Janusz Korczak Participatie van kinderen: de basis van opvoeding en onderwijs Joop Berding
Meer dan ooit is er in het onderwijs behoefte aan visie. Waar sta je als leerkracht voor, waar staat het team voor, welk ‘profiel’ heeft de school? Hierbij gaat het om meer dan het gebruik van goed doordachte methodieken en het meten van resultaten en opbrengsten. Wat vooral nodig is, is het denken en werken vanuit het perspectief van kinderen. De Poolse pedagoog Janusz Korczak (1878-1942) formuleerde lang geleden al een dergelijke pedagogische kijk. Hierin staat de participatie van kinderen centraal.
Groep 4 zit in de vergaderkring. Yannick is vandaag voorzitter, hij kijkt rond of iedereen al klaar is om te beginnen. Bijna iedereen is stil. Yannick schraapt even zijn keel en zegt: ‘OK, we gaan beginnen met de vergadering. Wie heeft er iets om te bespreken?’ Enkele kinderen steken hun vinger op. Eén voor één krijgen ze de beurt. Tashunka heeft een probleem met de gymmeester en wil dat uitpraten, maar ze weet niet zo goed hoe. Petra wil graag praten over het gebruik van de ontdekhoek in de klas. Vera vindt het lastig dat ze steeds maar haar werk niet afkrijgt. De punten worden kort genoteerd in het logboek dat Manita deze week onder haar hoede heeft. Yannick stelt voor te beginnen met het werken in de ontdekhoek. Petra krijgt het woord en begint te vertellen ...
Kinderen betrekken bij en hen medeverantwoordelijk maken voor de dagelijkse gang van zaken in de groep is een belangrijke opgave voor de leerkracht. Hoe zorg je ervoor dat de groep meer is dan een optelsom van individuutjes en hoe zorg je ervoor dat er zoiets als een lerende gemeenschap ontstaat? Volgens Janusz Korczak, wiens ideeën en praktijken ik in dit artikel voor het voetlicht breng, raakt dit de kern van de opvoeding. Hij is een voorloper van het huidige denken over de participatie van kinderen in kindercentra, welzijnswerk, jeugdhulpverlening en in scholen. Korczak had nogal radicale opvattingen, maar hij was tegelijk heel realistisch. Als iets in de praktijk niet werkte, zocht hij naar een andere aanpak. Dat is een heel boeiende combinatie van idealisme en nuchterheid die we naar mijn gevoel in het onderwijs wel kunnen gebruiken. Korczak is dan iemand die we vooral niet moeten kopiëren, zo dat al zou kunnen. Hij is een inspiratiebron en iemand die ons vandaag de dag een spiegel voorhoudt met de vraag: wie wil jij zijn als opvoeder en als leerkracht? Korczak heeft geen systematische pedagogiek nagelaten en al helemaal geen uitgewerkte methodiek. Maar zijn liefde voor kinderen en zijn interesse in wat hen beweegt, spreekt ruim zestig jaar na zijn dood nog steeds krachtig tot ons en kan ons helpen bij het nadenken over wie we willen zijn. In dit artikel presenteer ik Korczaks visie op kinderen, zijn ideeën over de opvoeding en laat ik aan de hand van enkele suggesties zien hoe we deze anno nu kunnen ‘vertalen’. Maar ik begin met een beknopte schets van zijn leven. Wie was Janusz Korczak? Janusz Korczak
1
Geboren in een Pools-joods gezin in 1878, kiest Korczak (schrijversnaam van Henryk Goldszmit) in 1912 ervoor om arts van het proletariaat te worden, namelijk arts-directeur van meerdere weeshuizen, joods en niet-joods in Warschau. Zijn leven en zijn werk, als arts, als auteur van tientallen (kinder)boeken en als pedagoog wordt gekenmerkt door een allesoverheersende ‘obsessie’ (deze term is van Korczak zelf) voor de rechten van het kind. Al in 1919 formuleert hij, ver voor het officiële Verdrag over de rechten van het kind, zijn ‘Grondwet over de rechten van het kind’. Daarin staat onder andere dat een kind recht heeft op de dag van vandaag en het recht heeft te zijn wie het is. Korczak komt op tegen het door opvoeders en andere volwassenen aangedane onrecht aan kinderen en tegen hun gemarginaliseerde maatschappelijke positie. Korczaks pedagogiek