01 Particuliere militaire en beveiligingsbedrijven in actuele conflicten
Antenor Hallo de Wolf
Particuliere militaire en beveiligingsbedrijven in actuele conflicten: recente ontwikkelingen Antenor Hallo de Wolf1
Ondanks de vervolging van enkele Amerikaanse militairen voor de wantoestanden in de Abu Ghraibgevangenis in Irak, blijven deze afschuwelijke gebeurtenissen de gemoederen beroeren. Er werden nog geen hooggeplaatste militairen daadwerkelijk bestraft voor wat zich onder hun commando afspeelde. 2 Bovendien namen ook werknemers van particuliere militaire en veiligheidsbedrijven aan de incidenten in Abu Ghraib deel. Tegen hen lopen een aantal rechtszaken in de Verenigde Staten, die heel wat minder aandacht genieten dan de zaken tegen de betrokken militairen.
De opmars van particuliere militaire en beveiligingsbedrijven (PMB’s) lijkt niet te stuiten. Medewerkers van PMB’s zoals de Britse Erinys, of de Amerikaanse MPRI worden met wisselend succes in meerdere oorlogs- en conflictsituaties op verschillende continenten ingezet, bijvoorbeeld tijdens en na de invasie in Irak in 2003.3 Omdat deze bedrijven worden ingezet om taken over te nemen die normaal door een leger worden uitgevoerd tijdens internationale (gewapende) conflicten, rijst de vraag of dit voldoende aan bod komt in het internationaal recht. Zoals het er nu uitziet, verbiedt het internationaal recht de activiteiten van deze bedrijven niet. Onderstaande paragrafen zetten nader uiteen waarom dit zo is. Eerst wordt een overzicht gegeven van de privatisering van militaire diensten. Daarna wordt besproken hoe het internationaal recht het wangedrag van sommige PMB’s in Irak kan bestraffen. De schendingen van het internationaal humanitair recht en mensenrechten in de Abu Ghraibgevangenis door een handvol medewerkers van twee Amerikaanse PMB’s dienen als uitgangspunt. 1 Antenor Hallo de Wolf is onderzoeker op de School of Law, University of Bristol, en tevens promovendus op het gebied van mensenrechten en privatisering aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Maastricht. 2 De hoogste militair die ‘bestraft’ werd, Brigadier-Generaal Janis Karpinski die verantwoordelijk was voor meerdere gevangenissen in Irak inclusief Abu Ghraib, werd slechts gedegradeerd tot de rank van Kolonel. 3 Zie ook Antenor HALLO DE WOLF, Wordt oorlog geprivatiseerd? Het inzetten van particuliere militaire bedrijven in Irak in het licht van internationaal recht en de rechten van de mens, in Nederlands Juristenblad (NJB), Vol. 79, 2004, Nr. 32, p. 1687 – 1695. 11
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
Privatisering van militaire diensten Privatisering van militaire diensten kan worden gedefinieerd als: het bewust en beleidsmatig overdragen van bepaalde publieke taken, functies of diensten die het gebruik van geweld inhouden in tijden van gewapend conflict en het vergaren van militaire inlichtingen voor militaire doeleinden naar privé-actoren. Deze praktijk om taken die vroeger exclusief door nationale strijdkrachten werden uitgevoerd, uit te besteden aan contractanten is in de laatste 30 jaar explosief toegenomen. Hiervoor bestaan meerdere oorzaken. Het einde van de Koude Oorlog, de noodzaak om te bezuinigen op militaire uitgaven en kosten te besparen zette een aantal (voornamelijk) westerse landen ertoe aan om taken in de militaire sfeer uit te besteden aan particuliere bedrijven die geacht worden deze taken efficiënter en goedkoper uit te voeren. Zowel logistieke taken als kazernes bouwen, maaltijden bereiden, apparatuur en wapentuig onderhouden en repareren als meer specifieke taken zoals soldaten opleiden, konvooien escorteren, gebouwen, strategische installaties en personen bewaken, komen hiervoor in aanmerking.4 In de meest extreme gevallen betreft het ook deelname aan de gevechten. In de Verenigde Staten contracteert het Department of Defense al meerdere jaren diverse bedrijven die deze taken uitvoeren.5 Daarnaast leidde het inkrimpen van de militaire budgetten ertoe dat voormalig legerpersoneel een andere inkomstenbron zocht. Velen richtten legitieme bedrijven op om hun expertise en diensten aan te bieden aan landen die ernaar vroegen. Overheden delegeren in hoofdzaak ondersteunende en logistieke taken. Toch bestaat ook een tendens om taken uit te besteden die het gebruik van geweld kunnen inhouden. Dit gebeurt vooral wanneer landen een gebrek hebben aan goed opgeleide eigen strijdkrachten. Bijvoorbeeld in Sierra Leone en Papoea-Nieuw-Guinea bezat het leger onvoldoende capaciteit, deskundigheid en ervaring waardoor deze landen de diensten van parti4 De beveiliging van de voormalige Amerikaanse vertegenwoordiger in Irak, Paul Bremmer was in handen van privéveiligheidsbedrijven. De Afghaanse leider Hamid Karzai maakte ook van privébedrijven gebruik. Zie o.a. http://www.washingtonpost.com/ac2/wp-dyn/A61827-200 2Dec1?language=printer laatst bezocht op 26 mei 2004. 