Programma van Eisen
Parkeergarage en P+R Berlijnplein, Leidsche Rijn Centrum
Nieuwstraat 4 2266 AD Leidschendam T +31 (0)70 317 70 05 F +31 (0)70 317 80 66 E
[email protected] W www.spark-parkeren.nl1
Colofon Opdrachtgever
Gemeente Utrecht
Titel
Programma van Eisen Parkeergarage en P+R Berlijnplein, Leidsche Rijn Centrum
Versie
1.2
Startdatum
5 februari 2016
Opleverdatum
4 april 2016
Projectteam Opdrachtgever
Niek Tijhuis Ben Norg Emile Fels Jack Tempelaars Michiel Buwalda Bert Noppers
Projectteam Spark
Martin Blankendaal Ernst Bos
Projectleider Spark
Ernst Bos
Inhoudsopgave 1
2
3
4
5
6
Inleiding
6
1.1
Statisch PvE
7
1.2
Opbouw PvE
7
Randvoorwaarden en uitgangspunten
8
2.1
Normen en voorschriften
8
2.2
Kwaliteit - ESPA
9
2.3
Materiaalgebruik en afwerking
9
2.4
Coating en schilderwerk
10
2.5
Fysieke en sociale veiligheid
11
2.6
Verkeersveiligheid
12
2.7
Gebouwbeheersysteem
13
Milieu
14
3.1
Algemeen
14
3.2
Geluidhinder
14
3.3
Luchtkwaliteit
15
3.4
Bodem
15
3.5
Afwatering
15
Projectspecifieke uitgangspunten
16
4.1
Garageprincipe, omvang en bouwvorm
16
4.2
Ontwikkeling en realisatie
16
4.3
Eigendom
16
4.4
Beheer en exploitatie
16
4.5
Gebruik
17
Stedenbouwkundige inpassing en ontsluiting
18
5.1
Locatie
18
5.2
Ontsluiting algemeen
18
5.3
Ontsluiting voertuigen
18
5.4
Ontsluiting voetgangers
19
Functionele eisen
20
6.1
Entree straatzijde (tussen rijbaan en gevel garage)
20
6.2
Toegang voertuigen
20
- Versie : 1.2 - Copyright Spark 5 februari 2016
3
7
8
9
6.3
Toegang voetgangers
20
6.4
Parkeervloer
21
6.5
Hellingbanen
22
6.6
Trappenhuizen
23
6.7
Noodtrappenhuizen (optioneel)
23
6.8
Liften
24
6.9
Minder validen
25
6.10 Elektrische auto's
25
6.11 Exploitatieruimte
26
6.12 Technische ruimten
27
6.13 Beheerderruimte
27
6.14 Serviceruimten (t.b.v. opstelling betaalautomaten)
28
6.15 Bewegwijzering / wayfinding
29
Toegangscontrole/parkeermanagement
31
7.1
Heffen parkeertarief
32
7.2
CCTV-systeem
33
Constructieve eisen
34
8.1
Geotechnische aspecten
34
8.2
Omgevingsrandvoorwaarden
34
8.3
Fundering
34
8.4
Vloer, wanden en dak
34
8.5
Plafond- en wandopeningen
34
8.6
Kolommenstramien
34
8.7
Algemene bouwkundige uitgangspunten
35
8.8
Algemene constructieve uitgangspunten
35
Veiligheid bij brand
37
9.1
Brandbestrijdingsinstallatie
38
9.2
Brandmelding-/ontruimingsinstallatie
38
10 Werktuigbouwkundige eisen
4
39
10.1 Algemene voorzieningen
39
10.2 Ventilatie
39
10.2.1 Stuwdrukventilatie
39
10.2.2 Overdrukventilatie
40
10.3 Verwarming
40
10.4 Koudwateraansluitingen
40
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
10.5 Binnen- en buitenriolering en waterafvoer
11 Elektrotechnische installaties 11.1 Algemeen
41
42 42
11.1.1 Nuts- en centrale energievoorzieningen
42
11.1.2 Eisen verdeelinrichtingen
42
11.1.3 Noodvoorzieningen
42
11.2 Verlichting
43
11.3 Communicatie
44
11.4 Beveiliging en monitoring
45
11.5 CO/LPG –detectie (indien van toepassing)
45
12 Garanties en onderhoud
46
12.1 Garanties
46
12.1.1 Bouwkundig
46
12.1.2 Werktuigbouwkundige installaties
46
12.2 Elektrotechnische installaties
47
12.3 Onderhoud
47
Bijlage 1: Architectonische en stedenbouwkundige aanwijzingen.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
5
1 Inleiding
Dit Programma van Eisen (PvE) bevat technische en functionele eisen waaraan het definitief ontwerp van de te ontwikkelen parkeergarage aan het Berlijnplein in Leidsche Rijn Centrum te Utrecht moet voldoen. Het PvE moet leiden tot een ontwerp van een (parkeer)gebouw met alle daarbij behorende voorzieningen, dat wordt weergegeven in een bestek en bijbehorende tekeningen, berekeningen etc.
Het (parkeer)gebouw is in essentie een verzameling van ruimten waarin bestuurders van motorvoertuigen alsmede voetgangers comfortabel en veilig kunnen rijden, parkeren, lopen en zich kunnen (laten) informeren over in de omgeving aanwezige functies, (OV-)voorzieningen en overige relevante informatie. Tevens moet toezichthoudend en technisch personeel onder prettige en optimale omstandigheden hun functie kunnen uitoefenen.
1
De eisen uit NEN 2443 moeten worden aangehouden, waarbij de garage wordt beschouwd als openbare parkeergarage en dus aan de bijbehorende eisen moet voldoen. Op onderdelen waarvoor het niet mogelijk is om aan deze eisen te voldoen moet de ontwerper of ontwikkelaar dit ter goedkeuring met de gemeente Utrecht bespreken. Hierbij is zowel de normtekst als de toelichting van toepassing, tenzij NEN 2443 expliciet vermeldt dat het betreffende onderdeel een adviserend of informatief karakter heeft. Indien de eisen uit dit PvE de voorschriften en normen van de NEN 2443 overstijgen, zijn de eisen uit dit PvE in die gevallen leidend en bepalend. Ook de Arbo-wet is een integraal onderdeel van het voorliggende PvE, met name in relatie tot de realisatie van optimale arbeidsomstandigheden voor uitvoerend personeel.
De eisen uit dit PvE dienen altijd in een bredere context te worden beschouwd. Niet alleen de parkeervisie van de Gemeente Utrecht en het vigerend gemeentelijk parkeerbeleid spelen daarbij een rol, maar ook de lokale infrastructuur, de (gelimiteerde) stichtingskosten, het beoogde rendement en milieuaspecten zijn voorbeelden van onderwerpen die in deze bredere context een rol spelen. Er dient echter altijd in overleg met de Gemeente Utrecht een afstemming van alle relevante aspecten in relatie tot het ontwerp plaats te vinden, keuzes te worden gemaakt en besluiten te worden genomen.
1
NEN 2443 – Parkeren en stallen van personenauto’s op terreinen en in garages, Nederlands Normalisatie-instituut, maart 2013
6
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
1.1 Statisch PvE Dit PvE tracht zo volledig mogelijk te zijn in die zin dat het voorafgaand aan of tijdens het ontwerpproces tot in alle details is gedefinieerd en derhalve een eenmalig karakter heeft. Er moet echter altijd rekening mee worden gehouden dat gedurende het ontwerpproces op basis van nadere uitwerkingen en onderzoek bepaalde aspecten alsnog kunnen worden vastgesteld, nader worden benoemd of kunnen worden gewijzigd. De Gemeente Utrecht zal in dat geval betreffende aspecten tijdig in het ontwikkelingsproces inbrengen.