staat in het teken van de verdediging van de rechten van kinderen en de bescherming van de zwakke mens tegen de sterkeren. Hij brengt zijn gemeenschapsideaal in praktijk in het weeshuis. Hij betrekt kinderen bij de dagelijkse gang van zaken door onder andere een kinderparlement in te stellen en een krant op te richten, de eerste ter wereld waarvan de redactie geheel uit kinderen bestaat. De geschiedenis van deze ‘kinderrepubliek’ kent een treurig einde, wanneer in 1942 alle inwoners van het weeshuis vanuit het getto van Warschau naar het vernietigingskamp Treblinka worden gevoerd. Korczak krijgt de kans te ontsnappen, maar kiest ervoor tot het einde bij de kinderen te blijven. Vanaf de jaren 50 en 60 worden Korczaks ideeën herontdekt, het eerst in Duitsland en later ook in andere landen. Er is op dit moment sprake van een wereldwijde beweging die haar aanhangers vooral telt in de verschillende werkvelden van opvoeding, jeugdhulpverlening en onderwijs. De opvoeding in het weeshuis Korczak was een democraat in hart en nieren, niet alleen op politiek gebied maar ook waar het de opvoeding van kinderen betrof. Hij bracht zijn idealen in praktijk in verschillende weeshuizen en beschreef zijn werkwijze in vele boeken, onder andere in zijn hoofdwerk Hoe houd je van een kind uit 1919. Als pedagoog werd Korczak sterk beïnvloed door Pestalozzi (hij werd wel de ‘Poolse Pestalozzi’ genoemd) en diens activiteitsprincipes werden toegepast in de school die aan het weeshuis was verbonden. Daarnaast was het in het dagelijkse leven in het weeshuis onmiskenbaar dat Korczak een opleiding tot kinderarts had genoten. Hij was een intens observator van kinderen, schreef ontelbare notities over hen en hield groeicurves bij. Veel van die observaties kunnen we gelukkig nog steeds lezen. Korczak was geen ‘geboren’ opvoeder, hij heeft het vak met vallen en opstaan moeten leren. Zijn eerste ervaringen als opvoeder deed hij op in de zomerkampen die rond 1900 werden gehouden voor arbeiderskinderen uit Warschau. In zijn eerste jaar speelde Korczak de ‘liberale’ opvoeder, die alles maar goed vond zolang het hem maar geen moeite kostte en hij een prettige tijd had. Een chaos was het gevolg en Korczak moest autoritair optreden. In het tweede jaar had hij geleerd eerst orde te scheppen en zo een basis voor de dialoog met de kinderen te creëren, in plaats van vooral tegen hen te praten. Al deze ervaringen heeft Korczak met grote eerlijkheid en zelfkennis beschreven in Hoe houd je van een kind. Wat mij betreft is dit boek verplichte kost voor de aanstaande en beginnende leerkracht, omdat het zo goed het vallen en opstaan beschrijft van een nog onervaren opvoeder. Korczaks visie op kinderen Er zijn weinig pedagogen, toen of nu, die zoveel pagina’s aan het dagelijkse leven van kinderen hebben gewijd als Korczak. Wat dat betreft zal hij iedereen aanspreken die zich (verder) wil bekwamen in het observeren van kinderen en vooral in het interpreteren van hun
2
gedrag. Korczak beschrijft bijvoorbeeld de verschillen die al bestaan tussen baby’s voor wat betreft hun temperament, kracht, intelligentie, humeur en levenservaring. Het gegeven dat kinderen (en meer algemeen: mensen) verschillen, is een kernpunt van zijn pedagogiek. Precies die verschillen maken dat het menselijk samenleven niet zonder slag of stoot gaat. Korczak heeft een bijzondere kijk op de pedagogische relatie tussen ouder (of volwassene) en kind: hij ziet die als een vorm van onderzoek. Hij roept opvoeders op om af te zien van elk pedagogisch oordeel dat niet berust op de eigen observatie en reflectie van de opvoeder. Korczak relativeert daarmee zogenoemde algemene ontwikkelingswetten en vraagt aandacht voor elke specifieke opvoeder-kind relatie. Is Korczak daarmee nu een soort ‘meten-isweten’-ideoloog, iemand voor wie alleen de zogenaamd ‘harde’ observatiegegevens tellen? Nee, helemaal