Culturele opvattingen over de rolverdeling man/vrouw rond de opvoeding van kinderen
Culturele opvattingen over de rolverdeling man/vrouw rond de opvoeding van kinderen
Bachelorthesis Wageningen Universiteit Auteur: Annique Krukkert, Juli 2009 Leerstoelgroep: Rural Sociology 80818 Eerste begeleider: Don Weenink (RSO) Tweede begeleider: Kirsten Verkooijen (SCH)
1
Voorwoord Met veel plezier heb ik deze scriptie geschreven, voornamelijk ook omdat het onderwerp zo dicht bij mijn eigen leven ligt. Het was erg leuk om zowel met literatuur als met de interviews antwoorden op mijn vragen te vinden. Met het afbakenen van het onderwerp, het schrijven van de scriptie en het aandragen van literatuur, heeft dhr. D. Weenink mij zeer geholpen. Ik wil hem hier dan ook van harte voor bedanken. Ook mijn tweede begeleider; mv. Verkooijen, wil ik bedanken omdat zij op korte termijn, in de vakantie periode, als tweede begeleider op wou treden. Verder wil ik de respondenten van mijn interviews bedanken voor hun tijd en hulp aan mijn onderzoek in deze scriptie.
2
Inhoudsopgave Samenvatting
5
1. Inleiding 1.1 Belangrijke begrippen
7 8
2. Hoe staat het met de rolverdeling tussen paren in Nederland anno 2009? 2.1 Werkende moeders 2.2 Verdeling van de huishoudelijke taken 2.3 Emancipatie
9 9 13 20
3. Geschiedenis van de ideeën over rolpatronen tussen mannen en vrouwen 3.1 Twee argumenten op basis waarvan vrouwen anders worden gezien 3.1.1 Het argument van de ‘natuur’ 3.1.2 Binnenshuis en buitenshuis 3.2 De industriële revolutie 3.3 Opkomst van het feminisme 3.4 Sekse-ideologie
21 21 21 22 24 26 28
4. Rolpatronen tussen mannen en vrouwen nu: het onderzoek van Hochschild 4.1 Problematiek van combinatie werk – gezin 4.1.1 Supermoeder 4.2 Spanning en situatie thuis 4.3 Taakverdelingsconflict 4.4 Vier rechtvaardigingen voor de bestaande situatie
31 31 33 33 36 38
5. Interviewonderzoek naar de rolverdeling van Nederlandse paren 5.1 Type rolverdeling 5.2 Betaalde uren 5.3 Vaders en moeders die fulltime werken 5.4 Mannen en het huishouden 5.5 Zwangerschap- en ouderschapsverlof 5.6 Wie doet wat in het huishouden? 5.7 Conclusie
40 40 42 43 44 45 46 47
6. Mogelijkheden voor verandering 6.1 Overheidsbeleid 6.2 Emancipatiebeleid 6.3 Het registratiemodel 6.4 Het ‘blijf in de markt’ model 6.5 Wat ondernemingen kunnen doen
50 50 51 52 53 53
7. Conclusie en aanbevelingen:
56
Literatuurlijst:
59
3
Bijlage 1: De respondenten
62
Bijlage 2: Loonstructuuronderzoek
64
Bijlage 3: Stelling 1
65
Bijlage 4: Stelling 2
66
Bijlage 5: Causaal model
67
Bijlage 6: Interview vragen
68
Bijlage 7: Definities type rolverdeling
70
4
Summary This thesis is written from the point of view of the following question: Why do many people look at the mother when talking about raising children, instead of looking at the father? Do they not decide this together? This led to the following main question: Why is it that the women are taken as main responsible for the tasks in the households and not the men? I answered this question with the following sub questions; - How did the ideas concerning the role partitioning between men and women come about? - How does the role partitioning between male and female partners within households come about? I limited this literature study to Dutch couples. Further I focused mainly on the influencing factor culture, because my question has to do mostly with the history, tradition and ideology of this subject. I realize that this limits my research. However, this is necessary because otherwise this thesis will become, unfortunately, to large and to extended. Based on national statistics I will show that women are still working less paid hours than men. But also that they still spend more of their time carrying out household tasks and taking care of their children than men do. So, are there specific female and male tasks in the household? Or are couples doing everything together nowadays? For this study I identified three types of relations ideologies based on Hochschild; the traditional households, the transitional and the emancipated households. I also looked at how the emancipation was of influence on the current role partitioning. After discussing how the situation is in 2009 I will describe how the ideas concerning this topic came about by looking at the history. Here, the following topics will be discussed: On what basis are women seen differently? The industrial revolution, feminism and couple ideology. Knowing al the statistic facts about this topic I looked further in the situation of how it works within the households. Here I discussed the tensions and conflicts that tend to appear in home situations. One example of these conflicts are disagreements about the task partitioning. But if the current situation at homes give so much tension and conflicts why do people not change the situation then? To extent my literature study I also did a small research myself, to see if the concepts of Hochschild and other writers that I used in this thesis, are relevant for contemporary Dutch couples. I looked at the relation ideologies whereby my aim was to find out how people see themselves and, by means of other questions about their task division, to find out if they are living in a myth: for example that the couples think that they have an equal role partitioning, but that the mother does most tasks in reality. Further I looked at the household of the respondents’ parents. In order to see whether the relation ideology of their parents and the tasks they had themselves in the household, had any influence on the current home situation of the respondents. Furthermore I wanted to see if I could find any of the tensions, talked about earlier, back in this research.
5
Last but not least I looked at possibilities to change the current situation by means of different kind of laws and regulations. But also how employers could improve the situation for couples whom both work. The results of this thesis are that the ideas concerning the role partitioning between men and women mainly came about through the socio-biology. Further, men are developing their identity through their work. The role partitioning between male and female partners within households comes about through social acceptation, the sex strategy, the sex ideology and trough the role- and exchange theory. Possibilities to change the ideas about the role partitioning mainly lay by ventures. They are able to make it more socially acceptable for men to leave work in purpose of their children. For the government it is possible to help to women to get independent. But then they need to be financially independent already.
6
Hoofdstuk 1: Inleiding Persoonlijk zit ik nu in een leeftijd dat iedereen gaat samenwonen, trouwen en kinderen krijgt. Dit had tot gevolg dat ik over mijn eigen toekomst ging nadenken. Hierbij bedacht ik mij dat ik nu wel aan de universiteit studeer en een carrière wil, maar dat ik ook erg graag kinderen wil. Hoe kan ik dit combineren? Ik dacht meteen dat ik voor de kinderen zou moeten zorgen, terwijl mijn vriend dit ook wel wil doen. Waarom is dit? Waarom verwachten veel mensen nog steeds dat vrouwen thuis blijven om voor de kinderen te zorgen? Wij vrouwen krijgen tegenwoordig tenslotte ook een goede opleiding en kunnen en mogen ook de hele dag werken. Waarom wordt een vrouw er dan alleen op aangekeken als de kinderen naar een crèche gaan en niet (ook) de man? Dit wordt toch samen besloten? Dit heeft dan ook geleid tot de volgende onderzoeksvraag: Waarom wordt een vrouw, in tegenstelling tot de man, grotendeels verantwoordelijk gehouden voor het huishoudelijke werk? Hierbij is het onderzoek ingeperkt tot Nederlandse echtparen met de focus op de invloedsfactor cultuur, omdat de vraag het meest te maken heeft met geschiedenis, traditie en ideologie van dit onderwerp. Het onderzoek wordt zo afgebakend omdat het anders, helaas, te groot en uitgebreid gaat worden. De hoofdvraag zal beantwoord worden door de volgende subvragen: -
Hoe zijn de ideeën over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen tot stand gekomen? Hoe komt de rolverdeling tussen mannelijke en vrouwelijke partners binnen huishoudens tot stand?
Deze scriptie is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 wordt door middel van een aantal statistieken aangegeven hoeveel mannen en vrouwen anno 2009 een fulltime baan hebben en hoe de taakverdeling is binnen huishoudens. In hoofdstuk 3 ga ik vervolgens in op hoe de ideeën over de taakverdelingen in de huishoudens tot stand zijn gekomen. Het verdelen van huishoudelijke- en zorg taken in combinatie met het werk zorgt nogal eens voor spanningen binnen het gezin. In hoofdstuk 4 zal ik verder op deze spanningen ingaan. Ook zal ik in dit hoofdstuk vier rechtvaardigingen voor de bestaande situatie uitleggen. Ter verbreding van dit onderzoek heb ik ook een interview onderzoek uitgevoerd. Met dit onderzoek heb ik gekeken naar de verschillende type rolverdelingen die uit de literatuur studie boven kwamen: traditioneel, geëmancipeerd, transitioneel en de trendsetter. Hierbij is onderzocht hoe de mensen zichzelf zien. Door bestudering van hun taakverdeling is gekeken of zij ook in een mythe leven. Verder is gekeken of de gezinssituatie van de ouders van de stellen en de taken die zij als kind zelf in het huishouden hadden, van invloed zijn geweest op hun huidige rolverdeling, en met welke spanningen zij te maken hebben. Deze interviews zijn opgenomen in bijlage 6. Dit onderzoek is gehouden onder tien Nederlandse, voor mij bekende, respondenten. Het is zo klein gehouden in verband met de beschikbare tijd en is daarom niet representatief voor heel Nederland. Het doel was om te zien of er met de interviews concepten, antwoorden en verbanden uit de literatuur zijn te herkennen bij Nederlandse respondenten. 7
Ten slotte worden er in hoofdstuk 6 vier beleidsmodellen besproken die zouden kunnen helpen de taakverdelingen binnen de huishoudens te veranderen. 1.1 Belangrijke begrippen In deze scriptie staan de volgende begrippen centraal: betaalde arbeid, cultuur, huishoudelijke arbeid en rolpatronen. Om deze reden zijn deze woorden hieronder uitgelegd. Betaalde arbeid: Werktijd (buitenshuis), reistijd en overwerk. Cultuur: De ideeën over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen zijn cultureel bepaald. Cultuur kunnen we vervolgens definiëren als: ‘het aangeleerde gedragsrepertoire dat mensen behorend tot een bepaalde groep of samenleving gemeen hebben’ (Wilterdink et al., 2003: 400). In hun gedrag laten mensen zich leiden door waarden en normen. Dit is een belangrijk aspect van cultuur: het gevoel van betekenis. Zo worden ook aan het gedrag van mannen en vrouwen min of meer vaste betekenissen gehecht. Huishoudelijke arbeid: Hieronder worden de volgende taken verstaan: boodschappen doen, verzorgen van voeding voor het gezin, verzorgen van de woning, klusjes in en rondom het huis, verzorgen van kleding en schoenen, de directe zorg voor de kinderen en de begeleiding van de kinderen. Rolpatroon: Om dit begrip uit te leggen bekijken we eerst de definitie van ‘rol’ uit Wilterdink et al. (2003: 403): ‘Een geheel van normen en verwachtingen die ten aanzien van een bepaalde categorie personen in een bepaald soort situaties worden gesteld’. In deze scriptie hebben we het over rolpatronen, dit gaat over hoe gezinnen hun taken verdelen en de verwachtingen die hierbij voor mannen en vrouwen gelden.
8
Hoofdstuk 2: Hoe staat het met de rolverdeling tussen paren in Nederland anno 2009? In dit hoofdstuk zal ik bij wijze van introductie op het conflict van het combineren van werk en gezin, door middel van statistieken inzicht geven over het percentage moeders dat anno 2009 werkt. Ook zal in dit hoofdstuk gekeken worden naar de taakverdeling in het huishouden. Vrouwen zijn sinds 1975 steeds vaker en meer uren betaald gaan werken. Momenteel heeft de meerderheid van de vrouwen een betaalde baan. Je zou verwachten dat het zorgaandeel van de man ook gestegen is, maar hier is nauwelijks sprake van. In 1975 besteedden mannen gemiddeld twee uur per week aan zorg. In 2005 lag dit aandeel op drie uur per week. Ook in het huishouden zijn mannen niet heel veel meer gaan doen. In 1975 besteedden zij nog negen uur in de week aan het huishouden. In 2005 was dit elf uur. Dit terwijl het aantal uren dat vrouwen aan betaalde arbeid zijn gaan besteden veel harder is gestegen: van vier naar dertien uur (Cloin et al., 2009). Het is dus niet vreemd dat de combinatie arbeid en zorg een maatschappelijk vraagstuk geworden is (Cloin et al., 2009). 2.1 Werkende moeders Om alvast een idee te krijgen over hoe de rolpatronen in de gezinnen zijn, staan hieronder een aantal tabellen die statistieken laten zien over de huidige situatie. Uit onderzoek blijkt dat de meerderheid van de vrouwen tegenwoordig een betaalde baan heeft. Toch werken de vrouwen nog altijd minder dan de mannen zoals we in tabel 2.1 kunnen zien. Ook in de interviews van hoofdstuk 5 kwam duidelijk naar voren dat vrouwen veel vaker parttime werk hebben. Tabel 2.1: Netto arbeidsparticipatie Onderwerpen
Geslacht
Netto arbeidsparticipatie Mannen en vrouwen
Mannen
Vrouwen
%
Leeftijd
Perioden
15 tot 25 jaar
2009, 1e kwartaal
39,3
40,9
37,5
25 tot 50 jaar
2009, 1e kwartaal
83,1
91,0
75,2
50 tot 65 jaar
2009, 1e kwartaal
56,6
67,9
45,3
65 jaar of ouder
2009, 1e kwartaal
3,1 5,2 1,5 Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 21-5-2009
Door de komst van voorbehoedsmiddelen kunnen vrouwen langzaam maar zeker steeds vaker kiezen of ze al dan niet kinderen willen en hoeveel ze er willen. Doordat stellen de afgelopen jaren steeds minder kinderen kregen, naar gemiddeld twee kinderen in 1985, 9
zie ook bijlage 1, zorgt de vrouw minder lang voor haar kinderen dan wanneer ze nog wel bijvoorbeeld zeven kinderen zou krijgen. Door deze verandering zijn ook de meeste vrouwen met kinderen onder de zeven jaar, jonger dan 35 jaar. Voor 1985 kon dit veel ouder zijn doordat ze meer kinderen kregen (Jansweijer et al., 1988). Dat de vrouwen jonger zijn wanneer hun kinderen voor zichzelf kunnen zorgen, betekent dat deze vrouwen ook eerder de arbeidsmarkt weer kunnen betreden. Hier ontstaan, door de kijk van veel mensen op werkende moeders, vervolgens de ‘problemen’: tenslotte worden huishoudelijke taken nog steeds voornamelijk aan vrouwen toegewezen. Om dit te kunnen combineren gaan vrouwen minder of in flexibele uren werken. Bijlage 2 geeft aan dat veel meer mannen dan vrouwen een voltijd baan hebben: 3.063.000 tegen respectievelijk 824.000. Doordat vrouwen veel meer in deeltijd werken verdienen zij minder, zien ze hun werk als minder belangrijk en gaan ze hun inkomen meer zien als een aanvulling op dat van hun partner (Jansweijer et al., 1988). Doordat meer vrouwen met kinderen gaan werken gaan ook meer vrouwen deeltijd werken na de geboorte. Vooral de voltijdbanen worden omgewisseld voor deeltijdbanen (Cloin et al., 2009). Zie ook grafiek 2.1. Maar de rolpatronen in de huishoudens blijven wel gelijk zoals te zien is in tabel 2.2 en grafiek 2.2 en 2.3. Vrouwen hebben tegenwoordig dus drie taken: werken, het huishouden en voor de kinderen zorgen. Terwijl mannen nog steeds veel minder aan huishoudelijk werk doen dan vrouwen. Hier moet wel aan toegevoegd worden dat de hoeveelheid tijd die een man aan het huishouden besteedt ook afhankelijk is van het type gezin. Zo besteden werkende mannen met werkende vrouwen omtrent drie kwartier meer tijd in de week aan hun kinderen dan mannen met niet werkende vrouwen (Baruch en Barnett volgens Hochschild, 1990). Het lijkt er dus op dat de traditionele kijk op de taken van mannen en vrouwen nog niet veranderd is. De hoeveelheid tijd die besteed wordt aan de kinderen hangt echter ook af van het aantal kinderen in het gezin zijn en de leeftijd van de kinderen zijn (van der Lippe, 1993). Hoe meer kinderen een vrouw heeft, des te minder ze buitenshuis zal werken en des te meer ze zal doen in het huishouden. Voor de man geldt dit precies andersom. Mannen gaan meer werken wanneer er kinderen in het huishouden geboren worden (van der Lippe, 1993). Dat mannen meer gaan werken wanneer er kinderen in het gezin komen en vrouwen juist minder, is ook te zien in grafiek 2.1. Voor de geboorte van het eerste kind had 43 procent van de vrouwen een voltijd baan, na de geboorte was dit nog maar zestien procent. Ook het aandeel vrouwen dat niet of minder dan negentien uur per week werkte nam toe na de geboorte van het eerste kind. Na de geboorte van het tweede kind stopte nog eens twaalf procent van de moeders of ze gingen minder werken. Bij het derde kind stopt nog eens negen procent.
10
Grafiek 2.1: Arbeidsduur van mannen en vrouwen, voor en na de geboorte van het eerste kind (in procenten), 2001-2007 (Cloin et al., 2009:125)
Verder is de leeftijd van de kinderen volgens van der Lippe (1993) van belang omdat voor de verzorging van jonge kinderen meer tijd nodig is. Wanneer ze ouder zijn kosten ze meer geld. Dus hoe jonger het kind, des te meer tijd beide ouders aan hem/haar besteden en des te lager zijn het aantal uren van de vrouw aan betaald werk. Voor de man is hier geen verschil. Dat het ter discussie gesteld kan worden dat vrouwen minder werken als de kinderen jong zijn blijkt ook wel uit de gegevens van de emancipatie monitor 2008. Hierin staat dat vrouwen meer betaalde arbeid verrichten, 39 uur in de week, als de kinderen tussen de zes en veertien jaar oud zijn. Dit daalt naar 30 uur in de week wanneer de kinderen ouder zijn dan vijftien jaar. Wel is onbetaalde arbeid het grootst bij gezinnen met jonge kinderen (Cloin et al., 2009). Dit verschil kan komen door een andere leeftijd aan te houden als ‘jong’. Waarschijnlijk rangschikt van der Lippe kinderen tot acht jaar als ‘jong’ en tien tot zestien jaar als ‘oud’. Wanneer de kinderen ‘oud’ zijn, zouden de moeders weer kunnen werken. Dat vrouwen meer werken wanneer de kinderen ouder zijn kan ook een generatiekloof zijn. De vrouwen van tegenwoordig zijn opgegroeid met het idee dat ze moeten werken, ze weten niet beter, dus zullen ze ook weer sneller gaan werken zodra dat mogelijk is in combinatie met de zorg voor de kinderen. En dat kan in principe wanneer de kinderen zelf naar school, sport en hobby’s kunnen fietsen. Persoonlijk ben ik het echter niet helemaal eens met de stelling dat kinderen als ze klein zijn meer tijd vergen. Dit is misschien zo wat betreft de verzorging, maar als ze ouder worden vergen ze veel tijd omdat ze dan overal heen gebracht moeten worden: voetbal, waterpolo, ballet, naar vriendjes, naar verenigingen etc. De ouders kunnen ze laten brengen maar ook interesse tonen in wat hun kinderen doen en kijken naar hoe goed hij/zij al dan niet is. Dit is belangrijk voor de ontwikkeling en zelfvertrouwen van het 11
kind. Ook als ze in pubertijd zijn en in principe voor zichzelf kunnen zorgen is het, naar mijn mening, zeer belangrijk dat er altijd één ouder te bereiken is. Dit zorgt ervoor dat ze zelfvertrouwen krijgen. Moeders kregen voor het feminisme weinig tot geen hulp van de vaders. De vrouwen waren er tenslotte om het huishouden te doen en voor de kinderen te zorgen. De vaders zorgden voor financiële zekerheid. Wel is het zo dat vrouwen hulp kregen van hun moeders, tantes en oma’s, voornamelijk ook omdat ze vaak bij elkaar in woonden. In die tijd waren er veel ‘extended families’. Eén variant hierop is de patrilineaire kern familie. Deze familie bestond uit: een echtpaar, één zoon, meestal de oudste, zijn echtgenote en zijn kinderen. De opa en oma konden dan op de kinderen letten als hun moeder op het land aan het werk was (Wilterdink et al., 2003). Tegenwoordig komen deze uitgebreide families nog maar weinig voor in Nederland, maar zijn de vrouwen wel buitenshuis gaan werken. Krijgen moeders nu ze al dan niet net zo veel werken als de man en oma’s en tantes niet meer bij ze in wonen, wel meer hulp van de man? Hochschild (1990) betoogt van niet. Volgens laatstgenoemde denken de meeste vrouwen weinig kans te hebben een man te vinden die een deel van het huishouden over wil nemen. Toch kunnen we in grafiek 2.2 en 2.3, verderop in het hoofdstuk, zien dat mannen wel iets doen in het huishouden. En ook in hoofdstuk 5 komt naar voren dat de mannen toch wel bepaalde dingen doen in het huishouden, of in ieder geval mee helpen. Het meest opmerkelijke is dat vrouwen die een man hebben die het huishouden wil doen, dit ‘bijzonder’ vinden terwijl vrouwen waarvan de mannen het huishouden niet doen dit heel ‘normaal’ vinden. Als we vervolgens kijken naar de publieke opinie in 1965 dan blijkt dat 84 procent van de Nederlanders werkende moeders bezwaarlijk vond, in 1986 was dit nog maar 29 procent (Jansweijer et al., 1988). Uit deze cijfers blijkt dus dat veel mensen geëmancipeerder zijn gaan denken: ‘werkende vrouwen zijn oké’. Het wordt steeds meer geaccepteerd dat vrouwen ook een baan hebben en op gelijke posities staan als de man. Desalniettemin is de kijk hierop weer bijna terug bij af. In 2008 vond al weer gemiddeld de helft van de mannen en vrouwen werkende moeders bezwaarlijk (Cloin et al., 2009). Vrouwen vinden het zelf dan ook nog bijzonder als de man wat in het huishouden doet en voor de kinderen zorgt. De tweede taak, het huishouden, wordt door zowel mannen als vrouwen nog steeds als een vrouwentaak gezien (Hochschild, 1990). Hierin zijn veel mensen dus nog erg traditioneel. Werken veel mensen de traditie van de vroegere man vrouw verhouding zo niet zelf in de hand? Toch wordt de huisvrouw door veel mensen als minderwaardig gezien. Dit wordt bijvoorbeeld erg duidelijk door de opmerking van Ann Myerson, een respondent in het onderzoek van Hochschild (1990: 221), die net haar baan opgegeven heeft om huisvrouw te worden: ‘Als je wilt weten hoe het aanvoelt als mensen met een grote boog om je heen lopen, moet je eens naar een feest gaan en op de vraag wat je doet, zeggen: ‘Ik ben huisvrouw’. Onbetaald werk zoals huisvrouw wordt steeds meer als geen echt werk beschouwd: het is geen beroep, het levert geen geld op. Dit is wel in conflict met de gevoelens die mensen hebben tegenover tweeverdieners. Hier zal ik later verder op ingaan. Nu kunnen mensen zich gaan afvragen hoe sterk deze mening heerst in Nederland. Persoonlijk lijkt me deze sterk, al is hier wel verschil in generaties. Oudere generaties zullen een huisvrouw minder 12
snel als minderwaardig zien dan iemand van een jongere generatie. Dit komt omdat de jongere generatie veel meer met het idee is opgegroeid dat vrouwen kunnen en mogen werken en dat dit geen enkel probleem hoeft te geven, terwijl oudere generaties nog met de traditionele rolpatronen zijn opgevoed. In bovenstaande paragraaf is duidelijk geworden dat vrouwen meer zijn gaan werken in de loop van de jaren. Hierbij zou verwacht kunnen worden dat mannen meer zijn gaan meehelpen in het huishouden, wat volgens Hochschild niet het geval is. Hoe worden de huishoudelijke taken dan verdeeld nu de vrouwen ook werken? Hier zal in de volgende paragraaf op ingegaan worden. 2.2 Verdeling van de huishoudelijke taken Nu de vrouwen ook veel werken, komt de vraag wie er voor de kinderen ‘moet’ zorgen, wat de taakverdeling in het huishouden wordt en wie er uiteindelijk verantwoordelijk is voor alle huishoudelijke bezigheden. Uit onderzoek van Cloin et al. (2009) blijkt dat ongeveer een derde van de vrouwen en ongeveer de helft van de mannen vindt dat mannen minder geschikt zijn voor het opvoeden van kinderen dan vrouwen. Vrouwen vinden mannen dus vaker geschikt om kinderen op te voeden dan de mannen zelf, zie ook bijlage 3. Verder kan gemiddeld de helft van de vrouwen en mannen geen begrip opbrengen voor moeders die voltijd willen werken. De meesten vinden zelfs dat het gezinsleven er onder lijdt als vrouwen een volledige baan hebben, zie ook bijlage 4. Voor vaders ligt dit anders. Bij vaders heeft gemiddeld een kwart van de ondervraagden moeite met voltijd werkende vaders. En toch vind 65 procent van de bevolking dat er een gelijke verdeling van betaalde arbeid moet komen (Cloin et al., 2009). In contrast met de resultaten van Cloin et al. (2009) kwam uit mijn interviewonderzoek dat het ouders niet uitmaakt wie er thuis blijft, als er maar iemand thuis is als de kinderen thuis komen. Toch, ondanks dat ze dit zelf zeggen/vinden, waren het voornamelijk de vrouwen die thuis bleven voor de kinderen. Ze vinden dus wel dat de vaders net zo goed verantwoordelijk zijn voor het huishouden en (deels) voor de zorg van de kinderen moeten zorgen. Ondertussen is het echter nog steeds de vrouw die zorgt dat al deze taken gebeuren. De kijk van veel mensen op werkende moeders is dus nog vrij traditioneel. Hoe zit dat dan met de huishoudelijke taken, inclusief de verzorging van de kinderen? In tabel 2.2 wordt aangegeven hoe de verantwoordelijkheid voor huishoudelijk werk momenteel is, in de ogen van zowel vrouwen als mannen.