Aanpassingen en wijzigingen kunnen door alle betrokkenen in het ontwikkeling- en ontwerpproces worden ingebracht doch kunnen uitsluitend door de Gemeente Utrecht worden geaccordeerd. De wijze waarop wijzigingen kunnen worden ingebracht zal door de Gemeente Utrecht bij de start van het ontwerpproces worden benoemd, in overleg met de bij het ontwerp betrokken partijen, Wijzigingen ten opzichte van dit PvE zullen in een separaat document worden vastgelegd (verantwoordelijkheid projectleider iom M&M, UVO en SB) en één geheel (blijven) vormen met dit PvE.
1.2 Opbouw PvE In hoofdstuk 2 zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen. In hoofdstuk 3 worden de milieu-eisen beschreven. Hoofdstuk 4 behandelt de algemene, projectspecifieke, hoofdstuk 5 de stedenbouwkundige inpassing en ontsluiting. Hoofdstuk 6 bevat de functionele eisen. Hoofdstuk 7 bevat de eisen aan het toe te passen parkeermanagementsysteem. In hoofdstuk 8 worden de constructieve eisen behandeld. Hoofdstuk 9 beschrijft de veiligheid bij brand. De werktuigbouwkundige eisen en eisen aan de elektrotechnische installaties zijn respectievelijk in de hoofdstukken 10 en 11 opgenomen. Hoofdstuk 12 bevat de eisen ten aanzien van garanties en onderhoud.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
7
2 Randvoorwaarden en uitgangspunten 2.1 Normen en voorschriften Deze paragraaf bevat een overzicht van de normen en voorschriften –als meest relevante– die van toepassing zijn, inclusief de daarin opgenomen verwijzingen naar overige van toepassing zijnde normen en voorschriften. Indien deze normen en voorschriften zijn vervangen of opgevolgd door een andere norm of voorschrift is de meest recente versie van toepassing. Het gaat om de volgende normen en voorschriften: 1.
Wet milieubeheer;
2.
Wet bodembeheer;
3.
Wegenverkeerswet;
4.
Arbeidsinspectie en ARBO wetgeving;
5.
Het Bouwbesluit;
6.
Bouwstoffenbesluit;
7.
De voorschriften van Bouw- en Woningtoezicht van de Gemeente Utrecht;
8.
NEN 2443: Parkeren en stallen van personenauto’s op terreinen en in garages, Nederlands Normalisatie-instituut, maart 2013;
9.
Handboek Inrichting Openbare Ruimte Gemeente Utrecht (eind 2002 door het college van B&W vastgesteld);
10. Voorschriften van lokale nutsbedrijven (elektra, CAI, water, telefonie, data e.d.); 11. De voorschriften van de brandweer in Utrecht; 12. Handboek voor toegankelijkheid, Gehandicaptenraad 1996; 13. Politie Keurmerk (o.a. inbraakwerende deuren volgens klasse II); 14. CROW publicatie 293: Ontwerpwijzer parkeergarages; 15. ASVV 2012, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom, CROW; 16. Nederlandse normen van de stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NNI), zoals deze zijn vermeld in de publicatie ‘Jaarboek bouw’ (jaarlijkse uitgave NNI), waaronder: 17. NEN 1010 – Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties. 18. NEN 1087 – Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor nieuwbouw. 19. NEN 1814 – Toegankelijkheid van buitenruimten, gebouwen en woningen. 20. NEN-EN 1838 – Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting 21. NEN 2757 – Afvoer van rook van gebouwgebonden verbrandingsinstallaties met een belasting groter dan 130 kW op bovenwaarde - Bepalingsmethoden geschiktheid afvoersystemen. 22. NEN 2916 – Energieprestatie van utiliteitsgebouwen – Bepalingsmethode.
8
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
23. NEN 3140 – Bedrijfsvoering van elektrische installaties - Aanvullende Nederlandse bepalingen voor laagspanningsinstallaties. 24. NEN 6088 – Brandveiligheid van gebouwen - Vluchtwegaanduiding - Eigenschappen en bepalingsmethoden. 25. NEN 6098 – Ventilatie. 26. NEN-EN 81 – Veiligheidsregels voor het vervaardigen en het aanbrengen van liften - Liften voor het vervoer van personen en goederen. 27. NEN-EN 7010 – Vluchtwegaanduiding. 28. NEN-EN 12464 – Licht en verlichting.
2.2 Kwaliteit - ESPA De kwaliteit van de parkeervoorziening is mede een gevolg van het uitvoeren van de eisen die in dit PvE zijn opgenomen. Daarnaast wordt de eis gesteld dat het te realiseren parkeergebouw bij toetsing in staat moet zijn om een European Standard Parking Award (ESPA) te behalen.
2.3 Materiaalgebruik en afwerking De keuze van de toe te passen materialen in met name de publiekstoegankelijke ruimten dient vandaalbestendig en graffitiontmoedigend te worden uitgevoerd. In de tabel die hierna volgt is aangegeven welke materialen voor verschillende relevante ruimten moeten worden toegepast.
Vloeren Onderdeel
Bestrating
In- en uitritten
x
Parkeervloer
x
Coating
Loge hoofdruimte
Wanden
Linoleum
Tegels
x
Steen/beton
Plafonds Tegels
Beton
x
x
x
x
x
Systeemplafond
Gipsplaten
x
Loge pantry
x
x
Betaalruimte
x
x
x x
Technische ruimten
x
x
x
Pompruimten
x
x
x
Opslagruimte
x
x
x
Tabel 1. Materiaalgebruik
Meer specifiek zijn de volgende eisen van toepassing: 29. De kwalificatie van Duurzaam Bouwen heeft de aandacht van de opdrachtgever. Toepassing van maatregelen ter invulling van de eisen van Duurzaam Bouwen worden tijdens het ontwerp in overleg nader bepaald. 30. De parkeergarage dient voorzien te zijn van een vuilwerende coating, met name tegen graffiti en roet aanslag.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
9
31. Het gebruikte materiaal, zowel binnen als buiten (wanden, vloeren en plafonds), dient bestand te zijn tegen vandalisme, graffitiuitingen, aanrijdingen met lage snelheid, en vervuilingen (natuurlijke verontreiniging, duivenoverlast). 32. Alle betonelementen die in aanraking kunnen komen met water met dooizouten uit te voeren in een betonsamenstelling geschikt voor milieuklasse XF4. 33. De gebruikte ontkistingsmaterialen voor prefab kolommen en dergelijke mogen geen invloed hebben op een later aan te brengen coating of verfsysteem. 34. Staalwerk in aanraking komend met de buitenlucht dient minimaal thermisch verzinkt en met een coating te worden uitgevoerd. 35. In verband met contactcorrosie dienen edele en andere stalen elementen van elkaar te worden geïsoleerd door middel van kunststof ringen met een hoge duurzaamheid. 36. Kolommen dienen aan de onderzijde voorzien te worden van een doorgaande RVS band van 2 mm dik en 150 mm hoog, om schade of vervuiling door schoonmaakmachines te voorkomen. 37. De wanden en de vloer van de beheerderruimte moeten van een onderhoudsvrije bekleding worden voorzien. De vloer van de beheerderruimte moet worden voorzien van plavuizen of een slijtvast linoleum. 38. Mocht er toch sprake zijn van beschadiging dan dient dit eenvoudig gerepareerd te kunnen worden. 39. Op plaatsen in dit PvE waar transparantie wordt geëist, wordt volledige transparantie bedoeld; translucente materialen zoals glasblokken volstaan daarvoor niet. 40. De gevels moeten bestaan uit “bewezen materialen”; materialen waarvan al gedurende 15 jaar is aangetoond dat ze duurzaam en onderhoudsvrij/-arm.
2.4 Coating en schilderwerk 41. De parkeergarage (wanden, kolommen en plafonds) dient voorzien te zijn van een afwasbare buitenkwaliteit muurverf. 42. De vloeren van de publiekstoegankelijke gedeelten van de garage moeten worden voorzien van een gekleurde coating. De coating moet voldoen aan de volgende eisen: -
Een slijtvaste toplaag;
-
De coating moet geluidsarm zijn; autobanden mogen geen piepend geluid maken.
-
De coating moet voldoen aan de stroefheideisen uit NEN 2443.