niet. Korczak erkent als eerste dat het onmogelijk is handelingsvoorschriften af te leiden uit observatiegegevens. Pedagogisch gesproken zijn er andere dingen aan de orde. Hij schrijft: ‘Dankzij de medische wetenschap heb ik geleerd met veel moeite de meest uiteenlopende details en tegenstrijdige symptomen te verbinden tot een logisch herkenbaar beeld. En hoewel ik rijk ben wat betreft mijn door ervaring verkregen inzichten in de macht van de natuurwetten en in de macht van het genie van de menselijke onderzoekzin, sta ik tegenover een onbekende grootheid: het kind’. Het omgaan met het kind, zegt Korczak, is alsof je een boek met onbekende lettertekens (denk aan de hiëroglyfen uit Egypte) aan het lezen bent. Steeds opnieuw moet je de handelingen van het kind observeren en zijn motieven interpreteren. Het heden opofferen? Korczak staat kritisch ten opzichte van een te grote gerichtheid op de toekomst. Houd je maar bij de dag van vandaag, stelt hij, daar heb je al meer dan genoeg aan. Het lijkt er wel eens op dat het heden wordt opgeofferd aan de toekomst, het kind wordt opgejaagd in een almaar doorgaande ‘rat race’. Waarom gunnen we het kind niet meer kind te zijn? Zijn kinderen dan niet meer dan toekomstige volwassenen? Kinderen leven, voelen, lijden, zegt Korczak. Waarom is het zo moeilijk voor volwassenen dat te erkennen? Het is niet de bedoeling dat de kindertijd de volwassenheid ‘produceert’. De kindertijd heeft een eigen autonome betekenis. Het is een tijd waarin de mens nog vrij van economische druk kan experimenteren en onderzoeken en zijn weg door het leven mag zoeken. Opvoeders zouden de ‘geheimen en de ups en downs van de zware arbeid van het opgroeien’ moeten respecteren, zegt Korczak. Opgroeien is immers iets dat niemand voor het kind kan doen. Opvoeders zouden ervan moeten afzien het leven voor het kind te leiden en zouden niet moeten proberen het tegen elk mogelijk gevaar te beschermen. Risico’s horen bij het leven en het is een ondraaglijke gedachte dat het kind iets zou kunnen overkomen. Toch, zegt Korczak, moeten we het kind de ruimte geven om te ontdekken, om fouten te maken. De enige manier om goed op de toekomst voorbereid te zijn is te leven in het hier en nu en optimaal van je ervaringen gebruik te maken. Het is soms moeilijk voor volwassenen te accepteren dat de kindertijd een tijd is met een eigen dynamiek en tempo die voor velen niet meer is dan een verre herinnering .... Samenwerken in een groep Bij Korczak gaat het over meer dan oog hebben voor individuele kinderen. Hij is ook bij uitstek een sociaalpedagoog voor wie het (leren) samenleven en samenwerken de kern vormt van democratische opvoeding. Het gaat hier om de participatie aan de dagelijkse gang van
3
zaken in de groep. Hoe bracht Korczak dat in het weeshuis in de praktijk? Het leven in het weeshuis was gebaseerd op een wet, een grondwet waarin de rechten en plichten van allen (kinderen én opvoeders) waren geregeld. Op basis van deze grondwet werd recht gesproken door een rechtbank, -bestaande uit een wisselende groep kinderen. De bewoners konden klachten indienen die werden besproken. De aangeklaagde mocht zich verdedigen. Alles werd schriftelijk vastgelegd. Er werd weinig straf uitgedeeld. Een typerende uitspraak van de rechtbank is: ‘De aangeklaagde heeft een overtreding begaan. Jammer, dat had hij beter niet kunnen doen. Maar hij probeert nu zijn gedrag te verbeteren’. Alleen bij zeer extreem gedrag vond schorsing of verwijdering plaats, wat in de dertigjarige geschiedenis van het weeshuis maar één of twee keer is voorgekomen. Ook Korczak moest een keer voor de rechtbank verschijnen omdat hij tegen het verbod in, tot twee keer toe van de trapleuning was gegleden. Gelukkig ontving hij slechts een lichte straf. Niet straf maar vergeving was dus het sleutelbegrip. Korczak begreep maar al te goed dat kinderen