5 Voorbeelden van de diverse activiteiten die momenteel door deze bedrijven worden uitgevoerd en ze noodzaakt tot zoeken van sub-contractanten kunnen worden gevonden op de website van DynCorp, een ander Amerikaans particulier militair bedrijf. Zie http://recruiting.dyncorp.com. 12
Particuliere militaire en beveiligingsbedrijven in actuele conflicten
Antenor Hallo de Wolf
culiere militaire bedrijven moesten inhuren voor offensieve operaties. De toenmalige regering van Sierra Leone huurde in 1995 het nu niet meer bestaande Zuid-Afrikaanse bedrijf Executive Outcomes voor offensieve taken in de strijd tegen het rebellenleger RUF. In 1996 deed de regering van Papoea-Nieuw-Guinea een beroep op de diensten van het inmiddels niet meer bestaande Britse bedrijf Sandline Inc. om een opstand op het eiland Bougainville de kop in te drukken. Dit leidde tot groot ongenoegen bij het leger van Papoea, wat de regering ertoe dwong om het contract met Sandline op te zeggen.6 Daarnaast hebben landen zoals de VS ervoor gekozen om lichtere taken, die ook het gebruik van geweld kunnen inhouden, aan deze bedrijven te delegeren zodat het eigen leger zich kan concentreren op de zwaardere offensieve taken. Het gaat hierbij over taken zoals het beveiligen van gebouwen in conflictgebieden, het beschermen van politieke figuren, het escorteren van konvooien, het bewaken of ondervragen van (krijgs-)gevangenen en soms het ondersteunen van de strijdkrachten in andere landen tegen guerrilla en terroristische groeperingen.7 Deze vorm van privatisering is meer omstreden omdat het geweldsmonopolie uit handen van de staat aan privéactoren wordt overgedragen, zonder dat er sprake is van duidelijke regulering.
PMB’s en het internationaal recht Mensen inzetten die niet tot de strijdkrachten behoren in oorlog of conflictsituaties en die op zoek zijn naar financiële winst voor hun activiteiten, is geen nieuw verschijnsel. Het huurlingschap werd reeds in de oudheid waargenomen.8 Het traditionele internationaal humanitair recht, inclusief de Haagse regels inzake oorlogsrecht van 1907 en de Verdragen van Genève 6 Zie H.M. HOWE, Private Security Forces and African Stability: The Case of Executive Outcomes, in The Journal of Modern African Studies, Vol. 36 (1998), p. 307 – 331. Zie Tim McCORMACK, The ‘Sandline Affair’: Papua New Guinea Resorts to Mercenarism to end the Bougainville Conflict, in Yearbook of International Humanitarian Law, Vol. 1 (1998), p. 292. 7 De VS hebben werknemers van MPRI ingezet in Colombia in de strijd tegen subversive guerrillastrijders en drugsbaronnen. Peter. W. SINGER, Corporate Warriors: The Rise of the Privatized Military Industry, Cornell University Press, Itacha en Londen, 2003, p. 207 – 208. 8 Denk bijvoorbeeld aan de condottieri die de dienst uitmaakten in het Italië van de Renaissance. Voor een uitvoerige beschrijving van de activiteiten van huurlingen door de eeuwen heen zie Anthony MOCKLER, Mercenaries, Macdonald and Company, Londen, 1970, 303 p. 13
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
van 1949, verbiedt het gebruik van particuliere legers of huurlingen niet, net zomin als het inzetten van andere privéactoren die de strijdkrachten ondersteunen.9 Wel dienen deze groeperingen zich te houden aan de regels van het internationaal humanitair recht. De vraag wordt vaak gesteld of PMB’s en hun werknemers die in conflictsituaties met het oog op financiële winst worden ingezet, gelijk kunnen worden gesteld met huurlingen. Door het wrede optreden van huurlingen in menig Afrikaans conflict in de jaren zestig en zeventig werd actie ondernomen om de activiteiten van huursoldaten aan banden te leggen. Dit resulteerde in het opnemen van artikel 47 in het eerste Aanvullende Protocol van 1977 bij de Verdragen van Genève (Protocol I). Dit artikel verbiedt het inzetten van huurlingen niet, maar onthoudt hen wel de status van krijgsgevangen. Huurlingen genieten derhalve minder bescherming dan gewone strijdkrachten