43. Er moeten vooral voor het schilderwerk lichte kleuren worden gebruikt.
10
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
44. Iedere verdieping dient bij voorkeur voorzien te worden van een eigen 'basiskleur'. Door elke verdieping een andere kleur te geven is makkelijker te onthouden waar men de auto geparkeerd heeft. 45. Op plaatsen waar de voertuigen onder een hoek van 65 tot 90 graden op de wanden van de garage worden geparkeerd moeten de wanden tot een hoogte van 0,60 meter worden voorzien van een donkergrijze kleur die ervoor zorgt dat roetaanslag als gevolg van de uitlaatgassen minder goed zichtbaar is. 46. Tussen de parkeervakken moet een ruimte met een breedte van 0,50 in de (lichtgrijze) basiskleur van de vloer worden uitgevoerd. Daarmee wordt de parkeerder gedwongen om in het midden van het parkeervak te parkeren. De parkeervakken moeten met donker gekleurde vlakken worden aangegeven, zodat bijvoorbeeld vervuiling door lekkage van olie minder goed zichtbaar is. 47. De markeringen moeten onderdeel uitmaken van de coating en moeten onder meer de rijrichting, parkeervakken, voetgangersvoorzieningen (looproutes en zebrapaden) en de voorrangsregeling in de garage (bijvoorbeeld ‘haaientanden’) aangeven; 48. Pijlen bij de bochten moeten voor de bocht worden aangebracht en niet in de bocht. Hiermee wordt slijtage voorkomen.
2.5 Fysieke en sociale veiligheid Een gebruiker dient een veilig gevoel te hebben in het parkeergebouw. Om een optimale fysieke en sociale veiligheid mogelijk te maken zijn de volgende algemene eisen van toepassing: 49. De garage moet een overzichtelijke indeling krijgen, hetgeen betrekking heeft op de relatie tussen de in- en uitrit(ten), rijbanen en parkeervakken, (eventuele) kolommen; 50. Donkere hoeken moeten worden vermeden; 51. Er moet een goed, gelijkmatig verlichtingsniveau worden gerealiseerd, waarbij – indien mogelijk – zoveel als mogelijk toetreding van daglicht wordt gehanteerd; 52. Daglichttoetreding tevens toepassen ten behoeve van de oriëntatie van de parkeerder (in relatie tot de (gebouwde) omgeving van de parkeergarage; 53. Verticale bouwkundige onderdelen moeten worden aangelicht; 54. Er mogen geen kolommen in parkeerstroken met parkeervakken worden aangebracht, zodat kolomvrije overspanningen ontstaan. 55. In de garage worden vooral lichte kleuren en een zorgvuldige materiaalkeuze en afwerking toegepast (schoon en goed schoon te houden). Bij het toepassen van kleuren op rijbanen en
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
11
parkeervakken worden de rijbanen in een donkerdere tint uitgevoerd dan de rest van het vloeroppervlak (waarbij nog steeds sprake is van een lichte kleur); 56. Installaties en toebehoren moeten zorgvuldig worden ingepast en zodanig worden gemonteerd dat ze geen visueel storende elementen vormen. 57. Zowel voor automobilisten als voor voetgangers moet een goede bewegwijzering worden aangebracht; 58. Plafonds en muren dienen uitgevoerd te zijn zonder obstakels en bij voorkeur oplopend naar de zijkanten. Hierdoor wordt visuele vernauwing en schaduwvorming tegengegaan; 59. Er worden voorzieningen gerealiseerd voor toezichthoudend personeel en er wordt rekening 2
gehouden met het plaatsen van camera’s (CCTV ) in de garage.
Bovengenoemde eisen zijn een aanvullend kader ten opzichte van de eisen die in de hiernavolgende hoofdstukken nader zijn beschreven.
2.6 Verkeersveiligheid Het ontwerp van de parkeergarage dient een maximale verkeersveiligheid te waarborgen. De snelheid van het autoverkeer in de garage dient laag te zijn. 60. De vloeren dienen stroef te zijn; 61. Kruising van diverse soorten verkeer moet zoveel mogelijk voorkomen worden; 62. Het zicht op overig verkeer zowel bij in- als uitrijden dient goed te zijn. Een wachtend voertuig mag geen obstakel vormen op de openbare weg; 63. Er dienen zo min mogelijk kruisingen tussen looproutes en parkeerwegen aanwezig te zijn (conflictkans beperken); 64. Een logische verkeerscirculatie draagt bij aan verkeersveilige garage. Vanuit de inrit gezien, levert de kortste route naar het verst verwijderde parkeervak meestal de beste bereikbaarheid van de parkeervakken; 65. Zoekverkeer naar vrije parkeervakken beïnvloedt de circulatie en de verkeersveiligheid (oplettendheid overige deelnemers neemt af). 66. Aanbevolen wordt een eenrichtingsverkeercircuit aan te leggen. Dit is veiliger dan een tweerichtingsverkeercircuit; 67. De looproutes dienen, zo efficiënt en veilig mogelijk vormgegeven te worden. De loopafstanden van voetgangers naar de verschillende in- en uitgangen moeten zo kort mogelijk zijn. Het oversteken van de parkeerweg nabij de in- en uitgangen dient haaks te gebeuren waarbij zowel 2
12
CCTV staat voor Closed Circuit TeleVision. Deze term wordt doorgaans toegepast voor systemen voor beeldregistratie, -weergave en -opslag.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
de voetgangers als de automobilist vrij zicht hebben; Aanbevolen wordt de oversteek te voorzien van markeringen (bijv. d.m.v. suggestiestroken op het wegdek); 68. Bij het verlaten van de in- en uitgangen en/of andere publieksruimten moet de voetganger niet direct op de parkeerweg terechtkomen. In een situatie waarbij de afstand korter is dan drie meter moet er een hekwerk geplaatst worden van tenminste 1,20 meter hoog. Om "zoekverkeer" van voetgangers te voorkomen wordt aanbevolen afzonderlijke bewegwijzering aan te brengen voor voetgangers.
Bovengenoemde eisen zijn een aanvullend kader ten opzichte van de eisen die in de hiernavolgende hoofdstukken nader zijn beschreven.
2.7
Gebouwbeheersysteem Alle installaties die onderdeel uitmaken van de parkeergarage moeten worden gekoppeld aan een Priva-gebouwbeheersysteem.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
13
3 Milieu 3.1 Algemeen 69. De garage moet voldoen aan eisen uit de Wet milieubeheer/AmvB “opslag en transportbedrijven milieubeheer” (2000/2001)het Activiteitenbesluit. Dit zijn regels ten aanzien van geluid vanuit de garage, luchtverversingsvoorzieningen en afvoer, veiligheid, etc. 70. Toegepaste materialen moeten “gezond” zijn. Formaldehyde-verlijmd spaanplaat moet vermeden worden, formaldehyde bevattend UF schuim en vloerbedekking vermijden en minerale wol alleen verpakt toepassen. Chemicaliën in afwerklagen waar mogelijk vermijden. De toe te passen materialen moeten duurzaam zijn. 71. De toegepaste materialen moeten gemakkelijk te onderhouden zijn. Mocht er toch sprake zijn van beschadiging dan dient dit eenvoudig gerepareerd te kunnen worden.
3.2 Geluidhinder 72. Het ontwerp moet voldoen aan de normen op grond van een goede ruimtelijke inpassing en de wet milieubeheer (de grenswaarden van het Activiteitenbesluit); daartoe dient een geluidsonderzoek te worden aangeleverd met als toetswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde (drukke woonwijk) en verkeersaantallen volgens de representatieve bedrijfssituatie: 788 in/uitrijders aan de westzijde en 1.085 aan de oostzijde (voor de bioscoop is een drukke dag genomen) met een verdeling over dag, avond en nacht van respectievelijk 88, 8 en 4%; voor het LAmax is de toetswaarde 70 dB(A) etmaalwaarde en het bronvermogen (dichtslaan portieren) 100 dB(A). ; 73. Ten aanzien van geluidsbelasting op de gevels van de nabij gelegen woningen door aan/afrijdend verkeer voor de parkeergarage in de representatieve bedrijfssituatie (zie 72.) is de Ministeriele Circulaire en de Geluidnota Utrecht op dit punt toegepast en geldt het volgende: -
Te beoordelen wegen zijn de aan/afvoerroutes inclusief het Berlijnplein;
-
Dagperiode richtwaarde 50 dB(A), grenswaarde 65 dB(A);
-
Avondperiode richtwaarde 45 dB(A), grenswaarde 60 dB(A);
-
Nachtperiode richtwaarde 40 dB(A), grenswaarde 55 dB(A).
