Inzicht in uitval Een inventarisatie van activiteiten en instrumenten om uitval van studenten te beperken of te voorkomen; de stand van zaken bij Fontys Hogescholen.
Februari 2004
Colofon: Titel: Subtitel: Auteur Opdrachtgever: Rapportnummer: Datum: Telefoon: E-mail: Adviezen: Lay-out: Drukwerk:
Inzicht in uitval Een inventarisatie van activiteiten en instrumenten om uitval van studenten te beperken of te voorkomen; de stand van zaken bij Fontys Hogescholen. Cyrille van Bragt Raad van Bestuur 04.017 / CB Februari 2004 0877-878644
[email protected] Paul van der Plas, Jan Reinartz Annemarie Diepenbroek Fontys Facilitair Bedrijf, Copyshop R1
Inzicht in uitval Een inventarisatie van activiteiten en instrumenten om uitval van studenten te beperken of te voorkomen; de stand van zaken bij Fontys Hogescholen
2004 Fontys Facilitair Bedrijf, afdeling Onderwijs Met uitzondering van gebruik binnen Fontys Hogescholen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie microfilm, geluidsband, elektronisch of op welke andere wijze dan ook en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen zonder toestemming van FFB, afdeling Onderwijs. Binnen Fontys Hogescholen staat dit materiaal vrij ter beschikking van gebruikers, mits als bron wordt vermeld: Fontys Facilitair Bedrijf, afdeling Onderwijs. Hoewel dit materiaal met zorg is samengesteld, aanvaarden auteur(s) noch Fontys Hogescholen enige aansprakelijkheid voor schade ontstaan door eventuele fouten en/of onvolkomenheden in deze publicatie.
Inzicht in uitval
Inhoudsopgave Voorwoord..........................................................................................................................................2 Inleiding ..........................................................................................................................................3 Hoofdstuk 1 De aanleidingen, het Project Uitvalpreventie en raakvlakken met andere projecten ....4 1.1 De aanleidingen ........................................................................................................................4 1.2 Het Project Uitvalpreventie in vogelvlucht ..............................................................................6 1.3 Raakvlakken met andere projecten ...........................................................................................6 1.3.1 De Fontys Competentiewijzer...........................................................................................6 1.3.2 Pilotproject Prognose Aanstaand Studiesucces (PASS) .....................................................7 1.3.3 ZKM-project Studieloopbaananalyse ................................................................................7 Hoofdstuk 2 Werkwijze......................................................................................................................8 2.1 Selectie gesprekspartners en werkwijze interviews..................................................................8 2.2 Werkwijze “vergrootslag”........................................................................................................8 2.3 Verwerking gegevens................................................................................................................8 2.4 Terminologie ............................................................................................................................8 Hoofdstuk 3 Resultaten.....................................................................................................................10 Hoofdstuk 4 Good practices .............................................................................................................13 Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen.......................................................................................17 5.1 Conclusies ...............................................................................................................................17 5.1.1 Redenen voor uitval........................................................................................................17 5.1.2 Activiteiten om uitval te beperken: signaalgevoeligheid................................................17 5.1.3 Activiteiten om uitval te beperken: verwijzing ..............................................................17 5.1.4 Activiteiten om uitval te beperken: exitgesprekken, exit-enquêtes en registratie exitgegevens....................................................................................................................18 5.1.5 (Structureel) onderzoek naar uitval................................................................................18 5.1.6 Uitvalgegevens en cijfers betreffende uitval...................................................................18 5.1.7 Informatie delen ten aanzien van de uitvalproblematiek ...............................................18 5.1.8 Samenvattend: de belangrijkste conclusies.....................................................................18 5.2 Aanbevelingen ........................................................................................................................19 5.2.1 Redenen voor uitval........................................................................................................19 5.2.2 Activiteiten om uitval te beperken: signaalgevoeligheid................................................19 5.2.3 Activiteiten om uitval te beperken: verwijzing ..............................................................19 5.2.4 Activiteiten om uitval te beperken: exitgesprekken, exit-enquêtes en registratie exitgegevens....................................................................................................................20 5.2.5 (Structureel) onderzoek naar uitval................................................................................20 5.2.6 Uitvalgegevens en cijfers betreffende uitval...................................................................20 5.2.7 Informatie delen ten aanzien van de uitvalproblematiek ...............................................20 5.2.8 Samenvattend: de belangrijkste aanbevelingen ..............................................................20 Nawoord ........................................................................................................................................21 Literatuurlijst .................................................................................................................................... 22
1
Inzicht in uitval
Voorwoord Studiestakers en – switchers vormen geen nieuw verschijnsel. Ook in de 18e en 19e eeuw rondden grote aantallen studenten hun universitaire opleiding niet, of pas na zeer veel jaren af. Ongetwijfeld zal dit voor de betrokkenen en hun ouders vaak een teleurstelling zijn geweest, maar omdat het hoger onderwijs een elitair karakter had en minder dan tegenwoordig bepalend was voor iemands toekomstige positie, waren de maatschappelijke gevolgen beperkt. Ook nu merk ik als studentendecaan nog dagelijks, wat het voor een student betekent, wanneer deze na korte of langere tijd een studie moet afbreken. Het kan worden ervaren als een eerste groot persoonlijk falen; als het moeten teleurstellen van de ouders, en als het verliezen van sociale contacten en van een toekomstperspectief. In een groot aantal gevallen is er ook nog sprake van financiële nadelen. Sinds het hoger onderwijs vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw geleidelijk aan een massakarakter heeft gekregen en de overheidsuitgaven voor het hoger onderwijs sterk zijn gestegen, wordt studiestaken ook als maatschappelijk vraagstuk belangrijk. Voor de samenleving als geheel en voor de onderwijsinstellingen is verhoging van het onderwijsrendement van groot belang. Uitvalpreventie raakt de kerntaak van een opleiding. Hoe kunnen we het onderwijs zo inrichten dat het bijdraagt aan een goede voorbereiding van de student op een latere beroepsuitoefening? En hoe kunnen we tegelijkertijd voorkomen dat studenten tijdens dit traject onnodig uitvallen en zorgen voor een goede verwijzing van de student? Ook op dit punt is er sprake van een gedeeld belang van de individuele student en van de onderwijsinstelling. Inmiddels is binnen Fontys Hogescholen een groot aantal ontwikkelingen in gang gezet dat een bijdrage kan leveren aan realisatie van dit doel. Ik denk hierbij onder meer aan studiekeuzebegeleiding door decanen en loopbaancentrum; aan intensivering van de begeleiding van studenten binnen de opleiding; aan competentiegericht leren en het vormgeven aan persoonlijke ontwikkelingsplannen van studenten. Het activeren van de student en het uitgaan van zijn denkniveau en leefwereld spelen hierbij op de achtergrond mee. Binnen verschillende hogescholen zijn voorbeelden van good practices aan te geven die waardevol zijn voor andere instituten. Bij veel opleidingen is het onderwijsrendement echter nog steeds erg laag en blijft de vraag gewettigd of deze situatie niet verbeterd kan worden. In de jaren ’90 zijn er op faculteitsniveau deelonderzoeken uitgevoerd naar de redenen van studiestaken en naar maatregelen die het onderwijsrendement zouden kunnen verbeteren. Niet eerder echter, is er binnen Fontys een gedegen en instellingsbreed onderzoek opgezet zoals het huidige “Project Uitvalpreventie”(PUP), waaraan een groot aantal instituten en opleidingen deelnemen in samenwerking met het Fontys Aansluitingscentrum (FAC). Hieruit blijkt de gezamenlijke betrokkenheid bij het thema en de gevoelde noodzaak om in de bestaande situatie verandering te brengen. Als studentendecaan hoop ik, dat het “Project Uitvalpreventie”(PUP), niet alleen zal leiden tot een aantal goed onderbouwde aanbevelingen, maar dat het denken over uitvalpreventie geïntegreerd wordt in het denken over inhoud en vorm van het onderwijs en dat dit uiteindelijk ook zal leiden tot een daadwerkelijke vermindering van het aantal studiestakers. Peter Sweegers Teamleider Fontys studentendecanen - en psychologen.