onder Protocol I. In 1989 werd het ‘Internationaal verdrag tegen de aanwerving, het inzetten, de financiering en de opleiding van huurlingen’ aangenomen. Dit trad in 2001 in werking. Het verbiedt de inzet van huurlingen en bepaalt dat hun activiteiten criminele activiteiten zijn. Beide verdragen geven een cumulatieve opsomming van vereisten weer waaraan iemand moet voldoen om als een huurling aangemerkt te worden. Huurlingen moeten onder andere daadwerkelijk deelnemen aan de vijandelijkheden met een oogmerk op winst; daarvoor veel meer verdienen dan gewone soldaten; niet de nationaliteit bezitten van een van de partijen bij het conflict; en (enkel in het huurlingenverdrag) gerekruteerd worden met als doel het omverwerpen van een regering. Globaal beschouwd vallen particuliere militaire bedrijven heel makkelijk buiten alle vereisten van de definitie. Hoewel deze bedrijven opereren met winstoogmerk, worden zij niet ingezet om regeringen omver te werpen, maar meestal om deze te ondersteunen. Bovendien kan men gemakkelijk argumenteren dat zij niet daadwerkelijk deelnemen aan gevechten, vooral als hun opdracht beperkt blijft tot logistieke ondersteuning of het beveiligen
9 Artikel 4 § A(4) van het Derde Verdrag van Genève (III CG) geeft zelfs aan dat contractanten die ondersteuning bieden aan de strijdkrachten ook aanspraak kunnen maken op de status van krijgsgevangene. Idem art. 13 Haagse regels. Daar staat tegenover dat deze contractanten en andere burgers in principe niet mogen deelnemen aan gevechten waarbij zij zich blootstellen aan de mogelijkheid om zelf rechtmatige doelwitten te worden van de andere strijdende partijen. 14
Particuliere militaire en beveiligingsbedrijven in actuele conflicten
Antenor Hallo de Wolf
van gebouwen en personen buiten het gebied waar wordt gevochten, en zij beschouwd worden als “personen die de gewapende macht volgen zonder daarvan rechtstreeks deel uit te maken, zoals burgerleden van bemanningen van militaire luchtvaartuigen, oorlogscorrespondenten, leveranciers, leden van werkeenheden of van diensten, belast met de verzorging van het welzijn van de militairen, mits zij daartoe machtiging hebben ontvangen van de strijdmacht die zij begeleiden, welke strijdmacht hun te dien einde een identiteitskaart zal verstrekken overeenkomstig het als bijlage aan dit Verdrag gehecht model.”10 Het is echter juist bij deze laatste situatie dat de werknemers van deze bedrijven gemakkelijk blootgesteld kunnen worden aan gevechtssituaties, waardoor hun deelname niet uitgesloten kan worden. Dit was in Irak al te vaak aan de orde. Daarnaast kunnen de werknemers van deze bedrijven tijdelijk lid worden van het leger van het contracterend land. Hierdoor voldoen zij niet meer aan alle cumulatieve vereisten van Protocol I en het huurlingenverdrag waardoor deze bedrijven en werknemers niet onder de definitie van huurling vallen. De bepalingen van Protocol I en het Verdrag inzake uitbanning van huurlingen zijn moeilijk toepasbaar op de activiteiten van militaire en beveiligingsbedrijven. Bijkomend probleem is dat de landen waar de meeste bedrijven vandaan komen, met name de VS en het Verenigd Koninkrijk, beide het huurlingenverdrag niet geratificeerd hebben. De VS is daarenboven ook geen partij bij Protocol I. Het is bovendien de vraag of de bepalingen inzake huurlingen zoals behandeld in beide verdragen, een weerspiegeling zijn van het internationaal gewoonterecht door de afwijkende meningen van vooral die landen waar deze bedrijven vandaan komen, de beperkte ratificatie van het Verdrag inzake uitbanning van huurlingen en de gebrekkige praktijk. Afgezien van de bepalingen inzake huurlingschap, zijn er in het internationaal recht geen regels die de activiteiten van deze bedrijven verbieden of aan banden leggen. Het is dan ook tekenend dat in de arbitragezaak tussen de regering van Papoea-Nieuw-Guinea en Sandline Inc. naar aanleiding van de mislukte operatie in 1996,11 het arbitragepanel geen uitspraak deed
10 Zie GIII, art. 4 §A(4) 15
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
