworpen leersituaties, maar vooral ook door het meedoen aan zinvolle dagelijkse activiteiten. Divers activiteitenaanbod Om goed aan te kunnen sluiten bij de interesses van de verschillende kinderen is het belangrijk dat er veel verschillende activiteiten aangeboden kunnen worden. De kinderen krijgen hierbij veel ruimte voor eigen initiatief: dit betekent dat kinderen in veel situaties zelf kunnen bekijken waar ze mee willen gaan spelen. Er zijn verschillende speelhoeken ingericht (keukentje met tafel, commode, bouwhoek, autohoek) waar ruimte is voor vrij spel. Hier kunnen kinderen naspelen wat ze van huis uit meemaken. Verkleedkleren zijn binnen handbereik van de kinderen, hiermee kunnen ze verschillende rollen spelen en naspelen. Naast het vrije spel worden er ook diverse activiteiten aangeboden door de pedagogisch medewerkers. De pedagogisch medewerkers proberen hierbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij het initiatief van de kinderen, of bij een thema. Voorbeelden: Muziek: Er worden veel liedjes gezongen, soms aansluitend bij het thema van het moment. Naast een gezellige activiteit stimuleert zingen ook de taalontwikkeling. Ook wordt er soms muziek gemaakt met de instrumentjes. Veelal gaat muziek gepaard met beweging (dans). Beweging: er wordt veel gedanst op muziek. Bovendien worden er in de speelzaal wel lichamelijke activiteiten georganiseerd, zoals het lopen over kussens om het evenwicht te stimuleren. Hierbij oefenen de kinderen wat ze kunnen met hun lichaam, en dat is goed voor de ontwikkeling van de grove motoriek en het zelfvertrouwen. Creativiteit / knutselen: Hierbij is het de bedoeling om zoveel mogelijk op de initiatieven van de kinderen in te gaan, en dit te belonen. Pedagogisch medewerkers plannen dus niet altijd een knutselactiviteit, maar wachten ook op ideeën van de kinderen. Als kinderen aangeven dat ze willen gaan verven, dan wordt zo min mogelijk gewerkt met voorbeelden van de pedagogisch medewerkers, maar zetten de pedagogisch medewerkers alleen de materialen neer, waar de kinderen mee aan de slag kunnen. Kennisoverdracht: dit gebeurt door de dag heen (bijna automatisch) of soms specifiek bij een thema, bijvoorbeeld door: - spiegels: staan voor de spiegel, en leren hoe je lijf in elkaar zit, aangeven waar je kleding hoort, hoe alles heet e.d. - uitleggen en laten zien dat rupsjes vlinders worden - posters bekijken met de ontwikkeling van een kuikentje in een ei, of kikkervisjes Taalontwikkeling: dit gebeurt door de dag heen. Pedagogisch medewerkers zorgen ervoor dat ze duidelijk spreken tegen de kinderen, door zoveel mogelijk te benoemen wat ze doen. Bovendien wordt er regelmatig voorgelezen. Buitenlandse kinderen, of kinderen die moeite hebben met de taalontwikkeling worden extra gestimuleerd, zonder dat gelijk gewerkt wordt met stimuleringsprogramma’s. Als iets niet goed wordt uitgesproken of gevraagd, dan wordt dit op een positieve manier verbeterd. Voorbeeld: Tijdens het eten vraagt een kindje uit de peutergroep /brood/. De pedagogisch medewerker vraagt dan: “Wil je een broodje?”. Motoriek:De fijne motoriek wordt geoefend door verschillende knutselactiviteiten (knippen, scheuren), maar ook door te bouwen met kleine blokjes, met autootjes op de treinbaan te rijden, puzzelen e.d. Als pedagogisch medewerkers vermoeden dat kinderen zich motorisch niet goed ontwikkelen wordt niet ingewikkeld gedaan met stimuleringsprogramma’s, maar worden kinderen extra uitgedaagd om de motoriek te oefenen in het gewone spel. De meeste activiteiten worden niet door de hele groep, maar door een klein groepje kinderen tegelijkertijd gedaan. Dit ontstaat automatisch, wanneer kinderen zelf kunnen kiezen wat ze willen gaan doen. Bovendien heeft het werken / spelen met kleine groepjes ook een aantal voordelen: er is meer ruimte om de kinderen hun eigen gang te laten gaan, ze kunnen meer aandacht krijgen, en beter geholpen worden waar nodig. Voorbeeld: Er wordt gewerkt / geknutseld rond het thema Pasen. Kinderen mogen zelf kiezen of ze mee willen doen met het versieren van een mandje (op de ene groep), of het schilderen van de eieren (op de andere groep). Niet alle kinderen hebben zin om mee te doen. Dit is prima, meedoen is niet verplicht. Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 18 van 31
Deze kinderen spelen in de speelzaal, of buiten. Misschien hebben deze kinderen wel zin om later te helpen de paaseitjes te verstoppen? Zinvolle dagelijkse activiteiten Niet alleen het aanbod van verschillende activiteiten met spelmateriaal, ook de dagelijkse activiteiten spelen een belangrijke rol bij het stimuleren van de persoonlijke competentie. Steeds terugkomende activiteiten als eten, naar de wc gaan, jas en schoenen aantrekken bij het naar buiten gaan, worden hierbij niet alleen gezien als noodzakelijk, maar ook als nuttig, omdat dit bij uitstek leermomenten kunnen zijn voor het kind, en daarmee de zelfstandigheid, zelfredzaamheid en het zelfvertrouwen stimuleren. Voorbeeld: Het zindelijkheidsproject: indien kinderen belangstelling gaan tonen voor de wc of het potje, wordt dit gestimuleerd. Indien het kind niet op het potje of de wc wil, wordt hier niet extra op aangedrongen. In overleg met de ouders wordt besproken of er gestart kan worden met de zindelijkheidstraining Zo ja, dan mag het kind zelf een mooie stickerkaart uitkiezen, en krijgt het een stickertje als beloning als het op de wc of het potje is geweest. Dit stimuleert de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van het kind, en is goed voor het zelfvertrouwen (Goed dat ik dat al kan!). Passende activiteiten Het is belangrijk dat het activiteitenaanbod niet alleen aansluit bij de interesses van het kind, maar ook bij wat het kind kan en aankan. Dit wil zeggen dat goed gelet wordt op de ontwikkelingsfase van het kind, en naar wat de mogelijkheden van het kind zijn. Activiteiten die te makkelijk voor een kind zijn, zullen het kind niet voldoende uitdagen, activiteiten die veel te moeilijk zijn werken frustrerend voor het kind. De pedagogisch medewerker houdt hier rekening mee in het activiteitenaanbod. B5.
