Paulus’ raad aan de gemeente van Korinthe met betrekking tot de voorbereiding op en de viering van het Heilig Avondmaal. Ds. J. IJsselstein - 1 Korinthe 11:29-34
Gemeente, de dichter van psalm 15 zegt: HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op de berg van Uw heiligheid?. Wie in het Oude Testament opging bij de grote feesten, wie zich wilde begeven op het terrein van de tabernakel, van de tempel, die kon en mocht niet zomaar gaan. Die moest zichzelf afvragen: Heere, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal bij U wonen? Of, met woorden van psalm 24: wie zal klimmen op de berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats van Zijn heiligheid? Of, met woorden van Jesaja (33:14): Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij een eeuwige gloed wonen kan? Prangende vraag! Wat is het antwoord? Van David? Van Jesaja? Dit: Die in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt, dat zij geen geschenken behouden; die zijn oor stopt, dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit; dat hij het kwade niet aanzie. Of, om het woorden van het Nieuwe Testament te spreken: die door Gods genade leeft in een geheiligde levenswandel. Dus is de vraag terecht, voordat je opgaat naar het heiligdom, voordat je aangaat aan het Heilig Avondmaal: wie ben ik voor God? Hoe zal ik Hem ontmoeten? En dat vroeg om eerlijk zelfonderzoek. Toen. En dat vraagt om eerlijk zelfonderzoek. Ook nu. Voor Gods kinderen die op die manier aangaan, heeft Jesaja trouwens ook een bijzondere belofte: Die zal in de hoogten wonen, de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn; zijn brood wordt hem gegeven, zijn wateren zijn gewis. Uw ogen zullen den Koning zien in Zijn schoonheid; zij zullen een ver gelegen land zien. Gemeente, de preek van vanavond is een vervolg op de preek van afgelopen zondag. Toen ging het over vers 27 en 28 van 1 Korinthe 11, nu gaat de preek over 1 Korinthe 11:29-34. We lezen daar het woord van God als volgt: Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen. Want indien wij onszelven oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden. Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden. Zo dan, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, verwacht elkander. Doch zo iemand hongert, dat hij te huis ete, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt. De overige dingen nu zal ik verordenen, als ik zal gekomen zijn.
Het thema voor de preek is: Paulus’ raad aan de gemeente van Korinthe met betrekking tot de voorbereiding op en de viering van het Heilig Avondmaal. Er zijn 3 aandachtspunten. We letten op 1. Het oordeel van God (vers 29-30) 2. De veroordeling van onszelf (vers 31-32) 3. De verwachting van elkaar (vers 33-34) Als eerste dus: 1. Het oordeel van God. Want (vers 29-30) die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen. Wie eet en drinkt zonder die goede, ernstige, eerlijke voorbereiding, die eet en drinkt zichzelf een oordeel. Het is niet onmogelijk (hoewel het eigenlijk niet de eerste bedoeling is van de tekst) om hier te denken aan het aangaan zonder kennis van eigen hart, zonder berouw over de zonde en zonder enige kennis van Christus. Hoe kun je gedachtenis vieren aan iemand die je niet kent? Aan iemand die je nooit hebt ontmoet? Het is niet onmogelijk (hoewel het eigenlijk niet eerste bedoeling is van de tekst) om hier te denken aan aangaan aan de bruiloftstafel zonder bruiloftskleed, zonder goddelijke recht. Het is niet onmogelijk (hoewel het eigenlijk niet de eerste bedoeling is van de tekst) om hier te denken aan degenen die later zullen zeggen: wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, terwijl Hij hen antwoorden zal: Ik ken u niet. Daar mag je aan denken, maar waar het hier vooral om gaat is: om het aangaan zonder juiste, eerlijke voorbereiding. Om het aangaan terwijl je ondertussen leeft in onmatigheid (jezelf bedrinkt) en terwijl je ondertussen de armen laten verkommeren. Om het aangaan, terwijl je jezelf niet afvraagt, zoals in psalm 15, psalm 24 en Jesaja 33: hoe zal ik voor God verschijnen? Als je dat niet doet, dan (zegt Paulus) onderscheidt je niet het lichaam des Heeren. Dat doe je alsof je gewoon aanschuift aan een maaltijd. Om erbij te horen. Om gewoon te eten en te drinken om je lichaam te voeden. Maar, dit is een teken en zegel van het lichaam en bloed des Heeren. Nota bene gegeven tot een teken in de nacht dat hij verraden werd door een van zijn discipelen. In de nacht waarin Hem de beker van de toorn van God over onze zonden in de handen gedrukt werd. Dan ben je tevreden met het uiterlijk van brood en wijn, met het uiterlijk van avondmaalganger zijn, maar je hart is er niet bij. Omdat… je hart zo doods, hard, verdwaald, ziek is, dat het je allemaal maar weinig meer zegt. Omdat… je zo vast zit aan de dingen van nu, van deze tijd, van de wereld. Omdat… de eer van God je niet meer weegt. Omdat… je Christus, de Zaligmaker van zondaren, zo uit het oog verloren hebt. Of omdat… omdat je hart er nooit bij geweest is.