over de legaliteit van Sandline of zijn operaties onder het internationaal recht. Integendeel, het panel oordeelde dat de overeenkomst tussen Sandline en de regering van Papoea-Nieuw-Guinea inzake het leveren van militaire diensten, geldig was onder het internationaal recht en aanvaardde de eis voor schadevergoeding van Sandline wegens contractbreuk door Papoea-Nieuw-Guinea. Wel zijn er soft law-instrumenten die trachten het gedrag van (multinationale) ondernemingen die beveiligingsdiensten aanbieden te koppelen aan mensenrechtenverplichtingen. De VN-Subcommissie voor Mensenrechten heeft in 2003 een resolutie aangenomen waarin een aantal normen over de verantwoordelijkheid van (multinationale) ondernemingen met betrekking tot mensenrechten zijn vastgesteld.12 Bedrijven dienen zich te onthouden van schendingen van het international humanitair recht en mensenrechten zoals foltering en executies. Hoewel de resolutie juridisch niet bindend is voor staten of bedrijven, geeft het wel blijk van het proces om ondernemingen te wijzen op hun verantwoordelijkheden onder internationaal recht. Van directe internationale mensenrechtenverplichtingen voor ondernemingen is momenteel echter nog geen sprake.13 Op grond van regels van het internationaal gewoonterecht is een staat aansprakelijk voor inbreuken op een internationale verplichting die aan de staat kunnen worden toegerekend.14 Die verplichting kan voortvloeien uit verdragen of regels van het internationaal gewoonterecht. Een inbreuk kan aan de staat worden toegerekend indien deze verricht wordt door de staat zelf of door een van haar agenten/instellingen in de uitoefening van
11 Zie paragraaf 1 supra. Zie verder In the Matter of an International Arbitration under the UNCITRAL Rules between Sandline International Inc and the Independent State of Papua New Guinea (Interim Award) [Arbitration Tribunal] Arbitral Award of 9 October 1998 and Independent State of Papua New Guinea v. Sandline International Inc, [Queensland Supreme Court of Appeal, Australia] Arbitral award of 30 March 1999, International Law Reports, Vol. 117 (2000), p. 552 and p. 565. Zie ook BBC nieuwsbericht “PNG pays up to mercenaries” (1 May 1999) beschikbaar op http://news.bbc.co.uk/1/hi/world/asia-pacific/333234.stm. 12 Zie Norms on the responsibilities of transnational corporations and other business enterprises with regard to human rights, VN Doc E/CN.4/Sub.2/2003/12/Rev.2 (26 August 2003). 13 Zie hieromtrent Nicola JAGERS, Corporate Human Rights Obligations: In Search of Accountability, Intersentia, Antwerpen, School of Human Rights Research Vol. 17, 2002. 14 Zie ook art. 1 en 2 van Articles on the Responsibility of States for international wrongful acts, VN Doc. Hoewel het hier gaat om een niet-bindend document opgesteld door de VN-Commissie voor Internationaal Recht en aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, worden de meeste opgenomen bepalingen aangemerkt als regels van internationaal gewoonterecht. 16
Particuliere militaire en beveiligingsbedrijven in actuele conflicten
Antenor Hallo de Wolf
een officiële functie.15 Inbreuken gepleegd door particulieren kunnen in principe niet aan de staat worden toegerekend tenzij deze gepleegd worden tijdens het uitoefenen van een publieke taak toegekend bij wet of in opdracht van de staat of onder zijn toezicht.16 Met betrekking tot het laatste, dient er volgens het Internationaal Gerechtshof sprake te zijn van ‘effectieve controle’.17 Daarnaast kunnen inbreuken van particulieren aan de staat worden toegerekend indien die niet de noodzakelijke maatregelen nam om deze inbreuken te voorkomen. Deze zorgvuldigheidsplicht (due dilligence) legt de staat de verplichting op om snel te handelen om schadelijke acties van particulieren te voorkomen, te onderzoeken en te bestraffen.18 Heeft de staat geen maatregelen getroffen, dan is deze indirect aansprakelijk onder het internationaal recht. Beargumenteerd kan worden dat staten die gebruik maken van PMB’s aansprakelijk zijn voor het gedrag van deze bedrijven indien de laatste zich schuldig maken aan grove schendingen van het internationaal recht en de staat zelf niet voldoende maatregelen nam om dit te voorkomen. Daarnaast kan men beargumenteren dat de taken van deze bedrijven (de uitvoering van taken die voorheen door nationale legers werden uitgevoerd) van publieke aard zijn. Als de staat een contract sluit met deze bedrijven en ook nog eens direct toezicht houdt op de naleving ervan, kan men spreken van effectieve controle op hun activiteiten. Verder zou men nog kunnen stellen dat door de uitvoering van publieke taken, deze bedrijven onderdeel zijn geworden van de staat indien de staat hiervoor op nationaal niveau verantwoordelijk blijft en deze taken ook nog eens aan de bedrijven overgedragen zijn via nationale wetgeving.
