Particuliere intramurale instellingen voor ouderenzorg onderzocht
Den Haag, december 2002
Aan de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Hierbij bied ik u de bevindingen aan van een reeks algemene inspectiebezoeken aan particuliere instellingen voor ouderenzorg. Met het inwerkingtreden van de Kwaliteitswet vallen ook deze zorgaanbieders ongeacht hun omvang en wijze van financiering onder het toezicht van de inspectie. Het doel was na te gaan in welke mate deze instellingen voor ouderenzorg voldoen aan wettelijke vereisten voortvloeiend uit de Kwaliteitswet, de Wet BIG en patiëntenwetgeving. De algemene conclusie is dat de particuliere instellingen slechts in beperkte mate voldoen aan wettelijke vereisten voortvloeiend uit de Kwaliteitswet en Wet BIG. De ontwikkeling van Kwaliteitszorg staat nog in de kinderschoenen. Het hoge percentage instellingen dat scoort op totale afwezigheid van de norm is daarvoor illustratief. Aangenomen wordt (en in de praktijk van het inspectiewerk ook telkens bevestigd) dat het risico op gezondheidschade bij cliënten binnen een intramurale instelling toeneemt, naarmate een kwaliteitssysteem slecht functioneert of afwezig is. Voor de bewonerspopulatie in deze instellingen, een kwetsbare groep zorgbehoeftige ouderen, is de kwaliteit en deskundigheid van het personeel niet altijd afgestemd op de zorgvraag. Aan de Nederlandse Vereniging van Particuliere woon- en/of zorgvoorzieningen zal gevraagd worden de ontwikkeling van kwaliteitszorg, voor de bij hen aangesloten particuliere instellingen voor ouderenzorg, met kracht te ondersteunen.
Hoogachtend,
Prof. Dr. J.H. Kingma
Den Haag, 23 januari 2003
4
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
5
RAPPORT
Inhoudsopgave Samenvatting 7 Conclusies en aanbevelingen 1
Inleiding
8
11
2
Methode van onderzoek
2.1
Inleiding 13
13
2.2
Doelstelling en vraagstelling 13
2.3
Aard en afbakening
2.5
13 Methode en response 13 Representativiteit 15
3
Bevindingen
3.1
Inleiding 16
3.2
Opvallende aspecten bij het invullen van de schriftelijke vragenlijsten 16
2.4
16
3.3
Organisatie, beleid en kwaliteit 16
3.4
3.7
19 Personeelsbeleid 22 Deskundigheid 22 Overige onderwerpen 25
4
Summary
3.5 3.6
Zorgproces
27
Bijlagen 1
Bronnen voor veldnormen welke gebruikt zijn ten behoeve van het onderzoek 31
2
Lijst van afkortingen 32
6
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
7
RAPPORT
Samenvatting In Nederland biedt een onbekend aantal particuliere instellingen zorg aan ouderen, zoals omschreven bij of krachtens de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Hierdoor is ook de Kwaliteitswet zorginstellingen op hen van toepassing en vallen zij daarmee tevens onder het toezicht van de inspectie. De inspectie heeft haar toezicht tot nu toe voornamelijk beperkt tot het reageren op signalen en meldingen van incidenten en calamiteiten. In de periode oktober 2001 tot februari 2002 heeft de inspectie een inventariserend onderzoek gedaan bij 44 particuliere instellingen voor intramurale ouderenzorg, die lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Particuliere woon- en/of zorgvoorzieningen (NeVeP). Deze instellingen bieden gezamenlijk zorg aan ongeveer 550 ouderen. In het onderzoek is nagegaan in welke mate deze instellingen voldeden aan wettelijke vereisten zoals deze genoemd zijn of voortvloeien uit de Kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet BIG, en de patiëntenwetgeving zoals de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. De onderzochte instellingen is gevraagd een schriftelijke vragenlijst in te vullen en te retourneren naar de inspectie. Door 27 van de 44 instellingen is de vragenlijst tijdig geretourneerd. Daarnaast is bij 9 van de 27 instellingen een algemeen-toezichtbezoek gebracht. Driekwart van de instellingen geeft aan verpleging te leveren aan zwaar zorgbehoeftige mensen met soms complexe zorgvragen. Vastgesteld is dat randvoorwaarden om te komen tot verantwoorde zorgverlening in een aantal situaties niet of nauwelijks aanwezig zijn. Grenzen aan de zorgverlening zijn in circa 50% van de instellingen schriftelijk vastgelegd. In iets meer dan de helft van de instellingen werkt tenminste één medewerker met een opleiding in de zorg op kwalificatieniveau 4 of 5. Daarnaast is in het merendeel van de instellingen een aantal niet-gediplomeerde medewerkers in dienst dat werkzaam is in de directe zorgverlening voor cliënten. De aandachtsgebieden personeelsbeleid, opleiding en bijscholing zijn zwak ontwikkeld. Schriftelijke waarborgen voor verantwoorde verpleging en verzorging, zoals verwacht mag worden op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen, zijn in zeer beperkte mate aanwezig. Een ruime meerderheid van de instellingen, die scoorden op een vierpuntsschaal in groep 1: ‘totale afwezigheid van de norm’ is hiervoor illustratief. Dit kan ertoe leiden dat de wijze van werken vooral gebaseerd is op de persoonlijke opvatting van de eigenaar/houder over ‘goede zorg’ en bestaat de mogelijkheid dat cliënten zorg ontvangen die niet voldoet ‘the state of the art’. Dit kan leiden tot risicovolle situaties voor de kwetsbare oudere bewoner. Meer dan de helft van de instellingen vertelde spontaan dat de ontwikkeling van kwaliteitsbeleid wel aandacht heeft. Dit heeft in die instellingen echter nog niet geleid tot het daadwerkelijk inhoud en uitvoering geven aan het kwaliteitsbeleid. Een conclusie is dat de particuliere instellingen, aangesloten bij de NeVeP, in zeer beperkte mate voldoen aan wettelijke vereisten die voortvloeien uit de Kwaliteitswet zorginstellingen. In de instellingen is over het algemeen nog weinig formeel geregeld ten aanzien van cliënteninspraak en klachtopvang. Zorgafhankelijke cliënten of hun vertegenwoordigers kunnen op deze wijze hun mening over de zorgverlening niet kenbaar maken en niet onafhankelijk (laten) toetsen door bijvoorbeeld een klachtencommissie of andere wijze van klachtenopvang.
8
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Conclusies en aanbevelingen Inleiding Het onderzoek is een eerste inventarisatie van de aanwezigheid van voorwaarden voor verantwoorde verpleging en verzorging in particuliere intramurale instellingen voor ouderenzorg, aangesloten bij de NeVeP. De voorwaarden voor een verantwoorde verpleging/ verzorging zijn vastgelegd in de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet BIG. Tevens is inzicht verkregen in de mate waarop deze instellingen voldoen aan vereisten uit de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ).