-
Het geluidsonderzoek geeft bij overschrijding van de richtwaarde aan hoeveel de isolatieeis voor omliggende woningen hierdoor toeneemt, rekening houden met het overige verkeer in de omgeving (gegevens bij de gemeente op te vragen).
74. De volgende nagalmtijden moeten worden aangehouden:
14
-
Bij open gevels: 3 sec.;
-
Bij gesloten gevels: 2 sec.;
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
-
Bij parkeren onder of naast woningen en andere verblijfsfuncties: 1,5 sec.
3.3 Luchtkwaliteit 75. Het ontwerp moet voldoen aan eisen van de Wet milieubeheer-besluiten: Luchtkwaliteit; 76. De grenswaarde benzeen bedraagt 5 ug/m3; 77. Aandachtspunt is de uitstoot van eventuele mechanische ventilatie. De grootte van de garage bepaalt de omtrek/omvang van de in- en uitlaten.
3.4 Bodem 78. Het ontwerp moet voldoen aan eisen uit de Wet Bodembescherming en het Bouwstoffenbesluit; 79. Een eventuele bronbemaling mag geen vervuild water grondwater uit de omgeving aantrekken; 80. Afgegraven (vervuilde) grond moet volgens de regels worden afgevoerd, verwerkt en opgeslagen; 81. Eventuele bronbemaling mag geen invloed op wko’s in de omgeving hebben.
3.5 Afwatering Afvalwater uit de afvoeren van de garage die zich op de parkeervloeren en onderaan de hellingbanen bevinden moet worden gereinigd met een olie/vetscheider (olie, bandenleidsels etc.) alvorens het op het riool wordt geloosd. Deze olie/vetscheider moet dus onderdeel uitmaken van de parkeergarage. Hierbij gelden de volgende eisen: 82. De olie/vetafscheider dient een automatisch signaal af te geven (akoestisch en leesbaar) bij 80% vulling van de afscheider. Bij 100% vulling moet de afscheider automatisch sluiten en is afvoer niet meer mogelijk. Deze totale afsluiting mag geen overlast in de garage veroorzaken. 83. In de garage mogen geen (lage) afvoerputten worden aangesloten op het rioolstelsel, lager dan de riolering. Dit om te voorkomen dat buitenwater (uit rioolstelsel) naar binnen kan lopen. Afvoer dient plaats te vinden via pompinstallatie en leiding naar het rioolstelsel, waarbij voldoende zekerheden voor uitval worden meegenomen.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
15
4 Projectspecifieke uitgangspunten 4.1 Garageprincipe, omvang en bouwvorm Zie tevens rapport d.d. 11mei 2016 Architectonisch en Stedenbouwkundige aanwijzingen kavel D7. De garage wordt een bovengrondse garage die in eerste instantie (fase I) uit 550 parkeerplaatsen zal bestaan; 500 voor bezoekers van LRC en 50 voor P+R, uitgaande van 7 à 8 parkeerlagen. De garage moet uitbreidbaar zijn met 200 parkeerplaatsen t.b.v. de P+R door 2 of 3 parkeerlagen toe te voegen. Het is nog niet bekend of de bovenste parkeerlaag overdekt wordt. Het uitgangspunt nu is dat deze niet overdekt wordt. Uitganspunt zijn drie in/uitritten: 1 vanaf het Berlijnplein; 1 vanaf de Vleutensebaan en 1 vanaf de ontsluitingsweg Wolfgang Pauliweg t.b.v de P+R. Op het toekomstig maaiveld wordt een commerciële plint gerealiseerd van ca 200 m2. Bij aantal in- en uitritten, betaalautomaten en constructie wordt reeds rekening gehouden met de tweede fase. In verband met de grondkering van het ten noorden van het gebouw gelegen fietspad en de Vleutensebaan dient te worden uitgegaan van een reeds gerealiseerde stalen damwand als onderdeel van de noordgevel en (deels) de oostgevel van het gebouw voor wat betreft de lagen -1 en -2. Op de ontsluitingsweg naar de P+R wordt er één wisselstrook ingepast. In totaal gaat het dan om drie rijstroken. De locatie hiervan, inclusief de slagboom, ligt op de ontsluitingsweg ten noorden van het spoor. Ten aanzien van de in/uitgang aan de Vleutensebaan dient de mogelijkheid voor het toevoegen van een derde (wissel)strook nog nader onderzocht te worden. Zie ook punt 85 bij paragraaf 5.3.
4.2
Ontwikkeling en realisatie De parkeergarage zal door de Gemeente Utrecht worden ontwikkeld en worden gerealiseerd.
4.3 Eigendom De parkeergarage komt na realisatie in eigendom bij de Gemeente Utrecht, indien deze onder meer aan alle in dit document genoemde eisen voldoet.
4.4 Beheer en exploitatie De parkeergarage zal worden geëxploiteerd door de gemeente Utrecht. Het beheer wordt uitbesteed aan een nader te bepalen partij.
16
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
4.5 Gebruik De garage is in de eindsituatie vooral bestemd voor bezoekers van het Cultuurplein, waaronder de bioscoop, en P+R-reizigers.
Er zullen geen plaatsen worden gerealiseerd die exclusief bestemd zijn voor vaste gebruikers. Dit betekent dus dat voor alle plaatsen volledig dubbelgebruik mogelijk is. De garage wordt derhalve beschouwd als openbare (bezoekers)garage. Het parkeermanagementsysteem (zie hoofdstuk 7) maakt onderscheid tussen de verschillende doelgroepen en biedt de flexibiliteit om verschillende aantallen parkeerders per functie/doelgroep toe te laten en/of delen van de parkeercapaciteit (getalsmatig) te reserveren voor bepaalde doelgroepen.
De garage zal 24 uur per dag toegankelijk zijn voor voetgangers (die hebben geparkeerd en hun auto willen ophalen).
De garage dient niet toegankelijk te zijn voor auto’s met aanhangers en caravans, noch busjes of vrachtauto’s. De maximale doorrijdhoogte is 2.30 m.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
17
5 Stedenbouwkundige inpassing en ontsluiting 5.1 Locatie Het parkeer gebouw is gelegen aan het Berlijnplein in Leidsche Rijn Centrum dat bovenop de A2tunnel is gelegen. Aan of op het plein zijn o.a. de markthal en de bioscoop reeds gerealiseerd. Verder zal ook horeca en een culturele voorziening hier een plek krijgen.(zie bijlage 1).
5.2 Ontsluiting algemeen Onbevoegden (niet-parkeerders) mogen geen toegang hebben tot de garage teneinde de garage zo sociaal veilig als mogelijk te houden (beperken auto-inbraak, vandalisme). Voor de locatiespecifieke ontsluiting van de parkeergarage voor auto’s, fietsers,, openbaar vervoer en voetgangers wordt verwezen naar bijlage 1.