15 Zie ook artikel 4 van de Articles on Responsibility of the State. 16 Artikel 5 en 8 van de Articles on Responsibility of the State. Zie ook J. Crawford, “The International Law Commission’s Articles on State Responsibility: Introduction, Text and Commentaries,” Cambridge University Press, Cambridge, 2002, p. 100 en 110 – 112. 17 Military and Paramilitary Activities in and against Nicaragua (Nicaragua v. United States of America), Merits, Judgment, I.C.J. Reports 1986, para. 115. 18 Zie United States Diplomatic and Consular Staff in Teheran, I.C.J. Reports 1980. Het Interamerikaans Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de toonaangevende zaak Velásquez Rodríguez een vergelijkbare positie ingenomen. 17
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
PMB’s en Abu Ghraib Tijdens de recente inval in Irak en de bezetting die daarop volgde, heeft de VS in grote mate een beroep gedaan op PMB’s. De meeste bedrijven, zoals Erinys, zijn ingezet voor bewakings- en beveiligingsdoeleinden. Daarnaast werden bedrijven gecontracteerd om tolk- en verhoordiensten te verrichten in gevangenissen in Irak. Het meest bekende geval is de aanwezigheid van werknemers van de ondernemingen CACI International Inc. en The Titan Corporation in de beruchte Abu Ghraibgevangenis. CACI, een bedrijf gespecialiseerd in IT en netwerktoepassingen voor defense, intelligence and e-government-doeleinden, werd gecontracteerd om werknemers te leveren voor verhoorwerkzaamheden in Abu Ghraib. Titan, die informatie en communicatiediensten aan het Amerikaanse militaire apparaat levert, was verantwoordelijk voor tolkwerkzaamheden in dezelfde instelling. Naar aanleiding van de uitgelekte confidentiële rapporten van het Rode Kruis over vermeende mishandeling van gevangenen in Abu Ghraib, werden een aantal onderzoeken gelast om de feiten vast te stellen en daders te identificeren. Deze onderzoeken werden in de loop van 2004 afgerond en vormden de basis voor de vervolgingen van elf laag geplaatste militairen die rechtstreeks betrokken waren bij de mishandelingen.19 De rapporten gingen in op de rol van contractanten die ingezet werden voor verhoordoeleinden. De rapporten stelden vast dat de contractanten vaak onvoldoende opleiding hadden over de legale en legitieme wijze voor het afnemen van verhoren conform de regels van het Amerikaanse leger en het internationaal humanitair recht. Daarnaast werd besloten dat er onvoldoende toezicht was over de activiteiten van deze contractanten. Uit de rapporten bleek dat de medewerkers van CACI en Titan nauw betrokken waren bij een aantal mishandelingen, zowel als medeplichtigen en als dader. De bevindingen van de onderzoeken bevestigen dat de beschreven gebeurtenissen een schending van internationaal humanitair recht en/of van 19 Het gaat hier om een reeks rapporten die door verschillende militaire instanties in de VS zijn uitgevoerd naar aanleiding van het schandaal. Article 15-6 Investigation of the 800th Military Police Brigade (Taguba Report), te vinden op http://news.findlaw.com/hdocs/docs/iraq/tagubarpt. html, Detainee Operations Inspection, Department of the Army, The Inspector General, 21 July 2004, en AR 15-6 Investigation of the Abu Ghraib Detention Facility and 205th Military Intelligence Brigade, M.G. George R. Fay Investigating Officer, 25 August 2004 te vinden op http://news. findlaw.com/hdocs/docs/dod/fay82504rpt.pdf. Zie ook Hard labour for Abu Ghraib abuser, BBC nieuwsbericht, 2 juni 2006 te vinden op http://news.bbc.co.uk/2/hi/americas/5041946.stm. 18
Particuliere militaire en beveiligingsbedrijven in actuele conflicten
Antenor Hallo de Wolf
