Paro in de ouderenzorg Interventiebeschrijvingen
Auteur(s)
Dr. Gert Jan Gelderblom Drs. Roger Bemelmans Nadine Spierts BHS.
Samenwerking
Proteïon, Verpleeghuis Hornerheide Sevagram, Verpleeghuis VKH Lentis, Verpleeghuis De Enk
Z10307/november2010/eindrapport
Paro in de ouderenzorg Interventiebeschrijvingen - eindrapport Auteur(s)
Dr. Gert Jan Gelderblom Drs. Roger Bemelmans Nadine Spierts BHS.
Datum
november 2010
Samenwerking Proteïon, Verpleeghuis Hornerheide Sevagram, Verpleeghuis VKH Lentis, Verpleeghuis De Enk Financiering
Ministerie van Economische Zaken Proteion thuis, Horn Sevagram, Heerlen Lentis, Groningen
proteiton huis
evagram
Inhoud Inleiding ........................................................................................................................................................... 2 Paro knuffelzeehond ........................................................................................................................................ 3 Methode .......................................................................................................................................................... 4 Deskresearch....................................................................................................................................................... 4 Groepsbijeenkomsten ......................................................................................................................................... 4 Resultaten ........................................................................................................................................................ 6 Deskresearch ....................................................................................................................................................... 6 Groepsbijeenkomsten ......................................................................................................................................... 6 Conclusie .......................................................................................................................................................... 8 Literatuurlijst ................................................................................................................................................... 9 Meer informatie over Paro ................................................................................................................................. 9 Bijlage 1 ......................................................................................................................................................... 10 Gepubliceerde artikel ........................................................................................................................................ 10 Bijlage 2 ......................................................................................................................................................... 11 Meetinstrumenten ............................................................................................................................................ 11 Bijlage 3 ......................................................................................................................................................... 18 Effectiviteit van interventies ............................................................................................................................. 18 Bijlage 4 ......................................................................................................................................................... 23 Paro interventie A ............................................................................................................................................. 23 Paro interventie B ............................................................................................................................................. 28 Paro interventie C ............................................................................................................................................. 30
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
1
Inleiding De komende jaren vergrijst de Nederlandse bevolking snel. Met name het aantal oudere ouderen (van 75 jaar en ouder) zal sterk toenemen. Momenteel is 12% van de bevolking ouder dan 65 jaar. In 2030 zal het aandeel van 65 plussers groeien tot 20% 1 . Met deze demografische verschuiving gaan ook leeftijd gerelateerde ziektebeelden in absolute omvang toenemen. Een van de belangrijkste daarbij is dementie. Het voorkomen van dementie neemt sterkt toe met de leeftijd. Ruim 10% van de mensen boven de 65 jaar heeft dementie. Ruim 20% van de mensen boven de 80 jaar heeft dementie. Ruim 40% van de mensen boven de 90 jaar heeft dementie. In Nederland hebben momenteel ruim 230.000 mensen dementie. Hiervan zijn 12.000 mensen jong dementerend. In 2050 zal het bijna verdubbeld zijn: meer dan 400.000 Nederlanders hebben dan dementie. In de provincies Limburg en Groningen slaat de vergrijzing nog sneller toe. In Limburg ligt het stijgingspercentage van het aantal 75-plussers driekwart hoger dan het landelijke percentage 2. In de huidige verpleeghuiszorg voor ouderen met dementie is een trend te zien in vervanging of verbouwing van grootschalige instellingen naar de ontwikkeling van kleinschalige woonvormen 3. Dit zijn woonvormen waarin een beperkt aantal ouderen woont en leeft in een huiselijke en herkenbare omgeving. De bewoners vormen met elkaar een groep en voeren met mantelzorgers en medewerkers een gezamenlijk huishouden. Bewoners kunnen zelf hun dagelijks leven inrichten; medewerkers proberen hier zoveel mogelijk bij aan te sluiten. Het aantal kleinschalige woonvormen in Nederland neemt sterk toe. De verwachting is dat in 2010 ongeveer 25% van de psychogeriatrische zorg kleinschalig georganiseerd zal zijn. Door de overheid wordt deze ontwikkeling gestimuleerd 4. De toenemende vraag naar zorg zal het handhaven van de zorg in de huidige vorm, zowel in kwalitatieve zin als in kwantitatieve zin steeds moeilijker worden. Opvallend hierbij is dat ondanks de geschetste ontwikkelingen de implementatie van innovatieve technologie achter blijft bij de technologische ontwikkelingen, terwijl innovatieve technologieën een concrete mogelijkheid zijn om het verlenen van zorg te ondersteunen.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
2
Paro knuffelzeehond Paro is een therapeutische robot 5 in de vorm van een baby zeehond. Dit zeehondje is ontwikkeld met als doel een kalmerend effect te hebben en emotionele reacties van psycho-geriatrische patiënten te ontlokken. Paro heeft sensoren en reageert op aanrakingen door het bewegen van de staart, de vinpoten, het hoofd en het openen en sluiten van de ogen. Tevens reageert Paro op geluiden en kan het stemmen herkennen. Het kan emoties tonen zoals verbazing, blijdschap en boosheid en het produceert klanken die lijken op een echte baby zeehond. Er zijn meerdere studies gedaan naar het effect van Paro in de intramurale ouderenzorg. Deze studies zijn voornamelijk in Japan uitgevoerd. Paro werd in 2005 6 groepsgewijs geïntroduceerd en er werd gekeken naar effecten op gezichtsuitdrukking, gemoedstoestand, stresshormoon, EEG metingen maar ook burn-out indicaties onder het verzorgend personeel. Uit deze studies wordt geconcludeerd dat de gemoedstoestand van de ouderen verbetert en dat depressiviteit vermindert maar ook dat hun mentale conditie verbetert. De kans op een burn-out voor de verzorgers ging omlaag. In een andere studie 7 werd Paro gedurende 2 maanden geïntroduceerd bij ouderen met fysieke beperkingen. Uit deze studie wordt geconcludeerd dat Paro de onderlinge communicatie tussen de ouderen verbetert en daarmee hun sociale band versterkt. Door de persoonlijke interactie met Paro traden ook psychologische (ontspanning, motivatie) verbeteringen op. Ook werden, middels de urinetests, fysiologische verbeteringen vastgesteld. De wijze waarop Paro tot nu toe is ingezet in de onderzoeken kent geen duidelijk doel of opzet buiten het beschrijven de reacties. Het onderzoek dat gedaan is levert dan ook nog geen robuuste conclusies op ten aanzien van de meerwaarde die Paro zou kunnen hebben bij inzet in de intramurale ouderenzorg. Dat neemt niet weg dat er positieve resultaten worden gerapporteerd en dat Paro een grote aantrekkingskracht heeft en de inzet ervan wel potentieel lijkt te hebben. Om duidelijk te maken wat de meerwaarde van Paro zou kunnen zijn voor de ouderenzorg is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijk effecten van een Paro interventie bij drie doelgroepen binnen de intramurale ouderenzorg. Te weten: a) de Psycho-Geriatrische zorg, kleinschalige woonvorm (PG-k) b) PG zorg, grootschalige woonvorm (PG-g) c) Psychiatrische ouderenzorg (Psy) De inzet van Paro is daarbij gericht op het bijdragen aan de zorg voor ouderen waardoor het functioneren en de kwaliteit van leven van ouderen met dementie kan toenemen. De toepassing van Paro kan niet een doel op zich zijn. De ontwikkeling van interventies moet worden gebaseerd op het potentieel van Paro om waarde toe te voegen aan de bestaande zorg. Om deze reden is in samenwerking met en gebruikmakend van de expertise van de drie zorginstellingen dit onderzoek uitgevoerd. Sevagram, gelegen in Heerlen heeft in totaal 2500 werknemers. Proteion Thuis heeft ruim 1.400 zorgverleners en Dignis (een onderdeel van de Lentis groep) telt 4500 professionals. Alle drie bieden zowel intramurale als extramurale, psycho-geriatrische en somatische, ouderenzorg. Het onderzoek geeft antwoord twee vragen: 1. Op welke wijze kan een Paro interventie het beste worden vormgegeven voor verschillende doelgroepen? 2. Welke indicatoren moeten worden gemeten om een effect van de Paro interventie vast te stellen, en op welke wijze?
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
3
Methode Om de twee onderzoeksvragen, zoals eerder geformuleerd, voor de Nederlandse zorgpraktijk te beantwoorden zijn in dit kader meerdere onderzoeken uitgevoerd. Er is deskresearch uitgevoerd waarin een inventarisatie is gemaakt op drie onderwerpen. Vervolgens is bij de drie zorgorganisaties een reeks van groepsbijeenkomsten georganiseerd.
Deskresearch Om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten en effectiviteit van Sociaal Assisterende Robots (SAR) in het algemeen en de Paro in het bijzonder, is een uitgebreide literatuurstudie uitgevoerd. Daarnaast is een inventarisatie gemaakt van relevante en in de zorgpraktijk gehanteerde meetinstrumenten en assessment-tools. Aanvullend is deskresearch gedaan naar gepubliceerde effectiviteit van interventies die als doel hebben om de kwaliteit van leven, van dementerende ouderen, in de breedste zin van het woord te verbeteren.
Groepsbijeenkomsten In samenwerking met de drie zorgorganisaties zijn vervolgens 9 expert-bijeenkomsten georganiseerd, drie met elke organisatie. Twee bijeenkomsten, ieder met een aparte groep, werden georganiseerd bij elke organisatie met als doel het specificeren van doelstellingen, doelgroepen en omgevingen voor de toepassing van Paro in de intramurale psycho-geriatrische ouderenzorg. De eerste groep bestond uit eerstelijns verzorgenden, verpleegkundigen, activiteitenbegeleiders en teamleiders. De tweede groep bestond uit psychologen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten en (huis)artsen. In totaal zijn 30 medewerkers betrokken bij de bijeenkomsten. Er is gekozen voor 2 aparte groepen om alle medewerkers de gelegenheid te geven hun mening/deskundigheid in te brengen, zonder hiërarchische of operationele afhankelijkheid. Tijdens beide bijeenkomsten is een identieke procedure gevolgd. Eerst werd ter plaatse een korte (circa 5 minuten), niet gestructureerde (‘spontane’), interactie tussen een bewoner en de Paro geobserveerd. Voor elke betrokken bewoner is schriftelijke toestemming verkregen van hun wettelijke voogd. Paro werd geïntroduceerd door een van de medewerkers en spontane interactie werd geobserveerd en vastgelegd op video. Deze ongestructureerde interactie was bedoeld om de functionaliteit van Paro te tonen aan de deelnemers. Vervolgens werd conform een zogenaamde metaplan-methode 8 een sessie gehouden, waarbij de deelnemers gevraagd werd hun opvattingen over onderstaande drie aspecten van (mogelijke) Parointerventies individueel te noteren. 1) Potentiële doelen 2) Doelgroepen 3) Omgevingen De standpunten werden vervolgens gedeeld binnen de groep, waarna in een groepsdiscussie het verzamelde materiaal nader werd toegelicht dan wel verduidelijkt. De uitkomsten van de discussiebijeenkomsten werden verzameld en geanalyseerd. Over de resultaten van deze bijeenkomsten werd verslag uitgebracht aan de deelnemers. Voor de derde bijeenkomst die werd gehouden bij elke zorginstelling, werd de groep met therapeuten en artsen uitgenodigd. Het doel van deze laatste bijeenkomst was om prioriteit aan te brengen in de geformuleerde potentiële doelen van een Paro interventie. Daarnaast werden in deze bijeenkomst de te meten effecten bepaald, waarmee de beoogde toegevoegde waarde van Paro kan worden beoordeeld.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
4
De gegevens van alle bijeenkomsten werden vervolgens verzameld en op basis daarvan werden een aantal concept interventies geformuleerd door het onderzoeksteam. Deze concept interventies zijn vervolgens naar de deelnemers gestuurd, met het verzoek om feedback te geven.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
5
Resultaten Deskresearch De resultaten van de literatuurstudie zijn uitgewerkt in een wetenschappelijk artikel en worden niet specifiek in deze rapportage behandeld. Het artikel “Socially Assistive Robots in Elderly Care: A Systematic Review into Effects and Effectiveness”, zal worden gepubliceerd in het Journal of American Medical Directors Association (JAMDA) en is als zodanig opgenomen in bijlage 1 bij deze rapportage. De inventarisatie die gemaakt is van relevante en in de zorgpraktijk gehanteerde meetinstrumenten en assessment-tools voor het meten van effecten van een Paro interventie is gebruikt als basis materiaal bij de groepsgesprekken. De selectie die uit het overzicht gemaakt is voor uitgewerkte Paro interventies op basis van de groepsgesprekken, worden bij de interventies genoemd. Een compleet overzicht van de inventarisatie is opgenomen als bijlage 2. Als laatste inventarisatie ter voorbereiding van de groepsgesprekken is deskresearch gedaan naar gepubliceerde effectiviteit van interventies die als doel hebben om de kwaliteit van leven, van dementerende ouderen, in de breedste zin van het woord te verbeteren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 3.
