0
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Passend onderwijs
Christelijke Hogeschool Ede Afstudeeronderzoek Leraar Basisonderwijs (Pabo) Juni 2010 Begeleider: Dhr. Jan Kaldeway
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Zijn we er klaar voor?
1
Inhoudsopgave Titelblad
blz. 1
Inhoudsopgave
blz. 2
Inleiding
blz. 4
De Bosschool
blz. 6
Hoofdstuk 1. Geschiedenis van het onderwijs in Nederland
blz. 7
Hoofdstuk 2. Passend onderwijs in Nederland
blz. 10
§ 2.1 - Inleiding § 2.2 - Leerkrachten § 2.3 - Ouders § 2.4 - Invulling van Passend Onderwijs § 2.5 - Congres
Hoofdstuk 3. Voortgangsrapporten
blz. 19
§ 3.1 - Eerste voortgangsrapport juni 2008 § 3.2 - Tweede voortgangsrapport november 2008 § 3.3 - Derde voortgangsrapport juni 2009
Hoofdstuk 4. Leraren betrekken bij passend onderwijs
blz. 29
§ 4.1 - Inleiding § 4.2 - Hoe worden de leraren geïnformeerd? § 4.3 - De lerarenconferentie
Hoofdstuk 5. Inclusief onderwijs in het buitenland
2
blz. 32
§ 5.1 - Inleiding § 5.2 - Denemarken § 5.3 - De Verenigde Staten § 5.4 - België § 5.5 - Noorwegen § 5.6 - Engeland
Hoofdstuk 6. (Help) een kind met autisme in mijn klas § 6.1 - Sociale omgang § 6.2 - Communicatie § 6.3 - Verbeelding § 6.4 - Observaties in het reguliere onderwijs
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 1.1 - Toen en Nu § 1.2 - Aanbieden van Passend Onderwijs § 1.3 - Weer Samen Naar School
blz. 36
Hoofdstuk 7. (Help) een kind met het syndroom van Down in mijn klas
blz. 46
§ 7.1 - Theorie § 7.2 - Tips vanuit de literatuur § 7.3 - Voorbeeld § 7.4 - Observaties in het reguliere onderwijs
Hoofdstuk 8. Resultaten interviews
blz. 53
§ 8.1 - Visie op Passend Onderwijs § 8.2 - Onderwijs in 2010 § 8.3 - Bijscholing § 8.4 - De laatste ontwikkelingen § 8.5 - Wat heeft een leerkracht nodig?
Hoofdstuk 9. Samenvatting en conclusie
blz. 60
Nawoord
blz. 64
Bronnen
blz. 65
Bijlagen
blz. 67
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
PowerPoint Passend Onderwijs Werkconferentie samenwerkingsverband Uitwerking interviews Vragenlijst voor directie Vragenlijst voor leerkracht Vragenlijst voor het Speciaal Basisonderwijs Observatielijst ASS/SVD in het reguliere onderwijs Sterre, een meisje met het Syndroom van Down Poster sterke kanten leerkracht m.b.t. ASS Poster sterke kanten leerling met ASS Ieder kind is anders
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 9.1 - Uitwerking onderzoeksvraag § 9.2 - Uitwerking praktijkvraag
3
Inleiding Het onderwijs is al jarenlang een veel besproken onderwerp in Nederland. Vooral de kwaliteiten van de leerkrachten en het niveau van de leerstof die aangeboden wordt zijn belangrijke punten. Geen wonder dat er veel over het onderwijs gesproken wordt, uiteindelijk is iedereen er wel bij betrokken. Als directeur, als leerkracht, als ouder en natuurlijk niet te vergeten: de kinderen! Die kinderen, dat is toch waar ons hele onderwijs om draait? Om kinderen een veilige plek te bieden zodat zij zichzelf kunnen ontwikkelingen op allerlei gebieden. De kinderen van nu zijn ten slotte de volwassenen van de toekomst.
Het speciaal onderwijs is voor kinderen die een beetje anders zijn dan andere kinderen. Er zijn vier clusters te onderscheiden: 1. Onderwijs voor kinderen met een visuele beperking (blind of slechtziend). 2. Onderwijs voor kinderen met een auditieve beperking (dove of slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraak moeilijkheden). 3. Onderwijs voor kinderen met verstandelijke of lichamelijke beperkingen, kinderen die langdurig ziek zijn en kinderen met epilepsie. 4. Onderwijs voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen en langdurig psychisch zieke kinderen. Zoals je ziet word je aardig in een hokje geduwd als je ‘anders bent dan anderen’. Al een aantal jaren wordt er heftig gediscussieerd over de positie van leerlingen met extra onderwijsvragen. Moeten deze kinderen meteen doorgestuurd worden naar het speciaal onderwijs, gewoon omdat ze anders zijn, en daarom dus niet passen in het reguliere onderwijs? Veel reguliere scholen kunnen wel de nodige zorg bieden aan kinderen die extra zorg nodig hebben. Zij krijgen van de overheid een budget om die kinderen te begeleiden. Zo’n budget wordt een ‘rugzakje’ genoemd. Door het toenemende aantal kinderen dat een rugzakje toegewezen krijgt, stijgen de kosten van het onderwijs dramatisch. Door het toenemende aantal kinderen dat een rugzakje krijgt en het toenemende aantal kinderen dat sowieso al regelrecht doorgestuurd wordt naar het speciaal onderwijs zijn de kosten eigenlijk niet meer te houden. Daarom werd het Weer Samen Naar School project opgezet. Dit project behaalde niet de gewenste resultaten, er moest nog meer veranderen om ons onderwijs weer in de hand te hebben… En die verandering komt er! Vanaf 2012 komt er een wet die de reguliere scholen verplicht om passend onderwijs te bieden aan alle kinderen. Scholen kunnen vanaf dan echt niet zomaar kinderen doorverwijzen naar het speciaal onderwijs. Zij moeten eerst goed kijken of er mogelijkheden zijn om het kind dat extra zorgvragen heeft in de eigen basisschool op te nemen. Het team van de school kijkt wat het kind nodig heeft en probeert het kind onderwijs te bieden binnen de reguliere school. Als de school het kind niet het onderwijs kan bieden wat het nodig heeft, gaat zij in gesprek met andere scholen in de regio. Samen zorgen zij er voor dat het kind het onderwijs ontvangt wat bij hem of haar past.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
In Nederland zijn er twee soorten onderwijs ontstaan: regulier onderwijs en speciaal onderwijs. Normaal gesproken gaat het kind naar het reguliere onderwijs, het komt dan in een klas van ongeveer 25 kinderen en doorloopt de acht jaar van het basisonderwijs. De leerkrachten houden resultaten van het kind bij en geven het kind extra begeleiding waar nodig.
4
Al met al een hoop veranderingen. Voor directeuren, voor leerkrachten maar ook voor ouders. Er moet een goede structuur komen en vooral duidelijkheid naar alle partijen die betrokken zijn bij het onderwijs. Wij willen in dit onderzoek graag uitgebreid ingaan op passend onderwijs. Wat houdt het precies in, wat zijn dan al die veranderingen, wat zijn de gevolgen, zijn scholen zich bewust van deze wet, wie gaat deze wet controleren, hoe worden scholen hierin begeleid? Op dit moment willen we ook vooral weten hoe scholen er nu voor staan en of zij weten wat er van hen verwacht wordt. Daarom hebben we deze onderzoeksvraag: In hoeverre zijn reguliere scholen voorbereid op de zorgplicht van 2012?
Dit onderzoeken we door op verschillende scholen observaties en interviews te doen. Deze vier scholen komen in dit onderzoek aan bod: 1. Dorpsschool 2. Multiculturele school 3. School die al veel met zorgverbreding bezig is 4. Speciaal basisonderwijs Om achter de onderzoeksvraag te komen moeten we natuurlijk eerst goed weten wat passend onderwijs eigenlijk is, en wat er de laatste jaren in ons onderwijs is veranderd. Daarna kijken we naar vier scholen in Nederland en willen we praktisch laten zien hoe scholen bezig zijn met de veranderingen in ons onderwijssysteem. Tot slot hebben we nog twee praktische onderdelen. Want hoe moet het nu als je als leerkracht opeens een aantal kinderen in de klas hebt die extra zorg nodig hebben. We verdiepen ons in twee onderwerpen die onze interesse wekken: 1. Kinderen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) 2. Kinderen met het Syndroom van Down We hopen dat we je met dit onderzoek wat handvatten kunnen geven voor de toekomst. Dit onderzoek is voor iedereen die ook maar iets met onderwijs of zorg te maken heeft en die er meer van af wil weten. Dus directeuren, leerkrachten, remedial teachers, ambulant begeleiders, ouders en elk ander die zich nu aangesproken voelt: blader snel verder en ontdek wat passend onderwijs voor u te betekenen heeft! Veel leesplezier, Hannah de Haan Lianne de Koning Christelijke Hogeschool Ede
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Ook hebben we een praktijkvraag opgesteld: In welk stadium bevinden de volgende vier scholen zich?
5
De Bosschool Op een dag besluiten de dieren dat er iets groots ondernomen moet worden om de problemen van de nieuwe tijd het hoofd te bieden. Zij stichten een school, de Bosschool. Ze benoemen een bestuur dat bestaat uit een beer, een das en een bever. Dit bestuur kiest een stekelvarken tot onderwijzer. Het lesprogramma bestaat uit rennen, klimmen, zwemmen en vliegen. Om de organisatie van de school te vergemakkelijken, moeten alle dieren aan alle onderdelen meedoen.
De eekhoorn is goed in klimmen, hij heeft echter grote moeilijkheden bij de vlieglessen. Hij kan wel heel snel van de boomtop naar beneden komen. Hij moet echter leren van beneden naar boven te vliegen. Hij krijgt zoveel extra vlieglessen dat hij ook lage cijfers krijgt voor klimmen en rennen. De arend is een zorgenkind. Het schoolbestuur vindt dat hij hard moet worden aangepakt. Bij de klimles is hij steeds als eerste boven, maar hij blijft vasthouden aan zijn manier om er te komen.
De haas begint als beste bij het hardlopen, maar zijn cijfers gaan achteruit vanwege de vele extra zwemlessen. Aan het eind van het jaar is het de onopvallende paling die de klasseprijs krijgt. Hij kan aardig zwemmen, een beetje hollen en klimmen en een beetje vliegen. Hij haalt het hoogste gemiddelde cijfer. De ouders van de prairiehonden sturen hun kinderen niet naar de Bosschool. Ze willen het schoolgeld niet betalen, omdat het vak kuilen graven niet op het programma staat. Ze beginnen een eigen school. Later voegen de marmotten zich erbij. De Bosschool wordt gesloten tot heil van alle bosbewoners. Wat kunnen we leren van deze fabel? In elk geval dit: de dierenschool als uitvloeisel van de eisen van de dierenmaatschappij houdt onvoldoende rekening met de mogelijkheden van de verschillende dieren. Men richt zich op wat minder goed gaat. Het tekort staat centraal. Eenvoudig en misschien wat gechargeerd gezegd: het onderwijs slaagt er niet in om gebruik te maken van de kracht van leerlingen. De nadruk ligt op de problemen van de leerlingen: wat ze niet in huis hebben, wat ze niet goed doen. De middelmatige paling is gemiddeld genomen de beste. Hij kan alles een beetje.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
De eend is een prima zwemmer, beter dan de meesten, maar hij krijgt slechte cijfers voor hardlopen. Omdat het rennen niet vooruit gaat, moet hij om vier uur nablijven. Hij mag ook niet meer zo vaak mee met zwemmen, omdat het hardlopen moet worden geoefend. Dat gaat zo door tot zijn zwemvliezen pijn doen en hij ook een middelmatige zwemmer is.
6
Hoofdstuk 1. Geschiedenis van het onderwijs in Nederland Om erachter te komen hoe ons onderwijssysteem nu werkt, kijken we eerst naar een stukje geschiedenis. De laatste twintig jaar is er veel veranderd. Er zijn verschillende projecten opgestart om het onderwijs te verbeteren. Een aantal daarvan hebben een grote invloed gehad, anderen zijn mislukt. In dit hoofdstuk komt naar voren hoe het onderwijs geworden is zoals het nu is.
§ 1.1 - Toen en nu
Nu Intussen is deze benadering, gericht op eindprestaties, vervangen door een meer op het leerprocesgerichte benadering. Er komt steeds meer aandacht voor het sociale en cultureel gebonden karakter van leren. Actief en zelfstandig werken, samenwerkend leren. Ook worden de leerlingen meer bij het onderwijs betrokken en leren zij na te denken over hun eigen manier van leren. Ze zijn ook bezig met het bewaken en bijsturen van de eigen leer- en denkprocessen en het kunnen reguleren van het eigen gedrag. ‘De warme kant van het leren’ staat centraal. Deze verschuiving van vakinhoud naar leerproces en leerling, zorgt voor een rolverandering bij leerkrachten. Eerst moesten de leerkrachten vaardig zijn in het overbrengen van kennis, nu moeten zij ook kinderen betrekken bij hun eigen leerproces. Hen activeren, coachen en de verantwoordelijkheid voor het leerproces met de leerling delen. Veranderende opvattingen over leren en de rol van leerkrachten (Meyer, 2009, p.12) De koude kant van het leren De warme kant van het leren - Leren en onderwijzen gebaseerd op - Leren en onderwijzen gebaseerd op overwegend behavioristische theorieën. overwegend (sociaal-) - Veel aandacht voor routinevaardigheden constructivistische theorieën. (memoriseren en herhalen) en het - Veel aandacht voor ‘leren studeren’, maken van vraagstellingen die zijn ‘metacognitieve vaardigheden’ en ‘het ontleend aan het vak. studeren van het eigen leerproces’, - Aandacht voor transfer van de kennis activerend en samenwerkend leren. naar andere terreinen Onderwijs voornamelijk georganiseerd in vakken Onderwijs met ruimte voor projecten en leren in die los van elkaar worden gegeven. De levensechte situaties. De belangrijkste rol van de belangrijkste rol van de leerkracht: Stap voor leerkracht: leerlingen activeren en coachen. De stap overdragen van vakkennis. verantwoordelijkheid voor het leerproces met de individuele leerling delen.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Toen Volgens Minnaer en Vermunt (Meyer,2009) was het onderwijs van vroeger vooral gericht op ‘de koude kant van het leren’. De focus werd gelegd op eindprestaties en het hele onderwijs was gericht op het automatiseren van de lesstof. De scholen hadden een leerstofgerichte benadering van het onderwijs. De leerkracht was degene die de leiding had in de klas, en kinderen hadden geen eigen inbreng. Er werd nauwelijks gekeken naar de behoeftes van een kind, en van afstemming was al helemaal geen sprake. Kinderen kwamen naar school en deden wat ze moesten doen volgens de leerkracht.
7
§ 1.2 - Aanbieden van passend onderwijs Vroeger was de grootste zorgtaak voor een leerkracht om kinderen die niet mee konden komen in de eigen groep door te verwijzen naar het speciaal basisonderwijs. Tegenwoordig wordt van de leerkrachten verwacht dat ze zoveel mogelijk kinderen zelf opvangen in het basisonderwijs. Zo’n twintig jaar geleden werd dit echt een belangrijk onderwerp om over te discussiëren. In welke mate waren scholen bereid en in staat om zoveel mogelijk zorgleerlingen op te vangen? Elke basisschool kreeg ruim tien jaar geleden de opdracht om de mogelijkheden te vergroten om leerlingen onderwijs te bieden dat aansluit bij hun ontwikkelingsmogelijkheden.
1. De groepsleerkracht is verantwoordelijk voor het onderwijs aan alle leerlingen in zijn groep. 2. Aan alle leerlingen worden dezelfde basale verwachtingen gesteld en zij krijgen dezelfde basisleerstof (lesmaterialen) aangeboden. 3. Kinderen moeten samen met hun leeftijdsgenoten onderwijs krijgen. 4. Afstemming van het onderwijsaanbod. 5. De geboden instructie dient van hoge kwaliteit te zijn 6. Versnelling van het leerproces 7. Samenhang tussen school- en klassenniveau 8. Voorkomen van uitval en verwijzing van leerlingen. Passend onderwijs is de nieuwe term die de Nederlandse overheid in 2007 geeft aan dit nieuwe basisonderwijs. Het gaat om een set van beleidsmaatregelen dat scholen in staat stelt (samen met andere instanties) zorg en onderwijs dichtbij huis te bieden aan alle kinderen in de basisschoolleeftijd. Scholen moeten dus voor iedere leerling onderwijs aanbieden dat bij het kind past. Op het moment dat deze nieuwe regeling inging, waren er nog heel veel verschillende schooltypes die niet pasten binnen het reguliere onderwijs. Dit is teruggebracht naar vier speciaal onderwijs clusters. 1. Scholen voor kinderen met een visuele beperking. 2. Scholen voor kinderen met een auditieve beperking en taal/-spraakproblemen. 3. Scholen voor kinderen met een lichamelijke of verstandelijke handicap. 4. Scholen voor kinderen met gedragsstoornissen en/of psychiatrische problematiek Er ontstonden samenwerkingsverbanden tussen reguliere scholen en speciale scholen. Zij konden in overleg vorm geven aan de opvang van leerlingen in hun regio. De landelijke overheid introduceerde ‘het rugzakje’. Een persoonsgebonden budget voor leerlingen in bepaalde categorieën. Op de basisscholen werden interne begeleiders ingezet om de zorgstructuur in de basisschool op te zetten. Zij houden zich bezig met het leerlingvolgsysteem en organiseren leerling-besprekingen binnen de school.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Adaptief onderwijs werd een belangrijk begrip en veel scholen moesten hiermee aan de slag. Om echt adaptief onderwijs te geven, moest volgens Walmsley en Allington (Meyer, 2009, p.14) voldaan worden aan de volgende kenmerken:
8
§ 1.3 - Weer Samen Naar School
‘Weer Samen Naar School’ (afgekort WSNS) werd opgericht. Dit is een project met als doel kinderen die extra zorg en begeleiding nodig hebben zoveel mogelijk op een reguliere basisschool te houden. Het speciale onderwijs in Nederland was erg duur. Daarom werd er een naar een oplossing gezocht om de kosten naar beneden te brengen. Er kwam een Leerling-gebonden Financiering. Een indicatiecommissie moest aan de hand van landelijke criteria bepalen of een kind in aanmerking kwam voor extra financiering (vanwege bijvoorbeeld gedragsproblemen, leerproblemen of een lichamelijke/verstandelijke handicap). De indicatiecommissie richtte zich op het intelligentieniveau, de onderwijsachterstand en de beperkingen in de onderwijsparticipatie van een kind. Hier kwam veel ophef over omdat toen opeens heel veel kinderen voldeden aan de criteria en dus een Leerling-gebonden Financiering kregen. De scholen voor speciaal onderwijs werden verdeeld in vier verschillende clusters, die hiervoor al beschreven zijn. Het hele project Weer Samen Naar School kreeg zo een andere wending. Het aan elkaar koppelen van regulier en speciaal onderwijs was helemaal niet meer aan de orde. Ze waren alleen nog maar bezig met kinderen die ‘anders waren dan anderen’ te indiceren en door te verwijzen naar een soort onderwijs. De indicaties deden steeds meer kinderen een beroep op de Leerling-gebonden Financiering (ook wel ‘De Rugzak’ genoemd). Het project miste ieder doel, want de geschiedenis herhaalde zich: het speciaal onderwijs bleef fors groeien en opnieuw rezen de kosten de pan uit. (Jaegers, 2009) In 2005 trok men de conclusie dat het beleid van bovenaf was mislukt. De regering had geprobeerd om vanuit de politiek alles te regelen en het onderwijs in goede banen te leiden. Geconcludeerd werd (door de Tweede Kamer) dat centraal van bovenaf gestuurd beleid niet bleek te werken. Het moest komen van onderop: Passend onderwijs voor elk kind. Het plan werd om schoolbesturen te verplichten om elk kind passend onderwijs te bieden. Het liefst op hun eigen scholen (dus in het regulier onderwijs) en als dat niet mogelijk was moest er een samenwerkingsverband komen tussen de reguliere school en de speciale school.
Conclusie Er is in de afgelopen twintig jaar veel veranderd. Het Weer Samen Naar School project van de laatste jaren is niet goed geland op de basisschool, omdat er teveel geregeld werd vanuit de politiek. Met Passend Onderwijs wil de huidige regering het anders aanpakken. Vanuit de praktijk werken, met veel experimenten, veldinitiatieven en conferenties om leerkrachten en anderen die werkzaam zijn in het onderwijs erbij te betrekken. Wat Passend Onderwijs nu precies inhoud en hoe het handen en voeten moet krijgen wordt in het volgende hoofdstuk beschreven.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
De laatste twintig jaar is er een hoop veranderd in de zorgstructuur van het Nederlandse onderwijs. Eind jaren tachtig besloot kabinet-Lubbers dat er geen explosieve groei meer mocht plaatsvinden in het speciaal onderwijs. Twee hoogleraren, Doornbos en Stevens, kregen de opdracht om de achtergronden van deze groei te onderzoeken. In 1988 kwamen zij tot de conclusie dat het ging om een complex van op elkaar inwerkende componenten zoals: verstoorde opvoedingsbalans, draaglast van kwetsbare kinderen in een prestatiegerichte omgeving, werkdruk van de leraren, druk van ouders, groeibevorderend bekostigingssysteem en de scheiding tussen regulier en speciaal onderwijs. Aan de hand van het verslag van deze twee hoogleraren richtte Jacques Wallage, staatssecretaris in het kabinet Lubbers-Kok, zich op twee elementen: Het bekostigingssysteem en de scheiding tussen regulier en speciaal onderwijs. (Jaegers, 2009)
9
Hoofdstuk 2. Passend onderwijs in Nederland Passend Onderwijs is de term die gegeven wordt aan de nieuwste ontwikkeling in onderwijsland. In 2012 gaat de wet Zorgplicht in werking. Ieder schoolbestuur is vanaf dan wettelijk verplicht om ieder kind dat aangemeld wordt een passende plek te bieden. Kinderen die specifieke onderwijsbehoeften hebben worden nu nog teveel doorverwezen naar het speciaal basisonderwijs. Op dit moment zitten er drieduizend kinderen thuis omdat voor hen geen plek is in het Nederlandse onderwijs. Passend Onderwijs wil dit oplossen, maar hoe?
In een folder van CNV Onderwijs lazen we het volgende: ‘Voor velen in het onderwijs zal het herkenbaar zijn: een toenemend aantal leerlingen krijgen een bepaald etiket opgeplakt. Verschillende typen autisme, ADHD, dyslexie of depressiviteit. Er is vrijwel geen leraar meer die er niet mee wordt geconfronteerd. Een deel van deze leerlingen krijgt een indicatie. Daarmee komen ze in aanmerking voor een rugzakje (leerling gebonden financiering) om met allerlei extra voorzieningen op de reguliere school te blijven. Of om over te stappen naar een vorm van speciaal onderwijs. Uit de cijfers van het Ministerie van Onderwijs blijkt dat de laatste jaren vooral het aantal kinderen met gedragsproblemen enorm toeneemt. Het is ook vooral deze cluster 4-problematiek die voor een stijgend aantal thuiszitters zorgt. Kinderen die niet langer kunnen worden gehandhaafd op hun eigen school, maar waarvoor ook (nog) geen nieuwe school is gevonden. Het zijn vooral de enorme groei van het aantal geïndiceerde leerlingen en de toenemende problematiek van het aantal thuiszitters die ertoe hebben geleid dat het beleid voor Passend onderwijs is ingezet. De kern ‘De kern van passend onderwijs’, zegt Henk Keesenberg, projectcoördinator Passend onderwijs, ‘is dat voor alle leerlingen de kansen op de beste ontwikkeling centraal staan'. Dat geldt voor gewone leerlingen en voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben om het onderwijs te volgen.’ ‘Waar het om gaat is dat we kinderen tot ontwikkeling brengen, er uit halen wat er in zit, in welke vorm dan ook. We willen dat elk kind zich ontwikkelt op een manier die het best bij hem past, gericht op zijn toekomst. Dat perspectief moeten we in de gaten houden.’ (Speziaal, 2009-1) Passend onderwijs is dus geen rigoureuze omwenteling van het huidige systeem van primair onderwijs, maar een hedendaagse invulling van het streven naar goed onderwijs. Hier bestaan veel misverstanden over, daarom willen we dit graag gelijk even duidelijk vermelden. Belangrijke elementen van goed onderwijs zijn: het positief waarderen van verschillen tussen leerlingen, aandacht hebben voor de verschillende vormen van leren en kinderen die extra zorg nodig hebben, niet vanzelfsprekend verwijzen. ‘Zorg’ wordt in de huidige tijd ervaren als één van de belangrijkste criteria voor goed onderwijs. Tegen die achtergrond zijn leerling-problemen op te vatten als werkproblemen van leerkrachten als professionals. De betrokkenen bij het onderwijs (kinderen, ouders, leerkrachten) kunnen zelf meestal wel aangeven wanneer onderwijs niet goed gaat, niet passend is; en wanneer extra inspanning en zorg nodig is. Hoe zorg in het onderwijs het beste geboden kan worden, is geen uitgemaakte zaak. Passend onderwijs moet in de onderwijspraktijk tot stand komen. Dat veronderstelt dat leerkrachten voldoende ruimte krijgen om als professional te opereren; dat ze een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning, en dat ze nauw samenwerken met ouders en hulpverleners buiten de school. (Meijer, 2009)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 2.1 - Inleiding
10
Definitie Passend onderwijs is een organisatorische en/of onderwijskundige setting waarbij gezamenlijke schoolbesturen hun onderwijsbeleid zo hebben ingericht dat er voor alle leerlingen in de lokale/regionale situatie een passend onderwijsarrangement is. Dit is dus niet hetzelfde als inclusief onderwijs. Passend onderwijs gaat uit van het voortbestaan van het speciaal onderwijs. Leerlingen komen daar terecht waar het voor hen het beste is. Dat kan dus ook een school voor speciaal onderwijs zijn. De reden Waarom ook al weer Passend onderwijs? Volgens de Moor: ‘Omdat er steeds meer leerlingen naar het dure speciaal onderwijs gingen, de kosten onbeheersbaar werden en de kwaliteit van het speciaal onderwijs niet erg hoog was en de scholen niet doel- en opbrengstgericht werkten.’ (Graaff, 2009-A)
Voorwaarden / vragen Vier van de vijf leerkrachten staan positief tegenover passend onderwijs, bleek uit een onderzoek van De Moor. Maar als dan wordt gevraagd naar de houding van leerkrachten als hij/zij een leerling met een beperking in hun klas zouden krijgen daalt het percentage flink. Leerkrachten vragen zich af of ze wel competent genoeg zijn om leerlingen met een ernstige beperking op te vangen. Er is maar 10% dat denkt dit wel te kunnen. Leerkrachten geven aan dat ze helemaal niet goed weten wat het allemaal inhoudt, wat de gevolgen zijn, hoe moeten wij dit weten zonder dat we scholing hebben gehad voor het omgaan met deze leerlingen? De Moor beaamde dit, ‘scholing is van heel groot belang. Ik zou elke school willen oproepen een paar mensen uit het team uit te nodigen nascholing op dit punt te volgen. Hierdoor neemt de competentiebeleving toe en daarmee de moed om te durven werken met kinderen met speciale onderwijsbehoeften. Hoe beter de school zorgt voor scholing en ondersteuning, hoe positiever de attitude en hoe groter de medewerking van leraren.’ (Graaff, 2009-A) ‘Integratie is dé tendens in de maatschappij’, aldus onderwijskundige Wim Meijer. Hij stoort zich er aan dat lichte problemen worden benoemd als zware problemen. ‘Een druk kind heet nu ADHD’er. Een teruggetrokken kind heeft nu Asperger. Het lijkt er op dat onze scholen psychiatrische inrichtingen aan het worden zijn. Dat kan niet de bedoeling zijn. Dan gaan leraren namelijk denken: dat zal wel heel ingewikkeld zijn, dat kan ik niet. Er is nu veel angst in schoolteams dat straks élk kind met élke mogelijke handicap de reguliere school inkomt. Dat maakt de leraren kopschuw. (Graaff, 2009-B) „„Het lijkt er op dat onze scholen psychiatrische inrichtingen aan het worden zijn. Dat kan niet de bedoeling zijn.‟‟ Ondersteuning ‘Het slagen van passend onderwijs staat of valt met de professionaliteit van de leraar. Daar zul je dus ondersteuning aan moeten geven. En dan moet je niet de problemen van de leraar overnemen, maar de leraren leren om het zelf te doen.’ Meijer ontwikkelde de methode consultatieve leerlingbegeleiding. ‘Hierbij richt de begeleider zich niet zo zeer op de leerling met problemen, maar op de leraar die tegen zijn eigen grenzen aanloopt. De ene leraar kan meer aan dan een ander. Het moment dat de man of vrouw voor de klas aangeeft dat het niet meer gaat met een leerling, zou er een gesprek moeten zijn over hoe hij of zij de klas organiseert, waar knelpunten liggen, welke behoefte aan ondersteuning er is. In het onderwijs is het normaal om te praten over leerlingen met problemen, maar laten we ons eens richten op léraren met problemen. Voor elk kind met een
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 2.2 - Leerkrachten
11
Verwachtingen Passend onderwijs veronderstelt dat leerkrachten het normaal vinden dat leerlingen verschillen. ‘Dat vinden ze’, stelt Wim Meijer onomwonden. ‘De inspectie zegt wel dat leraren niet goed kunnen omgaan met verschillen, maar ik betwijfel dat. Leraren doen namelijk niet anders, de hele dag door. Ze moeten zich daar alleen bewust van worden, dat ze dat doen.’ Passend onderwijs veronderstelt verder dat leraren adequaat reageren op kinderen die extra aandacht en zorg nodig hebben. ‘Dat vinden ze moeilijk. Elke school, elke leerkracht heeft daarbij zijn eigen grenzen. Passend onderwijs vraagt om het verleggen van die grenzen.’ Ook schrijft Wim Meijer: Het opvangen van kinderen die extra zorg nodig hebben binnen het reguliere onderwijs, brengt voor de leerkracht onzekerheid met zich mee. Als het ideaal bestaat uit het zo goed mogelijk opvangen van leerlingen binnen de eigen reguliere school, dan is een eerste vereiste dat leerkrachten worden bevrijd van de aangeleerde verwijzingsreflex. (Graaff, 2009-B) Uitwerking van deze verwachtingen We stellen een realistische aanpak van passend onderwijs voor, waarbij de leerkrachten als professionals een centrale positie innemen. Wat betekent dat concreet? In de eerste plaats veronderstelt passend onderwijs, dat leerkrachten het normaal vinden dat leerlingen verschillen. Erkennen en honoreren van die verschillen is echter geen eenvoudige opgave. Natuurlijk weet iedereen dat kinderen en volwassenen in veel opzichten van elkaar verschillen. Maar er bestaan ook veel overeenkomsten. Kennis uit de ontwikkelingspsychologie bijvoorbeeld, laat in grote lijnen zien, hoe de taalverwerving bij kinderen verloopt; hoe hun inzicht in sociale relaties steeds verfijnder wordt en ze problemen oplossen. Lang is het onderwijs gedomineerd door deze inzichten. Dat is logisch vanuit de oorspronkelijke doelstelling van onderwijs: belangrijke culturele vaardigheden, zoals lezen en rekenen, op systematische wijze overdragen op de volgende generatie. De manier waarop die kennis in het onderwijs werd overgedragen is jarenlang hetzelfde geweest. Daaruit is een impliciete norm voor goed onderwijs ontstaan. Pas de laatste jaren is er systematisch onderzoek gedaan naar die verschillen. Een klein maar essentieel voorbeeld daarvan: leesonderwijs werd in de vorige generatie gestart vanuit een nulpunt. Inmiddels weten we dat veel kinderen de beginselen van lezen bij binnenkomst in de school al onder de knie hebben. Dit inzicht heeft niet alleen te maken met maatschappelijke ontwikkelingen, maar ook met veranderde inzichten in de manier van leren lezen. De verschillen tussen kinderen zijn daarmee alleen maar groter geworden. Dit betekent voor leerkrachten onder meer dat zij, beter dan vroeger, in staat moeten zijn om vakkennis flexibel in te zetten; om heterogene groepen te kunnen managen en om kinderen te kunnen coachen in hun individuele leerproces. Maar is het realistisch om dit te mogen verwachten van een leerkracht? In de tweede plaats veronderstelt passend onderwijs dat leerkrachten adequaat reageren op kinderen die extra aandacht en zorg nodig hebben. Het is algemeen bekend dat de ontwikkeling bij sommige kinderen moeizaam verloopt. Het verschil tussen ‘anders’ en ‘zorgelijk’ is niet altijd precies aan te geven, maar in de dagelijkse omgang met kinderen wel merkbaar. Het hangt ook af van de beoordelaar. Wat de één ervaart als een variant op het gewone, vindt de ander zorgelijk. Er valt geen strenge scheiding aan te brengen tussen ‘zorgkinderen’ en ‘zorgloze kinderen’. Of een leerkracht zich zorgen maken over een leerling, hangt dus niet alleen af van de problemen die hij bij een leerling constateert, maar ook van de leerkracht in kwestie. Elke school en elke onderwijsleersituatie kennen daarom zijn eigen grenzen. Als leerlingen extra zorg nodig hebben, zegt dat tegelijkertijd iets over de grenzen van de school. In dat opzicht stelt elke zorgleerling zijn leerkracht voor een professioneel werkprobleem: is de huidige grens te verleggen? Daarbij komt, dat vooraf nooit voor honderd
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
speciale onderwijsbehoefte wordt tegenwoordig een individueel handelingsplan gemaakt. Het is echter beter om uit te gaan van wat de leerkracht moet doen om zijn programma en klassenorganisatie zo aan te passen dat alle kinderen, met welk probleem dan ook, passen in die klas.’ Leerkrachten willen graag extra handen in de klas, bijvoorbeeld door middel van een klassenassistent.