regels als een uitdaging zien en deze overtreden. Met groot psychologisch inzicht voerde hij dan ook éénmaal per jaar de ‘dag zonder regels’ in. De wet van Korczak Korczak koos deze aanpak om orde te scheppen in een tehuis met rond 200 kinderen en jeugdigen die op de een of andere manier moesten zien samen te leven. Dat kon alleen als niet het recht van de sterkste, maar het streven naar rechtvaardigheid centraal stond. Daarom ook een grondwet, de wet van Korczak, waarin de rechten en plichten van iedereen worden omschreven. Die wet zegt niet alleen wat ‘mijn’ rechten en plichten zijn en geeft mij daarmee vrijheid, maar perkt die vrijheid tegelijk ook in omdat ook de rechten en plichten van de ander zijn omschreven. Ik ben immers niet alleen, ik maak deel uit van een groep, van een gemeenschap-in-het-klein die bestaat uit leden die allemaal hun rechten hebben. Waar het dus om gaat is het op elkaar betrekken van die rechten en plichten: ik mag er zijn maar die ander ook, hoewel h/zij anders is dan ik! Het samenleven en -werken in een groep is daarmee een vraag naar afstemming en coördinatie van belangen en behoeften. Elk kind leert zich gaandeweg te ‘positioneren’ ten opzichte van anderen en daarmee wordt het uiteindelijk ‘zichzelf’.De volwassene, de leerkracht is hierin niet de grote beslisser, maar een bemiddelaar die de kinderen begeleidt in dit ingewikkelde sociale proces. Waar staan we nu met Korczak? Janusz Korczak leefde in een andere tijd, een andere cultuur. De enorme maatschappelijke en economische druk waaronder hij met zijn kinderen moest leven, vooral in de jaren dertig, kennen wij niet. Is opvoeden daarom voor ons nu een luxeprobleem? Natuurlijk niet. Meer dan ooit is de vraag hoe we kinderen kunnen leren zo zelfstandig en zelfsturend mogelijk in het leven te staan. Tegelijk is er de dringende vraag naar wat we eigenlijk met dat simpele woordje ‘zelf’ in ‘zelfstandig’ en ‘zelfsturend’ bedoelen. Hebben we het dan over solistische, hyperautonome individuen die zich buiten elke sociale context een weg banen door (onze) onderwijsmethoden en bijbehorende computerprogramma’s? Of is dat ‘zelf’ toch meer een resultaat van interactie, van samenspelen, van samenwerken met anderen? Het is duidelijk waar Korczak staat, maar waar staan wij? Ik geef enkele suggesties op basis van Korczaks visie. Respect voor verschillen is meer dan een slogan, het is de kern van opvoeden en onderwijzen in een groep. Niemand kan er meer omheen dat de kinderen in onze scholen op tal van punten aanmerkelijke verschillen vertonen. Respect daarvoor hebben is meer dan er ‘rekening mee
4
houden’. Het betekent ook actief op zoek gaan naar wat dit betekent voor de inbreng die ieder kan hebben in het groepsproces. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is het observeren van kinderen, dat overigens meer is dan het invullen van observatielijsten. Observatie betekent goed kijken en luisteren naar kinderen om erachter te komen wat hen bezighoudt, welke stappen zij zetten op hun ontwikkelingspad en met hen meegaan op die weg. Het vraagt ook een open ‘mind’ en eerlijkheid ten opzichte van jezelf en je eigen vooroordelen. Zie je werkelijk het kind zoals het is? In een participatieve klas worden kinderen actief betrokken bij de dagelijkse gang van zaken. De week begint met de werkvergadering waarin het werk van de komende week wordt doorgenomen, eventuele problemen worden besproken en individuele en groepsideeën op tafel komen. Er is door de dag heen een afwisseling van gezamenlijke (‘plenaire’) momenten, groepswerk en individuele opdrachten. Kinderen registreren werkopdrachten door op een planbord en op overzichten. Halverwege de week maakt de groep de stand van zaken op en kijkt naar zowel ‘proces’ als ‘product’. Eens per week is er klassenvergadering waar kinderen punten kunnen inbrengen die te maken hebben met de sfeer