Niet onderscheidende het lichaam des Heeren. O, hoor toch de indringende en welgemeende aansporing uit de hemel (vooral u, van wie het hart er nooit bij geweest is) met woorden van Zefanja (2:1): Doorzoek u zelf nauw, ja, doorzoek nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt! O, hoor toch de indringende en welgemeende aansporing uit de hemel (vooral u, van wie het hart er nooit bij geweest is) met woorden van Amos (6:1): Wee den gerusten te Sion, en den zekeren op den berg van Samaria! Want als je wel aan het avondmaal gaat, en je hart er nooit bij is of geweest is, dan geldt u in het bijzonder: hoe zult u rechtvaardig voor God verschijnen? Nu? Straks? Niet onderscheidende het lichaam des Heeren. Dan lijkt je op… Wie zat er ook zo aan tafel? Dan lijkt je op Judas. Uiterlijk klopte het allemaal. Het was een vriendelijke en voorbeeldige jongen. Hij kuste zelfs zijn Meester. Maar in zijn hart was hij een vijand van Hem. Doorgrond en ken mijn hart, o Heere. Want zelfs een dominee, een ambtsdrager kan een huichelaar zijn. Dan lijkt in het beste geval op Petrus en de anderen die aanzaten aan het 1e avondmaal. Meester, we gaan ervoor, we zullen U nooit verloochenen! Maar ondertussen zitten ze stiekem ruzie te maken over wie de meeste is. Ondertussen willen ze elkaar de voeten niet wassen. En even later is het zover. Ze rennen allemaal weg. En Petrus verloochent zijn Meester. Een hart vol van ons eigen ik, vol van onze eigen prestaties. Ootmoedig? Schuldverslagenen? De zaligheid in Hem zoeken? Nee, gewoon uit gewoonte gaan: ik ben toch een kind van God? Nee. Zo kan je niet tot God naderen, zo kan je niet voor God verschijnen. Jezelf uit het oog verloren, en daardoor ook helemaal geen oog voor de hoogheid en de heerlijkheid van de Gastheer. Zo eet en drink je jezelf een oordeel. Zoals? Wat voor een oordeel? Zoals u ziet in de gemeente van Korinthe (vers 30): Daarom zijn onder u vele zwakken (mensen die tobben met hun gezondheid) en kranken (echte zieken), en velen slapen (er zijn in de gemeente meer dan anders mensen gestorven). Er gaat in Korinthe een oordeel over de gemeente: Goddelijke discipline. Kan dat nog? Jazeker. Want de Heere is nog steeds Dezelfde. En Hij vraagt ook nu, aan Zijn kinderen, aan de gemeente, om Zijn tafel heilig te houden. Dus dringt Hij er bij ons op aan, om onszelf nauwkeurig te onderzoeken. Dat is geen doel op zich: ga maar eens lekker wroeten in jezelf… Het doel van dat zelfonderzoek is, zo zegt het formulier voor het Heilig Avondmaal: ten eerste bedenke een iegelijk bij zichzelf zijn zonden en vervloeking, opdat (en dan komt het tweeledige doel): hij zichzelf mishage. Opdat hij zou walgen van zichzelf. En opdat hij zich voor God verootmoedige. Omdat hij klein worden voor God. Aangezien de toorn van
God tegen de zonden zo groot is, dat Hij die (eer Hij ze ongestraft liet blijven) aan Zijn lieve Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke dood des kruises gestraft heeft. Hoe zal de Vader die Zijn Zoon gaf, hoe zal de Zaligmaker die zo bitter geleden heeft schitteren in onze gedachten, als wij denken dat we het station van de zonde allang gepasseerd zijn? Het doel van het zelfonderzoek is dat wij klein worden, ons voor God verootmoedigen, dat we walgen van ons zondige hart, dat we ons voor God mishagen. Opdat in die weg de Gastheer groot wordt. Omdat we de zaligheid (die wij zelf nooit meer kunnen verdienen) buiten onszelf, in Hem, in Zijn woord, in Zijn beloftewoord zoeken en vinden zullen. God vraagt Zijn kinderen om Zijn tafel heilig te houden. En dat vraagt niet alleen om een goddelijk recht, omdat de Heere ooit in ons hart wilde gaan werken. Maar dat vraagt ook om een nauwgezet zelfonderzoek. Hoe staat het met mijn leven voor Gods aangezichts? Hoe zal ik voor God verschijnen? U zegt: ook al is mijn hart niet zo aangedaan, ook al voelt het doods, ook al heb ik nog niet met alle zonde gebroken, ik moet gaan: uit gehoorzaamheid. Ja maar niet zo, niet als met een excuus. De