12
Grenzen Meijer stelt voor dat een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen onderwijsproblemen en andere problemen van leerlingen. ‘Dat voor leraren helder wordt gemaakt waar zij op aangesproken kunnen worden en waarop niet. Als dat duidelijk is, geeft dat de onderwijsgevende lucht. Dan kan een leraar namelijk ook – als het spaak loopt met een leerling – concluderen dat hij alles heeft gedaan wat in zijn vermogen ligt. Leraren zijn geen therapeuten. Maar leraren zijn wel in staat om van een aantal kinderen een groep te maken en een pedagogisch klimaat te creëren waarin leerlingen zich veilig voelen. Wat er verder kan qua zorg en speciale aandacht voor een specifieke leerling, hangt van de leraar af. Die moet zijn grenzen aangeven.’ Tot slot – Wim Meijer is hoopvol Vanaf 2012 hebben schoolbesturen de plicht om elke leerling die zich aanmeldt, passend onderwijs te bieden, hetzij op een reguliere, hetzij op een speciale school. Meijer: ‘Ik hoop dat schoolbesturen vervolgens geen hokjes gaan creëren: leerlingen met dyscalculie daar, kinderen met Down hier, blinde kinderen daar. Het zou het vak van leerkracht uithollen, want dan krijgen ze alleen nog maar leerlingen waar ze niet over na hoeven te denken. Nee, laten we zeggen: alle zorgmiddelen gaan naar de reguliere scholen en in principe gaat elk kind daar heen. De leraar gaat voorafgaand aan het schooljaar bekijken wie hij dat jaar in de klas krijgt. Daarop wordt dan beleid gemaakt: welke ondersteuning is nodig, welke scholing, welke formatie? Als leraren te horen krijgen dat er een vangnet is en voldoende ondersteuning en scholing, kunnen ze hun angst voor leerlingen met een beperking in deklas laten varen. En dan ben ik hoopvol over passend onderwijs.’ (Graaf, 2009-B)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
procent te voorspellen valt, of de maatregelen die men neemt ook effect zullen hebben. Wat is in zo’n situatie realistisch om te mogen verwachten van een leerkracht? Passend onderwijs veronderstelt in de derde plaats samenwerking. Mensen hebben elkaar uiteraard nodig. Niet in alle dagelijkse routines, maar zeker wel als het gaat om bijzondere beslissingen, bij grotere levensvragen en in noodsituaties. Dat geldt niet alleen in het ‘gewone’ leven, maar in een ‘professionele’ werkomgeving. Een professional is ook iemand die tegen grenzen aanloopt. Kenmerkend voor iedere professional is dat die voortdurend zijn eigen grenzen verkent en telkens opnieuw vaststelt. Dat doet hij niet in zijn eentje. In een optimale zorgstructuur, zoals passend onderwijs nodig heeft, is samenwerking cruciaal. De leerkracht zal dan ook veel samenwerken: met externe deskundigen, met ouders, etc. Toch zal er voor de leerkracht ook een uitbreiding van taken en dus een lastenverzwaring optreden. Wat is realistisch? Hoe kan de uitvoering van taken ondersteund worden door een goede overlegstructuur? Er is een structuur nodig van randvoorwaarden die de veranderingsprocessen ondersteunt en niet in de weg staat. Steeds meer accent komt te liggen op samenwerking tussen onderwijs en andere instellingen rondom de school. Hoe kan een optimale zorgstructuur worden gerealiseerd? Ten vierde veronderstelt passen onderwijs een onderwijskundige invulling van het begrip zorg. Als het ideaal bestaat uit het zo goed mogelijk opvangen van leerlingen binnen de eigen reguliere school, dan is een eerste vereiste, dat leerkrachten worden bevrijd van de aangeleerde verwijzingsreflex. Vanuit traditie worden leerlingen die leer- en gedragsproblemen vertonen, gezien als ‘zorgleerlingen’ die speciale hulp nodig hebben. Gewone groepsleerkrachten zouden die niet kunnen bieden. Binnen een dergelijke zorgstructuur ‘leren’ leerkrachten om zorgleerlingen zo snel mogelijk te signaleren en te verwijzen. Samenwerking met anderen en andere instanties leidt al snel tot deze taakverdeling. Dat is logisch vanuit een niet-onderwijskundige invulling van zorg, waarbij zorg los staat van onderwijs en de verantwoordelijkheid wordt overgedragen van leerkracht naar zorgverlener. Hoe kan die gewoonte doorbroken worden? (Meijer, 2009)
13
Vragen Ouders vragen zich af of leerkrachten wel genoeg kennis hebben over de beperkingen. Ook hebben leerkrachten niet altijd de juiste feeling om met deze kinderen om te gaan. Bovendien vinden leerlingen met een beperking lang niet altijd aansluiting bij de andere kinderen in de groep. En daar komt nog bij dat kinderen op school vaak gewenst gedrag vertonen. Volgens de leerkracht is er dan niets aan de hand met de leerling. En dan blijft een kind qua begeleiding achter. (Amerongen, 2009) Ouders van kinderen zónder beperkingen maken zich ernstige zorgen of hun kinderen uiteindelijk wel genoeg aandacht krijgen. Ouders van kinderen mét beperkingen twijfelen juist weer of hun kinderen wel genoeg begeleiding zullen krijgen. Een voorbeeld van een moeder van drie zoons met ASS (autisme spectrum stoornis): Ik heb niet het idee dat er op de reguliere basisschool voldoende kennis is over ASS om op een constructieve manier vorm te geven aan passend onderwijs. Dat merk ik soms aan de houding die men tegenover onze kinderen aanneemt. Samen met een psycholoog en de interne begeleider hebben we op school daarom uitgelegd wat de diagnoses van onze zoons inhouden en welke concrete afspraken we daarom moeten maken. Zoals een vaste plek in de groep, uitleg extra visueel ondersteunen en dergelijke. De mate van opvolging hangt erg van de leerkracht af. Leraren die er voor open staan hebben minder problemen met onze kinderen. Vaker vindt men mij een overbezorgde moeder die toch wel een beetje lastig is. Ik begrijp dat best. Maar het moet niet zo zijn dat door verkeerd inschatten van de stoornis ons kind eenmaal thuis zwaar depressief wordt en wij de medicatie moeten opschroeven. Als ouder probeer je, zeker voor deze kwetsbare kinderen, het onderwijs op de behoeften van het kind af te stemmen. Dat is volgens mij ook passend onderwijs. Ik denk dat voor bepaalde beperkingen, zoals gedragsstoornissen als autisme en ADHD, passend onderwijs niet de oplossing is omdat er te weinig expertise en te weinig middelen zijn. (Keesenberg, 2009) „„Een leerkracht moet niet alles kunnen!‟‟ Veel voorkomende vragen: in hoeverre kun je specialisme verwachten van een modale leerkracht? In hoeveel handicaps kan een leerkracht zich specialiseren? Hoe blijf je in staat om voortdurend kwaliteit te blijven leveren? Een veel voorkomende opmerking bij de ouders: ‘Je moet niet alles kunnen!’ (Speziaal, 2009-2) Misvatting Als je het over ouders hebt, duurt het niet lang of het gesprek komt op passend onderwijs. Daar is nogal wat angst voor, maar passend onderwijs is geen inclusief onderwijs en mag dat ook nooit worden. Toch merk je dat veel ouders denken dat met de komst van passend onderwijs het speciaal basisonderwijs wordt afgeschaft. En dan komt de vraag: kan de reguliere school alle kinderen met een zorgbehoefte opvangen en begeleiden? En komen ‘gewone’ kinderen dan niet tekort? Dan krijg je vragen als: hoeveel kinderen met een rugzakje kan een leerkracht in zijn klas aan? Twee of drie? En moet het vierde kind dan maar ergens anders naar toe? Meer handen in de klas, aanstelling van onderwijsassistenten die 1-op-1 met de kinderen aan de slag kunnen is een oplossing. Er zal altijd speciaal basisonderwijs zijn; de reguliere school kan niet alles, heeft daar noch het geld noch de expertise voor. Maar het signaal van passend onderwijs is duidelijk: elk kind heeft recht op onderwijs dat het beste bij hem of haar past. (Speziaal, 2009-3) Voorwaarden Er zijn ouders die vinden dat Passend Onderwijs wel degelijk toekomst heeft. Dat heeft echter alleen kans van slagen als er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, zeggen zij. Zo moeten PABO’s meer aandacht schenken aan speciale zorgleerlingen. Ook moet er verplichte na- en bijscholing voor leerkrachten komen in specifieke leerlingenzorg. Verder moeten er meer faciliteiten komen voor scholen om alle zorgleerlingen te kunnen begeleiden – denk aan assistentie in elke groep en
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 2.3 - Ouders
14
Platform In 2009 is gestart met het ouderplatform. Hier komen ouders met elkaar in contact en kunnen zij ervaringen uitwisselen op het gebied van onderwijs. Het ouderplatform werkt aan de hand van jaarlijkse planperiodes. Een jaar van informatie en uitwisseling van gegevens en meningen. Met elkaar praten over de proefprojecten die op verschillende scholen draaien. Over ‘speciale handen in de klas’ en het traject van hoogbegaafdheid. Of die van de wisselgroep in het stadsdeel Colmschate (Deventer) op drie reguliere basisscholen. Waar kinderen met een leer- of gedragsstoornis er voor maximaal de duur van een schooljaar extra worden begeleid. Maar ook andersom: kinderen die op een school voor speciaal onderwijs zitten, kunnen via zo’n wisselgroep weer terug naar de oude klas. Het ouderplatform is geen belangenorganisatie. Daarvoor zijn andere clubs, zoals de landelijke of regionale ouderverenigingen en patiëntenverenigingen. Iedereen die een kind op een basisschool heeft, krijgt te maken met passend onderwijs. Passend onderwijs is een ontwikkeling in het onderwijs die er voor moet zorgen dat elke leerling zo optimaal mogelijk gebruik kan maken van de onderwijsvoorzieningen en alle ondersteuning die daarbij geboden kan worden. Uitgangspunt van het Ouderplatform is de gedachte dat ouders en school samen verantwoordelijk zijn voor een optimale ontwikkeling van het kind. Welke ouders komen we tegen in het platform? Veel verschillende vaders en moeders, elk vaak met hun eigen vragen en opvattingen. Maar met een uitgesproken interesse: ze zijn geïnteresseerd in en nieuwsgierig naar de ontwikkelingen binnen passend onderwijs en willen hieraan een bijdrage leveren. Naar de Regiegroep toe vormen ze een klankbord; naar de ouders toe stimuleren zij dat op alle niveaus ouders betrokken zijn bij de inrichting van passend onderwijs. Ook werd nog doorgesproken met de ouders of er grenzen zijn voor passend onderwijs. Eén van de ouders stelde dit als grens: ‘Als een kind met een beperking niet met plezier naar school gaat.’ Dan loop je tegen de ultieme grens op. (Speziaal, 2009-2)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
aangepaste school en – klasseninrichting. Waar ook op wordt gehamerd, is dat er meer en vaker specialisten vanuit de REC’s binnen de school komen, waardoor hun kennis en ervaring op schoolniveau direct en snel benut kan worden. Verder moeten er per regio een zorgloket voor ouders komen, opgericht door de schoolbesturen, de REC’s en de samenwerkingsverbanden binnen die regio. Een andere ouder: Passend Onderwijs zou wel kunnen, maar dan met kleinere groepen. En er zou beter naar ouders geluisterd moeten worden, want zij kunnen veel vertellen over de ontwikkeling van hun kinderen. Als uiteindelijk niets helpt, zou er hulp onder dwang moeten komen. Alles moet in het belang staan het kind niet te laten ontsporen. Anderen vinden dat het ideaal van Passend Onderwijs heel afhankelijk is van de leerkrachten die het moeten uitvoeren. Als een leerkracht er niet voor openstaat, geeft hij die zorg zeker niet van harte. Passend Onderwijs is daarom pas echt zinvol als ouders niet alleen inspraak krijgen in de pedagogische en didactische aanpak van hun kind, maar ook kunnen kiezen op welke plaats en door wie hun kind begeleid wordt. Een voorbeeld: Martine heeft een kind met ADHD dat heel goed kan leren, waardoor het zich vaak verveelt op school en lastig gedrag vertoont. School denkt wel mee, maar vaak blijft het bij plannen. Maar kinderen die meer aankunnen, zijn ook kinderen met speciale onderwijsbehoeften. ADHD of concentratieproblemen mogen geen belemmering zijn om een kind extra uit te dagen. (Amerongen, 2009). De school zal van te voren duidelijk moeten aangeven wat zij wel en niet aankan. En dan samen met ouders kunnen/moeten zoeken naar een redelijk alternatief. Dichtbij. Dat kan een andere reguliere school zijn of een school voor speciaal onderwijs. Uitgangspunt is dat we meer dan tot nu toe gebeurd is, moeten leren omgaan met verschillen. (Speziaal, 2009-3)
15
Conclusie Veel ouders zijn sceptisch en hebben hun twijfels over passend onderwijs. Maar door middel van bijvoorbeeld een ouderplatform worden ouders op een positieve manier betrokken bij dit proces. In veel artikelen wordt duidelijk in kaart gebracht wat de verwachtingen zijn van ouders en ze weten goed de voorwaarden te benoemen om passend onderwijs tot een succes te maken.
§ 2.4 - Invulling van passend onderwijs Experimentregio Eemland Hoe passend onderwijs er straks in 2012 in de praktijk uit gaat zien: men wil vroegtijdige signalering en risicotaxatie, men wil meer intensieve samenwerking tussen onderwijs en GGD (de consultatiebureaus), de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en de deelnemers aan de zorgadviesteams (ZAT). Er moet zicht komen op de mogelijkheden en risico’s van kinderen die de basisscholen inkomen. Bovendien gaat de aanmelding van leerlingen zorgvuldiger worden, wordt de intake en taxatie ingebed in regionale afspraken tussen onderwijs en ketenpartners. Op die manier krijg je meer inzicht in de (hulp)vraag en het gewenste (onderwijs)aanbod. Passende ondersteuning van leerling en school moet sneller gebeuren, hoe eerder en sneller hoe beter. Alleen dan voorkom je dat de problemen erger worden en dat kinderen daardoor uitvallen (uit het onderwijs). De regionale doelstelling: ‘in het Regionaal Netwerk Passend Onderwijs in Eemland valt geen kind tussen de wal en het schip!’ (Speziaal, 2009-5) Samenwerking Passend onderwijs legt vooral de nadruk op verbinding van bestaande vormen van samenwerking met elkaar in de regio. We kennen elkaar nu. We moeten met elkaar aan tafel gaan zitten, op basis van gelijkheid. En je vooral niet laten voorstaan op je omvang, je grootte. Maar met respect naar elkaar luisteren en ernaar handelen. ‘Expertise moet je heel flexibel invullen en uitdragen. Verbinden van scholen, verbinden van deskundigheid, daar moet het naar toe. Als het je dan nog lukt de ouders nadrukkelijk hierbij te betrekken, ben je spekkoper’, zegt Albert Boelen. (Speziaal, 2009-6)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Onderzoek Er wordt veel onderzoek gedaan om er achter te komen hoe ouders betrokken zijn bij het onderwijs. Oberon, het bureau voor onderzoek en advies op gebied van onderwijs en welzijn, heeft op basis van het onderzoek (waarin 252 ouders een online enquête hebben ingevuld) een aantal aanbevelingen opgesteld. Marijke van Grafhorst noemt er een paar uit de vier categorieën. 1. Aanbevelingen voor ouders die alleen informatie nodig hebben. Helder en actuele informatie moet direct beschikbaar zijn. Ouderorganisaties zouden daarbij een belangrijke rol kunnen spelen. 2. Aanbevelingen voor ouders die enige ondersteuning nodig hebben. Deze ondersteuning moet laagdrempelig zijn; die kan gegeven worden via de school of het regionaal netwerk. Ook een lokaal onderwijsloket kan daarin een rol spelen. Het loket moet direct toegankelijk zijn voor ouders. 3. Aanbevelingen voor ouders die intensieve begeleiding nodig hebben. De begeleider, een ouderconsulent bijvoorbeeld, moet voldoende deskundig zijn en moet zich goed kunnen verplaatsen in de positie van de ouders en van het kind. In het onderzoek pleiten ouders er ook voor dat bij wet geregeld is dat zij gebruik kunnen maken van individuele ondersteuning. 4. Aanbevelingen ten aanzien van collectieve belangenbehartiging. Er moet gebruik worden gemaakt van de ouders op dit terrein. Er zal een ondersteuningstraject opgezet moeten worden voor ouders die in een regionaal platform zitting willen nemen. (Speziaal, 2009-4)
16
§ 2.5 - Congres
Tien ambities door Henk Keesenberg 1. Resultaat voor dit kind ‘Het kind staat centraal’, is een veel gehoorde uitspraak, maar wie is het kind?! We horen veel labels, maar geen namen. 2. Samen met deze ouders Communicatie is een probleem, ouders luisteren niet naar mij, maar wat zeggen we tegen ouders? 3. Maatwerk voor kind en leerkracht Er is veel behoefte aan hulp, zeker ook in de klas. 4. Erop inspelen voordat het écht en probleem wordt Het moet geen proces van maanden/jaren zijn voordat er hulp komt, dit moet sneller en in de klas 5. Dit kind en wat het wél kan Kinderen hebben belemmerende factoren, maar zeker ook mogelijkheden! We moeten ons meer richten op wat ze wel kunnen en waar zij en wij lol in hebben. 6. Oplossingen staan voorop Bijvoorbeeld: maak een groepsplan in plaats van al die individuele handelingsplannen. Kinderen kunnen elkaar ook helpen en wij als leerkracht moeten ontwikkeling aan kunnen geven, laten zien dat het plan nut heeft. 7. Alles draait om de leerkracht Luc Stevens zegt het zo: ‘een kind heeft één kans en dat is de leerkracht’. 8. Doen wat nodig is en met wie nodig is Wat nu veel gebeurt is dat we vergaderen over kinderen, met mensen die deze kinderen alleen kennen van papier. 9. De verantwoordelijkheid is klip en klaar Leerkrachten moeten niet zomaar een kind doorsturen naar een andere school, maar moeten weten waar het kind terecht kan. Een gemotiveerde doorverwijzing dus. Het is dus belangrijk om als school en als leerkracht in kaart te brengen wat je kunt. 10. Er is altijd een weg We moeten stoppen met bedenken wat niet kan, maar ervoor zorgen dat je oplossingsgericht werkt.
Conclusie In dit hoofdstuk werd duidelijk wat de wensen zijn van de leerkrachten, wat de voorwaarden zijn om Passend onderwijs tot een succes te maken. Met als kern: ‘voor alle leerlingen moeten de kansen op de beste ontwikkeling centraal staan!’ Ook stonden de twijfels en verwachtingen van ouders centraal. Er leeft veel angst bij ouders over de gevolgen van Passend onderwijs voor hun kind (vooral bij ouders met kinderen zonder extra onderwijsbehoeften). Samenwerking is echt nodig, met andere scholen maar zeker ook met de ouders en andere instanties. Er is ook samenwerking nodig met de overheid, in het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe de politieke plannen vormgegeven worden.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Op 18 november 2009 zijn wij naar Nieuwegein geweest voor een congres over Passend onderwijs, georganiseerd door CNV onderwijs. We hebben hier verschillende lezingen en workshops gevolgd en hieronder staan drie punten uitgewerkt.
17
18
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Hoofdstuk 3. Voortgangsrapporten Passend Onderwijs heeft als kracht dat zij werkt vanuit de scholen. De politiek heeft deze onderwijsvernieuwing wel in werking gezet, maar heeft geleerd van het (deels mislukte) Weer Samen Naar School project. Sharon Dijksma, staatssecretaris van onderwijs, heeft een aantal voortgangsrapporten geschreven (brieven naar de Tweede Kamer) waarin gevolgd kan worden welke stappen er ondernomen zijn op het gebied van Passend Onderwijs. In dit hoofdstuk staat een samenvatting van een aantal voortgangsrapporten.
Op 19 december 2007 bleek uit het Algemeen Overleg dat de Kamer de uitgangspunten van Passend Onderwijs ondersteunt. Passend Onderwijs houdt in: Het verbeteren van de kwaliteit en de organisatie van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De belangrijkste reden om Passend Onderwijs in te voeren is dat te veel leerlingen die vanwege een handicap, stoornis of andere beperking niet ‘gewoon’ het regulier onderwijs kunnen volgen en niet de kans krijgen om zich maximaal te ontwikkelen. Het stelsel is sterk gericht op wat leerlingen niet kunnen in plaats van wat leerlingen wel kunnen. Scholen worden onvoldoende in staat gesteld en uitgedaagd om een leeromgeving te creëren waar maatwerk mogelijk is. De inzet van Passend onderwijs is om regionale netwerken te vormen. Deze netwerken vormen de basis om voor alle leerlingen een passend onderwijszorgaanbod te bieden, om wachtlijsten en thuiszitters tegen te gaan en om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De vorming van regionale netwerken betekent niet dat een heel nieuw stelsel wordt ontwikkeld. Uitgangspunt is het verbinden van bestaande structuren: de samenwerkingsverbanden weer samen naar school (WSNS) in het primair onderwijs worden verbonden met de samenwerkingsverbanden voor voortgezet onderwijs en met de regionale expertisecentra (REC’s) voor (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3 en 4. Er wordt zo invulling gegeven aan de zorgplicht en de verantwoordelijkheid die schoolbesturen hebben om voor alle (zorg)leerlingen een passend onderwijszorgaanbod aan te bieden. Passend Onderwijs is een lerend proces. Het onderwijsveld krijgt tijd om te experimenteren binnen hun regionale netwerk. De kernpunten van Passend Onderwijs zijn: 1. De kwaliteit van het onderwijs 2. Vormgeving regionale netwerken 3. Betrokkenheid personeel en ouders 4. Budgettaire beheersing 1. De kwaliteit van het onderwijs Belangrijke instrumenten om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren: • De invoering van kerndoelen in het speciaal onderwijs. • De ontwikkeling van een digitaal leerlingvolgsysteem met daaraan gekoppeld een instrument waarmee het ontwikkelingsperspectief van een leerling kan worden bepaald. • De ontwikkeling van leerlijnen en leermaterialen. • De implementatie van een kwaliteitszorgsysteem bij alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. • Stage en stagebegeleiding worden onderdeel van de taakomschrijving van het voortgezet speciaal onderwijs. 2. Vormgeving regionale netwerken Regio’s die Passend onderwijs vorm geven binnen de huidige wettelijke kaders kunnen subsidie aanvragen voor een veldinitiatief. De subsidie voor een veldinitiatief is € 15 per ingeschreven
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 3.1 - Eerste voortgangsrapport juni 2008
19
3. Betrokkenheid personeel en ouders In overleg met de vakorganisaties is een activiteitenprogramma leraren opgesteld. Hierin worden leraren langs de volgende thema’s ondersteund bij het realiseren van Passend onderwijs. Een dekkend netwerk van professionalisering van het personeel. Binnen dit netwerk wordt onder meer door Labo’s, lerarenopleidingen, opleidingen speciaal onderwijs en de onderwijsadviesdiensten een (na)scholingsaanbod ontwikkeld. Dit gebeurt op basis van de concrete scholingsvragen uit de regionale netwerken. Betrekken van personeel bij Passend onderwijs Draaiboeken worden ontwikkeld voor conferenties/ personeelsdagen voor en door leraren en voor het betrekken van leraren bij het opstellen van de ambities voor Passend onderwijs. Leren van elkaar wordt gestimuleerd door elkaar te bezoeken (zoals is gebeurd in de projecten Tomnibus en VIB-bus). Ondersteunen van leraren in hun dagelijks werk Voor de directe ondersteuning van leraren in de klas is een aantal ontwikkel- en professionaliseringsactiviteiten gewenst, zoals: inventarisatie van aanpak- en scholingsactiviteiten gericht op het omgaan met gedragsproblemen, ontwikkelen methodieken ter ondersteuning van het primaire proces, ook in preventieve zin. Ondersteunen van leraren bij het behartigen van hun belangen Activiteiten die binnen dit thema plaatsvinden zijn onder andere: ontwikkelen en verspreiden flyer met beloningsmogelijkheden voor personeel, flyer ontwikkelen om meer inzicht in financiële stromen te krijgen, het testen en beschrijven van het werken met lerarenpanels en ‘creatief taakbeleid’ (onderzoek naar taakbelasting en op basis daarvan uitwerken mogelijkheden voor creatief taakbeleid. Het blijkt in de praktijk van de regio’s niet gemakkelijk om de ouderbetrokkenheid goed te organiseren. Bij de ouderorganisaties zijn signalen binnen gekomen dat de regionale netwerken worstelen met de vraag hoe zij vorm en inhoud kunnen geven aan zowel de individuele als de collectieve belangenbehartiging. Gelet op het belang dat wordt gehecht aan de versterking van de positie van ouders binnen Passend onderwijs is door de ouderorganisaties een traject gestart om regio’s gericht te ondersteunen. Centraal in dit traject, dat wordt uitgevoerd door Oberon, staan de opvattingen van ouders over de rol, de positie en de verantwoordelijkheid van ouders binnen het regionaal netwerk. Hierbij worden drie aandachtsvelden onderscheiden: 1. Individuele ouderondersteuning (zowel georganiseerd binnen het regionale netwerk als
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
leerlingen in het reguliere basis- en voortgezet onderwijs. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een veldinitiatief zijn gebaseerd op de belangrijkste (organisatorische) doelen van Passend onderwijs. Het gaat bijvoorbeeld om: er is een regionaal netwerk gevormd, er is één loket ingericht voor de indicatiestelling binnen onderwijs, voor alle leerlingen wordt een passend onderwijszorgaanbod ontwikkeld en er wordt gewerkt aan de verbetering van de kwaliteit. Het vormen van een regionaal netwerk is uiteraard geen doel op zich. Inzet van Passend onderwijs is dat de samenwerking in de regio leidt tot een betere organisatie en kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen die extra aandacht nodig hebben. Aan de regio’s is ook gevraagd wat zij nodig hebben voor de verdere ontwikkeling van Passend onderwijs. In antwoord hierop hebben veel regio’s te kennen gegeven behoefte te hebben aan een informatie- en steunpunt. Het voorzien in informatie over Passend onderwijs en het beantwoorden van vragen zijn belangrijke taken voor dit steunpunt. Daarnaast hebben veel regio’s behoefte aan gesprekspartners waarmee vorderingen besproken kunnen worden en die kunnen adviseren over uitwerking, mede op basis van ervaringen opgedaan in andere regio’s. Belangrijke voorwaarde die de aan ondersteuning wordt gesteld is dat deze neutraal is. Regio’s willen zoveel mogelijk ruimte houden om eigen keuzes te maken bij de invulling van Passend onderwijs.
20
onafhankelijk in de vorm van procesbegeleiding); 2. collectieve belangenbehartiging; 3. kwaliteitssystematiek in het regionale netwerk.
Budget in cluster 1 De instellingen van cluster 1 ontvangen elk jaar een bepaald budget. Dit is al 10 jaar het geval, en deze regeling is in stand gekomen omdat het leerlingaantal in deze cluster aan het dalen was. Het budget werd dus elk jaar minder. Nu geven de instellingen aan dat zij een groei in het aantal leerlingen zien, het budget moet dus aangepast worden. Afgesproken is dat een nader onderzoek wordt uitgevoerd naar de groei. De onderwijsinspectie gaat dit onderzoek uitvoeren. Intussen is de groei bij enkele scholen dusdanig groot dat plaatsing van alle leerlingen binnen het huidige budgettaire kader niet mogelijk. Daarom is een bedrag van € 250.000 toegezegd. Hiermee wordt voorkomen dat leerlingen thuis komen te zitten. Budget in cluster 2 Vanuit het onderwijs aan leerlingen met een auditieve en/of communicatieve handicap (cluster 2) is door de clustervereniging Siméa een voorstel ingediend om tot een budgetfinanciering te komen naar analogie met de financieringswijze bij cluster 1. In de tweede helft van 2008 werd dit voorstel in overleg tussen Siméa en het ministerie verder uitgewerkt ter voorbereiding op wetgeving. Bij deze uitwerking van dit voorstel worden de uitkomsten van het evaluatieonderzoek in cluster 1 betrokken. ECPO Er is een Evaluatie en Adviescommissie Passend Onderwijs in het leven geroepen. Afgekort is dit ECPO. Het ECPO is onder leiding van mevrouw Lambrechts. Zij geven een advies uit over onderwerpen die in het overleg van 19 december 2007 aan de orde zijn gekomen. Het gaat om advies over de verschuiving van middelen voor ambulante begeleiding naar preventieve ambulante begeleiding en de benutting van zorgmogelijkheden door de allochtone doelgroep. Zorg- en advies teams Doel van Passend onderwijs is de verschillende zorgstructuren eerste- en tweedelijn, in het primair en het voortgezet onderwijs beter op elkaar af te stemmen. Naast deze verbetering van de organisatie binnen het onderwijs is ook de afstemming en samenwerking met partijen om de school van belang, waaronder bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en leerplicht. Voor het najaar 2009 heeft de Tweede Kamer voorzien in een besluitvormingsmoment over een wettelijke regeling per 2011. Naar verwachting beschikken we op dat moment over de volgende gegevens: • De uitwerking van de experimenten, inclusief budgetfinanciering. • Een aantal evaluatierapporten van de Evaluatie en adviescommissie Passend onderwijs. • De evaluatie van de budgetfinanciering in cluster 1 door de inspectie. • De landelijke stand van zaken van de vorming van regionale netwerken. (Dijksma, 2008)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
4. Budgettaire beheersing De reden voor de voorstellen om tot budgetfinanciering te komen zijn de volgende: 1. Het bekostigingsstelsel kan sterk worden vereenvoudigd en er kan regionaal maximale ruimte worden gecreëerd voor maatwerk. De regio’s kunnen zelf bepalen hoe het budget voor zorgleerlingen wordt ingezet om voor alle leerlingen een passend onderwijszorgaanbod te bieden. 2. De vereenvoudiging van het stelsel betekent minder administratieve en bestuurlijke lasten. 3. Op het niveau van de Rijksoverheid is maximale duidelijkheid over de extra middelen die in het onderwijs worden toegekend voor de extra ondersteuning van leerlingen. Het brengt een einde aan de huidige onzekerheid in de uitgaven voor zorgleerlingen.
21
§ 3.2 - Tweede voortgangrapport november 2008 In het tweede voortgangsrapport staan de volgende onderwerpen centraal: 1. De vorming van de regionale netwerken 2. Versterking positie leraren en ouders 3. Wachtlijsten en thuiszitters 4. Afstemming met de zorg
Stimuleringsregeling In oktober is de stimuleringsregeling Passend Onderwijs gepubliceerd. Het doel van deze subsidieregeling is het stimuleren van waardevolle - vaak meer onderwijsinhoudelijke - initiatieven op kleinere schaal, die bijdragen aan de ontwikkeling van Passend onderwijs. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om initiatieven die passen binnen de huidige wetgeving gericht op het uitbreiden van het onderwijscontinuüm en/of het onderwijszorgaanbod. Ook initiatieven gericht op het vergroten van de leraren- en/ of ouder- en/of leerling-betrokkenheid kunnen in aanmerking komen voor subsidie. Uitgangspunt is verder dat verschillende partners binnen het onderwijs of onderwijs en (jeugd)zorg in de regio bij het initiatief zijn betrokken. De omvang van de subsidie bedraagt € 20.000 per initiatief. Cluster 1 Uit de eerste resultaten van het onderzoek blijkt dat de groei niet geheel is toe te schrijven aan een verruiming van de toelatingscriteria die door de instellingen worden gebruikt. In vervolg op het eerste onderzoek wordt de groei nog in een breder perspectief bezien. Intussen wordt met cluster 1 gesproken over de aanpassing van de financiering. Aan cluster 1 is, zoals aangekondigd in de eerste voortgangsrapportage voor het schooljaar 2008/ 2009 aanvullende bekostiging toegekend voor de groei. Het gaat om een bedrag van € 250.000. Cluster 2 De scholen in cluster 2 zijn van mening dat budgetfinanciering de mogelijkheid biedt om de kwaliteit en de dienstverlening verder te ontwikkelen. Per regio wil men flexibele, zichtbare en herkenbare mogelijkheden en kwaliteit realiseren voor leerlingen met een cluster 2 indicatie. De afgelopen maanden zijn gebruikt om dit voorstel samen met Siméa nader uit te werken. Dit overleg is voortvarend en constructief verlopen. Inmiddels kunnen we een volgende stap zetten en de verwachting is dat we in de eerste helft van 2009 een concreet voorstel budgetfinanciering cluster 2 kunnen presenteren.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
1. De vorming van de regionale netwerken Inmiddels hebben veertig netwerken een startsubsidie aangevraagd. Dat zijn er meer dan de dertig die verwacht waren in het Invoeringsplan Passend Onderwijs. Er is een nulmeting gedaan onder de netwerken over de stand van zaken. Uit deze meting is gebleken dat het onderwijs behoefte heeft aan een informatie/helpdesk en aan een gesprekspartner bij het ontwikkelingsproces. Verschillende regio’s zijn begonnen met experimenten, Eemland en Almere liggen op kop qua vorderingen. In deze regio’s is goed te zien hoeveel tijd deze experimenten innemen en hoe noodzakelijk Passend Onderwijs echt is. Een goede samenwerking staat centraal.