mensenrechten opleveren. Gemeenschappelijk artikel 3 van de Verdragen van Genève (GI-IV) verbiedt wrede behandelingen, foltering, alsmede andere aanranding van de persoonlijke waardigheid, zoals vernederende en onterende handelingen in niet-internationale gewapende conflicten. Daarnaast moeten krijgs- en gewone gevangenen op humane wijze worden behandeld op grond van artikel 13 GIII en artikelen 27 en 32 GIV samen met artikel 76 GIV.20 Artikel 13 samen met artikel 130 GIII stelt zelfs dat daden of het nalaten ervan door de gevangenhoudende overheid (de VS in dit geval) die de gezondheid en het leven van krijgsgevangenen in gevaar brengen, een ernstige schending opleveren.21 Gezien de aard van de handelingen van de werknemers van CACI en Titan als beschreven in de rapporten (zware fysieke en seksuele mishandelingen, intimidaties al dan niet met behulp van niet gemuilkorfde honden en denigrerende behandelingen) bestaat er weinig twijfel dat deze neerkomen op foltering en andere wrede behandelingen zoals bedoeld in gemeenschappelijk artikel 3, en artikelen 13 GIII, 27 en 32G IV en dat er dus sprake is van een ernstige schending van deze twee verdragen. De mishandelingen in Abu Ghraib kunnen eveneens als schendingen van een aantal internationale mensenrechtenverplichtingen aangemerkt worden. Het Internationaal Verdrag voor Burger en Politieke Rechten (BUPO, art. 7) verbiedt foltering, evenals het Verdrag tegen Foltering (art. 1). Dit verbod is absoluut en men mag er ook tijdens een gewapend conflict niet van afwijken (BUPO art. 4). Daarnaast stelt artikel 10 van het BUPO dat mensen die van hun vrijheid worden beroofd, recht hebben op een humane behandeling tijdens hun detentie. De mishandelingen in Abu Ghraib waren mede bedoeld om informatie te verkrijgen door gevangenen fysiek en psychisch te pijnigen, intimideren en vernederen, inclusief seksueel. Zij kunnen dus in strijd worden geacht met artikelen 7 (verbod van foltering) en 10 (recht op humane behandeling tijdens detentie) van het BUPO en artikel 1 van het Verdrag tegen Foltering, in tegenstelling tot wat de Amerikaanse regering aanvankelijk beweerde.22
20 De samenstelling van de gevangenisbevolking in Abu Ghraib varieerde van gewone criminelen tot voormalige soldaten alsmede vermeende terroristen. 21 Zie ook GIV art.147. 22 Over het laatste zie http://news.findlaw.com/hdocs/docs/torture/30603wgrpt.html en http://news.findlaw.com/hdocs/docs/dod/62204index.html, laatst bezocht op 23 juni 2004. Deze positie is het afgelopen jaar verzwakt onder de grote druk die de Amerikaanse regering ondervond vanwege het Abu Ghraib-schandaal en de situatie in de gevangenis van Guantánamo Bay. 19
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
Vervolging van PMB’s? Wat kan het internationaal recht doen om het wangedrag van werknemers van PMB’s of van de bedrijven zelf te bestraffen? Het is nu algemeen erkend dat het verbod van foltering de status van dwingende regel onder internationaal recht (ius cogens) heeft bereikt.23 Het internationaal humanitair recht en de internationale mensenrechten verbieden foltering en onmenselijke behandelingen in situaties van detentie absoluut. Schending van dit verbod tijdens een gewapend conflict levert dan ook een oorlogsmisdaad op24 en staten dienen degenen die zich daaraan schuldig maken te vervolgen en berechten (GIII art. 129). Internationale mensenrechtenverplichtingen dwingen ook om schenders van het verbod op foltering strafrechtelijk te vervolgen en de slachtoffers adequate rechtsmiddelen te bieden. Onder het internationaal strafrecht zijn bedrijven een paar keer internationaal crimineel aansprakelijk gesteld,25 meestal door het individueel aansprakelijk stellen van de directeuren. De mogelijkheid om bedrijven strafrechtelijk te vervolgen onder het internationaal strafrecht werd tijdens de onderhandelingen over de oprichting van het Internationaal Strafhof besproken maar op het laatste moment afgeblazen omdat het te controversieel bleek. Momenteel is er dus geen internationaal tribunaal dat bedrijven zoals CACI en Titan rechtstreeks kan vervolgen. Individuen kunnen onder het internationaal recht wel strafrechtelijk worden vervolgd voor (internationale) misdrijven gepleegd in het kader van een functie bij een bedrijf. Het Internationaal Strafhof dat in het leven is geroepen om onder andere schuldigen van oorlogsmisdaden te vervolgen kan individuen berechten. Maar gezien noch de VS, noch Irak partij zijn bij het Statuut van het Internationaal Strafhof, lijkt het onwaarschijnlijk dat de werknemers van CACI en Titan voor het Strafhof gedaagd kunnen worden.