13
Tabel 2.2: Verantwoordelijkheid voor huishoudelijk werk en verzorging van de kinderen volgens vrouwen en mannen. (Jong et al., 1994: 45) Vrouw Samen Man verantwoordelijk verantwoordelijk verantwoordelijk Volgens vrouwen Huishoudelijk werk Conctact Huishoudelijk hulp Voorraad in de gaten houden Bepalen wat er gegeten wordt Verzorging van de kinderen Naar consultatiebureau Thuis blijven bij ziekte Contact met oppas/kinderopvang Kleding kinderen kopen Halen & brengen van de kinderen
Volgens mannen
Volgens vrouwen
Volgens mannen
Volgens vrouwen
Volgens mannen
86%
89%
9%
4%
5%
7%
65%
63%
30%
30%
5%
7%
76%
61%
19%
33%
5%
6%
87%
84%
9%
12%
4%
4%
86%
83%
13%
14%
1%
3%
70%
70%
26%
24%
4%
6%
86%
83%
14%
16%
0%
2%
68%
64%
23%
22%
9%
14%
Uit tabel 2.2 kan afgelezen worden dat zowel mannen als vrouwen van mening zijn dat de verantwoording voor het huishouden en de verzorging van de kinderen bij de vrouw ligt. In huis doet ze het meeste werk en houdt ze er toezicht op dat alles goed verloopt. Mannen zijn zelden alleen verantwoordelijk voor een bepaald deel van de verzorging van de kinderen. Dat de vrouw verantwoordelijk is voor de verzorging van de kinderen wordt ook bevestigd door het antwoord op de vraag hoeveel tijd vaders en moeders alleen met de kinderen thuis zijn. Moeders zijn ruim 38 uur alleen met de kinderen thuis, terwijl dit bij mannen maar gemiddeld zeven uur is (De Jong et al., 1994). Uit de enquête die Jong et al. (1994) hielden, kwam ook nog een verschil in taakverdeling tussen drie typen paren naar voren: het traditionele, het transitionele en het geëmancipeerde paar. Bij traditionele paren hebben vrouwen de verantwoordelijkheid voor 90 procent van de taken. Mannen proberen wel te helpen, maar de verantwoordelijkheid ligt toch echt bij de vrouw. Bij transitionele huishoudens hebben de vrouwen voor 80 procent de verantwoordelijkheid over de taken. De mannen helpen wel iets meer mee maar de verantwoordelijkheid blijft bij de vrouw. Bij de geëmancipeerden is de taakverdeling het meest gelijk verdeeld: de vrouw is voor 60 procent 14
verantwoordelijk voor de taken, de man voor 40 procent. Bij de geëmancipeerden is de gelijkheid in verantwoordelijkheid vooral het grootst in wie er thuis blijft als de kinderen ziek zijn. Bij transitionelen daarentegen is het eigenlijk al een uitgemaakte zaak dat de vrouw thuis blijft. Het kopen van kleren is daarentegen bij alle types vooral de verantwoordelijkheid van de vrouw (De Jong et al.: 1994). In 2005 was de totale tijd die mannen en vrouwen aan zowel betaald als onbetaald werk besteedden ongeveer gelijk, respectievelijk 49 en 48 uur. Pas als er gekeken wordt naar de verdeling van de taken is er een verschil te zien. Vrouwen besteedden nog altijd vijftien uur meer aan onbetaald werk dan mannen. Vooral in huishoudelijk werk spenderen vrouwen ruim twee keer zoveel tijd dan mannen: drieëntwintig versus elf uur en voor zorgtaken zes versus drie uur. Mannen daarentegen werken bijna zestien uur in de week meer dan vrouwen (Cloin et al., 2009). In tabel 2.3 zien we de verandering in de verdeling van de (huishoudelijke) taken terug over een periode van 1975 tot 2005. Tabel 2.3: Tijdsbesteding aan betaaldea en onbetaalde arbeid, personen vanaf 25 jaar (uren per week) (Cloin et al., 2009: 117)
Bovendien wordt in tabel 2.3 duidelijk dat vrouwen in deze jaren inderdaad minder uren in de week aan huishoudelijk werk besteden, maar ze doen nog altijd meer dan de mannen. Ook aan de zorg voor kinderen besteden vrouwen nog altijd meer aandacht dan mannen. Bovendien is het nog steeds zo dat mannen meer (betaald) werken dan vrouwen, al is dit bij vrouwen gedurende deze jaren wel sterk toegenomen. Toch vindt, in 2006, iets meer dan 80 procent van de bevolking dat huishoudelijke taken gelijker verdeeld moeten worden tussen mannen en vrouwen. En 94 procent vindt zelfs dat de zorg voor de kinderen gezamenlijk moet (Cloin et al., 2009). Het combineren van het werk en het gezin blijft een probleem. Er zijn wel veel mogelijkheden voor kinderopvang bijgekomen en op het werk wordt er ook steeds meer 15
rekening mee gehouden, maar er is een tekort aan plekken ontstaan om kinderen op te vangen wanneer de ouders aan het werk zijn. Hier komt ook bij dat veel gezinnen de opvang niet kunnen betalen. Vreemd genoeg maken veel vrouwen geen gebruik van de mogelijkheden die hun baas hun biedt, bijvoorbeeld om hun werkdagen te verkorten. ‘Maar 35 procent van de vrouwen maakt hier gebruik van, bij mannen is dit nog minder met elf procent’ (Jong et al., 1994:134). Ook maken vaders over het algemeen geen gebruik van hun vaderschapsverlof, dagen die ze van hun werk krijgen en nemen ze zeker geen onbetaald verlof op na de geboorte, iets dat veel vrouwen wel doen (Hochschild, 1997). Uit tabel 2.4 blijkt dat er 119.000 vrouwen waren die recht hadden op ouderschapsverlof terwijl maar 42.000 vrouwen ouderschapsverlof hebben opgenomen. Ook is te zien dat er nog veel minder mannen zijn die hier gebruik van maken. Van de 140.000 mannen die er recht op hadden hebben maar 18.000 mannen er gebruik van gemaakt (Cloin et al., 2009). Dat mannen er geen gebruik van maken komt volgens Hochschild (1997) doordat andere mannen heel snel geneigd zijn te denken dat de mannen het verlof gebruiken om gewoon lekker thuis te blijven om uit te rusten. Vrouwen vinden het alleen maar goed als een man dit doet en zien het liefst dat hun eigen man hetzelfde doet. Tabel 2.4: Gebruik van ouderschapsverlof (werknemers van 15 tot 65 jaar) 20012007 absolute aantallen x 1000 (Cloin et al., 2009: 136)
Het opnemen van verlof na de geboorte is een heikel punt in Nederland. In een artikel van de Telegraaf (2009) wordt gesteld dat deze verlofperiode naar vier maanden zou moeten. Het commentaar dat hier vervolgens op gegeven werd was zeer typerend, getuige bijvoorbeeld ene Karel uit Katwijk: ‘doen, extra reden om bij gelijke geschiktheid te kiezen voor een man en niet voor een vrouw.’ En een ondernemer in Den haag verklaart: 16
‘klaar ben je daar mee als kleine werkgever. Enige oplossing: alleen oudere dames en/of alleen mannen aannemen.’ Dit commentaar geeft meteen aan waarom ouders meer tijd proberen te krijgen voor hun gezin. Het wordt in de werkende samenleving niet geaccepteerd om langer dan strikt noodzakelijk bij je gezin te zijn. Dit is heel erg dubbel doordat ouders aan de ene kant voor het gezin klaar moeten staan om een ‘goede’ ouder te zijn, terwijl zij aan de andere kant wel moeten werken. Veel ouders reageren sterk op het idee dat huisvrouw/man zijn minderwaardig zou zijn. Dat het familieleven minder belangrijk zou zijn dan carrière maken. Hier komt een conflict naar boven: ouders proberen het werk en het gezin op een gelijk niveau te brengen: werk is belangrijk, maar het gezin is net zo belangrijk, zo niet belangrijker. In de Verenigde Staten vond Hochschild (1997) dat hoe meer waardering de ouders krijgen voor hun (betaalde) werk door de mensen om hun heen, des te meer waarde ze hieraan gaan hechten, met als gevolg dat het familieleven minder belangrijk wordt en hier minder tijd in wordt gestoken. In Nederland lijkt het erop dat het gezin op de eerste plaats komt. Het gezin is belangrijker dan het werk, maar dit zorgt er wel voor dat ouders voor het conflict staan hoe ze goed voor het gezin kunnen zorgen en daarbij ook carrière kunnen maken. ‘For women as well as men, work in the marketplace is less often a simple economic fact than a complex cultural value’ (Hochschild 1997:198). De waardering die ouders krijgen voor het werk, dat ervoor zorgt dat ouders minder thuis zijn, zorgt er ook weer voor dat het schuldgevoel van de ouders naar de kinderen toe opkomt. Dit zal verder besproken worden in paragraaf 4.2. Zwangerschapsverlof blijft een heikel punt doordat vrouwen niet regelmatig aanwezig zijn door zwangerschappen, maar ook omdat: ‘de huisvrouw betaalt doordat ze buitenstaander blijft van de maalstroom van het maatschappelijke leven. De werkende vrouw betaalt doordat ze in een goed gesmeerd lopend werkritme terechtkomt dat haar weinig tijd of emotionele energie laat om een gezin groot te brengen’ (Hochschild, 1990: 13). Een carrière laat daar weinig ruimte voor doordat een carrière oorspronkelijk alleen bedoeld was voor mannen van wie de vrouw thuis op de kinderen kon passen. Dit zorgt voor spanningen binnen het gezin: een vrouw wil wel werken. Dit om iets voor zichzelf te hebben, om een sociaal leven op te bouwen en om op financieel gebied een steentje bij te dragen. Doordat de combinatie carrière - gezin voor vrouwen vaak nog steeds niet lukt ontstaat er een conflict bij de vrouw tussen haar twee tegenstrijdige gevoelens. Ook is het moeilijk voor een vrouw (voltijd) te gaan werken omdat ze dan schuldgevoelens krijgt tegenover de kinderen. Andere spanningen komen doordat de mannen zeggen wel een deel van de huishouding over te willen nemen door bijvoorbeeld een dag minder te gaan werken, maar dit niet doen. (zie ook paragraaf 4.2) Dit is ook wat Hochschild (1990) gedurende haar onderzoek opvalt. Er verandert eigenlijk niets in de taakverdeling van het gezin als de vrouw ook gaat werken, terwijl stellen wel het idee hebben dat er wat verandert: ze hebben het idee dat ze samen de verantwoordelijkheid voor het kind dragen en dat ze de huishoudelijke taken eerlijk verdelen etc. Als er dan verder wordt gekeken naar de wekelijkse bezigheden van zowel 17
de mannen en vrouwen, blijkt toch dat de vrouw zich eigenlijk het meest verantwoordelijk voelt en is, voor het huishouden (Hochschild, 1997). In grafiek 2.2 is te zien dat bijvoorbeeld de was doen en schoonmaken nog altijd tot de taken van een vrouw behoren. Koken en boodschappen doen de mannen iets vaker maar behoort nog tot de taken van de vrouw, terwijl klusjes in en rondom het huis nog steeds tot taken van de man behoren. De meest gelijke taakverdeling is er bij boodschappen doen en het bijhouden van de financiën (Cloin et al., 2009). Grafiek 2.2: Verdeling van huishoudelijke taken in 2008 (in procenten) (Cloin et al., 2009:152)
Wanneer er vervolgens gekeken wordt naar de verdeling van de zorg voor de kinderen zien we dat deze over het algemeen eerlijker verdeeld wordt dan de andere huishoudelijke taken (Zie grafiek 2.3). Vooral het wassen, aankleden, eten geven en het spelen en voorlezen aan kinderen zijn taken die ouders vaak samen doen. Echter, vrouwen zorgen voor zieke kinderen en halen en brengen ze vaker. Mannen helpen tegenwoordig dus wel mee in het huishouden en met de verzorging van de kinderen. Toch komt het nog nauwelijks voor dat mannen delen van de kinderverzorging helemaal voor hun rekening nemen (Cloin et al., 2009). In hoofdstuk 5 wordt ook gekeken naar de verdeling van huishoudelijke taken. In deze taakverdeling wordt de taak van de kinderen in het huishouden nog wel vergeten. Volgens Goldscheider and Waite (1991 volgens Denuwelaere, 2003) besteden kinderen ongeveer zeven uur in de week aan huishoudelijk taken, waarvan afwassen en het huis opruimen bijna net zoveel door de kinderen als door de vader wordt gedaan. 18
Grafiek 2.3: Verdeling van kinderzorgtaken van paren met kinderen van 12 jaar of jonger, 2008 (in procenten) (Cloin et al., 2009:153)
Gezegd kan worden dat veel gezinnen de illusie hebben dat er wat veranderd in de taakverdeling van hun gezin, maar uiteindelijk zijn veel gezinnen nog zeer traditioneel (Hochschild, 1997). Ook zeggen mannen dat ze wel minder willen werken om te helpen met de zorg voor de kinderen, maar gaan ze in de praktijk zelden minder werken. (Weeda, 1992) Ook uit onderzoek van de website Ikvader.nl en een enquête onder bezoekers van de negen-maanden-beurs blijkt dat 89 procent van de vaders meer tijd wil besteden aan hun kinderen, maar dat 78 procent hiervoor niet bereid is een werkdag in te ruilen (Telegraaf 2, 2009). Dit heeft als gevolg dat vrouwen gefrustreerd raken. Nu vrouwen zijn gaan werken vinden ze dat de vaders ook wel een deel van de huishoudelijke taken over mogen nemen. Dit is heel sterk het geval bij vrouwen die voltijd werken, doordat deze vrouwen het idee krijgen dat thuis werk is en werk thuis is, als ze alles in het huishouden nog zelf moeten doen. Dit heeft als gevolg dat ze zo lang en veel mogelijk op het werk blijven om een beetje ‘rust’ te krijgen (Hochschild, 1997). In Nederland werken de meeste vrouwen in deeltijd en hebben dus meer tijd om het huishouden te doen dan hun man die vaak wel voltijds werkt. Deze vrouwen vinden het dan ook acceptabel dat zij meer doen in het huishouden als hun man, maar vinden wel dat hij ook een paar taken mag overnemen. Tenslotte werken zij ook nog naast het huishouden. Vrouwen doen dus nog steeds het meest in het huishouden, al krijgen ze wel hulp van de mannen. Ze voelen zich ook nog steeds het meest verantwoordelijk voor deze taken. Heeft de emancipatie invloed gehad op de rolverdeling zoals hij nu is? Hier zal in de volgende paragraaf naar gekeken worden.
19
2.3 Emancipatie Heeft de emancipatie invloed gehad op de levensloop, in de zin van trouwen, kinderen, scholing en werken, van vrouwen? En in hoeverre hebben de keuzes die vrouwen in de loop van hun leven maken invloed op hun latere rolpatronen (emancipatiewaarden)? Zijn ze traditioneel, geëmancipeerd, transitioneel of zijn ze trendsetters? In Jansen et al. (1988) gaan ze in op deze vragen met behulp van een causaal model. In bijlage 5 staat beschreven waar ze in dit model naar kijken. Uit dit onderzoek blijkt dat de waarden over emancipatie van invloed zijn op de keuzes die vrouwen maken rond werk en scholing, huwelijk etc. Zo kiezen vrouwen met moderne opvattingen ervoor om minder kinderen te krijgen en kiezen ze minder vaak voor een huwelijk dan traditionele vrouwen. Ook werken de vrouwen met moderne opvattingen meer uren en behalen ze een hoger diploma. Hieruit concluderen Jansen et al. (1988) dat vrouwen met moderne emancipatiewaarden hun eigen onafhankelijkheid en ontwikkeling belangrijk vinden en zich minder vaak in een huwelijk laten vastleggen. Dit zijn eigenschappen van een vrouw met moderne emancipatiewaarden. Toch veranderen deze waarden nogal eens in het leven van een vrouw. Gebeurtenissen zoals trouwen en het krijgen van kinderen maken vrouwen traditioneler in hun waarden en ook het werk en school beïnvloedt de waarde. De jonge vrouwen laten zich wel leiden door hun waarden over emancipatie en passen deze waarden ook weer aan hun gedrag aan (Jansen et al., 1988). Vrouwen met een moderne emancipatiewaarde en hoge opleiding, vooral universitair, hebben vaak een individualistische kijk op het moederschap en vinden werk belangrijk. Door hun hoge opleiding krijgen deze vrouwen vaak later kinderen dan vrouwen met een lagere opleiding. De reden hiervoor is dat het krijgen van kinderen terwijl de vrouw nog studeert wordt beschouwd als iets dat bijna onmogelijk is (Wijsen et al., 2005). Vrouwen zijn over de jaren heen dus meer gaan werken, al werken ze nog steeds minder dan mannen, maar uiteindelijk hebben zij wel nog steeds de hoofdverantwoordelijkheid over het huishouden en de zorg van de kinderen. De vrouwen voelen zich hier ook nog het meest verantwoordelijk voor ten opzichte van de mannen. Dit houdt in dat vrouwen tegenwoordig drie taken hebben: het huishouden, de zorg voor de kinderen en hun werk. Het is dus ook voornamelijk de verantwoordelijkheid van de vrouw om hun werk en het gezinsleven te combineren, wat nog wel eens spanningen binnen het huishouden oplevert. Hoe zijn deze ideeën over de rolpatronen tussen mannen en vrouwen tot stand gekomen? Waar komen deze vandaan? In het volgende hoofdstuk zullen een aantal factoren voor de totstandkoming van deze ideeën naar voren komen.