2
Inzicht in uitval
Inleiding Eén van de doelen in de activiteiten binnen de beroepskolom mbo-hbo (Plas van der, 2003) is dat het verhogen van rendement van opleidingen via doorstromen of hoger gekwalificeerd uitstromen gewenst is. De Raad van Bestuur van Fontys Hogescholen is akkoord gegaan met twee instituutsoverstijgende projecten binnen het programma Beroepskolom waarvan het Project Uitvalpreventie (PUP) er één is. In het eerste hoofdstuk wordt een kort overzicht gegeven van zaken die de aanleiding vormden voor het Project Uitvalpreventie (Bragt van, 2003). Daarnaast zal het Project Uitvalpreventie als geheel kort worden toegelicht. Het Project Uitvalpreventie heeft een looptijd van januari 2003 tot en met juli 2005 en bestaat uit twee delen. Het eerste deel van het Project Uitvalpreventie, waarvan dit rapport verslag doet, betreft een inventarisatie van de stand van zaken met betrekking tot uitval en uitvalpreventie bij de instituten. Het tweede deel van het Project Uitvalpreventie betreft een onderzoek naar redenen voor uitval en indicatoren voor studiesucces. De rapportages van dit deel van het project zullen in de loop van 2004 en 2005 worden geschreven. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk kort stilgestaan bij raakvlakken met andere projecten van het Fontys Aansluitingscentrum. Hoofdstuk twee omvat een beschrijving van het verzamelen van de gegevens waarop de rapportage is gebaseerd en de organisatie daarbij. Hoofdstuk drie beschrijft de stand van zaken op het gebied van uitvalpreventie op basis van de beschikbare gegevens en hoofdstuk vier geeft een overzicht van ontwikkelde en mogelijk te implementeren instrumenten op het gebied van uitvalpreventie. Hoofdstuk vijf tenslotte, bevat conclusies en aanbevelingen. In de bijlagen zijn achtereenvolgens opgenomen de interviewvragen (I), een overzicht van de instituten en de personen die hebben meegewerkt aan de interviews (II), de zogeheten registratielijst (III), een bijlage met daarin opgenomen de uitgebreide toelichting per instituut gerangschikt op vraag (IV) en een overzicht publicaties van het Fontys Aansluitingscentrum (V). Vervolgens enkele uitvalgegevens, gedestilleerd uit de pilot doorstroomkaarten CFI voor lichting 2001-2002 (VI) en absolute uitvalgegevens (VIIA 2001 - 2002 en VIIB 2002 - 2003), gebaseerd op terugkoppelgegevens uit reportweb. Bijlage VIII tenslotte bevat een aantal internetlinks naar interessante (Fontys)sites.
3
Inzicht in uitval
Hoofdstuk 1 De aanleidingen, het Project Uitvalpreventie en raakvlakken met andere projecten 1.1 De aanleidingen
Er zijn meerdere aanleidingen voor Fontys Hogescholen om op dit moment aandacht te besteden aan uitvalpreventie. Alleen de belangrijkste worden hieronder kort beschreven. “Wel of niet Terecht bij Fontys”. In 2001 heeft het Fontys Aansluitingscentrum (afdeling Onderwijs) samen met de afdeling Marketing en Communicatie van Fontys Hogescholen een grootschalig onderzoek onder diverse groepen uitgevoerd naar de effecten van de face-to-face voorlichtingsactiviteiten. In de rapportage van dit onderzoek, het onderzoeksrapport “Wel of niet Terecht bij Fontys” (Bragt van, 2002), wordt onder andere aangegeven dat studiestakers en studieswitchers over het algemeen van oordeel zijn dat voorlichtingsactiviteiten van Fontys Hogescholen niet expliciet hebben bijgedragen aan hun studiekeuze. Dit is van belang omdat signalen van opleidingsdocenten en decanen aantonen dat de studenten die uitvallen meer dan eens aangeven een verkeerde opleidingskeuze gemaakt te hebben. Deze bevinding is één van de aanleidingen geweest om nader te onderzoeken wat daadwerkelijk redenen voor uitval zijn en of studenten bijvoorbeeld daadwerkelijk uitvallen ten gevolge van een gebrekkige oriëntatie op de vervolgstudie. Terugkoppeling van studieresultaten. Vanuit de terugkoppelgesprekken, met meer dan 50 scholen voor voortgezet onderwijs en 8 Roc’s in de regio, die het FAC jaarlijks voert, is gebleken dat decanen graag geïnformeerd willen blijven over de studieloopbaan van hun oud-leerlingen. Zij geven in dergelijke gesprekken aan bijzonder geïnteresseerd te zijn in de redenen voor studie-uitval en in indicatoren voor studiesucces op het hbo. Prognose aanstaand studiesucces. De terugkoppelinformatie levert voor de meeste VO-decanen en ROC-decanen en studiekeuzebegeleiders weinig verrassingen. Veelal heeft men (achteraf) zelf een verklaring voor het (ontbreken van) studiesucces van bepaalde oud-leerlingen/Fontys-studenten. VO-decanen en ROC-vertegenwoordigers van 14 scholen/instellingen hebben nu de uitdaging aanvaard om vooraf het studiesucces van Fontys-studenten te voorspellen. Na een jaar wordt de prognose dan vergeleken met de werkelijke studieprestaties. Dit onderzoek geeft zicht op mogelijke indicatoren voor studiesucces, maar ook op het ontbreken daarvan. Als mocht blijken dat studiesucces in een bepaalde mate voorspelbaar is, dan is het zaak de begeleiders van onze studenten in de vooropleiding nauwer te betrekken bij de toelating en/of studieloopbaanbegeleiding tijdens het eerste studiejaar bij Fontys Hogescholen. Literatuuronderzoek naar uitval. Om niet opnieuw het wiel uit te vinden en gebruik te maken van resultaten van onderzoeken naar uitvalredenen is in de eerste helft van 2003 literatuuronderzoek gedaan naar recente publicaties over uitval en uitvalpreventie in het Hoger (Beroeps) Onderwijs (Lansbergen, 2003).Een van de conclusies uit deze literatuurstudie is dat het gevonden onderzoek vooral is uitgevoerd in het wetenschappelijk onderwijs. Resultaten zouden derhalve niet direct generaliseerbaar zijn naar de Fontys Instituten. Daarnaast werd geconstateerd dat studieprestaties van studenten in het wetenschappelijk onderwijs bijna uitsluitend het gevolg zijn van de individuele kenmerken van de student en niet systematisch samenhangen met de instelling. Deze bevindingen hebben er mede toe geleid dat er extra aandacht besteed wordt aan de uitvalproblematiek bij Fontys Hogescholen om antwoord te krijgen op de vraag wat bij Fontys Hogescholen bepalend is voor studie-uitval en studiesucces.
4
Inzicht in uitval
Studieprestaties van havo-instromers met profieldiploma. Ook de rapportage Presteren met Profielen (Reinartz & Dimjati, 2001) vormt een aanleiding om wat meer te weten te komen over de uitvalproblematiek. Uit deze rapportage komt onder andere naar voren dat de uitval het grootst is bij instromers met profiel Economie en Maatschappij en bij de sector Economie. Ook staat in de slotopmerking van deze rapportage dat er voor het eerst een duidelijke relatie is gevonden tussen havo-profielkeuze, hbo-opleidingskeuze en studieprestaties. Initiatieven in instituten. Uit contacten tussen het FAC en de contactpersonen voor aansluiting is gebleken dat op veel Fontys instituten reeds goede initiatieven genomen worden om uitval te reduceren. Deze initiatieven zouden wellicht op andere plaatsen binnen Fontys Hogescholen kunnen worden geïmplementeerd Doorstroomkaarten van Cfi1. De relatief hoge uitvalcijfers die jaarlijks centraal worden vastgesteld vormen aanleiding om meer aandacht te besteden aan de uitvalproblematiek2. Niet alleen bij Fontys Hogescholen maar ook in de media en in diverse publicaties en persberichten wordt de problematiek naar voren gehaald. Doorstroomagenda Beroepskolom. Niet in de laatste plaats natuurlijk is de aandacht die vanuit de Beroepskolom wordt gevestigd op instroom, doorstoom en uitstroom in de beroepskolom mbo-hbo aanleiding geweest om het Project Uitvalpreventie op te starten. Bijvoorbeeld in het Convenant Samenwerking ten behoeve van Innovatie in het Beroepsonderwijs (Wetenschappen, 2 mei 2003) wordt de vermindering van de uitval expliciet genoemd; “Voor 2003 kenmerkt de vernieuwing zich door een gerichtheid op vermindering van de uitval, verbetering van de doorstroom, pedagogische en didactische vernieuwing, in alle gevallen binnen de context van versterking van de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven”. In de doorstroomagenda Fontys Hogescholen – ROC’s worden ook uitspraken gedaan over de vermindering van de uitval in de Beroepskolom. Zo worden in samenwerking met 8 ROC’s hbostudenten met een mbo-opleiding in hun studieloopbaan gevolgd. Ook worden in samenwerking kengetallen opgesteld voor de doorstroom mbo-hbo, teneinde kwalificatiewinst te kunnen meten, mede met het doel te komen tot streefcijfers voor de toekomst. Beleidsstaf. Vanuit de beleidsstaf is er op verzoek van de Raad van Bestuur onderzocht welke instrumenten ingezet (dienen te) worden bij uitvalpreventie. Daarnaast wordt ook door het taakteam Gender en Etniciteit aandacht besteed aan uitvalproblematiek bij Fontys Hogescholen. Er zijn dus veel en verschillende aanleidingen om Fontysbreed aandacht te besteden aan studieuitval en het reduceren hiervan om zo te komen tot een structurele aanpak over de grenzen van instituten en/of vestigingsplaatsen heen. Dat is de belangrijkste reden waarom de Stuurgroep Beroepskolom Fontys, onder leiding van E. Teune (Raad van Bestuur), akkoord is gegaan met het Project Uitvalpreventie (PUP), als instituutsoverstijgend project. Het is goed te bedenken dat dit rapport gebaseerd is op de situatie bij de voltijd opleidingen. De situatie in de deeltijd is niet specifiek onderzocht. Deze beslissingen is genomen in het licht van feedback vanuit de opleidingen dat uitvalproblematiek bij deeltijdopleidingen wezenlijk anders is dan bij de voltijd. Men geeft bijvoorbeeld aan dat de indruk bestaat dat bij de deeltijd uitval met name veroorzaakt wordt door een minder soepel lopende afstemming tussen werk, studeren en maatschappelijke verplichtingen. Onderzoek bij deeltijdopleidingen zal naar alle waarschijnlijkheid ook relevante gegevens opleveren.