Conclusies Variatie en diversiteit De particuliere instellingen voor intramurale ouderenzorg aangesloten bij de NeVeP, kenmerken zich door een grote variatie in omvang en mate van professionalisering van het zorgproces. ‘Kleinschaligheid’ en ‘zorg-op-maat’ zijn (plus)punten waarmee deze instellingen zich profileren. Het zijn tegelijkertijd valkuilen wanneer het gaat om het creëren van waarborgen voor verantwoorde zorg; kleinschaligheid is soms het argument voor het nietformuleren van beleid. Over het algemeen is beleid niet beschreven. Dit leidt ertoe dat de wijze van werken vooral gebaseerd is op de persoonlijke opvattingen van de eigenaar/ houder over ‘goede’ zorg. Voor medewerkers en cliënten is er geen ander houvast dan de persoon van de houder. In deze situaties kan de cliënt in een te afhankelijke positie komen en zorg ontvangen die niet voldoet aan ‘the State of the Art’. Kwaliteitszorg in kinderschoenen Doeltreffend werken wordt bevorderd door een kwaliteitssysteem en beleidsmatige onderbouwing van keuzes. Aangenomen wordt dat het risico op onverantwoorde zorg en/of gezondheidschade toeneemt naarmate het kwaliteitssysteem slechter of niet functioneert dan wel geheel afwezig is. Deze aanname wordt bevestigd bij inspectieonderzoeken naar calamiteiten en meldingen. Het risico op onverantwoorde zorg en/of gezondheidsschade wordt beperkt als een instelling veiligheid biedt, doeltreffend werkt, vraag en aanbod afstemt, cliëntenrechten respecteert en bijdraagt aan de ketenkwaliteit[1]. De ontwikkeling van kwaliteitszorg binnen de onderzochte instellingen staat nog in de kinderschoenen en de afstemming tussen zorgvraag en zorgaanbod (kwaliteit van personeel) laat te wensen over. Er is veelal geen kwaliteitssysteem aanwezig en het ontbreekt aan een beleidsmatige aanpak van de zorg. Het hoge percentage instellingen dat scoort op niveau I (= totale afwezigheid van de norm) is hiervoor illustratief.
[1] Overgenomen uit Risico’s Verkend, naar een risicomodel voor toezichtstrategie van IGZ, RIVM Report 282710001/2001, C.A. Baan, J.P.J.M. Smits, L.C.M. Limburg.
9
RAPPORT
Tabel 1 Overzicht Over zicht van beoordelingsscores per aandachtspunt 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
I
II
III
IV
86%
6%
8%
0%
Personeelsbeleid
100%
0%
0%
0%
Deskundigheid en (bij)scholing
74%
4%
22%
0%
Zorgproces
59%
16%
22%
2%
Rechtspositie cliënten
78%
6%
17%
0%
Organisatie, beleid en kwaliteiteit
Toelichting: Niveau I
Totale afwezigheid van de norm
Niveau II
Aantoonbaar geregeld
Niveau III Effectief operationeel Niveau IV Borging aanwezig
De afwezigheid van kwaliteitszorg is voornamelijk aanwezig op het terrein van het beleid voor kwaliteit, organisatie en personeel. Bij de onderwerpen zorgproces en deskundigheid heeft een aantal instellingen een voorzichtige start gemaakt. Cliënteninspraak en klachtbehandeling niet vanzelfsprekend Het merendeel van de onderzochte instellingen zegt bewoners in zorg te hebben die verpleging/verzorging op het niveau van verpleeghuiszorg nodig hebben, zowel ten aanzien van de somatische als ook de psychogeriatrische zorg. Geconcludeerd kan worden dat in ieder geval een deel van de populatie behoort tot de groep kwetsbare, zwaar zorgbehoeftige ouderen. Voor dergelijke cliënten is de mogelijkheid om actief mee te denken in het zorgproces vaak verminderd. Juist in deze situaties zijn schriftelijke waarborgen voor een verantwoorde, op het individu afgestemde, zorg belangrijk. Het formaliseren van cliënteninspraak en het waarborgen van een objectieve behandeling van klachten is voor alle gebruikers van de gezondheidszorg van belang, maar met name geldt dit voor de groep die sterk en langdurig of volledig afhankelijk is van de zorgverlening.
10
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Beide zaken zijn bij de onderzochte instellingen niet vanzelfsprekend geregeld; lang niet alle instellingen hebben de inspraak van cliënten en hun vertegenwoordigers geregeld door een cliëntenraad of andere wijze van overleg over de zorgverlening. Een laagdrempelige klachtopvang, die bekend is bij medewerkers, is slechts bij een zeer klein deel van de instellingen aanwezig. Zorgplan biedt geen inzicht in zorgvraag Opvallend is dat bijna alle onderzochte instellingen in de schriftelijke vragenlijst aangeven dat zij per cliënt een individueel zorgplan gebruiken. Tijdens de inspectiebezoeken is beoordeeld of deze zorgplannen inzicht boden in de zorgvraag en het daarop afgestemde zorgaanbod. Dit bleek slechts bij twee instellingen het geval te zijn. Een methodische en systematische wijze van verplegen/verzorgen is hierdoor niet gegarandeerd. Meer gekwalificeerd personeel noodzakelijk De instellingen hebben aangegeven dat de aanwezige cliëntenpopulatie bestaat uit een kwetsbare groep ouderen die voor een deel zorg nodig heeft op het niveau van verpleeghuiszorg. Dit veronderstelt de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel (tenminste van kwalificatieniveaus 3, 4 en 5). Meer dan de helft van de instellingen heeft slechts één medewerker van dit niveau in dienst en maakt daarnaast gebruik van ongediplomeerde medewerkers. Dit betekent dat over het algemeen de noodzakelijke zorg verleend wordt door medewerkers die daarvoor niet opgeleid zijn. De aanwezige deskundigheid bij medewerkers wordt slechts zelden onderhouden door een (bij-) scholingsbeleid. In relatief veel instellingen ontbreken duidelijke taak- en functieomschrijvingen voor medewerkers. De helft van de instellingen heeft een regeling voor het uitvoeren van voorbehouden en risicovolle handelingen. Het regelen van de wijze waarop huisartsen opdrachten voor voorbehouden en risicovolle handelingen geven, zo mogelijk via een raamovereenkomst met huisartsen, is slechts in een zeer klein aantal instellingen aanwezig. Toegankelijkheid en veiligheid gebouwen Veruit de meeste gebouwen waar de particuliere instellingen zijn gevestigd, zijn van voor 1920. Iets meer dan de helft is na 1970 nog gerenoveerd. De tweede bouwlaag is in een aantal situaties alleen met een trap of traplift te bereiken. Hierdoor ontstaat een verhoogd risico voor de veiligheid van bewoners met verminderde mobiliteit. Bij een drietal instellingen ontbrak een verklaring van brandveiligheid.
Aanbevelingen De instellingen die deel hebben genomen aan dit onderzoek, dienen de conclusies te betrekken bij het opstellen en verbeteren van het eigen beleid. Aan de NeVeP wordt geadviseerd, op basis van de bevindingen in dit rapport, de bij hen aangesloten instellingen krachtig te ondersteunen bij de verdere kwaliteitsontwikkeling.