20
Hoofdstuk 3: De geschiedenis van de ideeën over rolpatronen tussen mannen en vrouwen. Tegenwoordig moeten ouders hun dochters alvast min of meer voorbereiden op een beroep, wat ze precies willen gaan doen en hoe ze zich in hun levensonderhoud willen gaan voorzien. Terwijl voor de oorlog voornamelijk gekeken werd naar een geschikte man voor hun dochter (Sullerot, 1979). Een ander groot verschil tussen nu en voor de oorlog is dat vrouwen kunnen gaan werken zonder afgesneden te worden van hun sociale omgeving. De vrouwen die één á twee generaties geleden wel de moed hadden dit te doen, werden van hun milieu afgesneden en niet meer geaccepteerd. Ze mochten dan geen contact meer met vrienden en familie of alleen op speciale uren. In de woorden van Sullerot (1979:138): ‘Als een pestlijder die men beklaagt maar die men verre van de gezonde kudde moet houden’. 3.1 Twee argumenten op basis waarvan vrouwen anders worden gezien Voor de industriële revolutie mochten vrouwen niet naar school. Zij moesten thuis blijven om te helpen met de werkzaamheden om in het levensonderhoud van het gezin te voorzien. Dit hield in dat ze moesten helpen op het land van de familie, in hun winkel moesten werken en moesten helpen met het huishouden. Meisjes mochten ook niet zelf bepalen met wie zij wilden trouwen: dit werd door de ouders van het meisje bepaald. Hierbij letten de ouders vaak alleen maar op het familiekapitaal en of de man, en dus hun dochter, dat zou erven. Als ze dan gingen trouwen moesten de vrouwen het huishouden onderhouden en de kinderen opvoeden. Ze mochten niet werken, niet studeren en hadden op politiek gebied niets te zeggen. Het begrip ‘betaald werk’ bestond nog niet. Het werk dat gedaan werd, was noodzakelijk om in het levensonderhoud van het gezin te voorzien en werd zo dus ‘betaald’. Vrouwen leefden eigenlijk als tweederangs burgers (Pauline, 2002). Tegenwoordig is buitenshuis werken voor vrouwen een hele normale zaak geworden, al werken vrouwen nog steeds minder uren in een week. Ook verdienen de vrouwen in een gelijke situatie over het algemeen minder ten opzichte van de mannen. Waar komt deze ongelijkheid vandaan? Dit zal in de volgende paragraaf worden uitgelegd aan de hand van twee argumenten van Sullerot (1979). 3.1.1 Het argument van de ‘natuur’ De ‘natuur’ wordt meestal beschreven met de man als uitgangsnorm. Als er dan gekeken wordt naar de verschillen tussen beide seksen worden er aan de man speciale rechten verleend, die de vrouw niet van de man kan afnemen zonder de ‘orde aan te tasten’. Hierbij staat ‘orde’ voor de rollen en taken die aan de beide geslachten voorgeschreven zijn. Voorbeelden hiervan zijn hun eigen kleding en hun eigen seksuele gedrag. Deze ‘[..] orde was grotendeels een maatschappelijke orde zonder constante, onbetwistbare rechtvaardiging die op een studie van de fysiologie der beide geslachten berustte. Niettemin werd die orde verkondigd en aangevoeld als de orde van de Natuur. En daardoor is hij nog steeds heilig en onaantastbaar’ (Sullerot, 1979: 20). Volgens de natuur brengt de vrouw kinderen op de wereld en voedt ze de allerkleinsten. Verder heeft ze minder spierkracht dan de man en wordt hij niet gehinderd door zwangerschappen. Vrouwen hebben hun sociale positie, volgens de sociobiologie, dus te 21
danken aan de reproductieve functies van hun lichaam. Het argument van de sociobiologie is ‘natuurlijk’ omdat de determinanten van sociaal gedrag worden gevonden aan de hand van de genen. Deze genen zorgen voor de verschillen tussen mannen en vrouwen door de invloed van de sekse hormonen die van invloed zijn op de hersenen. Volgens Shilling (2003) leent de sociobiologie zich er hierdoor voor om opgenomen te worden in het traditionele denken en ontstonden, op basis van de sociobiologie, de traditionele rolpatronen voor mannen en vrouwen. Deze sociaal geconstrueerde verschillen waren groot genoeg om een belangrijke scheiding in arbeid tussen de mannen en vrouwen te veroorzaken (Shilling, 2003). De vader was de kostwinner, vertegenwoordigde het gezin naar buiten en was het juridische gezinshoofd, terwijl de moeder de status van een afhankelijk kind had (Grunell, 2003). Maar zijn deze verschillen echt gebaseerd op fysiologie? Moet de vrouw, omdat zij nu eenmaal de kinderen moet voeden, ook in haar eentje de rest van de huishouding doen? Toch werd dit geaccepteerd omdat, zoals men zegt: het nu eenmaal door de natuur is bepaald. Vrouwen leefden beschermd en deels onderworpen. Ze waren niet in staat om deze gang van zaken opnieuw ter discussie te stellen en de rollen om te draaien of met elkaar te verweven. Hierdoor heeft de typische man/vrouwrolverdeling in de loop der jaren steeds sterker kunnen worden. De neiging om verschillen op te heffen. Waarom blijft men denken volgens de argumenten van de ‘natuur’ als de feiten niet echt op fysiologie gebaseerd zijn? Dit wordt verklaard vanuit de theorie dat geëmancipeerde mensen de neiging hebben om verschillen op te heffen waarbij mannen bang zijn hun macht te verliezen. Wanneer mensen secundaire kenmerken, verschillen en eigenaardigheden niet belangrijk vinden en ieder mens als zijn gelijke beschouwt dan verruimt de mens zeker zijn blik. Volgens Jansweijer et al. (1988) is dit moeilijk omdat de mensen hierbij bang zijn voor zelfvernietiging, het verliezen van macht: een man kan zich minder man gaan voelen door ‘vrouwen taken’ te doen en het idee hebben macht te verliezen door deze taken op zich te nemen. Op seksueel gebied word juist gekeken naar wat er uit de verschillen tussen mannen en vrouwen voorkomt zodat ze elkaar kunnen aanvullen (Jansweijer et al., 1988). De traditionele mensen hebben juist de neiging de verschillen te benadrukken met typische mannen en vrouwen taken: de man is de kostwinner, de vrouw zorgt voor het huishouden en voor de kinderen. De man doet de klusjes rondom het huis, de vrouw de was. Zij vinden dat deze verschillen in stand gehouden moeten worden. Dit omdat het ook beter zou zijn voor het gezin om altijd iemand thuis te hebben wanneer de kinderen thuis komen en die tevens voor alle dingen binnen het huishouden zorgt. Helaas ontstaat door deze opvattingen wel een conflict wanneer de vrouw ook graag wil werken. Zij moet dan een tweestrijd met zichzelf uitvechten om een balans tussen het werk en haar gezin te vinden waar zij zich goed bij voelt. 3.1.2 Binnenshuis en buitenshuis ‘De goden hebben de vrouw geschapen voor het werk binnenshuis, de man voor al het andere werk. De goden hebben haar binnen geplaatst omdat ze minder goed tegen kou, hitte en oorlog kan. Voor vrouwen is het fatsoenlijk om binnen te blijven en onfatsoenlijk om buiten ‘om te hangen’. Voor mannen zou het een schande zijn om ‘zich in huis op te
22
sluiten’ en zich niet bezig te houden met zaken buitenshuis’ (Xenofon volgens Sullerot,1979: 27). Menander formuleert het korter voor hoe de situatie later werd: (volgens Sullerot, 1979: 27): ‘Een fatsoenlijke vrouw moet thuis blijven: de straat is voor vrouwen die niet deugen’. Ook werden werkplaatsen van vrouwen beschouwd als de gang naar prostitutie. De slavin, de dienstbode en de arbeidster staan namelijk evengoed van de ochtend tot avond en van avond tot de ochtend in dienst van de baas (haar meester). Hieruit vloeit voort dat vrouwen niks groots/belangrijks kunnen doen, want alle grote dingen gebeuren buitenshuis. Deze traditionele ideeën over de positie van vrouwen werden in deze tijd nog eens versterkt door Proudhon (1809-1865), ook wel de vrouwenhater genoemd (Sullerot, 1979). ‘Proudhon was een franse autodidactische econoom, socioloog en een theoreticus van het socialisme die wordt beschouwd als een van de eerste anarchistische denkers. Langzaam aan verzette hij zich tegen het socialisme en het kapitalisme. Hij bepleitte hier voor in de plaats een coöperatieve samenleving, zonder regering’ (Wikipedia, 2009). De ideeën van Proudhon over vrouwenarbeid hebben de mannelijke vakvereniging in het verleden geïnspireerd (Sullerot, 1979). Deze ideeën vielen voornamelijk goed bij mannen die nog steeds bezig waren al het werk van vrouwen af te nemen. Heel af en toe, als er toch een vrouw nodig was voor het werk dan was er zeker geen sprake van een eerlijk loon, vergeleken met de man. Deze regeling van ongelijke betaling is alleen zeer nadelig geweest voor mannen omdat werkgevers, zoals nu nog steeds, natuurlijk niet te veel wilden betalen aan hun personeel om meer winst te maken. Daardoor konden ze beter vrouwen aannemen, aangezien deze veel minder betaald kregen dan mannen. Dit leidde tot grote ergernis van de mannen want nu zorgden de vrouwen ervoor dat elke loonsverhoging verhinderd werd (Sullerot, 1979). Voor Proudhon waren vrouwen minderwaardig en kon de maatschappij van haar niks positiefs verwachten. Hij vond dat vrouwen moesten leven voor het gezin: achter het aanrecht. Ze mochten geen lichamelijke genoegens kennen en zeker geen (betaalde) baan hebben, want dat zou onafhankelijkheid betekenen. Laatstgenoemde gaat zelfs zo ver in zijn ideeën dat hij een genetische selectie zou willen maken tussen ‘goede’ en ‘slechte’ vrouwen zodat alleen de goede vrouwen, vrouwen achter het aanrecht en gehoorzame vrouwen, overbleven. Ook streefde hij naar een wetgeving die zei dat de echtgenoot het recht over het leven of de dood van zijn vrouw krijgt en niet alleen in hele extreme uitzondering, maar al in het geval van niet gehoorzamen en/of een slecht humeur. In de 19e eeuw werd het nog zo belangrijk gevonden dat vrouwen binnen bleven dat er internaten ontstonden voor arbeiders: ‘lekenorders van vrouwelijke kluizenaars, die weliswaar geen enkele gelofte hadden gedaan, maar gedwongen waren om te werken voor de kost’ (Sullerot, 1979: 29). Deze vrouwen mochten wel buiten komen maar alleen onder begeleiding van een non en alleen als het echt noodzakelijk was. Toen het door de economie nodig werd voor de vrouwen om ook te gaan werken in fabrieken, werden dit strikt besloten ruimtes. Ook tegenwoordig komt dit nog terug: vrouwen mogen nu dan wel naar buiten, maar wanneer aan mannen in hogere posities gevraagd wordt of vrouwen in de nabije toekomst opgenomen worden in de groep van beslissende mensen is de eerste 23
reactie nog steeds dat dat toch echt niet kan omdat er voor die functie gemakkelijk over de hele wereld gereisd moet kunnen worden (Sullerot, 1979). Er dus vanuit gaand dat vrouwen dit niet kunnen. Naast de vrouwen die economisch gezien wel moesten werken, waren er vrouwen van de hogere stand, die niet mochten werken omdat dit een teken van armoede zou zijn. De vooroordelen tegen de werkende vrouw waren in deze jaren dan ook nog erg sterk (van Doorne-huiskes in Sullerot, 1979). Pas na de tweede wereldoorlog hebben vrouwen het recht gekregen om te werken. In 1919 kwam er erkenning voor gelijke betaling voor gelijk werk met hiernaast bescherming van het moederschap met een zwangerschapsverlof van twaalf weken waarin zij niet ontslagen mag worden en rusturen krijgt, nadat ze weer aan het werk is gegaan, om het kind te voeden. Tegelijkertijd met deze regels die de vrouw moet beschermen, werden de nadelen zichtbaar van al deze regels: werkgevers werden erdoor afgeschrikt om vrouwen aan te nemen. Het werd het belangrijkste bezwaar tegen vrouwen op de werkvloer omdat vrouwen dan onregelmatig aanwezig waren. Verder kwamen er regels in 1935 die het verboden om vrouwen in mijnen, met lood of loodwit te laten werken, omdat dit gevaren voor het moederschap mee brengt (Sullerot, 1979). In 1960 zien we vanaf de leeftijd van 24 jaar dat de vrouwen aanzienlijk minder werken wanneer zij getrouwd zijn. Dit is te verklaren doordat het gezinsleven in Nederland een belangrijke plaats heeft en de rolverdeling tussen man en vrouw vele traditionele trekken vertoont in deze tijd (van Doorne-huiskes in Sullerot, 1979). Het argument van de natuur en ‘binnenshuis en buitenshuis’ zijn dus twee argumenten op basis waarop vrouwen anders worden gezien. Maar ook de industriële revolutie is onderdeel van de geschiedenis die de Nederlandse cultuur en zijn ideeën over rolpatronen heeft gevormd. 3.2 De industriële revolutie De industriële revolutie is een onderdeel van de geschiedenis die de Nederlandse cultuur heeft gevormd. De ideeën die gevormd worden in deze cultuur hebben invloed op de rolpatronen tussen mannen en vrouwen. De industriële revolutie zorgde ervoor dat de mannen zijn werk in de buitenlucht met al zijn familie en vrienden, verving door het werken in fabrieken met een heel gevarieerde groep mensen. Hier moesten ze zich het hele jaar door aan de tijdschema’s van de fabriek houden terwijl ze gewend waren zich aan te passen aan de seizoenen. De vrouwen bleven het huishouden doen en de kinderen opvoeden (Hochschild, 1990). Wat voor de vrouwen wel verschil maakte is het feit dat handwerk thuis, het maken van boter en kleding etc, niet meer rendabel was vanaf 1840. In deze tijd was de productie thuis de helft van wat er in de fabriek geproduceerd kon worden. De vrouwen gaven toen het handwerk thuis maar helemaal op, ook omdat ze dicht bij de stad woonden en geen eigen stuk land hadden, en begonnen deze dingen te kopen in de stad: de dingen die zij eerder thuis maakten en die nu door hun mannen geproduceerd werden (Sullerot, 1979). Vrouwen probeerden hierna wel alleen in het huishouden te blijven werken maar dat was financieel niet te doen, tot grote blijdschap van fabrieken: die haalden vanaf 1847 ook de vrouwen en zelfs de kinderen naar de fabrieken om daar te komen werken. Dit omdat vrouwen en kinderen een stuk goedkoper waren dan mannen. Daarbij kwam dat de 24
kinderen wel met hun moeder mee moesten omdat ze anders geen eten kregen en geen recht hadden op bijstand (Sullerot,1979). ‘Het onrecht dat mannen in hun strijd voor verbetering van hun levensomstandigheden werd aangedaan was hard, maar het onrecht dat vrouwen te verduren kregen was nog harder, en de terugslag daarvan verzwakte de pogingen van de mannen tot emancipatie van de arbeiders’ (Sullerot, 1979: 104). Helaas snapte, volgens Sullerot, de meerderheid van de mannen dit niet, lieten ze zich beïnvloeden door Proudhon en volgden ze een theorie die steunt op drie stellingen (Sullerot, 1979: 105): - De vrouw is onmondig. Volgens de uitdrukking die toen ontstond: ‘De man staat tot de vrouw als de vrouw tot het kind. Als een soort vader dus. De vrouw moest dan ook niet de vrijheid krijgen om zelf haar werk te kiezen en haar kost te verdienen. - Het gezin is de basiseenheid van de maatschappij en de man is het enige deel van die eenheid dat contact met de maatschappij mag hebben, deze eenheid mag vertegenwoordigen en in stand houden. - Vrouwenarbeid doet mannenarbeid nadelige concurrentie aan en doet lonen dalen. Vrouwenarbeid veroorzaakt werkloosheid. Als er goed naar de hierboven genoemde punten gekeken wordt, kan er opgemerkt worden dat het eigenlijk alleen maar over vrouwen gaat die een man hebben. Wat gebeurt er dan met de zogenoemde ‘overbodig vrouwen’ oftewel de, al dan niet door omstandigheden, ongetrouwde vrouw? Hebben deze vrouwen geen recht op bestaan? Sullerot (1979) stelt dan ook vast dat bij de ontwikkeling en positionering van de vrouw, er grotendeels van de ongetrouwde vrouwen uit is gegaan. Want deze vrouwen vormden een probleem waar Proudhon en zijn aanhangers geen antwoord op hadden. Deze vrouwen wilden/moesten werken om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij konden niet de hele dag thuis zitten om het huishouden te doen. En doordat zij moesten werken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, werden ze ook steeds gedrevener om een beter betaalde of leukere baan te krijgen. Het waren deze ongetrouwde vrouwen die zorgden voor de opkomst van de vrouw: de emancipatie. Maar ook de huisvrouwen speelden hier een rol in. Zij begonnen zich te vervelen en wilden ook iets buitenshuis om sociale contacten op te doen en een uitdaging voor zichzelf te hebben. Op het moment dat vrouwen wilden gaan werken om niet meer totaal afhankelijk te zijn van haar man en om een eigen identiteit te ontwikkelen kwamen de problemen. Vrouwen hadden een enorme achterstand in onderwijs doordat er nooit scholen voor ze waren geweest. En zelfs toen er basisscholen kwamen gingen de meisjes vaak nog niet naar school omdat er geen of slechte onderwijzers waren, en vaker nog, omdat er een man voor de klas stond: op het platteland durfden ze meisjes niet de hele dag aan een man toe te vertrouwen (Sullerot, 1979). Dit veranderde toen er geschoolde onderwijzeressen kwamen. Uiteindelijk kwamen er zelfs middelbare scholen voor meisjes (in 1898 waren er elf in Nederland) en in 1908 gymnasiums Deze verschilden wel van de middelbare scholen voor jongens. De meisjes scholen waren nog erg gericht op hoe een ‘echte’ vrouw zich hoort te gedragen en wat de taken zijn: een soort huishoudschool (Sullerot, 25
1979). Door dit ongelijkwaardige diploma werd het voor meisjes vele malen moeilijker om aan de universiteit te mogen en te kunnen studeren. Hierdoor werden de vrouwen buiten de universitaire opleidingen, met vrije beroepen, gehouden. De oplossing voor het verschil in opleiding op de middelbare school kwam dan ook met gemengde scholen. Een andere reden dat meisjes vaak buiten de universitaire studies werden gehouden was dat men bang was dat ze het geïnvesteerde geld voor de studie zouden ‘verspillen’ door gelijk na hun studie te trouwen en kinderen te krijgen en zich hierbij helemaal te storten op het gezinsleven. De overheid en de ouders konden dan ‘beter’ investeren in de jongen zodat deze een goede baan kreeg en hopen dat het meisje (goed) zou trouwen (Sullerot, 1979). Het feit dat het voor meisjes moeilijk of zelfs niet mogelijk was te gaan studeren en onder andere daardoor een ongelijke behandeling op de arbeidsmarkt kregen, is één van de oorzaken waardoor het feminisme is ontstaan. 3.3 Opkomst van het feminisme Zoals al gelezen in paragraaf 3.1 leefden vrouwen voor de industriële revolutie eigenlijk als tweederangsburgers: ze moesten voor het huishouden en de kinderen zorgen en verder mochten ze niets. Aan het eind van de 19e eeuw begonnen sommige vrouwen zich te verzetten en organiseerden ze vrouwenbewegingen tegen de maatschappij, tegen het feit dat vrouwen leefden als tweederangsburgers. Tegen de slechte onderwijsmogelijkheden en omdat ze op politiek gebied niets te zeggen hadden. Ook konden ze moeilijk aan een baan komen en waren ze thuis alleen voor het huishouden en voor de zorg van de kinderen (Pauline, 2002). Vooral onafhankelijke, jonge, vrouwen vroegen zich af waarom zij niets te vertellen hadden. Verder ontwikkelden zij ideeën over seks en over het huwelijk die anders waren dan wat de toen geldende norm was. Zij vonden dat vrouwen actiever moesten worden in de maatschappij en minder afhankelijk moesten worden: vrouwen moesten hun eigen beslissingen gaan nemen. Deze beweging van jonge vrouwen zette zich onder andere in voor beter onderwijs en een betere wettelijke positie voor vrouwen met betrekking tot echtscheidingen en bezittingen. De term ‘feministe’ verscheen in 1895 voor het eerst in de pers (www.absolutefacts.nl, 2009). Daarin werd ‘feminisme’ voorgesteld als een ‘algemene aanduiding voor zowel een politieke, sociale beweging als wereldbeschouwing waarin de ongelijke (machts)verhoudingen tussen vrouwen en mannen bekritiseerd wordt: het feminisme vormt als dusdanig de inspiratiebron voor vrouwenstudies’ (Maerten, 2009: 2). Het feit dat de organisatie benoemd werd betekende dat ze groter en meer georganiseerd werd. ‘Kenmerkend voor vrouwenbewegingen is dat zij solidair zijn met andere bewegingen: de strijd van etnische minderheden, sociale bewegingen, vredesbeweging, milieubeweging en homobeweging’ (Maerten, 2009: 2).
26
Dat het feminisme rond 1870 opkwam had te maken met de industrialisatie, de modernisering en de verbeterde communicatie van de maatschappij. Vrouwen, vooral uit de hogere klasse, gingen zich vervelen doordat ze niet mochten werken, niet studeren en niet stemmen. Zij werden geacht om thuis te zijn en voor het gezin te zorgen. Voor hun inkomen waren deze vrouwen afhankelijk van hun familie (Ammerlaan, 2009). Er ontstonden drie feministische golven (Pauline, 2002). 1e Golf Tijdens de eerste golf, rond 1870, bereikten de vrouwen dat er opleidingen en vervolgopleidingen kwamen voor vrouwen. In Nederland was het Aletta Jacobs die hierbij van groot belang was doordat zij als eerste vrouw op een universiteit een voorbeeld voor vrouwen werd. Ook kregen de vrouwen door de eerste golf passief kiesrecht in 1917 en in 1919 actief kiesrecht (Pauline, 2002). In deze golf kan nog gesproken worden van een gemeenschappelijke agenda. Deze golf stond vooral voor de rechten van de vrouw als politiek/ publiek individu (Maerten, 2009). Na deze strijd om stemrecht keerden vrouwenbewegingen zich in verschillende richtingen met verschillende thema’s: armoede, gelijke rechten en politieke opvoeding zijn hier voorbeelden van. Zo gingen verschillende vrouwenbewegingen zich langzaam maar zeker tegen spreken: ‘Zo zetten sommige vrouwenorganisaties zich in voor de afschaffing van protectionistische wetten, terwijl anderen juist ijverden voor het invoeren van huishoudloon’ (Maerten, 2009: 2). Toch was na de eerste golf het feminisme nog niet helemaal aangeslagen in Nederland. 2e Golf Na de eerste golf ontstond er ook een tweede feministische golf in de jaren zestig. Met deze golf breidden de thema’s nog verder uit: naast strikt juridische en of politieke rechten, komen ook seksualiteit en mentaliteitwijzigingen naar boven (Maerten, 2009). Vrouwen wilden dat de traditionele rolpatronen werden doorbroken en dat mannen en vrouwen gelijke kansen zouden krijgen op de arbeidsmarkt. Ook streden ze voor het recht op abortus: ‘baas over eigen buik’. Op het moment dat de ‘wet van gelijke behandeling’ werd ingevoerd en de abortuswet van kracht werd, in 1981, kwam de tweede feministische golf min of meer tot zijn einde (Pauline, 2002). Vanaf 1919, het moment dat vrouwen ook mochten gaan stemmen, werd het leven van vrouwen ook gemakkelijker door de uitvinding van huishoudelijke apparaten, en doordat ze langzaam maar zeker steeds minder kinderen kregen. Zo bleef er ook meer tijd over om buitenshuis te gaan werken (Brinkgreve et al., 2003). Belangrijk van deze tweede golf is de komst van de ‘feministische theorie’. Deze theorie daagde de traditionele manieren van theorievorming uit. Hierbij moet men bedenken dat in deze golf theorie en actie hand in hand gingen. Deze theorie had twee taken: het aan de kaak stellen van gender stereotypen en het bieden van alternatieve modellen. Deze theorie ging uit van drie basisprincipes: (Maerten, 2009: 2) 1. Gender is een sociale constructie die vrouwen meer onderdrukt dan mannen. 2. De constructies van gender worden bepaald door de patriarchale maatschappij. 3. De ervaringen van vrouwen vormt de beste bron van kennis voor het bouwen aan een niet-seksistische toekomst. 27
Vanaf de jaren 70 ontstonden er vele stromingen van het feminisme. Zo was er het liberaal feminisme, het marxistisch feminisme, het radicaal feminisme, cultureel feminisme, postmodern feminisme en het anarchistische feminisme. De verschillende stromingen hebben allemaal hun eigen inbreng, maar komen in grote lijnen met elkaar overeen en hebben hetzelfde doel: gelijke rechten. Veel feministen doorlopen verschillende stromingen om ideeën op te doen of om deze juist te laten vallen. Uiteindelijk kunnen deze verschillende stromingen niet gescheiden gehouden worden en ontstaat er een mix (Maerten, 2009). 3e Golf In de jaren tachtig dook de term ‘derde golf’ op. Deze brak in de jaren negentig door, vooral in Groot Brittannië en de Verenigde Staten. Deze derde golf feministen legde de nadruk sterk op individualiteit. Deze derde golf werd ook wel de ‘Do it yourself feminisme’, ‘generation X feminisme’ of ‘new feminism’ genoemd. Deze derde golf had niet specifiek ergens aandacht voor. Er waren heel veel topics waartegen ze streden. Één onderwerp waar eigenlijk alle feministen mee bezig waren was het zich afzetten tegen de ‘rigide ideologie’ van de tweede golf. De derde golf feministen wilden niet voorgeschreven krijgen hoe een feministe hoorde te zijn, maar er zelf een invulling aan geven. ‘Het is een feminisme ‘lodged in our hearts and minds’’ (Natasha Walter volgens Maerten, 2009: 5). 3.4 Sekse-ideologie Hoe komt het dat wij als maatschappij geëmancipeerd overkomen maar eigenlijk nog heel traditioneel zijn? Hochschild (1990) heeft de seksestrategie als antwoord. Deze gaat voor de man terug naar zijn overtuigingen over de rol en identiteit van beide seksen. Deze overtuigingen zijn in zijn jeugd ontstaan en daardoor diep verankerd. Hij legt vervolgens verbanden tussen zijn ideeën over hoe een man moet zijn, zijn gevoel daarover en zijn gedrag. Voor een vrouw werkt dit hetzelfde. Zij kijkt naar wat zij wil: werk of het gezin, en naar hoe ze tegenover haar man wil staan: als mindere, gelijke of meerdere. Hochschild ontdekte hier drie relatie–ideologieën: de traditionele, de overgangs-, of transitionele idiologie, en de gelijkheids- of geëmancipeerde ideologie. De Jong et al. (1994) noemen nog een vierde relatie-ideologie: de trendsetter. Vervolgens is er ook de roltheorie en ruiltheorie van ‘van der Lippe’ (1993) die hier van belang zijn. Hier kom ik later op terug. De traditionele vrouw ziet zichzelf en haar activiteiten in huiselijke sfeer, met taken als echtgenote en moeder. Ze vindt dat ze deze in stand moeten houden: alleen vrouwen zouden dit kunnen doen. De man ziet dit hetzelfde (Hochschild, 1990). Hier past ook de uitdrukking ‘een vrouw hoort achter het aanrecht’. De Amerikaanse socioloog Parsons zag dit als een functioneel vereiste van de maatschappij. Mensen kunnen niet onder gedragsvoorschriften voor deze rolverdeling uitkomen. Dit is volgens Parsons een gevolg van de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Een vrouw zou, aan de hand van biologische verschillen, geschikter zijn om zich op de emotionele behoeften van het gezin te richten, terwijl de man geschikter is om de rol van economische verzorger te vervullen en hiermee te zorgen dat het gezin materieel gezien alles heeft wat nodig is (Parsons volgens van der Lippe, 1993).