23 Zie Prosecutor v. Furundzija, ICTY, Trial Chamber, uitspraak van 10 december 1998, Case IT-95-17/1, para. 153. 24 Zie Prosecutor v. Tadic, Decision on the Defence Motion for Interlocutory Appeal on Jurisdiction, Case IT-94-I-AR72, 2 oktober 1995, para 134. Zie ook artikel 8 para. 2(a) Statuut Internationaal Strafhof. 25 Zie bijv. de zaak I.G. Farben, US Military Tribunal, Nuremberg, 14 augustus 1947-29 juli 1948, Case no. 57. 20
Particuliere militaire en beveiligingsbedrijven in actuele conflicten
Antenor Hallo de Wolf
Vervolging voor oorlogsmisdaden kan ook gebeuren op nationaal niveau, zowel in het land waar de misdaden zijn gepleegd - Irak dus - als in het land van de vermeende daders, de VS. Voor de vervolging van contractanten van PMB’s in Irak stuiten wij echter op een probleem. Het is vrijwel onmogelijk de contractanten die betrokken waren bij de mishandelingen in Abu Ghraib ooit in Irak te vervolgen. Het voormalige Amerikaanse gezag in Irak (Coalition Provisional Authority) vaardigde voor haar vertrek uit dat land een verordening uit die immuniteit voor Irakese rechtbanken toekent aan contractanten van particuliere bedrijven voor handelingen die gepleegd zijn in de uitoefening van officiële activiteiten in het kader van hun contract. Het blijft overigens de vraag of het Irakese rechtssysteem op dit moment in staat is om zulke zaken met alle juridische en mensenrechtelijke garanties te berechten. Het strafrechtelijk vervolgen van de werknemers van CACI en Titan zou eveneens in de VS kunnen plaatsvinden op grond van meerdere strafrechtelijke bepalingen. De War Crimes Act van 1996 maakt het mogelijk om Amerikaanse burgers te vervolgen voor ernstige schendingen zoals gedefinieerd in de Verdragen van Genève. Er vanuit gaande dat de handelingen van de werknemers van Titan en CACI een ernstige schending van het internationaal humanitair recht en in het bijzonder van gemeenschappelijk artikel 3 inhouden, kan het Amerikaanse Openbare Ministerie de betrokken contractanten vervolgen. Naast de War Crimes Act kan de in 2000 aangenomen Military Extraterritorial Jurisdiction Act ook worden gebruikt om de werknemers van Titan en CACI te vervolgen. Normaal gesproken kunnen gewone burgers niet vervolgd worden onder het Amerikaanse militaire tuchtrecht. De toenemende privatisering en het inzetten van particuliere bedrijven en burgers voor militaire taken heeft de Amerikaanse wetgever echter genoodzaakt maatregelen te treffen om deze privéactoren te kunnen vervolgen wanneer zij misdrijven plegen terwijl zij het Amerikaanse leger vergezellen in het buitenland.26 Deze, nog niet uitvoerig gebruikte wet, maakt het mogelijk om mensen strafrechtelijk te vervolgen die in dienst zijn van de Amerikaanse strijdkrachten, en buiten de VS een misdrijf plegen. Daarbij geldt wel de eis dat de contractanten voor het Department of Defense werken om in aanmerking te komen voor vervolging. Werknemers van bedrijven die door andere instanties worden gecontracteerd ontsprin26 A.D. FARALLON en T.A. KEENE, Closing the Legal Loophole? Practical Implications of the Military Extraterritorial Jurisdiction Act of 2000, in Air Force Law Review Vol. 51 (2001), p. 271 e.v. 21
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
gen de dans. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat de werknemers van Titan en CACI niet op grond van deze wet kunnen worden vervolgd als blijkt dat zij door de CIA zijn ingehuurd. Anderzijds is het wel mogelijk om contractanten die voor de CIA werken op grond van andere strafrechtelijke bepalingen te vervolgen.27 Nadeel van deze rechtsmiddelen is dat zij afhankelijk zijn van de welwillendheid van de Amerikaanse openbare aanklagers. In het geval van Abu Ghraib is er tot nu toe geen enkele vervolging ingesteld onder de War Crimes Act of de Military Extraterritorial Jurisdiction Act tegen de werknemers van CACI en Titan. Onder de regels van de rechten van de mens kunnen particulieren op dit moment niet aangeklaagd worden wegens schendingen van de rechten van anderen. Het is algemeen erkend dat onder deze regels slechts staten aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer zij geen positieve maatregelen nemen ter voorkoming van deze schendingen door particulieren. Slachtoffers zouden dan hun klachten kunnen voorlegen bij internationale toezichtmechanismen op mensenrechten, zoals het VN-Mensenrechtencomité of het Comité tegen Foltering, die op de naleving van respectievelijk het BUPO en het Verdrag tegen Foltering toezien. Hier stoten we op het probleem dat de VS de individuele klachtenmechanismen van deze twee comités niet heeft erkend waardoor de slachtoffers van Abu Ghraib deze weg niet kunnen bewandelen.