Groepsbijeenkomsten Op basis van de bijeenkomsten bij de drie zorgorganisaties is een verzameling doelen beschreven voor de toepassing van Paro in de intramurale psycho-geriatrische ouderenzorg. Deze doelen betreffen zowel preventieve als therapeutische toepassingen. De patiënten-doelgroep waarvoor toepassing geschikt zou zijn kon in algemene zin niet goed worden aangegeven. Het bleek niet haalbaar om op basis van groepskenmerken een betekenisvolle indeling te maken. Het lijkt vooralsnog sterk individu afhankelijk te zijn, mede gelet op de beperkte ervaring met Paro in de praktijk. De verzamelde doelen werden ingedeeld in drie hoofdgroepen. 1. Toepassing van Paro voor therapeutische doeleinden. Afhankelijk van de individuele behoeften kan Paro ingezet worden ten behoeve van het stimuleren of bevorderen van perceptie, psychologisch functioneren, psychosociaal welzijn en sociaal gedrag. Dit kan zowel op groeps als individueel niveau. Zeker daar waar het gemeenschappelijk ‘delen’ van Paro als problematisch ingeschat wordt, is een zorgvuldige keuze van belang. 2. Toepassing van Paro ter ondersteuning van dagelijkse verzorgende activiteiten. Hier wordt dan gebruik gemaakt van de ‘aandacht’ die Paro vraagt/geeft (afleiding) en zijn ‘troostend’ vermogen. Voor de zorgverleners kan de aanwezigheid van Paro de gemoedstoestand van de bewoners positief beïnvloeden en daardoor ondersteuning bieden tijdens de zorgactiviteiten. Voor sommige bewoners leiden de zorgactiviteiten tot angst of stress, waardoor de zorgverlening bemoeilijkt wordt. 3. Toepassing van Paro ter ondersteuning van sociale bezoeken. Voor familieleden (b)lijkt het lastig te zijn om, mede gezien het progressieve karakter van dementie, de wekelijkse bezoeken betekenisvol in te vullen. Door de stimulerende en activerende eigenschappen van Paro kan hij gebruikt worden als een sociale mediator gedurende deze bezoeken. Paro functioneert dan als een soort gemeenschappelijk aandachtspunt, om zo de aantrekkelijkheid van de bezoeken te vergroten. Binnen elk van deze drie hoofdgroepen is een Paro interventie gedefinieerd (bijlage 4). De eerste Paro interventie is gericht op het verstrekken van comfort aan individuele onrustige dementie patiënten tijdens de dagelijkse routine. Onrust is een veel voorkomend symptoom van dementie en kan leiden tot een verstoord dag-nacht ritme. Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
6
Paro kan gebruikt worden om perceptie te stimuleren en om aandacht te activeren, wat leidt tot een gevoel van zingeving van activiteiten. Het doel van deze Paro interventie is zeer individueel en in het algemeen therapeutisch van aard. De tweede Paro interventie is gericht op het ondersteunen van de zorgverlening door de professionals. Paro kan een gewenste gemoedstoestand bij de patiënt bewerkstelligen, resulterend in een verlaagde weerstand bij zorgtaken uitgevoerd door het personeel. Het kan functioneren als een afleiding of als een middel om te komen tot een meer coöperatieve houding. De derde Paro interventie is gericht op het ondersteunen van sociaal contact, tijdens bezoeken, tussen een dementie patiënt en familieleden of kennissen. Paro wordt gebruikt als een intermediair, om zo gedeelde aandacht te realiseren en voeren van een gesprek te ondersteunen. In elk van de drie interventies is de toepassing van Paro en het ondersteunende activiteiten beschreven op een zeer praktisch niveau. De beschrijvingen verduidelijken de intenties en acties voor de professionals. Daarnaast wordt informatie verstrekt voor de betrokken zorgprofessionals en familieleden om gemeenschappelijke vooroordelen en weerstand te voorkomen bij de toepassing van een robot "speelgoed" voor hun familielid. De beschrijvingen bieden laagdrempelige informatie over de robot Paro, het doel en het gebruik in de psycho-geriatrische zorg. De formulering van de drie Paro interventies is niet alleen bedoeld om de toepassing van Paro in de dagelijkse zorgverlening vorm te geven. In het kader van de lopende studie naar de effecten en effectiviteit van Sociaal Assisterende Robots, zijn de interventies ook bedoeld als beschrijving van de wijze waarop Paro wordt geëvalueerd, in de Nederlandse zorgverlening, tijdens een RCT. De beoordelingscriteria waren onderwerp van gesprek tijdens de derde bijeenkomstronde. Deelnemende zorgprofessionals reflecteerden op de beoordelingscriteria zoals gebruikt binnen de zorgpraktijk en hun geschiktheid voor de evaluatie van de Paro interventies. Primaire uitkomstmaat voor de eerste interventie was gedragsverandering. Als evaluatie-instrument werd de Nederlandse GIP-schaal (Gedragsbeoordelingsschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie) gesuggereerd. Vanwege het zeer individuele karakter van problematisch gedrag in de psychogeriatrie werd aangeraden om gericht te observeren, om in voldoende detail relevante gedragsveranderingen te kunnen beoordelen. Als secundaire uitkomstmaat zijn Depressie, gemeten met de CSDD (Cornell Scale for Depression in Dementia) en medicijngebruik, zoals voorgeschreven door de verantwoordelijke arts, genoemd. Voor de tweede en derde interventie geldt als primaire uitkomstmaat wederom patiëntgedrag en de impact hiervan op zorgverlening en familiebezoeken. Benadrukt werd het laagdrempelige gebruik van de meetinstrumenten, daar dit onderdeel moet worden van de dagelijkse zorgverlening. Als maatwerk-oplossing werd een aangepaste checklist voorgesteld, eventueel in combinatie met GAS (Goal Attainment Scale, Kiresuk & Sherman). Selectie of ontwikkeling van de evaluatie-instrumenten vergt nader onderzoek, als onderdeel van de geplande en uit te werken RCT.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
7
Conclusie Deze studie is gericht op de ontwikkeling van interventies met de baby-zeehond robot Paro. Geïnspireerd door de intuïtieve aantrekkingskracht van Paro, hebben drie zorginstellingen onderzoek gefaciliteerd om te komen tot een weloverwogen en gestructureerde ontwikkeling van Paro interventies. De hieruit voortvloeiende interventies bieden niet alleen hands-on instructies voor de inzet van de robot in de dagelijkse verzorging, maar geven ook een beschrijving en definitie van de te verwachten effecten van Paro en de methode om deze effecten te beoordelen. Aanvullend op deze beschrijvingen wordt informatie geboden voor voor zorgprofessionals en mantelzorgers, om de uiteindelijke implementatie van de Paro interventies te ondersteunen. De interventies bepalen ook de toepassing van de Paro zoals die zal worden bestudeerd in de geplande RCT. Opvallend was wel dat het vooralsnog niet mogelijk bleek om de Paro doelgroep te specificeren aan de hand van de resultaten. In vervolgonderzoek zal het op basis van praktische inzet van de Paro tot een dieper inzicht moeten komen. De drie ontwikkelde interventies verschillen in hun impact op de levering van zorg en daarom in de toegevoegde waarde die ze hebben. De eerste interventie streeft naar een therapeutisch effect, de andere twee interventies benadrukken praktische voordelen. Voor een mogelijke toepassing van Paro levert dit de zorginstellingen de mogelijkheid een onderbouwd besluit te nemen over het hoe en waarom van de interventies. Voor zorgfinanciers bieden deze interventies de mogelijkheid om gefundeerde beslissingen te nemen ten aanzien van vergoeding van (de inzet van) Paro, ter verbetering van de zorgverlening en in het verlengde daarvan de verhoging van de kwaliteit van leven. Toepassingen van zorgrobots in het algemeen, kunnen profiteren van de beschreven interventies. Een essentiële stap in dit proces is een degelijke beoordeling van effecten van zorg robotica in de dagelijkse zorgverlening. Zonder een deugdelijke beoordeling van de effecten zal de toepassing van zorg-ondersteunende robots achterblijven en daarmee een mogelijke verhoging van de zorgkwaliteit. De eerstvolgende stap is het uitvoeren van een aantal kleinschalige pilots, bij de deelnemende zorginstellingen, gebaseerd op de beschreven interventies. Doel van deze pilots is het verkrijgen van praktische ervaring met het gebruik van de robot als interventie. Daarnaast kunnen ook de interventies (inclusief meetinstrumenten, werkprotocollen, doelgroepen etc.) bijgesteld worden op basis van praktijkervaring. De resultaten van deze studie (en de pilots) vormen vervolgens de basis voor de methodiek van de RCT.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
8
Literatuurlijst 1. 2. 3.
4. 5. 6.
7.
8.
Lange termijn bevolkingsscenario’s voor Nederland: Centraal Planbureau;2004. Dementie. Den Haag: Gezondheidsraad; 2002. S. te Boekhorst, M.F.I.A. Depla, J. de Lange, A.M. Pot, Eefsting JA. Kleinschalig wonen voor ouderen met dementie: een begripsverheldering Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. 2007(38): 17-26. Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;2005. http://www.parorobots.com/ Wada K, Shibata T, Saito T, Sakamoto K, Tanie K. Psychological and Social Effects of One Year Robot Assisted Activity on Elderly People at a Health Service Facility for the Aged. Paper presented at: Robotics and Automation, 2005. ICRA 2005. Proceedings of the 2005 IEEE International Conference on2005. Wada K, Shibata T. Living with Seal Robots in a Care House - Evaluations of Social and Physiological Influences. Paper presented at: Intelligent Robots and Systems, 2006 IEEE/RSJ International Conference on2006. Schnelle W, Stoltz I. The metaplan method: Communication tools for planning learning groups. Goethestrasse, Germany 1987.
Meer informatie over Paro Links naar publicaties in de media van Paro en Zorgrobotica http://www.eenvandaag.nl/weblogs/post/32085 http://www.twanetwerk.nl/default.ashx?DocumentId=12848 http://www.westfriesgasthuis.nl/nl-NL/nieuws/Nieuwsarchief2009/Babyzeehondje.aspx http://www.waarmaarraar.nl/pages/re/40733/Knuffelrobots_voor_dementen.html http://www.volkskrant.nl/wetenschap/article1242139.ece/Leren_omgaan_met_mensen http://www.gic.nl/nieuws/knuffelrobot-ingezet-bij-zorg-oost-groningen http://www.parorobots.com/ Zorgrobotica http://www.kbonoordholland.nl/actueel/default.asp?page=archief&id=101 http://forum.fok.nl/topic/1212272 http://www.linkmagazine.nl/content/view/1892/special/ http://www.robots.nu/robotnieuws/ Links naar filmpjes van Paro en Zorgrobotica http://www.youtube.com/watch?v=3npV-npZkxI&feature=related http://www.eenvandaag.nl/buitenland/32298/paro_helpt_bejaarden http://www.youtube.com/watch?v=cF-K5g0inq0 http://www.youtube.com/watch?v=JVhz95PZyNU http://www.dailymotion.com/video/x6te0c_paro-et-alzheimer_tech http://video.nytimes.com/video/2010/06/29/us/1247468152153/bonding-with-paro.html http://www.parorobots.com/video.asp Zorgrobotica http://www.netwerk.tv/uitzending/2009-07-22/zorgrobot-binnenkort-ook-nederland Links naar radiofragmenten m.b.t. Zorgrobotica http://www.radio1.nl/contents/14103-opmars-robots-in-zorginstellingen Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
9
Bijlage 1
Gepubliceerde artikel
Socially Assistive Robots in Elderly Care: A Systematic Review into Effects and Effectiveness. Ingediend en geaccepteerd voor publicatie in JAMDA.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
10
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58
Socially Assistive Robots in Elderly Care: A Systematic Review into Effects and Effectiveness Roger Bemelmans, MS, Gert Jan Gelderblom, PhD, Pieter Jonker, PhD, and Luc de Witte, PhD, MD
The ongoing development of robotics on the one hand and, on the other hand, the foreseen relative growth in number of elderly individuals suffering from dementia, raises the question of which contribution robotics could have to rationalize and maintain, or even improve the quality of care. The objective of this review was to assess the published effects and effectiveness of robot interventions aiming at social assistance in elderly care. We searched, using Medical Subject Headings (MeSH) terms and free words, in the CINAHL, MEDLINE, Cochrane, BIOMED, PUBMED, PsycINFO, and EMBASE databases. Also the IEEE Digital Library was searched. No limitations were applied for the date of publication. Only articles written in English were taken into account. Collected publications went through a selection process. In the first step, publications were collected from major databases using a search query. In the second step, 3 reviewers independently selected publications on their title, using
predefined selection criteria. In the third step, publications were judged based on their abstracts by the same reviewers, using the same selection criteria. In the fourth step, one reviewer made the final selection of publications based on complete content. Finally, 41 publications were included in the review, describing 17 studies involving 4 robot systems. Most studies reported positive effects of companion-type robots on (socio)psychological (eg, mood, loneliness, and social connections and communication) and physiological (eg, stress reduction) parameters. The methodological quality of the studies was, mostly, low. Although positive effects were reported, the scientific value of the evidence was limited. The positive results described, however, prompt further effectiveness research in this field. (J Am Med Dir Assoc 2011; -: -–-)
The ongoing development of technology, specifically robots, against the background of a decreasing number of care personnel raises the question of what the potential contribution of robotics could be in rationalizing and maintaining, or even improving the quality of elderly care. Robots can contribute to health care support in terms of capacity, quality (performing very accurately and task specific), finance (support or even take over tasks of trained personnel), and experience (eg, increased feeling of autonomy and self management). In western Europe’s near future, the relative population of elderly people will increase because of aging, caused by both the postwar baby boom and an increase of life expectancy. By 2050, the working-age population of Europe will be down to
364 million, a 25% reduction compared with the 1995 level. On the other hand, the population aged 65 or older will rise steadily, from 101 million in 1995 to nearly 173 million in 2050. As a result, the potential support ratio (the number of persons aged 15–64 years per 1 older person aged 65 years or older) will be severely reduced, from 4.8 in 1995 to 2.1 in 2050.1 This will result in an unbalanced growth of caregivers and caretakers, putting pressure on the quality of our health care systems. The idea of robotics playing a role in health care was launched some decades ago and has mainly been developed for physical training in rehabilitation as well as personal assistance for tasks of activities of daily living (ADLs).2 Robotic applications supporting social behavior are a more recent development.3 So far, systems have been developed supporting child’s play (eg, Iromec4) and care for elderly with dementia (eg, Wada et al5). However, the uptake of these systems in care practice has been limited. One of the reasons is that there appears to be a mismatch between what is technically developed and the perceived needs within care environments.3 The term socially interactive robotics (SIR) was first used by Fong et al6 to describe robots whose main task was to provide some form of interaction. The term SIR was introduced
Zuyd University, Research Centre for Technology in Care, Heerlen, the Netherlands (R.B., G.J.G., L.d.W.); Delft University of Technology, Delft Bi.-Robotics Lab, Delft, the Netherlands (P.J.); Maastricht University, Care and Public Health Research Institute, Maastricht, the Netherlands (L.d.W.). Address correspondence to Roger Bemelmans, MS, Zuyd University, Research Centre for Technology in Care, Nieuw Eyckholt 300, 6419 DJ Heerlen, the Netherlands. E-mail:
[email protected]
Copyright Ó2011 American Medical Directors Association DOI:10.1016/j.jamda.2010.10.002
Keywords: Robotics; effects; elderly; literature review
REVIEW
Bemelmans et al REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
1
59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116
117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174
to distinguish these robots from other robots that involve ‘‘conventional’’ human robot interaction, such as in teleoperation scenarios. Feil-Seifer et al7 defined socially assistive robotics (SAR) as the intersection of assistive robotics (AR) and SIR. AR itself has not been formally defined or surveyed. An adequate definition of an assistive robot is one that gives aid or support to a human user. Research into AR includes rehabilitation robots, wheelchair robots and other mobility aides, companion robots, manipulator arms for the physically disabled, and educational robots. In SIR, the robot’s goal is to develop close and effective interactions with a human for the sake of interaction itself. In contrast, in SAR, these systems are not designed to help the human being performing work tasks or saving time in routine activities, but to give assistance through social interaction to achieve progress in, for example, convalescence, rehabilitation, and learning. As such, SAR is a subsection of SIR. The purpose of this article was to report on the published effects and effectiveness of SAR for elderly people in everyday life. METHODS In September 2009, a systematic literature review was carried out, based on the Cochrane Handbook.8 The CINAHL, MEDLINE, Cochrane, BIOMED, PUBMED, PsycINFO, and EMBASE databases and the IEEE Digital Library (Xplore) were systematically searched for publications (ie, journal articles, extended abstracts, and conference proceedings) about socially assistive robotics applied in elderly care. No limitations were applied for date of publication. Only articles written in English were taken into account. Selected publications then went through a selection process involving 3 reviewers. The selection process was based on title, abstract, and complete content, to obtain a final set of publications to be included in the review. The objective of the search, in short, was to find measured effects and consequences of socially assistive robots used in elderly care. The search query was divided into 3 logical conjunctive components. These components represent, with several free words and Medical Subject Headings (MeSH) terms, the objective (measured effects and effectiveness), the subject (elderly), and the means (robots). To limit the chance of excluding relevant publications, the search in the first step (ie, the database search) was based solely on subject and means, so the objective (measured effects) was not included. The free words for the subject (or their database-specific thesaurus equivalent) were ‘‘elder*’’, ‘‘age*’’, ‘‘old people’’, ‘‘senior*’’, and ‘‘dementia’’ and their associated MeSH terms (or their database-specific equivalent) were ‘‘Housing for the Elderly’’, ‘‘Aged’’, ‘‘Health Services for the Aged’’, ‘‘Residential Facilities’’, and ‘‘Dementia’’ (including their subheadings). The free words for the means (or their database-specific Thesaurus equivalent) were ‘‘robot*’’ and ‘‘assis* technol*’’ and their associated MeSH terms (or their database-specific equivalent) were ‘‘Robotics’’, ‘‘SelfHelp Devices’’, and ‘‘Mobile Health Units’’ (including their subheadings). By using the asterisk (*) the term becomes
a prefix. So ‘‘assis*’’ represents among others ‘‘assisting’’ and ‘‘assistive’’. In a series of steps, the reviewers (ie, authors R.B., G.G., and L.W.) independently judged the relevance of the publications on a 3-point scale (ie, 0 5 not relevant, 1 5 relevant, 2 5 very relevant). The reviewers were equally instructed to independently judge the relevance of the publications based on the criteria that the publications should describe measured effects and effectiveness of robot interventions aiming at social assistance in elderly care. To limit the change of excluding relevant publications, a low total score was used as selection criterion, ie, all publications with a total score of at least 2 points were selected. In a second step, the 3 reviewers individually selected relevant publications, based on their title. In a third step, the publications were individually judged by the 3 reviewers based on their abstracts. In a fourth step, the publications were read in full and judged by one reviewer (author R.B.) to obtain the final set of publications for the review. In addition, again to limit the change of missing relevant publications, publications were selected through Internet search (Google Scholar) and by hand from conference proceedings (HRI, ICORR, ICRA, ROMAN) and from reference lists of selected publications. Given the aim of this article, to investigate what is published about the effects of SAR in elderly care, no studies were excluded on the basis of quality criteria. A formal assessment of the methodological quality of the articles found appeared to be of little value, given the small number of studies reported, the very basic and descriptive character of most studies, and that most articles found are conference proceedings. RESULTS In the first step, 2891 publications were found. In the second step, 123 titles were selected as relevant, of which 11 had a review score of 0 1 0 1 2 5 2 (ie, 2 reviewers scored 0 and 1 reviewer scored 2). In the third step, 37 publications were selected, based on their abstracts, of which 3 had a review score of 0 1 0 1 2 5 2. Table 1 shows the weighted Cohen’s kappa coefficient for the inter-rater agreement among the 3 reviewers. Reviewer R.B. had all along the line a more positive score compared with the other reviewers. In addition, 30 publications were selected via the free Internet search and from conference proceedings (having no overlap with the publications selected in step 3). Finally, 41 publications, of which 30 were from step 3, were included in the review (see Figure 1). The 41 included publications report on 17 studies involving Q1 4 robot systems and 1 undefined robot. There were 8 journal publications, 2 electronic publications, and 31 conference Table 1.