28
De geëmancipeerde vrouw is de vrouw die een belangrijke rol in deze scriptie speelt. Deze vrouw ziet zichzelf gelijk aan de man. Ze wil dezelfde leefstijl als haar man en net zoveel macht. Hiermee wordt bedoeld dat ze op huishoudelijk gebied, dus ook de zorg voor kinderen, of op carrière gebied een gemeenschappelijke richting op wil gaan. Maar ook een evenwicht tussen deze twee is door sommige geëmancipeerde vrouwen gewenst. De transitionelen zitten tussen bovenstaande typen in maar hellen over naar één kant. Dit betekent dat de vrouw zich zowel met het huishouden, de kinderen en werk wil bezig houden maar wel vindt dat de man zich moet concentreren op het verwerven van het inkomen. De transitionele man vindt het dus goed dat zijn vrouw werkt maar vindt ook dat zij de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft over het huishouden. De Jong et al. (1994) noemt hier ook nog de trendsetter. Dit zijn tweeverdieners waarbij de man, in plaats van de vrouw, minder gaat werken om voor de kinderen te zorgen. Bij deze verschillen in opvattingen van mannen en vrouwen zit nog wel een verschil in wat ze vinden: bijvoorbeeld over hoe ze de rolverdeling van man en vrouw ten opzichte van kinderen zagen en wat ze hierbij voelden. De meeste mannen en vrouwen die voor deze scriptie relevant zijn hebben hun sekse-ideologie ontwikkeld door de culturele ideeën die ze mee gekregen hebben uit hun jeugd. Van der Lippe (1993) probeert een verklaring te geven voor de taakverdelingen in huishoudens. Laatstgenoemde noemt dit de roltheorie. Bijvoorbeeld: het idee dat een vrouw niet, net als haar moeder, een voetveeg (onderdanige) moeder wil worden. Hierdoor wordt het idee versterkt om ook geld te willen verdienen, waarbij haar man ook zijn deel in het huishouden moet doen. Nu is de taakverdeling van de ouders nog niet eens de belangrijkste factor waardoor een rolverdeling later tot stand komt. Dit gebeurt meer door de eigen taakverdeling die mensen als kind hadden in het huishouden. Vaak werd deze taakverdeling bepaald door het geslacht dat de kinderen hadden (Thrall, 1978 volgens Denuwelaere, 2003). Deze taken blijken ook belangrijk voor de aanvaarding en de rechtvaardiging van een ongelijke taakverdeling. Dit omdat de mate waarin vrouwen een ongelijk taakverdeling onrechtvaardig vinden afhangt van de rolverdeling waarin ze opgegroeid zijn (Denuwelaere, 2003). De taakverdeling die mensen als kind hebben gehad kan dus aanleiding zijn tot het ontwikkelen van een bepaalde ideologie over de rollen die mannen en vrouwen vervullen in een samenleving. Maar de ideeën die mensen hebben worden niet alleen door hun verleden bepaald: ook de omstandigheden waarin stellen/ vrouwen zich bevinden, met de mogelijkheden die zij hebben in de situatie waarin ze zich bevinden, speelt hierin een belangrijke rol. Een vrouw kijkt bijvoorbeeld naar haar eigen intelligentie, opleiding, behoefte van afhankelijkheid, en kijkt dan naar hoe soortgelijke vrouwen het doen op de arbeidsmarkt en/of in het huwelijk. Als ze het ‘slecht’ lijkt te gaan doen op de arbeidsmarkt en er zijn veel traditionele mannen om haar heen, zal ze zich de traditionele rol aanpassen omdat deze sekse-ideologie haar dan het beste lijkt en ze zich er goed bij voelt. De ruiltheorie van ‘van der Lippe’ (1993) is een andere verklaring voor welke taken mannen en vrouwen op zich nemen binnen het huishouden. In deze theorie wordt, door het gezin zelf, ‘gewoon’ gekeken naar wat het slimst is om te doen: bijvoorbeeld degene die het meest verdient of kan verdienen laten werken en de partner voor het huishouden laten zorgen, zodat de uitkomst zo gunstig mogelijk is. Deze ruil is dus afhankelijk van de sociaal economische hulpbronnen, opleiding, beroepsstatus en inkomen, die ze tot hun 29
beschikking hebben. Deze theorie laat de invloed van de ouders buiten beschouwing. Het is puur een rol die bij de situatie past. Net als in de ruiltheorie richt Hochschild (1990) de sekse-ideologie meestal op de situatie waarin de persoon zich bevindt. Een extra drijfveer vormt de druk uit hun sociale omgeving om zich volgens de rolverwachtingen te gedragen (van der Lippe, 1993). In bovenstaand hoofdstuk zijn verschillende factoren naar bovengekomen op basis waarvan vrouwen anders worden gezien. Één daarvan is de sekse-ideologie. Deze heeft invloed gehad op waarom veel mensen eigenlijk nog heel traditioneel zijn, al lijken deze mensen geëmancipeerd. Dat vrouwen nu ook werken en toch nog steeds verantwoordelijk gehouden worden voor het huishouden zorgt voor nogal wat conflicten binnen het huishouden. Deze problematiek van de combinatie tussen het werk en gezin en de spanningen en conflicten in het huishouden zullen in het volgende hoofdstuk besproken worden.
30
Hoofdstuk 4: Rolpatronen tussen mannen en vrouwen nu: het onderzoek van Hochschild In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar hoe mannen en vrouwen inzicht krijgen in hun rolpatronen en hoe paren tot deze rolpatronen komen. Verder wordt het gevoel van minderwaardigheid, zoals besproken in hoofdstuk 2, verder besproken. Dit gevoel van minderwaardigheid voor de huisvrouw kan ook in het gezinsleven een conflict vormen. Doet dit het ook? In de volgende paragraaf wordt gekeken naar hoe de situatie in het gezinsleven nu precies is. Zijn er spanningen? Waar gaan die spanningen over? En kunnen deze opgelost worden? 4.1 Problematiek van combinatie werk - gezin ‘De exodus van vrouwen naar de arbeidsmarkt is niet gepaard gegaan met een veranderd cultureel begrip van huwelijk en werk, waardoor die verandering soepel had kunnen verlopen. De beroepsbevolking is veranderd evenals de hedendaagse vrouw. Maar de meeste werkomgevingen zijn niet mee veranderd ten gunste van de eisen van het gezinsleven van de medewerkers; de meeste mannen hebben zich niet echt aangepast aan de veranderingen die voor vrouwen hebben plaatsgevonden’ (Hochschild, 1990: 28). Hochschild noemt dit ook wel de ‘gestagneerde revolutie’. De spanningen die van deze revolutie komen leiden er volgens Hochschild toe dat stellen liever niet allebei willen werken, al hebben ze soms geen keus. Ook Komter (1985) verklaart dat mannen nog steeds liever hebben dat hun vrouwen thuis zijn, al denken de vrouwen dat de mening van hun man hier niet, of minder erg in is. Dat mensen hier nog zo over denken wordt ook duidelijk in het commentaar dat gegeven werd op een artikel in de Telegraaf (2009): ‘Een vrouw die werkt, is geen vrouw. Een man die zijn vrouw laat werken, is zeker geen echte man. Echt zielige figuren die tweeverdieners’ (een man uit Weert). Dit is een extreem voorbeeld, maar er waren vele reacties die op hetzelfde neerkwamen. Uit deze opmerking spreekt afkeuring over het feit dat de vrouw werkt. Zij hoort thuis te zijn. Ook in de Nederlandse media worden tweeverdieners vaak afkeurend beschreven: het hoort niet, is niet goed voor het gezin. Zij zouden niet genoeg tijd hebben voor hun gezin om ‘goed’ voor hun kinderen te kunnen zorgen. Het zouden deze kinderen zijn die veel op straat hangen. Dit zou vervolgens leiden tot criminaliteit onder de jeugd. ‘Een van de redenen dat vrouwen zich meer dan mannen voor de problematiek van de combinatie werk - gezin interesseren is, dat zelfs indien hun man zonder morren zijn aandeel in het huishouden heeft, zij zich toch altijd meer verantwoordelijk voelen voor het huis en de kinderen’ (Hochschild, 1990: 23/24). Er zijn meer vrouwen dan mannen die afspraken met de dokter bijhouden en er met de kinderen heengaan ondanks de problemen die ze daardoor met hun baas krijgen: ze willen geen alternatieve mogelijkheden zoeken om hun kind bij de dokter te brengen, ze willen het zelf doen want het kind heeft ‘haar nodig’ (Hochschild, 1997). Ook zijn het de moeders die vriendjes van de kinderen in huis halen, die zich druk maken over carnavalspakken en verjaardagcadeaus van vriendjes. Een goed voorbeeld van dat 31
vrouwen zich meer verantwoordelijk voelen voor de kinderen dan mannen, is dat vrouwen onder het werk vaker aan hun kind denken en de oppas vaker bellen dan mannen. Zie ook tabel 2.3 en 2.4 in hoofdstuk 2. Verder merkte Hochschild (1990), maar ook ikzelf zie het als ik bij mensen thuis kom, dat het vaak de moeder is die de kinderen achterna zit om dingen te doen, in de zin van: schiet op we moeten weg, hou eens op je broertje te pesten, eet je bord leeg etc. Dit zorggevoel zou verklaard kunnen worden doordat vrouwen graag kinderen willen om iets voor zichzelf te hebben: zelfrealisatie. Mannen daarentegen willen kinderen omdat ze zichzelf als kindervriend zien: om het plezier dat ze denken met ze te kunnen beleven (Komter, 1985). Hierin is nog wel een verschil tussen hoger en lager opgeleiden. Hoger opgeleiden blijken over het algemeen ook meer de nadelen te beseffen van kinderen krijgen dan lager opgeleiden (Komter, 1985). Is het terecht dat vrouwen in Nederland er vreemd op aangekeken worden wanneer zij ook fulltime werken? Hierop is het antwoord, zoals mensen veel horen, nee. Het is niet terecht, Nederlandse vrouwen zijn geëmancipeerd. Daarbij zijn velen er van overtuigd dat kinderopvang goed is voor je kind. Ze leren hier omgaan met leeftijdsgenootjes en kunnen zo ook nog van elkaar leren (Nuyens, 2005). Ondanks dat veel mensen zo denken, blijven vrouwen er problemen mee hebben als ze niet aanwezig zijn op de verjaardag van hun kind of wanneer een kind geopereerd moet worden, zelfs al is hun vader, tante of oma er wel bij. Ze blijven zelf denken: ‘moet ik niet bij mijn kind blijven? Dat is toch meer iets voor moeders?’ (Nuyens, 2005) Dus al willen vrouwen het wel van zich af zetten en weten of denken ze dat de kinderopvang goed voor de kinderen is, het zit in hen om zich er druk en schuldig over te maken en te voelen. Dit zou genetisch bepaald kunnen zijn. Persoonlijk denk ik echter dat het meer te maken heeft met de sociale druk: veel mensen vinden nog steeds dat vrouwen zich druk horen te maken over hun kroost en er altijd moeten zijn als de kinderen thuis zijn. Het schuldgevoel tegenover hun kinderen wat betreft de vele uren op het werk, wordt hierdoor extra bevestigd. Daarom is het dan ook niet vreemd dat veel mensen het de moeders ook nog steeds kwalijk neemt als ze hun kinderen in de crèche doen en er niet zijn bij bepaalde gebeurtenissen in hun leven: tenslotte voelen ze zich er zelf ook schuldig over naar hun eigen kinderen toe. Met andere woorden: vrouwen in Nederland willen graag geëmancipeerd zijn en overtuigen zichzelf ervan dat ze dit ook zijn. Maar ondertussen kunnen ze het toch niet en vallen ze weer terug in het traditionele rolpatroon doordat ze hun kinderen ‘niet uit hun hoofd kunnen zetten’ en zich altijd schuldig voelen als ze geen tijd voor de kinderen hebben. Moeders maken zich dus vaker druk over hun kroost dan dat vaders doen. Dit kan een van de redenen zijn waarom het de moeders zijn die op de opvoeding van de kinderen worden aangekeken en niet de vaders. Een andere reden dat veel mensen de moeders aankijken op de opvoeding kan zijn doordat werkende moeders belachelijk worden gemaakt in bijvoorbeeld cadeauwinkels met, onder andere, behulp van afbeeldingen of teksten. De volgende paragraaf zal hier verder op ingaan.
32
4.1.1 ‘Supermoeder’ Dat veel mensen de moeders op de opvoeding van de kinderen aankijken in plaats van de vaders kan ook komen doordat werkende moeders of supermoeders zoals Hochschild (1990) ze noemt, het hele jaar door belachelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld in cadeauen souvenirwinkels met moppenboeken, sleutelhangers en koffiemokken. Grappen als: ‘De eerste stap voor een goede relatie met uw kinderen is dat U uw best doet hun namen te onthouden’ (Hochschild, 1990: 45). Een ander voorbeeld dat gegeven wordt is de supermama op bijvoorbeeld een koffiemok. De moeder wordt afgebeeld met het zakenkoffertje in haar hand, een baby op de arm, het haar in de war en twee verschillende schoenen aan. Deze afbeelding brengt de boodschap over dat de vrouw niet gelukkig is met haar carrière en dat de enige fout die ze gemaakt heeft is dat ze fulltime is gaan werken. Ook worden er in de journalistiek genoeg voorbeelden gegeven van vrouwen die spijt hebben zich zo ontzettend op hun carrière te hebben gefocust. Dit omdat ze nooit een man hebben gevonden, mede doordat ze tien a twaalf uur werkten per dag en dus helemaal geen tijd hadden voor kinderen. Een ander beeld dat wordt gegeven zijn tweeverdieners die door hun betrokkenheid op het werk geen tijd hebben voor de kinderen en deze daardoor laten verslonzen waardoor kleine crimineeltjes zouden ontstaan. Op deze wijze wordt het beeld in stand gehouden dat vrouwen wezens zijn die beter achter het aanrecht kunnen blijven. Maar waarom willen vrouwen perse werken? Deels door de bovengenoemde redenen: geld en hiermee onafhankelijkheid. In een Amerikaanse opiniepeiling in 1980 werd gevraagd: ‘Als U genoeg geld had om te leven zoals U zou willen, zou U dan fulltime willen werken, in deeltijd gaan willen werken, vrijwilligerswerk doen of thuis blijven en voor het gezin zorgen?’ (Hochschild, 1990: 219). Hieruit bleek dat, van alle werkende vrouwen die hier antwoord op gaven, 28 procent thuis wilde blijven. Van het totaal aantal vrouwen dat aan deze opiniepeiling mee deed (inclusief huisvrouwen) wilde slechts 39 procent thuis blijven. Uit onderzoek blijkt dat driekwart van de vrouwen wel meer wil werken als dat mogelijk zou zijn in combinatie met de zorg voor het gezin (Cloin et al, 2009). Naast het inkomen zijn redenen voor vrouwen om te willen werken dat ze persoonlijke voldoening willen hebben, het gevoel dat ze iets bereiken. Ook willen veel vrouwen (84 procent uit het hierboven beschreven onderzoek) een bijdrage leveren aan het gezinsinkomen, of de levensstandaard verhogen (Hochschild, 1990). Werkende moeders worden dus veel belachelijk gemaakt. Alleen al met het woord ‘supermoeder’. Maar mensen zouden kunnen zeggen dat dit niet zo vreemd is doordat er als moeders (veel) gaan werken spanningen ontstaan thuis. In de volgende paragraaf zal bekeken worden met welke spanningen gezinnen met kinderen zoal te maken krijgen. 4.2 Spanningen en situatie thuis Hochschild heeft een onderzoek gedaan naar het gezinsleven om te kijken hoe het er binnen de muren aan toe gaat en met welke spanningen gezinnen te maken krijgen. Hiermee heeft zij drie spanningen gevonden die veel voor kwamen bij tweeverdieners met kinderen. In deze paragraaf zal verder ingegaan worden op deze drie spanningen (Hochschild 1990: 190). Hierbij moet wel in het achterhoofd gehouden worden dat de echt grote conflicten hier niet in voor komen: stellen die gescheiden waren of in scheiding lagen zijn niet meegenomen in dit onderzoek.
33
1) De spanning die optreedt wanneer de sekse – ideologie van de mannen en vrouwen met elkaar in botsing komen: dus de spanningen over de opvattingen van beide partijen over wie wat in huis en op het werk behoort te doen. 2) Het conflict tussen twee tegenstrijdige gevoelens en opvattingen in één persoon, bij beide partners. 3) En als laatste is er dan nog de spanning tussen het belang van het gezin en de onderwaardering van het werk dat daarvoor nodig is, voornamelijk bij de vrouw. Het eerste conflict is veel te herkennen bij stellen. Deze conflicten gaan dan voornamelijk over wie de zorg voor de kinderen heeft, wie moet koken, wie boodschappen moet doen etc. Kortom wie welke huishoudelijke taken voor zich moet nemen. En dit gaat dan nog niet eens zozeer over de taken zelf, maar meer over het feit dat ze vinden dat ze te weinig waardering van hun partner krijgen voor de taken die ze doen. Deze waarderingskwestie is logisch te verklaren: mannen en vrouwen vinden nu eenmaal andere dingen belangrijk en zullen dus ook over andere dingen hun waardering uiten. ‘Deze botsingen zijn een afspiegeling van het conflict dat in de maatschappij bestaat tussen vrouwen die sneller, en mannen die langzamer veranderen. Omdat de veranderende economische mogelijkheden en behoeften meer invloed hebben op vrouwen dan op mannen, verschillen vrouwen meer van hun moeder dan mannen van hun vader. De ‘vrouwencultuur’ is sneller veranderd dan de ‘mannencultuur’: het beeld van de actieve zelfstandige werkende vrouw wordt nog steeds niet helemaal beantwoord met dat van de zorgzame, geëmancipeerde man die het ouderschap volledig met haar deelt’ (Hochschild 1990: 191). Nog belangrijker is dat de gevoelens van de mannen over de huishoudelijke sfeer veel minder sterk zijn veranderd dan de gevoelens van een vrouw over het creëren van een identiteit met behulp van werk. In het tweede conflict gaat de strijd vaak over het conflict tussen traditionele idealen en de economische realiteit, dit komt ook in hoofdstuk 5 terug: gezinnen willen wel traditioneel zijn maar kunnen niet leven op het loon van de man alleen. De traditionele mannen vinden het verschrikkelijk dat de vrouw werkt en sommige vrouwen vinden het zelf ook verschrikkelijk (Hochschild, 1990). Dit wordt ook wel het rollenconflict genoemd: één persoon die meer dan één rol speelt. Tussen deze rollen ontstaan een conflict waarna ze deze moeten oplossen. Bijvoorbeeld: een vrouw kan tegelijkertijd iemands vrouw, moeder en werkgever zijn (van der Lippe,1993). Hierbij komt dat de meeste ouders, 57 procent van de vaders en 55 procent van de moeders, zich schuldig voelen over het kleine beetje tijd dat ze per dag aan hun kinderen kunnen besteden (Los Angeles Times survey,1990, over 1000 families volgens Hochschild, 1997). Dit heeft als resultaat dat werkende ouders hun kinderen langer laten opblijven om zo toch nog een beetje tijd met ze te hebben. Anders moeten de ouders de kinderen na negen a tien uur crèche eten geven en meteen naar bed doen waardoor ze hun kinderen dus eigenlijk niet zien. In Hochschild’s onderzoek in 1997 vond maar negen procent van de ondervraagden dat ze hun tijd goed konden verdelen tussen werk en gezin. Waarbij ze ook vertelden dat ze vaak te moe waren na het werk om echt iets met de kinderen te gaan doen, waar ze zich vervolgens weer schuldig over voelden. Ook verklaarden ze regelmatig werk mee naar huis te nemen. Ouders proberen hun schuldgevoel af te kopen, door latere bedtijden 34
aan te houden en extra speelgoed te kopen voor de kinderen. Zo werd in Amerika in 1980 voor zeven miljard dollar aan speelgoed gekocht. In 1995 (meer tweeverdieners) was dit achttien miljard dollars. Als laatste is er nog het derde conflict: vrouwen doen nu het werk dat vroeger door hun vader werd gedaan en vinden het huishouden minder belangrijk. Vrouwen trekken zich steeds minder van het huishouden aan. Er zijn stellen die zich volledig concentreren op het werk en het huishouden links laten liggen of de moederrol, de zorg voor het huishouden en de kinderen, laten vervullen door betaalde krachten. Dit zorgt, zoals we hierboven lazen, voor schuldgevoel bij de ouders waardoor het kind extra verwend wordt wanneer de ouders wel bij het kind zijn. Ook zijn er stellen die het huishouden/gezinsleven op de eerste plaats zetten, waardoor ze allebei een stap terug doen in hun carrière (Hochschild, 1990). Maar ook dit heeft een conflict als gevolg, namelijk: het knagende gevoel om toch een carrière te hebben en hoger op te komen, wat vaak niet lukt in een deeltijd baan. Voor veel vrouwen is het hebben van een goede baan ook een teken van zelfstandigheid en zekerheid voor als zij en haar man uit elkaar gaan. Ze is dan niet financieel afhankelijk en zou zichzelf kunnen redden. De eerste twee problemen zouden nog opgelost kunnen worden: de eerste wanneer mannen een gelijke taakverdeling aan zouden willen gaan, de tweede als de mannen genoeg zouden gaan verdienen om de vrouwen thuis te laten blijven. ‘Maar die oplossingen zouden inhoudsloos zijn als het werk waarmee het grootbrengen van een gezin gepaard gaat, ondergewaardeerd bleef, omdat de gelijkberechtiging van vrouwen op traditioneel mannelijke voorwaarden heeft plaatsgevonden’ (Hochschild, 1990: 195). De conflicten in het huishouden zullen voorlopig nog niet afgelopen zijn. Ze zullen eerder toenemen doordat er steeds meer tweeverdieners komen. ‘Als we niet terug kunnen naar de traditionele situatie en het huwelijk toch ook niet helemaal willen afschrijven wordt het van vitaal belang dat we het huwelijk gaan beschouwen als een magneet voor de problemen van de gestagneerde revolutie en de seksestrategie als de basismotivatie voor het huwelijk’ (Hochschild, 1990: 34). Alleenstaande vrouwen hebben helemaal geen ‘last’ van dit alles. Dit begint pas op het moment dat ze gaan trouwen c.q. een samenlevingscontract aangaan, kinderen krijgen, kortom een gezin gaan vormen. Op dat moment wordt de vrouw weer teruggeduwd naar het aanrecht waardoor vervolgens deze spanningen ontstaan. Het huwelijk, of samenlevingscontract, trekt deze problemen dus automatisch aan. Toch willen mensen trouwen doordat een bepaald rolpatroon het best bij ze past. Op het moment zijn vrouwen verder veranderd dan mannen. Vrouwen hebben naast het huishouden tegenwoordig ook betaald werk en doen taken die voor de industriële revolutie alleen door mannen werden gedaan. Mannen zijn nog weinig veranderd. ‘We staan in het derde stadium van de economische ontwikkeling, maar pas in het tweede stadium van het vaderschap: de moeders hebben zich allang op de arbeidsmarkt begeven,
35
maar de meeste vaders vinden zichzelf nog steeds minder belangrijk voor het gezin dan hun vrouw’ (Hochschild, 1990: 174). 4.3 Taakverdelingsconflict In paragraaf 4.2 hebben we het gehad over verschillende soorten conflicten waar een gezin vaak mee te maken heeft. In deze paragraaf gaan we verder in op het eerste conflict: wanneer de sekse-ideologie met elkaar in botsing komt. Waarom is het zo moeilijk voor de man om een deel van de ‘vrouwelijke’ taken over te nemen? Of om hier in ieder geval goed bij te helpen? Hochschild (1990) beschreef dit in haar hoofdstuk: het probleem van Joey; Nancy en Evan Holt – Achter de voetstappen. In dit hoofdstuk vertelt ze dat Evan Nancy best wil helpen, maar dat de taken schriftelijk en per dag te verdelen, hem te ver gaat. Verder was hij bang dat Nancy hem de baas zou worden: hij had het gevoel dat Nancy al zoveel, naar haar zin, bereikt had in hun huwelijk, dat hij ergens de grens moest trekken, vooral ook omdat zij nogal een sterke persoonlijkheid heeft. Evan was bang dat de ‘culturele juiste’ machtsverhouding verstoord zou worden als hij (een deel van) de huishoudelijke taken op zich zou nemen. Hier zie je de ideologie terug: hij is een traditionele man terwijl zij een geëmancipeerde vrouw wil zijn, uit angst hetzelfde te worden als haar moeder. Maar ook Evan heeft zijn angst uit zijn jeugd meegekregen: zijn moeder trok zichzelf steeds verder van haar moederrol af. Nu probeert Evan, volgens Hochschild (1990) door zich te verzetten tegen Nancy’s regels, te verwezenlijken dat zij wel voor hem blijft zorgen en zich zorgen over hem blijft maken. Zodat ze niet net als zijn moeder onverschillig tegenover hem gaat staan. Deze conflicten komen vaak voort uit een meningsverschil over wat mannen en vrouwen belangrijk vinden. Zie ook hoofdstuk 5. Zo vindt Evan dat Nancy, toen ze er de kans voor kreeg, best thuis had kunnen blijven of in ieder geval part time had kunnen gaan werken. Terwijl Nancy dit niet als mogelijkheid zag omdat ze haar werk zo ontzettend leuk vind, wat Evan weer niet snapt omdat hij zijn werk meer als noodzakelijk kwaad beschouwd. Dus Nancy vond dat hij ook wel compromissen kon sluiten. Met andere woorden: stellen begrijpen de standpunten van elkaar vaak niet waardoor er conflicten ontstaan over de taakverdeling van mannen en vrouwen, ook ten opzichte van de kinderen. Een reden waarom mannen minder met de kinderen doen naast hun werk is volgens Hochschild (1997) dat ze niet tegen het geschreeuw kunnen als ze moe zijn, en ze in paniek raken als er iets onverwachts/niet normaals gebeurt: bijvoorbeeld als een kind iets binnen krijgt wat vervolgens vast komt te zitten. Vrouwen kunnen hier op de een of andere manier beter mee omgaan. Waarom is dit? Elke moeder begint toch zonder ervaring? Hebben vrouwen gewoon een natuurlijk moederinstinct? Of leren vrouwen dit van hun moeders in hun jonge jaren? Waarom leren mannen dit dan niet? Of zijn vrouwen nu eenmaal van zichzelf uit zorgzamer? Hier komt de roltheorie terug. Vrouwen kregen vroeger als kind altijd vrouwelijke taken in het huishouden. Hierdoor zijn vrouwen vertrouwd met dit soort werk en zien ze wat er moet gebeuren of wat er gebeuren gaat en wat ze moeten doen als er iets mis gaat. Mannen hebben vaak andere taken gekregen toen ze jong waren.