22
Er is een activiteitenprogramma voor leraren in het leven geroepen. De belangrijkste thema’s hierin zijn: • Een dekkend netwerk van professionalisering van het personeel. • Betrekken van personeel bij Passend onderwijs • Ondersteunen van leraren in hun dagelijks werk • Ondersteunen van leraren bij het behartigen van hun belangen De activiteiten op basis van dit plan zijn van start gegaan. Zo hebben al 400 scholen meegedaan aan ‘er staat een kind op de gang’. Dit is een spel waarmee de zorgbreedte van een school wordt bepaald. Op basis van de resultaten van dit spel kan een scholingsagenda voor de betrokken leraren worden opgesteld. Ouders: Wanneer ouders worden gevraagd naar de ‘ideale individuele ouderondersteuning’ dan refereren zij aan kenmerken zoals het kind centraal, maatwerk, deskundigheid van de ondersteuner, één aanspreekpunt, snel bereikbaar, klant- en vraaggerichtheid. Op dit moment is de individuele ouderondersteuning op veel verschillende manieren geregeld. De plaats waar ouders ondersteuning zoeken, hangt af van het soort vraag dat ze hebben. Grofweg zijn drie groepen ouders te onderscheiden: ouders die alleen informatie nodig hebben, en vervolgens zelf de juiste onderwijsvorm vinden; ouders die enige ondersteuning nodig hebben bij het vinden van de juiste onderwijsvorm en ouders die intensieve begeleiding nodig hebben van een onafhankelijke ondersteuner. Gelet hierop, wordt aanbevolen om een gedifferentieerde aanpak te kiezen richting ouders. Ook op het niveau van het regionale netwerk moeten ouders in positie worden gebracht zodat zij mee kunnen praten over de invulling van Passend onderwijs in hun regio. Zij hebben daarbij als belanghebbende een belangrijke taak in het bewaken van de kwaliteit van deze afspraken en de consequenties hiervan voor elk kind in de regio. Een goed functionerende collectieve belangenbehartiging van ouders is hiervoor cruciaal. In een onderzoek geven ouders aan dat zij een aantal punten heel belangrijk vinden: • Collectieve ouderbelangenbehartiging mag niet vrijblijvend zijn. • Er is behoefte aan wettelijke verankering van de taak en positie van een ouderplatform, met genoeg ruimte voor maatwerk in de regio. In de regio moeten dan duidelijke taken en afspraken met de scholen worden gemaakt. • De ouders vinden structurele ondersteuning van een ‘ouderplatform’ belangrijk (bijvoorbeeld een professionele voorzitter, secretariële ondersteuning en budget voor activiteiten en communicatie). • Belangrijk aandachtspunt is hoe een ‘ouderplatform’ gevoed wordt door de achterban. Omdat er steeds weer nieuwe ouders het onderwijs instromen, is continuïteit en werving van groot belang. • Ook wijzen veel ouders op het belang van deskundigheidsbevordering voor ouders die in een ‘ouderplatform’ (gaan) zitten.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
2. Versterking positie leraren en ouders Leraren: Professionalisering en versterking van de leraren zijn belangrijke voorwaarden voor het realiseren van Passend onderwijs. Net als bij de uitwerking van Passend onderwijs en de vorming van regionale netwerken, geldt ook voor de professionalisering van leraren dat dit regionaal, van onderaf wordt vormgegeven. Dit biedt de regio’s de mogelijkheid om een arrangement te kiezen dat past bij de regionale situatie en ambitie. Belangrijke onderwerpen hierbij zijn: het oplossen van handelingsverlegenheid, specifieke doelgroepen (leerlingen met gedragproblematiek of autisme; laagfunctionerende kinderen; arbeidstoeleiding/arbeidsintegratie), werken op basis van ‘uitstroomprofielen’, flexibilisering van de ambulante begeleiding, het leren werken binnen allerlei nieuwe ‘tussenvoorzieningen’ etc.
23
• Ouders vinden het niet nodig dat er een financiële vergoeding voor de deelnemende ouders is. Onkostenvergoeding en een blijk van waardering worden wel op prijs gesteld. 3. Wachtlijsten en thuiszitters Jaarlijks doet de inspectie onderzoek naar de wachtlijsten en het aantal thuiszitters in het SBO en (V)SO. Uit de onderzoeken naar de wachtlijsten in zowel het SBO als het (V)SO blijkt dat de resultaten niet substantieel verschillen van de resultaten in de afgelopen jaren. In het SBO laten de wachtlijsten bovendien over de hele linie een dalende trend zien. Gelet hierop is met de inspectie afgesproken dat volgend jaar geen aparte rapportage wachtlijsten in het SBO meer wordt opgesteld.
Belangrijkste punten uit het onderzoek naar thuiszitters (door het OCW): • 90 gemeenten hebben deelgenomen aan de inventarisatie; 71 hebben aangegeven thuiszitters te hebben. Onderzocht zijn de gegevens over de 852 thuiszitters die door deze gemeenten zijn aangeleverd. • Inschatting op basis van extrapolatie is dat er op jaarbasis 2000 tot 3100 nieuwe thuiszitters zijn. Uitgaande van 2500 nieuwe thuiszitters per jaar en herplaatsing na 4 maanden, kan als vuistregel worden gehanteerd dat op elk gegeven moment minimaal 800 leerlingen thuiszitten, met een piek rond de kerst- en zomervakantie. • 10% van de 852 thuiszitters hadden de basisschoolleeftijd, 90% was 13 jaar of ouder (50% is 16 of 17 jaar). Er zijn tweemaal zoveel jongens als meisjes onder de thuiszitters. • 50% van de scholen meldt hun thuiszitters meer dan een maand te laat. • 53% van de thuiszitters zijn in de verslagperiode herplaatst na gemiddeld 131 dagen. Na 3 maanden is ongeveer 30% herplaatst, na 6 maanden in de buurt van 50%, na 9 maanden ongeveer 60% en na 12 maanden blijkt 80% herplaatst te zijn. • Bij veel leerlingen die thuiszitten is sprake van gedragsproblematiek en psychisch/psychiatrische problemen. 4. Afstemming met de zorg Doel van Passend onderwijs is de verschillende zorgstructuren eerste- en tweedelijn, in het primair en het voortgezet onderwijs beter op elkaar af te stemmen. Naast deze verbetering van de organisatie binnen het onderwijs is ook de afstemming en samenwerking met partijen om de school van belang, waaronder bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en leerplicht. De Zorg- en adviesteams (ZAT’s) vormen daarvoor een belangrijk instrument. Voor een aantal leerlingen geldt dat zij niet alleen extra onderwijsondersteuning nodig hebben, maar ook (jeugd)zorg. Om te voorkomen dat ouders steeds hun verhaal moeten vertellen en steeds opnieuw onderzoek moeten laten doen voor verschillende indicaties, is het Kader integraal indiceren ontwikkeld. Vanaf begin 2009 komt er een integrale indicatiestelling. Bij het indiceren wordt gekeken naar de volgende punten: 1. Is hier sprake van een gecombineerde zorgvraag? 2. Kan informatie (onderzoeksgegevens) gedeeld worden? Vanaf 2011 moeten de regionale netwerken worden gerealiseerd. Ook wordt er één loket ingericht voor indicatiestelling binnen het onderwijs. (Dijksma,2008)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Al langer bestaat de behoefte om meer inzicht te krijgen in de aantallen en redenen van thuiszitters. Doordat de inspectie de inventarisatie baseert op een opgave van de bij de scholen voor SBO/(V)SO bekend zijnde thuiszitters, wordt een onvolledig beeld verkregen. Op basis van deze methode zijn vorig jaar 16 thuiszitters in het SBO geïnventariseerd en 97 in het (V)SO. Hiervan staan 30 leerlingen op een wachtlijst en zijn 61 leerlingen wel bekend bij de school maar zij staan niet op een wachtlijst.
24
§ 3.3 - Derde voortgangsrapport juni 2009 Kwaliteit van het onderwijs Om de kwaliteit in het onderwijs te verbeteren staat het vergroten van de opbrengstgerichtheid centraal. Opbrengstgericht onderwijs gaat uit van wat kinderen wél kunnen en niet van wat ze niet kunnen. Dit soort onderwijs is niet alleen belangrijk in het speciale onderwijs, maar ook in het reguliere onderwijs. Kinderen die een rugzak hebben of andere extra ondersteuning, hebben baat bij opbrengstgericht onderwijs.
1. Er zijn (ten opzichte van de nulmeting) duidelijk vooruitgangen te zien wat betreft de vorming van de regionale netwerken. Bijna alle regio’s hebben kennis met elkaar gemaakt, een intentieverklaring opgesteld en startsubsidie aangevraagd. Er is veel werk verzet en de regio’s zijn trots op het tempo en de open, constructieve sfeer waarin alles wordt gerealiseerd.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Vergelijking nulmeting en éénmeting Begin 2008 is er een nulmeting gehouden over het vormen van regionale netwerken. Om goed in kaart te krijgen hoe scholen bezig zijn met Passend Onderwijs is er in het voorjaar van 2009 een éénmeting gedaan. Daar zijn een aantal dingen uitgekomen:
25
2. Ook bij de samenwerking op netwerkniveau is sprake van een vooruitgang ten opzichte van de nulmeting. In meer netwerken zijn de onderwijspartners onderling vormen van samenwerking aangegaan en heeft men afspraken daarover vastgelegd. De samenwerking met overige partners (zoals jeugdzorg, maatschappelijk werk en de lokale overheid) blijft hierbij nog achter, maar ook die vorm van samenwerking en formatie komt begin 2009 vaker voor dan een jaar geleden. 3. De inhoudelijke agenda staat in veel regio’s nog in de kinderschoenen. Bij het opstellen van het volgsysteem Passend onderwijs werd ervan uitgegaan dat partners in de regio een netwerk vormen, gaan samenwerken en vervolgens een inhoudelijke agenda formuleren, waar ook de betrokkenheid van personeel en ouders onderdeel van uitmaken. In de praktijk kost het maken van een inhoudelijke agenda erg veel tijd , er worden veel ‘kleine stappen gezet’. Maar daardoor wordt het wel een goede agenda met thema’s die echt spelen in de basisschool. Centrale thema’s in de inhoudelijke agenda’s van de regio’s zijn het
instellen van één loket voor integrale indicatiestelling, gevolgd door de zorg voor doorlopende leerlijnen en versterking van de handelingsbekwaamheid van personeel. 4. De betrokkenheid van personeel blijft nog enigszins achter. Wel is er ten opzichte van de nulmeting nu in meer regio’s duidelijk hoe deze wordt geregeld. De meeste gesprekspartners zijn van mening dat scholen en hun besturen wel degelijk werken aan de gewenste vorm van betrokkenheid. Bij professionalisering- en scholingstrajecten is vaak sprake van nauwe betrokkenheid van personeel bij de besluitvorming. De deskundigheidsbevordering en professionalisering zijn in 2009 duidelijk bij meer regio’s aan de orde dan vorig jaar.
Er zijn al veel startsubsidies aangevraagd. Het overgrote deel van de regionale netwerken heeft al actief een start gemaakt met de voorbereidingen van Passend Onderwijs. Ook zijn er al heel wat veldinitiatieven aangevraagd, de netwerken die dit nog niet hebben gedaan lopen vooral tegen bestuurlijke vraagstukken aan. Verwacht wordt dat ook deze netwerken binnenkort actief met de veldinitiatieven aan de slag gaan. Echte koplopers in het experimenteren met Passend Onderwijs zijn Almere, Deventer en Eemland. Het infopunt Passend Onderwijs krijgt steeds meer bekendheid. Zij brengen maandelijks een nieuwsbrief uit en brengen netwerken met elkaar in contact, zodat zij gesprekspartners hebben. Deze kunnen regio’s op maat informeren en ondersteunen bij de vraagstukken waar zij bij de uitwerking van Passend onderwijs tegenaan lopen. Ook kunnen regio’s via het infopunt voor een dag een externe deskundige inhuren. Het gesprek met instellingen in cluster 1 heeft zich in de afgelopen periode vooral toegespitst op de groei van het aantal leerlingen en de gevolgen daarvan voor de financiering. Eind vorig jaar heeft dit geleid tot de afspraak om tot een structurele verhoging van het budget voor de instellingen te komen van € 2 miljoen. Verder is met de cluster 1 instellingen afgesproken dat de instellingen bij de ontwikkeling van Passend onderwijs in de regio’s zullen aansluiten daar waar dat (praktisch) mogelijk is. De komende periode wordt hieraan invulling gegeven. Met cluster 2 wordt, verenigd in Siméa, overleg gevoerd over hun voornemen over te gaan tot budgetfinanciering. Budgetfinanciering vergroot de mogelijkheid de kwaliteit en de dienstverlening verder te ontwikkelen en per regionaal netwerk flexibele, zichtbare en herkenbare mogelijkheden te realiseren voor de leerlingen met een cluster 2 indicatie. Ook op het terrein van preventieve activiteiten ziet cluster 2 meer mogelijkheden. Inmiddels heeft het overleg geresulteerd in de afspraak dat cluster 2 met ingang van 1 augustus 2011 op budgetfinanciering over gaat. De gezamenlijke scholen in cluster 2 hebben een activiteitenplan opgesteld om de scholen voor te bereiden op de invoering van de budgetfinanciering. ECPO Alle regio’s hebben een bestuurlijke structuur met een regiegroep of bestuur en projectgroepen. Soms ook adviesgroepen en platforms van ouders en leerkrachten. Samenwerking tussen onderwijs en zorg vindt in zes regio’s ook plaats op bestuurlijk niveau. Het inrichten van één loket staat hoog op de agenda. De bekendheid met Passend onderwijs onder leerkrachten is vrij laag, er zijn nog veel leerkrachten die niet goed weten wat deze nieuwe Zorgplicht inhoudt. Zeven regio’s hebben nu contacten met Pabo’s over het curriculum met betrekking tot de competenties van de toekomstige leerkrachten. De regio’s zien in dat het belangrijk is om ouders bij dit proces te betrekken.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
5. De betrokkenheid van ouders laat ook een kleine vooruitgang zien in die zin dat ook hier meer regio’s duidelijk hebben hoe ze dit gaan regelen. Ook wordt in meer regio’s dan in 2008 het geval was, gewerkt aan onafhankelijke individuele ondersteuning voor ouders en zijn daarover afspraken gemaakt. Er zijn alleen nog geen grote stappen gezet, dit moet nog meer vorm gaan krijgen aankomend jaar.
26
Vanuit Passend onderwijs zijn via POLSO oudercoördinatoren aangesteld. Als werkterrein voor de oudercoördinatoren is Nederland opgedeeld in vier landsdelen. Voor twee van de landsdelen is inmiddels een oudercoördinator van start gegaan, dat gebeurt in de overige landsdelen in het najaar van 2009. Zij zijn behulpzaam bij vraagstukken over (onafhankelijke) individuele ouderondersteuning en collectieve belangenbehartiging en functioneren op deze thema’s als gesprekspartners. Versterken van positie van personeel De uitdaging van Passend onderwijs is om de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen in de klas ook daadwerkelijk te verbeteren. De leerkrachten hebben de opdracht om leerlingen met een (soms een grotere, soms een minder grote) diversiteit aan mogelijkheden en achtergronden maximaal op te leiden en voor te bereiden op de samenleving. Leerkrachten geven aan dat zij gehoord en betrokken willen worden bij de ontwikkelingen, of dat nou gaat om meer variëteit in de klas van een reguliere school of om een grotere opbrengstgerichtheid van het speciaal onderwijs. Ook hebben veel leerkrachten behoefte aan ondersteuning omdat zij zich onvoldoende competent/ handelingsbekwaam voelen om onderwijs te geven aan leerlingen met een (complexe) ondersteuningsvraag. Tot slot weten we dat veel leerkrachten ook werkdruk ervaren. De leerkracht moet het vertrouwen hebben dat hij Passend Onderwijs kan geven. Dit moet worden bereikt door drie lijnen: Versterking collectieve positie leerkrachten via medezeggenschap Versterking van de positie van docenten is nodig, omdat zij zich in alle opzichten toegerust moeten achten om Passend onderwijs in de praktijk te realiseren Versterking individuele leerkrachten via ondersteuning op maat Ondersteuning moet vraaggestuurd worden. De docent geeft zelf aan waaraan hij of zij behoefte heeft. Verkend wordt op welke wijze kan worden gegarandeerd dat aan de vraag van de leerkracht kan worden voldaan. Inventarisatie aanbod Om goed te kiezen is overzicht van het aanbod van belang. Dat kan op twee, elkaar aanvullende,
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Versterken van positie van ouders De positie van ouders moet worden versterkt. Deze versterking is nodig, omdat de bevoegde gezagsorganen in een regionaal netwerk meer ruimte krijgen om voor alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te ontwikkelen. Ouders, leraren en leerlingen krijgen medezeggenschap op het niveau van het regionale netwerk door een aanpassing van de Wet Medezeggenschap Scholen. Dit regionale medezeggenschapsorgaan krijgt in elk geval een instemmingbevoegdheid op de vormgeving van het onderwijscontinuüm in de regio en de inzet van de middelen van het regionale netwerk. Aan de ouderorganisaties is gevraagd een handreiking op te stellen op basis waarvan ouders dit onderwijscontinuüm kunnen beoordelen. De representativiteit van de regionale medezeggenschapsraad en specifiek de achterban van de ouders daarbinnen, is een punt van aandacht. In overleg met de gezamenlijke ouderorganisaties binnen Passend Onderwijs Landelijk Steunpunt Ouders, POLSO, wordt onderzocht of de band met de achterban kan worden versterkt door een verplichte achterbanraadpleging. Op het niveau van de individuele ouder van een kind dat extra ondersteuning nodig heeft, wordt een aantal voorzieningen geborgd: een onafhankelijk regionaal oudersteunpunt, trajectbegeleiding een regionale onafhankelijke commissie en een landelijke onafhankelijke geschillencommissie Deze voorzieningen kunnen regionaal op verschillende manieren worden ingevuld.
27
niveaus: regionaal en landelijk. Op regionaal niveau kan aanbod van onderaf worden ontwikkeld; dit is per definitie maatwerk en lijkt mede daarom vaak succesvoller dan landelijke en vrij generieke cursussen.
In Nederland volgen jaarlijks bijna 3.000 leerlingen en studenten met een visuele beperking een vorm van onderwijs of scholing. Het merendeel van deze leerlingen (ruim 70%) volgt reguliere onderwijsvormen met behulp van ambulante onderwijskundige begeleiding. De overige leerlingen krijgen onderwijs in cluster 1 instellingen. Dyslexie komt voor bij ongeveer 3,6% van de bevolking. In alle onderwijssectoren tezamen betreft dit ongeveer 95.000 leerlingen. Voor jongeren uit deze doelgroepen bestaat een heel pakket aan maatregelen en voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn extra bekostiging aan scholen, ondersteuning van scholen in hun omgang met deze doelgroepen, regelingen voor onderwijsvoorzieningen, mogelijkheden tot aanpassing in het onderwijsprogramma en het examen, productie en levering van aangepaste lesmaterialen en vergoeding van een heel pakket aan leerhulpmiddelen. Dat neemt niet weg dat er ook nog een aantal specifieke knelpunten bestaat. Deels worden die opgelost of verminderd door aankomend beleid. Zo wordt bijvoorbeeld de eigen bijdrage voor aangepaste lesmaterialen voor ouders van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs afgeschaft. (Dijksma, 2009)
Conclusie In de voortgangsrapporten komt duidelijk naar voren dat veel positieve veranderingen zichtbaar zijn in onderwijsland. Veel scholen zijn bezig om zich voor te bereiden op de Zorgplicht van 2012. Er is een commissie in het leven geroepen die deze hele vernieuwing gaat leiden en controleren, zodat er een goede structuur inkomt. Als het aan de politiek ligt gaat dit plan dus slagen, maar hoe gaat het er aan toe in de praktijk? De leerkrachten moeten ook betrokken worden, want voor hen verandert er tenslotte het meest. Zij komen met kinderen in aanraking die ‘normaal gesproken’ door werden verwezen (door een indicatie) naar een clusterschool, maar nu komt het kind in eerste instantie in het reguliere onderwijs. In het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe leraren op allerlei manieren bij de invoering van deze verandering betrokken worden.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Samenwerking onderwijs en zorg Inmiddels hebben de betrokken instanties in alle provincies/stadsregio’s gezamenlijk een werkwijze voor integraal indiceren ontwikkeld die aansluit op de lokale werkprocessen. Ook zijn in alle provincies/stadsregio’s afspraken gemaakt omtrent de uitvoering van deze werkwijze. De daadwerkelijke uitvoering van de gemaakte afspraken wordt nog niet in alle provincies/stadsregio’s in de gehele provincie/stadsregio in de praktijk gebracht. Dit betekent dat er wel is gestart in een regio binnen de provincie, maar dat de verdere verspreiding van het kader binnen de provincie nog moet plaatsvinden. De implementatie gaat dan ook door de komende periode. Dat gebeurt echter niet meer onder landelijke aansturing. Om de partijen in de regio te ondersteunen, worden de kennis en materialen die in het kader van de implementatie zijn ontwikkeld ondergebracht bij het informatiepunt Passend onderwijs. Ook wordt dit jaar nog een aantal landelijke bijeenkomsten georganiseerd voor het uitwisselen van ervaringen.
28
Hoofdstuk 4. Leraren betrekken bij passend onderwijs In dit hoofdstuk staan de leraren centraal; hoe worden zij betrokken bij de ontwikkelingen van Passend onderwijs? In het tweede gedeelte komt naar voren hoe scholen hun personeel kunnen informeren, zodat ze op de hoogte zijn van de actuele ontwikkelingen en daarover ook met elkaar in gesprek gaan.
Passend onderwijs moet uiteindelijk werkelijkheid worden in de klas en groep. De inzet van leraren is daarbij essentieel. Leraren moeten in staat worden gesteld om een passend onderwijszorgaanbod voor alle leerlingen te realiseren. De belangrijkste thema’s van de lerarenagenda zijn: een dekkend netwerk van professionalisering van het personeel, het betrekken van personeel bij Passend onderwijs, ondersteunen van leraren in hun dagelijks werk en ondersteunen van leraren bij het behartigen van hun belangen. Bij het betrekken van leraren gaat men uit van de volgende vier fasen: Bewust worden, betrokkenheid, bekennen en bewegen. In deze notitie zal het gaan over de eerste twee fasen. Hoe worden leraren betrokken bij de vormgeving van Passend onderwijs en hoe worden zij geïnformeerd? Uitgangspunten zijn: Passend onderwijs is een proces van onderaf en Passend onderwijs is van ‘de scholen en leraren’ (eigenaarschap).
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 4.1 - Inleiding
29
§ 4.2 - Hoe worden de leraren geïnformeerd? Er blijken in de beeldvorming over Passend onderwijs veel misverstanden te bestaan. Bijvoorbeeld dat Passend onderwijs gelijk staat aan het moeten opvangen van alle leerlingen, ongeacht de beperkingen van de leerling (inclusief onderwijs). Een ander misverstand is dat Passend onderwijs niets betekent voor het vormgeven van het onderwijs, maar alleen iets is van de besturen. Leraren hebben alles met kinderen, hun werk en met de knelpunten temaken. Doelstellingen van informeren moeten zijn: de informatie moet gaan over praktijk, leerlingen en leraren moeten centraal staan, informatie moet direct vertaald kunnen worden naar de eigen praktijk, informeren en betrekken moeten worden gekoppeld en er moet iets met de inbreng van leraren gebeuren (feedback). Een voorbeeld: in Lelystad zijn ze gestart met een traject van een half jaar om het
„„Passend onderwijs is meer slim verbinden dan „de boel op zijn kop zetten!‟‟
§ 4.3 - De lerarenconferentie Dit is een initiatief van de stichting Flore. De kern van de organisatie van de conferentie is dat leraren zelf de verantwoordelijkheid nemen om de collega’s te informeren en te betrekken bij Passend onderwijs. Een aantal leraren uit de scholen krijgen een training ter voorbereiding op hun taak, een aantal leraren informeert hun collega’s over Passend onderwijs en een aantal leraren verzorgt workshops tijdens de conferentie. De studiedag had de volgende doelstellingen: het creëren van een gezamenlijke basiskennis door informatie en door het delen van kennis en het voorbereiden van workshops voor de conferentie. Een goede workshop activeert, motiveert en stimuleert de deelnemer. Het is meer dan alleen kennisoverdracht, het is een ontdekkingsreis vol verrassende ervaringen. Deelnemers raken betrokken en willen echt verder met het onderwerp. Tips voor een goede workshop zijn: zorg voor een goede voorbereiding, sluit aan bij de verwachtingen van de deelnemers, geef duidelijk aan wat de doelstelling van de workshop is, start met een ijsbreker/opwarmer, aansluiten bij de doelgroep is een voorwaarde voor succes, geef ruimte voor voldoende uitwisseling tussen deelnemers, voorkom dat je in tijdnood kom en zorg voor voldoende inbreng van alle deelnemers. Hoe betrekken we leraren bij de vormgeving van Passend onderwijs? Er wordt ontworpen op en samen met ‘de werkvloer’, niet alleen maar achter de tekentafel. In Doetinchem zijn ze gestart met een Stuurgroep Passend onderwijs. Zij hebben een intentieverklaring ondertekend, de gezamenlijke ambities zijn geformuleerd en er is een startsubsidie aangevraagd. Hun wens is om alle geledingen te betrekken bij de inhoudelijke vormgeving van het regionale netwerk. Uit het ambitiedocument kwamen de volgende vier thema’s: de inrichting van een regionaal netwerk, de vormgeving van één loket, de positie van de ouders en de positie van het personeel. De uitdaging van Passend onderwijs is extra ondersteuning te organiseren die leerlingen met een handicap of stoornis nodig hebben en deze ook daadwerkelijk in de klas te realiseren. Dat betekent dat leraren een cruciale rol hebben als het gaat om een succesvolle realisatie van Passend
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
personeel erbij te betrekken. Ze hebben een nieuwsbrief gemaakt, ze organiseren informatie- en gespreksbijeenkomsten, ze stellen een ambitiedocument op en formaliseren dit document. Deze informatie- en gespreksbijeenkomsten werden georganiseerd voor directies, interne begeleiders, leraren onderbouw, leraren middenbouw, leraren bovenbouw en ook voor ouders. Het programma bestaat uit verschillende onderdelen en de boodschap is: Passend onderwijs gaat over leerlingen (en leraren en scholen), Passend onderwijs heeft als doel om bestaande knelpunten weg te werken, Passend onderwijs is meer slim verbinden dan ‘de boel op zijn kop zetten’ en Passend onderwijs gebeurt al elke dag, in elke school en elke groep. Bij de presentatie is er veel ruimte voor vragen van leerkrachten en het is vormgegeven met veel beeld en weinig tekst. Bij de gesprekskringen wordt gepraat over verschillende stellingen zoals: Leraren zijn best in staat Passend onderwijs te bieden, als bij daarvoor de ruimte en mogelijkheden krijgen en als zij betrokken worden bij veranderingen. Of: een kind dat extra hulp nodig heeft, krijgt deze hulp binnen een maand. Of: Wij willen alle leerlingen passend onderwijs geven in onze basisschool. Het speciaal basisonderwijs kan worden opgeheven. De conclusies die worden getrokken tijdens dit gesprek vormen een basis voor het ambitiedocument. De ambities zijn: we gaan uit van een optimistische kindvisie, vanuit talenten en mogelijkheden van kinderen. Door handelingsgericht te werken kunnen wij omgaan met de verschillen tussen kinderen. Het doel van de samenwerking is om onderwijs op maat te geven, zo thuisnabij mogelijk, zo snel mogelijk, zo verantwoord mogelijk en zo passend mogelijk. Leraren moeten een beroep kunnen doen op schoolnabije ondersteuning en expertise, ook zijn er ‘meer handen’ nodig, de klassen moeten een passende omvang krijgen en de scholen moeten de gelegenheid krijgen zich verder te bekwamen. Dan komt Passend onderwijs steeds dichterbij.
30
Tot slot een goede oefening die veel inzicht geeft. Tijdens een conferentie of studiedag kunt u leerkrachten eerst individueel de volgende vragen laten beantwoorden over een casus: ‘kunt u deze leerling Passend onderwijs bieden? Waarom wel/niet?’ Daarna kunnen de leerkrachten deze casus in groepjes bespreken. Wat hebben wij als school nodig om deze leerling Passend onderwijs te bieden? Is er voor deze leerling passend onderwijs op onze school? Inventariseer de genoemde ondersteuningswensen en formuleer een aantal conclusies als team over grenzen van zorg. (Heegsma, jaartal onbekend)
Conclusie Het belangrijkste is om leraren te betrekken bij en te informeren over passend onderwijs. Door conferenties te organiseren gaan leraren erover in gesprek en kunnen scholen hun visie in kaart brengen. Scholen gaan op zoek naar ‘hun kracht’ en bekijken ook waar ze nog aan moeten werken. Daar moet serieus naar gekeken worden, maar er moet zeker ook gepraat worden met leerkrachten, alleen dan kun je een goed beeld krijgen van de school met betrekking tot passend onderwijs. De leraren moeten het realiseren in de klas, dus het kan niet alleen iets bovenschools zijn. Het is ook zinvol om te kijken hoe andere landen omgaan met kinderen met speciale onderwijsbehoeften, daar kunnen wij (als leraren, maar ook de overheid) veel van leren. In het volgende hoofdstuk kunt u lezen hoe verschillend de aanpak is, opvallend is dat inclusief onderwijs daar wel mogelijk is.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
onderwijs. Betrokken leraren kunnen goed aangeven wat zij nodig hebben aan scholing, aan ondersteuning in de klas etc. Veel leraren voelen extra werkdruk en een verzwaring van hun werkzaamheden als het gaat over Passend onderwijs. Er is op dit moment onvoldoende kennis en informatie. De informatie moet gebracht worden op een manier waarbij weerstand niet wordt gevoed. Leraren moeten gemotiveerd en geïnspireerd worden. Er is behoefte aan praktijkgerichte informatie. Het is noodzakelijk om met regelmaat informatie te blijven geven. Het is van belang haalbare doelen te stellen en succeservaringen op te doen. Activiteiten die de betrokkenheid van leraren verbeteren kunnen zijn: Formuleer een heldere visie over leerlingen en hun onderwijsbehoeften. Zorg voor voldoende kennis en vaardigheden bij alle leraren. Handelingsgericht werken is het uitgangspunt. Meer tijd voor onderwijs zelf, minder overleggen en praten over onderwijs. Een leraar hoeft echter niet alles te kunnen. Er zijn grenzen aan de zorg! Handvatten bieden voor de leraar. Nabije ondersteuning geven. Onderzoek de mogelijkheden voor meer handen in de klas. Zorg voor voldoende budget. Benut good practice voorbeelden uit het buitenland. Zorg voor effectieve inhoudelijke vergaderingen.
31
Hoofdstuk 5. Inclusief onderwijs in het buitenland Passend onderwijs heeft niet als doel om álle kinderen op een reguliere basisschool te krijgen, dit is bij inclusief onderwijs wel het geval. Hieronder staat hoe andere landen ervoor kiezen om alle kinderen in één school te hebben, of juist gebruik maken van het Speciaal onderwijs. De verschillen zijn groot, dit wordt zichtbaar in de tabel aan het einde van dit hoofdstuk.
Het principe van inclusief onderwijs is dat alle kinderen zoveel als maximaal mogelijk is naar dezelfde school gaan. Binnen die school moet elk kind aan zijn trekken kunnen komen. Integratie is op verschillende niveaus te denken: het kan zijn dat het kind met de speciale behoefte vrijwel de hele dag in hetzelfde lokaal is als de leeftijdsgenoten, maar er is ook al sprake van integratie wanneer alleen de lunch samen gebruikt wordt. Je spreekt van full inclusion, wanneer er tachtig procent van de tijd in hetzelfde lokaal wordt doorgebracht. De nadruk ligt steeds op het sociale aspect: in de maatschappij na de schooltijd leven mensen met en zonder handicaps samen, dus moet het in de school ook kunnen. (Van Bruggen, 2004)
„Special needs is bouncing on the handicap, special education is bouncing on possibilities‟. Er zijn kortweg drie redenen waarom het onderwijssysteem in een land wordt omgevormd tot een inclusief systeem: 1- druk van ouders 2- geografie 3- (zeer) dwingende wetgeving vanuit een uitgesproken politiek programma Vaak is het overigens een vraag van de kip en het ei; met andere woorden: het één leidt tot het ander maar probeer maar eens te achterhalen wat de redenen voor die volgorde zijn. Het gaat om accentverschillen en veelal om combinaties van meerdere factoren. Een zeer bijzonder argument (misschien wel nummer vier als aansluiting op de hierboven genoemde drie) trof ik aan in de Baltische staten (Estland, Letland en Litouwen). Het geboortecijfer in deze landen is sinds de val van het IJzeren Gordijn zo laag geworden dat scholen uit overlevingsdrang proberen ieder kind binnen de school te houden. Inclusief onderwijs als survivalinstrument voor de leerkrachten. Hieronder staat uitgewerkt hoe verschillende landen omgaan met inclusief onderwijs.