Reviewers’ Inter-Rater Agreement Weighted Cohen’s kappa coefficient
Step 2 Step 3
R.B. G.G.
R.B. L.W.
L.W. G.G.
0.47 0.52
0.51 0.55
0.57 0.69
JAMDA – - 2011
2 Bemelmans et al REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
175 176 177 178 179 180 181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 214 215 216 217 218 219 220 221 222 223 224 225 226 227 228 229 230 231 232
233 234 235 236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 253 254 255 256 257 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 288 289 290
Q2
Q3 Q4
proceedings.Categorizing the publications based on the robot system there were 3 publications on the robot Bandit describing 1 study (by Tapus et al), 4 publications on the AIBO robot describing 4 studies, 30 publications on the Paro robot describing 8 studies (most by Wada, Shibata et al), 2 publications describing 2 studies about the robot NeCoRo (by Libin et al), 1 publication with an unspecified robot and 1 publication with an overview of several robots. Table 2 presents an overview of the characteristics of the aforementioned robots. Table 3 presents the characteristics of the included studies. In the following paragraphs the studies are briefly described per robot system. Paro
Q5
From the selected publications most involved the seal robot, Paro, used in what seem to be 2 typical studies. In the first study (Wada et al, i.a.9), the seal robot was given to 14 elderly in a health service facility. A desk was prepared for the robots in the center of a table. The elderly persons
interacted freely with the robot for about 1 hour per day, for 2 days per week over a period of 1 year. The results showed that interaction with Paro improved their moods and depression, encouraged their communication, decreased their stress level, and the effects showed up through 1 year. In the second study (Wada et al, i.a.10), the experiment was conducted in a care home, and 12 persons aged between 67 and 89 years participated. Caregivers activated Paro on a table in a public space at 8:30 and returned to their office until 18:00, for 2 months. The residents could play with Paro whenever they wished during the time period. The results showed that Paro encouraged them to communicate with each other, strengthened their social ties, and brought them psychological improvements. Physiologically, urine tests showed a significant improvement in hormone values (eg, from 0.18 17-KS-S/17-OHCS to 0.26 after 4 weeks), indicating improved reactions of the residents’ vital organs. Both studies, conducted by the developers of the robot, are limited by the relatively small sample size and the absence of
Step 1. 2891 publications were selected from major databases (i.e. CINAHL, MEDLINE, Cochrane, BIOMED, PUBMED, PsycINFO, EMBASE and IEEE). Criteria: elderly and robot.
Step 2. 123 publications were selected, based on title, by three reviewers. Criteria: elderly, robot and effects.
Step 3. 37 publications were selected, based on abstract, by three reviewers. Criteria: elderly, robot and effects.
Step 4. 41 publications remained after
30 Additional publications were selected
reading full text and adding relevant
based on free search (Google Scholar,
publications from the reference lists.
HRI, ICORR, ICRA, ROMAN).
17 studies are reported in the 41 publications, involving 4 robot systems and 1 undefined robot.
Fig. 1. Schematic overview of selection process with search results. REVIEW
Bemelmans et al REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
3
291 292 293 294 295 296 297 298 299 300 301 302 303 304 305 306 307 308 309 310 311 312 313 314 315 316 317 318 319 320 321 322 323 324 325 326 327 328 329 330 331 332 333 334 335 336 337 338 339 340 341 342 343 344 345 346 347 348
349 350 351 352 353 354 355 356 357 358 359 360 361 362 363 364 365 366 367 368 369 370 371 372 373 374 375 376 377 378 379 380 381 382 383 384 385 386 387 388 389 390 391 392 393 394 395 396 397 398 399 400 401 402 403 404 405 406
Table 2.
Socially Assistive Robots Used in Reviewed Studies
Robot
Description
NeCoRo
A catlike robot with synthetic fur, introduces communication in the form of playful, natural exchanges like between a person and a cat. Via internal sensors of touch, sound, sight, and orientation, human actions and its environment can be perceived. Behavior is generated based on internal feelings, using 15 actuators inside the body.
Bandit
A humanoid torso mounted on a mobile platform. The mobile platform is equipped with a speaker, color camera, and an eye-safe laser range fi nder. The torso includes: two 6 degrees of freedom (DOF) arms, two 1 DOF gripping hands, one 2 DOF pan/tilt neck, one 2 DOF pan/ tilt waist, one 1 DOF expressive eyebrows, and a 3-DOF expressive mouth. All actuators are servos allowing for gradual control of the physical and facial expressions.
AIBO
A doglike robot that can see, hear, and understand commands. It has the ability to learn, to adapt to its environment, and to express emotion. It uses its Illume-Face to communicate when it detects toys, someone’s hand, voice commands, or face and voice. Each expression appears as an animated pattern on the Illume-Face display, created by LEDs that light up or fade out to varying degrees.
Paro
A seal-like robot with 5 types of sensors: tactile, light, audio, temperature, and posture, with which it can perceive people and its environment. With the light sensor it can distinguish between light and dark. It feels being stroked or beaten by its tactile sensors, or being held by the posture sensor. It can recognize the direction of voice and words such as its name and greetings with its audio sensor.
a control group. The other 6 studies, of which 3 were conducted by the developers, show similar results but also lack a control group, have small sample sizes, or a short duration. NeCoRo One pilot study11 compared the benefits of the robotic cat and a plush toy cat in interventions for elderly persons with dementia. Both cats were covered with soft synthetic fur;
Picture
the plush cat was lighter and softer than the robotic cat. The study consisted of 2 interactive sessions, one with the robotic cat and one with the plush cat, with a duration of 10 minutes each. Only 1 session per day was conducted for each participant; 9 female residents participated aged between 83 and 98 years. The sessions were presented in random order in an attempt to rule out the potential of novelty effects. Increase of pleasure was measured. The amount of physically JAMDA – - 2011
4 Bemelmans et al REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
407 408 409 410 411 412 413 414 415 416 417 418 419 420 421 422 423 424 425 426 427 428 429 430 431 432 433 434 435 436 437 438 439 440 441 442 443 444 445 446 447 448 449 450 451 452 453 454 455 456 457 458 459 460 461 462 463 464
465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475 476 477 478 479 480 481 482 483 484 485 486 487 488 489 490 491 492 493 494 495 496 497 498 499 500 501 502 503 504 505 506 507 508 509 510 511 512 513 514 515 516 517 518 519 520 521 522 REVIEW
Table 3. Robot Paro
Characteristics of Included Studies Intervention
REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
Duration
Ref
Indicators
Participants
Outcomes
Free group interaction.
20 min/d, 3 d/wk, 5 wk.
15–17
POMS, nursing staff comments.
Positive psychological social effects.
Between-subject comparing regular and placebo Paro. Free group interaction.
1 h/d, 4 d/wk, 1 mo.
18–25
Face scale, POMS, nursing staff comments, urine tests, burnout-scale for nursing staff.
Japan, day service center. 26 females, 73–93 y, dementia. Japan, nursing home. 23 participants in 2 groups, only light dementia.
Free group interaction.
1 h/d, 2 d/wk, 1 y.
9,26–31
Face scale, GDS, nursing staff comments.
Japan, nursing home. 14 females, dementia.
Free interaction, before and after study.
20 min.
32
21-channel EEG.
Japan, care house. 14 participants, dementia.
Free interaction.
9 h/d, 2 mo.
10,33–38
Observations, urine tests, interviews.
Spontaneous and only partially structured interaction.
20 min/d, 2 d/wk, 1 mo.
39
Speech and behavior observation.
Japan,care house. 12 participants, 1 male, dementia. Italy, nursing home. 5 participants, 1 male, 56–83 y, mild to severe dementia (MMSE).
Within-subject randomized comparison with placebo Paro. Free interaction in small groups, with caregiver.
20 min/2 wk, 4 mo.
40,41
Video observations, questionnaires.
United States, nursing home. 16 highfunctioning participants.
Bemelmans et al 5
Depression decreased and mood improved similar in both groups. Positive influence in reducing nursing staff stress. Encouraged communication, more social interaction, stress reduction. Improved moods and depression. 7 participants showed effective improvement of cortical neuron activity. Encouraged communication, more social interaction. All showed tendency to attribute intentional states to robot. Significant interaction depends mostly on specific context of interaction, not on physical and functional characteristics. Placebo Paro is less interesting. Increase in social interactions, even more in presence of caregivers. Pleasing, feel-good and evocative experiences. Paro is heavy, sometimes scary (nondomesticated animal), with mismatch in expectations (not waterproof). (Continued)
523 524 525 526 527 528 529 530 531 532 533 534 535 536 537 538 539 540 541 542 543 544 545 546 547 548 549 550 551 552 553 554 555 556 557 558 559 560 561 562 563 564 565 566 567 568 569 570 571 572 573 574 575 576 577 578 579 580
581 582 583 584 585 586 587 588 589 590 591 592 593 594 595 596 597 598 599 600 601 602 603 604 605 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 616 617 618 619 620 621 622 623 624 625 626 627 628 629 630 631 632 633 634 635 636 637 638 6 Bemelmans et al
Table 3. (Continued) Robot
REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
AIBO
JAMDA – - 2011
NeCoRo
Intervention
Duration
Ref
Indicators
Participants
Outcomes
Field trial. Therapists autonomously choose when and where to present Paro.
9 mo.
42
Observing interactions (filming).
Italy, nursing home. 9 participants, dementia.
Before and after study. Stimulated interaction.
30 min/wk, ? wk.
43
N-Dementia scale, utterances and MMSE-scale.
Within-subject group comparison between AIBO undressed, dressed, and a toy dog.
4 d.
14
Frequency of action to robot.
Japan, group home. 8 participants, 6 females, 68–89 y, senile dementia. Japan, geriatric health care facility. 13 participants, 1 male, average 84 y, severe dementia (GBS).
Relation with Paro becomes privileged space to externalize internal emotional states. Paro activates triadic exchanges (social mediator). Catalyzer of emotions is the key point of its therapeutic efficacy. Context of interactions is decisive in therapeutic context, not robot’s ability. Slight increase, no significant differences.
Between-subject RCT with living dog and control group. Free interaction.
30 min/wk, 8 wk.
13
MLAPS, UCLA LS
United States, long-term care facility. AIBO (n 5 12), Control (n 5 13), no psychiatric or Alzheimer disease.
Between-subject controlled study. Free interaction.
1 h/d, 4 d/wk, 7 wk.
44
Scoring activity, AOK LS, biochemical marker (CgA).
Japan, nursing home. 5 females, wheelchaired, good cognition.
Free interaction. Before and during withinsubject study. Comparing
2 * 10 min.