36
‘Door onvoldoende training in de kinderjaren zouden jongens trouwens een soort van ‘aangeleerde hulpeloosheid’ kunnen ontwikkeling, waardoor ze later geen voldoende bijdrage leveren in de taakverdeling met hun vrouw’ (Denuwelaere, 2003). Hoe lossen ze het conflict over de taakverdeling dan op? Hoe kan een vrouw er vrede mee hebben dat ze toch deeltijd moet gaan werken om voor de kinderen te zorgen en het huishouden te doen, omdat de man niet minder gaat werken om een deel van de zorg over te nemen al zegt hij dit wel te willen? Hochschild (1990) verklaarde dit door het ‘mythe systeem’. Het stel, of voornamelijk de vrouw, maakt een patroon van huishoudelijke taken die de man bereid is te doen. Zij heeft hiermee het idee dat ze een ‘gelijke’ taakverdeling in het huishouden hebben. Bijvoorbeeld: de man houdt de schuur bij en verzorgt de hond. Zij zorgt voor de kinderen, het huis en kookt. Hierdoor is de mythe van een gelijke taakverdeling gecreëerd, waarmee zowel de man als de vrouw kunnen leven. En als de vrouw parttime moet gaan werken omdat ze anders haar zorg voor de kinderen en het huishouden niet aan kan, maakt ze een dagindeling voor haarzelf: van half negen tot één uur op kantoor en dan van één tot vijf uur voor de kinderen zorgen en het huishouden doen. Haar ‘werkdag loopt dan van half negen uur tot en met het bereiden van het eten voor het gezin. Om de mythe in stand te houden moeten de vrouwen, om gemoedsrust te krijgen en om hun emoties in de hand te houden, ophouden hun man te vergelijken met andere mannen die meer doen in het huishouden en zichzelf niet meer vergelijken met andere vrouwen omdat heel veel aan de situatie ligt: alleenstaand of getrouwd, voltooide opleiding etc. Verder kunnen ze hun man vergelijken met de ‘gangbare norm’, dit was in ieder geval één manier om de taken die de man doet te waarderen. Het idee van een gelijke taakverdeling hebben werkt natuurlijk ook andersom. Er zijn ook vrouwen die graag ondergeschikt willen zijn aan de man (ideaal van harmonieuze ongelijkheid) en die het huishouden perse alleen willen doen. Zij vinden ook dat ze dat doen, al blijkt dat later een mythe te zijn omdat de man toch in wel met heel veel dingen meehelpt in het huishouden. ‘Hoewel zij niet dezelfde rechten en plichten opeisen, willen zij wel gewaardeerd worden om wat ze doen, erkenning vinden voor hun bijdrage aan het gezinsgeluk en gehoor vinden voor hun gevoelens en gedachten’ (van Stolk en Wouters, 1983 uit Brinkgreve et al., 2003: 233). Zo bereiken traditionele en geëmancipeerde vrouwen ook (deels) hetzelfde. Geëmancipeerde vrouwen hebben mannen die ook voor de kinderen zorgen en huishoudelijke taken overnemen zodat de vrouwen ook een goede baan kunnen hebben. Traditionele vrouwen willen huisvrouw zijn, maar om toch hulp te krijgen in het huishouden zijn ze vaker ziek en laten zich hulpeloos overkomen zodat de man toch komt helpen. Onderwijl wel allebei denkend dat ze een heel erg traditioneel rollenpatroon hebben (Hochschild, 1990). In het onderzoek van laatst genoemde deden traditionele mannen zelfs iets meer in het huishouden dan transitionele mannen. In bovenstaande paragraaf is beschreven waarom het voor een man moeilijk is (een deel van de) huishoudelijke taken over te nemen. Dit is gebaseerd op het eerste conflict uit paragraaf 4.2: wanneer de sekse-ideologie met elkaar in botsing komt. Hoe proberen 37
mensen de situatie te rechtvaardigen? Hoe kunnen ze leven met een taakverdeling die voor zoveel spanning zorgt? Hieronder beschrijven we vier rechtvaardigingen waarom de verantwoordelijkheid voor huishoudelijke taken toch nog steeds voornamelijk bij de vrouw ligt. 4.4 Vier rechtvaardigingen voor de bestaande situatie In deze paragraaf zullen vier rechtvaardigingen worden gegeven waarom de situatie is zoals die is: om de situatie te legitimeren / om met de scheve verhoudingen te kunnen leven. Hieronder staan ze genoteerd in de volgorde van de hoeveelheid keren dat ze worden genoemd. Deze rechtvaardigheden komen van Komter (1985), maar ook in Hochschild’s boeken komen deze rechtvaardigheden regelmatig naar boven. 1) Zij heeft de meeste tijd Deze verklaring wordt veel genoemd en klopt vaak ook. Maar de reden dat deze klopt is dat vrouwen hun werk vaak hebben opgegeven of minder zijn gaan werken, om voor het huishouden en daarnaast voor de kinderen te kunnen zorgen. Het is beter om te zeggen dat vrouwen meer tijd gemaakt hebben (Komter, 1985). Het komt dan ook vaker voor dat de vrouw geen betaald werk heeft (44 procent), dan de man (één procent), wat vaak ook nog eens een tijdelijke situatie is (Jong et al., 1994). Voor de meeste mensen, in zowel de lagere als de hogere klasse, heeft deze verklaring een grote overtuigingskracht en omdat vrouwen meer tijd hebben lijkt het vanzelfsprekend dat ze ook aansprakelijk zijn voor de kinderen en het huishouden. Zoals de volgende uitspraak, van een man uit lagere klasse, duidelijk maakt: ‘Een huisvrouw heeft meer vrijheid om haar dag in te delen dan een werkman. Ik vind dat een voldoende reden om te zeggen dat ze het alleen moet doen. Nou ja, niks moet. Ik neem gewoon vanzelfsprekend aan dat ze het gewoon doet’ (Komter, 1985: 134). 2) Hij ziet of kan het niet, zij heeft er de meeste aanleg voor Met deze uitspraak wordt bedoelt dat vrouwen eigenschappen hebben zoals praktischer, sneller, handiger, verantwoordelijker en inzichtelijker zijn, terwijl mannen slordiger, slomer, onpraktischer, onhandiger, gemakkelijker zijn en het gewoon niet zien wanneer er iets moet gebeuren. Dit komt ook omdat mannen het over het algemeen minder erg/minder belangrijk vinden als het huishouden niet perfect is: bijvoorbeeld dat er een afwas van twee dagen staat of hun kinderen in kleren zijn gestoken die niet bij elkaar passen.. Een vrouw kan dit niet hebben en zou er gelijk wat aan doen, terwijl mannen zoiets hebben van: ‘o dat doe ik zo wel’ en ‘nou èn, we hoeven toch nergens heen?’ Of zoals in mijn onderzoek naar boven kwam dat de vrouw de ramen elke week wast terwijl de man dit totaal overbodig vindt. 3) Het is haar taak en verantwoordelijkheid In de lagere klassen hebben ze het vaak over vrouwenwerk, bij hogere klassen hoor je vaak de woorden ‘keuze’ en ‘verantwoordelijkheid’, maar het slaat allebei op hetzelfde: huishoudelijk werk hoort de vrouw toe (Wordt voornamelijk door mannen gezegd). Met deze verklaring komt ook naar boven dat, omdat huishoudelijk werk nou eenmaal de taak van de vrouw is, ze ook zelf een oplossing moet zoeken als ze buitenshuis wil gaan werken: het is haar keuze en haar verantwoordelijkheid. 38
4) Hij heeft er een hekel aan, hij vindt het niet leuk Mannen hebben er een hekel aan en weigeren het daarom. Dat vrouwen het meestal ook niet het leukste werk vinden wordt hier eigenlijk buiten beschouwing gelaten. Wel leggen vrouwen deze redenatie vaak bij de man in de mond: ‘ook dat thuiszitten, het zou niks voor hem zijn, denk ik. De hele dag tussen de kinderen, dan zou hij echt af en toe knettergek worden en dat wordt ik ook wel eens, maar goed, ik zit eraan vast’ (Komter, 1985: 136). Een conclusie die we uit deze rechtvaardigingen kunnen trekken is dat mannen, met uitzondering van het eerste argument, vaak terugvallen op de verschillen in karakter, stijl en persoonlijkheid. Verder zijn het vooral de mannen met een hogere opleiding, zoals naar voren komt in Komter, (1985) die een gebrek aan huishoudelijke vaardigheden hebben, er een hekel aan hebben en dit naar voren brengen als een reden voor de situatie. Waarom mannen met een lagere opleiding dit niet zoveel doen? Een reden zou kunnen zijn dat deze stellen minder strijd voeren over wie het huishoudelijk werk doet, dan in de huishoudens met hoger opgeleiden. De vrouwen met een lagere opleiding voelen zich beter bij het huishouden dan de vrouwen met een hogere opleiding. Vrouwen met een hogere opleiding hebben vaak de mogelijkheden gekregen om carrière te maken en streven dit ook na. Daarom zullen zij eerder de strijd aangaan over de taakverdeling in het huishouden dan de lagere klasse. In dit hoofdstuk is naar boven gekomen dat er veel spanningen zijn binnen het huishouden. Nu wil ik met een klein onderzoek kijken of ik deze spanningen ook kan ontdekken binnen huishoudens met Nederlandse paren.
39
Hoofdstuk 5: Interviewonderzoek naar de rolverdeling van Nederlandse paren In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de ideeën over de rolverdeling en hoe de rolverdeling tussen mannelijke en vrouwelijke partners in het huishouden tot stand zijn gekomen. Hierbij zijn ook al een paar invloedsfactoren beschreven. Nu wil ik gaan onderzoeken, door interviews te houden, of er nog meer invloedsfactoren zijn en of de genoemde concepten van Hochschild en de andere genoemde schrijvers, ook terug te vinden zijn bij Nederlandse paren. De situatie van de respondenten, leeftijd, opleiding en aantal kinderen, is beschreven in bijlage 1. In dit onderzoek wil ik naar de verschillende typen rolverdelingen van Hochschild kijken: traditioneel, geëmancipeerd, transitioneel en trendsetter. Ik wil hiermee onderzoeken hoe de mensen zichzelf zien. Door middel van hun taakverdeling wil ik er vervolgens achter komen of zij in een mythe leven. Verder wil ik onderzoeken of de gezinssituatie van de ouders van de stellen en de taken die zij als kind zelf in het huishouden hadden, van invloed zijn geweest op hun huidige rolverdeling. Zie ook bijlage 6. Als laatste wil ik bekijken met welke spanningen zij te maken hebben. Zie de drie spanningen uit paragraaf 4.2. 5.1 Type rolverdeling Één van de vragen was in welk type rolpatroon de respondenten zichzelf zagen: traditioneel, geëmancipeerd, transitioneel of als trendsetter. Deze vraag lokte wel enige discussie uit binnen het paar. Voornamelijk omdat de vrouw vaak dacht dat zij beter wist wat de definities betekenden dan de man, en dit wou gaan uitleggen, terwijl de man dit ook al doorhad. Dit kwam boven doordat de mannen vaak hardop nadachten over wat de verschillende definities betekenden en wat de verschillen hierin waren. Hun redenatie klopte vaak wel, maar als de vrouw deze redenatie hoorde ging ze hier gelijk op in met onder andere: nee, je ziet het verkeerd! Het zit zo… om vervolgens de definities, al dan niet juist, aan haar man uit te leggen. Uiteindelijk waren de stellen het wel vaak met elkaar eens over welk type zij (denken te) zijn. De minderheid vond zichzelf traditioneel (2 van de 10). En terwijl het interview nog bezig was drong al tot mij door dat deze stellen eigenlijk helemaal niet traditioneel zijn, maar transitioneel. Dit omdat de vrouwen wel mochten werken en hun eigen leven mochten hebben. Wel vonden deze mannen dat de vrouw thuis moest zijn als de kinderen thuis kwamen, om voor de kinderen te zorgen. Hier hebben ze, naar eigen zeggen, ook nooit een discussie over gehad. Deze taakverdeling was gewoon zo. De vrouwen vertelden hier ook nooit problemen mee gehad te hebben. Waarschijnlijk doordat ze wel mochten werken zolang ze het maar konden combineren met de zorg voor de kinderen en het huishouden. Leuk is dat hier al naar voren kwam, komt later nog weer terug, dat vrouwen denken beter te zijn in de taken van het huishouden. Ze denken dat hun man dit niet kan of vinden dat ze het niet goed doen. Wil wel werken maar wil het huishouden en de zorg niet aan mijn man overlaten omdat mijn man dat niet kan. Hij ziet gewoon niet wat er gebeuren moet. Of: als ik hem laat wassen moet ik vaak nieuwe kleren kopen. En als ik hem de tuin laat doen moet ik elk jaar nieuwe planten kopen. Hij trekt gewoon alles eruit en de ramen door hem laten doen is helemaal zinloos, dan moet ik het net zo hard nog een keer doen.