11
RAPPORT
1
Inleiding
Van oudsher bestaan in Nederland ondernemingen die zich richten op de huisvesting en verpleging/verzorging van ouderen, die niet door de overheid worden gesubsidieerd. De gebruikers van deze over het algemeen kleinschalige voorzieningen betalen de kosten die samenhangen met het verblijf en de verpleging/verzorging geheel uit eigen inkomen of door middel van een persoonsgebonden budget (PGB). Deze instellingen zijn bekend als ‘particuliere’ of ‘niet-reguliere’ instellingen of pensions. De Wet op de Bejaardenoorden (1963) was onder andere bedoeld om wildgroei en misstanden in het aanbod aan particuliere instellingen voor ouderen in te dammen. Vanaf het inwerkingtreden van deze wet is een aantal particuliere instellingen opgenomen in het zogenaamde Plan Bejaardenoorden. Zij verwierven zich daarmee de status van een reguliere instelling. Het toezicht op deze ‘particuliere’ instellingen berustte bij de Inspecties voor de bejaardenoorden van provincies en grote steden, waarbij opgemerkt moet worden dat er verschillen in werkwijze en intensiteit in contacten bestond. Een aantal, voornamelijk kleinere particuliere pensions, viel buiten het toezichtgebied van de inspectie. Met het expireren van de Wet op de Bejaardenoorden (1997) en het in werking treden van de Kwaliteitswet zorginstellingen (1996) kwamen alle zorgaanbieders ongeacht hun omvang en wijze van financiering onder het regiem van de Kwaliteitswet zorginstellingen en op die wijze ook onder het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. In Nederland bestaat een onbekend aantal ‘particuliere’ voorzieningen dat zich richt op verpleging/ verzorging en huisvesting van ouderen. Er is geen centrale registratie van het aantal voorzieningen, noch van het aantal mensen dat hiervan gebruikmaakt. Een deel van de particuliere instellingen voor intramurale ouderenzorg is vanaf 1970 georganiseerd binnen de Nederlandse Vereniging van Particuliere woon- en/of zorgvoorzieningen (NeVeP). 48 instellingen voor particuliere intramurale ouderenzorg zijn lid van deze vereniging, daarnaast kent de NeVeP nog een aantal zogenaamde ‘starters’. Dit zijn mensen en/of organisaties die overwegen een ‘particuliere’ voorziening voor ouderenzorg te gaan beginnen. Tot nu toe waren de particuliere instellingen voor ouderenzorg niet opgenomen in de meerjarenactiviteitenplanning (MAP) voor algemeen toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). In voorkomende gevallen onderzocht de inspectie wel signalen en meldingen en calamiteiten binnen deze instellingen. De directe aanleiding voor de aandacht van de inspectie voor deze particuliere instellingen is het feit dat met enige regelmaat signalen worden ontvangen over vermeende slechte zorg en onvoldoende (brand)veiligheid van het pand. In overleg met het bestuur van de NeVeP heeft de inspectie eind 2001 besloten systematische inspectiebezoeken te brengen aan de instellingen die lid zijn van de NeVeP. In dit rapport staan de resultaten van deze bezoeken. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode oktober 2001 tot februari 2002. Doel van het onderzoek: 1 Inzicht krijgen in de mate waarin de ‘particuliere’ instellingen voor intramurale ouderenzorg voldoen aan de wettelijke vereisten uit de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet BIG. 2 Inzicht krijgen in de mate waarin de ‘particuliere’ instellingen voor intramurale ouderenzorg voldoen aan de wettelijke vereisten voortvloeiend uit patiëntenwetgeving, zoals de
12
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ). De opzet van het onderzoek is door een werkgroep ontwikkeld. Deze bestond uit vier inspecteurs uit het cluster Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) en stond onder leiding van de inspecteur in algemene dienst VVT. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn inspecteurs VVT uit alle inspectiewerkgebieden betrokken geweest.
13
RAPPORT
2
Methode van onderzoek
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de opzet van het onderzoek bij 48 instellingen voor particuliere ouderenzorg beschreven. Paragraaf 2.2 bevat de doelstelling met de daaraan gekoppelde vraagstellingen. Paragraaf 2.3 gaat over de aard van het onderzoek en de afbakening. Paragraaf 2.4 handelt over de methode van het onderzoek en de response. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met enige opmerkingen over de representativiteit.
2.2
Doelstelling en vraagstelling
Doelstelling 1 Het verkrijgen van inzicht in hoeverre in particuliere voorzieningen voor intramurale ouderenzorg, aangesloten bij de NeVeP, voldoende voorwaarden aanwezig zijn voor het leveren van verantwoorde zorg (Kwaliteitswet zorginstellingen en Wet BIG). 2 Het verkrijgen van inzicht in hoeverre particuliere voorzieningen voor intramurale ouderenzorg, aangesloten bij de NeVeP, de rechtspositie van cliënten waarborgen (Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector). Vraagstellingen
− Welke randvoorwaarden zijn aanwezig om verantwoorde verpleging en verzorging te garanderen? (bijvoorbeeld zorgvisie, kwaliteitsbeleid, zorgovereenkomst, zorgplannen)
− Is verantwoorde zorgverlening gewaarborgd door voldoende deskundig personeel? (opleidingsniveau personeel en deskundigheidsbevordering)
− Worden voorbehouden handelingen bekwaam en bevoegd uitgevoerd? (raamovereenkomst met huisartsen en protocollen)
− Is de rechtspositie van de cliënt gewaarborgd door inspraak in de zorgverlening? (cliëntenraad en/of andere wijze van cliënteninspraak)
− Is een (laagdrempelige) klachtregeling aanwezig? − Zijn de gebouwen toegankelijk voor cliënten en (brand)veilig?
2.3
Aard en afbakening
Dit onderzoek is het eerste preventieve onderzoek van de inspectie bij ‘particuliere’ instellingen voor ouderenzorg en volgt de werkwijze van het algemeen toezicht zoals toegepast bij de verzorgingshuizen. De inspectie heeft geen overzicht van het totaal aantal instellingen voor particuliere intramurale ouderenzorg in Nederland. Daarom is ervoor gekozen dit eerste onderzoek te richten op alle instellingen (48) die aangesloten zijn bij de NeVeP.
2.4
Methode en response
Aan alle 47 leden van de NeVeP is een schriftelijke vragenlijst gestuurd. Drie leden zijn niet verder bij dit onderzoek betrokken; één instelling is bij inspectie bekend als regulier verzorginghuis, één instelling is bekend als hospice en één instelling als beschermende woonvorm. De overgebleven 44 instellingen in het onderzoek verlenen zorg aan ongeveer 550 ouderen.
14
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
De schriftelijke vragenlijsten zijn in de periode oktober 2001/januari 2002 verstuurd. De instellingen zijn verzocht de vragen te beantwoorden en de ingevulde lijsten, aangevuld met relevante beleidsstukken, binnen 3 weken te retourneren. Van 44 vragenlijsten zijn, al dan niet na een eerste herinnering, 27 formulieren voor de sluitingsdatum van het onderzoek (1 februari 2002), geretourneerd. In de periode november/december 2001 zijn 9 van de 27 instellingen bezocht.