11
ABMI, LMBS, AAID.
United States, nursing home. 9 females, 83–98 y, moderate to
Both effectively increased activity during occupational therapy (OT). AIBO needed more intervention by OTs than toy dog. Dressing AIBO made no significant difference. High levels of attachment and decrease in loneliness to both dogs. No significant difference between dogs. Level of attachment not correlated with decrease in loneliness. Loneliness significantly reduced. Activity significantly increased, CgA decreased. Healthrelated QOL improved. Similar results for both cats. The more impaired, the less interaction. Physically
639 640 641 642 643 644 645 646 647 648 649 650 651 652 653 654 655 656 657 658 659 660 661 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 672 673 674 675 676 677 678 679 680 681 682 683 684 685 686 687 688 689 690 691 692 693 694 695 696
697 698 699 700 701 702 703 704 705 706 707 708 709 710 711 712 713 714 715 716 717 718 719 720 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732 733 734 735 736 737 738 739 740 741 742 743 744 745 746 747 748 749 750 751 752 753 754 REVIEW
randomized sessions with robot and plush toy cat. Cross-cultural group comparison.
REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
My Real Baby, AIBO, Paro
Overview.
Unknown
Intervention comparison between active and passive therapist. Supervised instructed music-based cognitive game. Before and after within-subject study. Comparing randomized sessions with robot and computer screen agent.
Bandit
severe dementia (GDS). 15 min.
45
PRCIS
46
United States, Japan. 32 participants, 16 Americans and 16 Japanese of both genders and 2 age groups, 20–35 y and 65–79 y.
United States.
?
47
Frequency of action to robot.
Japan, nursing home. 5 elderly, considerable dementia.
20 min/wk, 8 mo.
12,48,49
User questionnaires. SMMSE score. Evaluating task performance and time on task.
United States, care facility. 3 females, mild to severe dementia (SMMSE).
disruptive behavior and overall agitation decreased significantly. Males more than females and older more than younger liked robot. Past experience with technology does not predict interest, past experience with with real pets positively predicts interest in robot. Possibility for significant attachment. Sometimes caring for robot is psychological burden. Active therapist prompts spontaneous reaction to robot reaction. Task performance improved, more with robot than screen agent. Participants enjoyed interacting with robot and preferred robot to screen agent. Before and after SMMSE score: 24–26, 16–17, and 9–9.
min, minute; h, hour; d, day; wk, week; mo, month; y, year; AAID, Attention Attitude Intensity of manipulation and Duration of engagement; ABMI, Agitated Behaviors Mapping Instrument; AOK LS, Ando Osada and Kodama Loneliness Scale; CCE, Comparison Condition Experimental Design; CgA, Chromogranin A; EEG, electroencephalogram; GBS, Gottfries-Brance-Steen score; GDS, Global Deterioration Sale; LMBS, Lawtons Modified Behavior Stream; MLAPS, Modifed Lexington Attachment to Pets Scale; MMSE, Mini-Mental State Examination; POMS, Profile of Mood States; PRCIS, Person Robot Complex Interactive Scale; QOL, Qualiy of Life; RCT, randomized controlled trial; SMMSE, standardized MMSE; UCLA LS, University of California Los Angeles Loneliness Scale.
Bemelmans et al 7
755 756 757 758 759 760 761 762 763 764 765 766 767 768 769 770 771 772 773 774 775 776 777 778 779 780 781 782 783 784 785 786 787 788 789 790 791 792 793 794 795 796 797 798 799 800 801 802 803 804 805 806 807 808 809 810 811 812
813 814 815 816 817 818 819 820 821 822 823 824 825 826 827 828 829 830 831 832 833 834 835 836 837 838 839 840 841 842 843 844 845 846 847 848 849 850 851 852 853 854 855 856 857 858 859 860 861 862 863 864 865 866 867 868 869 870
disruptive behaviors and overall agitation decreased significantly when the participants interacted with the cats. No significant difference was reported in using either the plush cat or the robotic cat. The level of engagement seemed strongly associated with the level of cognitive impairment, ie, the more impaired the less interaction. Although having a control group, this study was limited by its small sample size and short-term sessions. The second study had sessions with a short duration (ie, 15 minutes) and focused mainly on cross-cultural differences. Bandit The reported study12 focused on the possible role of a socially interactive robot as a tool for monitoring and encouraging cognitive activities, in comparison with a computer screen, of elderly suffering from dementia. The social therapist robot tried to provide customized cognitive stimulation by playing a music game, named Song Discovery, with the user. The study consisted of a 20-minute session per week for 8 months, with 3 participants.Each session involved supervised instructed music-based cognitive games. The sessions, with a computer simulation and with the physical robot, were presented in random order in an attempt to rule out the potential novelty effects. Improvement was observed for all participants with respect to reaction time and incorrectness. The user’s task improvement was proportional with his or her level of cognitive impairment. The participants enjoyed interacting with the robot and preferred the robot to the computer screen. Music seemed to stimulate the interest and responsiveness of the participants, and also the ability of the participants to multitask (singing and pushing the button at the same time) was reported. The results are not conclusive because of the small number of participants used in the study. AIBO Several studies about the use of AIBO within elderly care have been carried out, including a randomized controlled trial (RCT)13 in which the robot was compared with living dogs. In another study, the robot was compared with toy dogs.14 In the RCT study, a high level of attachment and a decrease in loneliness to both the living dog and the AIBO robot was reported, with no significant difference between both. The other studies indicated that robot-assisted activity was useful to reduce loneliness and improve activities and the emotional state of elderly people with dementia. On the other hand, the absence of a soft skin and the limited response capability to touch stimuli was also reported.14 DISCUSSION The reported literature review identified only a very limited set of studies for which a wide search was required. The domain of socially assistive robotics and in particular the study of their effects in elderly care apparently has not been studied comprehensively and only very few academic publications were found. The studies that were found were mainly reported in conference proceedings, underlining the initial stage of the application of this type of robot system. In the
reported studies, a small set of robot systems were found to be used in elderly care. Only Paro is commercially available, AIBO and NeCoRo no longer are. The robot Bandit is still in development phase. So far, the effects and effectiveness of SAR in elderly care has not been proven comprehensively. Most research is done in Japan (potential cultural differences), with a limited set of robots (mostly Paro and AIBO), and not yet clearly embedded in a care need–driven intervention. Although obvious positive effects are reported, the scientific quality of the evidence is limited owing to methodological limitations (eg, small sample sets, short durations, no control group, no randomization). The studies found were mainly of an exploratory nature, underlining once more the initial stage of application within care. On the other hand, the exploratory nature also emphasizes the important pioneer work of the researchers and caregivers and caretakers involved in this relatively young field. In general, relations between the type of outcomes aimed for, either related to support of care or support of independence, and the application of the robot system in care, are not well established. Within any health care system, care interventions are adopted because of their added value. The reported outcomes were only partly directly linked to desired outcomes, and related to the desired added value. Nevertheless, it is acceptable to state that the ongoing development of socially assistive robotics seems to hold a potential of opportunities for the provision of care and enhancing quality of life, particularly against the background of increasing aging and limited availability of care providers, resulting in more people suffering from mental problems and psychological and social isolation. Multimodel robot interfacing convincingly mimics social interaction between a human and robot. Given this type of interaction, for such applications system robustness, reliability, and intrinsic safety will be easier to achieve than for the more physical type of care robots. However, it is clear that further research in this area is needed to prove the addded value and economical soundness for care provision. For the successful application of a robot system in elderly care, the availability of a sound technical system by itself is not enough. The chances are high that the application of socially assistive robots without the context of an intervention will not exceed the level of an entertaining gadget. Interventions need to be defined describing the use of the robot specified for its target group and their environment, including instructions for care staff. Moreover, the expected added value must be clarified along with their qualitative and quantitative indicators and outcome measures. Finally, the intended effects of the robot interventions must be demonstrated in RCTs with large enough populations and duration. When the application of socially assistive robots is to benefit a wider user population, the interventions must also meet the need of (public) care financers for them to reimburse the application of the robot intervention within the health care system. The reported outcomes so far indicate effects on the physiological and even more on the socio-psychological level. The JAMDA – - 2011
8 Bemelmans et al REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
871 872 873 874 875 876 877 878 879 880 881 882 883 884 885 886 887 888 889 890 891 892 893 894 895 896 897 898 899 900 901 902 903 904 905 906 907 908 909 910 911 912 913 914 915 916 917 918 919 920 921 922 923 924 925 926 927 928
929 930 931 932 933 934 935 936 937 938 939 940 941 942 943 944 945 946 947 948 949 950 951 952 953 954 955 Q6 956 957 958 Q7 959 960 961 962 Q8 963 Q9 964 965 966 967 968 Q10 969 Q11 970 971 972 973 974 975 976 977 978 979 980 981 982 983 984 985 986
next step could be to identify the social psychological needs of care providers and caretakers and then develop care interventions targeting these needs with available SARs. Insight into these types of effects will most likeley also lead to a need for further development of technical requirements and behavioral properties of these systems in a care context. Also, the possible legal and ethical questions need to be adressed when the potential effects of SARs in elderly persons become more clearly outlined. CONCLUSION There seems to be a potential for the use of robot systems in elderly care. The generally positive effects reported prompt for further research into the effects and potential use of socially assistive robotics in elderly care. Additional research is required to experimentally investigate the effects of interventions featuring socially assistive robotics within real elderly care settings. Albeit the reported effects of the SAR systems indicate positive results, whereas negative or no results are hardly reported, the collected evidence so far should be seen as first steps in an emerging application domain for robotics. The reported shortcomings of the collected evidence should not be taken as grounds to discard the potential but rather as an incentive for further research. REFERENCES 1. World Population Ageing 2007. United Nations, 2007. 2. Butter M, Boxtel Jv, Kalisingh S, et al. Robotics for Healthcare, State of the art report: TNO, commissioned by the European Commission. DG Information Society 2007. 3. Butter M, Rensma A, Boxtel JV, et al. Robotics for Healthcare, Final Report: TNO, commissioned by the European Commission. DG Information Society 2008. 4. Iromec, Interactive Robotic Social Mediators as Companions. Available at, http://www.Iromec.org; 2009; 2009. 5. Wada K, Shibata T, Asada T, Musha T. Robot therapy for prevention of dementia at home. Journal of Robotics and Mechatronics 2007;691–697. 6. Fong T, Nourbakhsh I, Dautenhahn K. A survey of socially interactive robots. Robotics and Autonomous Systems 2003;42:143–166. 7. Feil-Seifer D, Mataric MJ. Defining socially assistive robotics. Paper presented at: 9th International Conference on Rehabilitation Robotics, 2005. ICORR 2005. 8. Higgens J, Green S. Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions. 5.0.1 ed. The Cochrane Collaboration, 2008. 9. Wada K, Shibata T, Saito T, et al. Psychological and social effects of one year robot assisted activity on elderly people at a health service facility for the aged. Paper presented at: Proceedings of the 2005 IEEE International Conference on Robotics and Automation, 2005. ICRA 2005. 10. Wada K, Shibata T. Living with seal robots in a care house—Evaluations of social and physiological influences. Paper presented at: IEEE/RSJ International Conference on Intelligent Robots and Systems, 2006. 11. Libin A, Cohen-Mansfield J. Therapeutic robocat for nursing home residents with dementia: Preliminary inquiry. Am J Alzheimers Dis Other Demen 2004;19:111–116. 12. Tapus A. The role of the physical embodiment of a music therapist robot for individuals with cognitive impairments: Longitudinal study. Paper presented at: Virtual Rehabilitation International Conference, 2009. 13. Banks MR, Willoughby LM, Banks WA. Animal-assisted therapy and loneliness in nursing homes: Use of robotic versus living dogs. J Am Med Dir Assoc 2008;9:173–177. 14. Tamura T, Yonemitsu S, Itoh A, et al. Is an entertainment robot useful in the care of elderly people with severe dementia? J Gerontol A Biol Sci Med Sci 2004;59:83–85.
15. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Analysis of factors that bring mental effects to elderly people in robot assisted activity. Paper presented at: IEEE/RSJ International Conference on Intelligent Robots and System, 2002. 16. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Effects of robot assisted activity for elderly people at day service center and analysis of its factors. Paper presented at: Proceedings of the 4th World Congress on Intelligent Control and Automation, 2002. 17. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Robot assisted activity for elderly people and nurses at a day service center. Paper presented at: Proceedings of ICRA ’02, IEEE International Conference on Robotics and Automation, 2002. 18. Shibata T, Wada K, Saito T, Tanie K. Robotic therapy at an elderly institution using a therapeutic robot. Annual Review of CyberTherapy and Telemedicine 2004;2:125–136. 19. Kazuyoshi W, Shibata T, Saito T, Tanie K. Robot assisted activity to elderly at a health service facility for the aged. Paper presented at: First International IEEE EMBS Conference on Neural Engineering, 2003. Conference Proceedings. 20. Saito T, Shibata T, Wada K, Tanie K. Relationship between interaction with the mental commit robot and change of stress reaction of the elderly. Paper presented at: 2003 IEEE International Symposium on Computational Intelligence in Robotics and Automation, 2003. 21. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Effects of robot assisted activity to elderly people who stay at a health service facility for the aged. Paper presented at: 2003 IEEE/RSJ International Conference on Intelligent Robots and Systems, 2003. (IROS 2003 Proceedings.) 22. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Psychological and social effects of robot assisted activity to elderly people who stay at a health service facility for the aged. Paper presented at: Proceedings on Robotics and Automation, 2003. 23. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Psychological, physiological and social effects to elderly people by robot assisted activity at a health service facility for the aged. Paper presented at: Proceedings of 2003 IEEE/ASME International Conference on Advanced Intelligent Mechatronics, 2003. AIM 2003. 24. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Relationship between familiarity with mental commit robot and psychological effects to elderly people by robot assisted activity. Paper presented at: Proceedings of 2003 IEEE International Symposium on Computational Intelligence in Robotics and Automation, 2003. 25. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Effects of robot-assisted activity for elderly people and nurses at a day service center. Proc IEEE 2004;92: 1780–1788. 26. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Effects of three months robot assisted activity to depression of elderly people who stay at a health service facility for the aged. Paper presented at: SICE 2004 Annual Conference, 2004. 27. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Psychological and social effects in long-term experiment of robot assisted activity to elderly people at a health service facility for the aged. Paper presented at: 2004 IEEE/ RSJ International Conference on Intelligent Robots and Systems, 2004. (IROS 2004 Proceedings). 28. Wada K, Shibata T, Sakamoto K, et al. Analysis of utterance in longterm robot assisted activity for elderly people. Paper presented at: Proceedings of 2005 IEEE/ASME International Conference on Advanced Intelligent Mechatronics. 29. Wada K, Shibata T, Saito T, Tanie K. Robot assisted activity at a health service facility for the aged for 17 months: An interim report of long-term experiment. Paper presented at: IEEE Workshop on Advanced Robotics and its Social Impacts, 2005. 30. Wada K, Shibata T, Sakamoto K, Tanie K. Quantitative analysis of utterance of elderly people in long-term robot assisted activity. Paper presented at: IEEE International Workshop on Robot and Human Interactive Communication, 2005. ROMAN 2005. 31. Wada K, Shibata T, Saito T, et al. Robot assisted activity for eldery people for one year—progress report of long-term experiment. Gerontechnology 2005. Q12
REVIEW
Bemelmans et al REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
9
987 988 989 990 991 992 993 994 995 996 997 998 999 1000 1001 1002 1003 1004 1005 1006 1007 1008 1009 1010 1011 1012 1013 1014 1015 1016 1017 1018 1019 1020 1021 1022 1023 1024 1025 1026 1027 1028 1029 1030 1031 1032 1033 1034 1035 1036 1037 1038 1039 1040 1041 1042 1043 1044
1045 1046 1047 Q13 1048 1049 1050 1051 1052 1053 1054 1055 1056 1057 1058 1059 1060 1061 1062 1063 1064 1065 1066 1067 1068 1069 1070 1071 1072 1073 1074 1075 1076 1077 1078 1079 1080 1081 1082 1083 1084 1085 1086 1087 1088 1089 1090 1091 1092 1093 1094 1095 1096 1097 1098 1099 1100 1101 1102
32. Wada K, Shibata T, Musha T, Kimura S, Effects of robot therapy for demented patients evaluated by EEG. IEEE/RSJ International Conference on Intelligent Robots and Systems. IEEE/RSJ 2005;2205–2210. 33. Wada K, Shibata T. Robot therapy in a care house—its sociopsychological and physiological effects on the residents. Paper presented at: Proceedings of 2006 IEEE International Conference on Robotics and Automation, 2006. ICRA 2006. 34. Wada K, Shibata T. Robot therapy in a care house—results of case studies. Paper presented at: The 15th IEEE International Symposium on Robot and Human Interactive Communication, 2006. ROMAN 2006. 35. Wada K, Shibata T. Living with seal robots: Its sociopsychological and physiological influences on the elderly at a care house. IEEE Trans Robot 2007;23:972–980. 36. Wada K, Shibata T. Robot therapy in a care house: Change of relationship among the residents and seal robot during a 2-month long study. Paper presented at: The 16th IEEE International Symposium on. Robot and Human Interactive Communication, 2007. RO-MAN 2007. 37. Wada K, Shibata T. Social effects of robot therapy in a care house— Change of social network of the residents for two months. Paper presented at: IEEE International Conference on Robotics and Automation, 2007. 38. Wada K, Shibata T. Social and physiological influences of robot therapy in a care house. Interaction Studies: Social Behaviour and Communication in Biological and Artificial Systems 2008;9:258–276. 39. Giusti L, Marti P. Interpretative dynamics in human robot interaction. Paper presented at: The 15th IEEE International Symposium on Robot and Human Interactive Communication, 2006. ROMAN 2006. 40. Kidd CD, Taggart W, Turkle S. A sociable robot to encourage social interaction among the elderly. Paper presented at: Proceedings of IEEE International Conference on Robotics and Automation, 2006. ICRA 2006.
41. Taggart W, Turkle S, Kidd C. An interactive robot in a nursing home: Preliminary remarks. Paper presented at: Towards Social Mechanisms of Android Science, Cognitive Science Society, 2005. 42. Marti P, Bacigalupo M, Giusti L, et al. Socially assistive robotics in the treatment of behavioural and psychological symptoms of dementia. Paper presented at: The First IEEE/RAS-EMBS International Conference on Biomedical Robotics and Biomechatronics, 2006. BioRob 2006. 43. Sakairi K. Research of robot-assisted activity for the elderly with senile dementia in a group home. Paper presented at: SICE 2004 Annual Conference. 44. Kanamori M, Suzuki M, Oshiro H, et al. Pilot study on improvement of quality of life among elderly using a pet-type robot. Paper presented at: Proceedings of IEEE International Symposium on Computational Intelligence in Robotics and Automation, 2003. 45. Libin AV, Libin EV. Person-robot interactions from the robopsychologists’ point of view: The robotic psychology and robotherapy approach. Proc IEEE 2004;92:1789–1803. 46. Turkle S, Taggart W, Kidd CD, Daste O. Relational artifacts with children and elders: The complexities of cybercompanionship. Conn Sci 2006;18:347–361. 47. Hamada T, Okubo H, Shimada Y, et al. Effective method of robot therapy in a nursing home—Study on intervention of therapy. Paper presented at: SICE-ICASE, 2006. International Joint Conference. 48. Tapus A. Improving the quality of life of people with dementia through the use of socially assistive robots. Paper presented at: Advanced Technologies for Enhanced Quality of Life, 2009. AT-EQUAL ’09. 49. Tapus A, Tapus C, Mataric MJ. The use of socially assistive robots in the design of intelligent cognitive therapies for people with dementia. Paper presented at: IEEE International Conference on Rehabilitation Robotics, 2009. ICORR 2009.
JAMDA – - 2011
10 Bemelmans et al REV 5.1.0 DTD JMDA988_proof 1 November 2010 9:56 am ce
1103 1104 1105 1106 1107 1108 1109 1110 1111 1112 1113 1114 1115 1116 1117 1118 1119 1120 1121 1122 1123 1124 1125 1126 1127 1128 1129 1130 1131 1132 1133 1134 1135 1136 1137 1138 1139 1140 1141 1142 1143 1144 1145 1146 1147 1148 1149 1150 1151 1152 1153 1154 1155 1156 1157 1158 1159 1160
Bijlage 2
Meetinstrumenten Richtlijn Dementie 2010 Discomfort Scale Dementia of the Alzheimer Type (de DS-DAT, zie www.emgo.nl/downloads) is zeer bruikbaar om lijden en (on)welbevinden te meten. De DS-DAT is een schaal met 9 gedragsitems die wijzen op negatieve en positieve gevoelens en sensaties. De score kan variëren van 0 tot 27 en een lage score betekent dat de patiënt een geringe mate van onwelbevinden heeft. !!! Het gaat erom het 'eigen' (on)welbevinden te bepalen, geen reactie op een interventie of situatie. http://www.emgo.nl/researchtools/Dsdat_Nederlandseversie_internet2010.pdf Aminoff e.a. ontwikkelden in 2006 de zogenaamde Mini Suffering State Examination (MSSE, zie www.emgo.nl/downloads). Dit is een schaal bestaande uit 10 items waarbij de aanwezigheid of afwezigheid gescoord kan worden. Het betreft de volgende items: kalm, schreeuwt, pijn, decubitus, ondervoeding, eetproblemen, invasieve behandeling(en), onstabiele medische conditie, lijden naar het oordeel van de arts en lijden naar het oordeel van familie. De mate van lijden is in 3 categorieën ingedeeld op basis van de totaalscore. Een hoge mate van lijden gemeten met de MSSE blijkt gecorreleerd te zijn met een kortere overleving. http://www.emgo.nl/researchtools/MSSE_EMGO_Jan_2010.pdf Een bij mensen met dementie veel gebruikt screenings-instrument is de Cornell Scale of Depression in Dementia (CSDD; zie www.ouderenpsychiatrie.nl ). De CSDD is voldoende sensitief en specifiek. Wat betreft persoonlijke factoren kan gekeken worden naar relevante levensloopinformatie, copingstrategie en levensstijl. Bij onderzoek naar omgevingsfactoren als mogelijke oorzaak van het probleemgedrag wordt o.a. gelet op of er voldoende aandacht is voor de autonomie van de patiënt, of er teveel of te weinig prikkels zijn en of de patiënt voldoende bewegingsruimte heeft. http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/measuringinstruments/meetinstrumenten_36pd f.pdf http://www.ouderenpsychiatrie.nl/sjablonen/1/infotype/news/newsitem/view.asp?objectID=54 6 Aangegeven meetinstrumenten door professionals: De GIP (Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie) lijkt een geschikt meetinstrument om verschillende gedragingen te meten. Echter worden hierin de aspecten grofweg gemeten en niet specifiek. Dus voorstel was om onder de verschillende aspecten nog verder te categoriseren en dan per individu doelen te stellen en meetinstrumenten te bedenken. o Voorbeeld: iedere bewoner heeft een andere vorm van onrust. Wil je onrust meten, dan zul je het specifieke deel van onrust moeten beschrijven van de bewoner. Bijvoorbeeld heeft iemand tijdens de toiletgang veel sla gedrag. 3 keer slaan wordt bijvoorbeeld als normaal gezien, meer dan 3 keer als onrust. Dit moet dan gemeten worden door het aantal keren dat iemand slaat tijdens de toiletgang. EVV’er vragen of ze mensen aan kunnen geven die bepaald gedrag vertonen. http://testweb.bsl.nl/tests/gip/gip_gedragsobservatieschaal_voor_de_intramurale_psychogeriat rie.asp http://testweb.bsl.nl/pdf/handleiding_gip28.pdf
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
11
Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP, 190): Deze schaal is vooral ontwikkeld voor observaties in een verpleeghuis, een dagbehandeling of bij gerontopsychiatrische patiënten (bijvoorbeeld PAAZ) en kan worden ingevuld door psychologen, (psychiatrisch) verpleegkundigen en ziekenverzorgenden die de ouderen goed hebben kunnen observeren. De interpretatie wordt bij voorkeur door een psycholoog verricht. De lijst bestaat uit 82 stellingen verdeeld over 14 subschalen. Per stelling is de keuze uit vier antwoordmogelijkheden, die enigszins kunnen variëren per item (nooit, bijna nooit, regelmatig, soms, vaak). Eén van deze subschalen meet in 6 vragen angstig gedrag, zoals trillende ledematen, rusteloosheid, slaapproblemen en concentratiemoeilijkheden. http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=555&richtlijn_id= 59 De Cornell Scale for Depression in Dementia (CSDD) > depressie HAP (Hetero-Anamnestische Persoonlijkheidsvragenlijst) http://hapsite.nl/ NPI-Q (Neuropsychiatrische Vragenlijst-Questionnaire). De reguliere NPI is een gevalideerd interview met een familielid van de patiënt, gericht op het inventariseren van neuropsychiatrische symptomen die zich in de afgelopen maand hebben voorgedaan. Met dit meetinstrument wordt een beeld verkregen van eventueel aanwezige psychopathologische verschijnselen bij patiënten met hersenletsel. De NPI werd ontwikkeld voor toepassing bij patiënten met de ziekte van Alzheimer en andere dementiesyndromen, maar kan ook gebruikt worden voor onderzoek naar gedragsveranderingen bij andere ziektebeelden. De NPI omvat twaalf gedragsaspecten, waaronder angst. De NPI is gebaseerd op een interview met een verzorgende van de patiënt die goed op de hoogte dient te zijn van eventuele problemen; het liefst iemand die met hem of haar samenwoont. Het heeft de voorkeur om de verzorgende niet in aanwezigheid van de patiënt te interviewen. Het aspect angst begint met de vraag: Is hij/zij erg nerveus, bezorgd, of schrikachtig zonder duidelijke reden? Lijkt hij/zij erg gespannen, rusteloos of zenuwachtig? Is hij/zij bang om alleen te zijn, zonder U? Als het antwoord ja is, worden er 7 subvragen gesteld. http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=555&richtlijn_id= 59 Medicatie vermindering meten > arts Concreet gedrag meten > dit is erg individueel. Iedereen vertoont ander gedrag. Onrustig kan bijvoorbeeld gedefinieerd worden op verschillende manieren, namelijk agressief, ronddwalen e.d. Praktisch meten omdat waarschijnlijk veelal door een verzorgende moet worden geobserveerd en gescoord. Het moet niet te moeilijk zijn en zichtbaar en concreet zijn wat gemeten moet worden. Makkelijk en niet veel tijdsinvestering! Het effect van de interventie op de lange termijn meten en op het moment dat de interventie wordt uitgevoerd. Voorstel is om eerst het effect te meten van Paro op de bewoner en daarna de interventie te beschrijven van Paro inzet en het meetinstrument per bewoner te ontwikkelen.