Persoonlijke competentie en spelmateriaal
Bij het aanbod en de aanschaf van spelmateriaal wordt er op gelet dan het spelmateriaal past bij de kinderen, en dat het voldoende aanzet tot exploratie: lerend ontdekken. Passend spelmateriaal Passend bij de ontwikkeling van het kind Er wordt in principe alleen speelgoed aangeboden dat past bij de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de kinderen uit de groep. Zo heeft de babygroep alleen speelgoed voor de baby’s en dreumesen, de peutergroep speelgoed dat past bij de peuterleeftijd. De verticale groep heeft speelgoed voor de leeftijd van 0 tot 4 jaar. Het is de bedoeling dat speelgoed in principe op de eigen groep blijft (behalve als de pedagogisch medewerkers besluiten dat spelmateriaal tijdelijk geruild wordt met een andere groep), en ook niet wordt meegenomen naar de speelzaal of buiten. Dit is ook uit veiligheidsoverwegingen: speelgoed met kleine onderdelen komt op die manier niet terecht op de babygroepen. Op de verticale groep wordt goed in de gaten gehouden welk speelgoed geschikt is voor de kleintjes, en welk speelgoed buiten hun bereik moet blijven. Behalve om veiligheidsredenen is het ook voor de ontwikkeling van het kind belangrijk dat het spelmateriaal passend is: te makkelijk spelmateriaal is niet interessant genoeg, te moeilijk spelmateriaal werkt frustrerend. De pedagogisch medewerkers houden in de gaten wat het kind kan, en passen daar het speelgoedaanbod op aan. Op die manier spelen kinderen met speelgoed dat bij hun past, waardoor ze positieve spelervaringen opdoen, en dit is stimulerend voor het zelfvertrouwen. Omdat het belangrijk is dat kinderen telkens een stapje verder komen in hun ontwikkeling, bieden de pedagogisch medewerkers ook spelmateriaal aan dat net iets te moeilijk is: Voorbeeld: Een dreumes vindt tijdens het spelen een tol. De beweging van het tollen is echter nog iets te moeilijk. Als hij hier achter komt, raakt hij gefrustreerd en zal hij de tol snel opzij schuiven. De pedagogisch medewerkers ziet dit, pakt de tol, en doet de beweging eerst zelf voor. Daarna pakt ze het handje van het kind, en maken ze samen de op- en neergaande beweging om de tol te laten bewegen. Na een paar keer oefenen kan het kind de tol zelf in beweging zetten: triomf!
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 19 van 31
Naast het stimuleren van het zelfvertrouwen kan het spelmateriaal er ook voor zorgen dat andere persoonlijkheidskenmerken gestimuleerd worden: Het bouwen van een toren stimuleert kinderen om geduldig te zijn / zich te concentreren, en leert kinderen om te gaan met frustratie (als de toren onbedoeld omvalt) Het (voor-)lezen van boekjes stimuleert de taalontwikkeling Het zelf kunnen pakken van het spelmateriaal stimuleert de zelfstandigheid Het delen van verschillende soorten speelgoed met andere kinderen leert de kinderen omgaan met emoties als frustratie en teleurstelling. Dit stelt het kind in staat om zich goed aan te passen aan verschillende omstandigheden. Passend bij de interesses van het kind Er wordt bij het aanbod van spelmateriaal zo veel mogelijk uitgegaan van het initiatief van het kind: kinderen kunnen zelf kiezen waar ze mee willen spelen, en kunnen het speelgoed zelf pakken. De pedagogisch medewerkers proberen zoveel mogelijk aan te sluiten op het initiatief van het kind. Indien de kinderen zelf niet voldoende initiatief nemen om te gaan spelen, zal de pedagogisch medewerker het kind stimuleren, door spelmateriaal aan te bieden dat ook qua interesse bij het kind past (bijvoorbeeld: balspel / iets met dieren / autootjes / spelmateriaal dat open-dicht kan). De pedagogisch medewerker zal het kind dan een beetje op gang helpen, door er bij te gaan zitten, of door mee te spelen. Ook het opdoen van positieve ervaringen werkt stimulerend voor het zelfvertrouwen van het kind. Positieve ervaringen ontstaan doordat kinderen ervaren dat iets lukt, dat ze iets bereikt hebben (bijvoorbeeld als het lukt om een hoge toren te bouwen zonder dat deze omvalt), maar ook door het hebben van plezier (bijvoorbeeld door deze hoge toren om te duwen!). Daarom is er ook spelmateriaal dat emoties als verwondering en pret losmaakt bij de kinderen, bijvoorbeeld een speeldoosje of muziekdoosje, bellenblaas, een spiegel, een lava-lamp. Spel en exploratie Bij jonge kinderen zijn spel en exploratie belangrijke middelen om greep te krijgen op hun omgeving. Door exploratie ontdekt het kind nieuwe handelingsmogelijkheden die vervolgens in spel worden geoefend, uitgebouwd, gevarieerd en geperfectioneerd. Om de kinderen voldoende mogelijkheden te bieden tot spel en exploratie is het belangrijk dat het spelmateriaal hiertoe voldoende aanzet. Zo is er verschillend speelgoed wat echt stimuleert tot onderzoeken: Bijvoorbeeld: Een kartonnen doos Flesjes met zeepsop / schuim Bekertjes met rijst Bovendien zijn daarom verschillende hoekjes ingericht die uitdagend zijn voor de kinderen, waar ze al spelend dingen kunnen ontdekken: Bijvoorbeeld: Een klim- en klauterhoekje met speelkussens Een plekje onder de box, met kussens en gordijntjes: een veilig plekje om even rustig te liggen, maar ook spannend om samen te zijn Een kruiptunnel in de vorm van een rups, of een speeltentje Regels over het omgaan met spelmateriaal Om kinderen duidelijkheid te bieden, en om het enigszins overzichtelijk te houden, zijn er wel een aantal regels over het omgaan met spelmateriaal:
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 20 van 31
In principe starten de kinderen de dag aan tafel, en mogen ze kiezen uit een aantal boekjes en puzzeltjes. De pedagogisch medewerkers bepalen het moment van “vrij spelen”. Knutselmateriaal en spelmateriaal met hele kleine onderdelen (waarbij het risico bestaat dat ze kwijt / in handen van de kleintjes raken) staat niet direct binnen het bereik van de kinderen, hier moeten ze even om vragen als ze er mee willen spelen. Dit zelfde geldt voor boekjes of kwetsbaar spelmateriaal. Met speelgoed wordt in principe niet gegooid (uitzondering is natuurlijk een bal) Als kinderen zijn uitgespeeld met bepaald spelmateriaal, wordt dit zoveel mogelijk door hen zelf opgeruimd. In ieder geval wordt er voor het eten en aan het einde van de middag opgeruimd. Speelgoed wordt zoveel mogelijk samen gedeeld, en kinderen moeten soms even op hun beurt wachten voordat ze ergens mee kunnen spelen (bij erg geliefd speelgoed).