Tabel 2 Verdeling van geretourneerde vragenlijsten en bezochte instellingen verdeeld over de inspectiewerkgebieden
Noordoost
Zuidoost
Zuidwest
Noordwest
Aantal leden NeVeP
13
1
12
18
Geretourneerde vragenlijsten
11
1
10
5
2
1
4
2
Bezocht
Het inspectiebezoek bestond uit een aantal gesprekken aan de hand van een gestructureerde vragenlijst. De gesprekken zijn gevoerd met de directie of de hoogst verantwoordelijke voor de zorg, een aantal medewerkers werkzaam in de zorg, de cliëntenraad en/of een aantal bewoners. Het referentiekader voor zowel de schriftelijke vragenlijst als voor de gesprekken is het bestaande algemeen toezicht op de reguliere verzorgingshuiszorg. Vereisten uit de Kwaliteitswet en veldnormen[2] die in dit veld worden gebruikt, zijn als normenkader vastgesteld. Hierbij is er vanuit gegaan dat voor cliënten/patiënten dezelfde kwaliteitseisen gesteld mogen worden, ongeacht of ze verblijven in de particuliere of reguliere intramurale ouderenzorg. In tabel 3 staan de gespreksonderwerpen met sub-thema’s vermeld, die in de gesprekken aan de orde zijn gekomen.
[2] HKZ-schema verzorgingshuizen.
15
RAPPORT
Tabel 3 Gespreksonderwerpen met sub-thema’s
Gespreksonderwerp
Sub-thema’s
Organisatie, beleid en kwaliteit
Organisatiegrootte Organisatievorm Beleidskaders Rechtspositie van de cliënt
Zorgproces
Zorgniveau Samenwerking met andere zorgverleners Zorgplan
Personeelsbeleid
Algemeen personeelsbeleid, taak- en functiebeschrijvingen Bereikbaarheidsregeling
Deskundigheid
Deskundigheid in relatie tot het zorgaanbod Bij- en nascholing Aanwezigheid van protocollen
Andere onderwerpen
Huisvesting Brandveiligheid
Voor de beoordeling van de bevindingen is gebruikgemaakt van de onderstaande vierpuntsschaal: Beoordelingsniveaus Niveau 1
op de schaal geeft aan dat totaal niet aan de norm is voldaan. Voor de betreffende norm is bijvoorbeeld niets beschreven of vastgelegd.
Niveau 2
wordt gebruikt in die situaties waarin tenminste de benodigde items schriftelijk, en daarmee aantoonbaar, zijn geregeld.
Niveau 3
geeft aan dat over de norm, de zaken effectief operationeel zijn. Het is niet alleen beschreven, de medewerkers die ermee moeten werken zijn op de hoogte van de inhoud van de stukken en handelen ernaar.
Niveau 4
wordt bereikt als naast de eisen van niveau 2 en 3 ook de borging van de norm aanwezig is.
Alle gegevens van de schriftelijke vragenlijst en van de bevindingen van de inspectiebezoeken zijn, aan de hand van de vijf gespreksonderwerpen, ingevoerd in een Excellbestand en geanalyseerd.
2.5
Representativiteit
Van de verstuurde 47 vragenlijsten zijn er 27 geretourneerd. Van de instellingen die de vragenlijst hebben geretourneerd, zijn 9 instellingen bezocht. De bevindingen uit dit onderzoek zijn besproken met de koepelorganisatie NeVeP. Zij herkende zich in het beeld dat de bevindingen oproept. Aangezien het totale aantal instellingen voor particuliere intramurale ouderenzorg niet bekend is, is het niet mogelijk om de bevindingen van toepassing te verklaren op de totale groep van particuliere instellingen voor intramurale ouderenzorg in Nederland.
16
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
3
Bevindingen
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk handelt over de cijfermatige gegevens uit de schriftelijke vragenlijsten en informatie verkregen uit de gesprekken bij de bezoeken. In paragraaf 3.2 worden opvallende zaken belicht die bij het analyseren van de schriftelijke vragenlijst naar voren zijn gekomen. De paragrafen 3.3 tot en met 3.7 bevatten de bevindingen van de schriftelijke vragenlijsten en de gegevens van de inspectiebezoeken. Per gespreksonderwerp worden, voor zover aanwezig, eerst in een kader de veldnormen beschreven waaraan de bevindingen zijn getoetst.
3.2
Opvallende aspecten bij het invullen van de schriftelijke vragenlijsten
De schriftelijke vragenlijst[3] bevatte vragen gericht op het verzamelen van zakelijke en zorginhoudelijke gegevens. Deze lijst is gebaseerd op de vragenlijsten die voor reguliere instellingen (verzorgingshuizen) worden gebruikt. Niet alle vragen op de schriftelijke lijst zijn door de instellingen adequaat ingevuld. Nadere bestudering van de vragen en hun antwoorden leidde tot de conclusie dat de problemen zich niet concentreerden rond één of enkele vragen, zodat uiteindelijk alle antwoorden op de vragen gebruikt zijn bij de analyse van het onderzoek. Het is de verwachting dat het invullen van dergelijke vragenlijsten, zeker nadat er in een inspectiebezoek nader uitleg over is gegeven, in de toekomst sterk zal verbeteren.
3.3
Organisatie, beleid en kwaliteit
Algemeen De Kwaliteitswet geeft aan dat instellingen verantwoorde zorg moeten bieden. Dat wil zeggen zorg van een goed niveau en in ieder geval doeltreffend, doelmatig, cliëntgericht en afgestemd op de reële behoeften van de cliënt. Verantwoorde zorg komt tot stand op basis van gericht beleid. In dit beleid moet een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden opgenomen zijn én de instelling moet kunnen aantonen dat zij beschikt over voldoende en capabel personeel en het juiste materiaal, zodat een en ander leidt of redelijkerwijs moet kunnen leiden tot verantwoorde zorg. Formalisering van beleid is van belang, omdat daarmee de duidelijkheid en de herkenbaarheid van de organisatie zowel intern als extern vergroot worden. Het gedrag van de organisatie als geheel kan bewust en rationeel worden gestuurd als formalisering van de belangrijkste organisatiekenmerken heeft plaatsgevonden (hierbij moet onder andere worden gedacht aan doelstelling, zorgvisie, beleidsplannen, organogram, taak- en functieomschrijvingen, opnamebeleid en personeelsbeleid).[4] 3.3.1
Organisatiegrootte
De meeste particuliere instellingen, georganiseerd in NeVeP-verband, zijn kleine organisaties met een relatief klein bewonersbestand.
[3] Deze vragenlijst is te vinden op www.igz.nl. [4] Van Westerhoven, Van Loveren-Huyben, Bronts: Kwaliteit van zorg en arbeid in verzorgingshuizen, K.U. Nijmegen 1992.
17
RAPPORT
De 27 geretourneerde vragenlijsten laten het volgende beeld zien: alle opgaven opgeteld zijn er 357 bewoners in 25 instellingen, 2 instellingen hebben het aantal bewoners niet opgegeven. De kleinste instelling heeft één bewoner, de grootste biedt zorg aan 48 bewoners. 14 instellingen hebben 1-10 bewoners, 8 instellingen 11-39 bewoners en 3 instellingen 40 of meer bewoners.