§ 5.2 - Denemarken Hoewel de tendens tot verandering zich heeft aangekondigd, kent het land sinds de Tweede Wereldoorlog alleen socialistische regeringen. In het land is een algemeen aanvaarde opvatting dat onderwijs geld mag kosten als investering in de kenniseconomie. Het idee dat onderwijs er voor iedereen is en kansen moet bieden aan allen, met name aan de sociaal zwakkeren is wijdverbreid en breed geaccepteerd. Nu ook de Denen geconfronteerd worden met een instroom van (soms economische) asielzoekers begint deze gedachte onder druk te komen. Denemarken kent een centraal geregeld en bekostigd onderwijssysteem, maar per regio is de provinciale overheid bevoegd om extra impulsen aan het onderwijs te geven. Dit is vooral afhankelijk van de politieke keuzes en de economische (belastingopbrengsten per provincie) mogelijkheden. Al vanaf begin negentiger jaren van de vorige eeuw is er in Denemarken op redelijk grote schaal geprobeerd inclusief onderwijs te realiseren. Met busladingen vol zijn Nederlandse onderwijsgevenden naar Denemarken getrokken om te zien hoe ze dat deden. Bij een bezoek in het voorjaar van 2003 in de omgeving van Aarhus werd geconstateerd dat aan die inclusievering een eind is gekomen. Ook de meest enthousiaste
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 5.1 Inleiding
32
leerkrachten moesten erkennen dat het onmogelijk lijkt om alle kinderen op te nemen in het regulier onderwijs. Wel is de samenwerking tussen speciaal onderwijs en regulier onderwijs vele malen groter dan in Nederland. Veel reguliere scholen hebben een centerskole . Een afdeling voor speciaal onderwijs binnen de reguliere school met de bedoeling dat kinderen elkaar niet vreemd vinden, als een reëel gegeven accepteren en waar mogelijk gezamenlijk activiteiten ondernemen. Het lesprogramma evenwel verschilt. Terug van inclusie naar integratie dus.
Hier wordt de oprechte inclusie van kinderen met verschillende beperkingen zichtbaar. Treffend is het voorbeeld van Clive, een vijftienjarige jongen met Down-syndroom, die normaal deel uitmaakte van een reguliere klas en ook goed in de peergroup lag. En de aanwezigheid van vele volwassenen in de klas. Verpleegsters, klassenassistenten, leerkrachtondersteuners, leerkrachten voor speciale leerbehoeften, psychologen, stagiairs en gepensioneerde leerkrachten die voor de charity en de gemeenschap hun diensten aanboden. De reden voor de verregaande inclusie van kinderen met speciale leerbehoeften? Dat is niet moeilijk uit te leggen zegt Bill Troy, superintendant (bovenschools manager) van één van de schooldistricten in Connecticut: Ons rechtssysteem maakt dat ouders direct met hun advocaat bij de rechter staan als ik ook maar zou overwegen om ze hun burgerrechten te onthouden. Vrijwel ieder schooldistrict is dan ook betrokken bij rechtszaken die ouders hebben aangespannen tegen beslissingen van de school om hun kind de toegang te ontraden. En ze krijgen meestal de rechter aan hun zijde. Anne Louise Thompson, Education Consultant from the Connecticut State Department of Education, beaamt dit volmondig. Veel van haar werktijd wordt opgeslokt door de participatie bij al deze rechtszaken. Hier hebben de ouders dus een machtig wapen in handen en ze schromen niet het te gebruiken. Vooral omdat ze zien dat inclusie een groot positief effect kan hebben op hun kinderen. Bijkomend voordeel is dat de gewone leerlingen nauwelijks opkijken van leerlingen die kennelijk met een beperking door het leven moeten, sterker nog: hen net zo wel of niet accepteren als hun andere leeftijdgenoten. Dat is weer eens wat anders dan een groep Nederlandse leerlingen die bij de Efteling met open mond staat te staren als er naast hen uit de bus kinderen in rolstoelen of met het Downsyndroom komen om ook een schoolreisje te hebben. Onbekend maakt onbemind.
§ 5.4 - België (Vlaanderen) Jarenlang kennen de Vlaamse zuiderburen een onderwijssysteem dat niet veel verschilt van het Nederlandse, een erg ver gaande scheiding tussen regulier en speciaal onderwijs. Vanwege veranderde opvattingen in de Vlaamse politiek en het hebben van een gemeenschappelijke vijand in het Vlaams Blok is het politiek wenselijk om duidelijk te maken dat iedereen, ongeacht beperkingen, afkomst, cultuur of religie een gelijkwaardig burger is. Met ingang van 1 augustus 2002 trad de eerste fase van het GOK-decreet in werking. Een jaar later fase 2. Het gaat snel. Het GOK-decreet staat voor Gelijke Onderwijs Kansen decreet. Wetgeving die erop gericht is om kinderen met sociale achterstanden (en daardoor vaak leerachterstanden), kinderen uit culturele minderheden en kinderen met lichamelijke of verstandelijke beperkingen zo veel mogelijk op te nemen in het regulier onderwijs. Fase drie, de laatste fase van het decreet zou op 1 augustus 2004 moeten worden ingevoerd, maar is voorlopig uitgesteld. Politieke overwegingen liggen hieraan ten grondslag. Wat opvalt is dat de Vlamingen een keus hebben gemaakt voor een groter bereik dan alleen kinderen met bestemming speciaal onderwijs en ook kinderen die uitvallen vanwege culturele en/of sociale achtergronden meer gelijke kansen willen geven. Op een basisschool in Leuven zagen we in maart 2004 met eigen ogen welk effect er uitgaat van een enthousiaste leerkracht die een kind met ernstige lichamelijke beperkingen opneemt in de klas. De hele school verandert mee. Er is anders dan wij veelal gewend zijn geen teambeslissing genomen over wel of niet opnemen. De directie is akkoord, want er is een pionier die de nek durft uit te steken. Met vallen en opstaan wordt de
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 5.3 - De Verenigde Staten (Connecticut)
33
§ 5.5 - Noorwegen Weer een Scandinavisch land, in veel zaken vergelijkbaar met Denemarken, en ook Zweden en Finland zouden in dit artikel genoemd kunnen worden. Vanwege de bijzondere reden om inclusief onderwijs in Noorwegen gestalte te geven is er voor gekozen om deze situatie toe te lichten. In het gesprek met een directeur van het speciaal onderwijs van Noorwegen vertelt hij: ‘Ik voelde me uitgedaagd om het speciaal onderwijs zo veel mogelijk af te schaffen.’ Trots vertelde hij over de 80% reductie van het speciaal onderwijs die hij in tien jaar had weten te bereiken. Niet de ouders waren hier de stuwende factor tot inclusie geweest, en ook niet de dwingende wetgeving, maar de geografie van het land. Om dit te illustreren gebruikte hij van de stapel overheadsheets die hij had klaargelegd er slechts eentje, een sheet van de kaart van Noorwegen. Kijk , zei hij, als je een punaise in Oslo prikt en je draait de kaart op dat punt om, komt het noorden van ons land tot ver in Italië terecht, zo groot is het. Daarnaast hebben we slechts 4,2 miljoen inwoners en tenslotte kun je in ons prachtige land geen kaarsrechte autosnelwegen of spoorlijnen aanleggen. Reizen gaat bij ons langzaam en we hebben ook nog eens een erg lange winter die de snelheid van reizen niet bevordert. Vanwege ons inwonertal hebben we maar weinig speciale scholen. Als een kind dus naar een speciale school moet, dan moet het vrijwel altijd in een internaat, dus weg van de ouders. Dat is ongewenst. Op die manier maakte hij duidelijk dat er weliswaar kennis nodig is van de speciale beperkingen van deze kinderen. De kinderen moeten in de buurt op school kunnen, en dat is vrijwel steeds een reguliere school. Alle leerkrachten moeten min of meer speciale leerkrachten zijn, die tevens moeten kunnen rekenen op de ondersteuning die nodig is om een zo optimaal mogelijk leerklimaat te creëren voor alle leerlingen. In navolging van de vliegende dokters in Australië kent Statped vliegende onderwijsteams.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
aanvankelijk bewust onbekwame leerkracht een ervaringsdeskundige. Uit onverwachte hoek komt steun, de universiteit, de kweekschool, de ouders, collega’s. Halverwege het jaar krijgt het team in de gaten dat ze het jongetje onbewust positief discrimineren. De school als gemeenschap leert hem daarna als een gewone leerling te behandelen. Het GOK-decreet heeft op dit moment zichtbaar effect op de benadering van kinderen met achterstanden, op de opleiding van leerkrachten en op het ontstaan van de taak/functie van interne begeleider. Wie weet wat er gebeurt als ook fase drie alsnog wordt ingevoerd.
34
§ 5.6 - Engeland Tony Blair en zijn ministersploeg heeft werk gemaakt van het gedachtegoed van New Labour en met kracht ingezet om het onderwijs in Engeland een impuls te geven richting inclusie. Iedereen heeft recht op onderwijs en dus moeten ook alle leerlingen met Special Educational Needs (SEN) een gelijkwaardige toegang tot het onderwijs krijgen, volledig overeenkomend met het Salamanca Statement. Onder SEN worden alle leerlingen begrepen met: leerproblemen of leerstoornissen; emotionele- of gedragsproblemen; spraak-, taalproblemen; lichamelijke- of verstandelijke beperkingen. De SEN-Code kent de volgende uitgangspunten: Alle leerlingen met SEN moeten met hun problemen kunnen omgaan; ze moeten reguliere vormen van onderwijs kunnen volgen; er moet rekening gehouden worden met de zienswijze en wensen van ouders en kinderen; SEN-leerlingen moeten leerstof-op-maat aangeboden krijgen.
Engeland kent een sterk centraal en directief gestuurd onderwijssysteem. Daarom is ook inclusie landelijk geregeld in The Index for Inclusion . Dit is een leidraad, een soort handleiding die de school helpt bij het ontwikkelen van inclusief onderwijs. Het uitgangspunt is dat kinderen met een statement altijd les moeten kunnen krijgen op een reguliere school. Dit moet altijd toegestaan worden, tenzij dit tegen de wens van de ouders ingaat of het onderwijs van de andere leerlingen belemmert. De CSIE heeft materiaal ontwikkeld gericht op de volgende drie doelen: Het ontwikkelen van een cultuur waarin inclusion mogelijk is; het maken van beleid en het ontplooien van toepassingen van inclusief onderwijs. Het is geen vraag of een school wel of geen kinderen met SEN opneemt, ze hebben het maar te doen. Wel is gezorgd voor flankerend beleid in de vorm van materiële ondersteuning, ondersteuning door deskundigen en klassenassistenten in de klas, opleiding, cursussen, universitair onderzoek en het delen van good-practices. (Groeneweg, 2004)
Conclusie Hieronder is te zien hoe landen omgaan met kinderen met specifieke onderwijsbehoeften. De verschillen worden zo heel duidelijk. Landen België (F) België (NL) Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Groot-Brittannië Ierland Italië Luxemburg Nederland Noorwegen Oostenrijk Portugal Spanje IJsland Zweden Zwitserland
Percentage leerlingen met specifieke behoeften 4.0 % 5.0 % 11.9 % 5.3 % 17.8 % 3.1 % 0.9 % 3.2 % 4.2 % 1.5 % 2.6 % 5.8 % 5.6 % 3.2 % 5.8 % 3.7 % 15.0 % 2.0 % 6.0 %
Percentage leerlingen in aparte voorzieningen 4.0 % 4.9 % 1.5 % 4.6 % 3.7 % 2.6 % <0.5 % 1.1 % 1.2 % <0.5 % 1.0 % 5.2 % 0.5 % 1.6 % <0.5 % 0.4 % 0.9 % 1.3 % 6.0 %
Tabel voorzieningen voor leerlingen met specifieke behoeften, peildatum 2000-2001 (www.stichting.scholengroepveluwezoom.nl)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
35
Hoofdstuk 6. (Help) een kind met autisme in mijn klas Om leerlingen met autisme een adequate leeromgeving te kunnen bieden, moet je inzicht hebben in hun leerstijl en onderwijsbehoefte. Eerst is het goed om je te verdiepen in de stoornis zodat je het gedrag in je klas kan herkennen. Autisme is een stoornis in de hersenen. Deze stoornis zorgt ervoor dat iemand wordt beperkt in de sociale omgang, communicatie en de verbeelding. Hieronder worden deze drie punten uitgewerkt.
Omdat je elk kind met autisme weer op een andere manier moet benaderen, onderscheidt men voor de sociale omgang vier types. Afzijdige of inalerte type Dit type komt over als onverschillig tegenover leeftijdsgenoten en vreemden, lijkt geen belangstelling te hebben voor andere mensen. Ze gaan meestal erg op in hun eigen, stereotiepe bezigheden. Ze leggen zelf geen contacten. Passieve type Dit type gaat zelden spontaan een interactie aan, maar ze accepteren op passieve wijze wel de toenadering van anderen. Ze staan aan de zijlijn, nemen zelf geen initiatief. Ze zijn bereid te doen wat van hen gevraagd wordt, waardoor ze voor veel leeftijdsgenoten de ideale speelpartner zijn. Actieve-maar-bizarre type Dit type neemt actief het initiatief tot sociaal contact. Maar ze doen dit op een naïeve, vreemde, onaangepaste en eenzijdige manier. Ze leggen contact op een egocentrische manier, praten bijvoorbeeld alleen maar over hun eigen interesses. Ze nemen wel het initiatief tot samenspel met andere kinderen maar ze weten niet hoe ze met het spel zelf om moeten gaan. Stijl-formalitstische of hoogdravende type Dit type heeft subtiele sociale problemen en komt meer voor bij iets oudere en vooral meer begaafde leerlingen. Ze zijn overmatig beleefd. Ze zijn zich bewust van anderen en van het belang van gepaste interacties. Door de intellectuele mogelijkheden kunnen zij sociale moeilijkheden camoufleren. Ze leren bepaalde sociale regels uit hun hoofd om zo te overleven in de sociale maatschappij. Ze hebben gebrek aan empathie , dat is het inleven in emoties van anderen. (Vermeulen, 2002) Het sociale onvermogen is het minst begrepen aspect van deze stoornis. Het is niet zo dat kinderen helemaal geen sociaal gedrag vertonen. Veel kinderen kunnen gezichten herkennen en vertonen hechtingsgedrag. Er zijn moeilijkheden met emotieherkenning, de wederkerigheid ontbreekt, het ontwikkelen van relaties. Ook worden sociale signalen van anderen slecht begrepen. (HermansFranssen, 2009-A) Tips voor in de klas Wel doen: individueel werk tijdens groepswerk sociale verhalen maken die sociale situaties verhelderen (door middel van duidelijke instructies) geef extra beloningen bij gewenst sociaal gedrag extra toezicht bij sociale situaties (zoals bij het groepswerk) Niet doen: in te grote en te drukke groepen werken geïmproviseerde sociale activiteiten groepsactiviteiten zonder duidelijke rollen en regels een kind te lang blootstellen aan bedreigende sociale situaties.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 6.1 - Sociale omgang
36
Voorbeelden De juf heeft de klas verdeeld in groepjes. Ze stelde vragen een kinderen, zo ook aan Joerie. ‘En Joerie, wat vind jij hiervan?’ Joerie antwoordde niet op de vraag maar reageerde prompt: “Juf, ik heb mijn vinger toch niet opgestoken?” Een leerling had geleerd lege koffiekopjes op te halen in de klas en kende daarvoor het scenario: aankloppen, binnengaan en vragen ‘Hebben jullie lege koffiekopjes?’. Dit scenario voerde hij steeds perfect uit, en hij stelde de vraag dus ook als er niemand in de klas was. (Vermeulen, 2002)
Bij jonge kinderen met autisme valt al op dat er een vertraagde ontwikkeling is bij het volgen van de kijkrichting van de verzorgende volwassene of van het wijzen nar dingen. Bij de taalontwikkeling komen er specifieke stoornissen naar voren. Kinderen met autisme leren de dingen om zich heen wel benoemen, maar ze begrijpen de betekenis van de woorden niet. Vooral een woord dat meerdere betekenissen heeft (zoals het woord ‘bank’) is problematisch. Grapjes, uitdrukkingen en gezegden worden niet correct begrepen, die moeten echt aangeleerd worden. Taal wordt heel erg letterlijk opgevat. De eigen woordkeuze van kinderen met autisme is minder vloeiend en flexibel. Ze missen de vaardigheden om taal soepel en juist te begrijpen en te gebruiken in de sociale context (zie het voorbeeld over Ben). Voor ons is het heel normaal om een antwoord te verwachten als je een vraag stelt, maar voor autisten is dit niet normaal. En dan zijn er ook nog retorische vragen die vaak door een leerkracht gesteld worden (Waar is dat nou voor nodig?!). Op zo’n moment wil je eigenlijk geen antwoord, maar doordat het autistische kind aangeleerd wordt om antwoord te geven op elke vraag, zal het op deze vraag ook antwoord geven. Als kinderen met autisme een verhaal gaan vertellen, is dat vaak erg kort en voor de toehoorder weinig samenhangende omdat ze minder oorzakelijke verbanden vermelden, die de relatie tussen de verschillende gebeurtenissen verklaren. Vaak komen ook hun specifieke interesses in elk verhaal weer terug, omdat dat voor hen een veilig onderwerp is om over te praten. Verder wordt er ook weinig begrepen van lichaamstaal (je non-verbale uitstraling) en bereik je daar bij een autist ook niet zoveel mee. Informatie geven aan anderen vinden ze ook lastig, omdat ze niet goed in kunnen schatten wat degene precies wil weten. Hierdoor zijn ze erg kort van stof waardoor je het verhaal vaak niet begrijpt. Uit zichzelf zullen ze niet zo snel een ervaring (bijvoorbeeld over de schooldag) vertellen. (Vermeulen, 2002) De taal- en spraakontwikkeling bij veel autisten is vertraagd. Het specifieke van de communicatieproblemen ligt vooral in het onvermogen om verbale en non-verbale vaardigheden te gebruiken in wederzijds sociaal contact met als doel het uitwisselen van betekenissen. Ze kunnen niet goed omgaan met de beurtwisseling in een gesprek. (Hermans-Franssen, 2009-A) Tips voor in de klas Wel doen: Wees concreet in je taalgebruik, ondersteun je woorden met beeldmateriaal Geef positieve boodschappen, zeg wat je verwacht en wat gewenst is (niet wat ongewenst is) Geef het kind bedenktijd als je een vraag hebt gesteld. Ze verwerken detail per detail en hebben meer tijd nodig om te reageren. Zeg wat je bedoelt, geef volledige informatie ook al lijkt het overbodig Niet doen: Figuurlijk taalgebruik (‘Schiet op’ vat een kind met autisme heel letterlijk op)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 6.2 - Communicatie
37
Bijnamen (‘Wijsneus’ in de klas tegen een kind zeggen zorgt ervoor dat het kind met autisme het helemaal niet meer begrijpt, want er is niemand in de klas die zo heet) Negatieve verboden en boodschappen Voorbeelden Toen de juf met haar klas naar het pretpark was weigerde de leerling met autisme aan het eind van een boottochtje uit te stappen omdat er wel een bord stond met ‘Blijven zitten a.u.b’ en 20 meter verder een bordje met ‘uitgang’ maar geen bord dat aangaf om uit te stappen. Een leerling met autisme weigerde in de studiezaal zijn huiswerk te maken, want huiswerk maak je… thuis! Ben vroeg hoe zijn stagejuf heette. “Ik heet Eelke, en jij?”Ben antwoordde: “Ik niet!”. Ze vroeg niet expliciet naar zijn naam, dus dacht Ben dat zij hem vroeg of hij ook Eelke heette. (Vermeulen, 2002)
Veel kinderen met autisme komen niet tot fantasiespel. Dit komt al vrij vroeg tot uiting in de spelontwikkeling. Hun spel beperkt zich tot het herhalen van handelingen die onmiddellijke zintuiglijke ervaringen opleveren (zoals tikken en schudden). Vaak spelen de kinderen alleen functionele spellen, omdat ze bij het fantasiespel niet begrijpen wat ze moet doen. Sommige kinderen met autisme komen op zich wel tot fantasiespel, maar eigenlijk is het een imitatie van wat de leeftijdsgenoten aan het doen zijn. In het eigen spel zit weinig variatie en is erg beperkt. Fantasie is voor een kind met autisme te onvoorspelbaar. Ze kunnen zich moeilijk inleven en begrijpen spelletjes als ‘kiekeboe’ niet (waar van ze verwacht wordt om te reageren op een ander). Voorbeelden Toen de leerkracht Elsie een vertelplaat over een verkeersongeval gaf en haar vroeg om te vertellen wat er gebeurd was, antwoordde ze: ‘Ik kan dat niet, ik was daar niet bij!’ (Vermeulen, 2002) Soorten stoornissen in het autisme spectrum Ongeveer 1 op de 100 kinderen heeft een vorm van autisme. Op dit moment wordt autisme gezien als een ontwikkelingsstoornis die meerdere uitingsvormen kent. (Hermans-Franssen,2009-A) Autisme Syndroom van Rett (komt alleen voor bij kinderen met een verstandelijke beperking) Desintegratiestoornis (komt alleen voor bij kinderen met een verstandelijke beperking) Syndroom van Asperger (geen achterstand in de taalontwikkeling) PDD-NOS( Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified.) Het syndroom van Asperger en PDD-NOS komen in het reguliere onderwijs het meest voor. Naast een beperking in de sociale omgang, communicatie en verbeelding heeft iemand met autisme ook een uitgesproken beperkt repertoire van activiteiten en interesses. De interesses die kinderen met autisme hebben, wijken vaak af van de interesses van leeftijdsgenoten. Sommige kinderen weten echt alles over bijvoorbeeld vliegtuigen of auto’s. Hun interesse daarin is zó groot en wordt opvallend doordat zij alleen dat interessant vinden en daar tot in de detail op ingaan. Er is geen interesse in andere onderwerpen die bij de leeftijd passen. Kinderen met autisme hebben ongewone angsten. Bijvoorbeeld een angst voor een kleur, voor drukte, om dingen te vragen, om mee te spelen, angst om te verliezen.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 6.3 - Verbeelding
38
Didactische principes Jij kan als leerkracht het kind met autisme in je klas tegemoet komen. Je moet weten wat de specifieke onderwijsbehoeften zijn van het kind, hoe het kind leert. Geef een complete instructie op een heldere, duidelijke manier zodat het kind weet waar het aan toe is. Een heldere instructie bestaat uit zes stappen (Slooter, 2004): 1. Wat ga je doen? 2. Hoe ga je het doen? 3. Hoe lang tijd krijg je ervoor? 4. Welke hulp mag je gebruiken? 5. Wat ga je doen als je klaar bent? 6. Wat doen we met het resultaat van het werk?
Voorbeelden uit het boek ‘Voor alle duidelijkheid’. Kinderen met autisme hebben behoefte aan veel geschreven regels, zodat ze weten waar ze aan toe zijn. Bied structuur aan. IK WIL IETS VRAGEN 1. Ik hang de groene kaart op de hoek van mijn bank. 2. ik zeg 1x ‘mevrouw’ of ‘meneer’ 3. ik neem de oefenblok en maak oefeningen tot de leerkracht komt. 4. De leerkracht komt bij mijn tafel. Ik stop met oefeningen maken. 5. Ik stel mijn vraag fluisterend. 6. Ik luister naar de uitleg van de leerkracht IK KOM TE LAAT OP SCHOOL Als het nodig is ga ik naar het toilet. Ik ga zo vlug mogelijk naar de klas. 1. Ik kom stil en rustig de klas binnen. 2. Als ik een briefje heb, geef ik dat aan de leerkracht. 3. Ik ga op mijn plaats zitten en neem het nodige materiaal. 4. Ik volg de rest van de les mee. 5. De leerkracht zal vertellen welke leerstof ik moet inhalen.
Conclusie Kinderen met een stoornis in het autisme spectrum hebben vooral veel structuur nodig. Zij hebben vooral moeite met sociale situaties en kunnen soms moeilijk communiceren. Ook vinden ze het lastig om zich in te leven en hebben weinig fantasie. Maar ieder kind is anders, zo ook een kind met autisme. Het is goed om kennis te hebben van de stoornis, maar vooral om je in het kind te verdiepen. Ook is het goed om een aantal vaardigheden te ontwikkelen om een kind met autisme zo goed mogelijk te begeleiden. In de bijlage is een poster opgenomen met sterke kanten van de leerkracht. Hierna volgen een aantal kinderen met autisme die op een reguliere basisschool zitten.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Maak de leeromgeving voor het kind zo voorspelbaar mogelijk. Zorg voor een dagprogramma zodat het kind weet waar het aan toe is. Ook dagritmekaartjes, aanwijzingen op het bord, stappenplannen etc. zijn duidelijk voor het kind. Geschreven teksten en beelden die het kind zelf kan raadplegen als hij het nodig heeft.
39
§ 6.4 Observaties in het reguliere onderwijs
Gedrag M. komt de klas binnen. De andere kinderen pakken allemaal een boekje, M. niet. De leerkracht vraagt aan M. of hij ook een boekje pakt, hier reageert hij niet op. Hij zit op de boekenkast, de leerkracht corrigeert hem maar hij blijft op de kast zitten. De leerkracht gaat op ooghoogte van M. zitten en zegt dat hij een boekje moet pakken uit de boekenkast. Nu is M. waar de leerkracht hem hebben wil: op zijn stoel in de kring met een boekje. Als de leerkracht de groep meedeelt dat de boekjes weer in de kast mogen, reageert M. hier eerst niet op. Wanneer de leerkracht hem persoonlijk aanspreekt doet hij wat er van hem gevraagd wordt. In de kring doet hij goed mee. Hij steekt zijn vinger op en is betrokken bij het kringgesprek. M. maakt hele complete zinnen, spreekt heel duidelijk en netjes. Hij denkt goed na over zijn antwoord. Als er even ‘onrust’ in de klas is, reageert M. hierop door zich uitgebreid uit te rekken en hardop te gapen. De andere kinderen reageren hier niet op. Werkhouding M. heeft vanmorgen gespeeld en gewerkt. Tijdens het spelen wilde hij graag in de poppenhoek, hier heeft hij een halfuur rustig gespeeld. In de kring doet M. goed mee, maar af en toe is hij een beetje afwezig en begint hij opeens tegen een klasgenoot te praten over zijn (nieuwe) schoenen. Hij wordt vaak gecorrigeerd door de leerkracht. Aan het einde van de ochtend trekt iedereen zijn jas aan. M. niet. De leerkracht spreekt M. persoonlijk aan, maar ook dit heeft geen effect. Pas als de leerkracht zegt dat ze pas voor gaat lezen wanneer iedereen helemaal klaar zit, heeft M. binnen 10 seconden zijn jas aan. Relatie met de leerlingen Bij het spelen in de poppenhoek hoorde ik M. vaak vertellen wat er zou gaan gebeuren. Hij gaat helemaal op in zijn spel en vertelt mij dat ze zijn verhuisd. Ik vraag hem waarom ze dan verhuisd zijn. “Omdat het andere huis kapot is gegaan”. Ik vraag wat er dan kapot is aan het huis. “De deuren, de muren, het dak, eigenlijk alles!”. Ik vraag hem hoe het komt dat alles kapot is gegaan. “Door het vuurwerk”. Daarna vraag ik of dat écht zo is. “Ja” antwoordt hij eerst. Een klasgenoot zegt daarop: “Nee, het is zogenaamd”. “Oh ja, het is zogenaamd, we spelen het” antwoordt M. Hij speelt met zijn klasgenoten, maar hij beslist vaak wat het verhaal is. Ik hoor hem vaak “Nee” zeggen en hij laat heel goed merken wanneer hij iets niet leuk vindt. In het halfuur in de poppenhoek is de verhaallijn een beetje zoek, maar de klasgenoten spelen gezellig mee met M. Relatie met de leerkracht De leerkracht besteedt iets meer aandacht aan M. om hem ‘erbij’ te houden, maar hij vraagt niet extreem veel aandacht. De leerkracht moet wel echt heel specifiek iets aan hem vragen (het liefst door de hurken en goed oogcontact maken). Hij krijgt veel prikkels binnen waardoor hij sommige vragen of opmerkingen gewoon niet hoort. Ik zie wel, dat wanneer hij iets hoort (hij kijkt op, stopt met wat hij aan het doen is) hij ook meteen stopt met werken. De leerkracht geeft M. door de ochtend heen een aantal complimenten (voor goed luisteren, meedoen, opruimen etc.) De complimenten zijn heel gericht.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Observatie 1 M. is een jongen van 5 jaar met een vorm van autisme. Hij volgt onderwijs op een reguliere basisschool, ik ben een ochtend bij hem geweest om te observeren hoe hij in de klas functioneert. Hoe gedraagt hij zich, hoe is zijn werkhouding, hoe is de relatie met de leerlingen en de leerkracht en wat zijn andere algemene dingen. Deze observatie heb ik gedaan zodat er een beeld geschetst kan worden van kinderen met autisme in het reguliere onderwijs.
40
Structuur In de klas hangen dag-ritmekaarten. Hier wordt alleen ’s ochtends niet echt aandacht aan besteed. Voor kinderen met autisme is het wel heel goed om te weten wat er gaat gebeuren (op korte - en langere termijn). Meestal is de organisatie van een dag een beetje hetzelfde, en wordt er gemeld wanneer er iets ‘anders’ is.
De dagritme kaarten
Het planbord
Aan het bord hiernaast wordt elke dag aandacht besteed. Daar wordt de ‘structuur’ van het leven een beetje zichtbaar gemaakt. Welke dag is het, welke maand is het, de hoeveelste van de maand is het, wat voor weer is het, in welk seizoen leven we. Dit is een mooi, visueel bord. Natuurlijk is dit mooi in elke kleuterklas, maar voor kinderen met autisme is zo’n bord (net als het planbord en de dagritmekaarten) een extra houvast. M. deed tijdens deze activiteit ook heel goed mee Hij wist welke dag het was en de hoeveelste van de maand april etc. Elk kind heeft in de kring een vaste plek, en ook als ze gaan werken hebben ze een vaste plek aan een tafel (in een groepje). Eén van het groepje is de materiaalbaas, die Het bord met dagen/maanden etc. zorgt dat de spullen voor het werkje uit de kasten worden gehaald en op tafel komen te staan. Er zijn dus ook goede afspraken gemaakt over het pakken van materialen. Algemeen Kijkend naar de literatuur komt er veel terug in deze observatie. De sociale omgang is voor M. net even iets anders. Hij beslist wat er gespeeld wordt in de poppenhoek, de klasgenoten spelen gewoon mee. De sociale omgang met de leerkracht is prima, hij heeft alleen net een andere benadering nodig om het gewenste gedrag te vertonen (zoals het pakken van een boekje en in de kring gaan zitten) In de poppenhoek komt ook de verbeelding om de hoek. M. verzint hele verhalen maar kan niet zo goed tegen inbreng van anderen. Qua communicatie zie ik dat M. op een duidelijke manier benaderd moet worden (oogcontact, laten zien dat je tegen hém praat). Als hij eenmaal weet wat er van hem verwacht wordt doet hij dit ook. M. zoekt vrij vaak contact met medeklasgenoten en heeft af en toe wat te melden aan de leerkracht.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
In de klas hangt ook een planbord. Hier is heel duidelijk te zien uit welke spellen je kan kiezen. Aan het begin van het de speel/werkles mag je kiezen wat je gaat doen, daar zet je je naam dan bij. Zo wordt visueel gemaakt wat er dat moment gebeurt.
41
= de spullen van de leerkracht
= kasten met speel- leermateriaal/boeken
= de werktafels van de kinderen
= poppenhoek
= blokkendoos
= digibord
= ramen
= krijtbord en verfbord
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Dit is een plattegrond van de kleuterklas waar M. in zit. Dit betekenen de kleuren: = de stoeltjes van de kinderen = het aanrecht
42
Als iedereen in de kring zit, staat S. opeens op en gaat buiten de kring staan met zijn rug naar de kring toe. Hij zingt niet mee met de liedjes en praat door de liedjes heen (luid en duidelijk). Hij wil contact met anderen. De leerkracht corrigeert hem: “Ga maar even zitten”. S. loopt terug naar zijn plek en zingt op de melodie van het liedje: “Dit is saaaaaai, dit is saaaaaai.”. De andere kinderen trekken zich hier niet veel van aan en zingen rustig verder. S. gaat verder met andere woorden op de melodie zingen, springt de kring en in staat te stampen en hard te ‘zingen’. (Vooral lalalalala komt veel voorbij). Hij is heel beweeglijk maar het stoort niet ontzettend in de groep. Dit komt vooral doordat de leerkracht er niet veel aandacht aan besteed en de kinderen er niet echt op reageren. Bij één lied komt er een tussenstuk waar alleen muziek is, hier leeft S. zich vrolijk uit. Hij is heel beweeglijk. M. doet dat ook, maar die stopt als de tekst van het liedje weer begint. S. gaat door met springen en andere bewegingen. De leerkracht vertelt de groep dat ze straks gaan spelen in de hoeken. De groep reageert hierop met gejuich, maar S. springt de kring weer in en roept heel hard: “Nee!!”. Hij stampt op de vloer. Hij wordt gecorrigeerd, hier luistert hij (deels) naar. Hij gaat (net als M.) in de poppenhoek. Hij ‘helpt’ M. met het verplaatsen van de roze tent door erin te gaan zitten. M. meldt dat hij eruit moet, S. luistert hier niet naar. S. heeft het gauw gezien in de poppenhoek. Eerst ‘speelt’ hij wel mee, maar is er vooral voor aan het zorgen dat het meisje in de tent niet rustig in de tent kan spelen. Hij duwt tegen de tent aan, hij wordt gecorrigeerd en loopt weg van de poppenhoek. De rest van de tijd zit hij bij de computer (terwijl daar twee andere kinderen zijn). Bij het opruimen van het speelgoed doet S. niet mee. Hij blijft bij de computers totdat bijna iedereen in de kring zit, en loopt daarna zelf ook naar de kring. Hij gaat niet zitten (zoals de andere kinderen) maar heeft opeens heel veel energie en danst in het rond, hij is erg aanwezig. Als S. rare woorden door de klas heen gaat roepen corrigeert de juf hem: “Dat zijn woorden die ik niet wil horen”. S. stopt er mee. S. gaat aan het werk en knutselt rustig een halfuurtje. Maar op het moment dat hij op moet ruimen gaat het ‘mis’. Hij doet niet wat er van hem gevraagd wordt en houdt zich met andere dingen bezig. De leerkracht zegt rustig nog een keer tegen S. dat hij nu zijn knutselspullen op mag ruimen, ook hier geeft hij geen gehoor aan. De leerkracht ziet dat er geen respons komt en haalt S. nog een keer naar de plek toe waar hij zijn spullen op moet ruimen. De leerkracht geeft heel gericht aan wat er moet gebeuren, nu doet hij het wel. Deze ochtend heb ik S. gezien. Er gebeurt veel bij hem, hij is heel bewegelijk en roept veel door de klas. Hij is niet taakgericht, doet waar hij zelf zin in heeft (zoals bij de computers staan terwijl hij in de poppenhoek hoort te spelen). Hij luistert niet zo goed. Hij hoort het wel, maar doet het niet. Pas als de leerkracht hem gericht individuele aandacht geeft (als hij doorheeft dat zij hem echt ziet) doet hij wat er van hem gevraagd wordt. Hij richt zich in de sociale omgang op één klasgenoot en communiceert niet zoveel (hij zegt veel maar wacht niet op antwoord).