1 CFI: Centrale Financiën Instellingen 2 Bron: Pilot Doorstroomkaarten CFI Studiejaar 2001-2002
5
Inzicht in uitval
1.2 Het Project Uitvalpreventie in vogelvlucht
Het Project Uitvalpreventie, een instituutsoverstijgend project, is onderdeel van de programmalijn Beroepskolom bij Fontys Hogescholen en heeft een looptijd van januari 2003 tot en met juli 2005. Programmamanager van de Beroepskolom bij Fontys Hogescholen is Paul van der Plas. Projectleider van dit project is Cyrille van Bragt. Beide betrokkenen zijn werkzaam bij het Fontys Aansluitingscentrum (FAC) als consultant (afdeling Onderwijs Facilitair Bedrijf). Het Project Uitvalpreventie bestaat uit twee delen. Het eerste deel van het Project Uitvalpreventie, waarvan dit rapport verslag legt, betreft een inventarisatie van de stand van zaken met betrekking tot uitval en uitvalpreventie bij de instituten. In de hierna volgende hoofdstukken wordt hierover een verdere toelichting gegeven. Het tweede deel van het Project Uitvalpreventie betreft een onderzoek naar redenen voor uitval en mogelijke indicatoren voor studiesucces. De rapportages van dit deel van het project zullen in de loop van 2004 en 2005 worden geschreven. Dit deel van het project bestaat uit een tweetal metingen die op verschillende tijdstippen worden gedaan: - De eerste meting betreft een vragenlijst die in oktober 2003 is afgenomen bij alle instromende studenten (propedeuse en hoofdfase) in een voltijd opleiding bij deelnemende Fontys Opleidingen. Participerende instituten / opleidingen hebben zich hiervoor vrijwillig opgegeven in september 2003. In totaal is bij 3172 studenten de vragenlijst afgenomen (in totaal stroomden bij Fontys Hogescholen in studiejaar 2003-2004 (naar schatting) ongeveer 7500 voltijdstudenten in). De respons van deze eerste meting is met 72% ruim voldoende. In het voorjaar van 2004 zullen de deelnemende instituten instituutsspecifieke rapportages ontvangen van deze eerste meting. - De tweede meting bestaat uit twee onderdelen: - Het eerste onderdeel betreft een vragenlijst voor studenten die gedurende studiejaar 2003 - 2004 hun studie staken. Deze meting heeft een doorlopende karakter; gedurende het hele studiejaar wordt deze vragenlijst afgenomen. - Het tweede onderdeel van deze meting betreft een vragenlijst voor studenten die zich opnieuw inschrijven bij dezelfde opleiding. Deze vragenlijst zal worden afgenomen in oktober 2004. De eindrapportage van het hierboven beschreven tweede deel van het Project Uitvalpreventie wordt medio 2005 verwacht.
1.3 Raakvlakken met andere projecten 1.3.1 De Fontys Competentiewijzer Het tweede instituutsoverstijgende project in de beroepskolom (naast het PUP) is de Fontys Competentiewijzer (FCW) (Aansluitingscentrum, 2003). De Fontys Competentiewijzer is een instrument dat beoogt de interesse en vermogens van de mbo-leerling in een vroegtijdig stadium in kaart te brengen. Het moet ook zijn loopbaanambities en kansen op een succesvolle start van een hbo-studie duidelijk maken. De vorm die het instrument moet krijgen, kan het beste omschreven worden als een digitale meting van de ambities, de interesses en vermogens van de mbo-er. De voorkeur voor de afnametijd gaat uit naar één uur. Voor de inhoud van het instrument is het van belang dat er een “matching” plaatsvindt tussen wat een leerling kan en wil en wat een opleiding eist. De functie van de Fontys Competentiewijzer; • Een ondersteuning in de ontwikkeling van de optimale (studie-)loopbaan van de mbodeelnemer op weg naar het hbo door het inschatten van zijn competenties en loopbaanambities. • Een communicatiemiddel tussen leerling en docenten én tussen docenten van het mbo- en het hbo-onderwijs. • Een praktische middel om de aandacht van een mbo-er vroegtijdig te richten op hbo/Fontys en om zijn/haar kansen op succes in het hbo te vergroten. Het is geen finale toets of formatief assessment. De resultaten die, lopende het project en na afloop daarvan, voortkomen uit het Project Uitvalpreventie zullen onder andere gebruikt worden ter vervolmaking van de Fontys
6
Inzicht in uitval
Competentiewijzer. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan het integreren binnen de FCW van te beïnvloeden studentkenmerken die bepalend zijn voor studiesucces dan wel studie-uitval. 1.3.2 Pilotproject Prognose Aanstaand Studiesucces (PASS) Vanuit de terugkoppeling van studieresultaten van studenten naar de school van herkomst is in juni 2003 het project PASS3 gestart bij het FAC4. In dit project wordt onder andere gekeken in hoeverre studiesucces door decanen van het voortgezet onderwijs te voorspellen is en aan de hand van welke indicatoren dat zou kunnen gebeuren. Verwacht wordt dat de studieadviseurs van enkele ROC’s ook zullen gaan participeren. De resultaten van PASS en PUP beïnvloeden elkaar over en weer omdat beide projecten parallel aan elkaar worden uitgevoerd en gebruik maken van dezelfde vragenlijst. Daarnaast zorgt een zelfde opzet en werkwijze ervoor dat bevindingen over en weer kunnen dienen ter aanvulling dan wel bijstelling. 1.3.3 ZKM-project Studieloopbaananalyse Mede dankzij de steun van het STiP-fonds start Fontys PABO Eindhoven (FPE) komend studiejaar (2003-2004) het ZKM5-project Studieloopbaananalyse (Hendriks, 2003).Hierbij gaat het om toepassingsgericht onderzoek rondom de uitvalproblematiek onder studenten. Het project richt zich op het analyseren van de motivatie en studieattitude onder potentiële studiestakers en studietwijfelaars. Men gaat een instrument ontwikkelen om beter zicht krijgen op de beweegredenen van studenten om voortijdig hun studie te beëindigen. De doelgroep van dit project betreft met name PABO-studenten die, om verschillende redenen, dreigen uit te vallen. Naast het feit dat de doelgroep van het ZKM-project ook deel uitmaakt van de onderzoeksgroep van het PUP richt het ZKM-project zich ook op motivationele aspecten die bij de student een rol spelen in afwegingen en beslissingen om de studie voort te zetten dan wel te beëindigingen. Motivatie is één van de studentkenmerken die bevraagd worden in het PUP. De resultaten van het ZKM-project zullen naar alle waarschijnlijkheid voor het einde van 2004 bekend zijn en dat biedt mogelijkheden om onder andere conclusies en aanbevelingen, maar ook ervaringen, te betrekken bij het PUP.
Pilotproject Prognose Aanstaand Studiesucces (PASS) van het FAC met 7 scholen voor Voortgezet Onderwijs en 8 ROC’s uit de regio (auteur Jan Reinartz) 4 Het Fontys Aansluitingscentrum (FAC) is onderdeel van de Afdeling Onderwijs van het Facilitair Bedrijf van Fontys Hogescholen 5 Zelf Konfrontatie Methode (Hermans) 3
7
Inzicht in uitval
Hoofdstuk 2 Werkwijze Om te komen tot een zo volledig mogelijk resultaat is gekozen om te beginnen met een aantal interviews ter verbetering van het format en om meer zicht te krijgen op de praktijk. Dit format is uiteindelijk binnen Fontys Hogescholen verspreid.
2.1 Selectie gesprekspartners en werkwijze interviews
Na een eerste ronde met de opzet van het format langs deskundigen binnen het team van het Fontys Aansluitingscentrum is een definitief format vastgesteld dat als uitgangspunt zou gaan dienen bij het afnemen van de interviews. Het format is voorafgaand aan het gesprek toegestuurd aan de gesprekspartners. In de maand juni en juli zijn acht gesprekken gevoerd (bijlage II). Zeven gesprekspartners zijn geselecteerd op basis van de rapportage van het kwartiermakersteam beroepskolom (Plas van der, 2003). Eén instituut heeft op basis van speerpunten in de eigen beleidsvoering te kennen gegeven in een vroegtijdig stadium betrokken te willen worden bij het project en heeft derhalve eveneens geparticipeerd in de interviews. De interviews zijn afgenomen op de instituten, duurden maximaal een uur en zijn gehouden door Cyrille van Bragt. De verslaglegging heeft in de daaropvolgende maand plaatsgevonden en de verslagen zijn tenslotte ter accordering toegestuurd aan de betrokkenen.