Tabel 4 Overzicht van aantal instellingen met een bepaald aantal cliënten per inspectiewerkgebied
Aantal cliënten
1 t/m 10
11 t/m 39
40 of meer
Geen opgave
Totaal
Zuidoost
1
-
-
-
1
Zuidwest
7
1
1
1
10
Noordoost
3
6
1
1
11
Noordwest
3
1
1
-
5
14
8
3
2
27
Totaal
3.3.2
Organisatievorm
Elf instellingen beschikken over een organogram. Uit de inspectiebezoeken blijkt dat in de meeste instellingen sprake is van meewerkende eindverantwoordelijken. Doorgaans zijn medewerkers in loondienst. 3.3.3
Beleidskaders
Normen
Visie De organisatie heeft een zorgvisie vastgelegd, gebaseerd op autonomie, vrijheid, zorg op maat, cliëntgerichtheid en respect. De zorgvisie is herkenbaar in de wijze waarop de zorg- en dienstverlening plaatsvindt. Medewerkers en cliënten hebben medezeggenschap bij het formuleren en bijstellen van de zorgvisie. De organisatie beschikt over een visie inzake het omgaan met ethische aangelegenheden. Organisatie/beleid De organisatie heeft een samenhangend meerjarenbeleidsplan vastgelegd waarin tenminste beschreven staan: de doelgroepen, de zorgvisie, het zorgbeleid en het kwaliteitsbeleid. De organisatie vertaalt het (meer)jarenbeleidsplan in jaarplannen waarin beschreven staat hoe het beleid met welke middelen en onder wiens verantwoordelijkheid wordt geconcretiseerd. Kwaliteitsbeleid De organisatie heeft het beleid ten aanzien van de kwaliteitszorg geformuleerd passend binnen het algemene beleid en de zorgvisie. Bij de totstandkoming van het kwaliteitsbeleid zijn cliënten betrokken. De instelling heeft een kwaliteitsjaarverslag uitgebracht. Zorgovereenkomst Met de cliënt wordt een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarin onder meer afspraken zijn opgenomen over de aard en omvang van het aanbod.
18
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Bevindingen Gevraagd is naar de aanwezigheid van beleidsstukken. Uit de tellingen van de gegevens van de schriftelijke vragenlijsten blijkt dat een beschreven visie op zorg, kwaliteitsbeleidsplannen en een kwaliteitsjaarverslag vaak niet aanwezig zijn. Zo zeggen achttien instellingen, in de schriftelijk vragenlijst, dat een zorgvisie aanwezig is. Uit de inspectiebezoeken blijkt dat deze zorgvisies veelal niet schriftelijk zijn vastgelegd. Twaalf instellingen geven aan een beleidsplan te hebben. Negen instellingen melden het bestaan van een kwaliteitsbeleidsplan. Een kwaliteitsjaarverslag wordt door tien instellingen geschreven. Van de instellingen, die geen beleidsstukken hebben opgestuurd, wordt door vijf instellingen gemeld dat het opstellen van plannen in ontwikkeling is. Andere instellingen (3) geven aan dat, gezien het beperkte aantal bewoners, men het niet relevant vindt om één en ander schriftelijk vast te leggen. Uit de analyse van de bevindingen blijkt geen directe relatie tussen de grootte van een instelling en de aan- en/of afwezigheid van beleidsstukken. Uit de schriftelijke vragenlijsten blijkt dat de meeste instellingen (25) een zorgovereenkomst met de bewoner opstellen. Evenveel instellingen (25) sluiten (ook) een woon/huurovereenkomst af. Dit beeld werd bevestigd tijdens de inspectiebezoeken. 3.3.4
Rechtspositie van de cliënt
Normen
Klachtregeling De organisatie beschikt over een klachtenregeling (conform de Wet klachtrecht cliënten zorgsector). De klachtenregeling voorziet in een laagdrempelige klachtenopvang. De organisatie houdt een registratie bij van klachten en de afhandeling daarvan. Inspraak van cliënten Het verzorgingshuis toetst systematisch de mening van de bewoners over de kwaliteit.
Bevindingen De rechtspositie van de cliënt is voor een deel geregeld in een woon/zorgovereenkomst. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen regelt dat zorginstellingen ten behoeve van de formele cliënteninspraak een cliëntenraad instellen. Zeven instellingen hebben aangegeven een cliëntenraad te hebben. Naast een cliëntenraad is de aanwezigheid van een procedure voor de opvang en behandeling van klachten van belang. Uit de vragenlijsten bleek dat vijftien instellingen een klachtencommissie hebben. Een beperkt aantal van deze instellingen geeft aan gebruik te maken van de centrale klachtencommissie van de NeVeP. Van de bezochte instellingen bleken in vier van de negen instellingen medewerkers de klachtenregeling te kennen en er ook naar te handelen in voorkomende gevallen.
19
RAPPORT
3.4
Zorgproces
Algemeen In het zorgproces staat de cliënt centraal. Waarborgen in het zorgproces omvatten onder andere afspraken over het niveau van zorg waarop de cliënt kan rekenen, en de wijze waarop mensen binnen het zorgproces hun handelen op elkaar afstemmen. Het methodisch en systematisch handelen komt tot uiting door het werken met zorgplannen. 3.4.1
Zorgniveau
Normen
Toegang tot de zorg De cliënten worden opgenomen volgens expliciete opnamecriteria. Coördinatie van het zorgaanbod. De cliënt ontvangt samenhangende zorg- en dienstverlening. De organisatie heeft eisen vastgelegd waaraan diensten van derden moeten voldoen. Overplaatsing In samenspraak met de cliënt − en zonodig diens vertegenwoordiger − vindt interne of externe overplaatsing plaats op basis van expliciete overplaatsingscriteria. Zonodig vindt herindicatie plaats.
Bevindingen Aan de instellingen is gevraagd om aan te geven welke functies en producten binnen de instelling worden geboden. De instellingen dienden hun aanbod te vertalen naar de beschrijvingen van de BIO-protocollen. Deze functiebeschrijving was als bijlage bij de schriftelijke vragenlijst[5] gevoegd. Meerdere functies konden worden aangekruist. In 20 van de 27 instellingen zegt men zorg te bieden op het niveau van de functie verzorgingshuiszorg. In 14 instellingen wordt daarnaast ook aanvullende somatische verpleeghuiszorg geboden. 13 instellingen geven aan ook aanvullende psychogeriatrische verpleeghuiszorg te bieden. De functie somatische verpleeghuiszorg wordt in 12 instellingen geboden. Nog eens 12 instellingen geven aan psychogeriatrische verpleeghuiszorg te bieden. Alhoewel de functie ‘aanvullende verpleeghuiszorg’ bedoeld is aanvullend te zijn op de functie verzorgingshuiszorg, is dit niet door alle instellingen zo aangegeven. Totaal geven 19 van de 27 instellingen aan verpleging/verzorging te bieden op het niveau van verpleeghuiszorg (somatiek en psychogeriatrie). Veruit de meeste zorg wordt in eigen beheer geleverd. Ook als het gaat om gespecialiseerde verzorging of verpleging. Dit houdt in dat de meeste medewerkers in dienst zijn van de houder van de instelling.