5.3 Ontsluiting motorvoertuigen 84. Voor de bepaling van de piekbelasting in het maatgevende uur wordt ervan uitgegaan dat de gehele capaciteit van de garage in de eindsituatie, dus na realisatie van een eventuele tweede fase, in één uur moet kunnen in- of uitrijden. 85. Op drie plaatsen worden ontsluitingen gerealiseerd. Per ontsluiting moeten een inrit en een uitrit aanwezig zijn; 86. Het totale aantal rijstroken voor in- en uitrijdend verkeer dient te worden afgestemd op het feit dat de garage in een tijdsbestek van één uur vol of leeg moet kunnen geraken. Hierbij is het uitgangspunt dat per in- of uitrit 285 voertuigen per rijstrook per uur kunnen worden verwerkt; 87. In- en uitritten dienen te bestaan uit aparte rijstroken die ieder apart moeten kunnen worden afgesloten; 88. De bufferruimte op de toegangsweg vóór de inrit/toegangscontrole-apparatuur dient voldoende capaciteit te hebben. Voor de inrit is een bufferruimte nodig voor 2% van het aantal auto’s dat in het maatgevende uur de garage in- of uitrijdt. Hierbij wordt uitgegaan van een benodigde lengte van 5,00 meter per auto. Het mag niet voorkomen dat op piekmomenten inrijdende parkeerders de doorstroming op de openbare weg frustreren; 89. De bufferruimte vóór de uitrit/uitgangscontroleapparatuur is van gelijke lengte als die van vóór de inrit. Het mag niet voorkomen dat op piekmomenten uitrijdende parkeerders de verkeerscirculatie in de parkeergarage frustreren; 90. De bufferruimte vóór de aansluiting op de openbare weg moet van gelijke lengte zijn als de bufferruimte voor de parkeerapparatuur, zoals bij de voorgaande twee punten is beschreven.
18
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
Het mag niet voorkomen dat op piekmomenten parkeerders die wachten tot ze de openbare weg kunnen oprijden de verkeerscirculatie in de parkeergarage(s) frustreren.
5.4 Ontsluiting voetgangers Belangrijke route voor voetgangers lopen via het Berlijnplein van naar het bus- en treinstation aan de noordzijde van het gebouw. Ander route lopen vanaf de zuidzijde van het gebouw naar het Berlijnplein (m.n. Bioscoop) en de overige voorzieningen en gebouwen van Leidsche Rijn Centrum Oost.(zie bijlage 1)
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
19
6 Functionele eisen De parkeergarage en de daartoe behorende infrastructuur moeten dusdanig worden ontworpen dat een veilige en vlotte verkeersafwikkeling mogelijk is, zowel voor auto´s als voor voetgangers. Vluchtwegen moeten uitkomen op openbaar terrein, terwijl vluchtwegen en overige toegangen vanuit eventuele aangrenzende functies (bijv. fietsenstalling) naar de garage niet zijn toegestaan.
De garage is 24 uur per dag open. De mogelijkheid moet bestaan dat de garage voor een bepaalde periode slechts voor uitrijden wordt gebruikt. Tevens moet de mogelijkheid aanwezig zijn de garage in zijn geheel af te sluiten.
6.1 Entree straatzijde (tussen rijbaan en gevel garage) 91. De rijbanen van de entree moeten minimaal 2,65 meter breed zijn, waar nodig vermeerderd met ongeveer 0,50 meter kolombreedte voor een speedgate; 92. De rijbanen moeten een afwijkende kleur en verharding krijgen ten opzichte van de toegepaste verharding in de directe omgeving van de entree; 93. De entree moet zodanig zijn ontworpen dat eventuele voetgangers tijdig worden opgemerkt door in- en uitrijdende automobilisten en vice versa; 94. Indien een voetgangerspad/trottoir is gelegen nabij de entree van de garage dan dient er ter bescherming van voetgangers aan weerszijden van de entree een hek te worden geplaatst. Hiermee moet worden voorkomen dat voetgangers direct langs de gevel kunnen lopen en niet worden waargenomen door uitrijdende automobilisten.
6.2 Toegang voertuigen 95. De toegang van de voertuigen moet duidelijk zichtbaar zijn; 96. De netto vrije hoogte moet minimaal 2,30 meter bedragen; 97. De rijstroken van de toegang moeten met speedgates worden afgesloten, waarbij iedere rijstrook over een afzonderlijke speedgate moet beschikken. De speedgate(s) moet(en) met behulp van trillingsdempers akoestisch gezien geheel vrij van de bouwconstructie worden gemonteerd, zodat contactgeluid wordt voorkomen; 98. De deur(en) van de speedgate(s) moet(en) voldoen aan de vigerende wetgeving;
6.3 Toegang voetgangers 99. Het aantal uitgangen voor voetgangers wordt bepaald door de plaats van de garage, de loopafstanden en de eisen uit met name het Bouwbesluit ten aanzien van vluchtroutes. Er
20
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
wordt uitgegaan van twee trappenhuizen: een hoofdtrappenhuis aan de noordzijde en een secundaire aan de zuidoostzijde. Optioneel is een trappenhuis mogelijk aan de zuidwestzijde (zie bijlage 1). 100.
Alle loopdeuren hebben een minimale breedte van 1,00 meter in verband met de gewenste toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers;
101.
Alle loopdeuren moeten worden voorzien van een panieksluiting die in noodgevallen zonder sleutel van binnenuit te openen is;
102.
Alle loopdeuren moeten worden uitgerust met een elektrisch slot, dat bedoeld is om de loopdeur met het parkeermanagementsysteem (zie hoofdstuk 7) te kunnen openen. Het slot wordt door het parkeermanagementsysteem aangestuurd;
103.
Alle toegangsdeuren moeten worden voorzien van een deurstandsignalering die op een synoptisch paneel kunnen worden aangesloten;
104.
Alle deuren die publiek toegankelijke ruimtes verbinden moeten zo transparant mogelijk worden uitgevoerd.
6.4 Parkeervloer 105.
De afstemming tussen de maatvoering van de parkeerweg, de rijrichtingen, de breedte van de parkeervakken en de hoek waaronder geparkeerd wordt zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en moeten voldoen aan de eisen die NEN 2443 stelt voor openbare parkeergarages;
106.
De parkeervloeren moeten horizontaal zijn;
107.
Er is een sterke voorkeur voor parkeren onder een hoek van 70 graden met de parkeerweg en parkeerwegen met eenrichtingverkeer. Alleen indien dit tot een aantoonbaar beter ontwerp leidt (bijvoorbeeld aanzienlijk meer parkeerplaatsen binnen dezelfde oppervlakte) is het toegestaan hiervan af te wijken.
108.
Bij bovengrondse parkeervoorzieningen moet voor parkeervakken die zich haaks of schuin ten opzichte van de buitenwand of wanden van trappenhuizen/liftschachten zijn gesitueerd een doorrijdbeveiliging worden aangebracht die ervoor zorgt dat een automobilist die de controle over zijn auto verliest niet door de gevel/wand kan rijden;
109.
Parkeerplaatsen voor motoren zijn niet toegestaan;
110.
Looproutes moeten zoveel mogelijk, bij voorkeur fysiek, worden gescheiden van autoverkeer. Daarom moet voor de voetgangers moet een looppad langs de rijbanen worden aangebracht. Dit kan een vrijliggend looppad zijn, maar ook een gemarkeerd
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
21
gedeelte van de rijbaan dat ook door auto’s kan worden gebruikt. Een looppad moet minimaal 0,90 meter breed zijn en leiden naar een in- en uitgang voor voetgangers; 111.
Nabij voetgangersontsluitingen moet worden voorkomen dat voetgangers tussen geparkeerde auto’s moeten doorlopen. Eventueel moeten hiervoor voetpaden met een minimale breedte van 1,20 meter worden aangebracht;
112.
Looproutes naar de in- en uitgangen moeten gemarkeerd worden door een afwijkende kleur in vergelijking met de rijweg. In verband met mogelijk aanrijdinggevaar zijn paaltjes e.d. niet gewenst;
113.
Ter voorkoming van vervuiling dienen in de trappenhuizen op iedere verdieping vlamdovende prullenbakken te worden geplaatst;
114.
Op plaatsen waar looproutes en rijbanen elkaar kruisen worden zebrapaden aangebracht.
115.
In overleg met de gemeente Utrecht moet worden bepaald of bij dubbele parkeerstroken voorzieningen (bijvoorbeeld paaltjes of een opstaande rand) moeten worden toegepast om te voorkomen dat automobilisten deze op rustige momenten als “doorsteek” gebruiken.