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 21 van 31
C.
het bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van sociale competentie
Onder sociale competentie verstaan we sociale kennis en vaardigheden, bijvoorbeeld het zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen communiceren, samenwerken, anderen helpen, conflicten voorkomen en oplossen, het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid. Het omgaan met andere leeftijdsgenoten is een belangrijke manier om sociale competenties te ontwikkelen. Het geeft aan kinderen kansen om zich te ontwikkelen tot personen die goed functioneren in de samenleving. Het is belangrijk dat pedagogisch medewerkers dit op de juiste manier begeleiden: als kinderen al te veel negatieve ervaringen opdoen in de omgang met andere kinderen lopen zij een verhoogd risico op de ontwikkeling van agressiviteit en teruggetrokken gedrag. Het is dus van belang om de omgang tussen kinderen in goede banen te leiden. Het bieden van gelegenheid tot het ontwikkelen van sociale competentie doen wij op de volgende manieren: C1.
Sociale competentie en pedagogisch medewerker-kind interactie
Kinderen in de kinderopvang krijgen al jong en gedurende een groot deel van de dag / week te maken met interactie met leeftijdsgenoten en aanwezigheid van een groep. Dit biedt dus de hele dag kansen voor de ontwikkeling van de sociale competentie. Kinderen leren zo samen te spelen, samen te delen, op hun beurt te moetenwachten, vragen te stellen, kortom: hoe je op een nette manier met elkaar omgaat. Belangrijk hierbij is wel de rol van de pedagogisch medewerker: zij moet beschikken over de juiste vaardigheden om deze interacties in goede banen te leiden. Stimuleren van onderlinge contacten tussen de kinderen Doordat kinderen zelf kunnen kiezen welke activiteit ze willen gaan doen, ontstaan in principe vanzelf verschillende groepjes kinderen. Er ontstaan op die manier dus vanzelf situaties waarin kinderen sociale contacten kunnen oefenen. Kinderen die nog niet weten wat ze willen doen kunnen aanhaken bij het spel van de andere kinderen. Uiteraard krijgen kinderen die alleen willen spelen daar ook gelegenheid voor: het is niet zo dat kinderen altijd maar samen moeten spelen. Over het algemeen organiseren pedagogisch medewerkers niet bewust specifieke activiteiten voor een groep bepaalde kinderen (met uitzondering van de 3+ activiteiten). Er worden activiteiten georganiseerd, en er wordt gekeken wie er mee wil doen. Wel proberen pedagogisch medewerkers zo bewust mogelijk de sociale omgang tussen de kinderen onderling te begeleiden. Voorbeeld: Aan tafel zitten vier kinderen te verven. Ze krijgen bewust niet ieder een eigen bakje met verschillend kleuren verf, maar er staat een eierdoos op tafel met vier kleuren verf erin. Op die manier leren de kinderen dat ze de verf / kwast aan een ander kind kunnen vragen, dat ze kunnen ruilen, en dat ze soms even moeten wachten voordat ze zelf verder kunnen. Kinderen die ouder dan drie jaar zijn, krijgen de gelegenheid mee te doen met de 3+ activiteiten. Ze gaan dan in een klein groepje kinderen met de pedagogisch medewerker samen aan de slag met een spelletje, waarbij voornamelijk de wat moeilijkere vaardigheden worden gestimuleerd (kennis van kleuren, tellen, vormen e.d.). De onderlinge communicatie en het op de beurt wachten worden hierbij gestimuleerd. Naast de verschillende activiteiten die worden georganiseerd, creëren de pedagogisch medewerkers gedurende de hele dag situaties waarin de kinderen betekenisvolle ervaringen met elkaar kunnen opdoen. Zo wordt er altijd gezamenlijk aan tafel gegeten en gedronken. Hier leren de kinderen op hun beurt te wachten, en dat het gezellig is dat ze samen aan tafel met elkaar kunnen eten en praten. Vaak wordt aan tafel besproken wat de kinderen hebben meegemaakt in het weekend, of wordt ingegaan op een speciale gebeurtenis, die voor de kinderen van belang is (verjaardag van een familielid, uitstapje). Omgaan met vriendschap en ruzie Natuurlijk is het prettig als de omgang tussen kinderen goed gaat. Bij de wat jongere kinderen zie je vaak kameraadschap ontstaan: ze vinden elkaar op dezelfde dag, en spelen dan samen, willen naast elkaar aan tafel e.d. Dit ontstaat min of meer toevallig, en de volgende keer vinden ze weer een ander kameraadje. Bij de oudere kinderen zie je vaak heuse vriendschappen ontstaan. Dit wordt gestimuleerd (bijvoorbeeld door de kinderen aan tafel naast elkaar te laten zitten, door ze samen een opdrachtje te geven), mits de andere kinderen er geen last van hebben. Het is voor de kinderen erg Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 22 van 31
leuk als ze een vriendje hebben op het kinderdagverblijf, het geeft plezier op de dag zelf, en van tevoren thuis: " Ik mag weer spelen met…." Ook voor ouders is dit prettig om te zien, het geeft aan dat de kinderen het fijn hebben op het kinderdagverblijf. Soms gaat de omgang tussen bepaalde kinderen niet helemaal goed. In eerste instantie observeert de pedagogisch medewerker dan wat er precies niet goed gaat, en kijkt ze of de kinderen het zelf kunnen oplossen. Bij een ruzie tussen kinderen grijpt de pedagogisch medewerker daarom ook niet altijd direct in. Als ze ziet dat kinderen er samen niet uit komen, of als kinderen elkaar pijn gaan doen, probeert de pedagogisch medewerker te bemiddelen. Helaas komt het bij de oudere kinderen ook wel eens voor dat het botst tussen kinderen. Hier kun je als pedagogisch medewerker niet echt veel aan doen, behalve het in de gaten houden De rol van de pedagogisch medewerker De pedagogisch medewerker heeft een duidelijke voorbeeldfunctie. Dat betekent dat zij moet proberen het goede voorbeeld te geven, omdat kinderen haar gedrag imiteren. De rol van de pedagogisch medewerker is heel duidelijk situatie-afhankelijk: afhankelijk van de situatie neemt de pedagogisch medewerker een begeleidende en ondersteunende houding aan, of kan zij ervoor kiezen meer sturend of corrigerend op te treden (bijvoorbeeld wanneer kinderen er samen niet meer uitkomen). Bovendien is de houding die de pedagogisch medewerker aanneemt kind-afhankelijk: zonder hierbij rekening te houden met een eventuele persoonlijke voorkeur van de pedagogisch medewerker zelf reageert zij op verschillende kinderen anders, afhankelijk van wat deze kinderen nodig hebben (sturing, stimulans, ondersteuning of juist even met rust / in het spel laten). Uitgangspunt bij haar handelen is de natuurlijke gezagsrelatie die de pedagogisch medewerker heeft in de omgang met de kinderen. Doordat vaste pedagogisch medewerkers de kinderen goed kennen, weten zij ook welke houding het beste bij bepaalde kinderen past. Bovendien weten de kinderen dan ook waar ze aan toe zijn, het biedt een stuk duidelijkheid en veiligheid. Hierdoor gedragen de kinderen zich ook op een bepaalde manier in de groep. Wanneer invallers worden ingezet wordt ook om deze reden zoveel mogelijk geprobeerd te zorgen voor vaste invallers. C2.