[5] De vragenlijst (met bijlage) is te vinden op www.igz.nl.
20
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Tabel 5 Zorgaanbod naar functie en onderverdeling in eigen beheer of van derden
opn am e v erzo rg ing sh uiszorg
o pn am e s om atis ch e v erp le eg hu is zorg o pn am e ps yc ho geriatrisc he v erple eg huis zo rg a an vu lle nd e ps yc ho geriatrisc he v erple eg huis zo rg
zo rg aa nb od eig en b eh ee r
aa nv ullen de so m atisc he ve rp lee gh uiszorg k ortdu re nd e op na m e v erzo rging sh uiszo rg
k ortdu re nd e op na m e ve rp lee ghu iszorg
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Ongeveer de helft van de instellingen (14) geeft aan de grenzen van de te bieden zorg te hebben beschreven en 11 instellingen hebben op basis van de vastgestelde grenzen aan de zorg overplaatsingscriteria opgesteld. 3.4.2
Samenwerking met andere (zorg)aanbieders
Bevindingen Ten behoeve van een verantwoorde zorgverlening aan de cliënt wordt door bijna alle instellingen samengewerkt met de huisartsen van de cliënten. Er bestaan ook contacten met de regionale indicatieorganen (RIO): 22 instellingen geven aan samen te werken met een RIO. Een aantal instellingen zegt dat het vooral gaat om overplaatsing van cliënten uit de particuliere instelling naar een andere, meest reguliere instelling. Ook met andere zorgaanbieders wordt door particuliere instellingen voor intramurale ouderenzorg samengewerkt:
− − − − −
thuiszorginstelling (17); RIAGG (17); regulier verzorgingshuis (16); maatschappelijk werk (12); regulier verpleeghuis (10).
Over de inhoud van de samenwerking wordt slechts door vier instellingen iets aangegeven. Het gaat dan om samenwerking met als argument, informatieverbetering of zorgafstemming. Ook zegt één instelling dat de cliënten gebruikmaken van een project dagverzorging in een naburig verzorgingshuis. Over het algemeen is de samenwerking niet vastgelegd in een overeenkomst.
21
RAPPORT
Tabel 6 Samenwerking met andere zorgaanbieders uitgedrukt in percentages en mate waarin de samenwerking is geformaliseerd in een overeenkomst
RIO
AMW
RIA G G
overeenkom st
thuiszorginstelling
sam enw erking
regulier verpleeghuis
regulier verzorgingshuis
huisartsen
0%
3.4.3
20%
40%
60%
80%
100%
Zorgplan
Normen
De individuele zorgbehoefte wordt samen met de cliënt geïnventariseerd. Iedere cliënt heeft een individueel zorgplan. De organisatie heeft vastgelegd aan welke normen een zorgplan moet voldoen. Het zorgplan bevat tenminste het verloop, de evaluatie en de bijstelling van de zorg.
Bevindingen Ter ondersteuning van het zorgproces wordt vaak gebruikgemaakt van een zorgplan[6]. Bijna alle instellingen geven in de schriftelijke vragenlijst aan gebruik te maken van een zorgplan. Uit de inspectiebezoeken blijkt dat het begrip ‘zorgplan’ zeer verschillend wordt gebruikt. Veel ‘zorgplannen’ bleken te bestaan uit zogenaamde werklijsten, waarop staat aangegeven wat er per dag en/of tijdstip dient te gebeuren. Veelal was het gebruikte zorgplan zeer summier en bood het geen inzicht in de zorgvraag en/of het zorgaanbod. In slechts twee van de bezochte instellingen bood het zorgplan volledig inzicht in de zorgvraag en het zorgaanbod. In deze instellingen konden medewerkers op basis van het zorgplan systematisch en methodisch werken.
[6] Definitie van zorg/behandel/verpleegplan (Arcares, Benchmark 2002): het plan waarin de probleemstelling, het doel, de actie en de evaluatie van de zorg vermeld staat.
22
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
3.5
Personeelsbeleid
Algemeen Het personeelsbeleid biedt inzicht in het beleidsmatige antwoord op de zorgbehoefte van de cliënten, in relatie tot de zorgvisie en het kwaliteitsbeleid. Normen
Algemeen personeelsbeleid De organisatie heeft op basis van product- en dienstaanbod de aanwezigheid en beschikbaarheid van medewerkers vastgelegd (hieronder behoren ook beroepsgroepen niet in dienst van de organisatie).
Bevindingen In de meeste particuliere instellingen lijkt op personeelsgebied geen bewust beleid gehanteerd te worden. Enkele instellingen geven aan dat, gezien de beperkte omvang van de instelling, een personeelsbeleid overbodig lijkt. In één instelling zijn alle medewerkers in dienst van een thuiszorginstelling; het personeelsbeleid en de organisatie van de zorgverlening is in zo’n geval meer en beter ontwikkeld. Er is gevraagd naar de aanwezigheid van taak- en functiebeschrijvingen voor medewerkers. In acht instellingen zijn taak- en functieomschrijvingen aanwezig. Bijna driekwart van de instellingen (19) hanteert een bereikbaarheidsregeling met betrekking tot de functie verpleging/verzorging ten behoeve van de zorgverlening in de avond/nacht/ weekend.
3.6
Deskundigheid
Algemeen De deskundigheid van medewerkers dient afgestemd te zijn op de zorgbehoefte van de cliënt. Tijdens het onderzoek is niet gekeken naar de feitelijke zorgbehoefte van de cliënten, wel is gevraagd naar het zorgaanbod van de instelling. De in de instelling aanwezige kwaliteit (deskundigheidsniveau) van medewerkers zou in ieder geval hierop afgestemd moeten zijn. De bij medewerkers aanwezige deskundigheid vraagt om onderhoud in de vorm van (bij)scholing en toetsing. De instelling maakt haar verwachtingen ten aanzien van de handelwijze van de medewerkers duidelijk door het hanteren van protocollen. 3.6.1
Deskundigheid in relatie tot het zorgaanbod
Normen
Deskundigheid Deskundigheidsniveaus van medewerkers zijn vastgelegd in relatie tot de zorgverlening. Tenminste is gewaarborgd dat de medisch-verpleegkundige handelingen bij de cliënt worden verricht door daartoe bevoegde medewerkers.