6.5 Hellingbanen 116.
Ter plaatse van overgangen tussen hellingbanen en parkeerwegen moet ten allen tijde voldoende ruimte beschikbaar zijn om te garanderen dat elkaar tegemoetkomende automobilisten hun manoeuvres kunnen maken zonder hinder van elkaar te ondervinden. Deze eis geldt ook indien voor een split-level-garage wordt gekozen;
117.
Om het zicht vanaf en naar de hellingbanen te garanderen moeten de wanden van de hellingbanen voor zover zij zich boven de rijweg van de hellingbaan bevinden voor minimaal 70% transparant zijn;
118.
De hellingpercentages moeten voldoen aan de eisen die in figuur 36 van NEN 2443 zijn opgenomen;
119.
Redresseerstroken dienen als schuine band in beton te worden uitgevoerd en afmetingen te hebben conform de eisen uit NEN 2443 (figuur 21b);
120.
Afwasbare buitenkwaliteit muurverf op wanden en plafonds (en eventuele kolommen);
121.
De hellingbanen moeten een dusdanige wapeningsvrije toplaag (van 0,05 meter) hebben dat probleemloos, op elke gewenste locatie, detectielussen kunnen worden ingezaagd;
122.
Hellingbanen die onderdeel uitmaken van de ontsluiting van de garage moeten worden overdekt of worden voorzien van hellingbaanverwarming;
123.
22
Coating op de vloeren.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
124.
De hellingbanen moeten aan de onderzijde worden voorzien van een afvoergoot met overrijdbaar tralierooster over de volledige breedte van de hellingbaan. Deze afvoergoot moet minimaal 0,30 meter breed zijn en zijn aangesloten op een vuilwaterpomp.
6.6 Trappenhuizen 125.
De wanden van de voetgangersontsluitingen die grenzen aan publiekstoegankelijke ruimten moeten minimaal 70% transparant zijn.
126.
Daglichttoetreding moet via de trappenhuizen worden toegepast ten behoeve van de oriëntatie van de parkeerder (in relatie tot de (gebouwde) omgeving van de parkeergarage).
127.
De trappen moeten van doorgaande leuningen worden voorzien aan beide zijden van de trap.
128.
Gedeelten van de wanden van voetgangersontsluitingen die niet transparant zijn moeten tot een hoogte van minimaal 1,20 meter worden betegeld.
129.
De vrije breedte van trappen (gemeten tussen de leuningen) bedraagt tenminste 1,50 meter.
130.
Er moeten geen transparante traptreden worden toegepast.
131.
Trapleuningen worden in RVS uitgevoerd.
132.
Afwasbare buitenkwaliteit muurverf op plafonds (en eventuele klommen).
133.
Leuningen dienen bij het einde van de trap minimaal 0,60 meter door te lopen en eveneens minimaal 0,60 meter eerder te beginnen. De leuning zodanig bevestigen dat de gebruiker deze blijvend kan gebruiken. Uitvoering als rond vrij omvatbare buis zonder scherpe hoeken met een middellijn tussen 30 mm en 55 mm en de leuningen dienen een afstand tot de wand van 50 mm te hebben. Leuningen dienen contrast ten opzichte van de omgeving te hebben.
134.
Vloerput op onderste vloer;
135.
Op overdruk.
136.
De ruimte zodanig afwerken dat de gemiddelde nagalmtijd, gemeten in de octaafbanden met de frequenties van 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz., niet hoger is dan 2,0 sec.
137.
De plafonds moeten worden afgewerkt met een geluidsabsorberend materiaal in dezelfde kleur als de afwerking van het plafond.
6.7 Noodtrappenhuizen (optioneel) In principe moeten alle trappenhuizen volwaardige trappenhuizen zijn en worden geen noodtrappenhuizen toegepast. Indien hier – met toestemming van de gemeente Utrecht – toch voor wordt gekozen zijn de eisen in deze paragraaf van toepassing.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
23
138.
Noodtrappenhuizen mogen alleen in geval van nood toegankelijk zijn (vrijgeven na brandalarm), en niet in normale bedrijfssituaties.
139.
Vluchtwegen moeten dusdanig worden vormgegeven dat hun functie duidelijk is, zowel bij calamiteiten, als in het dagelijks gebruik, waarbij parkeerders niet mogen denken dat de vluchtwegen voetgangersontsluitingen zijn.
140.
Noodtrappenhuizen en eventuele andere vluchtwegen moeten goed herkenbaar zijn, maar mogen in de garage niet transparant zijn.
141.
De noodtrappenhuizen moeten uitkomen op openbaar terrein;
142.
Vluchtwegen vanuit aangrenzende functies of vanaf het openbaar terrein naar de parkeergarage zijn niet toegestaan;
143.
Afwasbare buitenkwaliteit muurverf op wanden, plafonds en eventuele klommen;
144.
Coating op de vloeren.
145.
De trappen moeten aan beide zijden van doorgaande leuningen worden voorzien.
146.
Trapleuningen moeten in RVS worden uitgevoerd.
147.
Bij noodtrappenhuizen nabij de parkeerplaatsen voor minder validen moet aan de voet van de trap, na het passeren van de toegangsdeur van de vluchtweg en onderdeel uitmakend van de vluchtroute, een plaats beschikbaar zijn waar een minder valide zich buiten de vluchtroute kan opstellen en op hulp kan wachten. Deze opstelplaats moet minimaal 1,50 bij 1,50 meter groot zijn.
148.
De verlichting is van noodtrappenhuizen is gedurende normale bedrijfssituaties uitgeschakeld en wordt automatisch ingeschakeld bij gebruik.
149.
De stroefheid van trappen en de gedeelten waar voetgangers lopen moet voldoen aan de eisen uit NEN 2443 en het herziene NTA 7909 voorschrift:
-
Meting m.b.v. FloorSlideControl met Leer droog en Noratest-rubber met NaDS-oplossing;
-
Minimale stroefheid van horizontale vloeren (maximale helling 4%) grenswaarde materiaal in nieuwe staat >0,40 en in gebruiksfase >0,30;
6.8 Liften 150.
De lift(en) moeten uitkomen op voorruimten die obstakelvrij en groot genoeg zijn voor de opvang van de behoefte van het liftgebruik. De voorruimten moeten minimaal even groot zijn als het oppervlakte van de lift(en) die erop uitkomen.
24
151.
Liften hebben stopplaatsen op alle parkeervloeren;
152.
In de liften moeten rondom (behalve bij de deuren) leuningen worden aangebracht.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
153.
Liften moeten tenminste eenzijdig voor 70% transparant zijn (aan een zijde die grenst aan een publiekstoegankelijke ruimte) én zijn uitgevoerd met transparante liftdeuren én lifthuisdeuren.
154.
Per 200 tot 250 parkeerplaatsen moet een lift met een minimale capaciteit van 8 personen worden aangebracht.
155.
De lift heeft een interne afmeting van tenminste 1,05 bij 2,05 meter en is toegankelijk voor rolstoelen.
156.
In noodsituaties moeten de liften door een koppeling met de brandmeldinstallatie automatisch naar maaiveld worden gestuurd.
157.
De liften moeten worden voorzien van een directe voedingskabel die geen onderdeel uitmaakt van de hoofdverdeelinrichting.
158.
Alle liften moeten worden voorzien van een dataverbinding en een intercomvoorziening.
6.9 Minder validen 159.
2% van de parkeercapaciteit moet bestemd zijn voor minder validen en als dusdanig uitgevoerd, tenzij reeds in plaatsen voor minder validen wordt voorzien op maaiveld. Het definitieve aantal moet worden afgestemd met de Gemeente Utrecht;
160.
De breedte van parkeervakken voor minder validen moet minimaal 3,50 meter bedragen bij schuine of haakse parkeervakken;
161.
De lengte van langsparkeervakken voor minder validen moet minimaal 7,00 meter bedragen;
162.
Parkeerplaatsen voor minder validen moeten zo dicht mogelijk bij de belangrijkste in- en uitgangen met liften worden aangebracht;
163.
De parkeerplaatsen voor minder validen én de routes tussen deze parkeerplaatsen en de inen uitgangen van de garage moeten horizontaal zijn;
164.