Sociale competentie en de binnen- en buitenruimte
De sociale competentie van kinderen wordt de gehele dag gestimuleerd wanneer kinderen bij elkaar zijn in een groep. De inrichting van de binnen- en buitenruimte kan hierbij wel extra stimulerend werken. Zo zijn er verschillende plekken ingericht waar kinderen rustig samen met elkaar kunnen spelen, plekken waar ze zich samen helemaal kunnen uitleven (qua motorisch- / bewegingsspel), en spannende plekken waar kinderen samen avonturen kunnen beleven, zonder direct toezicht van de pedagogisch medewerkers. Plekken om rustig samen te spelen Met name op de peutergroepen zijn verschillende hoekjes ingericht, die er – bijna automatisch – voor zorgen dat kinderen met elkaar gaan spelen. Voorbeelden hiervan zijn de “verschoonhoek” (poppenhoekje met commode, wasbakje e.d.), een keukentje met een tafeltje erbij, de autohoek. Door het creëren van zulke hoekjes voor een klein groepje kinderen wordt het sociale spel gestimuleerd. Speelgoed in deze hoekjes moet wel hier blijven, maar hoeft niet al te ordelijk worden opgeruimd: het onoverzichtelijke daagt uit tot samen ontdekken en avontuur. Uiteraard is ook aan tafel, op de bank en op de kussens, ruimte om met elkaar samen te spelen. Op de babygroepen is nog niet echt sprake van samen spelen, maar spelen de kinderen nog vooral naast elkaar. Hier ligt de nadruk vooral op het ontdekken van het speelgoed en de ruimte. Er is wel voldoende ruimte gecreëerd om dit samen te doen, bijvoorbeeld onder de box, en bij de spiegels in de gang Ren-, spring- en stoeiplekken De speelzaal en de buitenruimte voor de peuters zijn vooral de plekken waar gerend, gestoeid en gesprongen kan / mag worden. Er is voldoende ruimte gecreëerd voor drukker motorisch spel. Hier kunnen de kinderen achter elkaar aan rennen en fietsen (buiten) en zich op andere manieren uitleven. Plekken uit het zicht Zowel binnen als buiten zijn diverse plekken gecreëerd waar de kinderen “uit het zicht” kunnen spelen. De pedagogisch medewerkers kunnen de kinderen hier nog wel in de gaten houden, maar de kinderen hebben toch het idee dat ze “ongezien” spelen. Dit soort plekken zijn belangrijk, omdat ze Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 23 van 31
saamhorigheid bij de kinderen stimuleren, en ervoor zorgen dat kinderen samen spannende activiteiten kunnen ondernemen. Voorbeelden van deze plekken binnen zijn het speelhuisje en de plek onder de box Buiten zijn heel bewust van deze plekken gecreëerd, zoals de wigwam van wilgentakken, en staat er bijvoorbeeld een schutting waar de kinderen achter kunnen spelen. Ook worden (met name in de zomermaanden) vaak doeken vastgemaakt aan het hekwerk, niet alleen om schaduw, maar ook om een afgeschermd plekje te creëren. Regels Om de veiligheid te vergroten gelden voor de verschillende ruimtes regels en afspraken. Deze regels worden aan de kinderen uitgelegd op het moment dat ze van toepassing zijn kinderen (bijvoorbeeld wanneer een gevaarlijke situatie ontstaat of dreigt te ontstaan). De oudere kinderen nemen deze regels vaak over, en brengen ze vaak over naar de kleinere, of waarschuwen de pedagogisch medewerkers. Dit wordt door de pedagogisch medewerkers aangemoedigd, omdat op deze manier de sociale verantwoordelijkheid wordt gestimuleerd. C3.
Sociale competentie en de groep
De groep is bij uitstek een plek om de sociale competentie te stimuleren. Het leren omgaan met anderen gaat als vanzelf in een groep. De pedagogisch medewerker begeleidt het groepsgebeuren, en houdt in de gaten of de omgang tussen de kinderen onderling goed verloopt. Als pedagogisch medewerker probeer je de kinderen te leren dat zij deel uitmaken van de groep, door ze bij elkaar te betrekken. De momenten aan tafel zijn hier heel geschikt voor. Zelfs al op de babygroepen gaan we met alle kinderen die kunnen zitten aan tafel om yoghurt te drinken en een broodje te eten. Dit wordt echt gezien als groepsactiviteit. Dit wordt nog eens versterkt door samen liedjes te zingen (eventueel met de handjes vast), noemen van de namen, en soms een extra activiteit aan tafel, bijvoorbeeld bellen blazen of een boekje lezen. Als pedagogisch medewerkers zit je tussen de kinderen in, en maak je deel uit van de groep. Met name bij de oudere kinderen biedt het moment aan tafel gelegenheid tot het vertellen wat je hebt meegemaakt. De pedagogisch medewerker geeft de individuele kinderen hiervoor de ruimte, en leert de overige kinderen dat ze dan even moeten luisteren en op hun beurt wachten met praten. De andere kinderen worden eventueel bij het gesprek betrokken. Als pedagogisch medewerker probeer je zoveel mogelijk aan te sluiten bij de belevingswereld van de kinderen. Bij de oudere kinderen heb je het bijvoorbeeld over gebeurtenissen in de groep (bijvoorbeeld een verjaardag), in het gezin (bijvoorbeeld een broertje of zusje geboren) of in de wereld om hen heen (bijvoorbeeld onweer, lammetjes geboren), die belangrijk / betekenisvol zijn, op hun eigen niveau. Je gaat hierbij wel in op wat kinderen zelf aangeven / vertellen. Op de babygroepen is ook de grond een plek om samen te spelen. Als je als pedagogisch medewerker op de grond gaat zitten, tussen de kinderen, creëer je echt een moment voor contact, en komen er verschillende kinderen naar je toe om samen te gaan spelen. Als pedagogisch medewerker probeer je de omgang tussen de kinderen onderling in goede banen te leiden. Hierbij houd je goed in de gaten of je de kinderen hun gang kunt laten gaan, of dat je de kinderen hierbij moet begeleiden. De verschillende regels over hoe je met elkaar omgaat (samenwerken, samen delen, elkaar respecteren) zijn voor de kinderen moeilijke zaken om te leren. Dit leg je uit als zich een situatie voordoet (bijvoorbeeld als een kindje iets afpakt van een ander). Met name de kleine kinderen (baby’s en dreumesen) begrijpen dit nog niet altijd, en kunnen het ook niet onthouden. Je kunt dus niet verwachten van hen dat ze zich altijd netjes aan de regeltjes houden. Als pedagogisch medewerker zul je hier dus aandacht aan moeten blijven besteden. De kinderen leren elkaar al spelende beter kennen. Nieuwe kinderen op de groep worden geleidelijk aan geïntroduceerd in de groep, ook door het wennen. Zo leren de kinderen elkaar kennen. Als pedagogisch medewerker begeleid je dit, en houd je rekening met onderlinge verschillen tussen de kinderen (groot of klein, rustig of druk.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 24 van 31
C4.