40
Door deze instelling is de keuze voor wie er verantwoordelijk blijft voor het huishouden gemakkelijk gemaakt. De rest verdeelde zichzelf onder transitioneel en geëmancipeerd. Hierbij kwam sterk naar voren dat zowel de mannen als vrouwen vonden dat de man net zo goed voor het huishouden en de kinderen kon en moest zorgen. Eveneens kwam naar voren dat ze vonden dat ze met hun taakverdeling een gelijke verdeling hadden gecreëerd. Wij streven gelijkwaardigheid na: wij willen geen baas van elkaar zijn en beslissen dus alles samen. Verder hebben wij een balans gecreëerd tussen ons werk en het gezin. En: wij zijn samen verantwoordelijk voor het feit dat wij een huishouden runnen en dat we kinderen hebben. Een ander zegt: ik vind dat de man ook zijn steentje bij mag dragen in het huishouden en voor de zorg van de kinderen. Vervolgens werd dezelfde vraag gesteld over de ouders van de respondenten. Hier kwam zonder twijfel naar boven dat de ouders traditioneel zouden zijn/waren. De een was traditioneel door het geloof, katholiek of jehova getuigen, de ander was het doordat het sociaal wenselijk was dat de vrouw thuis bleef. Vroeger was het de normaalste zaak van de wereld dat de vrouw thuis bleef. De man is de kostwinner als je het anders deed viel je buiten de sociale maatschappij. Deze laatste reden kwam opmerkelijk vaak naar boven. Verder kwam: ‘vader was het hoofd van het gezin.’ ‘Vader was de baas.’ ‘Man werkt, vrouw zorgt.’ ‘Huisje, boompje, beestje’ zeer vaak naar boven. Bij deze vraag kwam vaak meteen de emotie los bij wat zij van de ouderlijke taakverdeling vonden. Dit beantwoordde gelijk een latere vraag: of de ouders van de respondenten een rol hebben gespeeld in hun taakverdeling. Opvallend is dat de roltheorie van ‘van der Lippe’ (1993) vooral terug komt bij mannen. Het zijn vooral de mannen die de taakverdeling van hun ouders een rol hebben laten spelen in hun eigen taakverdeling. De antwoorden waren bijna allemaal in de trant van: Ja moeder was een sloofje. Zij moest alles doen. Dit vond ik als kind al ergerlijk dus ik wilde zelf geen sloofje als vrouw. Hiermee heeft het gezinsleven van vroeger mijn ideaal beeld van mijn vrouw beïnvloed: Ze moest niet zo zijn en doen als mijn moeder. De mannen vonden de taakverdeling van hun ouders extreem: Moeder haalde zelfs de sokken voor mijn vader! En: moeder had niks te vertellen, haar werd wel naar haar mening gevraagd maar als ze het niet eens was met mijn vader had ze pech, het gebeurde zoals hij het wou. De antwoorden van de vrouwen aan de andere kant waren tegenstrijdig: Ik wilde geen traditioneel gezin zoals bij onze ouders en ik wilde zeker niet altijd maar thuis zitten zoals mijn moeder, maar ik vond het als kind wel fijn dat ze altijd thuis was en dat wil ik ook voor mijn kinderen. Opmerkelijk hierbij is dat vrouwen het hier altijd over hun moeder hebben en niet over hun vader. Ze zeggen nooit dat het fijn was dat hun vader er altijd was. Misschien omdat het altijd de moeder was die thuis bleef? Ook heb ik niet één man eenzelfde soort 41
uitspraak horen doen. Verder waren er antwoorden die duidelijk vermeldden dat de vrouw geen slaafje van haar man wilde worden en altijd maar hun sokken voor hun man te moeten pakken, maar ze vonden toch dat ze thuis moesten zijn als hun kinderen thuis waren. Ook kwam weer naar voren, net als bij de vorige vraag, dat ze een gelijke rolverdeling probeerden na te streven door taken gelijk te verdelen, zodat beiden konden werken en beiden gelijkwaardige taken in het huishouden zouden hebben. Ook de zorg voor de kinderen zou daarbij verdeeld moeten worden, wat bij de ouders van de respondenten vaak niet het geval was. Denuwelaere (2003) zegt dat de taken die kinderen krijgen in het huishouden vooral van invloed zijn op de taakverdeling die later gehanteerd zal worden, maar dit vond ik niet terug in het onderzoek. 5.2 Betaalde uren Uit bovenstaande vragen komt dus eigenlijk naar voren dat de respondenten zelf vinden dat ze een gelijke taakverdeling hebben, op diegene na die zichzelf traditioneel noemen (2 stellen) en dat werk voor de vrouw net zo belangrijk is als voor de man. Maar handelen ze hier in de praktijk ook naar? Werken de vrouwen net zoveel als de mannen? Hier is één duidelijk antwoord op: nee. De mannen werken allemaal rond de 40 á 50 uur in de week, terwijl dit bij de vrouwen tussen de tien en dertig uur in de week is. Hierbij is het opvallend dat de vrouwen erbij vertelden dat zij, toen de kinderen klein waren, niet of minder werkten of dat ze meer zouden willen werken als de kinderen groot zijn. Tot de kinderen naar school gingen werkte ik niet. Daarna ben ik tien a twaalf uur in de week gaan werken. Terwijl niet een van de mannen dit zei. De vrouwen zorgen dus wel nog steeds voor het huishouden en voor de kinderen. Ook bij de vragen of ze meer of minder zouden willen werken en waarom is er een duidelijk verschil in mening. Mannen vinden het over het algemeen goed zo. Ze wilden wel eens iets minder werken om meer vrije tijd te hebben voor hobby’s, en toen de kinderen klein waren, om iets meer van de kinderen mee te krijgen, maar geen van hen zou hiervoor een dag vrij nemen. Dit sluit helemaal aan bij eerdere onderzoeken, zoals in hoofdstuk 2 beschreven, die geschreven zijn door Cloin et al. (2009) en Weeda (1992). Wel zei één respondent, van wie de vrouw grotendeels thuis is: ik kan niet elke werkdag om zeven uur vertrekken en pas om acht á negen uur weer thuis komen, als mij dit twee a drie keer in de week gebeurd voel ik me al schuldig. Hier komt dus een zekere mate van schuldgevoel, waar Hochschild het over heeft, terug. Toch wil deze man absoluut niet één dag in de week minder werken, al heeft hij hier de mogelijkheid toe zonder in loon achteruit te gaan, om meer thuis te zijn. Dit omdat zijn werk zijn hobby is (naar eigen zeggen). Vrouwen aan de andere kant zouden wel meer willen werken, maar dit doen ze niet omdat dit niet in de gezinssituatie past, zoals ook Cloin et al. (2009) bevestigen in paragraaf 4.1.1. Nee, thuis wordt het er niet gezelliger van als je meer gaat werken. Het is nu goed in balans. Anders moet ik de hele dag achter mijzelf aan hollen om alles te doen wat gedaan moet worden. Dit suggereert dat de vrouw alles of veel in het huishouden doet en voornamelijk voor de kinderen zorgt. Dit geldt ook voor het volgende citaat, terwijl beide stellen, waarvan deze citaten zijn, beweerden dat ze samen verantwoordelijk zijn voor alle taken en dat ze beiden net zo veel doen. 42
Ik wil wel meer werken als het binnen de gezinsituatie zou passen, een beetje uitdaging is wel leuk. Maar dit is moeilijk. Er moet nu eenmaal wel gezorgd worden voor het huishouden en de kinderen. Ook bracht zowel de man als de vrouw, bij zes van de tien stellen, naar boven dat het niet binnen de gezinssituatie past om minder te gaan werken. De reden hiervoor was van financiële aard . Het extra loon dat binnen komt doordat de vrouw ook een aantal uren in de week werkt is goed te gebruiken. En als de man minder zou gaan werken zouden zij er financieel hard op achteruit gaan. De vrouw zou dit ook niet op kunnen heffen door de uren die de man minder gaat werken, meer te werken. Dit doordat deze vrouwen veel minder verdienen. Hier komt ook de ruiltheorie van ‘van der Lippe’ (1993) weer naar boven. Vrouwen passen zich aan de omstandigheden waarin ze verkeren aan. Het is financieel gunstiger om de man de kostwinner te laten zijn, dus gaan de vrouwen niet of parttime werken en zorgen daarnaast voor de kinderen. Ze nemen dus, zoals Hochschild (1990) zegt, een sekse-ideologie aan die zich richt op de situatie waarin de persoon zich bevindt. Voor diegene die het niet wilden veranderen was de reden vaak: Voor mij is dit de gulden midden weg. Zo heb ik tijd voor het huishouden en voor de zorg van de kinderen. En: minder is geen optie want dan blijven er geen uren meer over. En: ik wil er voor de kinderen zijn dus meer gaat ook niet. Deze redenen kwamen boven bij vrouwen die maar een paar uur in de week werken maar die wel graag willen werken omdat dit goed is voor de sociale contacten en voor je zelfvertrouwen. Deze vrouwen willen iets voor zichzelf hebben: een extra uitdaging naast het huishouden en de zorg voor de kinderen. Dit komt overeen met de reden die Hochschild (1990) geeft over waarom vrouwen willen werken, in paragraaf 4.1.1. 5.3 Vaders en moeders die fulltime werken Vervolgens werd de respondenten gevraagd wat zij vinden van moeders en vaders, al dan niet met kleine kinderen, die fulltime werken. Uiteindelijk kwam hier als antwoord uit dat het niet uitmaakt wie er fulltime werkt, vader of moeder, als er maar één thuis is bij de kinderen als zij thuis komen van school, sport of vrienden. Waarom neem je anders kinderen? Dit is een duidelijk ander antwoord dan Cloin et al. (2009) kregen, zoals in hoofdstuk 2 vermeld. Laatst genoemden kregen als antwoord dat gemiddeld de helft van zowel mannen als vrouwen werkende moeders bezwaarlijk vonden, in 2008. In hun onderzoek werd bij deze vraag de moeder dus heel erg aangekeken, terwijl in mijn onderzoek de verantwoordelijkheid duidelijk wordt verdeeld: het maakt niet uit wie er fulltime werkt, als er maar één ouder thuis bij de kinderen is. Hierbij kan het dus ook zijn dat beide ouders parttime werken, als dit financieel haalbaar is. In deze situatie kan er ook gezorgd worden dat altijd één van de ouders thuis is als de kinderen thuis zijn/ komen. De mening tot welke leeftijd er altijd iemand thuis moet zijn voor de kinderen, komt grotendeels overeen met eerder onderzoek van ‘van der Lippe’ (1993) in hoofdstuk 2. De antwoorden zijn een beetje verdeeld tussen negen en vijftien jaar, afhankelijk van het kind zelf. Vanaf deze leeftijd kunnen de ouders ook meer gaan werken, de kinderen kunnen dan voor zichzelf zorgen. Maar één stel was het hier mee oneens. Deze vonden dat de kinderen toch minimaal een jaar of twintig moeten zijn. Afhankelijk van het kind zelf kan dit ook achttien of drieëntwintig zijn. 43
Met grote kinderen heb je nog meer tijd nodig voor de kinderen. Je moet er gewoon zijn als ze wat willen zeggen. Wij zeggen altijd ‘kleine kinderen, kleine problemen, grote kinderen, grote problemen’. De zorg is dus anders voor grote kinderen maar zeker niet minder belangrijk voor het kind. Dat er voor kinderen altijd iemand is waar ze direct heen kunnen, die naar ze luistert en die ze direct kan helpen als er iets is, kan ze veel zelfvertrouwen geven. Het maakt dus niet uit wie er thuis is, als er maar iemand thuis is voor de kinderen. Toch was het duidelijk merkbaar dat het voor mannen meer geaccepteerd is om fulltime te werken. Dit doordat de eerste reactie ook meerdere malen was: ja dat kan, als er gevraagd werd of mannen fulltime kunnen werken. Terwijl het antwoord bij vrouwen direct ‘nee’ was. Al word er wel bijgezegd dat vaders dan veel missen. Zo waren er antwoorden: vaders kunnen wel werken, dat is puur financieel. Of: iemand moet geld verdienen, iemand moet de zorg dragen, maar mannen verdienen nu eenmaal meer. Dit geeft aan dat het voor vaders weer geaccepteerd is om fulltime te gaan werken, puur omdat er geld verdiend moet worden. Maar vrouwen kunnen dit toch ook? Een andere reden die naar voren kwam waarom vaders wel kunnen werken is omdat zij een andere binding, een mindere sterke band, hebben met de kinderen: die is losser. Ook hebben mannen minder zorgen over de kinderen. Dit zou komen doordat het nog steeds de moeders zijn die het kind negen maanden lang dragen. Dit lijkt ook wel overeen te komen met de vraag wat het minst natuurlijk voelt: een moeder met kleine kinderen die voltijds werkt (stelling één) of een vader die voltijds het huishouden verzorgt (stelling twee). De meerderheid vind stelling één het minst natuurlijk: elf tegen vijf. Dit gewoon omdat het niet goed voelt, en een man die voor zijn kinderen zorgt heel normaal is. Degene die stelling twee het minst natuurlijk vinden, vinden dit omdat het gewoon niet normaal is: vanuit de hele sociale omgeving is de vrouw thuis en werkt de man, dus gaat het tegen het gevoel in als het andersom is. Het gaat tegen het ‘gewone’ in en dat voelt voor veel mensen vreemd. Ook zei een man: zie ik mezelf niet doen, ik wordt al ziek als ik eraan denk, moet ik aan teveel dingen denken. Dit geeft aan dat de man zich machteloos voelt in het huishouden en met de kinderen. Hij kan dit voor zichzelf niet zo organiseren dat het overzichtelijk is, dat zo blijft en daarbij aan alles kan denken. En dat terwijl hij een hele hoge management baan heeft. Bij deze antwoorden gebruikten de mensen het woord ‘gewoon’: omdat het gewoon niet goed voelt of gewoon niet normaal is. De respondenten proberen met dit woord een soort verklaring af te geven, het duidt vanzelfsprekendheden aan: de vanzelfsprekendheid dat een vrouw voor het kind zorgt en de man de kostwinner is en dat iedereen hier vanuit gaat. Maar zijn deze ‘gewone’ verklaringen wel normaal? Is het wel zo vanzelfsprekend dat een vrouw dit doet? (zie ook paragraaf 3.1.1) 5.4 Mannen en het huishouden Vervolgens zijn de respondenten de volgende stelling voorgelegd: Willen mannen betaalde werktijd inleveren om het huishouden te kunnen verdelen tussen mannen en vrouwen? Iedereen antwoordde hier negatief op. Het kwam hierbij ook duidelijk naar voren dat het financiële plaatje van het gezin van grote invloed was op het aantal uren dat de man maakt.
44
Nee, dat doen ze gewoon niet. En financieel is het ook niet handig omdat de vrouw gewoon nog steeds minder verdiend. Het is dus ook ten bate van het gezin, financieel gezien. Of: het is ook financieel vaak niet haalbaar om één dag minder te werken. Opvallend is dat mannen het antwoord op deze stelling veel sneller hadden dan vrouwen. Hun redenen waren dat mannen er ‘gewoon’ zijn om te werken: het gebeurt gewoon niet, zit gewoon in de genen om te werken, om de kost te verdienen. Ook hier komt het woord ‘gewoon’ weer boven. Hoe gewoon is dit? Het zit, van vroeger uit, voornamelijk in de cultuur/ traditie om de man de kost te laten verdienen. En: nee, want mannen zijn niet handig in het huishouden en ik vind het onzin, wil geen uren inleveren. Zal wel egoïsme zijn maar ik wil gewoon weg - werken. Deze uitspraak komt ook overeen met de tweede verklaring van Komter (1985) in hoofdstuk 4.4 over waarom de situatie is zoals hij is. Vrouwen deden iets langer over het antwoord maar vonden uiteindelijk dat ze het gewoon niet doen. Wel zeiden ze erachteraan dat er wel mannen zijn die dit zouden doen. Opvallend was dat de vrouwen de mannen ‘beschermden’. Jij levert niet echt werktijd in, maar je past je wel zo aan dat je de kinderen ook genoeg ziet en genoeg met ze kunt doen. Dit zorgt ervoor dat ik ook kan werken. En als je thuis bent doe jij toch ook echt wel dingen in het huishouden: zo staat er echt nooit afwas als ik thuis kom van mijn werk… De vrouw weet dus dat haar man geen werktijd inlevert, maar probeert het ‘goed’ te praten door te zeggen dat hij zijn werktijden aanpast om tijd met de kinderen te hebben en haar te kunnen laten werken. 5.5 Zwangerschap- en ouderschapsverlof Moeders kunnen dus ook rustig fulltime werken, als er maar één van de twee thuis is. De vader kan ook rustig voor de kinderen zorgen. Hoe is dan de mening over het opnemen van zwangerschapsverlof en ouderschapsverlof voor vaders? Zouden vaders dit ook moeten hebben? Zou dit net zo geaccepteerd moeten worden als bij vrouwen? De vaders vonden over het algemeen dat beide ook voor hen moesten gelden, tenslotte verandert er voor hun ook veel. De vrouwen gingen hier hard tegen in. Ouderschapsverlof oké, voor na de bevalling om te helpen, maar zwangerschapsverlof vinden ze echt onzin: zij zijn toch niet zwanger! Ouderschapsverlof werd wel erg gewaardeerd: zou wel fijn zijn als de man iets langer thuis is. Vooral na een zware bevalling waarneer je zelf niks meer kunt, dan kan hij goed helpen. Het woordje ‘maar’ kwam er wel vaak achteraan: het is financieel vaak niet haalbaar. Als ze nou doorbetaald verlof kregen…Dat het financieel niet haalbaar is om ouderschapsverlof op te nemen zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat maar weinig werknemers gebruik maken van de mogelijkheid om ouderschapsverlof op te nemen, zoals in hoofdstuk 2.2 is beschreven. Verder kwam Hochschild’s redenatie hier naar boven: dat mannen zich bezwaard voelen om vrij te nemen na een bevalling: je voelt je bezwaard als je werkgever het niet steunt om dan vrij te nemen. Dit was toen wij kinderen kregen taboe om te doen. (Deze mensen hadden kinderen van acht en twaalf jaar.) Het zou dus fijn zijn om het te kunnen nemen als man, maar dan moet het ook sociaal geaccepteerd worden op het werk, anders doen mannen het nog niet.
45
5.6 Wie doet wat in het huishouden? Om te kijken of hun ideeën over de takenverdeling in hun gezin overeenkomt met wat ze in de praktijk doen is de respondenten gevraagd te vertellen wie wat doet in het huishouden. Hieruit blijkt dat de was doen het enige is wat vrouwen echt nog ‘helemaal alleen doen’. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat vrouwen denken het huishouden beter te kunnen: anders moet ik vaak nieuwe kleren kopen. En zelfs hiermee proberen vrouwen de man te verdedigen met maar hij ruimt het op (al duurt dat een week),of man vouwt het op. Cloin et al. (2009) noemen naast de was ook het schoonmaken als taak van de vrouw. Verder zijn hulpouder zijn, kleding voor de kinderen kopen, thuis blijven bij zieke kinderen (voornamelijk omdat de moeders al minder werken), koken en de voorraad in de gaten houden nog grotendeels klussen die de vrouwen doen. Doen de vrouwen het niet altijd zelf, dan is het niet de man die het doet maar doen ze het gezamenlijk (zes vrouwen tegen vier gezamenlijk). De typische mannelijke klussen zoals klussen in en rondom het huis worden nog steeds grotendeels door mannen uitgevoerd (acht tegen twee) en ook de financiële administratie doet de man: zes stellen waarbij de man het doet, twee gezamenlijk en bij twee doet de vrouw dit. Cloin en et al. (2009) spreken dit tegen. Zij zeggen dat klusjes doen inderdaad nog steeds een echte mannen taak is, maar het doen van de financiën wordt gelijk verdeelt. Soms is het zo dat de vrouw het voorbereid en de man het overmaakt. Hij vindt dan dat hij het doet terwijl de vrouw vindt dat zij het doet, tenslotte heeft zij het uitgezocht. De rest van de klussen wordt veel samen gedaan. Vooral het in bad doen en het naar bed brengen van de kinderen wordt veel samen gedaan. Opmerkelijk is dat een man snel vindt dat hij ook iets doet in het huishouden: bij de vraag over het halen en brengen van de kinderen werd er bijvoorbeeld getwijfeld door de man toen zij zei dat zij dat deed omdat hij dat ook wel één keer had gedaan. Hetzelfde gebeurde met de vraag over het zijn van hulpouder op scholen en clubs. De vrouw houdt hier het mythe systeem in stand door de man te beschermen met het argument: hij doet het ook wel als hij er tijd voor heeft, maar hij kan het vaak niet door zijn werk. Deze houding van de vrouw tegenover de man is al eerder genoemd met de was maar komt bijvoorbeeld ook naar boven met schoonmaken: man doet het ook wel als ik het vraag. Mannen doen het dus niet uit zichzelf. Zo zei één vrouw: hij kan over spullen die bovenaan de trap staan struikelen, en nog niet mee naar beneden nemen. Het moet eerst gevraagd worden om mee te nemen. Ze hebben er vaak geen probleem mee om wat te doen, maar dat moet dan wel gevraagd worden. Is dit omdat ze het ‘gewoon’ niet zien zoals sommigen zeggen? Of omdat ze het niet willen, omdat het huishouden de taak van hun vrouw is? Ook wanneer er iemand thuis bij zieke kinderen moet blijven, zijn het vaak de vrouwen die thuis blijven: doe ik iets meer omdat ik parttime werk. En ook met kleding voor de kinderen kopen kwam die bescherming weer naar boven: de man zegt stellig dat de vrouw dat doet maar de vrouw beweerd dat ze dat samen doen. In dit geval bleek dat de vrouw ook af en toe wat kocht als de man er toevallig bij was. Hieruit blijkt dat veel taken in het huishouden gezamenlijk worden gedaan. Toch wekten de interviews het idee dat de vrouwen het over het algemeen ‘voor het zeggen hadden’, in de zin van dat de mannen het wel doen maar onder toezicht van de vrouw. Dit doordat mannen er geen problemen mee hebben om dingen in het huishouden te doen om te zorgen dat de vrouw iets meer tijd overhoudt, maar ze het niet uit zichzelf zullen doen. Het moet eerst gevraagd worden. Dit houdt in dat de vrouwen het overzicht behouden van wat er gedaan is, en wat er gebeuren moet in het huishouden. Ook komt dit gevoel 46
doordat vrouwen vaak zeggen: ik doe het huishouden omdat ik nu eenmaal minder werk en er dus meer tijd voor heb. De stellen proberen dus wel een gelijke rolverdeling na te streven. Dit lukt ze vaak wel in de zin van dat ze alles met elkaar overleggen maar het lukt niet helemaal met de taakverdeling omdat de vrouw toch verantwoordelijk blijft gehouden voor het huishouden. Mannen doen het wel, maar zijn niet zelf eindverantwoordelijk voor bepaalde taken. Bij de vraag waarom de taakverdeling is zoals die is kwam naar voren dat het zo gegroeid was, dat dit het meest praktische was omdat de een later thuis komt dan de ander, omdat de vrouw al parttime werkte dus de taakverdeling logisch was of omdat de man nu eenmaal meer ging verdienen en ze toch vonden dat er iemand thuis moest zijn als de kinderen thuis waren, zoals het volgende citaat aangeeft: mijn man ging zoveel meer verdienen, dat deze verdeling logisch was, en ik heb geen behoefte om carrière te maken, hij wel. De financiële kwestie speelt dus ook in de taakverdeling een grote rol. De man verdient meer, ook omdat hij meer werkt. Bij deze taakverdeling zijn wel degelijk ergernissen en dan voornamelijk bij de vrouwen. Zij vinden dat de mannen de taken niet goed uitvoeren. Zo zei één vrouw: ik vind dat ik alles beter kan dan hem, hij doet het dus nooit goed genoeg. Anderen zeiden: Dingen die hij ‘moet’ doen gebeuren gewoon niet goed. Zoals bijvoorbeeld de ramen wassen. Dan kan ik het zo weer over doen en als ik hem de tuin laat doen kan ik allemaal nieuwe planten gaan kopen. Of: het opruimen van de was duurt veel te lang. Het gaat ook meestal over dezelfde dingen. Mannen daarentegen ergeren zich aan de precisie van vrouwen, bij het lappen van de ramen bijvoorbeeld: Mijn vrouw doet dit elke week, ik vind dat grote onzin dus moet ze mij daar ook niet mee lastig vallen. De ramen zijn goed zoals ze zijn, terwijl mijn vrouw dan vindt dat ze vies zijn. Als het aan de man zou liggen zouden die ramen nooit gewassen worden. Nu vindt hij het prima dat zijn vrouw de ramen wel wast maar dan moet ze daar niet over gaan zeuren tegen hem. Hochschild (1990: 23/24) zegt dat vrouwen zich toch altijd meer verantwoordelijk voelen voor het huis en de kinderen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat dit komt omdat mannen zich minder druk maken om dingen, zoals het laatste citaat laat zien. De vrouwen nemen het dan toch maar weer op zich omdat het anders niet gebeurd en zij zich eraan ergeren. Toch willen de stellen de taakverdeling niet veranderen omdat het goed gaat zoals het nu is. De balans is nu goed. En ook als er op dit moment kinderen zouden komen zouden ze het niet echt anders doen. Al zegt een man dan wel meer betrokken te willen zijn op de school van de kinderen, en een andere man dat je door de ervaring van het verleden de taken beter kunt verdelen zodat de vrouw ook parttime kan gaan werken. De vrouwen zouden helemaal niks veranderen. 5.7 Conclusie De factoren die van invloed zijn op de taakverdeling zijn voornamelijk het werk en de financiën. Vrouwen werkten vaak al parttime toen er kinderen kwamen en bleven dit dus doen waardoor, doordat zij meer thuis waren, de taakverdeling ontstond. En omdat de 47
mannen meer verdienen dan de vrouwen is het logischer, financieel gezien, dat de man meer werkt, waardoor hij minder in het huishouden doet. Dit laatste lijkt echter niet helemaal waar als puur gekeken wordt naar de uitkomsten van dit onderzoek. Ook de taakverdeling van de ouders van de respondenten is van invloed geweest voor hun taakverdeling omdat de meesten het absoluut niet hetzelfde wilden als hun ouders: niet zo traditioneel, de vrouw mag nu ook een ‘eigen leven’ hebben. In de taakverdeling die ze zelf als kind hadden kan geen link worden gevonden met hun huidige taakverdeling. De respondenten vonden zichzelf vooral transitioneel en geëmancipeerd. Hierbij kwam sterk naar voren dat zowel de mannen als vrouwen vonden dat de man net zo goed voor het huishouden en de kinderen kon en moest zorgen. Ook kwam naar voren dat ze vonden met hun taakverdeling een gelijke verdeling te hebben gecreëerd: wij streven gelijkwaardigheid na. Wij hebben een balans tussen werk en gezin gevonden en beslissen alles samen, er is geen baas. Wanneer vervolgens gekeken wordt naar de taakverdeling die er binnen het huishouden is, blijkt dit toch niet te zijn: ze leven in een mythe waarbij de vrouwen de mannen ook beschermen. Bij de geëmancipeerde gezinnen gaat het dan vooral over het werk binnenshuis. De man doet tegenwoordig ook huishoudelijke taken, al doen mannen dit vaak alleen als het gevraagd wordt. Ook hebben mannen nog steeds geen taken in het huishouden waarover zij de gehele verantwoordelijkheid hebben. Het zijn óf de vrouwen die het doen óf ze doen het samen, maar de man doet het nooit alleen. Op de klusjes in en rondom het huis na, dit zijn wel vaak taken voor de man. De vrouwen zien zich zeker gelijk aan de man, met net zoveel invloed. Buitenshuis, op het werk, zijn het nog wel steeds de mannen die hogere banen hebben en meer verdienen. De vrouwen hebben allemaal óf parttime banen óf geen baan. Verder zijn de gezinnen ook wel heel transitioneel omdat de vrouw wel mag werken, maar minder werkt om het huishouden te kunnen doen. Ze wordt dus wel als eindverantwoordelijke van het huishouden gezien. Verder houden vrouwen de mannen een hand boven het hoofd met: hij doet dat ook wel en hij ruimt het op, terwijl de man zegt dat de vrouw het doet. De mannen doen de dingen in het huishouden ook wel, maar onder toezicht of als het gevraagd wordt. Ze zijn ook zelden alleen verantwoordelijk voor bepaalde taken in het huishouden. De vrouwen lijken dus wel in een mythe te leven: zij denken een gelijke rolverdeling te hebben terwijl ze eigenlijk toch nog wel veel zelf doen (of dingen over doen die de man al heeft gedaan die ze niet goed vinden). Al leven de ouders in een mythe van gelijke taakverdeling, er blijft toch altijd nog wel een spanning bestaan in het achterhoofd van de vrouw. Een spanning over het feit dat zij, financieel gezien, een probleem zou hebben als haar man bij haar weg gaat. Overigens kwamen er eigenlijk weinig spanningen naar boven. Alleen spanning twee van Hochschild uit paragraaf 4.2 kwam naar voren. De ouders vonden dat één van de twee ouders thuis moest blijven voor de kinderen. Dit werd de vrouw, maar de respondenten vonden ook dat de vrouw een eigen leven moest kunnen hebben en wel moest kunnen werken als ze dit zou willen. Met andere woorden: de vrouwen willen wel werken maar vinden dit niet kunnen ten opzichte van de kinderen. De concepten en resultaten uit voorgaande onderzoeken van de genoemde schrijvers in hoofdstukken 2, 3 en 4 komen dus wel overeen met de uitkomsten van dit onderzoek. De enige twee dingen die eigenlijk niet overeen komen zijn dat Cloin et al. (2009) zeggen dat de financiële administratie gelijk verdeeld wordt, terwijl uit dit onderzoek komt dat dit 48
toch voornamelijk een taak van de mannen is. Verder zeggen laatst genoemden dat gemiddeld de helft van de mannen en vrouwen werkende moeders bezwaarlijk vinden in 2008, maar in mijn onderzoek vindt iedereen dat het niet uitmaakt wie er thuis is voor de kinderen, als er maar iemand thuis is. Hier wordt de last dus niet zozeer op de moeder alleen gelegd. Toch zegt dit nog niet alles omdat mijn respondenten het nu vrijblijvend konden zeggen. Als er gekeken wordt naar hun rolpatronen blijkt dat bij alle gezinnen in mijn onderzoek, het de moeder is die thuis blijft.