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Observatie 2 Tijdens de observatie van M. heb ik ook gelet op een andere jongen, S. De leerkracht heeft pas gehoord dat hij ook gediagnosticeerd is met een vorm van autisme. Deze observatie is iets korter omdat ik voor M. in de klas was. Toch heb ik een aantal dingen bij S. kunnen observeren. S. is op een heel andere manier aanwezig in de klas als M. Waarschijnlijk verschilt dit ook weer per dag, maar ik geef nu weer wat ik heb geobserveerd.
43
Observatie 3 Vandaag ben ik wezen observeren bij in groep 7 van een reguliere basisschool. De jongen die ik heb geobserveerd, O., heeft Asperger. Hier wordt soms weinig van gemerkt. Hij heeft aan de groep verteld dat hij Asperger heeft. Ook heeft hij een training gevolgd waarin tips werden gegeven over ‘hoe om te gaan met Asperger’. Ik vond het interessant om eens te kijken in een groep waarin het autsime niet overduidelijk aanwezig is. Vandaag zit O. in een combinatieklas (een deel van zijn eigen groep en groep 6).
Na het gebed zegt de leerkracht: “O. leg je rekenboek even plat neer”. Dit doet hij meteen. Even wordt hij afgeleid door muziek uit een ander lokaal en begint op zijn luchtgitaar te spelen (net als andere klasgenoten). Er heerst over het algemeen een beetje onrust in de groep, maar hier lijkt O. niet echt last van te hebben. Omdat het vandaag een beetje anders gaat dan anders, beginnen ze gelijk met de rekenles. Ik zie dat O. meteen aan het werk gaat, hij durft vragen te stellen. Meestal stelt hij ze aan de klasgenoot die het dichtst bij zit. Deze helpt hem verder en hij heeft het werk snel af. Hij werkt heel precies, wil alles graag zonder rekenmachine doen omdat hij weet dat hij dat kan. Hij is blij met het cijfer van de vorige rekenles en deelt dit met de groep. Hij heeft met een paar leerlingen maar echt ‘praatcontact’. Als er een ‘probleem’ is (vulling is leeg) lost O. dit prima op. Hij loopt naar de leerkracht, laat zijn vulling zien. Die geeft hem de opdracht om een vulling te gaan halen bij de conciërge. O. komt een paar minuten later terug met een pakje vullingen, haalt er één uit en geeft de rest aan de juf. Hij gaat goed met deze situatie om en kan weer rustig aan het werk. O. krijgt veel negatieve aandacht van een klasgenoot. Die reageert vrij vaak op hem. Als O. opeens geluiden maakt in de klas wordt er nadrukkelijk door die klasgenoot gevraagd of hij nou eens op wil houden. O. stopt en gaat rustig verder. Opeens onder de rekenles mengt O. zich in een gesprek van twee klasgenoten (wat niet over rekenen gaat). Ik zie wel dat hij soms afgeleid is (door geluiden of dingen die om hem heen gebeuren). Dan duurt het weer even voordat hij aan het werk gaat. Maar voor de rest van het rekenmoment is hij erg taakgericht. Als hij klaar is levert hij zijn schriften in en loopt naar de juf. Halverwege het loopje draait hij zich om: “Oh ja!” roept hij. Ik vraag hem wat hij aan de juf ging vragen. “Ik wilde weten wat ik nu moest doen, maar toen zag ik iedereen lezen. Dat ga ik ook maar doen”. En hij pakt een Donald Duck en gaat rustig zitten lezen. De klaaropdracht was ook verteld aan het begin van de les en staat ook op het bord. In een gesprekje met O. komt naar voren dat hij het leuk vindt om naar school te gaan. De meeste dingen gaan hem wel makkelijk af. Op de training heeft hij geleerd wat Asperger precies inhoudt. Hij vertelt mij dat kinderen met Asperger vaak wel wat slimmer zijn, en dat ziet hij bij zichzelf ook.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
O. komt vrolijk de klas binnen. Hij zoekt contact met de leerkracht en vraagt welke spullen ze vandaag nodig hebben. Bij de mededeling dat ze vandaag niet zo heel veel gaan werken wordt O. nog vrolijker en is heel snel terug met zijn spullen. Hij praat kort met medeleerlingen en zoekt vast de les in het rekenboek op die ze vandaag gaan doen. Een klasgenoot reageert heel heftig als O. iets tegen hem zegt (over snoep). De klasgenoot draait zijn tafel weg. Een andere klasgenoot valt hem bij: “Je wordt soms gek van O. toch?!”. O. reageert hier verder niet op en blijft rustig zitten. De leerkracht begint met te vertellen wat ze die dag gaan doen. Het rekenboek van O. staat rechtop op tafel, daarachter speelt hij met zijn rekenmachine. Deze legt hij neer zodra hij hoort dat de leerkracht de dag wil openen met gebed.
44
In deze observatie is niet heel erg gebleken dat deze jongen Asperger heeft. Bij ieder kind is het weer anders. Ik vind het mooi om te zien dat O. zo goed mee komt in deze groep. Veel kinderen worden geïndiceerd en doorverwezen naar een speciale basisschool. Maar bij O. is hier helemaal geen sprake van. Het hangt er dus heel erg van af in welke mate de Asperger aanwezig is. De ene keer is hier bij O. meer van te zien dan de andere, maar over het algemeen kan hij dit zelf goed handhaven. Het feit dat hij een training heeft gevolgd laat wel zien dat hij echt Asperger heeft. Je wordt niet zomaar toegelaten tot zo’n training. O. geeft zelf aan dat hij veel op die training heeft geleerd en dat hij nu weet hoe hij met bepaalde dingen om moet gaan.
Link met de theorie Vooral in de eerste twee observaties heb ik heel sterk gelet de sociale omgang, de communicatie en de verbeelding van het kind. Omdat deze observaties bij kleuters waren kon ik dit goed bekijken en dit heb ik ook geprobeerd weer te geven in het uitgeschreven stuk. Ik merkte bijvoorbeeld dat M. best belangstelling had voor anderen als hij samen met klasgenoten in de huishoek ging spelen, zolang het kind maar deed wat hij wilde. Hij gaf veel bevelen en kon er niet goed mee omgaan wanneer een kind niet luisterde. Dit hangt samen met zijn communicatie en verbeelding, wat ook naar voren komt in de theorie. Hij communiceert wel, maar luistert niet naar anderend. Hij heeft wel fantasie, maar dit is beperkt. Hij begrijpt het niet als anderen hem niet volgen en hij accepteert ook niet als anderen hun fantasie ook inbrengen tijdens het spel. Bij de andere kleuter viel me vooral het sociale aspect op. Hij was heel anders bezig met ‘spel’ dan M. S. was vooral anderen een beetje aan het uitproberen en begreep naar mijn idee niet wat er van hem verwacht werd. Hij deed waar hij zelf zin in had en vond het erg moeilijk om zich in iemand te verplaatsen (die bijvoorbeeld aangaf dat wat hij deed erg vervelend was). Bij de jongen die ik geobserveerd heb in groep 7 viel me op dat hij totaal niet opviel in de groep. Ook dit komt naar voren in de theorie. Ieder kind is anders, zo ook ieder kind dat een autistische stoornis heeft. Daarom is het heel goed voor een leerkracht om zich te verdiepen in de theorie, om de drie hoofdpunten (sociale omgang, communicatie en verbeelding) goed op een rijtje te hebben. Maar het belangrijkste is om je gewoon te verdiepen in het kind. Observeer het, ga persoonlijke gesprekjes aan, kom erachter wat de behoeften van het kind zijn en hoe jij als leerkracht het tegemoet kan komen.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Als leerkracht is het goed om te weten wat een kind heeft. Om O. goed te begeleiden is het belangrijk om kennis te hebben van Asperger. Maar het is vooral belangrijk om te kijken naar hém, wat heeft hij nodig. Dus naast de kennis over Asperger is persoonlijk contact ook belangrijk. Verdiep je in het kind, observeer hem eens tijdens het werken en spelen en praat met het kind persoonlijk. O. heeft zelf een spreekbeurt gehouden in de klas over Asperger, zodat de groep ook weet wat hij precies heeft. Als ik zo deze dag was komen observeren, zonder dat ik wist dat O. Asperger had, was hij me helemaal niet opgevallen.
45
Hoofdstuk 7. (Help) een kind met het syndroom van Down in mijn klas Kinderen met het downsyndroom zijn even ondeugend, vertederend, lief en eigenwijs als alle andere kinderen. Er is echter één groot verschil; ze hebben een ‘extra’ chromosoom. Chromosomen zitten in alle lichaamscellen en zijn de dragers van erfelijke eigenschappen. Er zijn 23 chromosomenparen. Normaal gesproken heeft elke cel twee exemplaren van ieder chromosoom. Kinderen met downsyndroom hebben echter drie exemplaren van chromosoom 21. En deze ene chromosoom zorgt voor een verandering van elke cel. Wat de gevolgen daarvan zijn staat in dit hoofdstuk beschreven.
Aangeboren – Downsyndroom is een aangeboren aandoening. Jaarlijks worden er in Nederland zo’n 200 kinderen met het syndroom van Down geboren. Deze kinderen hebben vaak de nodige lichamelijke problemen. Veel van hen worden geboren met hartafwijkingen die vaak goed operatief te behandelen zijn. Daarnaast hebben ze een lichte tot ernstige verstandelijke beperking en een aantal herkenbare uiterlijke kenmerken. Ontwikkeling en mogelijkheden – Kinderen met downsyndroom ontwikkelen zich trager dan andere kinderen, zowel lichamelijk als verstandelijk. Hierdoor ontstaat vaak een discrepantie tussen leeftijd en gedrag. Een kind met downsyndroom reageert anders omdat het denkvermogen beperkt of vertraagd is. Sommige situaties kan het kind niet snel overzien. Gevolg is dat het kind verkeerde of andere conclusies trekt. Maar net als bij andere kinderen is ook hier een grote variatie. Naast aanleg zijn vooral de mogelijkheden die aangeboden worden essentieel voor de manier waarop het kind zich ontwikkelt. Onderwijs – Jaarlijks zijn zo’n 2400 kinderen met het syndroom van Down leerplichtig. In Nederland meldt ongeveer 60 procent van deze leerlingen zich op een reguliere school. De ervaring leert dat integratie waardevol is voor alle leerlingen en een goede kans van slagen heeft. Belangrijk hierbij is dat de omgeving er in gelooft en kennis heeft over leerlingen met downsyndroom en hun mogelijkheden.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 7.1 - Theorie
46 De droom van Down – Ooit zei een vriendje van Dewi, toen allebei vijf jaar, ‘Dewi heeft de droom van Down.’ Eigenlijk kan het niet mooier gezegd worden. De droom van mensen met downsyndroom is dat zij gewoon willen leven. Net als ieder ander. Het deelnemen aan het reguliere basisonderwijs is een belangrijke stap in die richting. (Berg e.a., 2008) Imitatievermogen – Over het algemeen kan gesteld worden dat kinderen met het downsyndroom zich normaler gedragen als worden opgevoed te midden van niet-gehandicapte kinderen. Ze kunnen zich optrekken aan hun omgeving want ze leren veel van het afkijken en nadoen. Het grote imitatievermogen kan daarom ook gebruikt worden bij de didactische aanpak. Kenmerken – De fysieke kenmerken laten zich gemakkelijker beschrijven dan de gedragskenmerken. Fysiek: compacter, breder, kleine oren en een beetje scheve ogen. Ook zijn kinderen met het syndroom van Down sfeergevoelig, ze hebben weinig uitsteltolerantie (iets leuks moet gelijk gebeuren) en hebben een specifiek gevoel voor humor. Vaak zijn ze ook ondeugend en gebruiken ze ‘trucjes’ (grensverleggend leuk gedrag). Sufmomenten/nadenkmomenten en koppigheid komen ook veel voor bij deze kinderen. Ze hebben een sterk imitatievermogen en veel van deze kinderen staan graag in het middelpunt van de belangstelling. Ook is het doorzettingsvermogen vaak heel groot en
zeker als ze in een onderwerp geboeid zijn, hier blijven ze soms lang in hangen. Op bepaalde punten hebben ze een ijzersterk geheugen. (Wit-Gosker, 2006)
§ 7.2 - Tips vanuit de literatuur
Een goede begeleiding bij het constateren van angst kan veel leed voorkomen. Enkele tips: niet alleen op de gang laten gaan in nieuwe situaties ervoor zorgen dat een vertrouwd persoon in de buurt is een gymzaal of hal eerst laten verkennen in een één-op-één situatie de tijd gunnen om aan andere ruimtes/geluiden te wennen vooraf vertellen wat het kind gaat meemaken. Bijvoorbeeld: ‘We gaan straks naar het zwembad en daar klinkt het net als in de badkamer, maar dan nog harder.’ Pedagogische vuistregels bij het werken met een leerling met het downsyndroom: Moedig gewenst gedrag aan door de leerling niet alleen te prijzen met veel ‘goed zo’, maar ook door concreet aan te geven wat je waardeert, dus: ‘goed dat je even hebt gewacht’. Wees voorspelbaar: vertel van tevoren wat er gaat gebeuren. Voorkom ongewenst gedrag door maatregelen vooraf: materiaal klaarleggen, een bepaalde werkplek creëren, een knipoog op het juiste moment, een handelingswijzer, enz. Stel concrete, positief gestelde regels met een eenduidige formulering. Visualiseer de belangrijkste regels of afspraken. Visualiseer de taak die de leerling moet volbrengen, zodat hij kan ‘teruglezen’ en ‘afvinken’. Corrigeer duidelijk en vooral kort: kind aankijken, ‘niet doen’ zeggen en meteen jezelf afwenden. Indien nodig, straf dan concreet, onmiddellijk en kort. Maak het daarna snel weer goed. Houd ruimte om te ‘dealen’. Speel het dus niet op scherp, want dat verlies je als leerkracht. Lang aankijken en blijven wachten tot het kind doet wat jij gebiedt werkt meestal niet bij een leerling met het downsyndroom. Humor werkt wel. Didactische aanpak: Ga uit van de belevingswereld: dat wat er thuis en in de klas gebeurt. Verdeel het leerproces in kleine stappen. Leer één ding tegelijk aan. Wees zelf duidelijk. Gebruik het modelleren als instructiemethode (voordoen, verwoorden, enz.). Ondersteun de instructie met gesproken taal: zingen, handelingen verwoorden. Combineer mondelinge instructie met lichaamstaal: gebaren. Ondersteun het zelf doen met handelingswijzers in de vorm van foto’s, pictogrammen, striptekeningen of recepten. Zorg voor succesbeleving door aanmoediging of waardering. Zorg voor veel herhaling en afwisseling in de oefeningen. Laat het geleerde toepassen in andere omstandigheden. (Wit-Gosker, 2006)
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Algemene tips voor het begeleiden van kinderen met het syndroom van Down in het reguliere onderwijs: Het is ontzettend belangrijk om het kind goed te observeren én te kijken naar het gedrag. De handelingen die het kind verricht en het gedrag bieden veel informatie. Vaak zie je dan waarom iets wel of juist niet lukt. Bied het leren in kleine stapjes aan. Zijn ze te groot, verklein de stapjes. De ambulant begeleider kan hierbij helpen. (Berg e.a., 2008)
47
§ 7.3 - Voorbeeld
De schooldag van Menno: 8.30 uur – de dag begint voor Menno net als voor alle andere kinderen gewoon in de groep. 9.00 uur – samen met Marga, de vaste begeleidster van Menno, gaat hij aan de slag. Naast het aanleren van reken-, lees- en schrijfvaardigheden worden ook de sociaal-emotionele vaardigheden getraind. Marga en Menno hebben veel gewerkt met de Doos vol gevoelens en praatplaten. 10.00 uur – Menno komt terug in de klas en gaat met de andere kinderen eten. 10.15 uur – buitenspelen. 10.45 uur – iedereen is terug in de klas en heeft de vrijheid om een eigen werkje te pakken. Menno weet precies wat hij wil en is heel zelfstandig. Vaak gaat hij schrijven of pakt hij het splitsbakje. Ook het honderdbord is favoriet. 12.00 uur – alle kinderen blijven over en voor Menno is er een aparte overblijfkracht. Dit hebben de ouders van Menno zelf geregeld uit het Persoongebonden budget (PGB) van Menno en gaat geheel buiten de school om. 13.00 uur – weer is er veel vrijheid om een eigen werkje te pakken of te lezen. Voor Menno zijn er extra computerlessen aangeschaft. Daarnaast vindt hij gym erg leuk. Wekelijks heeft hij één uur kunstzinnige therapie (onder schooltijd). Op vrijdag middag verlaat Menno wat eerder de klas om naar logopedie te gaan. (Berg e.a., 2008)
Conclusie Het is heel belangrijk om kinderen met het syndroom van Down nieuwe dingen in kleine stapjes aan te leren. Succeservaringen zorgen ervoor dat ze ermee door willen gaan. Ook moet een leerkracht voorspelbaar zijn en structuur bieden, materialen altijd op een vaste plaats neerleggen bijvoorbeeld. Het is goed om veel visueel te maken en ook herhaling is een goede methode voor kinderen met het syndroom van Down. Hieronder staan twee observaties van kinderen met het syndroom van Down uitgewerkt, zij zitten in de middenbouw op een regulier basisschool.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Menno is tien jaar en zit in het vijfde jaar van de Jan Vermeerschool in Delft, dit is een openbare Montessorischool. ‘Het Montessori-onderwijs is ideaal voor Menno. Ieder kind volgt een eigen ontwikkelingslijn, dus Menno is hierin niet anders. Hij zit nu in de middenbouw en voelt zich op zijn plek.’
48
§ 7.4 Observaties in het reguliere onderwijs Observatie 1 E. is een meisje met het syndroom van Down, ze is tien jaar en zit in groep 6 van een reguliere basisschool. Ik ben een ochtend bij haar in de klas geweest om te kijken hoe haar gedrag is en hoe zij werkt. Maar ik heb ook gekeken naar de relatie die zij heeft met de leerkracht en met haar klasgenootjes.
Werkhouding De leerkracht heeft er voor gekozen E. mee te laten doen met de instructie, ze hoeft de opdrachten niet te maken want ze werkt op haar eigen niveau met aangepast werk. Tijdens de instructie kijkt E. dromerig voor zich uit, ze lijkt niet betrokken. Ze stelt geen vragen, lijkt soms wel even te luisteren en kijkt dan naar het bord. E. pakt haar spullen als dat wordt gevraagd. Ze maakt geen oogcontact met de leerkracht tijdens de instructie, wel als ze 1-op-1 in gesprek zijn. Na de instructie gaat E. direct aan het werk en als ze klaar is gaat ze rustig tekenen of lezen. Relatie met de leerlingen De klasgenoten van E. besteden zeker aandacht aan haar, ze helpen haar als dat nodig is. Ook spelen ze met haar buiten op het plein of in de klas met een klein spelletje. E. reageert op vragen van klasgenootjes en vindt deze aandacht leuk. In de pauze was ze leuk aan het spelen met twee klasgenootjes. Ze neemt weinig/geen initiatief in het contact naar de klasgenootjes, maar vindt het wel leuk als anderen haar erbij betrekken. Ze vertelt wel eens iets aan klasgenootjes, maar stelt weinig vragen. De anderen moeten het gesprek op gang houden. Als een klasgenootje haar niet begrijpt stellen ze de vraag nog een keer, maar ze blijven erg rustig. Soms stellen ze de vraag even iets anders of leggen ze uit wat ze bedoelen. Relatie met de leerkracht E. luistert naar de leerkracht, maar kijkt haar (bijna) niet aan. Tijdens de instructie of het zelfstandig werken stelt ze geen vragen. Ze werkt echt zelfstandig! De leerkracht gaf aan (in een gesprekje wat ik met haar had) dat zij denkt dat iedere leerkracht een leerling als E. aankan. Zij denkt dat je niets extra’s nodig hebt, dus iedereen kan het! Wat zij wel belangrijk vindt zijn de materialen en de extra hulp buiten de klas. Dat zorgt ervoor dat E. in de klas zelfstandig kan werken. Ze stond er eerst niet echt voor open om een leerling met het syndroom van Down te begeleiden in de klas, maar het valt haar erg mee en ze vindt het steeds leuker worden omdat je een band opbouwt. Extra hulp E. krijgt drie keer per week een uur 1-op-1 begeleiding, ik mocht mee kijken toen E. deze begeleiding kreeg. Ze zijn sinds dit schooljaar begonnen met het werken met een laptop, E. start deze zelfstandig op. Dit is haar stap voor stap aangeleerd. Eerst bekijken ze het werk wat E. in de klas heeft gemaakt. E. krijgt veel complimenten van deze leerkracht. Daarna gaan ze lezen, er staan grote en kleine zinnen in het boek. De grote zinnen leest E. en de kleine de leerkracht. Ze praten nog even door over de plaat en het verhaal. Dan komt de laptop op tafel, E. oefent een half uurtje met taalspel (groep 3) ze oefent dan met het typen van woorden in een vlot tempo.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Gedrag E. komt rustig de klas binnen en loopt direct naar haar plaats. Als iemand iets vraagt aan E. geeft ze altijd antwoord, ook zegt ze het als ze het niet weet of als ze de vraag niet snapt. Zelf stelt ze weinig vragen aan de juf of aan klasgenootjes. Haar focus ligt vaak op het werk.
49
Tijdens het zingen zingt E. vooral de refreinen mee, ze doet weinig gebaren die andere kinderen wel maken. Ze zingt veel lager dan de andere kinderen, maar hier reageert niemand op. Tijdens het Bijbelverhaal is E. aan het schrijven en aan het rommelen. Ze kijkt niet naar de leerkracht. E. reageert niet vaak op grapjes/spreekwoorden/uitdrukkingen die worden gemaakt in de klas, ze is meer gericht op haar werk en volgt het daardoor niet. E. hoeft niet om te gaan met vrije opdrachten omdat alles gestructureerd is, ze weet precies wat ze wanneer moet doen en ze vindt de materialen in het kastje naast haar tafel. Bij groepsopdrachten is E. erg op de achtergrond, ze is afwachtend en reageert alleen als andere haar erbij betrekken. De woordkeuze van E. is iets simpeler dan die van de rest van de klas, maar doordat ze niet veel zegt is dat niet opvallend. De leerkracht geeft het kind niet veel extra aandacht. Ze loopt rond en zegt dan bij verschillende kinderen iets en helpt waar dat nodig is.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Algemeen Hieronder staat een plattegrond van de klas. De rode tafel is de plek van E. De leerkracht zit bij het zwarte bureau en de groene kast is ook voor E. Daar liggen (in laatjes) al haar werkbladen en boekjes.
50
Observatie 2 E. is een meisje met het syndroom van Down van negen jaar en zij zit in groep 5 van een reguliere basisschool. Ik ben een middag bij haar in de klas geweest om te kijken hoe haar gedrag en werkhouding is, ook heb ik gekeken naar de relatie die E. heeft met de leerkracht en met haar klasgenoten.
Werkhouding E. toont interesse in de leerkracht en kijkt naar haar. Ze durft vragen te stellen. Dit gebeurde teveel dus daar hebben ze iets op bedacht. E. werkt met dagritme kaarten en nu staat er per dagdeel twee keer een kaartje met een vraagteken bij. Ze moet haar vraag dus bewaren tot ze bij een kaartje is met een vraagteken. Dit vindt ze nog lastig, want ze gaat nu standaard met het kaartje naar de juf, ook als ze geen vraag heeft. E. pakt haar werk en krijgt veel hulp bij het werk van klasgenootjes. E. gaat niet altijd direct aan het werk na een instructiemoment, ze heeft een duidelijke eigen wil en laat het ook merken als ze er geen zin in heeft. Als ze klaar is met haar taak, pakt ze direct de volgende omdat ze heeft gezien dat de laatste taak kleien is en daar heeft ze erg veel zin in. Haar werk was dus snel af en ze heeft die middag zeker een half uur met de klei gespeeld. Relatie met leerlingen De klasgenoten geven E. veel aandacht. Er hangt in de klas een rooster met wie E. wanneer helpt. Ze zijn dus met elkaar verantwoordelijk en niet alleen de leerkracht. E. vraagt ook veel om aandacht door grapjes te maken bijvoorbeeld. Hierdoor worden sommige leerlingen wel afgeleid en zorgt het voor onrust in de klas. Tijdens het buitenspelen speelt E. gezellig met andere kinderen. Het is leuk om te zien dat ze goed weet wat ze wil en dat ook vertelt aan degene met wie ze speelt. Relatie met leerkracht De leerkracht is van mening dat je wel wat extra’s nodig hebt om een kind met het syndroom van Down goed te kunnen begeleiden. Je hebt feeling nodig en ook een bepaald overwicht. Zeker omdat E. een sterke eigen wil heeft, moet je wel laten zien wie er de baas is. Het doel is om E. zelfstandig bezig te laten zijn en niet om wat te leren. Dat vraagt van een leerkracht om je verwachtingen bij te stellen, want je wilt eigenlijk ieder kind wat leren. Het criteria om E. hier op school te houden is gebaseerd op of E. gelukkig is, als zij geen plezier meer heeft dan gaan ze op zoek naar een andere/passende plaats. De leerkracht vindt het erg goed voor de klas, ze leren omgaan met kinderen die zichtbaar (maar sommige ook onzichtbaar) anders zijn. Algemeen E. maakt zelf veel grapjes, als andere kinderen grapjes maken lacht ze hier om. Soms neemt ze hun grapjes serieus of ze maakt er een toneelspel van. Er was een leerling die zij iets over brand, toen E. dat hoorde ging ze staan en riep ze: ‘oh, warm.. heet.. HELP!’ een klasgenootje kwam naar haar toe en nam haar mee naar haar plaats, toen was het weer klaar en was E. weer rustig. Het werkt van E. is ook erg gestructureerd, doordat ze werkt met dagritme kaartjes. Ze snapt dit systeem zelf prima, maar ze vindt het ook goed als andere kinderen haar het werk geven. Bij het kleien (een open opdracht, want ze mocht zelf weten wat ze ging maken) was ze alleen maar bezig met het maken van ‘piemels’. Na een kwartier ongeveer had de leerkracht dit in de gaten en heeft haar uitgedaagd om een lammetje te maken, dit lukte niet. Ze bleef hangen in haar fantasie/denkwereld. De woordkeuze
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Gedrag E. kwam de klas binnen en kwam direct naar mij toen, gaf mij een hand en een kus. Dit was wel een leuke binnenkomer! Ik zag toen al dat deze E. heel anders was dan de E. van mijn vorige observatie. E. zoekt veel contact met klasgenootjes, ze trekt de aandacht door middel van grapjes of door iemand aan te tikken. Ze reageert op vragen die haar worden gesteld en stelt zelf ook regelmatig vragen aan andere kinderen of aan de leerkracht.
51
van E. is wat eenvoudiger dan die van de andere kinderen. De leerkracht komt wel iets vaker bij haar langs dan bij de andere kinderen om te kijken of vragen hoe het gaat.
Wat opviel: Het verschil tussen deze twee kinderen met het Syndroom van Down was erg groot, daaruit blijkt dat ook deze kinderen echt uniek zijn! Zeker ook op sociaal gebied waren deze kinderen erg verschillend. E. (1) werkt zelfstandig en rustig en neemt weinig/geen initiatief richting haar klasgenoten. Terwijl E. (2) juist heel veel aandacht vraagt van de andere kinderen in de klas. Het was leuk om te zien dat veel tips vanuit de literatuur terugkwamen in de structuur in de klas. Het werk wordt in kleine stapjes aangeboden, er wordt veel gewerkt met dagritmekaartjes die ook visueel zijn, er zit veel herhalingsstof in het werk en (bijna) alles is voorspelbaar en altijd hetzelfde. Bij E. (2) was het ook echt nodig om soms even duidelijk te zeggen als zij ongewenst gedrag vertoonde, het was een duidelijke correctie en dat werkt goed. De andere kinderen zijn erg behulpzaam bij E. (1) en E. (2). Bij E. (2) hangt er een rooster in de klas, waarop staat wie haar wanneer helpt. Bij E. (1) is dit niet zo, maar helpt er spontaan een klasgenootje als het nodig is. Zij werkt over het algemeen meer zelfstandig en vraagt weinig aandacht. Het is voor de klasgenootjes dus erg leerzaam om bij een leerling met het Syndroom van Down in de klas te zitten, omdat ze leren omgaan met verschillen en rekening houden met anderen.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
De rode tafel is de plaats waar E. zit, achterin de klas. Vlak naast haar staat haar groene kast met de dagritmekaarten bovenop en het werk in de kast. Het zwarte bureau is de plaats van de juf, zij heeft niet veel zicht op E.
52
Hoofdstuk 8. Resultaten interviews Voor ons praktijkonderzoek zijn we op vier basisscholen geweest. We wilden graag weten hoe zij zichzelf voorbereiden op de Zorgplicht van 2012. Om een interessant beeld weer te geven hebben we ervoor gekozen om vier verschillende basisscholen te bezoeken. In dit hoofdstuk worden de hoofdpunten weergeven. In de bijlage staan de vragenlijsten. We hebben interviews gehouden met directeuren (de bestuurlijke kant) en leerkrachten (de praktische kant).