Sociale competentie en activiteiten
Er worden gedurende de hele dag activiteiten georganiseerd die de sociale omgang tussen de kinderen stimuleren. Dit kunnen activiteiten zijn die met de hele groep gedaan worden, of in kleine groepjes (al dan niet bewust door de pedagogisch medewerkers gekozen). Op deze manier zijn er voor de kinderen voldoende momenten om samen te spelen, samen te werken, met elkaar te praten en naar elkaar te luisteren. Botsingen (ruzie) en vriendschappen horen hierbij. Activiteiten met de hele groep De activiteiten die door de hele groep gedaan worden zijn meestal alledaagse activiteiten, zoals het samen eten, zingen en tandenpoetsen aan tafel, verjaardagen en feesten vieren. Tijdens deze momenten krijgen de kinderen de ruimte om iets te vertellen. De andere kinderen moeten dan op hun beurt wachten met vertellen. Ze leren hierdoor te luisteren naar elkaar, belangstelling te hebben in elkaar, op je beurt te wachten, en vooral dat het gezellig is zo met elkaar aan tafel. Wanneer er boekjes worden voorgelezen gebeurt dit meestal ook in groepsverband. Na het lezen wordt dan met elkaar gesproken over het boekje, en krijgen de kinderen de gelegenheid om eigen ervaringen met elkaar te delen. Deze situaties waarin ervaringen met elkaar gedeeld worden stimuleren de kinderen in het ontwikkelen van empathie, het kunnen inleven in anderen. Gevoelens als blijdschap, spanning, verdriet of boosheid komen ter sprake, en doordat hier aandacht aan wordt besteed in de groep, leren de kinderen dat de gevoelens van anderen belangrijk zijn. Ook wordt er regelmatig voor gekozen om met de hele groep naar buiten te gaan (met uitzondering van de baby's). Kinderen worden hierbij gestimuleerd om elkaar te helpen met bijvoorbeeld jas en schoenen aantrekken. Vrij spel Op verschillende momenten tijdens de dag zijn er mogelijkheden tot vrij spel voor de kinderen. Tijdens deze momenten ontstaan er als vanzelf kleine groepjes, doordat kinderen in dezelfde hoek (of aan tafel) of met hetzelfde speelgoed gaan spelen. De groepjes zijn meestal wisselend van samenstelling, zodat de kinderen de gelegenheid krijgen om met verschillende kinderen om te leren gaan. Jongens en meisjes spelen hierbij meestal door elkaar. Kinderen die altijd alleen maar met elkaar spelen worden soms bewust uit elkaar gehaald, om hen te leren ook met andere kinderen om te gaan. Als kinderen (meestal de oudere peuters) echt samen gaan spelen, is dat prima, maar kinderen die individueel spelen mogen ook hun gang gaan. Met name tijdens deze momenten van vrij spel is ruimte voor het samen plezier maken, met elkaar praten en samen dingen ontdekken (bijvoorbeeld in het keukentje), zich aan elkaar meten / competitie,(bijvoorbeeld tijdens het kleuren van kleurplaten (wel / niet binnen de lijntjes), het bouwen met duplo (hoogste toren) of lichamelijke activiteiten als hinkelen / springen). Uiteraard doen zich dan ook situaties voor waarin ruzies / conflicten ontstaan. Omdat kinderen ook moeten leren hiermee om te gaan, grijpen de pedagogisch medewerkers niet direct in, maar bekijken ze eerst of de kinderen dit zelf kunnen oplossen. Pas als de situatie uit de hand dreigt te lopen, grijpt de pedagogisch medewerker in, en gaat ze bemiddelen. 3+ Activiteiten Tussen de middag wordt er heel bewust een klein groepje kinderen gecreëerd voor de 3+activiteiten. Een aantal grote kinderen uit de verschillende groepen gaan dan samen met een pedagogisch medewerker (wisselende "dienst") een activiteit doen die echt voor deze groep leerzaam of interessant is. De pedagogisch medewerkers houden in de gaten dat alle kinderen even vaak aan de beurt komen hierbij. Regelmatig wordt er een spel gedaan, waarbij de kinderen leren op hun beurt wachten, reageren op elkaar, rekening houden met elkaar en om te gaan met competitie (winnen en verliezen). C5.
Sociale competentie en spelmateriaal
Het kinderdagverblijf is een plaats waar kinderen met verschillende leeftijden worden opgevangen. Baby’s spelen op een andere manier dan dreumesen, en deze spelen weer anders dan peuters. Het is dan ook belangrijk dat het spelmateriaal aansluit bij deze andere manier van spelen. Het spelmateriaal is niet van de kinderen zelf, maar van het kinderdagverblijf. Alle kinderen mogen ermee spelen. Hierdoor leren de kinderen al heel snel “samen spelen, samen delen”.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 25 van 31
Spelmateriaal passend bij de leeftijd Het spelmateriaal op de verschillende groepen sluit goed aan bij de verschillende leeftijden van de kinderen die er mee spelen. Zo is er op de babygroepen een ander speelgoedaanbod dan op de peutergroepen. Op de verticale groep wordt gezorgd dat er spelmateriaal is voor zowel de kleine als de grotere kinderen (en dus niet alleen speelgoed dat voor beide leeftijden geschikt is, omdat dit voor beide groepen te weinig uitdaging en stimulans biedt). “Speelgoed” hoeft niet altijd kant-en-klaar speelgoed uit de winkels te zijn, met name de dreumesen kunnen heel veel plezier beleven aan bijvoorbeeld een plastic kom met een houten lepel, zeepsop of gekleurd water in een flesje, spiegels, een heuveltje om buiten overheen te klimmen, water en zand. Baby’s en dreumesen Er wordt een onderscheid gemaakt in het spelmateriaal voor de baby’s, en spelmateriaal voor de dreumesen. Voor al het speelgoed geldt wel dat het niet te klein mag zijn (i.v.m. de veiligheid). Speelgoed met een opvallende kleur, en dat eventueel geluidjes maakt is aantrekkelijk voor deze leeftijdsgroep. De baby’s spelen het liefst met zachte materialen waar ze aan kunnen voelen, knisperboekjes en luisteren naar muziekdoosjes. Omdat de baby’s zich nog niet goed kunnen voortbewegen, wordt ervoor gezorgd dat dit speelgoed binnen bereik ligt, of juist iets buiten het bereik, om dat wat oudere baby’s te stimuleren tot kruipen. De dreumesen hebben daarentegen alweer wat meer uitdaging nodig, en het is dan ook belangrijk dat het