Andere meetinstrumenten: HoNOS: HoNOS staat voor Health of the Nation Outcome Scales en is een meetinstrument, ontwikkeld in opdracht van het Engelse Ministerie van Volksgezondheid door Wing et al. (1998). De uitkomst op de HoNOS geeft weer hoe het geestelijk en sociaal functioneren van een cliënt op een bepaald ogenblik is. De HoNOS kan op meerdere momenten (voor, tijdens, na) een behandeling ingevuld worden, zodat verandering in klachten in kaart gebracht worden. Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
12
Het doel van de HoNOS is dan ook het evalueren van de behandeling of begeleiding. De HoNOS is de meest gebruikte uitkomstmaat in Engeland. In Nederland is de HoNOS vertaald en gevalideerd. De psychometrische eigenschappen zijn goed. Voordelen van de HoNOS zijn: 1. Korte afnameduur, circa tussen de 10-20 minuten 2. Niet afhankelijk van ziektebeeld 3. Niet afhankelijk van de gesproken taal http://www.ouderenpsychiatrie.nl/sjablonen/1/infotype/news/newsitem/view.asp?objectID=55 4 Vroegsignalering door gedragsobservatie (VSGO, 189): deze schaal is gebaseerd op de GIP en is specifiek gericht op bewoners van verzorgingshuizen om ze te screenen op mogelijke problemen onder andere op het gebied van angst. De observatielijst bestaat uit 44 vragen die voor iedere bewoner door verzorgenden wordt ingevuld. Dit duurt ongeveer 10 minuten. http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=555&richtlijn_id= 59 http://www.vilans.nl/smartsite.dws?ch=&id=116205#dementie Zelfbeoordeling D-QOL (Dementia Quality of life) QOLAS (Quality of Life Assesment Schedule) SEIQoL (Schedule for Evaluation of Individual Quality of Life) Beoordeling door anderen (proxy) ADRQL (Alzheimers's Disease Related Quality of Life) CILQ (Cognitive Impaired Life Quality) Observatieschalen DCM (Dementia Care Mapping) Qualidem (Quality of life in dementia) Zicht op eigen leven, observatielijst
D-QOL (Dementia Quality Of Life) Dit meetinstrument is een zelfrapportagevragenlijst voor mensen met dementie. De lijst is ontwikkeld met behulp van focusgroepen met mensen met dementie en zorgmedewerkers door Brod e.a. in 1999. De onderzoekers hadden als uitgangspunt dat kwaliteit van leven een louter subjectieve, individuele ervaring is en dat daarom alleen gemeten kan worden door middel van informatie van de betrokkene zelf. Het instrument omvat de domeinen: zelfwaardering, positief affect, negatief affect, gevoelens van geborgenheid, kunnen genieten van de omgeving. Voordat de vragenlijst kan worden afgenomen wordt een vraag gesteld of de cognitieve vaardigheden van de oudere voldoende zijn voor dit instrument. De ontwikkelaars van de vragenlijst hebben een MMSE (Minimal Mental State Evaluation) score gehanteerd van 12 of hoger. Behalve domeinen, onderscheiden de ontwikkelaars tevens determinanten van kwaliteit van leven: context (individuele kenmerken en levensomstandigheden), functioneren (activiteiten van het dagelijks leven) en gedrag (wat het individu doet). Functioneren en gedrag komen voort uit de context en bepalen de kwaliteit van leven. De uitkomst van de vragenlijst bestaat uit een profiel met een aantal scores op subschalen. Er is geen alomvattende score. Brod, M., Stewart, A.L., Sands, L., and Walton, P., Conceptualization and measurement of qyality of life in dementia: the dementia quality of life instrument (DQOL), The Gerontologist, 1999, 39, 25-35. Ettema, Teake, The Construction of a dementia-specific Quality of Life instrument rated by professional caregivers: The Qualidem, proefschrift VU Amsterdam, 2007. Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
13
Pot, Anne margriet, Yolande Kuin en Marja Vink (red.), Handboek Ouderenpsychologie, Utrecht, 2007. QOLAS (Quality of Life Assesment Schedule) Dit meetinstrument is een kwaliteit van leven schaal die ontwikkeld is voor mensen met neurologische stoornissen en die is aangepast voor dementieonderzoek. Het instrument is ontwikkeld door Selai en anderen en meet kwaliteit van leven door middel van een interview. Bij vijf vooraf bepaalde domeinen (fysiek, psychologisch, cognitief, sociaal /familie, dagelijkse activiteiten) wordt door de geinterviewde aangegeven wat binnen het domein het belangrijkste thema is (zoals bijvoorbeeld hoofdpijn in het fysieke domein). De onderzochte mensen met dementie konden niet goed aangeven hoe zij het (het liefst) zouden willen hebben op een bepaald domein: deze vraag liet men daarom vallen. Bij mensen met een MMSE (Minimal Mental State Evaluation) score onder de 11 kon het interview niet met bevredigend resultaat afgenomen worden. De methode lijkt arbeidsintensief (Ettema, 2005). Literatuurverwijzing Ettema, Teake, The Construction of a dementia-specific Quality of Life instrument rated by professional caregivers: The Qualidem, proefschrift VU Amsterdam, 2007. Selai CE et al. Assesing quality of life in dementia: Prelimanary psychometrix testing of the Quality of Life Assesment Schedule, Neuropsych Rehab 2001: 11 (3-4) 219-243. SEIQoL (Schedule for Evaluation of Individual Quality of Life) Dit meetinstrument is een algemene kwaliteit van leven schaal die in dementieonderzoek gebruikt wordt. Het instrument is een semi-gestructureerd interview waarbij de onderzochte gevraagd wordt uit twaalf domeinen de vijf voor haar of zijn kwaliteit van leven belangrijkste gebieden te beoordelen. De relatieve bijdrage van elk van de vijf gebieden aan de totale kwaliteit van leven wordt door een daartoe ontworpen programma vastgesteld. Het is een complexe en arbeidsintensieve methode. Van alle methoden sluit deze echter wel het best aan bij de wens om kwaliteit van leven te relateren aan persoonlijke doelen (individueel levensplan): wat vinden mensen zelf belangrijk als criterium voor kwaliteit van leven. Opvallend is, dat bij onderzoek met dit instrument gevonden werd dat de kwaliteit van leven van verzorgers lager is dan bij mensen met dementie en gezonde Nederlandse ouderen. Mogelijke verklaringen hierbij zijn de zware zorgtaak van de verzorgers en het verlies van het contact, zoals dat voor de ziekte was, met de dementerende. Het individuele karakter van deze lijst maakt dat het instrument niet geschikt wordt gevonden om de kwaliteit van leven in een bepaalde populatie te meten. Voor zover men die individualisering belangrijk vindt, is dit juist een pluspunt. Gemeten wordt immers de ruimte die de omgeving geeft individuele doelen te bereiken. De methode is bruikbaar als de cognitieve stoornissen nog mild zijn. In de studie van Schölzel-Dorenbosch, die het instrument in het Nederlands heeft vertaald, was de gemiddelde MMSE (Minimal Mental State Evaluation) score 22 (Schölzel-Dorenbosch, 2000). Literatuurverwijzing Coen R et al., Measuring the quality of life of dementia patients using the Schedule for Evaluation of Individual Quality of Life, in: Irish J Psychology 1993:14:154-63. Ettema, Teake, The Construction of a dementia-specific Quality of Life instrument rated by professional caregivers: The Qualidem, proefschrift VU Amsterdam, 2007. Pot, Anne margriet, Yolande Kuin en Marja Vink (red.), Handboek Ouderenpsychologie, Utrecht, 2007. Schölzel-Dorenbosch CJM, Meting van kwaliteit van leven bij patiënten met dementie van het Alzheimertype en hun verzorgers: Schedule for Evaluation of Individual Quality of Life, in: Tijdschrift voor gerontologie en geriatrie 2000:31: 23-6.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
14
ADRQL (Alzheimers’s Disease Related Quality of Life) Deze vragenlijst bevat 47 items en kan worden afgenomen door getrainde interviewers of zorgverleners en is geschikt voor mensen in diverse stadia van dementie. Gevraagd wordt naar sociale interactie, zelfbewustzijn, plezier in activiteiten, stemming en gevoelens en naar reactie op omgeving. Het instrument is geschikt om veranderingen in kwaliteit van leven over een langere periode te ontdekken. Literatuurverwijzing Ettema, Teake, The Construction of a dementia-specific Quality of Life instrument rated by professional caregivers: The Qualidem, proefschrift VU Amsterdam, 2007. Rabins PV et al., Concepts and methods in the development of the ADRQL : An instrument for assessing health related quality of life in persons with Alzheimers disease, in: J Ment health Aging 1999; 5(1) 33-48. CILQ (Cognitive Impaired Life Quality) Deze vragenlijst (verkorte versie) bestaat uit 14 items waarbij aan verplegenden en/of verzorgenden gevraagd wordt naar sociale interactie, elementaire lichamelijke zorg, voeding en vocht, pijn en comfort en naar hoe de patiënt op anderen overkomt. De lijst is vooral bedoeld voor onderzoek naar kwaliteit van leven bij mensen met ernstige cognitieve stoornissen. Literatuurverwijzing DeLetter MC, Tully CL, Wilson JF, Rich EC, Nursing staff perceptions of Quality of Life of cognitively impaired elders, in: J Appl. Gerontol 1995; 14: 426-43. DCM (Dementia Care Mapping) DMC is een instrument dat gebruikt kan worden in zorginstellingen. In Groot Brittannië wordt veel met de methode gewerkt. In de DCM wordt een aantal gedragingen geobserveerd die betrekking hebben op het welbevinden en op activiteiten die worden ondernomen. De DCM wordt als observatie instrument in principe geschikt geacht voor alle fasen van dementie, maar of deze methode geschikt is voor mensen met ernstige dementie wordt betwijfeld. Juist bij de DCM is het bezwaar ingebracht dat de ernstige demente patiënten (soms) geen oogcontact kunnen maken en dat je dat dan ook niet kunt scoren. De methode is erg tijdsintensief zowel in training van observanten als duur (iedere 5 minuten gedurende 6 uur). In Nederland wordt onder meer bij Zorgkwadrant Fyslân Oost in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen ervaring opgedaan met de methode. Literatuurverwijzing Beavis, D.; Simpson, S.; Graham, I., A literature review of dementia care mapping: methodological considerations and efficacy, Journal of Psychiatric & Mental Health Nursing, Volume 9, number 6, December 2002, pp. 725-736 (12). Kitwood T Bredin K. A New approach to the evaluation of dementia care, in:. J Adv Health Nurse care 1992; 1: 41-60 Perrin T The positive response schedule for severe dementia, in: Agin Ment Health 1997;1:184197. Pot, Anne margriet, Yolande Kuin en Marja Vink (red.), Handboek Ouderenpsychologie, Utrecht, 2007. Qualidem (Quality of life in dementia) Gelijktijdig met het meetinstrument Zicht op eigen leven, het observatieinstrument is door het Trimbos-instituut in samenwerking met VUmc/EMGO instituut het meetinstrument Qualidem ontwikkeld (Ettema, de Lange, Dröes et al, 2005). De aanleiding om het instrument te ontwikkelen was dat bestaande meetinstrumenten allemaal beperkingen kenden. Het doel was een instrument te ontwikkelen dat geschikt is voor alle stadia van dementie en dat rekening houdt met omgevingsfactoren. Qualidem is geschikt om in de ouderenzorg kwaliteit van leven te meten van zowel van mensen met lichte als met ernstige cognitieve beperkingen. Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
15
Bij mensen met zeer ernstige cognitieve beperkingen kan een aantal gedragingen niet meer worden geobserveerd en kunnen niet alle items van de lijst worden afgenomen. De observaties worden gedaan door verzorgenden in een intramurale setting. De onderzoeksgroep die het instrument ontwikkelde baseert zich op het adaptatie-coping model voor mensen met dementie van Dröes. In dit model wordt de focus gericht op de aanpassing (adaptatie) van mensen aan de gevolgen van dementie en op het omgaan (coping) met de stress die deze gevolgen geven. De groep hanteert als definitie voor kwaliteit van leven bij dementie: 'De multidimensionele evaluatie van de persoon in zijn omgeving in termen van adaptie aan de waargenomen gevolgen van de dementie.' Het meetinstrument bestaat uit negen verschillende subschalen: zorgrelatie, positief affect, negatief affect, rusteloos gedrag, positief zelfbeeld, sociale relaties, sociaal isolement, zich thuis voelen en iets om handen hebben. Daarnaast zijn er nog drie items die apart worden gescoord (geniet van de maaltijd, wil niet eten, wil graag liggen) en die nog nader getest worden. Het meetinstrument kan zowel gebruikt worden in wetenschappelijk onderzoek, om het effect van een interventie te meten, als in de praktijk om het effect van zorgbeleid te bepalen. Het instrument is op zichzelf niet geschikt voor een individuele beoordeling van kwaliteit van leven geven. Dan moeten er ook andere vormen van beoordeling worden betrokken. De definitie en gehanteerde indicatoren op basis van het adapatiemodel zijn meer theoretisch gefundeerd in vergelijking met het meer op consensus gebaseerde observatieinstrument Zicht op eigen leven. Literatuurverwijzing Droes, R-M, 1991 op. cit. in Ettema TP, De Lange J, Dröes R-M, et al., Handleiding Qualidem Utrecht, Trimbosinstituut, 2005. Ettema TP, De Lange J, Dröes R-M, et al. Handleiding Qualidem (website Trimbosinstituut)Utrecht, Trimbosinstituut, 2005. Ettema TP, Dröes R-M, De Lange J, et al. The concept of quality of life in dementia in the different stages of the disease. Int. Psychogeriatrics 2005; 17;353-70 als 'chapter 2' opgenomen in: Ettema Teake, The construction of a dementia-specific Quality of Life instrument rated by professional caregivers: The QUALIDEM, Proefschrift, Enschede 2007. Kurz X, Scuvee-Moreau J, Vernooij-Dassen M, et al. Cognitive impairment, dementia and quality of life in patients and caregivers. Acta Neurol Belg. 2003;103(1):24-34. Zicht op eigen leven -observatielijst De Zicht op eigen leven-observatielijst is voor zorgorganisaties een instrument om te kunnen vaststellen hoe cliënten met dementie hun kwaliteit van leven ervaren en op welke gebieden betere ondersteuning geboden kan worden. Het instrument sluit aan bij de 'normen voor verantwoorde zorg' (zie beleid van zorgorganisaties) en richt zich op vier domeinen van kwaliteit van leven: lichamelijk welbevinden/gezondheid, de woon/leefsituatie, participatie (sociale contacten, graad van eenzaamheid) en mentaal welbevinden. Het instrument is ontwikkeld door Actiz en NIVEL. De observatielijst is geschikt voor ouderen met matige tot ernstige dementie en andere cognitieve problemen. Voor ouderen met zeer ernstige dementie is een aparte versie ontwikkeld, omdat bij deze mensen bepaalde gedragingen ook niet niet meer goed vast te stellen zijn. Het gebruik van dit meetinstrumenten verschaft de zorginstelling informatie over de verschillende domeinen van kwaliteit van leven, aspecten die goed gaan binnen de instelling en aspecten die verbetering behoeven. De observatielijst is samengesteld uit bestaande meetinstrumenten: DS-DAT (een observatielijst die zeer geschikt is voor mensen met ernstig cognitieve beperkingen en die onwelbevinden vaststelt); SWON (Sociaal welbevinden Observatieschaal, deze heeft betrekking op sociale interacties van de cliënt*) en Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
16
Qualidem (zie hierboven). Literatuurverwijzing Beek van APA, de Boer ME, van Nispen RMA, Wagner C. Verantwoorde zorg en kwaliteit van leven, Utrecht, Nivel, 2005. Poortvliet MC, Beek APA van, Boer ME de, Gerritsen DL, Wagner C., Het vaststellen van kwaliteit van leven bij cliënten in de ouderenzorg, Utrecht, Nivel, 2006. *De Nederlandstalige versie van deze schaal is opgenomen in de bijlage van: Gerritsen DL, Quality of life and its measurement in nursing homes, Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, 2004. Voor meer informatie over meetinstrumenten zie ook databanken. Lees verder in dit webdossier over ouderen en kwaliteit van leven: Evaluatieonderzoek
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
17
Bijlage 3