De dorpsschool geeft aan dat zij al Passend Onderwijs bieden. De directeur van deze school heeft het idee dat de Zorgplicht 2012 meer gericht is op de basisscholen die nog niet voor ieder kind een passende plek bieden. Die kinderen met een specifieke onderwijsbehoefte meteen doorsturen naar een clusterschool. Elke basisschool heeft volgens de directeur nu al een zorgplicht, met of zonder wet. Deze basisschool gaat altijd in gesprek met ouders en kijkt waar het kind in de meest veilige omgeving onderwijs kan ontvangen. De directeur vindt Passend Onderwijs ook wel een bezuiniging. Het speciaal onderwijs is heel duur en daar gaan na de Zorgplicht 2012 minder kinderen naar toe. De scholen krijgen niet zoveel geld als het speciaal onderwijs. Hij denkt dat het dus meer een bezuiniging is dan dat het echt iets zal veranderen. Daarom vraagt hij zich ook een beetje af of deze wet wel echt gericht is op het belang van de kinderen (omdat er vaak wordt gezegd ‘Geen kind tussen wal en schip’). De leerkracht van deze dorpsschool geeft aan het best lastig te vinden dat anderen gaan bepalen welk kind lang binnen het reguliere onderwijs blijft en welk kind niet. Ze vindt het een nobel streven om zoveel mogelijk kinderen binnen het regulier onderwijs te laten leren, maar het moet wel allemaal gaan lukken. Het zal veel vergen van een leerkracht om elk kind passend onderwijs te gaan bieden en het kan gaan betekenen dat het beroep als leerkracht zwaarder wordt. Voor haar zal altijd het motto blijven gelden: “Het belang van het kind gaat voor”. Bij de multiculturele school komt vooral naar voren dat ze er niet zo zeker van zijn of het hele ‘Passend Onderwijs-idee’ wel gaat slagen. Natuurlijk zullen er een aantal dingen zeker wel doorgevoerd worden, maar of het hele plan gerealiseerd gaat worden is bij hen de grote vraag. Deze visie is gebaseerd op de afgelopen jaren, waarin ook verschillende veranderingen niet echt doorgevoerd zijn. De school is een beetje afwachtend en gaat pas echt actie ondernemen als het zover is. De directrice geeft aan dat men ook niet teveel moet verwachten van scholen qua aanpassing. De maatschappij gaat zich later ook niet aan het kind aanpassen. Ze vindt wel dat de school een passende plek kan aanbieden, maar een school moet zich niet helemaal aan gaan passen aan één kind. De maatschappij vraagt wat van de kinderen en zij moeten presteren. Onderwijs is kinderen klaarstomen voor straks, voor het werken in de maatschappij. Je moet als school niet te ver afdrijven. Aan de ene kant is het dus goed om te kijken naar het kind, waar voelt het zich thuis? Aan de andere kant vindt deze school dat er niet teveel aangepast moet worden. Volgens de leerkracht betekent Passend Onderwijs ‘Onderwijs op maat’. Men kijkt naar de onderwijsbehoefte van het kind. Ze vindt deze verandering goed, mits het beperkt blijft. Ook denkt ze dat het op een gegeven moment weer allemaal teruggedraaid gaat worden. Op de school die al veel aan zorgverbreding doet valt meteen het woord ‘bezuiniging’. De leerkracht geeft aan dat het een verzwaring is voor de leerkrachten en er wordt meer deskundigheid van hen verwacht, maar er komt weinig/geen extra geld. Ook vindt ze het geen vooruitgang als de rugzak verdwijnt, want dan wordt het nog lastiger om het geld op de juiste plaats te krijgen. Dat ouders keuze hebben voor een school en niet steeds worden afgewezen vindt de leerkracht positief aan de ontwikkelingen met betrekking tot passend onderwijs. De scholen moeten dan weten wat ze kunnen
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 8.1 - Visie op Passend Onderwijs
53
Op het speciaal basisonderwijs komt vooral naar voren dat deze tak van het onderwijs ontzettend onderschat wordt. Er zijn in Nederland eigenlijk drie stromingen: regulier onderwijs, speciaal onderwijs en de clusterscholen. Naar het reguliere onderwijs ga je als je gewoon goed mee kan komen, naar een clusterschool als je een duidelijke indicatie hebt (qua afwijking). Het speciaal basisonderwijs is een beetje een grijs gebied, daar loopt van alles rond. Ook zij denken (net als de multiculturele school) dat het na de invoering van de Zorgplicht 2012 wel ‘even weg’ zal zijn, maar dat het zeker terug zal komen. Het speciaal onderwijs is gewoon nodig! Sommige kinderen gaan echt kapot in het reguliere onderwijs, kunnen zichzelf daar totaal niet ontwikkelen. De directrice van de speciaal basisonderwijs school geeft aan dat ze Passend Onderwijs op zich een goed iets vindt. Wat is de onderwijsbehoefte van het kind? Aan de andere kant vindt ze het ook weer een lastig gegeven omdat er altijd kinderen zijn waarvan niet duidelijk gezegd kan worden wat het echt nodig heeft. Dan kan de school het ook niet optimaal begeleiden. Er komen op deze school veel kinderen die eerst in het regulier onderwijs hebben gezeten. Zij zijn naar deze school gekomen omdat ze diep ongelukkig waren. Ze konden niet meekomen met de rest, kregen faalangst, een breuk in het zelfvertrouwen en hadden geen zin meer in school. Zij vindt dat ook bij reguliere scholen grenzen zitten. Als Passend Onderwijs echt een wet wordt moeten de scholen heel goed gaan kijken wat zij aankunnen en wat niet.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
en niet kunnen en laten zo hun deskundigheid zien. Nu is het zo dat ouders (te) vaak met een kluitje in het riet worden gestuurd. Als scholen horen dat het kind een beperking heeft zeggen scholen snel ‘dat kunnen wij niet aan, dan moeten jullie daar zijn!’ Dit kan straks niet meer en dat vindt ze een positieve ontwikkeling! Daardoor worden er minder ouders gekwetst, die het al extra moeilijk hebben omdat hun kind ‘anders’ is. De ib-er van deze school denkt bij Passend Onderwijs vooral aan clusters. Het speciaal onderwijs en het speciaal basisonderwijs zullen gewoon blijven, ook na de invoering van de Zorgplicht. Ze is ervan overtuigd dat dit voor veel kinderen een positieve uitwerking zal hebben, omdat veel kinderen nu op een speciaal basisonderwijs school worden geplaatst terwijl ze waarschijnlijk zichzelf beter zullen ontwikkelen als ze op een reguliere school onderwijs krijgen. Aan de andere kant weet ze ook dat er kinderen zijn die er echt baat bij hebben om op een speciaal basisonderwijs school les te krijgen, waarin ze in kleine groepen veel begeleiding kunnen krijgen.
54
De directeur van de dorpsschool is van mening dat er op het moment dat er kinderen met specifieke onderwijsbehoeften worden aangemeld het dan nog vroeg genoeg is om aanpassingen te doen. Op dit moment is de school niet geschikt voor rolstoelgebruikers, maar hier gaat men pas naar kijken als de situatie daarom vraagt. Als kinderen een jaar van te voren worden aangemeld, is er nog genoeg tijd om hiernaar te kijken en aanpassingen te doen. Het onderwijs is in de loop der jaren ontzettend veranderd. De leerkrachten hebben een veel bredere baan gekregen als ze eerst hadden. Vroeger gaf de leerkracht les en kinderen die niet mee konden komen waren ‘gewoon wat zwakker’. Er werd toen niet naar gekeken wat de oorzaak was en hoe de leerkracht bij elk kind eruit kon halen wat erin zat. Tegenwoordig is dit wel anders. De leerkracht kijkt naar zichzelf en moet kijken hoe hij kan aansluiten bij alle kinderen. Ook de ouders zijn meer betrokken bij het onderwijs. Ze staan op de stoep omdat ze willen dat de school er alles aan doet om hun kinderen zo goed mogelijk te begeleiden in hun ontwikkeling. De leerkracht vertelt over haar klas: er zitten een aantal kinderen die extra instructie nodig hebben of extra begeleiding tijdens de les. Extra begeleiding doordat er bijvoorbeeld geen goede werkhouding is. Ook is het belangrijk om kinderen extra te begeleiden die op enkele punten uitvallen, of die hulp nodig hebben bij het plannen van werk. Knelpunten zijn voor deze leerkracht meestal het zoeken naar het meest geschikte materiaal en de manier waarop ze dat materiaal kan aanbieden. Bij de multiculturele school zijn al veel kinderen met een extra zorgvraag. Sowieso natuurlijk heel veel taalzorg. Daarnaast zitten in elke groep wel kinderen die een speciale behoefte hebben. Niet zo zeer dat ze een eigen leerlijn hebben maar : Dat kind heeft die aanpak nodig, dat kind heeft bij rekenen die aanpak nodig. Dus je gaat wel in op wat het kind nodig heeft. We hebben één jongetje in groep vier, die gaat ook naar een clusterschool. Op een gegeven moment gaat het ook niet langer. In groep 3 lukt het meestal nog wel, maar daarna houdt het ook echt op. Het is een jongetje met een zeer laag IQ (Syndroom van Down) dat was bij de kleuters al duidelijk. De insteek is destijds geweest: We gaan een rugzak aanvragen. De ouders wilden heel graag dat hij hier op school bleef. Maar nu is het is zo ver. Hij heeft nu het gevoel dat hij blijft zitten, en hij merkt dat hij afwijkt van de rest. Dan is nu het moment daar om toch naar een clusterschool te gaan. De jongen kan naar de school hiernaast, aan de andere kant van het hek zit een cluster school voor kinderen met een zeer laag IQ. Op de school die al veel doet met zorgverbreding zijn op dit moment geen kinderen uit cluster 4. In cluster 4 vallen gedragsproblemen en psychiatrische problemen. Wel heeft de school één kind uit cluster 1, vier kinderen uit cluster 2 en twee kinderen uit cluster 3. Deze kinderen zouden, normaal gesproken, vrij snel door worden gestuurd naar het speciale basisonderwijs. Maar de school heeft gezegd dat zij deze kinderen goed kunnen begeleiden en de school heeft gezien dat deze kinderen goed op hun plek zijn in het reguliere onderwijs. Er zijn ook een aantal kinderen geweest (in het verleden) die een poosje op de Goejanverwelle hebben gezeten, en later toch naar het speciale basisonderwijs zijn gegaan. Het hangt heel erg van het kind af, hoe het zijn/haar plek vindt op de school en hoe het zich ontwikkelt. De kinderen die nu extra zorg nodig hebben (uit de clusters) krijgen 2 uur en 36 minuten extra begeleiding per week. Daarvan wordt een kwartier door de IB opgevangen, en de rest wordt in de klas gedaan door de leerkracht of door mensen die veel afweten van de zorgvraag. De knelpunten die echt centraal staan voor de ib-er zijn het geld en de mensen. Het geld omdat de kinderen veel zorg nodig hebben, en het geld kan echt maar één keer uitgegeven worden. En de mensen omdat ze veel extra tijd in de kinderen steken. Soms is het teveel voor de leerkracht, ze zijn op zoek naar mensen die de kinderen kunnen begeleiden.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 8.2 - Onderwijs in 2010
55
De directeur van het speciaal basisonderwijs vertelt over haar school: er zijn op dit moment 76 leerlingen, verdeeld over 6 groepen. In de bovenbouw zitten de meeste kinderen. Dit komt doordat er eerst wordt gekeken of het kind op een reguliere school mee kan komen. Vaak lukt dit tot groep 4/5, daarna wordt het gewoon teveel voor het kind (of voor zijn klas/leerkracht). Er zijn twee categorieën te onderscheiden op deze school: kinderen met ADHD/PDD-NOS/DCD (stoornis in de planning en coördinatie van lichaamshouding en beweging) en kinderen die moeilijk leren. Deze school heeft als doel de kinderen handvatten te geven om zichzelf te kunnen redden in de maatschappij. Ze hebben een ontwikkelingsperspectief. Hoeveel DLE’s (didactische leeftijdsequivalent) groeit het kind per jaar? Elk halfjaar wordt er geëvalueerd en komen er interventies om de begeleiding op maat te maken. De Permanente Commissie Leerlingzorg is een externe commissie die bepaalt of een kind op deze speciaal basisonderwijsschool mag komen. Zij kijken naar de handelingsplannen, naar wat het reguliere onderwijs eraan heeft gedaan om het kind te helpen. Ook vertelt de leerkracht over haar klas. Er zitten maar acht kinderen in mijn klas: drie kinderen met autisme, één kind met ADHD, twee kinderen met ADHD mét medicatie en twee moeilijk lerende kinderen. Ze vertelde dat het een brede school is, er is een mix van gedrags- en leerproblemen. Vooral kinderen uit cluster 3 en 4 dus. De SBO is volgens de leerkracht een grijs gebied, tussen de reguliere basisscholen en de clusterscholen in. Het komt soms voor dat kinderen niet op het SBO kunnen blijven en naar een clusterschool moeten, voor bijvoorbeeld 1-op-1 begeleiding.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
De ouders van de kinderen die extra zorg ontvangen op school, worden twee keer per jaar ingelicht over de besteding van het geld. De school heeft een verantwoordelijkheid naar de ouders toe om te laten zien hoe zij hun kind de zorg bieden die het nodig heeft. De leerkracht vertelt over haar klas; ze heeft nu 28 leerlingen in de klas, waarvan één leerling met gedragsproblemen. Verder zijn er twintig instroom leerlingen, die nog erg veel hulp en aandacht nodig hebben. Ook zijn er acht leerlingen die extra uitdaging nodig hebben, maar ook een paar leerlingen die makkelijker werk nodig hebben. Ze heeft ervaring met een leerling met het syndroom van down, deze leerling heeft ze meerdere jaren in de klas gehad. Maar onze school is bijvoorbeeld niet voorbereid op kinderen in een rolstoel, als deze wet wordt ingevoerd zal dit waarschijnlijk preventief wel gebeuren. Drempels eruit, bredere deuren en minder meubels in de klas zal dan nodig zijn. Hier is een aparte pot voor.
56
§ 8.3 - Bijscholing
Bij de dorpsschool kwam heel duidelijk naar voren dat zij zich pas gaan verdiepen in een bepaalde beperking als deze ook echt wordt aangemeld op de school. Vaak duurt het een jaar voordat een kind die aangemeld wordt, ook daadwerkelijk naar school komt. Dan heeft het team een jaar om zich te oriënteren. Ook wordt dan duidelijk bij wie het kind in de klas komt, deze leerkracht zal zich daar extra op voor moeten bereiden. De leerkracht van deze school geeft ook aan dat de leerkrachten zich moeten gaan verdiepen in de problematiek, maar dat het eerst vooral de intern begeleider is die bijgeschoold moet worden. Ook vindt zij dat de Pabo’s hun studenten op moeten leiden met een goede basiskennis over verschillende problematieken. De multiculturele school geeft aan dat zij jaarscholing hebben. Het ligt er een beetje aan waar scholing voor gevraagd wordt, of je het in het hele team in gaat zetten of op één persoon. Zij vinden het overbodig om het hele team bij te scholen als niet zeker is dat het kind een langere periode bij hen op school zal blijven. Op dit moment is de multiculturele school bezig met bijscholing over Handelingsgericht Werken. Dit wordt georganiseerd vanuit het samenwerkingsverband waar zij bij aangesloten zijn. Dit is al een voorbereiding op passend onderwijs omdat zij bezig gaan met het signaleren van problemen. Maar daarnaast wordt de focus gelegd op wat het kind wél kan. Daarop wordt het onderwijs dan afgestemd, vaak gaat de leerkracht dan in subgroepen (binnen een groep) aan de slag. De school waar al veel aan zorgverbreding gedaan wordt vindt dat het team wel bijgeschoold moet worden als de Zorgplicht eenmaal ingaat. Maar men vraagt zich af of het team dit ook echt wil. Binnen de school is er ‘teamgebondenscholing’. Daar is een budget voor, waardoor leerkrachten persoonlijke nascholing kunnen krijgen. Er zijn kansen genoeg om bij te scholen en dit zal in de toekomst ook wel gebeuren. Volgend jaar gaat de school zich richten op handelingsgericht werken en komt er een nieuwe zorgroute.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
De zorgplicht van 2012 vraagt meer van leerkrachten. Voor kinderen met allerlei beperkingen, die nu vaak naar een clusterschool gaan of naar het speciaal basis onderwijs, wordt eerst gekeken of er een plekje voor hen is in het reguliere onderwijs. De leerkracht wordt geacht dit kind goed te kunnen begeleiden, dus kennis en vaardigheden met betrekking tot verschillende beperkingen wordt verwacht. Veel leerkrachten hebben wel de basiskennis van bijvoorbeeld dyslexie, autisme, gedragsproblemen etc. Maar de verdiepende kennis en de praktische vaardigheden om een kind passend onderwijs te kunnen bieden ontbreekt vaak. Alleen leerkrachten die nu al praktijkervaring hebben met kinderen met een beperking, of zij die een vervolgstudie hebben gevolgd weten meer van een beperking af. Wij vroegen aan de verschillende basisscholen of de leerkrachten écht bijgeschoold moeten worden. Ook wilden wij graag weten of de scholen daar nu al mee bezig zijn, of dat zij dit gaan doen op het moment dat er iemand aangemeld wordt met een beperking (en het ernaar uitziet dat dit kind op de reguliere basisschool onderwijs zal ontvangen).
57
§ 8.4 - De laatste ontwikkelingen
De multiculturele school geeft aan dat zij vooral op de hoogte blijven door het samenwerkingsverband. Dat heet sinds kort ook ‘Passend Onderwijs Haarlemmermeer’. Zij organiseren middagen om de leerkrachten binnen het verband op de hoogte te houden. Het doel van het samenwerkingsverband is om de leerkrachten op de hoogte te brengen, maar ook met elkaar in discussie te brengen. De Haarlemmermeer is groot en verdeeld in vier kamers. De school heeft regelmatig ‘kamerbijeenkomsten’. De scholen die bij elkaar in de buurt staan zitten regelmatig een middag bij elkaar. Zo blijft deze school ‘up to date’. De school die al veel aan zorgverbreding doet blijft op verschillende manieren op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. De Interne Begeleider geeft aan dat zij in de zorgcommissie van het samenwerkingsverband zit. Zij leest veel in tijdschriften over Passend Onderwijs, handelingsgerichte diagnostiek en remedial teaching. Zij zorg ervoor dat het team op de hoogte blijft van de verschillende veranderingen in onderwijsland door bijvoorbeeld posters te bestellen. Ook leest de Interne Begeleider de brieven van de staatssecretaris. Binnen het samenwerkingsverband zijn regelmatig studiemiddagen met een bepaald thema, maar er is er nog geen één geweest specifiek over Passend Onderwijs. De leerkracht geeft aan dat zij goed op de hoogte is door het lezen van onderwijsbladen. Zij zegt dat het ook je interesse moet hebben, veel collega’s staan niet zo positief tegenover Passend Onderwijs, vooral niet als het gaat over Inclusief Onderwijs. Veel mensen die niet goed op de hoogte zijn denken dat meteen alle kinderen (welke extra zorgvraag het dan ook heeft) binnen het reguliere onderwijs moet blijven. Maar daar gaat het helemaal niet over, aldus de leerkracht.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Het onderwijs in Nederland is constant in beweging. Telkens weer zijn er vernieuwingen, verbeteringen en aanpassingen nodig om ‘bij de tijd’ te blijven. Hoe blijven de verschillende scholen nu op de hoogte van de laatste ontwikkelingen? De directeur van de dorpsschool werkt vier dagen, de andere dag is hij werkzaam in een bedrijf dat van alles organiseert op het gebied van ontwikkeling en coaching. Via dit bedrijf hebben wij ook de werkconferentie bezocht, de uitwerking daarvan is in bijlage 2 opgenomen. De directeur geeft aan vooral zo op de hoogte te blijven, doordat hij zelf meedenkt over conferenties en bijeenkomsten. Binnen het samenwerkingsverband van de school komen er regelmatig nieuwtjes naar voren die doorgestuurd worden over de mail. Ook de nieuwsbrief van Passend Onderwijs wordt door het team gelezen. De leerkracht geeft aan dat zij niet echt op de hoogte is, maar dat dat langzaamaan wel gaat komen. Zij leest regelmatig iets in bijvoorbeeld een onderwijsblad over Passend Onderwijs en weet daardoor wat de laatste ontwikkelingen zijn op dit gebied.
58
Passend Onderwijs heeft als gevolg dat meer kinderen het reguliere onderwijs volgen. Ook kinderen die het Syndroom van Down hebben of een stoornis in het autisme spectrum. Voor leerkrachten verandert er daardoor veel. Zij geven nu voornamelijk les aan kinderen die geen extra zorgvraag hebben of in mindere mate. Er zullen een aantal dingen moeten veranderen als de leerkracht een kind met het syndroom van Down in de klas krijgt. Allereerst moet worden gekeken naar speciale methodes om deze kinderen goed onderwijs te geven. Deze zijn speciaal ontwikkeld en kunnen aangevraagd worden via het samenwerkingsverband (nu nog door middel van ‘de rugzak’). De leerkracht zal het kind veel persoonlijke aandacht moeten geven en haast individueel met het kind aan de slag moeten gaan. We vroegen aan de leerkrachten van de verschillende basisscholen wat hun mening was over het begeleiden van deze kinderen. Wat veel naar voren kwam waren de karaktereigenschappen van de leerkracht. Inlevingsvermogen in het kind, geduld en liefde. Maar natuurlijk ook kennis van de beperking. Als de leerkracht er zelf van overtuigd is dat dit dé plek is voor het kind om onderwijs te ontvangen, is het zijn taak om ook de klas hiervan te overtuigen. De klasgenoten moeten leren dat de leerkracht op een andere manier met het kind zal omgaan. Dit is hard werken, maar wel haalbaar. Het belangrijkste is dat de leerkracht en het kind een vertrouwensband opbouwen. Vooraf wordt natuurlijk gekeken of de groep waar het kind met de beperking in terecht komt de goede groep is. Kinderen uit deze klas mogen niet ‘ondersneeuwen’ doordat er een kind in de klas komt met een extra zorgvraag. Het moet wel in balans blijven. Ook kwam naar voren dat de leerkracht structuur moet aanbieden in de klas. Dit geldt voor zowel kinderen met het Syndroom van Down als kinderen met autisme. Deze kinderen hebben beide veel duidelijkheid nodig, wees consequent naar hen toe. Bij het leren geldt vooral: Stap voor stap. Ook bij een kind met een stoornis in het autistisch spectrum komen extra vaardigheden om de hoek kijken voor een leerkracht. Allereerst is het goed om te weten welke vorm van autisme het kind precies heeft. Er zijn ontzettend veel verschillende vormen, en voor elke vorm zijn er specifieke aandachtspunten. Voor de leerkracht is het goed om te weten wat zijn sterke kanten zijn en wat de sterke kanten van de leerling zijn (zie bijlage 9 en 10). Hij moet goed weten waar het kind behoefte aan heeft en waar hij het kind in tegemoet kan komen. Ook voor deze situatie geldt dat er eerst moet gekeken worden of de reguliere klas wel de passende plek is voor het kind om onderwijs te ontvangen. Als het om een bovenbouw groep gaat, kan het goed zijn om het kind zelf wat te laten vertellen over zijn beperking. Voor kinderen is het goed om te zien dat er zoveel verschillende kinderen zijn. Ieder kind is anders. Ieder kind met het Syndroom van Down is weer anders en heeft weer andere behoeftes. Ieder kind met een stoornis is het autisme spectrum beleeft de wereld anders en moet op een andere manier benaderd worden. De leerkracht moet dus vooral zelf gemotiveerd zijn om deze kinderen een passende plek te bieden en uit het kind te halen wat erin zit.
Conclusie In dit hoofdstuk zijn een aantal basisscholen aan het woord geweest. Verschillende onderwerpen kwamen steeds weer naar voren. Zo werd Passend Onderwijs vooral geassocieerd met ‘één grote bezuiniging’ en stellen sommige scholen zich afwachtend op. Ook weten de scholen niet of het haalbaar is voor de leerkrachten om in een grote klas een aantal kinderen te hebben die speciale onderwijsbehoeften hebben. Duidelijk komt naar voren dat scholen zich moeten gaan verdiepen in de problematiek en moeten gaan kijken waar hun expertise ligt. Scholen geven ook aan dat de opleiding ook met Passend Onderwijs aan de slag moet, zodat de toekomstige leerkrachten kennis hebben van verschillende problematieken.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
§ 8.5 - Wat heeft een leerkracht nodig?
59
Hoofdstuk 9. Samenvatting en conclusie In de inleiding van deze scriptie staan twee hoofdvragen. Aan de hand van deze vragen hebben wij ons verdiept in de theorie over Passend Onderwijs. Voor ons praktijkdeel zijn we op vier verschillende scholen geweest en hebben we interviews gehouden met directeuren, interne begeleiders en leerkrachten. Het doel hiervan was om erachter te komen in hoeverre reguliere scholen voorbereid zijn op de Zorgplicht die in 2012 in werking gaat. Schoolbesturen moeten vanaf dan elk kind dat aangemeld wordt een passende plek bieden. Lukt dat niet binnen het reguliere onderwijs, dan moet er een speciale basisschool gezocht worden in de nabije omgeving. In dit hoofdstuk geven wij een korte samenvatting van deze scriptie door de twee hoofdvragen te beantwoorden.
§ 9.1 - Uitwerking onderzoeksvraag Onze onderzoeksvraag luidt als volgt:
Tijdens onze literatuurstudie zijn we er vooral achter gekomen wat er nog moet gebeuren zodat de scholen goed voorbereid zijn. Het positieve hiervan is dat scholen wel weten wat er nodig is. Maar de andere kant is minder positief, scholen weten wel veel maar doen er vaak nog weinig mee. Hieronder staat wat scholen moeten doen en waar sommige scholen zeker ook al mee bezig te zijn om goed voorbereid te zijn op de zorgplicht van 2012. Samenwerken Passend onderwijs legt vooral de nadruk op verbinding van bestaande vormen van samenwerking met elkaar in de regio. We kennen elkaar nu. We moeten met elkaar aan tafel gaan zitten, op basis van gelijkheid. En je vooral niet laten voorstaan op je omvang, je grootte. Maar met respect naar elkaar luisteren en ernaar handelen. Expertise moet je heel flexibel invullen en uitdragen. Verbinden van scholen, verbinden van deskundigheid, daar moet het naar toe. Zorgprofiel Het is noodzakelijk dat goed naar iedere leerkracht wordt gekeken met zijn/haar krachten en beperkingen. Grenzen moeten eerlijk worden aangegeven en veel gesprek is nodig. Op deze manier kun je als school een zorgprofiel opstellen. Daarin staat wat de kracht is van de school en waar de expertise ligt. Maar daarin staat ook waar de grens ligt, bijvoorbeeld als het gaat om het maximaal aantal leerlingen met een speciale onderwijsbehoefte per klas. Ouderplatform Niet alleen de directeuren en leerkrachten houden zich bezig met Passend onderwijs, maar ook de ouders. Er zijn in verschillende regio’s ouderplatforms opgestart. Uitgangspunt van het ouderplatform is de gedachte dat ouders en school samen verantwoordelijk zijn voor een optimale ontwikkeling van het kind. De ouders hebben een uitgesproken interesse: ze zijn geïnteresseerd in en nieuwsgierig naar de ontwikkelingen binnen passend onderwijs en willen hieraan een bijdrage leveren. Conferenties Binnen de samenwerkingsverbanden worden al regelmatig (werk)conferenties gehouden, om op deze manier de directie en/of de leerkrachten te vertellen wat Passend onderwijs inhoudt. Het is gebruikelijk dat bij de werkconferenties de directie en/of de leerkrachten met elkaar in gesprek gaan om na te denken over hun visie. Wat kunnen wij hiermee in de school? Wat zijn de gevolgen? Hoe
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
“In hoeverre zijn reguliere scholen voorbereid op de zorgplicht van 2012?”
60
staan wij daar tegenover? Hoe gaan wij daarmee om? Ook is de link naar de klas essentieel, daar draait het om. ’ Het kind’ moet wel centraal blijven staan. Bijscholing Om goed voorbereid te zijn is bijscholing een belangrijk thema, door bijvoorbeeld de master SEN komt er steeds meer expertise binnen de reguliere basisscholen. De tendens lijkt dat scholen eerst willen afwachten wat de gevolgen zijn voor hun school, voordat ze beginnen met bijscholing van leerkrachten. Vakbladen Leraren blijven op de hoogte door vakbladen te lezen, hierin staat ook regelmatig informatie over de experimenten die gaande zijn op het gebied van Passend onderwijs. Leraren lezen dan over de voordelen en wat het oplevert, maar ook wat de lastige punten zijn. Ook het lezen van vakbladen draagt bij aan het bespreekbaar maken of houden van Passend onderwijs. Het is een actueel thema in onderwijsland en scholen moeten hier wel wat mee.
Er zijn verschillende middelen voor directeuren en leerkrachten om op de hoogte te blijven over de ontwikkelingen van Passend onderwijs, zoals (werk)conferenties en vakbladen. Het belangrijkste is dat het team in gesprek gaat en met elkaar het zorgprofiel opstelt. Ook de ouders kunnen erbij betrokken worden, door gebruik te maken van een ouderplatform. Centraal staat communicatie en samenwerking; van de overheid naar de besturen, van de besturen naar het team, van het team naar de ouders en dat allemaal zonder ‘het kind’ uit het oog te verliezen.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Conclusie
61
§ 9.2 - Uitwerking praktijkvraag De praktijkvraag die we onszelf aan het begin van deze scriptie gesteld hebben luidt als volgt: “In welk stadium bevinden de volgende vier scholen zich?”
Dorpsschool Deze school geeft aan dat zij zich aan het voorbereiden zijn op de Zorgplicht van 2012. In feite biedt deze basisschool al Passend Onderwijs en zij hebben het idee dat er voor hen na de invoering van de wet niet heel veel zal gaan veranderen. Dat komt vooral door de ligging van de school. Men gaat ook niet preventief het team bijscholen of het gebouw aanpassen. Dit gaat allemaal pas gebeuren als het ook echt nodig is. De school is er dus wel mee bezig en is op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Wel zijn ze wat terughouden wat betreft het overgaan tot actie. Zij willen eerst goed weten wat er nu van hen verwacht wordt. Multiculturele school Deze school stelt zich vrij afwachtend op. Door de vele veranderingen in de laatste jaren (waarvan ook veel ideeën toch niet zijn doorgevoerd) heeft de school niet zo’n haast zich voor te bereiden op de wet die in 2012 zal ingaan. Zij zijn erg bezig met de taalontwikkeling, omdat er op deze school veel kinderen zitten met een taalachterstand. De school weet waar haar expertise ligt en denkt dat zij (ook na 2012) echt bekend zal staan als taalschool. Daarmee wil zij zich ook profileren. De samenwerking tussen verschillende scholen is voor deze school erg belangrijk. Zij hebben er al goed over nagedacht hoe ze straks kinderen die aangemeld worden met bijvoorbeeld een lichamelijke beperking gaan doorverwijzen. De school geeft aan dat het zonde is om zo’n kind aan te nemen (en daarvoor de hele school te moeten verbouwen) terwijl er een wijk verderop een school staat die prima geschikt zou zijn voor dat kind. De school wil eerst zien wat er echt van Passend Onderwijs terecht komt. Ook het zorgprofiel, wat ingevuld moet worden door de school, wordt gezien als een ‘invuloefening’. School die al veel met zorgverbreding bezig is Deze school is al in een verder stadium dan de eerder genoemde scholen. Zij hebben op hun school al een aantal kinderen zitten dat normaal gesproken zou worden doorverwezen naar een speciale basisschool. Deze kinderen krijgen begeleiding van de interne begeleider, van de leerkracht en van specialisten. De school is al bezig om een zorgprofiel te maken, zodat duidelijk in beeld wordt gebracht welke expertise er binnen de school aanwezig is. In overleg met de schoolbegeleidingsdienst zijn zij dit zorgprofiel aan het ontwikkelen. Ook op deze school komt naar voren dat zij Passend Onderwijs wel zien als een bezuiniging. Zij hebben zich als team al goed georiënteerd en zijn zich goed aan het voorbereiden op de Zorgplicht 2012. Speciaal basisonderwijs Deze school is op een heel andere manier met Passend Onderwijs bezig dan de andere drie scholen. Dat komt natuurlijk doordat de wet in eerste instantie niet over hen gaat. De besturen van de reguliere scholen moeten een passende plek zoeken voor het kind. Pas als blijkt dat dat niet kan op de reguliere school komt het speciaal basisonderwijs in beeld. Belangrijk voor deze school is dus het
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
We hebben ervoor gekozen om vier verschillende scholen te bezoeken. Het eerste halfjaar zijn we bezig geweest met het theoriedeel en hebben we ook de interviewvragen opgezet. In het tweede halfjaar zijn we op de vier verschillende scholen langs geweest en hebben we de vragen gesteld aan directeuren, intern begeleiders en leerkrachten. We wilden er graag achter komen hoe de scholen met Passend Onderwijs omgaan. Bereiden ze zich voor? Of laten ze het of zich afkomen? En hoever zijn ze al met het maken van een zorgprofiel? Om een beeld te schetsen in welk stadium de scholen zich bevinden volgt hier een korte samenvatting per school.
62
Autisme en het Syndroom van Down Wij willen met deze scriptie bereiken dat de lezer meer te weten komt over Passend Onderwijs. Het gevolg van Passend Onderwijs is dat een leerkracht meer kinderen in de klas krijgt die een specifieke onderwijsbehoefte hebben. In de theorie kwam naar voren dat het vooral kinderen zijn uit cluster 3 en 4 die vanaf 2012 niet zo snel meer doorverwezen zullen worden naar het speciaal basisonderwijs. Daarom hebben wij ervoor gekozen om ons in twee problematieken te verdiepen. Hier hebben wij veel literatuur over gelezen, dit hebben we samengevat in hoofdstuk 6 en 7. Ook wilden wij voor de lezer een beeld schetsen van hoe het nu is in de praktijk. Daarom hebben we kinderen geobserveerd met autisme en het Syndroom van Down die op dit moment op een reguliere basisschool zitten. Tips vanuit de literatuur en ideeën uit de praktijk zijn beschreven. Door deze verdieping zijn twee hoofdstukken ontstaan die leerkrachten kunnen gebruiken als zij in de toekomst een kind krijgt met autisme of het Syndroom van Down.
Conclusie Het onderwijs is steeds in beweging. Scholen zijn constant bezig om beter te worden, zich meer te richten op het kind en de ontwikkeling. Over het algemeen zijn scholen wat terughoudend als het gaat over Passend Onderwijs. Dit komt vooral doordat eerdere projecten zoals Weer Samen Naar School niet goed geland zijn in de praktijk. Passend Onderwijs wordt geheel anders aangepakt en de kans van slagen is volgens de scholen nu ook groter. Maar zij zien dit wel als een verzwaring van het beroep van de leerkrachten, aangezien zij kinderen in de groep krijgen die op een andere manier benaderd moeten worden. Leerkrachten geven aan dat zij dan meer handen in de klas willen, maar zien dit niet zo snel gebeuren aangezien er veel bezuinigd gaat worden. ‘De Rugzak’ verdwijnt en het geld gaat vanaf 2012 naar de samenwerkingsverbanden. De school moet aangeven hoeveel geld het wil voor een kind met een specifieke onderwijsbehoefte (om voor begeleiding te zorgen, materialen en methodes). De leus van Passend Onderwijs ‘Geen kind tussen wal en schip’ vinden scholen mooi, maar gaat het echt om het belang van de kinderen? Of is het gewoon één grote verkapte bezuiniging? Er wordt duidelijk gecommuniceerd vanuit de politiek, twee keer in het jaar wordt er een rapportage gemaakt van de voorlopige vorderingen. Daarin komt ook naar voren welke stappen er zijn ondernomen om dit project wél echt van de grond te krijgen. Er zijn al een aantal scholen aan het experimenteren om te kijken hoe kinderen met een specifieke onderwijsbehoefte binnen het reguliere onderwijs functioneren. Vaak schrikken leerkrachten bij het woord Passend Onderwijs om zij meteen denken aan Inclusief Onderwijs. Het grote verschil tussen deze twee termen is dat Passend Onderwijs ervoor wil zorgen dat kinderen op een passende plek onderwijs ontvangen. Dat kan op een reguliere school zijn, maar ook op een speciale school. Inclusief Onderwijs is het soort onderwijs wat bijvoorbeeld in Zweden centraal staat. Daar gaan alle kinderen uit de omgeving naar één school toe. Daar is geen speciale school voor bijvoorbeeld kinderen met een visuele beperking of kinderen met gedragsproblemen. Doordat leerkrachten vaak een associatie hebben met Inclusief Onderwijs zijn ze ook tegen Passend Onderwijs. Voor hen zal duidelijk moeten worden wat men met Passend Onderwijs wil bereiken en wat dat voor het beroep van de leerkracht betekent. Zij zullen zich moeten verdiepen in verschillende problematieken en vaardigheden moeten ontwikkelen zodat zij verschillende kinderen kunnen begeleiden. De samenwerking tussen de scholen komt centraal te staan na 2012. Binnen het samenwerkingverband zal voor ieder kind een passende plek worden gezocht.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
contact met de reguliere school. Binnen het samenwerkingsverband waar deze school bij aangesloten is zitten verschillende scholen. Er komen geluiden van het speciaal basisonderwijs dat dit helemaal zal verdwijnen. De kinderen gaan óf naar een reguliere school óf naar een clusterschool. Het speciaal basisonderwijs is juist voor hen die er een beetje tussenin zitten. De school is ervan overtuigd dat het speciaal basisonderwijs niet zal verdwijnen. Misschien dat er even wat minder kinderen aangemeld worden, maar dat zal in de toekomst ook weer teruggedraaid worden.