23
RAPPORT
Bevindingen Driekwart van de particuliere instellingen (19) voor intramurale ouderzorg bieden naar eigen zeggen verpleging en verzorging op verpleeghuiszorgniveau aan. Gezien de zorgzwaarte van bewoners die bij een dergelijke functie past, zou dit betekenen dat deze negentien instellingen in ieder geval ook medewerkers van kwalificatieniveau 4 en/of 5 in dienst moeten hebben. Uit de tellingen van de opgegeven personeelskwalificaties blijkt dat elf instellingen die aangeven de functie verpleeghuiszorg te bieden, tenminste één medewerker met opleiding op niveau 4 of 5 in dienst hebben. Over de andere instellingen is het volgende bekend: drie instellingen hebben geen gegevens over het medewerkersbestand ingevuld; drie instellingen hebben hun gegevens zo onduidelijk weergegeven dat deze niet verder te verwerken zijn; twee instellingen zeggen dat de hoogste opgeleide medewerker(s) een opleiding op niveau 3 (verzorgende IG) heeft. Daarnaast maken veel instellingen gebruik van ongediplomeerde medewerkers, die verzorgingstaken uitvoeren. 3.6.2
Bij- en nascholing
Normen
(Bij)scholing Deskundigheidsbevordering en opleiding van medewerkers is gericht op het verkrijgen en behouden van het vereiste deskundigheidsniveau.
Bevindingen In de schriftelijke vragenlijst is gevraagd naar de aanwezigheid van een opleidingsplan voor medewerkers. Van de 26 instellingen heeft ruim een kwart een opleidingsplan. Van de instellingen die geen opleidingsplan hebben, hebben 2 instellingen aangegeven bezig te zijn met het opstellen hiervan.
24
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Overzicht 1 Opleidingsplan wel 27%
niet 73%
3.6.3
Aanwezigheid van protocollen
Normen
Voorbehouden en risicovolle handelingen De organisatie heeft gewaarborgd dat medisch/verpleegkundige handelingen die bij een cliënt plaatsvinden, verricht worden door daartoe bevoegd personeel en voldoen aan richtlijnen uit de Wet BIG (voorbehouden handelingen). Geneesmiddelenvoorziening Geneesmiddelenbeheer/-distributie vinden plaats conform vastgelegde procedures van de organisatie.
Bevindingen Iets meer dan de helft van de instellingen (14) heeft een regeling voor de uitvoering van voorbehouden en risicovolle handelingen. Deze instellingen hebben doorgaans ook protocollen voor medewerkers als voorbehouden en risicovolle handelingen moeten worden uitgevoerd. In vijftien instellingen is een protocol/afspraak voor het beheer en de distributie van de geneesmiddelen aanwezig. Een beperkt aantal instellingen (3) heeft een raamovereenkomst met de huisarts. In een dergelijke overeenkomst is geregeld op welke wijze de huisarts opdrachten voor de uitvoering van voorbehouden en risicovolle handelingen geeft aan medewerkers.
25
RAPPORT
Overzicht 2 Aanwezigheid van een raamovereenkomst met huisartsen wel 11%
niet 89%
3.7
Overige onderwerpen
3.7.1
Huisvesting
Er bestaat een beeld dat particuliere instellingen voor intramurale ouderenzorg in oude villa’s gehuisvest zijn. Dit beeld wordt bevestigd uit de antwoorden van de schriftelijke vragenlijsten en uit de inspectiebezoeken. Veruit de meeste instellingen zijn gehuisvest in panden van voor 1920. Desgevraagd meldt iets meer dan de helft van de instellingen dat zij na 1970 nog zijn gerenoveerd. Bij veel van deze oude panden is de toegankelijkheid voor de bewoners niet optimaal: de tweede bouwlaag is vaak alleen met een traplift bereikbaar. De woonruimte van de bewoners binnen een pand varieert sterk in grootte, evenals de aanwezigheid van voldoende sanitaire voorzieningen. 3.7.2
Brandveiligheid
Normen
De organisatie heeft voorzieningen getroffen en richtlijnen vastgelegd ten behoeve van de veiligheid en in verband met mogelijk calamiteiten, zoals richtlijnen ter voorkoming van brand en hoe om te gaan met brand en brandalarm, richtlijnen ter voorkoming van inbraak en hoe om te gaan met inbraak.
26
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Bevindingen Bijna alle instellingen (26) hebben deze vraag beantwoord. Hiervan melden zestien instellingen dat zij beschikken over een gebruikersverklaring brandveiligheid van de brandweer. Van de tien instellingen die niet over deze verklaring beschikken, hebben er zeven aangeven een dergelijke verklaring onlangs aangevraagd te hebben. Overzicht 3 Gebruikersverklaring brandveiligheid niet 38%
wel 62%
27
RAPPORT
4
Summary
In the Netherlands, an unknown number of private institutions provide care for older people, as defined in or pursuant to the Health Insurance Act and the Exceptional Medical Expenses Act. Such care providers fall within the scope of the Quality of Care (Institutions) Act and are therefore subject to supervision by the Health Care Inspectorate. In the performance of its supervisory role, the Inspectorate has to date confined itself largely to responding to incident and accident reports and indications of potential problems. Between October 2001 and February 2002, the Inspectorate undertook a survey of fortyfour private intramural institutions caring for older people, all of which belonged to the Netherlands Association of Private Residential and/or Care Institutions (NeVeP). Together, the institutions in question cared for roughly 550 older people. The aim of the survey was to establish the level of compliance with the requirements contained in or arising out of the Quality of Care (Institutions) Act, the Individual Health Care Professions Act and patientcentred legislation such as the Participation (Clients of Care Institutions) Act and the Client’s Right of Complaint (Care Sector) Act. The institutions were initially asked to complete a written questionnaire and return it to the Inspectorate. Of the forty-four institutions approached, twenty-seven responded by the specified cut-off date. Thereafter, inspection visits were made to nine of the twenty-seven institutions that had responded to the questionnaire. Three quarters of the institutions indicated that they provided care to people with considerable and/or complex care requirements. However, in various cases it was established that the preconditions for the provision of appropriate nursing and care were not adequately being met. Only about 50 per cent of the institutions had written guidelines defining the type of care they were able to provide. Just over half of the institutions had at least one member of staff with a level 4 or 5 care qualification. Most of the institutions additionally employed non-qualified staff who were directly involved in caring for clients. Generally speaking, the institutions’ policies on staffing and staff training were poorly developed. Very little use was made of documented systems to assure appropriate nursing and care, as might have been expected in line with the Quality of Care (Institutions) Act. It is instructive to note that, in an assessment, a sizeable majority of the institutions were placed in the lowest of four categories, corresponding to ‘No standardisation’. Failure to adopt documented systems can lead to care being organised on the basis of the proprietor’s or operator’s personal perceptions of what is and is not appropriate, and to clients receiving care that is not up to the best modern standards. As a result, vulnerable older people may be placed at risk. More than half of the institutions indicated of their own accord that they were working on the development of a quality policy. None of these institutions had actually finalised or implemented such a policy, however. The general conclusion is therefore that private institutions affiliated to the NeVeP are complying only to a very limited extent with the legal requirements arising out of the Quality of Care (Institutions) Act. Few of the institutions had any formal arrangements to enable clients to express their views or make complaints. Consequently, clients and clients’ representatives were generally unable to make comments concerning the provision of care or to have such comments independently reviewed by, for example, complaints committees or other such bodies.