spelmateriaal daarbij aansluit. Het spelmateriaal voor deze leeftijdsgroep ligt dan ook verspreid door de ruimte, en de kinderen kunnen dit als het ware “ontdekken”. Veelal doen ze dit alleen, maar ook het daadwerkelijke “samenspelen” ontwikkelt zich in de dreumesleeftijd. . Voorbeeld: Twee dreumesen spelen in de gang. Daar ligt een plastic flesje, gevuld met zeepsop / schuim. Samen bekijken ze het, en ontdekken ze dat er meer schuim komt als je het schudt. Mooi! Bij de dreumesen is de motorische ontwikkeling volop op gang. Het spelmateriaal sluit hierop aan; zo zijn er klim/ klauterkussens, loopwagentjes om achter aan te lopen, een bal om te pakken en te gooien en een klein glijbaantje. Dit speelgoed kan gebruikt worden door de individuele kinderen, maar ze kunnen hier ook samen mee spelen. De sociale competentie wordt hierdoor gestimuleerd, omdat de kinderen leren rekening met elkaar te houden, op elkaar te wachten, samen pret te hebben, conflicten oplossen. Voorbeelden: Glijbaan: de kinderen leren dat ze op elkaar moeten wachten, om de beurt Loopwagentje: het lopen achter een wagentje wordt een stukje leuker als er een ander kindje in het wagentje zit. Bal: om de beurt de bal rollen, of doorgeven aan elkaar. Kinderen leren hierdoor dat ze op elkaar moeten wachten, dat ze de bal niet zomaar mogen afpakken. En natuurlijk dat het leuk is om samen te spelen! Deurtje / hekje open en dicht doen: samen spelen, ontdekken dat je zelf aan de ene kant, staat, terwijl de ander aan de andere kant van het hekje staat, en dit omwisselen. Dit geldt ook bij het speelhuisje en de zijwanden van de boxen. Peuters Op de peutergroepen ligt het speelgoed letterlijk niet voor het oprapen, maar kunnen de kinderen dit zelf pakken uit de kasten, of in de speelhoeken. Er is spelmateriaal aanwezig waar kinderen individueel mee kunnen spelen. Kinderen kunnen hier aan het begin van de dag een “start” mee maken aan tafel, bijvoorbeeld puzzelen, of en prentenboek bekijken. Gedurende de rest van de dag zijn er verschillende momenten van vrij spel, waarin de kinderen veelal samen gaan spelen. Het aanwezige spelmateriaal nodigt hiertoe ook uit. Tijdens dit gezamenlijk spel wordt de sociale competentie van de kinderen gestimuleerd. Voorbeelden: In het keukentje kunnen de kinderen samen koken, tafeldekken. Ze leren zo met elkaar communiceren, samenwerken, anderen helpen, conflicten voorkomen en oplossen De loopmat in de speelzaal kan gebruikt worden voor wat drukkere motorische activiteiten, bijvoorbeeld erover heen rennen, koprol maken, hinkelen. De kinderen leren dan dat ze op hun beurt moeten wachten, rekening houden met elkaar. Maar ook: kijken naar elkaar als iemand een kunstje laat zien. Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 26 van 31
Bouwen met de blokken of aan de treinbaan: samenwerken tot een resultaat, communiceren met elkaar, niet stukmaken wat een ander gemaakt heeft. Samen een boekje lezen in de boekenhoek: communiceren over wat je ziet op de plaatjes, niet afpakken van elkaar. Buiten: verschillende hoekjes die “spannend”/ uitdagend zijn voor de kinderen, waar ze zich voor elkaar kunnen verstoppen, of samen iets doen uit het zicht van de pedagogisch medewerkers en de andere kinderen, bijvoorbeeld in de wilgentent, of achter de schuttingdelen. Buiten: samen in de zandbak iets moois bouwen, een kuil graven.
Voor de 3+ activiteiten (activiteiten voor de oudere kinderen, in kleine groepjes onder begeleiding van een pedagogisch medewerker) is apart spelmateriaal aanwezig. Dit materiaal wordt juist zo gekozen dat het de sociale competentie van de kinderen stimuleert. De kinderen leren hierdoor op hun beurt wachten, rekening houden met elkaar, samenwerken, communiceren, zich in een ander kunnen verplaatsen. Verschil in sekse en culturele achtergrond Er wordt niet echt een onderscheid gemaakt in speelgoed dat specifiek voor jongens, of echt voor meisjes is. We vinden het belangrijk dat de kinderen de mogelijkheid krijgen om met al het speelgoed te spelen. Dus als meisjes met auto’s willen spelen is dat prima, en als jongens met de poppen spelen uiteraard ook. Over het algemeen spelen kinderen in deze leeftijdscategorie gewoon samen met het speelgoed (pas in de kleuterleeftijd komt het besef van jongens- versus meisjesspeelgoed). Het is belangrijk dat het speelgoed ook aansluit bij de culturele achtergrond van de aanwezige kinderen. Als er kinderen uit andere landen aanwezig zijn, kan spelmateriaal uit de eigen cultuur iets vertrouwds bieden. Tegelijkertijd kan het kind hiermee laten zien hoe het thuis speelt, of hoe dingen thuis gaan (bijvoorbeeld thee schenken uit een oosters theepotje). Hierdoor leren kinderen zich in een ander verplaatsen. Op dit moment zijn er relatief weinig kinderen uit andere landen / culturen op het kinderdagverblijf aanwezig. Daarom is hier ook in het speelgoedaanbod niet echt rekening mee gehouden. Het is mogelijk dat in de toekomst meer kinderen uit verschillende culturen het kinderdagverblijf bezoeken. Dan zal bekeken worden of bepaald spelmateriaal toegevoegd moet worden.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 27 van 31
D.
het bieden van de kans om zich waarden en normen eigen te maken
Hieronder verstaan we dat kinderen de kans moeten kringen om zich waarden en normen, de cultuur van de samenleving waarvan zij deel uitmaken, eigen te maken. Kinderen maken deel uit van de samenleving, en het is van belang dat zij leren om op een passende manier met andere kinderen en volwassenen om te gaan. Het kinderdagverblijf wordt gezien als een aanvulling op de eigen gezinssituatie. Hier kan een kind in aanraking komen met ander aspecten van de cultuur en de diversiteit die onze samenleving kenmerkt. Wij respecteren kinderen om wie ze zijn en wat ze zijn en dit zal de basis vormen voor het leren respect hebben voor anderen. Wij bieden de kinderen op de volgende manieren de kans om zich waarden en normen eigen te maken: D1.