63
Nawoord
De samenwerking is echt heel goed gegaan. We vonden het allebei erg prettig dat we samen met iemand dit afstudeeronderzoek deden, zodat er iemand is aan wie je verantwoording af moet leggen. Alles wat getypt werd, werd meteen doorgestuurd naar de ander. Die las het stuk, gaf feedback en degene die het stuk stuurde paste het dan weer aan. We hebben veel afspraken gemaakt en hier hebben we ons allebei goed aan gehouden. De ander was eigenlijk altijd een ‘stok achter de deur’ om ook daadwerkelijk aan het werk te gaan. We hebben het hele jaar goed op schema gelopen en ons onderzoek regelmatig naar onze afstudeerbegeleider gestuurd. Die gaf ons dan ook feedback, wat wij meteen verwerkten in het onderzoek. Zo hebben we ervoor gezorgd dat we na het inleveren van onze conceptversie niet nog ontzettend veel feedback te verwerken hadden. We hadden ook echt plezier in het bezoeken van de scholen, om van hen te horen wat hun visie was over Passend Onderwijs. Wij hadden er in het theoriedeel al heel veel over gelezen, en de link naar de praktijk was voor ons ook heel verhelderend. We hebben geleerd om structureel te werk te gaan, elkaar en onszelf aan afspraken te houden en de gelezen theorie te linken aan de praktijk. Dit laatste punt vonden wij soms nog wel moeilijk, omdat er niet echt literatuur bestaat over ons onderwerp. Er zijn nog niet zoveel boeken uitgebracht en om er echt achter te komen wat Passend Onderwijs nu precies inhoudt waren wij genoodzaakt om veel tijdschriften te raadplegen. Ook moesten we het hele jaar door de ontwikkelingen over Passend Onderwijs blijven volgen, zodat ons onderzoek ook up-to-date bleef. Het is een actueel onderwerp wat nog volop in ontwikkeling is. Dit bracht soms het gevaar met zich mee dat wij veel praktische informatie gebruikten (uit praktische onderwijsbladen). Wat ook nog best veel tijd kostte, was het beantwoorden van onze onderzoeksvraag. Deze vragen zijn aan het begin van het studiejaar bedacht, maar bleken toch lastig te beantwoorden. Want er bestaat niet echt een ‘stadium’ waar scholen zich in bevinden, het zijn meer ontwikkelingen die een school moet ondergaan om voorbereid te zijn op Passend Onderwijs. Daarom hebben we ervoor gekozen om de vragen zo te beantwoorden, dat scholen aangezet worden tot voorbereiden. Er zijn veel onderwerpen voorbij gekomen in dit onderzoek en soms was het ook lastig om er echt een ‘rode draad’ in te houden. Het komt er dus op neer dat wij de samenwerking heel prettig hebben ervaren, we zijn structureel te werk gegaan en hebben ontzettend veel geleerd over het doen van onderzoek. Ook zijn wij nu helemaal op de hoogte van de laatste ontwikkelingen met Passend Onderwijs, wat erg handig is omdat wij zelf ook met de Zorgplicht van 2012 te maken krijgen als leerkrachten. Een onderwerp waar meer literatuur over is, zou handiger zijn om het theoretisch ook een sterk stuk te maken. We zouden de volgende keer ook de onderzoeksvraag zo formuleren dat hier een duidelijk antwoord op te geven is. Ook zullen we er tijdens een volgend onderzoek op letten dat we niet teveel informatie in een stuk zullen zetten, zodat de rode draad zichtbaar blijft en goed te volgen blijft voor de lezer. Hannah de Haan Lianne de Koning
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Vanaf juni 2009 zijn wij bezig geweest met ons afstudeeronderzoek. In die tijd moesten we al gaan nadenken over een onderwerp, zodat we daar in de zomervakantie artikelen en andere informatie over konden zoeken. In de eerste lesweek van het vierde jaar is een goede start gemaakt door een onderzoeksopzet in te leveren. In die week is het onderwerp vastgesteld en werden we in groepen verdeeld onder afstudeerbegeleiders. Wij zaten bij elkaar in de afstudeergroep, maar hadden beiden een ander onderwerp. In de afstudeergroep kwam toen naar voren dat het afstudeeronderzoek ook samen gedaan mocht worden en zo hebben wij een team gevormd en onze onderwerpen samengevoegd.
64
Bronnen Amerongen, M. van, 2009, ‘Ouders verdeeld over Passend Onderwijs’, Balans Magazine, nr. 5, p. 10-11. Berg , M. van de, e.a., 2008, ‘De droom van down’, VIM, p. 3. Bruggen, B. van, 2004, ‘Inclusief onderwijs in Connecticut’, www.avs.nl, 2 april 2010. Dijksma, S. 2008, ‘Eerste voortgangsrapport’ Dijksma, S. 2009, ‘Tweede voortgangsrapport’ Dijksma, S. 2009, ‘Derde voortgangsrapport’
Graaff, C. de, 2009-B, ‘Leraren hoeven niet kopschuw te zijn voor passend onderwijs’, Schooljournaal, nr. 16, p. 16-17. Groeneweg, H.G. 2004, ‘Inclusief onderwijs….. ook iets voor Nederland?’, www.collectiefinclusief.nl, 2 april 2010. Hermans-Franssen, A. 2009-A, ‘Een krachtige leeromgeving voor leerlingen met autisme’ Tijdschriften voor Remedial Teachers, nr. 1, p. 6 t/m 9. Heegsma, P. jaartal onbekend, ‘Betrokken leraren bij Passend Onderwijs’ www.passendonderwijs.nl, 6 maart 2010 Jaegers, W. 2009, ‘De rigide toepassing van indicatiecriteria’, Speziaal, nr. 1, p. 12-14. Keesenberg, H. 2009, ‘Drie kinderen en een echtgenoot met autisme’, Speziaal, nr. 2, p. 8-9. Meijer, W. Leerkrachten begeleiden bij passend onderwijs. Amersfoort: CPS, 2009. Slooter, M. Coachen op contact. De basis in het primaire proces. Amersfoort: CPS, 2004. Speziaal, 2009-1, ‘De lerende aanpak van passend onderwijs’, Speziaal, nr. 1, p. 4-5. Speziaal, 2009-2, ‘Nieuw fenomeen in passend onderwijs: het Ouderplatform’, Speziaal, nr. 2, p. 18-20. Speziaal, 2009-3, ‘Komen ‘gewone’ kinderen niet tekort in het reguliere onderwijs?’, Speziaal, nr. 2, p. 16-17. Speziaal, 2009-4, ‘Ouders over hun positie in passend onderwijs’, Speziaal, nr. 1, p. 24-25 Speziaal, 2009-5, ‘Hoe Eemland de eerste Experimentregio in het land werd’, Speziaal, nr. 1, p. 6-7.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Graaff, C. de, 2009-A, ’Leraren sceptisch over passend onderwijs’, Schooljournaal, nr. 13, p. 20.
65
Speziaal, 2009-6, ‘Landelijke verenigingen cluster-3 en cluster-4’, Speziaal, nr. 1, p. 17-19. Vermeulen, P. Voor alle duidelijkheid - leerlingen met autisme in het gewoon onderwijs. Berchem: EPO, 2002. Wit-Gosker, T. de, Meer dan gewoon – passend onderwijs voor kinderen met het downsyndroom in de basisschool. Utrecht: Uitgeverij Agiel, 2006.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Websites www.ecpo.nl www.minocw.nl www.passendonderwijs.nl www.stichting.scholengroepveluwezoom.nl www.vim.nl www.zoekso.nl
66
Bijlage 1 Powerpoint Passend Onderwijs
12 februari 2010 Henk Keesenberg 0651926723
[email protected] www.passendonderwijs.nl
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Ieder kind de best passende ontwikkeling
67
Bijlage 2 Werkconferentie Samenwerkingsverband Vandaag, 12 februari 2010, hebben we een werkconferentie bijgewoond in Ouderkerk aan de Amstel. Deze dag werd georganiseerd door OCTO (Onderwijs Coaching Training Ondersteuning) en is bedoeld voor directeuren en interne begeleiders van verschillende basisscholen. Er waren zo’n 60 mensen aanwezig.
Achtergrond De schoolbesturen van het primair onderwijs in Amstelveen en Ouder-Amstel hebben hun krachten gebundeld in het samenwerkingsverband Amstelzijde. Amstelzijde kiest voor een breed zorgprofiel: voor zoveel mogelijk kinderen passend onderwijs op de school in de buurt. De aanleiding voor het onderwerp van de werkconferentie is de heroverweging passend onderwijs en daaruit voortvloeiend de verandering van de toekenningsystematiek van zorgmiddelen door het ministerie van OC&W. Volgens het ministerie moet het geld en de moeite die scholen steken in ‘Passend onderwijs’ zichtbaar rendement opleveren. De scholen moeten de investeringen ook zichtbaar maken in de klassen en niet steken in onnodige overhead. Het geld moet daar terecht komen waar de zorgleerlingen zitten en waar de scholen goede zorg bieden. De school moet aangeven wat het allemaal te bieden heeft op het terrein van de begeleiding van zorgleerlingen in een zorgprofiel. Als gevolg hiervan krijgt het samenwerkingsverband Amstelzijde de huidige rugzakmiddelen toegekend en het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding. Zodat zij deze kan inzetten voor zorg in de school zelf. Uitgangspunt voor het ministerie is dat de scholen die de meeste zorg verlenen ook de meeste middelen krijgen. Hierdoor kunnen de middelen vooral terecht komen waarvoor zij bedoeld zijn: in de klassen als ondersteuning van de leraren en direct voor de leerlingen die dat nodig hebben. De toedeling gebeurt op basis van het principe: geld volgt de leerling. Ook het zorgprofiel van de school zou een rol kunnen spelen. Doel van de conferentie Informatie krijgen over de uitkomsten van de heroverweging passend onderwijs en de gevolgen voor de scholen en het samenwerkingsverband. Uitwisselen van gedachten over de opdracht voor de scholen en de besturen om passend onderwijs te organiseren: brede zorg of specialiseren. Mogelijkheden tot verdeling van zorgmiddelen aan de scholen: gelijk of ongelijk, van bedrag per leerling tot de meeste middelen naar de school met de meeste zorg. Verkennen van dilemma’s die hier een mogelijke rol bij kunnen spelen. Ideeën uitwisselen over een concreet aanbod voor leerlingenzorg in het samenwerkingsverband Amstelzijde. Criteria of advies formuleren voor een systeem van inzet van zorgmiddelen dat tot de beste resultaten leidt binnen het samenwerkingsverband Amstelzijde.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Onderwerp Een zak met geld voor een breed zorgaanbod op scholen: hoe bieden we die zorg en hoe zetten we dat geld in?
68
Samenvatting van de conferentie Wij zijn tot 14:00 bij deze werkconferentie geweest. Henk Keesenberg heeft eerst een uitleg gegeven over Passend Onderwijs. Hij heeft ook een workshop gegeven op het congres waar we in november 2009 zijn geweest, dus een deel van zijn uitleg kenden wij al. We merkten dat een heel aantal mensen nog vrij weinig van het onderwerp af wist. Er kwamen veel vragen en meneer Keesenberg kon deze allemaal goed beantwoorden. De definitie van Zorgplicht kwam duidelijk naar voren: Ieder schoolbestuur heeft de verantwoordelijkheid een passend onderwijszorgarrangement aan te bieden aan iedere leerling die zich bij een school van dat schoolbestuur aanmeldt of bij een school van dat bestuur is ingeschreven. Als een school een bepaald arrangement niet zelf in huis heeft, moet het bestuur van die school in samenwerking met besturen die dit arrangement wel kunnen aanbieden zorgen dat de leerling dat onderwijsarrangement aangeboden krijgt, met een gemotiveerde doorverwijzing. Scholen maken een zorgprofiel. Ze kijken naar waar ze goed in zijn, wat ze nodig hebben aan ondersteuning. Wat zijn onze kwaliteiten, wat kunnen we niet en waar willen we in ontwikkelen? In het samenwerkingsverband kunnen dus verschillende specialisaties ontstaan. Eén school specialiseert zich in dyslexie, een andere school in autistische stoornissen. De bedoeling is dat scholen gebruik maken van de expertise die er binnen het samenwerkingsverband aanwezig is. Hier reageert men tijdens de conferentie vragend op. Als je van elkaars expertise gebruik gaat maken kan je dus gebeld worden door een andere school met vragen over bijvoorbeeld dyslexie. Je moet oppassen dat je dan als interne begeleider niet constant met andere scholen in contact bent over het onderwerp waar jij veel van afweet. De school waar jij op werkt moet ook genoeg aandacht krijgen. Een idee komt boven tafel: Misschien is het goed om je te specialiseren en door te geven aan de scholen dat ze je elke maandagmiddag kunnen bellen met vragen. Dan laat je heel duidelijk zien dat je wilt delen in de expertise, maar kader je het wel in. Na de uitleg van Henk Keesenberg gaan we in drie groepen uiteen. Daarna werden er groepjes gevormd van ongeveer vijf mensen van verschillende scholen. Wij gingen allebei bij een ander groepje zitten. We hebben een papier meegekregen met de volgende vragen: Wat sprak u in het verhaal van Henk Keesenberg het meest aan? Wat is u het meest bijgebleven? Wat riep weerstand op? Wat is u (nog) niet duidelijk geworden? Later werd dit plenair besproken. Wat de directeuren en interne begeleiders het meeste aansprak was de professionalisering van het onderwijs. Het kind staat echt centraal en dat moet zo blijven. Wat het meest was bijgebleven was het verhaal over het zorgprofiel. De scholen hebben die een aantal jaar geleden gemaakt, maar deze moet dus eigenlijk regelmatig bijgesteld worden. En tijdens sollicitaties moet het bestuur er al op letten of de sollicitant binnen het zorgprofiel van de school past. Ook het verhaal over de leerkrachten was een veel besproken onderwerp omdat zij volgens de aanwezigen bijgeschoold moeten worden. Ze moeten handelingsgericht gaan werken. Niet kijken naar wat het kind allemaal níet kan, maar juist naar wat het wél kan. De opleiding voor leerkrachten
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Programma 9:00 Inleiding op de dag 9:15 Henk Keesenberg geeft uitleg over Passend onderwijs 11:00 Nabespreking van de uitleg 12:30 Lunch 13:30 Ervaringsdeskundigen uit de praktijk (directeur, leerkracht, ouder) 15:00 Presentatie van de uitkomsten van elke groep 15:15 Filmpje over Passend onderwijs 15:30 Conclusies, samenvatting, terugblik en afsluiting
69
Ervaringsdeskundigen Een directeur, een leerkracht en een ouder hebben hun ervaringen verteld over passend onderwijs tot nu toe. De directeur (van een school buiten het samenwerkingsverband) gaf aan dat hij veel met zijn interne begeleider samenwerkt op het gebied van passend onderwijs. Het lijkt hem een goed idee om een contract op te stellen en dat door de ouders te laten ondertekenen, waarin staat dat het geen garantie is dat hun kind de hele basisschooltijd daar op school kan blijven. Hij wil dat alle ouders dit ondertekenen. De leerkracht vertelde dat zij extra expertise en kennis nodig heeft om kinderen met een rugzakje te begeleiden en dit het liefst buiten de klas laat gebeuren. Ook geeft ze aan dat ze extra materialen nodig vindt om deze kinderen in de klas goed te kunnen helpen. Ze weet niet waar voor haar de grens ligt als het gaat over het aantal ‘rugzakleerlingen’ dat zij in haar klas maximaal aan zou kunnen. De ouder vertelde dat zij zelf een kind heeft met het Syndroom van Down. Zij wil heel graag dat het kind naar een reguliere school kan gaan, zodat haar kind de gewone sociale contacten heeft. Zij denkt dat haar kind op het speciaal basisonderwijs niet de ideale plek zal vinden om zichzelf zo goed mogelijk te ontwikkelen. Ze is nu in gesprek met de school waar haar andere kinderen ook op zitten, dit is volgens haar wel een voordeel. De mensen van de school kennen haar kind en de leerkrachten zijn heel enthousiast. Wel baalde ze er van dat ze een keer een aantal criteria had gekregen die de school verwacht van een kind (bijvoorbeeld dat het kind zindelijk moet zijn). Dit vond zij erg ongepast, want volgens de ouder waren er heel veel kinderen die niet aan al die criteria voldoen. Maar omdat haar kind een afwijking heeft, komt dat briefje opeens boven tafel. Toch wil ze nog steeds graag dat haar kind op die school het onderwijs kan volgen en ze zal er alles aan doen om dat voor elkaar te krijgen.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
moet ook aangepast worden, veel studenten weten nu niets over passend onderwijs. Er wordt veel meer van de leerkrachten straks gevraagd, hier moeten ze op voorbereid worden. Wat weerstand opriep was toch wel het geld. Dat is een ‘big issue’ volgens velen. Hoe wordt het geld verdeeld, wie verdeelt het geld etc. Is het allemaal niet één grote bezuiniging? Wat nog niet helemaal duidelijk was, was het zoeken naar een passende plek: een kind wordt aangemeld en de school moet passend onderwijs bieden. Je bent als school al heel veel met het kind bezig terwijl het kind waarschijnlijk niet eens bij jou op school komt. De scholen krijgen dus een andere functie. Zij worden het eerste aanspreekpunt en moeten regelen dat het kind op een passende plek terecht komt.
70
Bijlage 3 Uitwerking interviews Dorpsschool
Directeur We hebben een bezoek gebracht aan de protestants christelijke basisschool ‘De Schakel’ in Vinkeveen. Daar hebben we een interview gehouden met de directeur om erachter te komen wat zijn visie is op passend onderwijs en hoe hij dit in de praktijk ziet. De directeur werkt sinds 1999 op deze basisschool en is op de hoogte van de veranderingen in het onderwijs. De vragen die we gesteld hebben zijn te vinden in de bijlage. Wij geven een korte samenvatting van het interview. De directeur vindt dat passend onderwijs al jaren aan de gang is op zijn school. Hij heeft het idee dat deze wet (Zorgplicht 2012) meer gericht is op de scholen die hier nog geen aandacht aan besteden. Zeventig procent van de scholen is hier misschien al wel mee bezig, maar dertig procent nog niet. Deze wet is voor die dertig procent bedoeld zodat ook die scholen echt passend onderwijs gaan bieden. Dit geeft hij als voorbeeld. Als school heb je nu ook al een zorgplicht, met of zonder wet. De speciaal basisonderwijs scholen zijn heel duur en hij denkt dat deze wet meer een bezuiniging is als dat het echt iets gaat veranderen. Het is meer gericht op het geld dan op het belang van de kinderen. Want als het goed is zijn de basisscholen nu ook al met passend onderwijs bezig, daar hebben zij geen wet voor nodig. Deze basisschool gaat altijd in gesprek met ouders en op zoek naar de meest geschikte plek voor het kind. “Onkunde bij leerkrachten is geen reden om niet in gesprek te gaan met ouders.” Als er door deze wet meer kinderen met specifieke onderwijsbehoeften aangemeld worden op school zullen er (op dat moment) aanpassingen gedaan worden. De school is bijvoorbeeld niet geschikt voor rolstoelgebruikers, maar hier gaat men pas naar kijken als de situatie daarom vraagt. Ook bijscholing van leerkrachten vindt pas plaats als duidelijk is dat een leerling met specifieke onderwijsbehoefte in die klas komt. Vaak worden kinderen een jaar van te voren al aangemeld, dus heeft de school genoeg tijd om zich voor te bereiden. Het onderwijs is in de loop der jaren ontzettend veranderd. De leerkrachten hebben een veel bredere baan gekregen als ze eerst hadden. Vroeger gaf de leerkracht les en kinderen die niet mee konden komen waren ‘gewoon wat zwakker’. Er werd toen niet naar gekeken wat de oorzaak was en hoe de leerkracht bij elk kind eruit kon halen wat erin zat. Tegenwoordig is dit wel anders. De leerkracht kijkt naar zichzelf en moet kijken hoe hij kan aansluiten bij alle kinderen. Ook de ouders zijn meer betrokken bij het onderwijs. Ze staan op de stoep omdat ze willen dat de school er alles aan doet om hun kinderen zo goed mogelijk te begeleiden in hun ontwikkeling. De directeur denkt niet dat de door de wet in 2012 meer kinderen met specifieke onderwijsbehoeften op zijn school worden aangemeld. Dat ligt volgens hem aan de ligging van de school, het is een school in een dorp. De school heeft contacten met een aantal speciaal basisonderwijs scholen van verschillende clusters. Ze zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband van Breukelen. Dit samenwerkingsverband denkt mee en heeft de expertise om mee te beslissen over doorverwijzingen.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Locatie: De Schakel, Vinkeveen Datum: 5 februari 2010 Tijdstip: 10:30 - 12:00
71
Leerkracht Ook een leerkracht van deze dorpsschool hebben wij een aantal vragen voorgelegd over Passend Onderwijs. Zij denkt bij het woord Passend Onderwijs aan je onderwijs zo indelen dat ieder kind op zijn/haar niveau kan werken met geschikt materiaal. In haar klas zitten een aantal kinderen die extra instructie nodig hebben of extra begeleiding tijdens de les. Extra begeleiding doordat er bijvoorbeeld geen goede werkhouding is. Ook is het belangrijk om kinderen extra te begeleiden die op enkele punten uitvallen, of die hulp nodig hebben bij het plannen van werk. Knelpunten zijn voor deze leerkracht meestal het zoeken naar het meest geschikte materiaal en de manier waarop ze dat materiaal kan aanbieden. “Pabo‟s moeten hun onderwijs ook veranderen, zodat de leerkrachten van de toekomst meer kennis hebben over verschillende problematieken” De leerkracht verwacht wel dat er meer kinderen met een speciale onderwijsbehoefte aangemeld zullen worden op deze school. Dit komt volgens haar doordat kinderen langer in het reguliere basisonderwijs zullen blijven en niet meer zo snel zullen worden doorverwezen naar het speciaal basisonderwijs. Alle leerkrachten zullen zich nog meer moeten gaan verdiepen in de verschillende problematiek van kinderen. Ook zullen er veranderingen plaats moeten vinden binnen methodes, materialen en wellicht in klassen (kleinere klassen) en klassen organisaties. Volgens de leerkracht moeten de leerkrachten zichzelf dus wel voorbereiden op en verdiepen in de problematiek die zij zouden kunnen tegen komen in hun groep. Maar de echte bijscholing ligt vooral bij de intern begeleider. Over haar visie op Passend Onderwijs vertelt de leerkracht het volgende: “Ik vind het best moeilijk wanneer er door andere een grens wordt gesteld over welke kinderen wel zo lang mogelijk op school blijven en welke kinderen niet. Het is een heel nobel streven om zoveel mogelijk kinderen op het regulier basisonderwijs te laten leren, maar het moet allemaal wel gaan lukken. Er wordt al heel veel gedaan aan het onderwijs om het zo passend te maken voor de verschillen van kinderen. Voor mij zal het betekenen dat er aanpassingen zullen zijn voor de manier waarop ik lesgeef en de organisatie daarvan. Ik denk dat het ook veel zal vergen om de fantasie te blijven gebruiken en voor zoveel mogelijkheden op te staan. Het zal veel energie kunnen gaan kosten om het lesgeven eigen te maken in een vorm die acceptabel is voor het kind en de leerkracht. Het kan gaan betekenen dat het beroep als leerkracht zwaarder wordt. Maar altijd zal het motto van een leerkracht luiden: “Het belang van het kind gaat voor”. Op de vraag hoe deze leerkracht op de hoogte blijft van de laatste ontwikkelingen op het gebied van Passend Onderwijs vertelt de leerkracht dat zij niet heel erg op de hoogte is. Ze wordt wel telkens (in het team) op de hoogte gebracht over Passend Onderwijs en deze basisschool verandert langzaam mee. Verwijzingen van kinderen worden steeds strenger. Steeds meer nieuwe ideeën worden in het onderwijs ingevoerd en zal door de inspectie ook steeds weer gecontroleerd worden. Passend Onderwijs wordt dus ook steeds belangrijker binnen het onderwijs.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Wat een leerkracht in huis moet hebben om kinderen met autisme of het syndroom van Down te begeleiden, is volgens de directeur het volgende: liefde, geduld, inlevingsvermogen en kennis van de beperking. Ook moet de leerkracht de groep kunnen overtuigen waarom deze leerling in de klas zit. De klasgenoten moeten leren dat de leerkracht op een andere manier met het kind om zal gaan (dat anders is dan de andere kinderen). Dit is hard werken maar het is wel haalbaar. Het belangrijkste is dat de leerkracht en het kind een vertrouwensband opbouwen. De kern van het onderwijs is dat het helemaal gericht is op het kind. Wat is goed voor het kind, waar kan het kind zichzelf het meest ontwikkelen.
72
Multiculturele school
Wat is jullie associatie bij Passend Onderwijs? In eerste instantie positief: Er is geen kind hetzelfde en het is goed als kinderen op een school dat aanbod krijgen wat ook echt bij ze past. Wat minder positief: Als je dat heel ver doorvoert, dan wordt het eigenlijk een soort verkapt speciaal onderwijs. En de vraag is: Hoe ver ga je, waar stop je, en als je het verhaal omdraait: De kinderen komen straks in een maatschappij terecht, als ze groot zijn, die maatschappij vraagt niet aan hen: “Kunnen we ons eens lekker aan jouw aan gaan passen?”. Nee, de maatschappij vraagt wat van de kinderen en de kinderen moeten presteren. Dus: hoever ga je in het onderwijs als het gaat om het aanbieden passend onderwijs en alles op maat toesnijden? Om ze dan vervolgens in de maatschappij toe te laten die zegt van: “Fijn dat je dit niet kan en dat niet kan en dat wel en dat je daar goed in bent… maar dat vraag ik niet van je.” De directeur vindt: Onderwijs is kinderen klaarstomen voor straks, het werken in de maatschappij, het functioneren in de maatschappij. En je moet je afvragen: Ga je daar zo langzamerhand niet heel ver van afdrijven. Dus dubbel. Onderwijs op maat, aanpassen op het kind. Welke onderwijsbehoefte heeft welk kind? Eigenlijk ga je met subgroepen aan de slag binnen je groep. Hebben jullie op dit moment kinderen op school die een extra zorgvraag hebben? Een heleboel. Sowieso natuurlijk heel veel taalzorg. Daarnaast zitten in elke groep wel kinderen die een speciale behoefte hebben. Niet zo zeer dat ze een eigen leerlijn hebben maar : Dat kind heeft die aanpak nodig, dat kind heeft bij rekenen die aanpak nodig. Dus je gaat wel in op wat het kind nodig heeft. We hebben één jongetje in groep vier, die gaat ook naar een clusterschool. Op een gegeven moment gaat het ook niet langer. In groep 3 lukt het meestal nog wel, maar daarna houdt het ook echt op. Het is een jongetje met een zeer laag IQ (Syndroom van Down), dat was bij de kleuters al duidelijk. De insteek is destijds geweest: We gaan een rugzak aanvragen. De ouders wilden heel graag dat hij hier op school bleef. Dat hebben we mogelijk gemaakt, maar we hebben wel als voorwaarde gesteld: Zodra het mannetje zich hier ongelukkig gaat voelen en gaat merken dat hij anders is dan anderen, dan gaan we een andere oplossing zoeken. En het is nu zo ver. Hij heeft nu het gevoel dat hij blijft zitten, en hij merkt dat hij afwijkt van de rest. Dan is nu het moment daar om toch naar een clusterschool te gaan. De jongen kan naar de school hiernaast, aan de andere kant van het hek zit een cluster school voor kinderen met een zeer laag IQ.
Passend Onderwijs wil ervoor zorgen dat kinderen het juiste onderwijs aangeboden krijgen in de buurt. Ze willen voorkomen dat kinderen heel ver moeten reizen om onderwijs te ontvangen. Deze multiculturele school ervaart dit onderwerp heel anders. De ouders willen juist niet dat hun kinderen ‘zo dichtbij mogelijk’ op een speciale school wordt geplaatst. In hun cultuur is het overplaatsen naar een speciale school een schande. Er wordt dan over het kind gesproken alsof hij gek geworden is. Naast deze multiculturele school staat een basisschool waar het kind terecht kan, maar waarschijnlijk gaat het naar een speciale school in Haarlem.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Locatie: De Wegwijzer, Hoofddorp Datum: 25 maart 2010 Tijdstip: 15:30 - 16:30
73
“Je moet uitgaan van de kracht die je hebt.” Ik verwacht zelf de aankomende jaren geen vreselijke toename aan aanmeldingen (met kinderen uit cluster 3/4). Wij zijn de enige school hier in de wijk en we nemen de kinderen aan die hier aangemeld worden. Er worden maar zelden kinderen doorverwezen naar het speciaal basisonderwijs. Ik denk niet dat het heel erg zou veranderen. Dat heeft dus te maken met de positie van de school (in de wijk). Zouden er dingen aangepast moeten worden als er kinderen uit verschillende clusters komen? Ja, wij hebben een school met één verdieping. We hebben geen lift, dus we zijn nog niet klaar voor kinderen die in een rolstoel zitten. Daar moeten we over gaan nadenken. Het fysieke aspect. Wil je daar voorzieningen voor gaan aantreffen, of ga je kijken: “Heeft een andere school die al?” Ik vind het een beetje onzin om een hele dure verbouwing te ondergaan voor één kind in een rolstoel, die misschien binnen een paar jaar weer van school af is. Als er scholen in de buurt zijn waar al wel een lift is, is dat misschien een betere plek voor het kind. Zouden jullie deze aanpassingen gaan doen als ze Zorgplicht ingaat, of pas als er een kind wordt aangemeld waarvan blijkt dat het het beste op jullie school zichzelf zou ontwikkelen? Bij aanmelding. Daar moet je heel reëel in zijn. We kunnen over twee jaar al gaan verbouwen (dan gaat de Zorgplicht echt in) maar misschien komen er de eerste 10 jaar wel helemaal geen kinderen die de lift nodig hebben. Dan zitten wij hier met die lift. Dat is een groot kostenplaatje. Lift aanbrengen, alle deuren verbreden. Passend Onderwijs, daar komt geen cent bij. Je moet het doen met de middelen die je hebt. Je moet wel alvast op een aantal zaken vooruit kijken, en in je schoolplan zetten wat wel en niet kan. Dit moet ook gecommuniceerd worden naar ouders, zodat ouders van onze school weten wat wij te bieden hebben. Maar wij weten nog niet goed wat alle eisen zijn rondom Passend Onderwijs.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Denken jullie dat er meer kinderen hier aangemeld worden? Wij hebben al heel veel kinderen uit de buurt, met een taalachterstand. Ik denk niet dat we heel veel kinderen extra zullen krijgen. We zijn in de Haarlemmermeer echt in de oriënterende fase. We zijn met ‘Weer Samen Naar School’ en een aantal samenwerkingscholen in gesprek, elke school is aan het zoeken. Wat houdt dit nou voor ons in, wat betekent het voor ons. We zitten met elkaar om de tafel, we tasten bij elkaar af: Waar zijn we goed in. Basisschool A weet veel van Autisme, Basisschool B is gespecialiseerd in kinderen met een hoorprobleem. Zo zitten we met elkaar te ‘bomen’: Wat kan jij, en wat kan jij, en hoe pakken we dit aan? Gaan we het zo doen dat we als school allemaal op papier gaan zetten hoeveel kinderen met een ‘afwijking’ we kunnen handelen. Dan gaan we dus toe naar de situatie dat je moet gaan zeggen: Nou, als ik kijk naar dit team kunnen we per groep twee autisten aan en drie van dat soort, vier van dat soort. Dat was eerst ter sprake. Ik krijg daar een beetje kippenvel van. Je haalt de kinderen dan wel uit het speciaal onderwijs, maar tegelijkertijd druk je ze een heel groot stempel op hun voorhoofd. En dan denk ik: Op het moment dat zo’n kind hier binnen komt moet ik de meetlat ernaast gaan leggen. Dit en dat is er met jou aan de hand. Even kijken, wat konden onze leerkrachten ook al weer… Jij past wél, en jij past niet. Hoe kunnen we dit anders doen? We kunnen ook gaan kijken naar de kwaliteit van een school. Waar zijn wij goed in. En dan hoef je niet per se aan te gaan geven hoeveel je er van een ‘soort’ aan kan. Je kan wel laten zien: “Dit kunnen wij, hier zijn wij sterk in als team”. En voor ons is dat taalontwikkeling. Daar zijn wij heel ver in. Als je in ons samenwerkingsverband kijkt springen wij eruit als ‘taalschool’. Dus wordt er in een wijk verderop een kind aangemeld met een taalachterstand, dan moeten zij op een gegeven moment het recht hebben om te zeggen tegen de ouders: “U kunt uw kind hier wel aanmelden, maar wij zijn hier niet in gespecialiseerd. En wij weten dat er daar een school staat die in taalontwikkeling gespecialiseerd is. Als u uw kind nu echt recht wilt doen, stuur het dan naar die school, want daar gaat het goed begeleid worden.