28
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Conclusions and recommendations Conclusions Introduction The survey was intended to provide a general impression of the extent to which the preconditions for the provision of appropriate nursing and care exist in NeVeP-affiliated private intramural care institutions for older people. These preconditions are set out in the Quality of Care (Institutions) Act and the Individual Health Care Professions Act. The survey also shed light on the level of compliance with the requirements contained in or arising out of the Participation (Clients of Care Institutions) Act and the Client’s Right of Complaint (Care Sector) Act. Variation and diversity NeVeP-affiliated private intramural care institutions for older people vary considerably in terms of size and professionalisation of the care process. Such institutions tend to pride themselves on being small-scale providers of individualised care. However, their small size and individualised approach can be disadvantages when it comes to the establishment of systems to ensure the provision of appropriate care; the scale of the operations is often used to defend the non-formulation of policy. Generally speaking, such institutions do not have documented policies. Failure to adopt documented systems leads to care being organised largely on the basis of the proprietor’s or operator’s personal perceptions of what is and is not appropriate, since neither staff nor clients have any frame of reference other than the person in charge. Under such circumstances, the client is in an unduly dependent position and liable to receive care that is not up to the best modern standards. Quality assurance in its infancy The existence of a quality system and a framework of policy to guide decision-making promotes the provision of appropriate care. It may therefore be assumed that the risk of inappropriate care provision and/or damage to clients’ health is inversely related to the performance of an institution’s quality system and is greatest where no such system is in place. This assumption is backed up by the findings of investigations carried out by the Inspectorate following accidents and problem reports. An institution can limit the risk of inappropriate care provision and/or damage to clients’ health by creating safe conditions, working efficiently, aligning supply and demand, respecting clients’ rights and working towards quality within the care chain[7]. Within the surveyed institutions, quality assurance was found to be still at a very early stage of development and the care supply (quality of the personnel) was not well aligned with the demand. Few institutions have a quality system or any care policy framework. It is instructive to note that, in an assessment, a high percentage of the institutions were placed in the lowest of four categories, corresponding to ‘No standardisation’.
[7] Refer to Risico’s Verkend, naar een risicomodel voor toezichtstrategie van IGZ (Risks explored. Towards a model for a strategy of supervision for the Inspectorate for Health Care) RIVM Report 282710001/2001, C.A. Baan, J.P.J.M. Smits, L.C.M. Limburg.
29
RAPPORT
Table 1 Assessment scores for each topic 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Organisation, policy and quality Personnel policy
I
II
III
IV
86%
6%
8%
0%
100%
0%
0%
0%
Expertise and training
74%
4%
22%
0%
Care process
59%
16%
22%
2%
Clients' legal position
78%
6%
17%
0%
Key: Level Level Level Level
I
No standardisation
II
Demonstrable measures in place
III
Operationally effective
IV
Assurance in place
The absence of documented systems is evident mainly in relation to quality policy, organisation and personnel. A number of institutions had, however, taken the first steps towards the use of such systems in connection with the care process and expertise.
Arrangements for client input and complaint processing inadequate Most of the surveyed institutions indicated that they were caring for people who required a level of somatic and/or psycho-geriatric nursing or care comparable with that provided by a nursing home. It may be concluded that at least part of the client population can be classified as vulnerable people with far-reaching care requirements. Such clients’ capacity to provide active input to the care process is often quite limited. However, it is under precisely these circumstances that documented systems to assure appropriate individualised care are most important. Formal arrangements to allow for client input and to ensure that complaints are dealt with objectively are important in all fields of health care, but particularly where clients are
30
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
completely care-dependent or significantly care-dependent for an extended period. However, the surveyed institutions did not have adequate arrangements in place for either client input or complaint processing. Few had a clients’ council or other body through which clients or their representatives could give their views on care-related matters, or a low-threshold complaints system familiar to the staff. Care plans do not adequately describe care requirements Notably, nearly all the institutions indicated in their questionnaire responses that an individual care plan was followed for each client. However, when these plans were assessed in the context of the inspection visits, only two institutions were found to be using plans that adequately described the clients’ care requirements or the care that was to be provided. In most cases, therefore, there was no guarantee of methodical or systematic nursing or care. More qualified personnel required The institutions indicated that their client population consisted of a vulnerable group of older people, some of whom required a level of care comparable to that provided by nursing homes. The provision of such care assumes the availability of qualified care workers trained at least to levels 3, 4 or 5. More than half of the institutions surveyed had only one member of staff trained to this level and relied to a significant extent on unqualified personnel. Hence, most of the necessary care was provided by people without appropriate training. Furthermore, few of the institutions had an in-service training policy aimed at enhancing or updating the skills of the staff. In most cases, clear job definitions were lacking and there was no proper delineation of duties. Half of the institutions had rules covering the conduct of restricted and potentially dangerous procedures. However, very few had rules on the issue of instructions regarding such procedures by GPs, which should preferably take place in the context of a framework agreement. Accessibility and safety of buildings By far the majority of the premises occupied by the private institutions surveyed were built before 1920. Just over half the buildings had been renovated since 1970. In several cases, the upper storeys were accessible only by stairs or stair lifts. Such situations put the safety of less mobile clients at increased risk. Three of the institutions had no fire safety certificate.
Recommendations The institutions that took part in the survey should develop and revise policies in line with the conclusions set out above. The NeVeP is advised to take account of the findings of this report and give its affiliated institutions every support in the pursuit of higher quality standards.
31
RAPPORT
BIJLAGE 1
Bronnen voor veldnormen welke gebruikt zijn ten behoeve van het onderzoek
De gehanteerde normen vloeien voort uit wetgeving en/of zijn opgesteld door beroepsgroepen en koepels in het veld van de ouderenzorg. Voor de hieronder genoemde veldnormen is gebruikgemaakt van:
− − − − − − −
Kwaliteitswet zorginstellingen Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen Wet klachtrecht cliënten zorginstellingen Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg Verpleegkundig beroepsprofiel Verzorgend beroepsprofiel Het beoordelingsschema/certificatieschema verzorgingshuizen opgesteld door de Stichting Harmonisatie Kwaliteitszorg (SHKZ)
− “Zorgkwaliteit in verzorgingshuizen; standaarden en een meetinstrument voor de verzorging en verpleging” opgesteld door het Landelijk Centrum voor Verpleging en Verzorging (LCVV)
− “Kwaliteit van verzorgingshuizen, bewoners aan het woord” opgesteld door Landelijk Overleg Cliëntenraden (LOC).
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
BIJLAGE 2
Lijst van afkortingen
Wet BIG
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
BIO-protocol
Protocol ontwikkeld door het Breed Indicatie Overleg
Wet BOPZ
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
LCVV
Landelijk Centrum voor Verpleging en Verzorging
LOC
Landelijk Organisatie Cliëntenraden
MAP
Meerjaren Activiteiten Planning
NeVeP
Nederlandse Vereniging van Particuliere Woon- en/of zorgvoorzieningen
RIAGG
Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg
RIO
Regionaal Indicatie Orgaan
SHKZ
Stichting Harmonisatie Kwaliteit Zorginstellingen
Cluster VVT
Cluster Verpleging, Verzorging en Thuiszorg
WGBO
Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst
WMCZ
Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
WKCZ
Wet klachtrecht cliënten zorgsector
IGZ 03-06 / oplage 500 exemplaren
32