in de groep. Het gaat niet alleen om problemen maar ook om het delen van goede ervaringen.Er is roulerend voorzitterschap, er wordt een logboek bijgehouden, ieders inbreng wordt gestimuleerd en gewaardeerd. Bij alle activiteiten in de groep worden de kinderen als medebedenkers en uitvoerders betrokken. Er is ruimte en tijd om te experimenteren en fouten te maken in plaats van dat kinderen worden opgejaagd van de ene toets naar weer de volgende test. Er is aandacht voor de dag van vandaag door met kinderen regelmatig stil te staan bij de kwaliteit van het werk, door groepsprocessen te laten verwoorden in logboeken en verslagen, door vorderingen bij te houden in portfolio’s, door gezamenlijke bijeenkomsten en vieringen te houden. De regels in de klas zijn hulpmiddelen bij het scheppen van orde. Orde is dat de kinderen via de ‘leerstof’ of de activiteit betrokken zijn op elkaar. Kinderen verschillen en dus lopen ze in die samenspraak tegen vragen en problemen op en tegen elkaars rechten en plichten. Regels zijn er om de afstemming goed te laten verlopen. Een typerende ‘gouden’ regel zou kunnen zijn: ‘We zijn hier op school om te leren. Help elkaar dus daarbij!’ De vraag die de leerkracht vooral stelt is niet ‘Hoe zal ik dit nu weer eens uitleggen?’ maar: ‘Hoe kan ik je helpen bij het beantwoorden van je vragen?’ Afsluitend Deze suggesties, zo zullen lezers reageren, zijn niet nieuw en niet exclusief ‘van’ Korczak. Dat klopt. Het is juist mede dankzij het werk en de inspiratie van Korczak en verwanten als Freinet, Vygotsky, Dewey en anderen dat we nu meer dan ooit in staat zijn scherp te zien waar het in opvoeding en onderwijs om gaat: een gezamenlijke onderneming die alleen kan slagen als de kinderen daarin vanaf dag één niet als ‘objecten’ maar als participanten en als partners worden gezien. Dat vraagt om geloof en vertrouwen in kinderen en een open oog, oor en hart voor wat hen bezighoudt. Petra vindt het niet eerlijk dat Jim steeds maar voordringt bij de ontdekhoek. Zo kan ze nooit eens rustig aan de proefjes werken. Bovendien heeft hij haar van de week weggeduwd, wat heel oneerlijk was. Yannick vraagt aan Jim wat hij hiervan vindt. Jim vertelt dat Petra er veel te lang over doet en dat hij er nou ook eens aan wil beginnen. Yannick vraagt of er meer kinderen zijn die al in de ontdekhoek zijn geweest. Sommige kinderen hebben er samen in gewerkt, sommigen in hun eentje. Maar het is niet duidelijk wanneer je in die hoek mag en
5
hoe lang je er mag blijven. Yannick vraagt of er ideeën zijn om dit op te lossen. ‘Dat je tien minuten mag’, zegt de een.’Nee, een half uur’, zegt een ander kind. ‘ Zo lang als je wilt’, stelt een derde. Yannick stelt voor dat ze alle ideeën noteren op hun vergaderblad en in de bus stoppen. Ze kunnen er dan volgende keer over beslissen. Literatuur Berding, J. (1995). Kinderen zijn al groot. Werken met kinderen volgens Janusz Korczak. Utrecht: SWP (uitverkocht). Berding, J. (1996). Een beginnend opvoeder. Janusz Korczak over leven en werken met kinderen. Vernieuwing, jg. 54, nr. 10, p. 15-19. Berding, J. (2001). Janusz Korczak in het kindercentrum. Kiddo, december, p. 12-14. Janusz Korczak Stichting (1997). De ongehoorde rechten van het kind. Amsterdam: JKS. Korczak, J. (1984). Hoe houd je van een kind. Utrecht: Bijleveld. Korczak, J. (1985). Als ik weer klein ben. Utrecht: Bijleveld. Waaldijk, K. (1999). Janusz Korczak. Over klein zijn en groot worden. Utrecht: SWP. Informatie De Nederlandse Janusz Korczak Stichting verspreidt de ideeën van Korczak door middel van jaarboeken, nieuwsbulletins, brochures en bijeenkomsten. Adres: Postbus 70048, 1007 KA Amsterdam. Website www.korczak.nl
Joop Berding is pedagoog en bestuurslid van de Janusz Korczak Stichting. Hij werkt als coördinator van de masteropleiding Pedagogiek van de Hogeschool Rotterdam. Contact via
[email protected].
6