74
Je merkt dat het hele discussie over Passend Onderwijs heel gevoelig ligt. We kijken eerst wel wat er allemaal van komt, wat de eisen worden. Voor ons wordt het gewoon een invuloefening. Wat kan het gebouw, wat kan het personeel?
Waar ligt jullie expertise? (cluster 3/4) Ik vind het een beetje lastig om te zeggen waar onze expertise ligt qua cluster 3 en 4 kinderen. We hebben gewerkt met een kind met het Syndroom van Down, en dat is vier jaar lang goed gegaan. Stel dat we straks een aantal autistische kinderen op school krijgen, moet ik dan tegen het hele team zeggen: “Nu gaan we ons eens goed verdiepen in de autisten”. Die autisten gaan een jaar later van school af door bijvoorbeeld verhuizing en een jaar later krijgen we een kind met gehoorproblemen… Nee, je moet je richten op één gebied. We hebben ontzettend veel afwijkingen in Nederland. Daarom ben ik echt vanaf die andere kant aan het denken: “Waar zijn wij goed in, wat kunnen wij aanbieden?”. De leerkrachten die nu werkzaam zijn in het reguliere onderwijs hebben geen papieren voor speciaal onderwijs, zijn daar niet in geschoold. En je kunt niet van ze gaan vragen om even met 100 dingen rekening te houden. Wij leggen ons profiel hier neer. Wij zijn een taalschool, en als er dan een kind met het Syndroom van Down aangemeld wordt dat zich goed aan kan passen (het moet zich thuis voelen) en lekker mee kan draaien dan is dat prima. Hetzelfde geldt voor een kind met autisme. Maar er kan niet van het personeel gevraagd worden om zich opeens even om te scholen tot professionals op elk gebied. Een ambulant begeleidster heeft dat jongetje met het Syndroom van Down de afgelopen jaren begeleid. Dat vinden wij Passend Onderwijs. Die begeleidster weet waar ze het over heeft, kan tips geven en professioneel het kind (en de leerkracht) begeleiden. Wat verandert er in de klas? Wat ik echt nodig heb is iemand die me verder helpt. Als je geen kennis van hebt van de afwijking van het kind dat je in de klas krijgt. En extra handen in de klas. Maar ik wil niet dezelfde situatie als die er nu bijvoorbeeld in Amerika is. Daar kennen ze geen speciaal onderwijs en hebben ze dus een klas waar van alles in gebeurt. De leerkracht staat wel voor de groep, maar heel veel kinderen hebben één op één begeleiding. De één helpt een kind in een rolstoel, de ander helpt een kind met leerproblemen etc. Mensen die (in het kader van Passend Onderwijs) daar geweest zijn schrokken een beetje van deze situatie. Want de kinderen die wel gewoon normaal mee kunnen komen en niet zoveel ‘extra aandacht’ nodig hebben, sneeuwden helemaal onder. Het geeft zo veel onrust in de klas, moet je dat willen? “Ik snap heel goed dat er kinderen zijn die meer begeleiding en aandacht nodig hebben, maar de vraag is of dat allemaal in één klaslokaal plaats moet gaan vinden.‟‟
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Denken jullie aan bijscholing voor het personeel? Ja, in de jaarscholing. Ieder jaar moet een school scholing volgen, dus zou je het daarin moeten gaan plannen. Het ligt er een beetje aan wat waar scholing voor gevraagd wordt, of je het in het hele team in gaat zetten of op één persoon. Als er bijvoorbeeld een taalcoördinator moet komen, kan één iemand zich daarvoor extra gaan bijscholen. Maar als het gaat over bijvoorbeeld autisme, moet het hele team daarin mee. Daar krijg je allemaal mee te maken.
75
De normen mogen best hoog liggen voordat een kind naar het speciaal onderwijs gaat. Je hoeft ook niet alles te filteren, maar er moeten wel grenzen zijn. En ik vind dat je als school moet kunnen aangeven wat jij kunt ‘handelen’. Hoe blijven jullie op de hoogte van de laatste ontwikkelingen? Door het samenwerkingsverband. Zij heetten eerst ‘Weer Samen Naar School’, maar de naam is nu al veranderd in ‘Passend Onderwijs’. Die zijn op dit moment al heel erg bezig om de scholen aan het nadenken te zetten en om ze met elkaar in discussie te laten gaan. Op die manier blijven we een beetje ‘up to date’. We komen bij elkaar in de ‘kamerbijeenkomsten’. De Haarlemmermeer is groot, en verdeeld in vier kamers. De scholen die hier bij elkaar in de buurt zitten, zitten met enige regelmaat een middagje bij elkaar. In elke kamer zit een school met een speciaal basisschool.
Leerkracht: Ik vind het heel goed, mits het beperkt blijft. Ik denk dat het op een gegeven moment weer terug gedraaid wordt. Dat er weer meer speciaal onderwijs komt, dat de clusters weer duidelijk terugkomen. Ze komen er dan achter dat ieder kind toch speciale aandacht nodig heeft. Ik ben het er deels mee eens dat Passend Onderwijs een grote bezuiniging is. Ze maken er nu een mooi plaatje van.
“Het idee is mooi, maar het moet ook begrensd worden”.
Directeur: De rugzak gaat weg, dat begrijp ik. De rugzak is één grote geldverspilling geweest. Wij kregen voor dat jongetje met het Syndroom van Down een zak met geld, waar de hele school van mee kon genieten. We hebben materialen voor hem aangeschaft, maar nu gaat hij van school af. Methodes die gericht zijn op het Syndroom van Down. Die materialen blijven hier, ik denk dat een ZMLK school daar veel meer aan gehad zou hebben. Ik begrijp dat ze nu heel erg moeten gaan bezuinigen. Wat heeft een leerkracht nodig om een kind met autisme of syndroom van down te begeleiden? Structuur, duidelijkheid, consequent (ja = ja, nee = nee), gerichte opdrachten maken. Heel veel individuele aandacht, vooral bij het leren: stap voor stap. Ik denk dat ik er niet zo geschikt voor zou zijn. Overig Het plan voor het zorgprofiel is voor ons nog niet helemaal duidelijk. Het SWV laat ons nadenken zodat we straks het zorgprofiel in elkaar kunnen zetten. Het team denkt erover na, de ib-er denkt erover na. Ik heb geen idee wat ik me bij zo’n zorgprofiel moet voorstellen, ik denk dat het een soort format wordt die wij in moeten vullen. Wij wachten rustig af, we doen het wel maar we lopen niet voor de troepen uit. Eerst zien of dit echt van de grond gaat komen (ik denk het wel hoor). Maar zolang het allemaal nog een beetje vaag is houden we ons even op de achtergrond. Wij zijn nu als school bezig met Handelingsgericht werken. Je hebt een kind met een probleem, je signaleert iets. Je gaat er met de ib-er over praten, met de ouders over praten etc. Je gaat vanuit het kind kijken, wat heeft het kind nodig. Je kijkt niet naar wat het kind niet kan, maar naar wat het kind wél kan. Stem je onderwijs af op subgroepen (niet individueel).
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Wat is jullie visie op Passend Onderwijs? Directeur: Ik denk dat Passend Onderwijs op zekere hoogte over tien jaar wel gerealiseerd is. Maar de plannen zoals ze er nu liggen, die gaan niet helemaal slagen. Er moeten heel duidelijk grenzen worden gesteld, ik vind het allemaal erg idealistisch zoals het er nu voorstaat.
76
School die al veel bezig is met zorgverbreding
Intern begeleider Wij hebben voor deze school gekozen omdat we wisten dat zij al heel erg bezig zijn met de zorg op hun school. Wij wilden graag weten hoe zij tegenover Passend Onderwijs staan en hoe zij zichzelf op de Zorgplicht van 2012 voorbereiden. De ib-er denkt bij Passend Onderwijs vooral aan de clusters. Ze weet dat veel mensen denken dat alle speciale basisscholen zullen verdwijnen en dat vanaf 2012 alle kinderen naar de reguliere school komen. Zij vertelt ons dat het speciaal onderwijs en het speciaal basisonderwijs gewoon zal blijven, ook na de Zorgplicht van 2012. Er zullen clusters blijven waarin kinderen geïndiceerd worden, alleen de rugzak zal verdwijnen op de basisschool. De reguliere school wordt verplicht om voor elk kind dat ingeschreven wordt een passende plek aan te bieden. Ze is ervan overtuigd dat dit voor veel kinderen een positieve uitwerking kan hebben, omdat veel kinderen nu op een speciaal basisonderwijs school worden geplaatst terwijl ze waarschijnlijk zichzelf beter zullen ontwikkelen als ze op een reguliere school onderwijs krijgen. Het SBO zal altijd blijven bestaan, maar zeker kleiner worden. Er zijn zeker leerlingen die baat hebben en beter op hun plek zijn binnen het SBO dan op een reguliere basisschool. Hierbij denkt ze dan met name aan sociaal emotionele overwegingen. Als basisschool kan je vaak op cognitief veel aanpassen,maar kan de leerling dit aan? Dat is de vraag. Zo niet dan is een plek op het SBO voor deze leerlingen beter om zich te kunnen ontwikkelen. “Wat kunnen wij als school „handelen‟?” Op dit moment heeft de school geen kinderen uit cluster 4. In cluster 4 vallen gedragsproblemen en psychiatrische problemen. Wel heeft de school één kind uit cluster 1, vier kinderen uit cluster 2 en twee kinderen uit cluster 3. Maar de school heeft gezegd dat zij deze kinderen kunnen begeleiden en de school heeft gezien dat deze kinderen goed op hun plek zijn in het reguliere onderwijs. Er is ook een aantal kinderen geweest (in het verleden) dat een poosje op de Goejanverwelle hebben gezeten, en later toch naar het speciale basisonderwijs zijn gegaan. Het hangt heel erg van het kind af, hoe het zijn/haar plek vindt op de school en hoe het zich ontwikkelt. De kinderen die nu extra zorg nodig hebben (uit de clusters) krijgen 2 uur en 36 minuten extra begeleiding per week. Daarvan wordt een kwartier door de IB opgevangen en de rest wordt in de klas gedaan door de leerkracht. De knelpunten die echt centraal staan voor de ib-er zijn het geld en de mensen. Het geld omdat de kinderen veel zorg nodig hebben, en het geld kan echt maar één keer uitgegeven worden. En de mensen omdat ze veel extra tijd in de kinderen steken. Soms is het teveel voor de leerkracht, ze zijn op zoek naar mensen die de kinderen kunnen begeleiden. De ouders van de kinderen die extra zorg ontvangen op school, worden twee keer per jaar ingelicht over de besteding van het geld. De school heeft een verantwoordelijkheid naar de ouders toe om te laten zien hoe zij hun kind de zorg bieden die het nodig heeft. Op de vraag of ze denkt dat er in de toekomst (door de Zorgplicht 2012) meer kinderen aangemeld zullen worden op school met een zorgvraag, antwoordt de ib-er ontkennend. Ze denkt niet dat er na 2012 opeens bijvoorbeeld heel veel spastische kinderen op school aangemeld zullen worden. De school probeert heel veel, maar stelt ook veel grenzen. Ook denkt de ib-er dat de school waarschijnlijk geen school wordt waarop veel autisten komen. Cluster 3 en 4 zijn wel de clusters waaruit meer kinderen aangemeld zullen worden op een reguliere school. Als we vragen naar haar visie op Passend Onderwijs vertelt de ib-er dat ze het idee goed vindt, maar dat ze betwijfelt of het allemaal wel doorgaat nu het kabinet is gevallen. Ook zegt ze dat het
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Locatie: Goejanverwelle, Gouda Datum: 5 maart 2010 Tijdstip: 11:00 - 13:00
77
Leerkracht De leerkracht werkt al jaren op deze basisschool en is goed op de hoogte van de veranderingen in het onderwijs doordat zij ook in de (G)MR zit en veel vakbladen leest. De vragen die we gesteld hebben zijn te vinden in de bijlage. Wij geven een korte samenvatting van het interview. Bij het woord passend onderwijs denkt deze leerkracht direct aan bezuiniging. Het is een verzwaring voor de leerkrachten en er wordt meer deskundigheid van hen verwacht, maar er komt weinig/geen extra geld. Ook vindt ze het geen vooruitgang als de rugzak verdwijnt, want dan wordt het nog lastiger om het geld op de juiste plaats te krijgen. “It‟s all about the money…” Dat ouders keuze hebben voor een school en niet steeds worden afgewezen vindt deze leerkracht positief aan de ontwikkelingen met betrekking tot passend onderwijs. De scholen moeten dan weten wat ze kunnen en niet kunnen en laten zo hun deskundigheid zien. Nu is het zo dat ouders (te) vaak met een kluitje in het riet worden gestuurd. Als scholen horen dat het kind een beperking heeft zeggen scholen snel ‘dat kunnen wij niet aan, dan moeten jullie daar zijn!’ Dit kan straks niet meer en dat vindt ze een positieve ontwikkeling! Daardoor worden er minder ouders gekwetst, die het al extra moeilijk hebben omdat hun kind ‘anders’ is. Als er cluster 4 leerlingen bij haar de klas komen wil ze kleinere klassen, ze heeft nu 28 leerlingen in haar klas. Ook vindt ze extra handen in de klas (door een onderwijsassistent) noodzakelijk, dan kan je even een time-out nemen met het kind als dat nodig is. Het lastige aan kinderen met gedragsproblemen vindt ze dat de andere kinderen er echt onder (kunnen) lijden. Bijscholing vindt deze leerkracht zeker nodig, maar ze twijfelt eraan of meerdere collega’s dit zouden willen. Ze weet niet of er veel zal veranderen als passend onderwijs werkelijkheid wordt, ze heeft nu 28 leerlingen in de klas, waarvan één leerling met gedragsproblemen. Verder zijn er twintig instroom leerlingen, die nog erg veel hulp en aandacht nodig hebben. Ook zijn er acht leerlingen die extra uitdaging nodig hebben, maar ook een paar leerlingen die makkelijker werk nodig hebben. Ze heeft ervaring met een leerling met het syndroom van down, deze leerling heeft ze meerdere jaren in de klas gehad. Maar de school is bijvoorbeeld niet voorbereid op kinderen in een rolstoel, als deze wet wordt ingevoerd zal dit waarschijnlijk preventief wel gebeuren. Drempels eruit, bredere deuren en minder meubels in de klas zal dan nodig zijn. Hier is een aparte pot voor (lumpsum). Het ideaalbeeld van deze leerkracht is inclusief onderwijs (alle kinderen, ook die met een beperking, op één school in de buurt). Want ieder kind is uniek en hoort erbij! Maar door al die bezuinigingen
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
belangrijk is om per school duidelijk te maken wat je kan ‘handelen'. Alle scholen zijn bezig om een zorgprofiel in elkaar te zetten. Wat kan de school, is er expertise aanwezig binnen de school etc. Op deze basisschool maken zij een zorgprofiel in overleg met de schoolbegeleidingsdienst. Sommige kinderen vragen gewoon teveel aandacht. Het moet ook niet zo zijn dat de kinderen zonder extra zorgvraag minder aandacht gaan krijgen omdat de leerkracht zoveel bezig is met het kind met de extra zorgvraag. De ib-er blijft op de hoogte doordat zij in de zorgcommissie zit van het samenwerkingsverband 3304. Ze leest veel in tijdschriften over Passend Onderwijs, handelingsgerichte diagnostiek, remedial teaching etc. Ze bestelt posters voor de school zodat het team ook op de hoogte blijft van verschillende veranderingen in onderwijsland. Ook leest ze de brieven van de staatssecretaris (die bijvoorbeeld behandeld worden in het tijdschrift van CNV). Er zijn geen werkconferenties binnen het samenwerkingsverband, wel zijn er regelmatig studiedagen met een bepaald thema. Binnen de school is er ‘teamgebonden scholing’. Daar is een budget voor . Er zijn kansen genoeg om bij te scholen en dit zal in de toekomst ook wel gebeuren. Volgend jaar gaat de school zich richten op handelingsgericht werken en de 1-zorgroute.
78
zal het hier nooit werkelijkheid worden. Het bewijs dat het wel kan is in Engeland en Zweden te zien, daar lukt het wel.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Ook ziet ze veel veranderingen in een korte tijd. Zo is de voor- en naschoolse opvang binnen een jaar gerealiseerd. Maar ook de kinderen veranderen door de ‘tijdsgeest’, ze krijgen in korte tijd erg veel prikkels. Ouders hebben vaak minder tijd en aandacht voor hun kinderen, ze gaan van voorschoolse opvang naar school, na schooltijd naar de buitenschoolse opvang. Hier worden kinderen onrustig van. Dit vraagt ook om een andere aanpak van de leerkrachten, je kunt nu niet meer verwachten dat de kinderen een hele ochtend werken. Na elke les moeten we even ontspannen door een spelletje bijvoorbeeld. Ze vindt het knap van leerlingen dat ze zich aanpassen en zo snel kunnen schakelen. Kinderen maken huiswerk terwijl ze tegelijk ook chatten, muziek luisteren en bellen. Doordat het haar interesse heeft is ze goed op de hoogte van de ontwikkelingen. Maar ze weet dat veel collega’s er niet positief tegenoverstaan, zij zien het als ‘niet haalbaar’ zeker als je het hebt over inclusief onderwijs. Tot slot vindt deze leerkracht dat we ons niet blind moeten staren op een etiket, maar we moeten goed kijken! Kinderen hebben meer mogelijkheden dan wij vaak denken.
79
Speciaal basisonderwijs
Directeur Om een goed beeld te krijgen van de verschillende scholen (en hoe zij zich voorbereiden op de Zorgplicht 2012) zijn we ook op een speciaal basisonderwijs geweest. Deze basisschool is aangesloten bij de Vereniging van Bijzondere scholen en bij het landelijk SBO werkverband.Op deze school komen de kinderen die niet goed mee kunnen komen in het reguliere onderwijs, maar niet de juiste indicatie hebben om naar een cluster school te gaan. Op de school zitten kinderen met veel verschillende beperkingen. Wij vroegen de directeur het één en ander over Passend Onderwijs. De directeur vindt Passend Onderwijs op zich een goed iets, je kijkt naar het kind en vraagt je als school af: “Wat is zijn onderwijsbehoefte?”. Vaak krijgt deze school te maken met kinderen waarbij je het net niet goed weet. Veel kinderen in Nederland krijgen een duidelijke indicatie met zich mee, maar er zijn er ook waarbij dit niet goed naar voren komt. De kinderen die op deze school zitten, hebben eerst een poos meegedraaid in het reguliere onderwijs. Ouders geven aan dat hun kind echt niet lekker in zijn/haar vel zit, maar dat de basisschool wel heel erg zijn best doet om het kind te begeleiden. Als kinderen op deze basisschool komen, gaat er een wereld voor hun open. Ze komen erachter dat ‘ze niet de enige zijn’. “Je ziet wanneer een kind niet op z‟n plek zit”. Volgens de directeur wordt de problematiek ook anders. Een kind met een lichte vorm van dyslexie kan best op een reguliere basisschool onderwijs ontvangen en kinderen met een lichte vorm van gedragsproblemen ook. Het is een beetje een wisselwerking die komen gaat. De normering van de inspectie verandert; de lat wordt steeds hoger gelegd voor het onderwijs. Er wordt veel van de leerkrachten gevraagd. Inclusief onderwijs kan alleen gerealiseerd worden als je je onderwijs verandert. De directeur wijst ons op het onderwijs van nu, wat niet zo heel veel verschilt van het onderwijs vijftig jaar geleden. Maar de maatschappij is wel ontzettend veranderd. De schoolinspectie richt zich op het oude onderwijs, maar gaat er wel vanuit dat de school alle kinderen van nu een passende plek kan bieden. De directeur vertelt wat over haar school. Er zijn op dit moment 76 leerlingen, verdeeld over zes groepen. In de bovenbouw zitten de meeste kinderen. Dit komt doordat er eerst wordt gekeken of het kind op een reguliere school mee kan komen. Vaak lukt dit tot groep 4/5, daarna wordt het gewoon teveel voor het kind (of voor zijn klas/leerkracht). Er zijn twee categorieën te onderscheiden op deze school: kinderen met ADHD/PDD-NOS/DCD (Stoornis in de planning en coördinatie van lichaamshouding en beweging) en kinderen die moeilijk leren. Deze school heeft als doel de kinderen handvatten te geven om zichzelf te kunnen redden in de maatschappij. Ze hebben een ontwikkelingsperspectief. Hoeveel DLE’s (didactische leeftijdsequivalent) groeit het kind per jaar? Elk halfjaar wordt er geëvalueerd en komen er interventies om de begeleiding op maat te maken. De Permanente Commissie Leerlingzorg is een externe commissie die bepaalt of een kind op deze speciaal basisonderwijsschool mag komen. Zij kijken naar de handelingsplannen, naar wat het reguliere onderwijs eraan heeft gedaan om het kind te helpen. Over de Zorgplicht 2012 komt het volgende naar voren: Het is een groeiproces. ‘De Rugzak’ neemt af, gaat stoppen. De school mist geld om zorg te kunnen verlenen. Scholen zijn al in kaart aan het brengen wat ze goed kunnen, waar hun expertise ligt en waar ze zichzelf mee gaan profileren. De directeur geeft aan dat zij het altijd als haar verantwoordelijkheid beschouwt om het kind Passend Onderwijs te bieden. Samenwerking met de ouders is ook heel belangrijk. Samen kijken naar wat de mogelijkheden zijn. Niet blindstaren op wat het kind allemaal niet kan, maar juist kijken naar wat het wél kan!
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Locatie: De Vijverhof, Breukelen Datum: 16 april 2010 Tijdstip: 14:00 - 15:30
80
“Het is belangrijk dat er goed gekeken blijft worden naar het kind!” Dat de rugzak verdwijnt heeft ook gevolgen voor de SBO scholen, het geld gaat naar de samenwerkingsverbanden en je moet dus goed aan kunnen tonen waarom een leerling dat echt nodig heeft. Ze denkt wel dat het dan eerlijker wordt verdeeld. De leerkracht heeft haar twijfels over het slagen van deze invoering, ze denkt dat het heel (misschien zelf te) zwaar is voor de leerkrachten. De klassen zijn redelijk groot, hoe gaan ze dat doen? En hoe zorg je ervoor dat andere kinderen er niet onder lijden? De beste oplossing is lastig, daar komt ze niet uit. Wel moet er meer expertise komen in de reguliere basisscholen. Het systeem nu is ook niet goed, dat scholen kinderen mogen weigeren is geen goede manier. De verantwoordelijkheid komt nu bij de scholen en daarmee voorkom je het steeds doorsturen. Passend onderwijs is wel een term die binnen het team soms valt, veel leerkrachten zijn sceptisch. Zij hebben een houding van: ‘We zien het wel’ of: ‘Ze kunnen toch niet zonder ons (SBO)’. Ook zijn er meer goede gedragsspecialisten nodig, omdat er steeds meer (verschillende) gedragsproblemen ontstaan en dit het meest lastig is binnen een klas. Het is erg ingewikkeld omdat een etiket ook niet alles zegt, niet één kind met het syndroom van Down, autisme of ADHD is hetzelfde. Dus wat zegt zo’n sticker dan? Het frustreert deze leerkracht dat hoogopgeleide en erg assertieve ouders alles voor elkaar krijgen, terwijl dat voor anderen niet geldt. Denk bijvoorbeeld aan extra middelen/geld. Ze denkt dat er niet heel veel verandert hier op school, maar vindt het zeker een verzwaring voor de leerkrachten in het regulier onderwijs. Zij moeten meer doen, maar krijgen minder geld. Dat lijkt niet haalbaar.
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Leerkracht De leerkracht die wij geïnterviewd hebben werkt al enkele jaren op deze school. Bij de term Passend onderwijs denkt ze aan het SBO dat wordt onderschat, maar ze is er van overtuigd dat het altijd weer terug komt. Dit was haar eerste reactie. Wij hebben toegelicht dat Passend onderwijs niet op het oog heeft om het SBO ‘weg te vagen’, maar dat de kinderen uit cluster 3 en 4 (verstandelijk/lichamelijk beperkt of gedragsproblemen) meer op het regulier basisonderwijs zullen komen. De leerkracht snapt dit niet, zij is van mening dat reguliere basisscholen makkelijker kinderen kunnen helpen die doof of blind zijn. Daarvoor kan je faciliteiten regelen en dat moet dan te doen zijn (als er maar geld voor is). Deze kinderen zijn vaak qua gedrag ook geen probleem, maar kinderen met een grote leerachterstand of met gedragsproblemen is een heel ander verhaal… De leerkracht denkt dat het toch een verkapte bezuinigingsactie is en dat het niet gaat om wat goed is voor het kind en voor de ouders. Ze denkt niet dat het goed is voor de kinderen omdat ze ziet hoe ‘kapot’ de kinderen soms binnenkomen op het SBO. De kinderen moesten altijd maar opboksen tegen de rest van klas, terwijl dit niet haalbaar was. En hier zien ze dat ieder kind verschillend is en dat geeft erg veel rust. In de klas van de leerkracht zelf zitten maar acht kinderen: drie kinderen met autisme, één kind met ADHD, twee kinderen met ADHD mét medicatie en twee moeilijk lerende kinderen. Ze vertelt dat het een brede school is, er is een mix van gedrags- en leerproblemen. Vooral kinderen uit cluster 3 en 4 dus. De SBO is volgens de leerkracht een grijs gebied, tussen de reguliere basisscholen en de clusterscholen in. Het komt soms voor dat kinderen niet op het SBO kunnen blijven en naar een clusterschool moeten, voor bijvoorbeeld 1-op-1 begeleiding.
81
Bijlage 4 Vragenlijst voor directie In hoeverre zijn reguliere basisscholen voorbereid op passend onderwijs? 1.Als ik het woord passend onderwijs noem, waar denkt u dan aan? (associaties) 2.Wat is uw visie op passend onderwijs als directie? Wat verandert er voor u? 3.Hebben jullie nu kinderen op school die extra zorg en aandacht nodig hebben? Op welke manier? Wat zijn de knelpunten? Verwacht u dat dit in de toekomst toeneemt? 4.Moeten er dan aanpassingen plaatsvinden? Zo ja, welke? Zo nee, hoe is de school voorbereid op de kinderen uit verschillende clusters?
6.Hoe denkt u over bijscholing van leerkrachten op het gebied van zorg?
Bijlage 5 Vragenlijst voor leerkracht 1.Als ik het woord passend onderwijs noem, waar denkt u dan aan? (associaties) 2.Wat is uw visie op passend onderwijs als leerkracht? Wat verandert er voor u? 3.Hebben jullie nu kinderen op school die extra zorg en aandacht nodig hebben? Op welke manier? Wat zijn de knelpunten? Verwacht u dat dit in de toekomst toeneemt? 4.Moeten er dan aanpassingen plaatsvinden? Zo ja, welke? Zo nee, hoe is de school voorbereid op de kinderen uit verschillende clusters? 5.Bent u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs? Kunt u daar iets over vertellen? 6. Hoe denkt u over bijscholing van leerkrachten op het gebied van zorg?
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
5.Bent u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs? Kunt u daar iets over vertellen?
82
Bijlage 6 Vragenlijst voor het Speciaal Basisonderwijs 1.Als ik het woord passend onderwijs noem, waar denkt u dan aan? (associaties) 2.Wat voor kinderen (welke clusters) zitten hier op school? Kunt u een beeld schetsen van deze school? 3.Wat is uw visie op passend onderwijs als directie/leerkracht? 4.Wat denkt u dat er verandert na de invoering van de zorgplicht 2012? 5.Bent u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs? Kunt u daar iets over vertellen?
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
6.Visie regulier basisonderwijs, moet daar iets veranderen?
83
Bijlage 7 Observatielijst ASS/SVD in het reguliere onderwijs Gedrag Hoe komt het kind de groep binnen
Vertelt iets als er iets aan hem/haar gevraagd wordt
Werkhouding Pakt zijn/haar spullen als dat gevraagd wordt
Durft vragen te stellen
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Toont interesse in de groep
84
Doet mee met de instructie
Kijkt naar de leerkracht als hij/zij praat (toont interesse, maakt oogcontact)
Gaat aan het werk na de instructie
Vult zijn/haar tijd zinnig in na het gemaakte werk
Reageert op vragen/opmerkingen van klasgenoten
Speelt mee met klasgenoten in de pauze
Stelt vragen aan klasgenoten
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Relatie met de leerlingen Klasgenoten besteden aandacht aan het kind
85
Relatie met de leerkracht Luistert gericht naar de leerkracht (kijkt, maakt oogcontact)
Stelt vragen tijdens instructie/zelfstandig werken
Algemeen Waar zit het kind in de klas? Hoe gaat het kind op met spreekwoorden/uitdrukkingen/grapjes in de klas? Hoe gaat het kind om met vrije opdrachten? Hoe gaat het kind om met opdrachten waarbij het gericht moet samenwerken met andere klasgenoten? Betrekken zijn klasgenoten hem/haar erbij? Hoe is de woordkeuze van het kind? Valt daar iets aan op of is het hetzelfde als zijn/haar medeklasgenoten? Hoe gaat de groep/leerkracht hiermee om? Toont het kind emoties? Hoe gaan klasgenoten/leerkracht ermee om als ze het kind niet begrijpen? Let de leerkracht extra op het kind? Stimuleert het hem in het maken van het werk? Is er Literatuurlijst ergens een tegemoetkoming in de klas (leeromgeving, grootte van opdrachten, Boeken sociale/emotionele vaardigheden o.i.d.)?
Syndroom van Down 6. De Graaf, G. (1996). Mijn kind gaat naar de gewone school – integratie van kinderen met een verstandelijke belemmering. Leuven: Acco. 7. Janson, D. (2003). Mogelijkheden voor kinderen met beperkingen. Baarn: HBuitgevers. 8. Wit-Gosker, T. de (2006). Meer dan gewoon – passend onderwijs voor kinderen met het downsyndroom in de basisschool. Utrecht: Uitgeverij Agiel. 9. Bird, G. (1994). Onderwijskundige behoeften van kinderen met Down syndroom – een handboek voor leerkrachten. Amersfoort: V&V Producties. 10. Van der Stouw, E. (1998). Hartje van glas. Barneveld: Uitgeverij Plateau. Autisme De Graaf, F. Cognitieve en affectieve stoornissen. Baarn: Nelissen B.V., 1996. Kraijer, D. Handboek autismespectrumstoornissen en verstandelijke beperking. Steenwijk: Grafisch productiebedrijf Gorter, 2004. Sicile-Kira, C. Autisme bij kinderen. Een complete gids voor ouders en hulpverleners. Houten: MOM/Unieboek, 2005. Leguijt, J. Mijn eigen wereld. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2006. Blokpoel-Ketelaar, I. Jij begrijpt mij, hè mam! Verhalen van een gewone moeder over haar buitengewone zoon.Barneveld: Koninklijke BDU Grafisch Bedrijf BV, 2007 Websites www.passendonderwijs.nl www.ecpo.nl www.zoekso.nl www.minocw.nl www.vim.nl
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Passend Onderwijs 5. Meijer, W. Leerkrachten begeleiden bij passend onderwijs. Amersfoort: CPS, 2009.
86
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Bijlage 8 Sterre, een meisje met het Syndroom van Down
87
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Bijlage 9 Sterke kanten van de leerkracht m.b.t. ASS
88
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Bijlage 10 Poster sterke kanten leerling met ASS
89
Bijlage 11 Ieder kind is anders
Autisme Drie maal drie is negen Ik zing hier mijn eigen lied Zing ik dan door alles heen Dan merk ik dat toch niet! ODD Drie maal drie is zeven Ik vind dit een heel stom lied Als je wilt dat ik dit zing Dan zing ik dat dus niet! Dyslexie Dire laam dire is ngeen Ieedr zgnit z’n egein leid Deir mala dier is neeng Ki sanp dti leidej niet! Discalculie 3 maal 3 is…… eeehhhhh… 6? …???.... 33?.... 9?..... 12? Ieder zingt z’n eigen lied Als ik dit niet tellen kan Dan zing ik lekker niet!
ADHD DRIE MAAL DRIE IS NEEEEEEEEEEGEN!!! IEDER SCHREEUWT Z’N EIGEN LIED!!! IK ZING DIT LIED WEL HONDERD KEER WANT STOPPEN KAN IK NIET!!! ADD Drie maal dr…. hé, een vogel! Zingen?.... Oh ja, Drie maal drie is negen Ieder….. mooi weer buiten zeg!! Wat? … Oh ja, ieder zingt z’n eigen lied Drie maal… eeehhhh….. wat deed ik hier ook al weer?!
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’
Drie maal drie is…
90
91
Passend Onderwijs : ‘Zijn we er klaar voor?’