Waarden en normen en de pedagogisch medewerker – kind interactie
Het gedrag van volwassenen (en dus ook van de pedagogisch medewerkers) speelt een belangrijke rol bij de morele ontwikkeling van kinderen. Door hun reacties ervaren kinderen de grenzen van goed en slecht, van anders, van mogen en moeten. Het gedrag van de volwassenen geeft niet alleen richting en correctie aan het gedrag van kinderen, maar wordt door de kinderen ook gekopieerd in hun eigen gedrag naar ander kinderen en volwassenen. De pedagogisch medewerkers hebben dus een belangrijke voorbeeldfunctie. Wees ervan bewust dat je ook je eigen normen en waarden hebt. Omgangsvormen en afspraken Wij respecteren de kinderen om wie ze zijn en wat ze zijn. Wij verwachten ook van de kinderen dat ze (leren) respect (te) hebben voor anderen. Dit betekent dat zij (en wij!) zich aan een aantal “basale” omgangsvormen houden, zoals: - niet schreeuwen, maar rustig met elkaar praten - niet vloeken, of rare taal gebruiken aan tafel - netjes praten - openstaan voor anderen (met andere huidskleur / kleding / gewoontes) - luisteren naar elkaar - op je beurt wachten - niet aan elkaar zitten aan tafel - en uiteraard de ander geen pijn doen (dus niet slaan, schoppen, bijten e.d.) - aardig zijn voor elkaar - ruzie op een nette manier oplossen (eerst proberen zelf op te lossen, pas als de kinderen er zelf niet uitkomen grijp je in). Hiernaast zijn er nog een aantal specifieke regels, zoals: - meedoen aan de dagelijkse routine (we gaan bijvoorbeeld met zijn allen aan tafel) - netjes eten met een vork - plassen voor het eten - handen boven tafel tijdens het eten - eerst een broodje hartig, dan een broodje zoet - niet rennen op de groep - doortrekken en handenwassen na toiletbezoek - niet zonder begeleiding op de commode klimmen - zuinig met de spullen omgaan - speelgoed op de eigen groep houden - samen opruimen na het eten - puzzels en klei blijven aan tafel Als pedagogisch medewerker ben je degene die hierop toezicht houdt, en spreek je de kinderen aan wanneer zij zich niet aan de regels houden. Je leert hen dus wat de waarden en normen zijn op het kinderdagverblijf. “Overtredingen” Voor alle regels geldt dat ze in het leven zijn geroepen om een bepaalde reden. Wanneer een kind zich niet aan de regels houdt, wordt uitgelegd wat de regel is, en waarom. Als het kind dan nogmaals die regel overtreedt, volgt er een sanctie, afhankelijk van de ernst van de overtreding. Een lichte “straf” is bijvoorbeeld sorry zeggen. Als het kind echt iets ergs heeft gedaan (bijvoorbeeld expres iets stukgemaakt, of een ander kind pijn gedaan heeft) moet het even op een stoeltje zitten. Bij Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 28 van 31
overtredingen aan tafel krijgt het kind 3 waarschuwingen met uitleg. Als het zich dan nog niet aan de regels houdt, wordt het stoeltje van het kind even omgedraaid. Na de straf neem je als pedagogisch medewerker altijd even een momentje met het kind alleen, waarin je het samen weer goedmaakt. Hierbij maak je duidelijk oogcontact en ga je even op kindhoogte / op je hurken zitten). D2.
Waarden en normen en de binnen- en buitenruimte
Bij de ontwikkeling van waarden en normen denk je niet gelijk aan de aankleding van de binnen- en buitenruimte. Toch zorgt het kinderdagverblijf ervoor dat het kind in aanraking komt met regels en afspraken die het kind thuis niet kent, en dat zorgt daarmee voor een uitbreiding van zijn kennis over wat wel en niet “hoort”. Met name zijn dit afspraken die er voor zorgen dat het kinderdagverblijf / de ruimte leefbaar blijft. Afspraken voor de kinderen Er zijn afspraken die voor alle ruimtes gelden. Dit zijn veelal de basale omgangsvormen over hoe je met elkaar en de spullen omgaat. Ook zijn er afspraken die voor de specifieke ruimtes gelden, bijvoorbeeld: Badkamer - kinderen mogen niet spelen in de badkamer - kinderen die nog niet zindelijk zijn mogen alleen onder toezicht in de badkamer komen - kinderen mogen niet zelf het trapje van de commode uittrekken - kinderen mogen alleen onder begeleiding op de commode klimmen - kinderen mogen geen speelgoed meenemen in de badkamer Keuken - er mogen geen kinderen in de keuken komen Groepen - niet rennen op de groepen - speelgoed op de eigen groep houden - speelgoed opruimen na het spelen Buitenruimte - “normaal” omgaan met het speelgoed - respect voor de natuur (dus geen planten stukmaken) - schoenen uit in de fontein Speelzaal - geen speelgoed meenemen naar de speelzaal Afspraken voor de pedagogisch medewerkers Er zijn niet alleen regels en afspraken waar de kinderen zich aan moeten houden, om de binnen- en buitenruimte leefbaar te houden zijn er ook afspraken die voor de pedagogisch medewerkers gelden. Dit zijn dan afspraken over de inrichting en aankleding van de ruimte, afspraken over opruimen, afspraken over schoonmaak en afspraken over het gebruik van de verschillende ruimtes. Afspraken over de inrichting en aankleding van de ruimte Uit elke groep is er een “vertegenwoordiging” aangesteld. Deze pedagogisch medewerkers hebben onderling overleg over de inrichting en aankleding van de gezamenlijke ruimtes, zoals de speelzaal, het atelier, en de buitenruimte. Na dit overleg komen er punten naar voren, die dan worden teruggekoppeld aan de andere pedagogisch medewerkers. De aanschaf van nieuwe materialen en de aankleding gaat in samenspraak. Afspraken over opruimen In principe geldt dat degene die spullen gebruikt, deze spullen ook weer opruimt. Voordat de vroege dienst weggaat, vraag deze aan de late dienst of er nog iets moet worden opgeruimd. Als je als pedagogisch medewerker late dienst hebt, en alle kinderen van jouw groep al zijn opgehaald, vraag je aan je collega’s op de andere groepen of zij nog hulp kunnen gebruiken bij het opruimen. Afspraken over de schoonmaak Alle pedagogisch medewerkers zijn verantwoordelijk voor het netjes en schoon houden van de eigen groep, en de ruimtes die je gebruikt hebt (speelzaal en atelier, en de keuken bij bijvoorbeeld pannenkoeken bakken). Dit houdt in dat tafel en stoelen schoongemaakt worden na eten en drinken en Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 29 van 31
bijvoorbeeld knutselactiviteiten. De vloer wordt geveegd (dweilen gebeurt door de groepshulp). Ook zijn er afspraken over de schoonmaak / wassen van speelgoed / knuffels / verkleedkleren. Dit staat uitgewerkt in een rooster. De badkamer wordt elke dag schoongemaakt door de pedagogisch medewerkers. Hiervoor is een rooster opgesteld dat rouleert per maand. Afspraken over het gebruik van de verschillende ruimtes Er zijn geen concrete afspraken over wie welke ruimte gebruikt. Wel is het de bedoeling om zoveel mogelijk rekening te houden met je collega’s, dus even navragen of het uitkomt dat je bijvoorbeeld het atelier of het logeerkamertje gaat gebruiken. Ook als je veel lawaai gaat maken of muziek gaat luisteren met de groep houdt je rekening met elkaar. Overtredingen Als kinderen zich niet aan de regels houden, worden ze hierop aangesproken. Als pedagogisch medewerkers proberen we dit onderling ook te doen. Als iets niet direct besproken kan worden met je collega’s, dan toch zeker op een rustig moment even verder op de dag. Echte knelpunten over het samenwerken onderling kunnen worden besproken tijdens de werkbegeleiding of de teamvergadering (als het meerdere collega’s aangaat). D3.