49
Hoofdstuk 6: Mogelijkheden voor verandering In voorgaande hoofdstukken is er gekeken naar de rolpatronen binnen het gezin. Dit liet zien dat deze rolpatronen nog al eens voor problemen zorgden. Vooral als beide ouders werken. Zou een deel van de problemen opgelost kunnen worden als de overheid zich meer zou richten op de zelfstandigheid van, voornamelijk, vrouwen? Hierbij moet het de vrouwen dan mogelijk gemaakt worden om de taakverdeling tussen arbeid en zorg goed te kunnen combineren. In dit hoofdstuk worden vier beleidsmodellen bekeken: het overheidsbeleid, het emancipatie beleid, het registratiemodel en het ‘blijf in de markt’ model, om te kijken of ze met het voorgaand beleidsdoel zouden kunnen helpen en of dit beleid mee kan helpen aan de emancipatie van de vrouw (Jansweijer et al., 1988). 6.1 Overheidsbeleid In deze paragraaf word gekeken naar individualisering in juridische zin. Dit houdt in dat elk onderscheid in bijvoorbeeld, geslacht, situaties binnen huishoudens en burgerlijke staat weg gelaten wordt. De overheid zal dan voor elk individu individuele rechten en plichten hebben. Wat betreft de sociale zekerheid beperkt het zich tot een individueel bestaansminimum en een individuele verzekering. Op fiscaal gebied is een uniforme belastingvrije optelling genoeg. Dit betekent dat de overheid aan het hebben van een relatie, waarmee ook het huwelijk wordt bedoeld, geen consequenties verbindt en zich onthoudt van het verbinden van rechtsgevolgen aan de huwelijkse staat (Jansweijer et al., 1988). Het grootste probleem met dit beleid van volledige individualisering is het vaststellen van een individueel sociaal minimum. Het ligt het meest voor de hand om dit vast te leggen tussen de 50 en 70 procent van het loon van een alleenverdiener. Als het op 50 procent vastgelegd wordt, zullen veel alleenstaanden in de problemen komen omdat ze dan erg op hun loon achteruit gaan. 70 Procent daarentegen zou een te grote verschuiving in het inkomenstelsel met zich meebrengen (het verschil tussen het minimum loon van een tweepersoonshuishouden en het modale loon van een alleenverdiener zou bijna verdwijnen). Het is dus logisch om ongeveer 60 procent aan te houden, wat de huidige woningdelersnorm is. Dit zou in principe nog steeds nadelig zijn voor de alleenstaande, tenzij de speciale tegemoetkomingen voor gehuwden komen te vervallen (Jansweijer et al., 1988). Deze norm voor het bestaansminimum, 60 procent van het minimumloon, schept een afstand tussen het sociaal minimum en het minimumloon wat zorgt voor ruimte aan de onderkant van de loonladder. Dit zorgt ervoor dat er mogelijkheden komen om in deeltijd te gaan werken. Wat weer goed is voor het arbeidsaanbod. Het is alleen niet gunstig voor traditionele gezinnen omdat de tegemoetkomingen voor de huisvrouwen vervallen. De vrouwen in deze gezinnen zouden dan moeten gaan werken waardoor ze de kinderen naar kinderopvang zouden moeten brengen. Dit houdt in dat ze meer moeten verdienen om de kinderopvang te kunnen betalen en om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Laatst genoemd probleem zou vervolgens weer opgelost kunnen worden met het toekennen van een verzorgingstoeslag voor kinderen. De kinderbijslag zou dan zo hoog moeten worden dat het net zo veel oplevert als een individu die werkt en het sociaal minimum loon verdient. Hierin kan nog wel onderscheid worden gemaakt in een bedrag naar leeftijd van de kinderen. De meeste ouders vinden het namelijk lastig en vervelend om te gaan werken als hun kinderen tussen de één en vier jaar zijn. De ouders zouden dan genoeg geld moeten ontvangen om in de zorg van de 50
kinderen te kunnen voorzien. Naarmate de kinderen ouder worden kunnen de ouders ook weer allebei gaan werken zodat de zorgtoeslag ook naar beneden kan (Jansweijer et al., 1988). Een groot voordeel van dit model echter, zeker met de huidige samenwoonpraktijken waarin er niet gehuwd hoeft te worden als er kinderen komen, is dat er veel minder regels nodig zijn. Het is dan voor de overheid niet meer nodig te weten of samenwonende een relatie hebben, gehuwd zijn of een andere reden hebben om samen te wonen. Dit betekent dat alle problemen die veroorzaakt worden door een bepaald relatietype niet meer het probleem zijn van de overheid, maar privé opgelost moeten worden. De overheid wordt dus ontlast en de burger krijgt een grotere onafhankelijkheid en keuzevrijheid (Jansweijer et al., 1988). Met dit model kunnen er op individueel niveau ingrijpende veranderingen plaatsvinden; op gezinsniveau vallen deze veranderingen goeddeels tegen elkaar weg waardoor er een grote gelijkheid van individuele inkomens ontstaat. Natuurlijk kunnen er vele problemen ontstaan als dit ingevoerd word omdat er veel regels veranderd moeten worden. Eigenlijk moet het gehele overheidsstelsel in dit onderwerp dan aangepast worden. Maar zonder individualisering zal de cirkel (jonge moeders die stoppen met werken en vervolgens niet meer kunnen werken) blijven bestaan. Om te zorgen dat dit ingevoerd wordt zal geïnvesteerd moeten worden in de mogelijkheid om met betaalde arbeid voor het individu te kunnen zorgen. De kosten van de voorzieningen om werken buitenshuis te kunnen combineren met de zorg voor kinderen gaat dus aan de zelfstandigheid van vrouwen vooraf (Jansweijer et al., 1988). 6.2 Emancipatiebeleid Het ‘Beleidsplan Emancipatie’ richt zich op meisjes die in 1990 achttien jaar geworden zijn (Jansweijer et al., 1988). Deze maatregel beperkt zich tot het afschaffen van kostwinnerstoeslagen in de sociale zekerheid. Dit beleid zou er voor moeten zorgen dat alle vrouwen geleidelijk aan economische zelfstandig worden. De jonge vrouwen kunnen zich dan richten op een zelfstandige positie terwijl de situatie voor oudere vrouwen hetzelfde blijft. Op deze manier ontstaat er een geleidelijke toestroom naar de arbeidsmarkt. Om dit doel te bereiken moeten er wel andere voorzieningen komen voor de toeslag uit de toeslag wet (deze wordt ingetrokken), die ervoor zorgen dat vrouwen arbeid en zorg kunnen combineren (Jansweijer et al., 1988). Maar dit beleidsplan heeft geen invloed op de meisjes die in een traditioneel gezin zijn opgegroeid. Deze kennen op jonge leeftijd namelijk nog maar weinig zelfstandigheid en zullen niet voor een beroepsgerichte studie kiezen. En al doen ze dit wel: tegen de tijd dat ze, na het krijgen van kinderen, aan het werk gaan is deze studie al weer verouderd. De investering die een opleiding vergt is dan ook weinig lonend. Toch is de leeftijdsgrens wel zinvol omdat deze makkelijk meetbaar is en de meisjes/vrouwen die niet op verandering zitten te wachten zullen uiteindelijk ook in het emancipatiebeleid meedraaien. De kostwinnersvoorzieningen zouden vervolgens op een gegeven moment niet meer hoeven te blijven bestaan. Dit heeft als gevolg dat het voor de vrouwen, met een partner die het minimum inkomen verdiend, aantrekkelijk wordt om te gaan werken. Maar dit lost het probleem zorg versus arbeid nog niet op. Op deze manier moeten vrouwen wel gaan werken om genoeg inkomen te krijgen om voor het gezin te zorgen, maar hebben vervolgens geen tijd meer voor de zorg zelf (Jansweijer et al., 1988). 51
6.3 Het registratiemodel Dit model van Jansweijer et al. (1988) richt zich, met behulp van pakketten, op de vele verschillende levensvormen: duurzame of beperkte saamhorigheid, zelfstandigheid of geen relatie. Elk pakket heeft zijn eigen rechten en plichten en sluit aan op de behoeften die de situatie van de mensen creëert. Hieronder zal elk pakket kort uitgelegd worden. Het pakket van duurzame saamhorigheid sluit goed aan bij traditionele gezinnen omdat de belasting het huishouden als eenheid ziet waarmee met de sociale zekerheid rekening wordt gehouden. De thuiswerkende partner krijgt dan een partnertoeslag en er is een relatief voordelige fiscale positie voor de kostwinner. Op deze manier wordt dan ook financieel bijgedragen aan de zorg voor de kinderen. Het pakket van beperkte saamhorigheid is in principe hetzelfde als het eerste pakket, maar verschild op het moment dat de partners uit elkaar gaan. Op dat moment zijn er geen wederzijdse verplichtingen meer en de thuiswerkende partner krijgt een arbeidsplicht zodat deze geen bijstandsmoeder wordt: op zijn hoogst een werkloze moeder. (Zelfs in dit model wordt ervan uitgegaan dat het de moeder is die thuis blijft.) In het pakket van zelfstandigheid hebben de partners geen financiële verplichtingen aan elkaar en moeten ze zich allebei op de arbeidsmarkt bevinden, ook wanneer er sprake is van kinderen. In het laatste geval is er een verzorgingstoeslag voor elke ouder. Deze kan vrij besteed worden: bijvoorbeeld aan opvang of om in deeltijd te gaan werken om voor de kinderen te zorgen. Het laatste pakket, van geen relatie: alleenstaande en alleenstaande ouders, geeft problemen bij de keuzevrijheid van leefvorm wanneer rekening wordt gehouden met de kostenbesparingen die kunnen ontstaan in een gemeenschappelijke huisvestiging. Alleenstaanden hebben deze voordelen niet, waarvoor dan een compensatie moet komen. Maar dit zou betekenen dat het voordeliger is om als alleenstaande dan als samen zelfstandige te registreren. Door alleenstaanden en samen zelfstandigen tot één en dezelfde te rekenen zou dit probleem opgelost kunnen worden. Wel moet er dan rekening gehouden worden met alleenstaande ouders. Wie gebruik wil maken van één van deze pakketen moet zich laten registeren, wat ervoor zorgt dat niemand iets opgedrongen krijgt wat hij of zij niet wil. Diegene die deze pakketten niet willen, laten zich gewoon niet registreren. Maar dit is een redelijk optimistisch model omdat veel vrouwen nog niet economische zelfstandig zijn en dus niet voor het pakket van zelfstandigheid zullen kiezen. Ook het pakket van beperkte saamhorigheid is voor veel vrouwen niet gunstig. Dit omdat de partner niet gehouden wordt aan een alimentatieregeling waardoor vrouwen na de scheiding moeten gaan werken: bijstandsmoeders worden hiermee werkloze moeders. De verstandige vrouw kiest dus voor duurzame saamhorigheid, richting een meer traditionele rolverdeling. Maar dit ontmoedigt vrouwen om te streven naar minder financiële afhankelijkheid. Daarnaast zullen veel mensen zich niet laten registreren omdat het moeilijk is om van pakket te veranderen als de gezinssituatie veranderd. ‘Hoewel het registratiemodel dus voordelen biedt vergeleken met de huidige situatie, omdat het mogelijkheden schept voor vrouwen die grotere zelfstandigheid wensen, zou toepassing ervan onze doelstelling niet dichterbij brengen’ (Jansweijer et al., 1988: 47).
52
6.4 Het ‘blijf in de markt’ model Bij dit model ligt de nadruk op het blijven participeren van vrouwen in de arbeidsmarkt. Er is in het model sprake van individualisering per leeftijdsgroep volgens een cohortenmodel dat bestaat uit drie cohorten: oudste, middelste en jongste cohort. In dit model wordt geprobeerd om ook rechten te creëren in plaats van alleen plichten zoals in het emancipatie model van 1990. Bij dit model moet wel bedacht worden dat het nog nader omschreven moet worden. Ook zal er een arbeidsvoorzieningenbeleid nodig zijn. In dit model staan vervangende voorzieningen tegenover de kostwinnersfaciliteiten. Dit kan zijn in de vorm van gesubsidieerde kinderopvang maar ook in het verstrekken van vrij te besteden verzorgingstoeslag. Op deze manier kunnen ouders zelf kiezen of ze allebei gaan werken en hun kinderen dus in de opvang doen, of gebruik maken van het vrij te besteden verzorgingstoeslag waardoor ze zelf de opvang voor hun kinderen kunnen zijn. Let wel dat dit onafhankelijk is van het feit of de vrouw ook buitenshuis werkt: het is dus geen huisvrouwenloon! Verder zegt dit model dat er een betere regeling van het ouderschapsverlof nodig is (Jansweijer et al., 1988). Het vrijgekomen geld van kostwinnersfaciliteiten zal gebruikt moeten worden om voorzieningen te treffen die de combinatie van werk en zorg mogelijk maken. Persoonlijk denk ik echter dat dit niet zou helpen. Veel mensen vinden dat er minimaal één ouder thuis moet zijn om voor de kinderen te zorgen. Dus ook al is er een uitstekende mogelijkheid tot kinderopvang met genoeg plek en lage financiële lasten: ouders zullen nooit allebei gaan werken. En omdat vrouwen over het algemeen nog steeds minder verdienen dan mannen zullen het de vrouwen zijn die thuis blijven. De enige manier, in mijn ogen, om vrouwen te laten werken is om ze net als in Zweden, geen pensioen te geven als ze niet zelf gewerkt hebben. Op deze manier wordt de vrouw gedwongen te gaan werken voor een pensioen. Maar anders zullen ouders nooit allebei gaan werken. Verder is er extra scholing en werkplaatservaring nodig om te zorgen dat vrouwen in de arbeidsmarkt terecht komen. ‘De invoering van individualisering per leeftijdsgroep vereist voor vrouwen met kinderen de nodige investeringen’ (Jansweijer et al., 1988: 67). In het begin zal dit meer kosten dan opleveren maar na verloop van tijd zal dit effect omkeren. ‘Op grond hiervan kan na circa vijftien jaar het beleid voor kinderen, indien nodig en gewenst, geïntensiveerd worden’ (Jansweijer et al., 1988: 67). De Nederlandse overheid is momenteel ook erg bezig met de kinderopvang. Zo kwam er in Januari 2005 de ‘Wet basisvoorzieningen kinderopvang’. Deze wet gaf drie opties aan ouders om de opvang te kunnen financieren: privé, overheidsgesubsidieerd of werkgevergesubsidieerd. Ouders kunnen nu een vrijwillige bijdrage aan de kosten voor kinderopvang krijgen: tot 1/3 deel van de baas en van de overheid krijgen ze 1/3 deel vergoed (Yerkes, 2006). 6.5 Wat ondernemingen kunnen doen Zoals we hierboven gezien hebben kan de overheid van invloed zijn op de gezinssituatie maar ondernemingen kunnen ook zeker van grote invloed zijn. Hieronder volgen de vier belangrijkste gebieden waarop bedrijven en bijdrage zouden kunnen leveren (Clason et al., 1990).
53
Flexibele werkomstandigheden Mannen voelen zich bezwaard om vrij te nemen als er net een kind geboren is. Dit kwam ook terug in mijn interviews: voelt bezwaard, als werkgever het niet steunt, om vrij te nemen. Dit was taboe. Ook om later dan half negen op het werk te komen om eerst hun kinderen naar school te brengen was ‘not done’. Dan wordt je vreemd aangekeken. Hierdoor was de vrouw gedwongen om dit te doen. Door flexibel te zijn in werktijden kan de stress als gevolg van werk/gezinsconflicten verminderen. Hier kunnen vele werktijdopties van toepassing zijn, waaronder onderstaande twee: -
-
Flexibele werktijden. Dit houdt in dat er de mogelijkheid is om eerder of later te beginnen en dus ook eerder of later te stoppen, hierbij zijn de ouders in de kernuren (tussen negen en twaalf uur en tussen twee en vier uur) wel aanwezig. Dit geeft ouders de mogelijkheid hun kinderen na school te brengen en weer op te halen. Flexibele werkplek. Dit houd in dat werknemers ook thuis mogen werken, telewerken: per computer met het bedrijf verbonden.
Kwaliteitskinderopvang Kinderen worden nu nog vaak naar opa’s en oma’s of andere familie gebracht terwijl de ouders gaan werken. Maar dit zal door de veranderingen in de maatschappij sterk afnemen doordat grootouders en familie ook hun bezigheden buitenshuis hebben. Over een aantal jaren zullen ze misschien zelfs nog steeds zelf aan het werk zijn. Hierdoor is het nodig dat er goede kinderopvang en buitenschoolse opvang komt. Maar vooral is het belangrijk dat de kinderopvang niet zo duur is dat het, het ‘extra’ loon van de vrouw kost. In mijn onderzoek kwam het namelijk erg vaak naar voren dat kinderopvang (te) duur is. Sommige stellen doen hun kinderen een paar halve dagen in de week naar de opvang omdat ze vinden dat het goed voor ze is, maar kunnen het niet meer doen omdat dat niet betaalbaar is. Erkenning van en ondersteuning door werkgevers bij problemen die paren in twee carrièrefamilies hebben Hier gaat het over de tweeverdieners die niemand hebben om de deur open te doen voor werkmensen, paspoort/rijbewijs ophalen etc. Deze mensen hebben een groot tijdgebrek. Bedrijven kunnen dit oplossen door bijvoorbeeld warme maaltijden te serveren of te zorgen voor meeneemdiners. Toch zou dit zou de gezinnen met kinderen niet helpen tenzij er op school ook warme maaltijden geserveerd worden. Ook zouden bedrijven kappersvoorzieningen ter plaatse kunnen maken, zodat werknemers overdag snel naar de kapper kunnen. Verder zou het prettig zijn als het geaccepteerd wordt op het werk dat men voor een spoedgeval, met bijvoorbeeld de kinderen op de opvang, weg moet. Dit is vooral prettig voor mensen die geen familie hebben om op terug te vallen. Zo zei één vrouwelijke respondent in mijn interviews het ook erg fijn te vinden dicht bij huis te werken. En dat ze altijd de telefoon op kan nemen voor de kinderen zodat ze binnen vijf minuten thuis is als dat nodig is. Voor de overheid is het dus behoorlijk lastig en ingewikkeld om een grote schakel in dit probleem te zijn. Voor veel beleidsmodellen, zoals voor het overheidsbeleid, moet het gehele overheidsstelsel op zijn kop. En dan is er alsnog het probleem dat vrouwen na de 54
geboorte van een kind niet meer of minder gaan werken omdat ze de zorg niet kunnen combineren met arbeid. Om dit op te lossen zouden er dus, zoals ook verderop beschreven wordt, betere kinderopvangvoorzieningen moeten komen. Ook het emancipatiebeleid kan ervoor zorgen dat vrouwen financieel onafhankelijk worden. Maar doordat ze dan verplicht worden te werken, hebben ze geen tijd meer voor de zorg voor de kinderen. Ook hier spelen goede kinderopvangvoorzieningen dus een rol. Toch worden in dit beleid niet de ideeën van veel mensen, over de rolpatronen tussen mannen en vrouwen, aangepast. Het verplicht de vrouwen alleen maar te werken waardoor ze geen keus hebben. Het registratiemodel kan de vrouwen wel helpen, maar pas wanneer de vrouwen al economisch afhankelijk zijn. Om dat te laten gebeuren moeten dus eerst de ideeën van veel mensen over wat ‘goede’ en ‘foute’ rolpatronen zijn tussen mannen en vrouwen veranderen. Ook moeten de voorzieningen voor kinderzorg verbeterd en goedkoper worden. De wet van basisvoorzieningen helpt hier al een beetje in mee door kinderopvang deels te vergoeden. Ook zou er bijvoorbeeld een regeling kunnen komen waarbij de gezinnen een geldbedrag krijgen wanneer er een kind geboren wordt. Maar dan wel onder de voorwaarde dat beide ouders voor een bepaalde periode thuis blijven. Ondernemingen aan de andere kant kunnen wel een grote schakel vormen in de problematiek van de combinatie werk–gezin, en vooral ook in het veranderen van de culturele opvattingen over de zorg voor kinderen, door mannen. Veel mannen voelen zich bezwaard om weg te gaan van het werk om voor de kinderen te zorgen omdat dit niet sociaal geaccepteerd wordt. Ondernemingen zouden ervoor kunnen zorgen dat mannen deze gevoelens minder tot niet meer hoeven te voelen door sociale acceptatie te stimuleren. Hiermee zou begonnen kunnen worden door flexibele werktijden en werkplekken in te voeren. Maar ook acceptatie van de baas zelf. Als deze veranderingen sociaal geaccepteerd worden zal het voor de mannen langzaam maar zeker steeds ‘normaler’ worden om naar huis te gaan voor de kinderen. Wanneer deze sociale ideeën over wat goed en fout is verandert, kunnen mannen verschillende taken zoals naar de dokter gaan, naar school brengen en halen etc overnemen van hun vrouw. De mogelijkheid om de taken af te wisselen zorgt ervoor dat de vrouw ook beter de kans krijgt een carrière te maken nu zij niet meer alleen verantwoordelijk is voor de zorg van de kinderen. Maar ook verbeterde voorzieningen voor kinderopvang, meer plek en het verlagen van de prijs van kinderopvang zal een uitkomst bieden voor ouders voor wie het financieel nodig is om allebei te werken. De kosten van de voorzieningen om buitenshuis werken te kunnen combineren met de zorg voor kinderen gaat dus aan de zelfstandigheid van vrouwen vooraf.