weg voor mij, de weg voor u is: eerst zelfonderzoek, eerst vernedering, eerst buigen, eerst belijden, eerst breken met de zonde, en dan gehoorzaam zijn. Goddelijke discipline, over een slordig leven, over een slordige avondmaalsgang. Je niet voorbereiden. Leven in de zonde. Leven voor jezelf. Je naaste laten verkommeren. Ver bij de Heere vandaan leven. Afblijven om verkeerde redenen: deze of gene staat me niet aan, dus blijf ik zitten in mijn bank. Zegt u dat straks ook aan de hemelpoort? Heere, ik zal niet binnengaan, want ik zie dat die en die ook aanzitten aan Uw tafel? Er rust een oordeel op de gemeente van Korinthe. Ziekte, zwakte, sterfgevallen. Kan de Heere opnieuw zo’n oordeel sturen, ook in onze gemeente? Jazeker, dat kan. Dat kan in deze vorm, dat kan ook in andere vormen: een oordeel van geesteloosheid, van verharding, van onderlinge twist, of andere dingen. U zegt: de Heere straft… hard… Nee. Om Bijbelse taal te gebruiken: de Heere kastijdt mild. Want dit is geen afrekening. Dit is geen overgeven aan het definitieve oordeel. Dit is straf, Vaderlijke straf om te onderwijzen, om te sturen, om te corrigeren. Want (en we gaan dat samen eerst zingen) ’s HEEREN goedheid kent geen palen, dus zal Hij door onderwijzing hen die dwalen brengen in het rechte spoor. We gaan dat samen zingen uit psalm 25:4.
Onze tweede gedachte: 2. De veroordeling van onszelf. Als we lezen in vers 31-32: Want indien wij onszelven oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden. Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden. Als we onszelf oordelen, als we onszelf eerlijk onderwerpen aan een eerlijk oordeel van de Bijbel, dan worden we niet geoordeeld. Dat is een hartelijke oproep gericht aan het adres van de kinderen van God in Korinthe. Een oproep om tot inkeer te komen: onderzoek uzelf! Oordeel uzelf. Dat is een hartelijke oproep tot bekering, tot berouw, tot verandering van levenshouding. Het is alsof Paulus zegt: u voelt het oordeel van de Heere over uw leven, over het gemeenteleven. Maar let nu toch op Gods goede doel. Hij kastijdt u. Hij straft u als kinderen. Om u het goede te leren. Die straf is bedoeld om uw gedrag te veranderen. Zoals een vader dat wil en doet: niet hard, niet gevoelloos. En vooral met het doel dat het anders zal worden. Dat u terug zult keren met berouw en dat u de Heere om vergeving zult vragen. God tuchtigt, God kastijdt zijn kinderen. Hij straft ze met liefde en met een heilig doel. Zoals staat in Hebreeën 12 vers 5-7, en ook in vers 10: En gij hebt vergeten de vermaning, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijkt niet, als gij van Hem bestraft wordt; Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon, die Hij aanneemt. Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt ?) (…) Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goed dacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. Dat geldt ook de zonden in het onderlinge, in de onderlinge verhouding tussen gemeenteleden, tussen avondmaalgangers onderling. Niet vasthouden aan de zonde, maar breken met onderlinge tegenstellingen en ruzies, uitpraten, oplossen, zonden belijden en laten. Zoals Jakobus schrijft in Jakobus 5:16: Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt; een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel. Een vaderlijke correctie, met een heilig doel: opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden. Dus het gaat hij niet om de onherroepelijke straf, om het definitieve oordeel. Er staat ook niet: die eten en drinken zich het oordeel, maar er staat: die eten en drinken zichzelf een oordeel. En dat oordeel is een liefdevolle straf, die tot bekering wil brengen. Onze derde gedachte: 3. De verwachting van elkaar. Vers 33-34: Zo dan, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, verwacht elkander. Doch zo iemand hongert, dat hij te huis ete, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt. De overige dingen nu zal ik verordenen, als ik zal gekomen zijn.