2.2 Werkwijze “vergrootslag”
De gegevens waarop deze rapportage is gebaseerd zijn verzameld in de periode juli tot en met december 2003 via de contactpersonen aansluiting6 van de instituten. Alle contactpersonen aansluiting hebben eind juni of begin juli per e-mail het verzoek ontvangen het format voor het eigen instituut in te vullen. Samen met dit verzoek zijn twee documenten meegestuurd (digitaal); een leeg, in te vullen, format en daarnaast een volledig ingevuld format van een opleiding of instituut uit het eigen cluster7 ter illustratie. In september 2003 is een eerste herinnering per e-mail verstuurd. In november 2003 was de allerlaatste mogelijkheid tot insturen. Het merendeel van de ingevulde formats is ontvangen in de maanden september en oktober 2003.
2.3 Verwerking gegevens
In de periode september 2003 tot en met januari 2004 zijn (aanvullende) interne en externe gegevens verzameld en verwerkt (Bijlage III tot en met VI). In januari 2004 is de rapportage geschreven en in februari van dat jaar verspreid binnen Fontys Hogescholen.
2.4 Terminologie
Met betrekking tot het gebruik van de termen bij uitval is men vooralsnog niet uit gediscussieerd. Binnen Fontys Hogescholen, maar ook in den lande, worden veel termen door elkaar heen gebruikt waardoor niet altijd duidelijk is over welke groep studenten men spreekt. Om te zorgen dat in deze rapportage gesproken wordt over dezelfde groep studenten is besloten onderstaande indeling te hanteren: -
Stopper Opstromer Switcher (binnen of buiten Fontys Hogescholen) Afstromer
Uitvallende studenten worden in deze rapportage gespecificeerd naar studenten die stoppen met studeren en niet in een andere onderwijssetting terugkomen (stoppers). Daarnaast gaat het om studenten die een universitaire opleiding gaan volgen (opstromers), studenten die wisselen van Contactpersonen Aansluiting van het Fontys Aansluitingscentrum zijn aanspreekpunten binnen de Fontys instituten die verantwoordelijk zijn voor aansluiting op het betreffende instituut of opleiding 7 Het Fontys Aansluitingscentrum organiseert twee maal per jaar clusterbijeenkomsten waarvoor de contactpersonen aansluiting worden uitgenodigd 6
8
Inzicht in uitval
opleiding in het hoger beroepsonderwijs (switchers binnen of buiten Fontys Hogescholen) en studenten die een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs gaan volgen (afstromers) (zie figuur 1 (Bragt van, 2003)). Opstromers
Afstromers
Uitvallers Switchers
(intern–extern)
Stoppers
Figuur 1.
9
Inzicht in uitval
Hoofdstuk 3 Resultaten Alle gegevens die door de instituten op de ingeleverde formats zijn ingevuld, zijn verzameld in een registratielijst (bijlage III). Dit hoofdstuk is een beknopte weergave van de invullingen op deze lijst, van de toelichting die door de respondenten is gegeven en van de individuele gesprekken die zijn gevoerd. Van de mogelijke deelnemers (45) heeft 69% (31 respondenten) een format voor het instituut ingevuld. Van de overige 31% van de mogelijke deelnemers (14) is geen ingevuld format ontvangen. Vier van deze 14 instituten zijn in meer of mindere mate afwijkend van de reguliere instituten en hebben naar alle waarschijnlijkheid daarom de vragenlijst niet ingevuld. De meeste respondenten (14) geven aan een combinatie van aanspreekpunten met betrekking tot uitvalpreventie (geordend naar leerjaar) te hebben. Bij elf instituten is sprake van één aanspreekpunt per instituut. Drie instituten geven aan alleen een aanspreekpunt per leerjaar te hebben en twee instituten hebben geen aanspreekpunt specifiek voor uitval/uitvalpreventie. Er wordt een enkele keer ook aangegeven dat het nooit formeel is vastgelegd maar dat het impliciet in het takenpakket van bijvoorbeeld studiementoren is opgenomen. De reden voor uitval die het meest genoemd wordt is verkeerd gekozen/verkeerde studiekeuze (17). Dit beeld wordt versterkt wanneer daar te weinig georiënteerd (4) nog bij opgeteld wordt (totaal 21). Daarna worden persoonlijke problemen/persoonlijke omstandigheden (12), motivatieproblemen (10) en studie te zwaar (9) genoemd. Daarnaast worden) ook veel andere redenen spontaan genoemd zoals een ander verwachtingspatroon (7) en verkeerd beroepsbeeld (6). Wat ook opvalt is dat de veelgehoorde redenen “te hoog tempo”, “te moeilijk” en “te abstract / theoretisch” niet of niet opvallend veel genoemd worden. Wat vaak als opmerking gemaakt wordt is dat de opgesomde redenen een “gevoel” zijn en niet berusten op harde gegevens. Men vraagt zich soms zelfs hardop af of het gevoel dat men hierover heeft overeenkomt met de werkelijkheid en met het beeld dat bij andere instituten bestaat. Soms geeft men duidelijk aan hiervan geen beeld te hebben. Men geeft dan aan hier wel interesse in te hebben. De variatie in de antwoorden op redenen voor uitval loopt ver uiteen. In sommige gevallen wordt per opleiding binnen een instituut en zelfs per studiejaar uiteengezet wat de redenen voor uitval zijn. Er zijn meerdere oorzaken mogelijk voor deze variatie: men heeft meer of minder tijd genomen voor het invullen van het format, de persoon die het format heeft ingevuld was niet van alles, of juist zeer goed op de hoogte, het instituut of de opleiding legt veel of weinig nadruk op uitvalpreventie, etc. De meeste instituten geven aan dat er verschil is in redenen voor uitval tussen verschillende leerjaren (28). Wat die verschillen precies zijn is niet expliciet uit de formats gebleken. Het merendeel is daarnaast van mening dat er verschil is in redenen voor uitval tussen instromers uit het voortgezet onderwijs en instromers uit het mbo. Wat over het algemeen als oorzaak wordt aangegeven is dat mbo-ers moeite hebben met de theorie en het abstractie vermogen. Over de vraag of er verschil is in redenen van uitval tussen jongens en meisjes zijn de meningen verdeeld; veertien respondenten vinden dat er geen verschil is en elf vinden van wel. De respondenten die zeggen dat er wel verschil is kunnen dat vaak ook onderbouwen met enkele argumenten. Er wordt echter duidelijk aangegeven dat dit over het algemeen vermoedens zijn of dat men gewoon “die indruk” heeft. Een klein aantal respondenten geeft daarnaast aan niet in staat te zijn deze vraag te beantwoorden omdat één van de sexen ondervertegenwoordigd is. Men geeft ook een aantal keer aan hier geen zicht op te hebben omdat er simpelweg nooit naar is gekeken. Algemeen bij deze vraag naar verschillen in redenen voor uitval is de opmerking dat men hierin wel geïnteresseerd is. Het merendeel van de respondenten (17) is van mening dat men niet signaalgevoeliger hoeft te worden voor tekenen van uitval. Hierbij valt op dat er toch zes respondenten zijn die denken dat het wel beter zou moeten en zeven die aangeven dat het al goed is maar dat het altijd beter kan. 10
Inzicht in uitval
Regelmatig zegt men hier al (in meer of mindere mate) aandacht aan te besteden maar dat desondanks de uitval eigenlijk toch nog (te) hoog is. Wat ook vaak terugkomt is dat men wel meer wíl doen aan deze problematiek maar daar om verschillende redenen niet aan toekomt (het ontbreekt bijvoorbeeld aan tijd, geld, middelen, door toenemende studentenaantallen en druk op de beschikbare (onderwijs)tijd zegt men ook minder contact met de student te hebben waardoor het oppakken van signalen bemoeilijkt wordt). De meerderheid (31) zegt activiteiten te verrichten om uitval te beperken. Van deze groep zegt het merendeel (19) geen activiteiten te verrichten specifiek voor instromers uit het voortgezet onderwijs of het mbo. De activiteiten zijn dus bij deze respondenten voor alle instromers gelijk. Er wordt door meerdere respondenten uitvoerig ingegaan op specifieke activiteiten (zie bijlage IV). Er is ook gevraagd of er verwezen wordt als studenten (dreigen te gaan) uitvallen. Het merendeel (31) zegt dat te doen. Er wordt zowel naar instanties binnen (26) als buiten (23) Fontys verwezen en dat wordt meestal (16) gedaan door de mentor/coach/tutor. In het format wordt gevraagd om op te schrijven naar wie wordt verwezen. Het decanaat (26) en de studentenpsycholoog (10) worden met name genoemd. Zeven instituten zeggen te verwijzen naar het loopbaancentrum en zes naar een andere opleiding. Op de hierna volgende vraag of men specifiek verwijst naar, of contact heeft met het loopbaancentrum antwoorden zeventien respondenten positief. Tien respondenten antwoorden negatief en vijf zeggen soms