Parkeerplaatsen voor minder validen moeten worden voorzien van een verkeersbord en een symbool op de parkeerplaats dat aangeeft dat de parkeerplaats voor minder validen is bestemd;
6.10 Elektrische auto's Voor elektrische auto's moeten gereserveerde parkeerplaatsen met oplaadpunt worden gerealiseerd. Bij de oplevering moet 5% van de parkeercapaciteit van fase I bestemd zijn voor elektrische auto's. De gehele parkeervoorziening moet echter volledig zijn voorbereid het gebruik door elektrische auto’s. Dat betekent dat alle plaatsen moeten zijn voorbereid op het eenvoudig
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
25
aanbrengen van oplaadpunten en dat reeds loze leidingen met trektouwtjes moeten worden aangebracht.
Voor de gereserveerde plaatsen en oplaadpunten gelden de volgende eisen: 165.
De parkeerplaatsen bevinden zich nabij de voornaamste bestemmingen, waarbij parkeerplaatsen voor minder validen de prioriteit krijgen.
166.
De oplaadpunten moeten aan de internationale normen IEC 61851-1 en IEC 62196-1 voldoen.
167.
De oplaadpunten moeten voldoende veilig en robuust zijn om ongelukken, misbruik en vandalisme te voorkomen.
168.
De laadinfrastructuur moet voldoen aan afspraken over toegang en gastgebruik voor verschillende aanbieders.
169.
De parkeerplaatsen voor elektrische auto's worden duidelijk zichtbaar gemaakt met bebording en een groene vloercoating.
170.
Het laadpunt wordt bij voorkeur aan een wand of kolom bevestigd.
171.
Het laadpunt moet met een elektriciteitskabel én een kabel voor dataverkeer worden aangesloten op de exploitatiekast, zodat communicatie (en eventueel betaling voor het afnemen van stroom) met het parkeermanagementsysteem mogelijk is.
172.
De afstand tussen het laadpunt en de bijbehorende parkeerplaats mag maximaal 0,50 meter bedragen.
6.11 Exploitatieruimte In deze ruimte dienen o.a. de volgende installaties te worden ondergebracht:
26
•
De aansluiting van het energiebedrijf;
•
De hoofdverdeelinrichting;
•
De schakelkast van het ventilatiesysteem;
•
Het KPN Isra punt;
•
De centrale noodverlichtingkast;
•
De hoofdaardrail;
•
De aardrail voor schone aarde.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
6.12 Technische ruimten Voor verschillende installaties, zoals (indien van toepassing) het noodstroomaggregaat, de vuilwaterpomp, etc. moeten diverse bouwkundige ruimten worden gerealiseerd. Daarnaast moet voor de volgende installaties een aparte technische ruimte worden gerealiseerd: •
De onderverdeelinrichting;
•
De centrale apparatuur van het toegangscontrole-/parkeermanagement-systeem;
•
Een wandgoot met 8 wandcontactdozen verdeeld voor 2 groepen 230 volt.
•
De centrale apparatuur van CCTV;
•
De brandmeldcentrale;
•
Inbraakcentrale.
Behalve deze technische ruimten is een berging nodig voor de opslag van een schoonmaakmachine. Deze moet worden voorzien van een watertappunt en een lozingspunt voor de schoonmaakmachine.
6.13 Beheerderruimte Er moet een beheerderruimte worden gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende eisen: 173.
De beheerderruimte bevindt zich nabijheid van de hoofdin- en uitgangen voor auto’s en voetgangers én de belangrijkste betaalapparatuur.
174.
Bij de situering van de beheerderruimte moet daglichttoetreding mogelijk worden gemaakt;
175.
Het grootste deel van de wanden moet transparant zijn om zoveel mogelijk zicht te bieden op de parkeergarage;
176.
De beheerder moet door middel van een intercom/oproepinstallatie oproepbaar zijn vanaf de in- en uitritten, voetgangers in- en uitgangen en de betaalautomaten.
177.
De beheerderruimte dient voorzien te zijn van deursloten (draaicilinders).
178.
De ruimte dient voorzien te zijn van verwarming c.q. airconditioning.
179.
De wanden en de vloer van de beheerderruimte moeten van een onderhoudsvrije bekleding worden voorzien. De vloer van de beheerderruimte moet worden voorzien van plavuizen of een slijtvast linoleum.
180.
Het minimale netto vloeroppervlak bedraagt circa 12,00 m² met een lengte van tenminste 4,00 meter;
181.
De beheerderruimte moet voldoen aan de ARBO-wetgeving;
182.
De hoogte tussen de bovenkant van de afgewerkte vloer tot de onderkant van het afgewerkt (systeem)plafond bedraagt tenminste 2,30 m;
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
27
183.
De vloer van de hoofdruimte wordt bij voorkeur verhoogd aangelegd ten behoeve van optimalisatie van het overzicht op aangrenzende ruimten;
184.
Ramen en deuren grenzend aan het publiekstoegankelijke gebied moeten worden voorzien van rolluiken en gelaagd (inbraakwerend) glas;
185.
In de hoofdruimte is verder voorzien:
-
een schuifloket;
-
een kast(ruimte);
-
opstelruimte voor een meldtafel t.b.v. de centrale bewaking van de parkeergarage.
186.
Het (bedien)paneel van de brandveiligheidinstallatie moet zichtbaar in de beheerderruimte worden gesitueerd.
187.
Er moet een balie worden aangebracht op een positie waarvan men zittend achter de balie zicht heeft op de garage, de ingang/uitgang en de serviceruimte (als onderdeel van de hoofdvoetgangersentree). Onder de balie moeten kasten worden aangebracht voor het opstellen van het parkeermanagementsysteem. De balie moet onder andere de bediening van het parkeermanagementsysteem, de bediening en de monitoren van de CCTVinstallatie en het synoptisch paneel bevatten.
188.
Onder de balie moet een elektra wandgoot worden gemonteerd met verspreid 15 wandcontactdozen en 10 data aansluitingen.
189.
Onder de balie moet een overvalalarm worden aangebracht dat aangesloten wordt op een meldkamer. Deze meldkamer moet ook in staat zijn de camerabeelden van de garage te bekijken.
190.
Er moet een toilet worden aangebracht, uiteraard in een afsluitbare ruimte;
191.
de meterkast voor de parkeergarage moet in de beheerderruimte worden geplaatst.
6.14 Serviceruimten (t.b.v. opstelling betaalautomaten) Er zijn ruimten nodig voor het opstellen van betaalautomaten. Dergelijke serviceruimten moeten aan de volgende eisen voldoen: 192.
Op iedere plaats waar de parkeerders als voetganger de garage betreden moet een serviceruimte worden gerealiseerd met één of meerdere betaalautomaten;
193.
Het bruto vloeroppervlak van de serviceruimte dient afgestemd te zijn op het te verwachten maximale aantal klanten, dat zich op de piekmomenten voor de betaalautomaat bevindt. Hierbij kan uitgegaan worden van 1,0 m² bruto vloeroppervlak per klant. Wachtende klanten mogen de doorgang van personen die willen passeren niet hinderen;
28
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
194.
Betaalautomaten moeten duidelijk in het zicht van de omgeving worden gesitueerd. Uitgangspunt is een sociaal veilige betaalomgeving met voldoende visueel overzicht.
6.15 Bewegwijzering / wayfinding In de garage moet bewegwijzering/wayfinding worden aangebracht. Buiten de garage moeten de routes naar de entree van de parkeergarage zowel voor voetgangers als voor automobilisten duidelijk worden aangegeven met bebording en eventuele andere aanwijzingen; 195.
Binnen én buiten de garage moeten de routes naar de functies waarvoor de garage bestemd is duidelijk worden aangegeven. Voor automobilisten moeten de routes naar de uitgang(en) van de garage worden aangegeven;
196.
Bij de voetgangersuitgangen moet de volgende informatie worden aangebracht:
-
Een verlichte plattegrond van de omgeving van de garage;
-
De haltestaten van het openbaar vervoer;
197.