liefdevol klinkt het uit de mond van Paulus: broeders, zusters, verwacht elkaar. Als je aan tafel gaat en de soep is opgediend, val je niet zomaar aan. Je wacht rustig totdat iedereen zit. En je hoopt ook dat iedereen van het gezin komt. Geduldig wachten en hopen. Geliefde gemeente, kinderen van God, laat ons zo elkaar verwachten: wachtend, hopend, biddend. Elkaar verwachten, ook degenen die vroeger aangingen aan het avondmaal, maar tegenwoordig afblijven. Misschien is het goed dat u die ander eens opzoekt, om te kijken wat er is, om te kijken of u die ander helpen mag. Elkaar verwachten, terwijl we in ons hart mee bidden en mee zuchten voor die geestelijke tobbers in de kerk. Die al zo lang uitzien, maar die maar niet durven komen. Het is tot eer van de Gastheer, als kreupele Mefiboseths gedragen worden. Elkaar verwachten, ook die nieuweling, die oudere, die jongere. Niet automatisch kritisch: het zal wel niet kloppen, het zal wel niet waar zijn. Nee, verwacht elkaar. En wees elkaar tot een hand en tot een voet. Wees nieuwelingen tot een Aquila of Priscilla, om hen de weg van de Heere helderder uit te leggen. Is niet in de veelheid van de onderdanen de heerlijkheid van de koning? Elkaar verwachten, ook de laatsten die aangaan. Opgezocht in de heggen, in de steggen, gedwongen om in te komen. Want vele laatsten zullen de eersten zijn, vele eersten de laatsten. Elkaar verwachten, om samen voor God te verschijnen. Hoe zullen wij, in Sion, voor God kunnen verschijnen? Door in deze week van voorbereiding te zingen, terwijl je voor de spiegel staat en opnieuw je eigen, verloren leven ziet: Let, Heere der legerscharen, let op mijn ootmoedige smeekgebed. Ai, laat mij niet van druk verkwijnen. Leen mij een toegenegen oor, o Jacobs God, geef mij gehoor…. Hoe zullen wij, in Sion, voor God kunnen verschijnen? Dat kan alleen, als je in de voorbereiding (terwijl je jezelf weer ziet zoals je werkelijk bent voor God) langs jezelf heen mag zien en Hem in het oog krijgt, die de Gastheer is en zal zijn van de tafel. Hem, van wie geldt: Hij ontvangt zondaars, en eet met hen. Omdat Hij voor ons, kinderen van God, voor God wilde verschijnen, met de last van onze schuld. Toen, toen hij heel diepboog in Gethsémané, toen hij gebroken werd op Golgotha. Om onze schuld: ik voor u. De Hebreeënbrief zegt ervan (Hebreeën 9.24): Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons. Hij is verschenen en verschijnt voor het aangezicht van God voor ons. Hij voor ons. Dat is de taal van de tekenen van het heilig avondmaal: ik voor u.
En schittert deze Borg, deze Christus niet het meest in onze ogen, als ons hart gebogen is, als we walgen van onszelf, als we klein zijn voor God? Laat ons dan zo buigen en laat ons zo komen, als met het koord van onze eigen veroordeling om de hals. En geven de Heere ons dan, om zondag door de tekenen heen iets te zien van de Koning in zijn schoonheid. Dat we mogen zien en geloven (tot onze troost, tot versterking van ons zwakke geloof en tot heerlijkheid van God Drie-enig) Zijn woord en het taal van de tekenen: Ik voor u, daar u anders de eeuwige dood had moeten sterven. Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. En… een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is. AMEN