contact te hebben met het loopbaancentrum. Men geeft regelmatig aan contact of verwijzing te willen intensiveren. Wat opvalt is dat het regelmatig voorkomt dat het loopbaancentrum niet bekend is of men heeft er wel van gehoord maar weet niet precies wat men van het centrum kan verwachten. Ook is een aantal keer naar voren gekomen dat men het loopbaancentrum verwart met het mobiliteitscentrum. Dit laatste is met name in de individuele gesprekken naar voren gekomen. Daarnaast is het opvallend dat wanneer men het loopbaancentrum kent en zicht heeft op de mogelijkheden ervan, men daar relatief veel naar doorverwijst en het loopbaancentrum activiteiten voor de opleiding of het instituut verricht (bijvoorbeeld intakeprocedures). Van de respondenten zegt bijna iedereen (28) exitgesprekken te voeren. De meeste van deze gesprekken blijken gevoerd te worden door de mentor/coach/tutor/docent (13) of door een studieadviseur/loopbaanbegeleider (12). Bij bijna alle respondenten worden de gesprekken gevoerd als de student dreigt te stoppen. Iets meer van de helft van de respondenten (15) die exitgesprekken voeren zeggen dit te doen aan de hand van een gespreksformat. Ongeveer de helft van de respondenten (16) zegt geen exit-enquêtes te doen (11 respondenten doen dat wel). Bij de respondenten die wel exit-enquêtes uitvoeren wordt dat gedaan door de studie-adviseur/loopbaanbegeleider (4), mentor/coach/tutor/docent (3), fase/jaar/studiecoördinator (2) en directeur/examencommissie (1). Naast het uitvoeren van een dergelijke enquête als een student stopt of dreigt te stoppen zijn er twee instituten die een exitenquete uitvoeren aan het einde van het studiejaar. Iets meer dan de helft van de respondenten zegt dat de exitgegevens centraal geregistreerd worden (17), bij een aantal is dat niet het geval (12). Er worden meerdere uiteenlopende functies opgegeven die het registreren binnen het instituut in het takenpakket hebben en/of uitvoeren. Wat opvalt is dat zeer regelmatig (ook in de individuele gesprekken) frustratie doorklinkt wanneer de student ineens “vertrokken” is. De student komt gewoon niet meer terug (ondanks inspanningen die in meerdere of mindere mate zijn verricht door begeleiders op het instituut/de opleiding) en men weet soms niet eens dat de student is uitgeschreven of dat gaat doen (student vertrekt met “stille trom”). Ook opvallend is de zeer uiteenlopende routing (welke weg volgt de student die gaat stoppen) van studenten die voornemens zijn hun studie te beëindigen. Er blijkt Fontysbreed geen structuur te zitten in deze routing; de routing is op een aantal instituten prima geregeld maar elders heeft men grote problemen hier zicht op te krijgen en structuur in aan te brengen. Afspraken tussen diverse betrokkenen binnen de opleiding maar ook binnen Fontys Hogescholen zijn niet overal identiek en/of helder. Procedures zijn vaak verschillend en afhankelijk van individuele personen. Deze bevindingen komen voort uit de analyse van de ingevulde formats maar ook uit de individuele gesprekken die zijn gevoerd en uit vragen die bij de projectleiding binnenkomen naar aanleiding van het onderzoeksdeel van het Project Uitvalpreventie (met name bij de organisatie van de meting onder de studenten die uitvallen).
11
Inzicht in uitval
Tenslotte wordt bij de vragen over exitformulieren, exitvragenlijsten en exitonderzoek et cetera veelvuldig gemeld dat het ontbreekt aan tijd om hier meer aandacht aan te besteden. De meeste respondenten (25) zeggen dat het instituut geen structureel onderzoek naar uitval doet. Slechts drie respondenten zeggen dat wel te doen en twee respondenten zeggen wel wat te doen maar dat mag niet het predikaat “structureel” krijgen. Van de hele groep respondenten zegt het merendeel (22) daarentegen dat structureel onderzoek wel noodzakelijk is en iets minder dan de helft (12) is van mening dat structureel onderzoek Fontysbreed gedaan zou moeten worden. Vaak wordt aangeven dat de opleiding of het instituut zichzelf te klein acht om dit soort onderzoek uit te voeren. Wanneer men (bijvoorbeeld in individuele gesprekken) attent wordt gemaakt op het aantal uitvallers en switchers Fontysbreed zegt men dat die groep dusdanig groot is dat onderzoek naar redenen voor uitval wellicht wel resultaat zou kunnen opleveren. Wanneer gevraagd wordt naar gegevens over percentages of aantal stakers en of switchers kunnen de respondenten vaker gegevens verstrekken over stakers (19) dan over switchers (14). Een kleine aantal respondenten zegt hiervoor de terugkoppelgegevens van het Fontys Aansluitingscentrum te gebruiken en een klein aantal weet niet of die cijfers voorhanden zijn. Het merendeel (26) van de respondenten zegt dat informatie over (activiteiten, instrumenten en informatie met betrekking tot) uitvalpreventie van andere opleidingen en/of instituten gewenst is. Eveneens het merendeel (22) zegt voornemens te zijn (nieuwe) activiteiten ten aanzien van uitvalpreventie (verder) te ontwikkelen / op te zetten.
12
Inzicht in uitval
Hoofdstuk 4 Good practices Uitgaande van de beschikbare gegevens is gekeken naar activiteiten gericht op het verminderen van uitval of het bevorderen van studiesucces die mogelijk (met wellicht enige modificatie) toepasbaar zijn binnen andere instituten / opleidingen van Fontys Hogescholen. Deze rapportage pretendeert niet volledig te zijn, temeer doordat niet alle gegevens van alle instituten voorhanden of ingeleverd zijn8. De volgorde van onderstaande activiteiten van instituten en/of opleidingen is willekeurig9. •
Facilitair Bedrijf, Afdeling Onderwijs “Vragenlijst exitonderzoek” Er is door het team kwaliteitszorg van de afdeling Onderwijs een vragenlijst ten behoeve van exitonderzoek ontwikkeld én beschikbaar gesteld voor de instituten. De vragenlijst is bedoeld om te achterhalen waarom een student de opleiding verlaat. Dit ten behoeve van rendementsverbetering in het traject instroom-doorstroom-uitstroom. In dit onderzoek wordt tevens een aantal criteria gemeten zoals gesteld door de NVAO10 -in het accreditatiekader bestaande opleidingen-. Het betreft criteria die aan het programma (2 excl. 2.4), de kwaliteit van het personeel (3.3) en de studiebegeleiding (4.2) van de opleiding gesteld worden. Daarnaast worden ook een aantal criteria gemeten die gebaseerd zijn op de wettelijke functies van de propedeuse. (http://www.fontys.nl/facilitairbedrijf/onderwijs, kijk bij Fontys Aansluitingscentrum, Producten, Vragenlijst studiestakers)
•
Fontys Paramedische Hogeschool: Logopedie “Onderzoek naar de relatie tussen studieadvies en voortijdige studiestaking” Er is in dit onderzoek (vanaf cohort instroom 1993-1994); 1. een analyse gedaan op onder andere de volgende aspecten; - wanneer is een studieadvies gegeven inclusief het aantal momenten waarop dat gedurende het jaar wordt gedaan - welk advies is gegeven (codering) - hoeveel studenten en welke studenten (codering) - wanneer propedeuse behaald en na hoeveel jaar - diploma behaald en zo ja wanneer - voortijdig gestopt en de reden daarvan 2. Conclusies per cohort ten aanzien van: - Negatief studieadvies - Studiestakers - Reden van staken Hierbij wordt een toelichting gegeven en er worden aantallen bij vermeld 3. Conclusies overkoepelend ten aanzien van studieadviezen en studiestakers en tenslotte een eindconclusie •
Fontys Sporthogeschool “Format exitgesprek met protocol” Een format dat gebruikt kan worden tijdens een exitgesprek met de student. Protocol geeft aandachtspunten voor het voeren van het gesprek. Mocht u te kennen willen geven ook een product of werkwijze in gebruik te hebben / te gaan nemen dan kunt u dat desgewenst aan het Fontys Aansluitingscentrum doorgeven door een e-mail te sturen naar
[email protected] onder vermelding van de titel van deze rapportage. 9 Voor omschrijving van de activiteiten/instrumenten/werkwijze is gebruik gemaakt van informatie welke door respondenten is aangeleverd. 10 Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie 8
13
Inzicht in uitval
•