Effectiviteit van interventies Er zijn abstracts bestudeerd op basis van een search naar de effectiviteit van interventies die als doel hebben om de kwaliteit van leven in de breedste zin van het woord, te verbeteren bij dementerende ouderen. Bij een aantal abstracts was niet te komen, dus deze zijn helaas niet meegenomen in onderstaande. Er zijn een heel aantal studies gedaan naar het effect van muziektherapie op het cognitief en sociaal functioneren, communicatie, stemming, onrust, voedselinname, gedrag, agressie, emotie en angst. De onderzochte groep betrof vaak te weinig mensen om te kunnen concluderen of de interventie daadwerkelijk effectief was. Een aantal onderzoeken betroffen een RCT, echter was een hiervan maar een grotere groep, namelijk 30 personen in de experimentele en 29 in de controle groep. Het blijkt dus dat er te weinig hoogwaardig onderzoek met een grote populatie is uitgevoerd. Uit de grotere studie is gebleken dat specifiek gedrag en psychologische symptomen duidelijk verbeterd zijn. Inlevingsvermogen en actieve participatie is ook vooruitgegaan (Raglio, 2008). Meetinstrumenten en effecten die hiermee gemeten dienden te worden, waren de volgende: Video opnames > stemming , verbaal geuite emotie, communicatie tussen de persoon en zorgverlener tijdens ochtendverzorging Video opnames (Systematische observatie en Facial action coding system) > onrust Cohen- Mansfield Agitation Inventory > onrust http://www.ouderenpsychiatrie.nl/sjablonen/1/infotype/news/newsitem/view.asp?objectID=52 4 Paired t-tests > onrust Nagaan van medische records > percentage van wat gegeten wordt Psychologische scores > depressieve stemming, irritatie, onrust Wegen van voedsel > voedselinname Observatie > agressief gedrag Gedragschecklist > gedrag Analysis of variance (ANOVA) > gedrag Mini Mental State Examination (MMSE) > cognitie Barthel Index en Neuropsychiatry Inventory > gedrag en psychologische symptomen Global Deterioration Scale ( GDS) > niveau van dementie Glynn’s Music Therapy Assessment Tool (MTAT) > reacties tijdens muziek 5 point Likert scale > wijze van score. In dit geval bij gedrag. Gottfries-Brane-Steen-Scale > gedrag Behavioural Pathology in Alzheimer’ s Disease Rating Scale (BEHAVE-AD) > gedrag Hamilton anxiety scale (HAMA) > angst http://www.anxietyhelp.org/information/hama.html Geriatric depression scale > depressie (zelf beoordeling) Multidimensional observation scale for elderly subjects (MOSES) > irritatie Dementia scale > NPI Burden interview Memory and behavior problems checklist STAI-S Beck’s depression inventory Er zijn een klein aantal studies gedaan naar bewegen op muziek. Het betrof beide RCT’s, maar te kleine populaties om iets te kunnen concluderen over de effectiviteit. Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
18
-
Amsterdam Dementia Screening Test 6 (ADS6) > cognitie Stockton Geriatric Rating Scale (BOP scale) > gedrag Modified cohen-mansfield agitation inventory > onrust
Er is een literatuurstudie naar de effectiviteit van fysieke activiteiten gedaan en hieruit is maar een onderzoek geselecteerd. Er is onvoldoende bewijs dat fysieke activiteiten effect hebben op cognitie, functioneren, gedrag, depressie, sterftecijfer bij mensen met dementie. Er zijn een aantal studies gedaan naar de effectiviteit van dierentherapie. Het betrof allemaal studies met een onbekende of kleine populatie en het betrof maar één RCT. Multidimensional observation scale for elderly subjects (MOSES) Video opname (aanwezigheid en frequentie van gedrag) > gedrag Cohen-mansfield agitation inventory > onrust en sociale interactie Animal assisted therapy flow sheet > onrust en interactie Gesprekken analyseren > veranderingen in communicatie Nursing home behavior scale > gedrag Mini Mental State Examination (MMSE) > cognitie Nishimura’s Activities of Daily Living (N-ADL) Behavioral pathology of alzheimers disease (Behave – AD) > gedrag Evaluation of salivary CgA > geestelijke stress index Er is een studie gedaan naar de impact die poppen / knuffels hebben op dementerenden. Het betrof een kleine populatie. Het is niet mogelijk om hier conclusies uit te trekken. - Observatie van 5 domeinen (?) Er zijn een heel aantal studies gedaan naar reminiscence. Een vijftal onderzoeken bestond uit voldoende personen (25 personen of meer per controle/ interventiegroep). Hieruit is gebleken dat het cognitief en emotioneel functioneren positief beïnvloed wordt (Jing-Jy, 2007 en Wang, 2007). Er was een duidelijke vooruitgang in het psychosociaal welzijn (Lai, 2004). Verder blijkt er een statisch significant verschil te zijn in cognitie, stemming, gedrag (Woods, 2005). Terugtrekking neemt af en cognitief functioneren neemt toe (Tadaka, 2007, Effects of reminiscence Group in elderly people with Alzheimer disease and vascular dementia in a community setting). Een statistisch significant verschil in de sociale onrust is gevonden (Wang 2009). Mini mental state examination (MMSE) > cognitie Geriatric depression scale short form (GDS-SF) > emotie/ stemming Cornell scale for depression in dementia (CSDD) > emotie/ stemming Electroencephalography (EEG) > effectiviteit interventie Mental health status Depression scale Feeling of participation scale scores Wilcoxon matched paired signed rank test Social engagement scale (SES) > psychosociaal welbevinden Well being / ill being scale (WIB) > psychosociaal welbevinden Wilcoxon signed rank test Multi dimensional observation scale for elderly subjects > niveau van activiteiten van het dagelijks leven Barthel’s index (BI) Clifton assessment procedures for the elderly behavior rating scale (CAPE-BRS) Er is één abstract van een studie gevonden die de effectiviteit van reality orientation (RO) beschrijft. De literatuur omschrijft dat cognitie (geheugen en oriëntatie) en gedrag duidelijk verbeterde in vergelijking met de controle groep. Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
19
Echter is het niet bekend of deze effecten blijvend waren nadat de interventie was gestopt. Welke meetinstrumenten zijn gebruikt werd niet duidelijk uit het lezen van de abstract. Verder bestonden de groepen uit een klein aantal personen (Spector, 2000). Er is één abstract van een studie gevonden die de effectiviteit van emotion oriented care beschrijft. Het betrof een studie waarbij een kleine groep mensen betrokken was. Daarom kan er geen uitspraak worden gedaan over de effectiviteit van de interventie. Er zijn twee abstracts van studies die de effectiviteit van validation therapy (VT) beschrijven. Bij de studies waren per controle of interventiegroep meer als 25 personen betrokken. De NPI (neuropsychiatric inventory) symptomen score is flink verminderd bij de interventiegroep en een beetje verhoogd bij de controlegroep. Onrust, lusteloosheid, prikkelbaarheid en nachtelijk gedrag zijn het meest verbetert bij de mensen die VT hebben gehad. Ook de bedroefdheid nam af. Omdat het geen hele grote populatie betrof, kan niet geconcludeerd worden dat de interventie altijd dit effect heeft (Tondi, 2007). Uit een andere studie is gekomen dat er geen statistisch significant verschil was tussen VT en sociaal contact en ook niet tussen VT en reguliere therapie( Neal, 2003). Neuropsychiatric Inventrory (NPI) Bedford Alzheimer nursing severity scale (BANSS) Er zijn een heel aantal sudies gedaan naar de effectiviteit van multi sensorische stimulatie/ snoezelen. Een aantal daarvan (5) betreft een RCT. Er zijn meerdere studies die meer als 25 personen hebben betrokken in de interventie en controlegroep. Er is onderzocht wat het effect van snoezelen is op het psychologisch welbevinden, het gedrag, de stemming, cognitie, belasting verzorger, interpersoonlijke relatie met familie, depressie, communicatie tijdens de ochtend verzorging, onrust, en angst. Uit de grotere studies is gebleken dat multisensorische stimulatie 1 op 1 (licht, geluid, materialen voelen en ruiken) niet beter was dan andere activiteiten zoals spellen, quiz, foto’s bekijken, voor verandering in gedrag, stemming of cognitie op korte of lange termijn (Forbes, 2004 & Baker, 2003). Bij een ander groot onderzoek is gebleken dat een voorkeur stimulus beeldscherm (familie geschiedenis) een duidelijk effect had op welzijn (stemming, geluk, bedroefdheid) en aanpassend gedrag (reactie geven, betreffende de zorgverlener). Het lijkt er op dat geïntegreerd 24uur snoezelen een effect heeft op de stemming en het gedrag (van Weert, 2005, Behavioral and mood effects of snoezelen integrated into 24-hours dementia care). Het effect van snoezelen op werkgerelateerde aspecten is onderzocht en daar is uitgekomen dat er een duidelijk gedragsverschil is. Tijdsdruk, problemen, stressreacties en emotionele oppervlakkigheid nemen af. Ook zijn de assistent verpleegkundigen meer tevreden over hun werk, met name op het gebied van de kwaliteit van de zorg en hun contact met de bewoner (van Weert, 2005, The effects of the implementation of snoezelen on the quality of working life in psychogeriatric care). Discomfort scale for dementias of the alzheimer’s type (DS-DAT) > ongemak Interact rating form > gedrag en stemming Mini mental state examination (MMSE) > cognitie Behavior rating scale > gedrag thuis of op de afdeling (Dutch) Behavioral observation scale for intramural psychogeriatrics > gedrag op de afdeling Rehabilitation evaluation hall and baker scale > gedrag in dagziekenhuis Behavior and mood disturbance scale > stemming thuis of op de afdeling Daily observation scales (DOS) Clinical global impression improvement (CGI-I) Semi gestructureerde interviews > gedrag dementerende, belasting verzorger, interpersoonlijke relatie met familie Zelfbeoordeling verzorger observatie checklist > gedrag dementerende, belasting verzorger, interpersoonlijke relatie met familie Psychotic behavior assessment record (PBAR) > problematisch gedrag Dutch behavior observation scale for psychogeriatric inpatients > gedrag Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
20
-
Dutch version of the Cohen Mansfield agitation inventory > gedrag Cornell scale for depression in dementia > stemming Observeren video opnames: Interact and face > gedrag en stemming Hartslag Interact and interact short rating scales by Baker & Dowling > stemming, gedrag Geriatric depression scale > depressie Beck anxiety scale > angst Roter interaction analysis system (RIAS) > communicatie Non verbale meetinstrumenten Katz index of activities of daily living (KI-ADL) > afhankelijkheid in ADL Pittsburgh agitation scale > onrust Scale for the assessment of negative symptoms in alzheimer’s disease > orust, lusteloosheid Gedragsobservatieschaal voor intramural psychogeriatrie (GIP)
Er is één abstract gevonden over de effectiviteit van lichttherapie. Het betrof een literatuurstudie. Er is onvoldoende bewijs om te kunnen spreken van een effectieve interventie om cognitie, slaap, functioneren, gedrag en onrust te verbeteren (Forbes, 2009). Er is één abstract gevonden over de effectiviteit van creatieve therapie (kunst) op emotie en gevoel van eigenwaarde. De conclusie is dat uit de data blijkt dat een wekelijkse sessie tot groter welzijn leidt. Echter is er een grotere studie nodig met een controlegroep om het effect duidelijk te kunnen weergeven (Rentz, 2002). Er is één abstract gevonden over de effectiviteit van aroma therapie. Het betrof een literatuurstudie. Uit een studie bleek een statistisch significant verschil te zijn in onrust en neuropsychiatrische symptomen. Echter waren er verschillende methodologische moeilijkheden in deze studie. Meer grote RCT’s zijn nodig om betere conclusies te kunnen trekken over het effect van aroma therapie (Holt, 2003). Conclusie In het algemeen kan geconcludeerd worden dat van de meeste interventies zover bekend, te weinig grote hoogwaardige onderzoeken zijn uitgevoerd. Reminiscence en snoezelen zijn de enige interventies waar meerdere grote hoogwaardige onderzoeken (25 personen of meer per controlegroep/ interventiegroep) mee zijn uitgevoerd en waarbij het effect duidelijk naar voren kwam. Effecten waren de volgende bij reminiscence: Het cognitief en emotioneel functioneren kan positief beïnvloed worden door reminiscence (Jing-Jy, 2007 en Wang, 2007). Er was een duidelijke vooruitgang in het psychosociaal welzijn (Lai, 2004). Verder blijkt er een statisch significant verschil te zijn in cognitie, stemming, gedrag (Woods, 2005). Terugtrekking neemt af en cognitief functioneren neemt toe (Tadaka, 2007, Effects of reminiscence Group in elderly people with Alzheimer disease and vascular dementia in a community setting). Een statistisch significant verschil in de sociale onrust is gevonden (Wang 2009). Effecten waren de volgende bij snoezelen: Uit de grotere studies is gebleken snoezelen 1 op 1 (licht, geluid, materialen voelen en ruiken) niet beter was dan andere activiteiten zoals spellen, quiz, foto’s bekijken, voor verandering in gedrag, stemming of cognitie op korte of lange termijn (Forbes, 2004 & Baker, 2003). Bij een ander groot onderzoek is gebleken dat een voorkeur stimulus beeldscherm (familie geschiedenis) een duidelijk effect had op welzijn (stemming, geluk, bedroefdheid) en aanpassend gedrag (reactie geven, betreffende de zorgverlener). Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
21
Het lijkt er op dat geïntegreerd 24-uur snoezelen een effect heeft op de stemming en het gedrag (van Weert, 2005, Behavioral and mood effects of snoezelen integrated into 24-hours dementia care). Het effect van snoezelen op werkgerelateerde aspecten is onderzocht en daar is uitgekomen dat er een duidelijk gedragsverschil is. Tijdsdruk, problemen, stressreacties en emotionele oppervlakkigheid nemen af. Ook zijn de assistent verpleegkundigen meer tevreden over hun werk, met name op het gebied van de kwaliteit van de zorg en hun contact met de bewoner (van Weert, 2005, The effects of the implementation of snoezelen on the quality of working life in psychogeriatric care).
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
22
Bijlage 4 Paro interventie A Vermijding onrustgedrag tijdens verzorgende activiteiten > veiligheid > afleiding Doelgroep Fase 2: verdwaalde fase Fase 3: verborgen fase Fase 4: verzonken fase In fase 1 van dementie kun je nog veel andere interventies toepassen. Er is veel activiteitenaanbod voor deze doelgroep. Verder bestaat het vermoeden vanuit de zorgprofessionals dat er in fase 1 nog geen acceptatie van een knuffel/robot is. Daarom is ervoor gekozen deze fase niet te betrekken in het onderzoek. Een of meerdere van de volgende gedragingen dient de bewoner te vertonen: 1. Onrustig gedrag tijdens de zorgactiviteit: - agressie (verbaal - fysiek) - lichamelijk gespannen (verkrampt) - fysiek onrustig (bijv. wiebelen) - weglopen - ronddwalen Doel: Zorg beter laten verlopen voor zowel de bewoner als de verzorgende. Onderliggende doelen zijn: 1. aandacht hebben/ focussen 2. zintuigen prikkelen (ther.) 3. ontspanning en rust creëren 4. angstreductie Meetinstrumenten die gebruikt zouden kunnen worden: MMSE (Mini Mental State Examination) > fase dementie Qualidem > aandacht, onrust, verloop zorg GIP (Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie) > onrust, angst NPI (Neuropsychiatrische vragenlijst) > onrust, angst HAMA (Hamilton Anxiety Scale) > angst CMAI (Cohen Mansfield Agitation Inventory) > (extreem) gedrag FACS (Facial Action Coding System) > emotie/ geluk Omdat bepaald gedrag per bewoner zeer verschillend kan zijn, moet in onderling overleg bepaald worden hoe dat gedrag gemeten gaat worden. Werkwijze 1. Selecteren bewoner: - De bewoner moet gedrag vertonen dat boven benoemd staat bij doelgroep - De bewoner moet in fase 2, 3 of 4 zitten van dementie. 2. De 0 meting: ZONDER Paro!! Zorgactiviteit uitvoeren en checklist invullen.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
23
3.