55
Hoofdstuk 7: Conclusies en aanbevelingen Met behulp van het literatuur onderzoek en mijn eigen onderzoek zal ik in dit hoofdstuk duidelijkheid creëren over de beantwoording van de hoofdsvraag in deze scriptie, namelijk: waarom wordt een vrouw, in tegenstelling tot de man, grotendeels verantwoordelijk gehouden voor het huishoudelijke werk? Deze vraag zal beantwoord worden door twee subvragen: 1) Hoe zijn de ideeën over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen tot stand gekomen? En 2) hoe komt de rolverdeling tussen mannelijke en vrouwelijke partners binnen huishoudens tot stand? Momenteel heeft ruim de meerderheid van de vrouwen een betaalde baan. Het aandeel van mannen in het huishoudelijk werk is de laatste jaren ook iets gestegen. Toch doet de man nog steeds veel minder in het huishouden dan de vrouw. Mannen verbinden hun identiteit ook grotendeels aan hun werk. Hierdoor wordt het werk dat ze doen en de tijd die ze daarin steken hoger gewaardeerd dan het werk van hun vrouw. Dit geldt niet alleen voor de man, ook voor het gezin is dit van meer betekenis. In de interviews werd bijvoorbeeld vaak gezegd dat de man nu eenmaal veel meer verdiend, dus dat het logisch is dat hij werkt en zij thuis blijft. Maar hier vergeten zij dat de vrouwen parttime zijn gaan werken om voor de kinderen te zorgen. Als de rollen omgedraaid zouden zijn is de kans groot dat de vrouwen meer zouden verdienen. Het is dus niet zo logisch dat het de vrouw is die minder gaat werken of zelfs stopt. Zij verliest tenslotte wel haar financiële onafhankelijkheid. Doordat het werk van de man als waardevoller wordt beschouwd dan het werk van de vrouw, wordt door veel mensen gevonden dat hij ook meer recht op vrije tijd heeft na zijn werk. Dit om bij te komen van de dag en om zijn ambities wat betreft zijn carrière op peil te houden. Maar hiermee worden zijn ambities, samen met zijn salaris, steeds groter en wordt hij steeds meer onthouden van taken die in het huishouden moeten gebeuren. Dit laatste wordt mede bepaald door de waarde die partners aan het werk van hun partner toekennen (Hochschild, 1990: 229). Dat huishoudelijk werk nog steeds vooral aan de vrouwen toegeschreven wordt komt ook door de sociobiologie: volgens de natuur brengt de vrouw kinderen op de wereld en voedt ze de allerkleinsten. Het sociale gedrag wordt bepaald door de genen. Deze genen zorgen voor de verschillen tussen mannen en vrouwen door de invloed van de seksehormonen die van invloed zijn op de hersenen. De van oudsher sociaal geconstrueerde verschillen waren groot genoeg om een scheiding in arbeid tussen de mannen en vrouwen te veroorzaken. Een scheiding die groot genoeg was om, tot op de dag van vandaag, nog door te werken. Ondanks dat de industriële revolutie en het ontstaan van het feminisme er toe hebben bijgedragen dat vrouwen nu meer als ‘gelijk aan de man’ worden gezien, zijn het nog steeds de vrouwen die thuis blijven om het huishouden te doen. Een veel genoemde reden hiervoor is dat dit ‘normaal’ zou zijn. In de omgeving van de respondenten zijn er weinig tot geen mannen die thuis blijven om het huishouden te doen. Ouders laten hun taakverdeling deels en misschien onbewust ook afhangen van wat sociaal geaccepteerd is. Al lijkt de maatschappij heel geëmancipeerd, toch zijn en denken veel mensen nog heel traditioneel. Volgens Hochschild komt dit door de seksestrategie. Dit is een strategie die 56
voor de man terug gaat naar de overtuigingen over de rol en identiteit van beide seksen. Vaak zijn deze in zijn jeugd ontstaan. Hij legt verbanden tussen de ideeën over hoe een man moet zijn, het gevoel dat hij daarover heeft en zijn gedrag. Voor een vrouw werkt dit hetzelfde. Zij kijkt naar wat zij wil: werk of het gezin en naar hoe ze tegenover haar man wil staan: als mindere, gelijke of meerdere. Hieruit ontstaat dan een relatie-ideologie. Een vrouw kijkt naar wat zij wil en hoe ze tegenover haar man wil staan. Vervolgens probeert zij dit te combineren met wat haar man wil, waaruit vervolgens een relatie – ideologie te voorschijn komt. Aan de hand van deze relatie –ideologie wordt vervolgens de taakverdeling gemaakt. Hochschild ontdekte hier drie relatie–ideologieën: de traditionele, de overgangsideologie, ook wel transitioneel genoemd, en de gelijkheids of geëmancipeerde ideologie. De Jong et al. (1994) noemen nog een vierde relatieideologie: de trendsetter. Van der Lippe (1993) probeert een verklaring te geven voor de taakverdelingen in huishoudens. Laatstgenoemde heeft twee verklaringen voor de rolpatronen: de roltheorie en de ruiltheorie. Persoonlijk ben ik van mening dat het een combinatie is van deze theorieën die voor de uiteindelijke rolpatronen binnen Nederlandse huishoudens zorgen. Een deel komt van vroeger uit: het voorbeeld dat je ouders je gegeven hebben als kind zijnde. Het kan zijn dat dit positief was en je dit helemaal perfect vond waardoor jij het later precies hetzelfde wilt. Maar het kan ook zijn dat je bijvoorbeeld geen onderdanige moeder wil worden. Dit voorbeeld zal ervoor zorgen dat je er alles aan zult doen om niet zo te worden, als vrouw zijnde Of als man zijnde dat je je vrouw niet zo zult behandelen. Of de taken die je als kind in het huishouden had van invloed zijn ben ik nog niet helemaal zeker. Hier zal nog verder onderzoek naar gedaan moeten worden. Wel denk ik dat de omstandigheden waarin gezinnen leven een rol speelt in taakverdeling. Dit komt zowel in de roltheorie als in de ruiltheorie naar boven. Dit omdat het bijvoorbeeld financieel niet logisch is om een vrouw te laten werken als die aanzienlijk minder verdient dan de man. Ook kan het zo zijn dat de vrouw de behoefte heeft om carrière te maken terwijl de man dit niet heeft. Het is dan het meest logisch/ passend dat de vrouw gaat werken en de man voor het gezin zorgt. Gezinnen zullen die situatie kiezen met de meest gunstige uitkomst en die het best bij ze past. Toch speelt ook hier de sociale omgeving nog wel een rol: om zich te gedragen naar de ‘juiste’ rolpatronen. De sekse-ideologie heeft dus invloed gehad op waarom veel mensen eigenlijk nog heel traditioneel zijn en dus een hele traditionele taakverdeling hebben, ook al lijken zij in hun uitspraken geëmancipeerd. Uit mijn onderzoek blijkt dat stellen zichzelf vooral als transitioneel en geëmancipeerd zien. Ze zeggen gelijkwaardigheid na te streven. De vrouwen lijken dan ook in een mythe te leven. Zij denken een gelijke rolverdeling te hebben terwijl ze eigenlijk toch nog wel veel zelf doen. Vrouwen voelen zich dan ook meer verantwoordelijk voor deze taken dan dat mannen zich hier verantwoordelijk voor voelen. Ook maken ze zich vaak drukker over de zorg voor de kinderen dan dat vaders dat doen. Dit zorgt dan ook nog wel eens voor spanningen binnen het huishouden. De drie meest voorkomende spanningen zijn: 1) de spanning wanneer de sekse-ideologie met elkaar in botsing komen, 2) het conflict tussen twee tegenstrijdige gevoelens en opvatting in één persoon bij beide partners en 3) de spanning tussen het belang van het gezin en de onderwaardering van het werk dat daarvoor nodig is. In mijn eigen onderzoek kwam alleen de tweede spanning naar boven. Hierbij vond het stel het nodig om er altijd voor de kinderen te zijn, ook als ze pubers zijn. Hierbij was het de vrouw die perse thuis wilde zijn, wat financieel niet haalbaar was. 57
Ook andersom kwam naar boven in mijn onderzoek: bij dat gezin vonden zowel de man als de vrouw het jammer dat de vrouw haar werk op moest geven om voor de kinderen te kunnen zorgen. De man wilde echter ook absoluut niet minder dagen gaan werken en ook s’nachts niet voor de kinderen zorgen zodat zij wel in deeltijd had kunnen blijven werken. De eerste twee spanningen zouden opgelost kunnen worden als mannen een gelijke taakverdeling aan zouden willen gaan (het eerste conflict). Het tweede conflict kan opgelost worden als mannen genoeg zouden gaan verdienen om de vrouwen thuis te laten blijven. Maar dit zou zinloos zijn als het werk dat vrouwen doen ondergewaardeerd blijft. Waarom is de gezinssituatie zoals hij is, als deze zoveel spanningen overlevert? Komter(1985) geeft hier vier rechtvaardigingen voor: Zij heeft de meeste tijd, hij ziet of kan het niet en zij heeft er de meeste aanleg voor, het is haar taak en verantwoordelijkheid en hij heeft er een hekel aan en vindt het niet leuk. Wat zijn mogelijkheden voor verandering? Er zijn vier beleidsmodellen bekeken: het overheidsbeleid, het emancipatiebeleid, het registratiemodel en het ‘blijf in de markt’ model. Maar voor de overheid is het lastig om veranderingen door te voeren. Dit omdat dan vaak het gehele overheidsstelsel op zijn kop moet. En dan is er nog het probleem dat vrouwen dan de zorg voor de kinderen niet kunnen combineren met hun werk. Om dit op te lossen moeten er betere kinderopvangvoorzieningen komen, meer plek en moet dit minder gaan kosten. De wet van basisvoorzieningen helpt hier al een handje in mee door kinderopvang deels te vergoeden. Toch kan de overheid er niet voor zorgen dat de ideeën over wat ‘goede’ en ‘foute’ rolpatronen tussen mannen en vrouwen zijn veranderen. Ondernemingen kunnen hier wel bij helpen en dan vooral in het veranderen van de culturele opvattingen over de zorg voor kinderen door mannen. Ondernemers zouden ervoor kunnen zorgen dat mannen zich niet meer bezwaard voelen om weg te gaan van het werk om voor de kinderen te zorgen. Om dit algemeen geaccepteerd te laten worden zouden ondernemers flexibele werktijden en werkplekken in kunnen stellen. Wanneer deze veranderingen op het werk sociaal geaccepteerd worden, wordt het voor de mannen zelf ook steeds ‘normaler’ dat mannen ook voor de kinderen kunnen zorgen. Hierdoor hoeven ze zich niet bezwaard te voelen om bijvoorbeeld later op het werk te komen om eerst de kinderen naar school te brengen en kunnen de mannen sommige taken zoals bijvoorbeeld het naar school brengen en halen overnemen van de vrouw. De ideeën over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen zijn dus voornamelijk ontstaan door de sociobiologie en doordat de man zijn identiteit aan het werk ontleent. De rolverdeling binnen huishoudens komt tot stand door de sociale acceptatie, seksestrategie, sekse-ideologie en door de rol- en ruil theorie. Mogelijkheden om de ideeën over de rolverdeling te veranderen liggen voornamelijk bij de ondernemingen. De overheid kan wel helpen met de vrouwen zelfstandig maken, maar daarvoor moeten eerst de ideeën over de rolpatronen veranderen en de vrouwen financieel onafhankelijk zijn.
58
Literatuur Boeken en tijdschriften: Brinkgreve, C., Regt, de A. (2003) Mannen, vrouwen en kinderen. Hoofdstuk 7 uit Samenlevingen Een verkenning van het terrein van de sociologie. Vijfde druk, Groningen: Wolters-Noordhoff. Clason C., Hootsmans, H., Steenwinkel, S.H. de., Triest, M., Vonderen, M.L. van. (1990) Carrières in tweevoud: nieuwe ontwikkelingen in gezin en arbeid. Heerlen: Open universiteit en Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen. Cloin, M., Souren, M. (2009) Onbetaalde arbeid en de combinatie van arbeid en zorg. Emancipatie monitor 2008. Den Haag: Sociaal en cultureel planbureau. Denuwelaere, M. (2003) ‘Een ongelijke taakverdeling tussen man en vrouw: van ouders naar kinderen’. Mens & Maatschappij, 78, 4: 355-378 Grunell, M. (2003) ‘De zorg van mannen. Koesteren en kost winnen in een overgangstijd’. Sociologische Gids, 50,4: 392-407 Hochschild, A. (1990) De late dienst. Werkende ouders en de thuisrevolutie. Houten: uitgeverij de Haan. Hochschild, A. (1997) The time bind. When work becomes home and home becomes work. 1e American ed. New York: Henry Holt and Company. Jansen, M., Kalmijn, M. (1998) 'Emancipatiewaarden en de levensloop van jongvolwassen vrouwen.: Een panelanalyse van wederzijdse invloeden’. Sociologische Gids: 00, 4: 293-314 Jansweijer, R.M.A., Pot, E.M., Groenendijk, H.J., Langeveld, H.M. (1988) Haalbaar en betaalbaar: Arbeid en kinderzorg na 1990. Interdisciplinaire studies over vrouwen in de samenleving. Rotterdam: Erasmus universiteit. Jong, A. de., Olde, C. de. (1994) Hoe ouders het werk delen. Onderzoek naar de totstandkoming van de verdeling van het betaalde werk en het werk thuis tussen partners met jonge kinderen. Den Haag: Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid. Komter, A. (1985) De macht van de vanzelfsprekendheid in relaties tussen vrouwen en mannen. Leiden: proefschrift. Lippe, T. van der. (1993) Arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen. Een interdisciplinaire studie naar betaald en huishoudelijk werk binnen huishoudens. Proefschrift aan de rijksuniversiteit te Utrecht: Thesis Publisher, Amsterdam.
59
Nuyens, H. (2005) Waarom vrouwen geen baas worden. Leuven: uitgeverij Davidsfonds NV. Shilling, C. (2003) The body and social theory. Second edition, Londen: Sage Publications. Sullerot, E. (1979) Geschiedenis en sociologie van de vrouwenarbeid. Reprint, Nijmegen: Socialistische uitgeverij Nijmegen. Weeda, I. (1992) Vrouwen verlangen mannen. Baarn: uitgeverij Anthos. Wilterdink, N., Heerikhuizen, B. van., Brinkgreve, C., Cruson, C., Daalen, R. van., Franke, H., Hofman, K., Regt, A. de., Roukens, K., Weiden, J. van der., Zwaan, T. (2003) Samenlevingen. Een verkenning van het terrein van de sociologie. Vijfde druk, Groningen: Wolters-Noordhoff. Wijsen, C., Mulder, C.H., Jong Gierveld, J. de. (2005) ‘Opleiding, moederschaporiëntatie en de timing van het eerste kind’. Mens & Maatschappij, 80, 3: 220-238 Yerkes, M. (2006) What women want: individual preferences, heterogeneous patterns? Women’s labour market participation patterns in comparative welfare state perspective. Amsterdam: Academisch proefschrift universiteit Amsterdam. Internetpagina’s: Ammerlaan, R. (2009) Vrouwenkiesrecht omstreden bij confessionelen in 1919. VPRO http://geschiedenis.vpro.nl/artikelen/24076592/, Geraadpleegd op 26 mei 2009. CBS (2006) Gem. ink. particuliere huishoudens naar samenstelling huishouden. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71984ned&D1=01&D2=0,118,124-125,237,242,301,306,328,338,430-431,471,l&D3=a&HD=0902200802&HDR=T,G2&STB=G1, Geraadpleegd op 21 mei 2009. Pauline. (2002) Feminisme. Anders Geschiedenis. http://www.scholieren.com/werkstukken/5937, Geraadpleegd 26 mei 2009 Pierre-Joseph Proudhon http://nl.wikipedia.org/wiki/Proudhon, Geraadpleegd op14 juli 2009 Opkomst van het feminisme. http://www.absolutefacts.nl/geschiedenis/data/feminisme.htm, Geraadpleegd op 17 juni 2009 Maerten, M. Feminisme en Feministische Stromingen. Brussel: ROSA www.rosadoc.be/site/nieuw/pdf/factsheets/nr14.pdf, Geraadpleegd op 17 juni 2009
60
Kranten: Telegraaf. (2009) Langer uitzwangeren. Telegraaf 2. (2009) Mannen willen geen onbetaalde 'papadag'.
61
Bijlage 1: De respondenten Voor dit onderzoek heb ik tien stellen geïnterviewd. Dit waren voor mij bekende mensen. In deze bijlage zal ik de situatie van de mensen: leeftijd, opleiding en aantal kinderen weergeven.
Leeftijd man 62 49 45 46 39 53 47 42 44 32
Leeftijd vrouw 58 48 40 48 40 55 50 38 36 27
Hoogst voltooide opleiding man MBO Universitair MBA MBO MBO HBO HBO LAS (Mavo niveau 4) Mavo HBO HBO
Hoogst voltooide opleiding vrouw Mulo MBO MBO MBO MBO Huishoudschool MBO Ziekenverzorging/Middenkader management voor de zorg MBO MBO
62
Aantal kinderen 4 2 2 2 3 2 2 2 2 2 2
In deze statistieken heb ik geen verbanden kunnen leggen met de taakverdeling in het huishouden.
63
Bijlage 2: Loonstructuuronderzoek (LSO): geslacht, leeftijd en beroep 2007
Onderwerpen
Geslacht Beroepsniveau Totaal beroepsniveau
Elementair
Lager
Middelbaar
Hoger
Wetenschappelijk
Leeftijd Totaal 15 tot 65 jaar
Banen Totaal aantal banen Voltijdbanen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen mannen mannen en en vrouwen vrouwen x 1 000
Vrouwen
Perioden 2002 2003 2002
6 996,3 11,8
3 906,5
3 089,8
3 887,2 3,5
Totaal 617,9 342,2 275,7 246,7 15 tot 2003 65 jaar Totaal 2002 1 663,0 938,0 725,0 884,6 15 tot 2003 65 jaar Totaal 2002 2 442,3 1 353,2 1 089,2 1 489,5 15 tot 2003 65 jaar Totaal 2002 1 195,3 675,1 520,2 742,6 15 tot 2003 65 jaar Totaal 2002 496,4 336,2 160,2 334,4 15 tot 2003 65 jaar © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 21-5-2009
3 063,4
823,8
195,4
51,3
739,8
144,8
1 152,9
336,6
574,8
167,8
268,0
66,4
64
Bijlage 3: Stelling 1: Een vrouw is geschikter om jonge kinderen op te voeden dan een man. Bevolking van 16 tot 75 jaar (in procenten (sterk) mee eens) (Cloin et al., 2009:143)
Ongeveer een derde van de vrouwen en ongeveer de helft van de mannen vind dat vrouwen hier geschikter voor zijn. Vrouwen vinden mannen vaker geschikt dan mannen dit zelf vinden.
65
Bijlage 4: Stelling 2: Al met al lijdt het gezinsleven er onder als de vrouw een volledige baan heeft. Bevolking van 16 tot 75 jaar. In procent (sterk) mee eens (Cloin et al., 2009: 141)
Vrijwel niemand vindt voltijd werken voor moeders met naar school gaande kinderen ideaal. Ruim twee derde ziet een deeltijd baan wel zitten en ruim 30 procent vindt dat moeders met kinderen die nog niet naar school gaan thuis moeten blijven.
66
Bijlage 5: Causaal model Jansen et al. (1988:299) gebruiken een causaal model om de achtergronden en de gevolgen van waarden ten aanzien van de vrouwenemancipatie te analyseren. Het eerste deel van het model vertegenwoordigt het culturele effect: de invloed van de emancipatiewaarden wanneer de personen jong zijn, op de keuzes die zij op weg naar volwassenheid maken: trouwen, het krijgen van kinderen en de hoeveelheid kinderen, stoppen met werken of juist carrière maken. Daarna wordt er gekeken naar het aantal uren dat gewerkt wordt en het uiteindelijke behaalde opleidingsniveau van vrouwen. In het tweede deel van het model wordt aangenomen dat de waarden veranderen onder invloed van veranderingen en ervaringen in de levensloop. Er wordt dus gekeken of de invulling van de levensloop de waarden ten aanzien van de emancipatie, wanneer de personen ouder zijn, heeft veranderd.
67
Bijlage 6: Interview vragen 1-Man/vrouw 2-Leeftijd 3-Opleiding 4-Aantal kinderen 5 – Type rolverdeling: Traditioneel Geëmancipeerd Transitioneel Trendsetter (Papier gegeven met de verschillende definities, zie bijlage 7, en ze zo laten bepalen hoe zij hun gezin zien.) Hierbij vooral kijken naar de argumenten, interessant zijn de afwegingen die ze daarbij maken 6- Hoeveel werkt U per week? 7- Zou U meer of minder willen werken? Wat willen ze dan als ze meer willen werken en wat willen ze dan doen als ze minder willen werken? 8- Wat is de reden dat u niet meer of minder werkt? Spelen evt. schuldgevoelens over de tijdsbesteding, werk en de kinderen hierbij een rol? 9- Mannen willen betaalde werktijd inleveren om het huishouden te kunnen verdelen tussen mannen en vrouwen. Waar /niet waar. Uitleg en argumenten! 10- Vindt U dat moeders (met kleine kinderen) voltijds moeten kunnen werken? - Vind U dat vaders met kleine kinderen voltijds moeten kunnen werken? 11 - Wat vind U van het opnemen van zwangerschapsverlof en ouderschapsverlof door vaders? Heeft U/uw man dit gedaan? 12- Hoe is de taakverdeling thuis, wie doet wat? (kijk hier zelf of hun type dus klopt) Contact met huishoudelijk hulp Voorraad in de gaten houden Bepalen wat er gegeten wordt Afwas Was Schoonmaken Boodschappen doen Financiële administratie Klusjes rondom het huis Koken Naar consultatiebureau 68
Thuis blijven bij zieke kinderen Contact met oppas/kinderopvang Kleding kinderen kopen Halen en brengen van kinderen Kinderen in bad Kinderen naar bed Hulpouder zijn (school/club) 13- Waren er omstandigheden en of factoren die invloed hadden op uw taakverdeling? Financieel, Werk/ werkloosheid, Gezondheid Kinderopvang Omgeving Anders…… 14- Wat voelt het minst natuurlijk?: - Een moeder met kleine kinderen die voltijds werkt - Een vader die voltijds het huishouden verzorgt Waarom? 15- Hoe heeft U de taakverdeling besloten/overlegt? Zijn er wel eens verschillen van inzicht: bronnen van conflict, ergernissen over de taakverdeling? Wie ergert zich dan en waaraan? Zijn er meningsverschillen, gaan deze meningsverschillen vaak over dezelfde zaken rond het huishouden? 16- Zou u de taakverdeling anders willen dan dat het nu is? 17- Zou u de taakverdeling anders doen Als U nu kinderen zou krijgen? 18- Hoe was de taakverdeling van uw ouders: Traditioneel Geëmancipeerd Transitioneel Trendsetter Waarom? Argumenten…. 19- Hebben uw ouders een rol gespeeld in uw taakverdeling? 20- Wat waren uw taken als kind in het huishouden?
69
Bijlage 7: Definities type rolverdelingen De traditionele en geëmancipeerde vrouw is vanuit het oogpunt van de vrouw geschreven, maar de man ziet dit hetzelfde. De traditionele vrouw - Ziet zichzelf en haar activiteiten in huiselijke sfeer met taken als echtgenote en moeder - Ze vindt dat ze deze in stand moet houden - Alleen vrouwen zouden dit kunnen doen - De man ziet dit hetzelfde Een vrouw zou, op biologische verschillen gezien, geschikter zijn om zich op de emotionele behoeften van het gezin te richten terwijl de man geschikter is om de rol van economische verzorger te vervullen en hiermee te zorgen dat het gezin materieel gezien alles heeft wat nodig is. De geëmancipeerde vrouw - Ziet zichzelf als gelijk aan de man - Ze wil dezelfde leefstijl als haar man en net zoveel macht Hiermee wordt bedoeld dat ze op huishoudelijk gebied, dus ook de zorg voor kinderen, of op carrièregebied een gemeenschappelijke richting op wil gaan. Andere geëmancipeerde vrouwen willen een evenwicht vinden tussen deze twee. De transitionelen - Zitten tussen bovenstaande typen in maar hellen over naar één kant. - De transitionele man vindt het dus goed dat zijn vrouw werkt maar vindt ook dat zij de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft over het huishouden. Dit betekent dat de vrouw zich zowel met het huishouden, de kinderen en werk bezig wil houden maar wel vindt dat de man zich moet concentreren om brood op de plank te krijgen De trendsetter Dit zijn tweeverdieners waarbij de man, in plaats van de vrouw, minder gaat werken om voor de kinderen te zorgen.
70