Fontys Pabo Eindhoven “Gestructureerde routing van de student bij (dreigende) uitval” Alle studenten die (dreigen te gaan) uitvallen melden zich bij een centraal persoon binnen het instituut. Deze persoon beschikt over alle benodigde formulieren voor uitschrijving en verwijst de student indien gewenst / noodzakelijk. Alle medewerkers van het instituut verwijzen op eenzelfde manier volgens richtlijnen waarover wordt gecommuniceerd, zowel met de medewerkers als met de studenten. Met de studenten wordt dit meteen bij instroom gecommuniceerd opdat iedereen van deze routing kennis neemt en dezelfde weg volgt wanneer men in een dergelijke proces terecht komt. Men tracht middels deze werkwijze alle studenten die zich gaan uitschrijven te spreken om zo een beter beeld te krijgen van uitval en redenen daarvoor. Bij eerder genoemde centrale persoon in de organisatie wordt een exitgesprek gevoerd met de student aan de hand van een vragenlijst. De antwoorden op de vragen worden digitaal opgeslagen en na bundeling éénmaal per jaar aan een analyse onderworpen. Van verzamelde gegevens wordt een analyse gemaakt. Het verslag daarvan wordt tenslotte weer geëvalueerd. De opleiding kan door de hierboven beschreven werkwijze op ieder gewenst moment over een overzicht beschikken van studenten die zich hebben uitgeschreven of dat naar alle waarschijnlijkheid zullen gaan doen. Hierbij is ook bekend wat de reden is voor de uitschrijving en in het merendeel van de gevallen ook wat de student na uitschrijving voornemens is te gaan doen in de (studie)loopbaan. De gegevens die worden opgeslagen hebben betrekking op onder meer algemene zaken (zoals bijvoorbeeld man / vrouw, uit- of thuiswonend gedurende de studie), vooropleiding, keuzemotieven, reden(en) om te stoppen met de opleiding, terugkoppeling / reflectie over / op de opleiding, vervolg na uitschrijving, etc. •
Fontys Hogeschool Verpleegkunde “Exitgesprek volgens format en gedetailleerd registratiesysteem studiebegeleidinggesprekken” Exitgesprekken worden gevoerd aan de hand van een format, in het verleden opgesteld door de decanen van Fontys Hogescholen. Naast de exitgesprekken hebben de studiebegeleiders een systeem opgezet waarin een aantal zaken van de studiebegeleiding digitaal worden opgeslagen. De registratie van de gesprekken vindt plaats aan de hand van een aantal criteria (tijd, onderwerp etc). Aspecten die per student geregistreerd worden zijn onder andere; - het aantal gesprekken - wanneer de gesprekken plaats hebben gevonden - hoe lang de gesprekken hebben geduurd - het onderwerp van het gesprek; onderwerpen zijn gecodeerd en vastgelegd in een codeboek - opmerkingen of aanvullende informatie zoals bijvoorbeeld naar wie is doorverwezen en of er nieuwe (vervolg)afspraken gemaakt zijn Deze werkwijze van registratie en codering maakt het mogelijk om jaarlijks een overzicht te generen van gesprekken die hebben plaatsgevonden maar vooral ook van vaak voorkomende onderwerpen of problemen waarover wordt gesproken. Hierdoor heeft men onder meer zicht op vaak voorkomende problemen en in beperkte mate ook op redenen voor uitval. Deze manier van werken zorgt er daarnaast ook voor dat de studiebegeleiders een goed en gedetailleerd beeld hebben van het hoe en waarom van de geïnvesteerde tijd, niet alleen van zichzelf maar ook van elkaar. Hierover wordt binnen het team jaarlijks teruggekoppeld. Men denkt na over het verder verbeteren en uitbreiden van het systeem. Tenslotte werkt men momenteel aan een idee om een systeem te ontwikkelen waarin onder andere in vergadering besproken punten, informatie uit het studiebegeleidingsysteem en gegevens uit Peoplesoft-S aan elkaar gekoppeld kunnen worden.
14
Inzicht in uitval
•
Hogeschool Pedagogiek Tilburg “Beleidsstuk mentoraat, projectweek, digitale registratie studieadvies en digitale registratie exitgesprekken met uitschrijvers en afstudeerders” Binnen het instituut is een persoon aangewezen voor de coördinatie en uitvoering van de studiebegeleiding. Onder meer onderstaande aspecten behoren tot deze taak; - beleidsstuk mentoraat - projectweek oriëntatie op het HBO en het beroep - studiebegeleidinggesprekken - exitgesprekken met uitvallers en afgestudeerden In het beleidsstuk mentoraat staat onder meer het waarom van het mentoraat omschreven maar ook de functie daarvan, een uiteenzetting van het individuele mentorgesprek, de taken van de mentor, een aantal benodigde formulieren en bijlagen. Het stuk biedt houvast voor de mentor en geeft een duidelijke routing en taakverdeling aan. De projectweek oriëntatie op het HBO en het beroep heeft onder andere tot doelstelling alle facetten van de studie en van het beroep van pedagoog te belichten. In het stuk is gedetailleerd uitgewerkt naar opdrachten en doelstelling alsmede naar planning en organisatorische aspecten. Er vinden studiebegeleidinggesprekken plaats waarvan de verslagen digitaal worden opgeslagen. Het inventariseren van (studie)problemen, het opstellen van een studieplan, een verslag van het gesprek, onder meer een afsprakenlijst en een terugkoppeling van de stand van zaken / voortgang naar de studiebegeleider zijn onderdeel van het format. De student tekent voor akkoord. Er vinden exitgesprekken plaats met studenten die zich uitschrijven én met studenten die afstuderen. De exitgesprekken worden gevoerd met een format als uitgangspunt. Alle gesprekken worden digitaal opgeslagen en daarnaast bewaard in de dossiers. Jaarlijks wordt van beide groepen een rapportage geschreven waarin alle gegevens worden verwerkt. De rapportages wordt teruggekoppeld aan de collega’s en komen in een vergadering expliciet aan de orde. •
Hogeschool Marketing Management “Format voor exitgesprek” De hogeschool beschikt over een format voor een exitgesprek en zoekt naar een manier om de organisatie van exitgesprekken op te zetten. •
Fontys Hogeschool Werktuigbouwkunde Eindhoven “Mentorbegeleidingssysteem” De hogeschool maakt gebruik van een mentorbegeleidingsmodel, onderdeel van een studentbegeleidingssysteem. In de onderliggende documenten zijn bijvoorbeeld functies, doelstellingen van het systeem, taken van de studiementor, organisatie, procedures, een competentieprofiel en (bij)scholing van de studiementor, normering, tijdinzet en portfolio beschreven. Men maakt gebruik van een exitformulier en men registreert de studievoortgang digitaal per cohort en per opleidingsvorm (aanvullende gegevens die worden opgenomen zijn propedeuse, vooropleiding, profiel, herinschrijving of gestaakt, minder dan 21 studiepunten behaald etc.). Jaarlijks worden van deze gegevens rapportages geschreven voor intern gebruik. •
Fontys Hogeschool Technische Natuurwetenschappen “Projectideeën waarin één van de twee speerpunten Beperking Uitval is” De hogeschool is bezig met het schrijven van een plan waarin onderstaande projectideeën nog nader uitgewerkt zullen gaan worden: 1. Het aanbieden van aangepaste studieprogramma's voor moeilijke vakken /"struikelvakken" (wiskunde, natuurkunde, chemie)
15
Inzicht in uitval
2. De studentbegeleiding van eerstejaars door ouderejaars (gebeurt nu voor TN door 4e jaars) 3. Het aanbieden van aantrekkelijke projecten / opdrachten (affiniteit met beroepsbeeld, uitdagend). Er is verder nauwe samenwerking met het ROC/LMP met betrekking tot het ontwikkelen van doorstroomvarianten. •
Fontys Hogeschool voor Journalistiek “Jaarlijks terugkerende onderzoeksactiviteiten” De hogeschool doet jaarlijks onderzoek per cohort naar motieven, beroepsideeën en voorkeuren van journalistiekstudenten. Hiervan wordt verslag gedaan in een intern rapport met daarin een uitsplitsing naar de drie onderwerpen (motieven, beroepsideeën en voorkeuren). In het afsluitende hoofdstuk van dit rapport wordt een samenvatting geschreven met daarin de belangrijkste bevindingen nog eens op een rijtje. Daarnaast doet de hogeschool jaarlijks onderzoek per cohort naar studiestakers van de opleiding journalistiek. Hierin wordt ook gebruik gemaakt van de gegevens van het exitonderzoek en het hierboven beschreven motievenonderzoek. Omdat men deze onderzoeksprocedure jaarlijks herhaald is het voor de onderzoekers mogelijk de resultaten van voorgaande jaren met elkaar te vergelijken. Tot slot: Er zullen ongetwijfeld op andere (meerdere) plekken binnen Fontys Hogescholen voorbeelden te vinden zijn van Good Practices welke in dit hoofdstuk niet zijn opgenomen.
16
Inzicht in uitval
Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen Dit hoofdstuk is opgebouwd uit twee paragrafen. In de eerste paragraaf staan de conclusies. Deze zijn onder andere afgeleid uit de interpretatie van de registratielijst en bevindingen uit het project zoals terug te vinden in hoofdstuk drie van deze rapportage. Tot slot volgt de paragraaf met de aanbevelingen.