Andere opties? Het stelt teleur, maar is in het huidige politieke klimaat niet verwonderlijk, dat de Amerikaanse regering geen poging ondernam om de werknemers van CACI of Titan te vervolgen. Dit heeft niet belet dat een aantal van de slachtoffers in Abu Ghraib hun recht proberen te zoeken via het Amerikaanse burgerlijk recht. Hiervoor maken zij gebruik van de Alien Torts Claim Act (ACTA) uit 1789 die het mogelijk maakt om individuen voor een Amerikaans gerecht te dagen voor schendingen van het internationaal recht, als deze schendingen een onrechtmatige daad (tort) opleveren. Deze wet is met wisselend succes ingeroepen tegen voormalige dictators en militairen, en tegen Amerikaanse en niet-Amerikaanse multinationale onder27 Zie bericht van New York Times, d.d. 18 juni 2004, Contractor Indicted in Afghan Detainee’s Beating. Zie ook de aanklacht tegen deze contractant in dienst van de CIA in http://news.findlaw.com/hdocs/docs/torture/uspassaro61704ind.html laatst bezocht op 18 juni 2004. 22
Particuliere militaire en beveiligingsbedrijven in actuele conflicten
Antenor Hallo de Wolf
nemingen. Het grote voordeel van deze wet is dat een succesvolle zaak een flinke financiële vergoeding kan opleveren in de VS. Daarentegen staat wel dat procederen, zeker onder deze wet, een lange en tijdrovende zaak kan zijn. Daarnaast zijn Amerikaanse rechters niet altijd op de hoogte van de ontwikkelingen in het internationaal recht of passen ze een erg conservatieve uitleg van de regels toe. In twee afzonderlijke rechtzaken hebben twee groepen slachtoffers van Abu Ghraib CACI en Titan evenals de individuele werknemers die betrokken waren bij de mishandelingen voor de rechter gedaagd.28 De slachtoffers argumenteerden onder andere dat de werknemers van CACI en Titan onder toezicht van de VS de artikelen 7 en 10 van het BUPO, alsmede artikel 1 van Verdrag tegen Foltering hebben geschonden en dus aansprakelijk zijn onder de ACTA. De rechter, die beide zaken gelijk behandelde, oordeelde echter dat het verbod van foltering onder het internationaal recht enkel door publieke staatsagenten kan worden geschonden. Volgens de rechter kunnen particulieren onder de ACTA niet aansprakelijk gesteld worden voor foltering maar wel voor andere onrechtmatige handelingen die in de VS een onrechtmatige daad opleveren. Verder werden de vorderingen tegen de individuele werknemers van CACI en Titan afgewezen op een technisch aspect (omdat de werknemers niet woonachtig waren binnen de jurisdictie van de rechter). De zaak tegen CACI en Titan loopt nog. Deze nog niet afgeronde juridische strijd toont aan hoe moeilijk het zoeken naar justitie voor wandaden van geprivatiseerde militaire bedrijven kan zijn. De rechters kunnen in deze zaak alsnog een positief oordeel vellen ten gunste van de slachtoffers. De beschuldigingen tegen deze bedrijven zijn te ernstig om te negeren. Het is echter van belang dat er in het internationaal recht snel nieuwe regels komen die het gedrag van PMB’s reguleren en duidelijk maken hoe het zit met hun internationale aansprakelijkheid voor het schenden van normen zoals het verbod van foltering of andere oorlogsmisdaden. Deze regels zouden ook hun weerspiegeling moeten krijgen op nationaal niveau. Sommige landen zoals Zuid-Afrika zijn daarmee van start gegaan. Landen zoals de VS die wel heil zien in het extensief gebruik van PMB’s ter uitvoering van diverse militaire diensten, zouden daar een voorbeeld aan kunnen nemen. 28 Ilham Nassir Ibrahim, et al. v. Titan Corporation, et al., U.S. District Court for the District of Columbia,12 augustus 2005, 391 F. Supp. 2d 10 en Saleh, et al. v. Titan Corporation, et al., U.S. District Court for the District of Columbia,29 juni 2006, Civil Action No. 05-1165 (JR), Lexis 44020. 23
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
Besluit Hoewel de privatisering van militaire en beveiligingstaken en diensten een controversieel onderwerp is, maken (legitieme) regeringen hiervan gebruik. Mede door het terugdringen van militaire budgetten zien landen een mogelijkheid om taken en diensten die vroeger door militair personeel werden uitgevoerd, goedkoop door particuliere bedrijven te laten uitvoeren. Hier valt zeker wat voor te zeggen. De privatisering van bepaalde taken en diensten (logistieke ondersteuning bijvoorbeeld) lijkt niet echt problematisch. De privatisering van militaire taken die het gebruik van (dodelijk) geweld inhouden, zonder duidelijke regels die het gedrag van PMB’s reguleren, is niet alleen controversieel maar kan ook leiden tot onwenselijke situaties. Het voorbeeld van Abu Ghraib, waarbij de werknemers van twee PMB’s waren betrokken, geeft aan wat er kan gebeuren. Het internationaal recht geeft momenteel geen eenduidig antwoord op de privatisering van militaire diensten en het gedrag van PMB’s. De bepalingen inzake huurlingen lijken niet van toepassing op deze bedrijven waardoor er een juridische leemte ontstaat. Op papier kan het internationaal strafrecht en de regels van de rechten van de mens enig soelaas bieden. Dit is echter afhankelijk van het feit of het land waar de PMB’s vandaan komen ook de internationale rechtsgang of klachtenprocedures erkent. Zolang landen niet alle regels van het internationaal recht aanvaarden, lijkt de enige weg voor slachtoffers op nationaal niveau te liggen. Zelfs daar is het geen sinecure om snel en adequaat recht te halen. Het is dus noodzakelijk om snel met nieuwe internationale en nationale regels te komen die de activiteiten van PMB’s regelen en hun aansprakelijkheid voor schendingen van het internationaal recht vaststellen.
24