4. 5.
6.
7. 8.
De eerste meting MET Paro: voordat de zorgactiviteit plaatsvindt paro introduceren door te zeggen: “kijk mw./ mr., dit is een zeehondje, hij gaat met u mee naar het ….(toilet)” Tijdens de zorgactiviteit Paro op een krukje schuin tegenover de bewoner neerzetten, zodat de bewoner hem aan kan raken. Zorgverlener blijft bewoner eraan herinneren dat Paro er is en geeft mondeling weer wat paro doet en aait zelf eventueel Paro om actie van bewoner uit te lokken en afleiding te bieden. Op het einde van de zorgactiviteit wordt er afscheid genomen van Paro op de volgende manier. De zorgverlener zegt: “zeehond, tot de volgende keer. Wilt u ook nog iets tegen de zeehond zeggen, mw./ mr…..?” Checklist invullen. De stappen 3 t/m 7 gedurende een maand dagelijks een maal herhalen.
Informatie voor zorgprofessionals Graag willen we u op de hoogte stellen over het Paro onderzoek dat plaats vindt binnen de instelling. Het doel van het paro onderzoek is dat er wordt nagegaan of de bewoner zijn welbevinden wordt bevorderd op verschillende vlakken door inzet van Paro. Hiervoor zullen gegevens verzameld moeten worden, zodat dit bewezen kan worden. Omdat zowel het welbevinden van de bewoner als van u als zorgverlener belangrijk is, willen we onderzoeken of Paro de zeehond hier een bijdrage aan kan leveren. Gebleken is dat als een bewoner zich goed voelt, u dit ook ervaart binnen het contact met de bewoner en hierdoor minder werkdruk/ stress ervaart. Nu moet alleen nog blijken dat Paro dit effect heeft op de bewoner(s). Een verder doel van het onderzoek is dat er een duidelijke interventie omschrijving wordt ontwikkeld die aansluit op de zorgpraktijk. Het moet dus een interventie zijn die is uit te voeren en dit kunnen we alleen bereiken door een goede samenwerking met u als professional binnen de zorg! Interviews hebben er al plaats gevonden en hieruit zijn de interventies gekomen. Deze kan tussentijds, als nodig, wel nog aangepast worden. Wij willen u heel veel succes wensen en zijn erg blij dat u als zorgverleners mee wilt werken aan dit onderzoek! Als er vragen zijn, kunt u zich melden bij de contactpersoon binnen uw instelling en zij kan dan zo nodig contact opnemen met Gert Jan Gelderblom of Roger Bemelmans van HSZuyd, Kenniskring Technologie in de Zorg. Informatie voor mantelzorgers/familie Graag willen we u op de hoogte stellen over het Paro onderzoek dat plaats vindt binnen de instelling. Met een aantal zorgverleners in de regio Limburg en Groningen (Sevagram, Proteion, Lentis) wordt de effectiviteit van een interventieprogramma voor de psychogeriatrische intramurale ouderenzorg onderzocht. Het betreft het aanbieden van een sociale robot knuffel zeehond (Paro). Robots als de Paro (zie foto) hebben een hoog aaibaarheidsgehalte en het vermogen te interacteren met mensen. De sociale robot heeft als doel om het functioneren en de kwaliteit van leven te laten toenemen. Depressiviteit en eenzaamheid kunnen mogelijk teruggedrongen worden. Om het onderzoek te laten slagen is het belangrijk dat familie, zorgverleners en andere naasten achter de interventie staan, omdat anders de implementatie van de interventie een moeizaam verloop zal worden. We zouden het dan ook erg op prijs stellen als u open staat voor het onderzoek en we hopen van harte dat uw naaste veel profijt zal hebben van de Paro- inzet.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
24
Voorbeelden van inzet paro scenario’s Iedere bewoner reageert anders op Paro. 1. We hebben ervaren dat een bewoonster eerst aftaste door wat afstand te bewaren en eerst de zorgverlener aan de slag te laten gaan met Paro. Na enkele minuten zie je dat ze geniet van het contact met Paro en zelf steeds meer interacteert. Dit uitte zich in lachen, knuffelen, zorgzaam gedrag. Bij het afnemen van Paro, blijft de bewoner Paro met haar ogen volgen en wijst ze naar hem. Dit was voor ons een teken dat ze Paro graag terug wilde. Een heel mooi moment voor alle aanwezigen. (Sevagram) 2. Een andere bewoner reageert angstig naar Paro. Ze heeft geen drang om hem te aaien, maar reageert wel door te benoemen dat ze het niets vindt en verder van Paro af gaat zitten. Er is dus wel een reactie zichtbaar, wat vaak ook al waardevol is om te zien bij iemand met dementie. (Lentis) 3. Weer een andere bewoonster reageert meteen positief en benoemt veel wat ze ziet bij Paro en knuffelt met hem. (Proteion)
Voorstel mogelijke Checklist interventie A Instelling: Sevagram / Dignis / Proteion Afdeling: Naam zorgverlener: Geslacht bewoner: man / vrouw Naam bewoner: Fase dementie: 2 / 3 / 4 Gedrag voor 0 meting (zo specifiek mogelijk): Zorgactiviteit: toiletgang / naar bed brengen
Gespannen
0 meting (zonder Paro) 1 (ernstig) meer als 2 maal per dag langer als 15 minuten per keer
Paro inzet
2 (matig) 1 tot 2 maal per dag. Langer als 15 minuten per keer.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
25
3 (beetje) wisselend per dag. Maximaal 1 maal per dag. Langer als 15 minuten per keer.
Onrust (omcirkel één soort onrust) - Agressie verbaal - Agressie fysiek - Dwalen - Weglopen - Anders, namelijk……………..
4 (niet/ zelden) komt maximaal 1 maal per week voor. Verder niet. Langer als 15 minuten per keer. 1 (ernstig) meer als 2 maal per dag 2 (matig) 1 tot 2 maal per dag 3 (beetje) wisselend per dag. Maximaal 1 maal per dag. 4 (niet/ zelden) komt maximaal 1 maal per week voor. Verder niet.
Passief - geen oogcontact - extreem rustig
OF
Instelling: Sevagram / Dignis / Proteion Afdeling: Naam zorgverlener: Geslacht bewoner: man / vrouw Naam bewoner: Fase dementie: 2 / 3 / 4 Gedrag voor 0 meting (zo specifiek mogelijk): Zorgactiviteit: toiletgang / naar bed brengen
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
26
Situatie Hoe vaak was de bewoner gespannen op het moment dat Paro NIET werd ingezet? (dit gedurende 15 minuten) Hier wordt ook geen andere activiteit gedaan!!
Frequentie Altijd (15 minuten) Vaak (rond de 10 minuten) Af en toe (rond de 5 minuten) Niet (0 minuten)
Hoe vaak was de bewoner gespannen op het moment dat Paro WEL werd ingezet? (dit gedurende 15 minuten)
Altijd (15 minuten) Vaak (rond de 10 minuten) Af en toe (rond de 5 minuten) Niet (0 minuten)
Hoe vaak was de bewoner gespannen op het moment dat Paro NIET werd ingezet, maar er een andere activiteit werd gedaan? (dit gedurende 15 minuten)
Altijd (15 minuten) Vaak (rond de 10 minuten) Af en toe (rond de 5 minuten) Niet (0 minuten)
Gespannen = Je bent gespannen als……………………………… Benoem hetgeen u verder is opgevallen:
OF
Goal Attainment Scaling (GAS)
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
27
Paro interventie B Therapeutische stimulans van functioneren > onrust wegnemen, activatie toenemen, zingeving van activiteit toenemen Doelgroep Fase 2: verdwaalde fase Fase 3: verborgen fase Fase 4: verzonken fase In fase 1 van dementie kun je nog veel andere interventies toepassen. Er is veel activiteitenaanbod voor deze doelgroep. Verder bestaat het vermoeden vanuit de zorgprofessionals dat er in fase 1 nog geen acceptatie van een knuffel/ robot is. Daarom is ervoor gekozen deze fase te excluseren. Een of meerdere van de volgende gedragingen dient de bewoner te vertonen: ‘Extreem gedrag’ op een bepaald moment van de dag (geen zorgactiviteit!): agressie (verbaal - fysiek) lichamelijk gespannen (verkrampt) fysiek onrustig (bijv. wiebelen) weglopen - ronddwalen angst plukgedrag -pakgedrag gooien met voorwerpen rustig - in zichzelf gekeerd passief Doel 1. aandacht hebben 2. zintuigen prikkelen 3. ontspanning en rust 4. actie – reactie 5. sociale contacten Dit is een breed gebied van doelen en in afstemming op het individu zal hierin een specifieker patroon moeten worden benoemd. Voorbeeld is dat een patiënt de zorg voor Paro op zich neemt en dit als activiteit ontwikkeld. Het gevolg daarvan kan zijn dat onrust gevoelens afneemt, zingeving van activiteit toeneemt, activiteit toeneemt.
Meetinstrumenten die gebruikt zouden kunnen worden: MMSE (Mini Mental State Examination) > fase dementie Qualidem > aandacht, onrust, verloop zorg, sociale contacten GIP (Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie) > onrust, angst, sociale contacten NPI (Neuropsychiatrische vragenlijst) > onrust, angst HAMA (Hamilton Anxiety Scale) > angst CMAI (Cohen Mansfield Agitation Inventory) > (extreem) gedrag Facial Action Coding System > emotie/ geluk
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
28
Omdat bepaald gedrag per bewoner zeer verschillend kan zijn, moet in onderling overleg bepaald worden hoe dat gedrag gemeten gaat worden. . Werkwijze 1. Selecteren bewoner: De bewoner moet gedrag vertonen dat boven benoemd staat bij doelgroep De bewoner moet in fase 2, 3 of 4 zitten van dementie. 2. De 0 meting: ZONDER Paro!! Op het moment van de dag waarop het gedrag meestal voorkomt de checklist invullen. 3. De eerste meting MET Paro: voordat het moment van negatief gedrag zich meestal voordoet, wordt Paro geïntroduceerd door te zeggen: “kijk mw./ mr., dit is een zeehondje, hij blijft nu even bij u zitten. U mag hem vastpakken, maar hij mag ook op tafel blijven liggen.” 4. Tijdens de activiteit Paro op de tafel voor mw./mr. leggen, zodat de bewoner hem aan kan raken. 5. Zorgverlener blijft bewoner eraan herinneren dat Paro er is en geeft mondeling weer wat paro doet en aait zelf eventueel Paro om reactie van bewoner uit te lokken. 6. Op het einde van de activiteit (na 15 minuten) wordt er afscheid genomen van Paro op de volgende manier. De zorgverlener zegt: “zeehond, tot de volgende keer. Wilt u ook nog iets tegen de zeehond zeggen, mw./ mr…..?” 7. Checklist invullen. 8. De stappen 3 t/m 7 gedurende een maand dagelijks een maal herhalen. Informatie voor zorgprofessionals Zie hetgeen bij interventie A staat. Informatie voor mantelzorgers/familie Zie hetgeen bij interventie A staat. Voorbeelden van inzet Paro scenario’s Zie hetgeen bij interventie A staat.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
29
Paro interventie C Intermediar familie/ naasten van bewoner Doelgroep Fase 2: verdwaalde fase Fase 3: verborgen fase Fase 4: verzonken fase In fase 1 van dementie kun je nog veel andere interventies toepassen, zoals gesprekken voeren en ingaan op interesses van de bewoner. Er is veel activiteitenaanbod voor deze doelgroep. Verder bestaat het vermoeden dat er in fase 1 nog geen acceptatie van een knuffel/ robot is. Daarom is ervoor gekozen deze fase te exluseren. Een of meerdere van de volgende gedragingen dient de bewoner te vertonen: Moeilijk contact / interactie krijgen o Passieve/ in zichzelf gekeerde bewoner o Onrustige bewoner Onmacht van familie/ naasten m.b.t. kennis van benaderingswijze etc. Doel 1. interactie familie/ naasten - bewoner 2. eenzaamheid verminderen/ voorkomen 3. sociaal isolement verminderen/ voorkomen 4. actie - reactie stimuleren Meetinstrumenten die gebruikt zouden kunnen worden: MMSE (Mini Mental State Examination) > fase dementie Qualidem > aandacht, interactie met familie, sociaal isolement Zelfbeoordeling door familie > interactie tussen familie / naasten en de bewoner GIP (Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie) > interactie, sociaal isolement Facial Action Coding System > emotie/ geluk Werkwijze 1. Selecteren bewoner: De bewoner moet gedrag vertonen dat boven benoemd staat bij doelgroep De bewoner moet in fase 2, 3 of 4 zitten van dementie. 2. De 0 meting: ZONDER paro!! Op het moment dat familie op bezoek is de checklist invullen (door familie). 3. De eerste meting MET paro: Op het moment dat familie op bezoek is de checklist invullen (door familie). Paro wordt geïntroduceerd door de familie door te zeggen: “kijk mw./ mr., dit is een zeehondje, hij blijft nu even bij u zitten. U mag hem vastpakken, maar hij mag ook op tafel blijven liggen.” 4. Tijdens de activiteit paro op de tafel voor mw./mr. leggen, zodat de bewoner hem aan kan raken. 5. Familie blijft bewoner eraan herinneren dat paro er is en geeft mondeling weer wat paro doet en aait zelf eventueel paro om reactie van bewoner uit te lokken. 6. Op het einde van de activiteit (na 15 minuten) wordt er afscheid genomen van paro op de volgende manier. Familie zegt: “zeehond, tot de volgende keer. Wilt u ook nog iets tegen de zeehond zeggen, mw./ mr. ....?”
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
30
7. 8.
Checklist invullen door familie. De stappen 3 t/m 7 gedurende een maand dagelijks een maal herhalen.
Paro in de ouderenzorg – interventiebeschrijvingen
31