5.1 Conclusies 5.1.1 Redenen voor uitval A. De meest genoemde redenen voor uitval zijn: verkeerd gekozen/verkeerde studiekeuze/te weinig georiënteerd, persoonlijke problemen/persoonlijke omstandigheden, motivatieproblemen, studie te zwaar, een ander verwachtingspatroon en verkeerd beroepsbeeld. B. Op veel instituten geeft men aan vrij goed te weten wat redenen voor uitval zijn. Men staat echter open voor meer informatie en men zoekt naar referentiekaders van buiten het eigen instituut/de eigen opleiding. C. Harde gegevens over verschillen tussen groepen uitvallers (bijvoorbeeld jongens-meisjes, vooropleiding) zijn over het algemeen niet direct voorhanden op de instituten. 5.1.2 Activiteiten om uitval te beperken: signaalgevoeligheid A. De instituten/opleidingen verrichten activiteiten om uitval te beperken maar doen dit niet specifiek voor instromers uit het voortgezet onderwijs en instromers uit het mbo. B. Er zijn verschillende aanspreekpunten met betrekking tot uitval en uitvalpreventie binnen de instituten aanwezig. C. De meeste respondenten zijn van mening voldoende signaalgevoelig te zijn ten aanzien van tekenen van uitval. De meeste respondenten onderschrijven de noodzaak van signaalgevoeligheid en denken dat het “altijd beter kan”. D. Intern is bij het merendeel van de instituten/opleidingen de routing wel op orde. Bij de instituten waar dit niet het geval is bestaat de behoefte deze zaken beter te organiseren. E. De instituten interpreteren het begrip “centrale registratie van exitgegevens” (instituuts- of opleidingsspecifiek) zeer verschillend (wat wordt geregistreerd, door wie en wat doen we ermee). Op de instituten/opleidingen zijn verschillende functionarissen hiermee bezig. F. Van enige samenhang in de routing van studenten die stoppen met hun studie bij Fontys Hogescholen is Fontysbreed geen sprake. Het ontbreekt op dit punt aan Fontysbreed beleid, protocollen en procedures. G. Het ontbreekt aan tijd om meer aandacht te besteden aan (opzet, organisatie en uitwerking van) exitgesprekken, exit-enquêtes en structurele registratie van exitgegevens. 5.1.3 Activiteiten om uitval te beperken: verwijzing A. Studenten worden in ruime mate verwezen binnen en buiten Fontys Hogescholen. Verwijzing zou echter meer structureel kunnen worden aangepakt waarbij verschillende geledingen binnen de organisatie betrokken zouden moeten kunnen worden. Men geeft aan verwijzing (naar intern maar ook naar extern) te willen intensiveren (student centraal, allocatieprincipe). B. Er wordt veel belang gehecht aan “de juiste student op de juiste plaats” en men zoekt naar wegen om dit principe zo goed mogelijk te volgen. Men heeft moeite met studenten die “ineens vertrokken zijn” en men zoekt naar een goede structuur om dit soort gebeurtenissen te ondervangen. C. Mogelijkheden om de expertise van het Loopbaancentrum te betrekken bij de loopbaan van de student lijken onvoldoende te worden benut. De indruk bestaat dat men onvoldoende bekend is met het Loopbaancentrum. Op het decanaat en de studentpsychologen van Fontys Hogescholen lijkt dit laatste niet van toepassing te zijn.
17
Inzicht in uitval
5.1.4 Activiteiten om uitval te beperken: exitgesprekken, exit-enquêtes en registratie exitgegevens A. Op de meeste instituten worden exitgesprekken gevoerd. De werkwijze en verslaglegging lopen echter uiteen van zeer gedetailleerd (bijvoorbeeld volgens gespreksformat en met digitale verslaglegging en terugkoppeling naar de opleiding) tot een kort gesprekje van 5 à 10 minuten zonder gespreksformat en/of verslaglegging. B. Exit-enquêtes worden beduidend minder vaak afgenomen dan gesprekken. Men is ook niet altijd goed op de hoogte van bestaande vragenlijsten binnen Fontys Hogescholen. 5.1.5 (Structureel) onderzoek naar uitval A. Men heeft niet voldoende tijd beschikbaar voor het doen van onderzoek naar redenen voor uitval binnen het instituut/de opleiding. B. Men vindt structureel onderzoek naar redenen voor uitval en uitvalproblematiek noodzakelijk.. C. Men acht zichzelf als instituut/opleiding vaak te klein om (structureel) onderzoek uit te voeren en men denkt dat onderzoek Fontysbreed wellicht meer zicht kan geven op de problematiek. 5.1.6 Uitvalgegevens en cijfers betreffende uitval A. Het ontbreekt de instituten aan eigen betrouwbare uitvalgegevens of rapportages. Tussen instituten/opleidingen bestaan grote verschillen in het accuraat bijhouden van deze gegevens. Instituten hebben niet zonder meer zelf (cijfermatige)informatie met betrekking tot uitvallers en switchers voorhanden. B. Men maakt in communicatie over cijfers aangaande studiestakers en switchers gebruik van uiteenlopende informatiebronnen. C. Het verschil tussen uitvallers en switchers wordt niet overal gemaakt. D. Er is Fontysbreed geen overeenstemming in de terminologie met betrekking uitvallers (stakers, switchers, opstromers, afstromers, stoppers, et cetera). Deze terminologie is sterk gerelateerd aan de organisatie-eenheid in kwestie (bijvoorbeeld aan een opleiding, instituut, Fontys Hogescholen, Hoger Beroepsonderwijs, etc.) 5.1.7 Informatie delen ten aanzien van de uitvalproblematiek A. Er is behoefte aan meer zicht op gegevens over studenten die uitvallen, met name Fontysbreed. B. Men heeft behoefte aan uitwisseling van reeds ontwikkelde activiteiten, succesvolle instrumenten en voorbeelden op het gebied van uitvalpreventie. C. Er zijn en worden veel “goede” dingen ontwikkeld op de instituten waarvan (na wellicht enige modificatie) andere instituten/opleidingen gebruik zouden kunnen maken. Men blijkt bereid hierin mee te denken en hieraan mee te werken. 5.1.8 Samenvattend: de belangrijkste conclusies • De meest genoemde redenen voor uitval zijn: verkeerd gekozen/verkeerde studiekeuze/te weinig georiënteerd, persoonlijke problemen/persoonlijke omstandigheden, motivatieproblemen, studie te zwaar, een ander verwachtingspatroon en een verkeerd beroepsbeeld. • Van enige samenhang in de routing van studenten, die stoppen met hun studie bij Fontys Hogescholen, is Fontysbreed geen sprake. Het ontbreekt op dit punt aan Fontysbreed beleid, protocollen en procedures. • Studenten worden in ruime mate verwezen binnen en buiten Fontys Hogescholen. Verwijzing zou echter meer structureel kunnen worden aangepakt, waarbij verschillende geledingen binnen de organisatie betrokken zouden moeten kunnen worden. Men geeft aan verwijzing (naar intern maar ook naar extern) te willen intensiveren (student centraal, allocatieprincipe). • Men vindt structureel onderzoek naar redenen voor uitval en uitvalproblematiek noodzakelijk. • Er zijn en worden veel “goede” dingen ontwikkeld op de instituten waarvan (na wellicht enige modificatie) andere instituten/opleidingen gebruik zouden kunnen maken. Instituten/opleidingen blijken bereid hierin mee te denken en hieraan mee te werken.
18
Inzicht in uitval
N.B. Dit rapport is gebaseerd op de situatie bij de voltijd opleidingen (62% van alle studenten11). De situatie in de deeltijdopleidingen is niet specifiek onderzocht (38% van de studenten12). Deze beslissingen is genomen in het licht van feedback vanuit de opleidingen dat uitvalproblematiek bij deeltijdopleidingen wezenlijk anders is dan bij de voltijd. De indruk bestaat dat bij de deeltijdopleidingen uitval met name veroorzaakt wordt door een minder soepel lopende afstemming tussen werk en studeren en maatschappelijke verplichtingen. Onderzoek bij deeltijdopleidingen zal naar alle waarschijnlijkheid deels andere gegevens opleveren.