Waarden en normen / cultuur en de groep
Hoewel we zoveel mogelijk proberen uit te gaan van het individuele kind, willen we de kinderen ook bijbrengen dat de groep ook belangrijk is. Daarom worden er gedurende dag verschillende activiteiten georganiseerd waar de hele groep aan mee doet. Bovendien gebeuren er op een dag verschillende dingen waar je de groep bij betrekt. Groepsbelang Kinderen mogen op het kinderdagverblijf zelf kiezen wat ze willen doen, op welke groep ze het doen en met wie ze het doen, mits het respect voor de anderen en het materiaal gehandhaafd blijft. Toch zijn er ook een aantal activiteiten waaraan de kinderen mee moeten doen (ook als ze liever iets anders willen doen), omdat we het belangrijk vinden dat kinderen ook in een groep kunnen functioneren, en omdat het samenzijn met de groep bij uitstek een moment is om te leren “hoe het hoort”. Bijvoorbeeld: - aan tafel eten en drinken met zijn allen - vieren van verjaardagen - boekje lezen aan tafel na het eten - 3+ activiteiten met een klein groepje kinderen - soms met de hele groep naar buiten Hierbij houdt je uiteraard wel rekening met de ontwikkelingsfase en de concentratie van de kinderen. Bijvoorbeeld: van de 3+ kinderen kun je verwachten dat ze tijdens een 3+ activiteit de aandacht op kunnen brengen voor een spelletje. Als je een eenvoudig boekje leest aan tafel, is het voor de bijna 4- jarigen soms te simpel, terwijl de net 2 jarigen misschien halverwege afhaken omdat ze zich niet meer kunnen concentreren. Delen met de groep We geven de kinderen regelmatig de gelegenheid om hun individuele ervaringen te delen met de groep. Onder andere aan tafel kunnen de kinderen vertellen over wat ze hebben meegemaakt en hoe het er bij hun thuis aan toe gaat. Op die manier leren de kinderen dat het ergens anders niet altijd hetzelfde gaat als thuis. Bovendien leren de kinderen dat ze naar elkaar moeten luisteren in een gesprek, en respect hebben voor de ander. Andere manieren om een stukje “thuis” in het kinderdagverblijf te brengen zijn: - het organiseren van een thema-week over dieren: kinderen mogen vertellen welk dier ze thuis hebben en foto’s meenemen. - organiseren van een opa&oma dag, waarop opa en oma het kinderdagverblijf mogen bezoeken - kinderen laten vertellen over het werk dat hun papa en mama doen - als er een broertje of zusje is geboren, mogen de kinderen dit vieren op de groep Al te persoonlijke (positieve of negatieve) ervaringen hoeven niet per se in de hele groep te worden verteld; we geven het kind wel de gelegenheid hiervoor dit te delen, maar dat kan ook in een 1 – op – 1 situatie, of met een klein groepje. Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 30 van 31
Respect voor de ander Kinderen in deze leeftijd vinden andere gewoontes, een ander uiterlijk, of zelfs een andere taal helemaal niet zo belangrijk, daar zijn ze niet zo mee bezig. We maken dit dan ook niet zo bijzonder (dus geen ingewikkelde verhalen over andere culturen of landen). We hebben respect voor de ander, om wie hij / zij is. Onder respect hebben voor elkaar valt ook het aardig zijn voor elkaar, elkaar geen pijn doen, niet brutaal zijn, elkaar niet uitlachen. Omdat we dit heel belangrijk vinden, worden overtredingen gelijk bestraft, door het kind apart te zetten. Altijd geldt hierbij: - duidelijk uitleggen waarom je het kind apart zet - degene die het kind apart zet, praat het ook weer uit met het kind - degene die de overtreding ziet, zet het kind apart (ook als het een kind van een andere groep betreft (door het half- open – deuren beleid)). D4.
Waarden en normen / cultuur en activiteiten
Tijdens de activiteiten vinden we het belangrijk dat de kinderen op een normale manier met elkaar omgaan, en respect voor elkaar hebben. Waar mogelijk laten we de grotere kinderen de kleinere kinderen helpen (bijvoorbeeld met schoenen en jas aantrekken), zodat er een soort solidariteit ontstaat. Een andere manier om de overdracht van waarden en normen te stimuleren is het aanbieden van activiteiten waarbij wordt ingegaan op het “echte” leven, en waarbij je een stukje “cultuur” laat zien aan de kinderen. Voor de kinderen is het verblijf op het kinderdagverblijf “het echte leven”. De kinderen in deze leeftijd zijn nog niet zo erg bezig met cultuurgebonden activiteiten en gewoontes. Wel gaan de pedagogisch medewerkers af en toe met een groepje naar buiten of naar de markt, zodat kinderen een stukje van de Nederlandse cultuur meekrijgen. Verschillen tussen de Nederlandse cultuur en andere culturen worden verder niet zo uitgediept, misschien ook omdat de meeste kinderen op het kinderdagverblijf van Nederlandse komaf zijn. Indien de samenstelling van de groep in de toekomst zou veranderen, kan dit punt opnieuw overwogen worden. D5.
Waarden en normen / cultuur en spelmateriaal
Door het aanbieden van verschillende materialen uit het dagelijkse leven, krijgen de kinderen de mogelijkheid om een stukje cultuur te leren / te oefenen. Zo is er een speelkeukentje, zodat de kinderen leren hoe je bijvoorbeeld de tafel dekt, afwast, eten maakt e.d. Door het “eten” aan het bijbehorende tafeltje, leren de kinderen hoe ze zich aan tafel gedragen (in een huisje, maar ook in een restaurant bijvoorbeeld). In de poppenhoek spelen ze verschillende situaties uit het dagelijkse leven na. Ook zijn er verschillende verkleedkleren, waarmee de kinderen rollen uit het echte leven kunnen oefenen. Omdat er momenteel (nog) weinig kinderen van buitenlandse komaf het kinderdagverblijf bezoeken, is er weinig spelmateriaal aanwezig dat een andere culturele achtergrond heeft dan de Nederlandse (er is alleen een pop met een donkere huidskleur aanwezig). Omdat kinderen in deze leeftijd nog niet zo met andere culturen bezig zijn, vinden we ook niet nodig om dit nu aan te passen. Indien de samenstelling van de groep in de toekomst zou veranderen, kan dit punt opnieuw overwogen worden.
Stichting Kinderopvang Harenkarspel / Pedagogisch beleid KDV / 2012 / Pagina 31 van 31