5.2 Aanbevelingen
De aanbevelingen zijn in dezelfde volgorde gerangschikt als de conclusies (zie paragraaf 5.1). 5.2.1 Redenen voor uitval A. Fontysbreed onderzoek naar redenen voor uitval kan de ideeën met betrekking tot redenen voor uitval die leven op de instituten/opleidingen nader uitdiepen en in een breder kader plaatsen. B. Bij de registratie van studenten die uitvallen zou onderscheid gemaakt moeten worden tussen verschillende groepen zoals bijvoorbeeld geslacht, vooropleiding, leeftijd, (in)directe instroom etc. 5.2.2 Activiteiten om uitval te beperken: signaalgevoeligheid A. Wanneer uit Fontysbreed onderzoek blijkt dat er verschil is in reden voor uitval tussen verschillende groepen studenten dan zouden activiteiten om uitval te beperken daarop moeten inspelen. B. Instituten die de interne routing van studenten die uitvallen niet voldoende op orde hebben zouden daar aandacht aan moeten besteden. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van expertise die op meerdere plekken binnen Fontys Hogescholen aanwezig is. Te denken valt aan expertise binnen verschillende instituten en/of opleidingen en de afdeling Onderwijs van het Facilitair Bedrijf. C. Gezien het belang zouden mogelijkheden gecreëerd moeten worden om instituten/opleidingen die meer aandacht aan uitvalproblematiek willen besteden te stimuleren daar meer aan te doen (al dan niet centraal gefaciliteerd). D. Er zou een richtlijn en/of overeenstemming moeten komen over de registratie van exitgegevens en het beheer hiervan. Dit zal interne communicatie betreffende uitvalgegevens vergemakkelijken. Gegevens worden hierdoor Fontysbreed gemakkelijker toegankelijk en inzichtelijk. E. Er dient Fontysbreed beleid gemaakt te worden ten aanzien van de routing van studenten die (dreigen) uit te vallen waarin onder meer protocollen, procedures en richtlijnen zijn opgenomen. Alle relevante organisatieonderdelen van Fontys Hogescholen die in dit proces participeren dienen hierbij betrokken te worden. 5.2.3 Activiteiten om uitval te beperken: verwijzing A. Er dient Fontysbreed beleid te komen om verwijzing binnen Fontys Hogescholen, maar ook daarbuiten, te intensiveren. B. Er moet gezocht worden naar mogelijkheden om te voorkomen dat de student “ineens vertrokken” is. Mogelijk kan meer betrokkenheid van de student bij de opleiding en bijvoorbeeld een andere/aangepaste routing (binnen het instituut/de opleiding maar ook Fontysbreed) hieraan bijdragen. C. Het loopbaancentrum van Fontys Hogescholen dient een prominentere plaats te krijgen in de routing van studenten die (dreigen) uit te vallen. Hiertoe dient het loopbaancentrum binnen Fontys Hogescholen meer bekendheid te krijgen en zal een duidelijk beeld gecreëerd dienen te worden van te leveren diensten. D. Vanuit de marketinggedachte en de gedachte aan “een leven lang leren” zou één van de doelstellingen van een goede routing en van verwijzing van studenten die (dreigen te gaan)
11 12
Bron: Pilot Doorstroomkaarten CFI Studiejaar 2001-2002 Bron: Pilot Doorstroomkaarten CFI Studiejaar 2001-2002
19
Inzicht in uitval
uitvallen moeten zijn dat de betreffende student Fontys Hogescholen met een zo goed/positief mogelijk gevoel verlaat. 5.2.4 Activiteiten om uitval te beperken: exitgesprekken, exit-enquêtes en registratie exitgegevens A. Instituten/opleidingen dienen gebruik maken van expertise binnen Fontys Hogescholen om de exitgesprekken en de organisatie daar omheen te optimaliseren. B. Ditzelfde geldt voor exit-enquêtes. C. Er dient tijd vrijgemaakt te worden om exitgesprekken, exit-enquêtes en registratie van exitgegevens (verder) te optimaliseren. Instituten/opleidingen zouden hierbij desgewenst ondersteund kunnen worden. 5.2.5 (Structureel) onderzoek naar uitval A. Er dient Fontysbreed structureel aandacht besteed te worden aan onderzoek naar uitval en uitvalproblematiek. Hier zouden mogelijkheden voor gecreëerd moeten worden. 5.2.6 Uitvalgegevens en cijfers betreffende uitval A. Er zal bekeken moeten worden hoe Fontysbrede uitvalgegevens gemakkelijk en betrouwbaar te genereren zijn. B. Er dient verschil gemaakt te worden tussen verschillende groepen uitvallers (zoals stakers, switchers, opstromers, afstromers etc). C. Het is noodzakelijk dat Fontysbreed afspraken gemaakt worden over terminologie die gehanteerd wordt met betrekking tot studenten die (dreigen te gaan) uitvallen. D. Er dienen afspraken gemaakt te worden over de informatiebronnen die gebruikt worden om te kunnen communiceren over uitvalcijfers en uitvalgegevens. 5.2.7 Informatie delen ten aanzien van de uitvalproblematiek A. Kennis en expertise betreffende uitvalproblematiek dient Fontysbreed ontsloten te worden. B. Ditzelfde geldt voor reeds ontwikkelde activiteiten, instrumenten en good practices die op instituten/opleidingen voorhanden zijn. 5.2.8 Samenvattend: de belangrijkste aanbevelingen • Er dient Fontysbreed structureel aandacht besteed te worden aan onderzoek naar uitvalproblematiek (waaronder redenen voor uitval), teneinde de huidige ideeën met betrekking tot uitvalproblematiek nader uit te diepen en in een breder kader te kunnen plaatsen. • Er dient Fontysbreed beleid gemaakt te worden ten aanzien van de routing (inclusief de verwijzing) van studenten die (dreigen) uit (te) vallen, waarin onder meer protocollen, procedures en richtlijnen zijn opgenomen. Alle relevante organisatieonderdelen van Fontys Hogescholen die in dit proces participeren dienen hierbij betrokken te worden. • Vanuit de marketinggedachte en de gedachte aan “een leven lang leren” zou één van de doelstellingen van een goede routing en van verwijzing van studenten die (dreigen te gaan) uitvallen moeten zijn dat de betreffende student Fontys Hogescholen met een zo goed/positief mogelijk gevoel verlaat. • Instituten dienen tijd vrij te maken voor exitgesprekken, exit-enquêtes en registratie van exitgegevens. Voor verdere optimalisering zouden instituten/opleidingen hierbij desgewenst ondersteund kunnen worden. • Kennis en expertise betreffende uitvalproblematiek dient Fontysbreed ontsloten te worden.
20
Inzicht in uitval
Nawoord Een woord van dank is verschuldigd aan de contactpersonen aansluiting die vóór de zomer van 2003 tijd hebben vrijgemaakt voor een interview. De resultaten van die individuele gesprekken hebben onder andere geleid tot een laatste bijstelling en de vaststelling van het definitieve format. Het heeft eveneens een goed beeld gegeven van wat zich afspeelt in de praktijk. Daarnaast zijn de uitwerkingen van die gesprekken ter voorbeeld en informatie meegestuurd naar de andere instituten/opleidingen. Hartelijk dank Tini, Jos, Bernard en Lud, Wim, Jos en Wim, Peter, Twan en Ad, voor jullie medewerking en openheid. Daarnaast natuurlijk de contactpersonen aansluiting van de instituten die, ondanks hun drukke werkzaamheden, tijd hebben gestoken in het invullen van het format. Zonder de door u aangeleverde content in de vorm van (soms zelfs zeer uitvoerig) ingevulde formats zou dit rapport niet zijn geschreven. Natuurlijk Dimphy, Geertje, Annemarie, Petra en Gon voor hun ondersteuning, het uitwerken van bijvoorbeeld de bijlagen en natuurlijk het meedenken en organiseren gedurende het hele traject; waar zouden we zijn zonder jullie! Peter Sweegers bedankt voor het schrijven van het voorwoord en het bieden van de mogelijkheid om met het Fontys decanenteam van gedachten te wisselen over deze problematiek en Ton Rutten voor zijn visie op uitvalproblematiek en uitleg over het Loopbaancentrum. Tenslotte Jan, Paul en Elly voor het meedenken en alle andere collega’s en betrokkenen die hebben meegewerkt aan deze rapportage. Cyrille van Bragt
21
Inzicht in uitval
Literatuurlijst Aansluitingscentrum, F. (2003). Fontys Competentiewijzer (Nieuwsbrief ). Eindhoven: Fontys Hogescholen. Bragt van, C. A. C. (2002). Wel of niet Terecht bij Fontys (Onderzoeksrapport ). Eindhoven: Fontys Aansluitingscentrum, Fontys Hogescholen. Bragt van, C. A. C. (2003). Projectplan Project Uitvalpreventie (Projectplan ). Eindhoven: Fontys Aansluitingscentrum, Fontys Hogescholen. Hendriks, A. (2003). ZKM-project Studieloopbaananalyse : Fontys Online. Lansbergen, J. (2003). Studiestakers en -switchers, Opstap naar een uitvalmonitor bij Fontys Hogescholen (Literatuurrapport ). Eindhoven: Fontys Hogescholen. Plas van der, P. (2003). Fontys en de versterking van de beroepskolom (v)mbo-hbo (Rapportage kwartiermakersteam ). Eindhoven: Fontys Aansluitingscentrum Fontys Hogescholen. Reinartz, J., & Dimjati, G. (2001). Presteren met Profielen, havo-profielen, hbo-opleidingskeuzen en studieresultaten van Fontys-instromers in 2001 (Rapportage ). Eindhoven: Fontys Aansluitingscentrum Fontys Hogescholen. Wetenschappen, M. v. O. C. e. (2 mei 2003). Convenant Samenwerking ten behoeve van Innovatie in het Beroepsonderwijs . Zoetermeer, Den Haag, De Bilt.
22
Fontys Aansluitingscentrum Postbus 347 5600 AH Eindhoven 0877 878 644
[email protected]