Bij de ingangen van de parkeergarage voor auto’s of zoveel eerder op de toerit moeten de volgende zaken worden aangegeven/aangebracht:
-
De naam van de parkeergarage bestaande uit inwendig verlichte letters (passend binnen het reclamebeleid van LRC), zodat deze vanuit alle richtingen goed zichtbaar en duidelijk herkenbaar is;
-
(in het portaalbord geïntegreerde) Verkeersborden (met een minimale hoogte van 0,20 meter) met een verbod voor aanhangers, de toegestane maximumsnelheid van 5 km/uur, een verbod voor aanhangers, de maximum toegestane doorrijhoogte (2,30 meter) en de maximaal toegestane voertuiglengte (5,00 meter);
-
Een doorrijhoogtenbeperking (bijvoorbeeld een balk of kettingen). Deze beperking mag geen schade veroorzaken aan te hoge auto’s en correspondeert met de toegestane voertuighoogte;
-
Een rijstrooksignalering;
-
Een bord met de openingstijden;
-
Een vol/vrijsignalering;
-
Een bord met de parkeertarieven. Dit bord moet op een dusdanige plaats worden aangebracht dat een automobilist na het lezen van het bord nog kan besluiten niet in de garage te parkeren zonder daarvoor ingewikkelde manoeuvres te hoeven maken;
-
Indien informatieborden bij de kaartgevers/-lezers worden aangebracht, moeten deze voorbij de kaartgevers/-lezers onder een hoek van 45 graden met de parkeerweg worden aangebracht, zodat ze goed leesbaar zijn;
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
29
30
-
Een mogelijkheid om storingen te vermelden;
-
De eventuele aanwezigheid van parkeerplaatsen voor minder validen
-
Het reglement.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
7 Toegangscontrole/parkeermanagement Het toegangscontrole-/parkeermanagementsysteem (hierna PMS) omvat alle apparatuur en bekabeling welke nodig is voor het gecontroleerd toelaten en vertrekken van parkeerders (abonnementhouders en/of bezoekers, zo nodig inclusief het bijbehorend betalingsverkeer voor bezoekers). Hiermee worden feitelijk alle verkeersstromen naar, in en uit de garage beheerd. De hieraan te koppelen eisen zijn omvangrijk en moeten in een later stadium in een apart PvE worden weergegeven. De voornaamste eisen, die in dit stadium van het ontwerp van de garage van belang zijn, zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
198.
Voor het PMS moeten separate loze leidingen met trektouwtjes of glasvezelverbindingen (voor zover mogelijk) worden aangebracht voor datatransport, intercom en voeding;
199.
De parkeergarage moet volledig afsluitbaar zijn;
200.
Het PMS moet geschikt zijn om met de tarievenstructuur die de gemeente Utrecht bepaalt te kunnen werken. Deze zal naar verwachting bestaan uit een uurtarief, abonnementen en kortingsregelingen;
201.
Het PMS moet voldoen aan de eisen zoals ze door het Parkeerbedrijf van de gemeente Utrecht nader gesteld worden. Nieuw te bouwen garages dienen eenzelfde systeem te hebben zodat dit zo goed mogelijk binnen de grenzen van het aanbestedingsbeleid aansluit op het beheer- en controle systeem zoals dat werkzaam is bij het Parkeerbedrijf. Alle toegangen, zowel voor auto´s als voetgangers dienen via dit systeem gekoppeld te zijn. Hiertoe dienen nader aan te geven voorzieningen in de vorm van loze leidingen aangebracht te worden.
202.
Om te voorkomen dat ongewenste parkeerdoelgroepen en voetgangers (niet zijnde parkeerders) toegang ’s nachts krijgen tot de garage, wordt de toegangen voor voertuigen afgesloten met een snelvouwhek (speedgate) of rolhek, verkeerslicht (diameter 100 millimeter).;
203.
Er dienen detectielussen in het wegdek te worden aangebracht, aan beide zijden van het hek, zodat het hek automatisch na het passeren van het voertuig sluit. Bij het openen wordt een voertuig geregistreerd zodat er een controle kan worden toegepast tussen de uitgifte van een kaartje en het vertrek door middel van het gebruik van dat kaartje. Bij abonnementhouders zal een combinatie van een detectielus en het aanbieden van een pas ervoor zorgen dat het hek zich opent of sluit;
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
31
204.
De toegangen voor voetgangers zijn met deuren afgesloten, voorzien van een elektrisch slot;
205.
Alle toegangen voor voertuigen én voetgangers moeten worden voorzien van een toegangscontrolesysteem, bijvoorbeeld een kaartlezer of een systeem dat geschikt is om signalen van transponders/handzenders op te vangen;
206.
Alle deuren die uitkomen in de garage moeten van een deurstandsignalering worden voorzien;
207.
Deuren naar ruimten die uitsluiten zijn bestemd voor geautoriseerde personen (bijvoorbeeld abonnementhouders of personeel) moeten worden voorzien van een deurstandsignalering, elektrisch slot en kaartlezer;
208.
Alle toegangen (zowel voor voertuigen als voor voetgangers) worden voorzien van een door de opdrachtgever goed te keuren sleutelplan.
209.
De garage moet worden voorzien van etagetellers die op diverse plaatsen aangeven hoeveel vrije parkeerplaatsen er op iedere parkeerlaag beschikbaar zijn;
210.
Vanuit duurzaamheid is uitgangspunt de aanleg van een parkeergeleidingsysteem; bijvoorbeeld een systeem dat met rode/groene verlichting boven de parkeerplaatsen aangeeft of deze vrij of bezet zijn;
7.1 Heffen parkeertarief Ten behoeve van het kunnen voldoen van een parkeertarief door bezoekers moeten bij de inrit kaartgevers worden geplaatst en bij de uitrit kaartlezers. Daarnaast dienen betaalautomaten te worden geplaatst. Hiervoor geldt dat: 211.
Het aantal betaalautomaten bedraagt 1 per 100 parkeerplaatsen. Hiervan moeten er in eerste instantie 1 per 200 parkeerplaatsen én 1 per serviceruimte worden aangebracht. Aanvullend moeten voorbereidingen (loze leidingen, aansluitpunt stroom) worden getroffen zodat het aantal betaalautomaten eenvoudig kan worden uitgebreid; in het eerste schetsontwerp zullen de locaties nader vastgesteld worden.
212.
Bij de bepaling van de locaties en aantallen betaalautomaten moet rekening worden gehouden met eventuele verschillen in gebruiksintensiteit van de voetgangersontsluitingen;
213.
Elke betaalautomaat dient geschikt te zijn voor betalingen met cash geld en giraal (creditcard, chipknip, pinpas);
214.
Betaalautomaten die zich in de nabijheid van parkeerplaatsen voor minder validen bevinden moeten ook door minder validen goed bedienbaar zijn.
32
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
7.2 CCTV-systeem Het CCTV-systeem maakt geen onderdeel uit van dit PvE, maar het aanbrengen van de loze leidingen ervan is wel een onderdeel van dit PvE. Daarom wordt in deze paragraaf een beknopte beschrijving gegeven van de eisen aan het CCTV-systeem.
Om handelingen van personen en voertuigen in de garage te kunnen observeren en eventueel te kunnen vastleggen is een CCTV-systeem nodig. De CCTV installatie omvat camera’s, monitoren en centrale apparatuur voor opslag van beelden, inclusief de benodigde bekabeling. Bij het projecteren van de camera’s moet worden uitgegaan van een zogenaamde ‘schilbeveiliging’. Dit houdt in dat tenminste alle toegangen en uitgangen van de garage moeten kunnen worden geobserveerd, ofwel alle loopdeuren en alle speedgates van de in- en uitgang(en) van de garage. Aanvullend moeten de volgende handelingen, verkeersstromen en ruimten kunnen worden geobserveerd: •
De parkeervloer;
•
De betaalautomaten;
•
De beheerderruimte;
•
Eventuele nooduitgangen;
•
Eventuele compartimenteringafscheidingen.
Andere eisen aan het camerasysteem zijn: 215.
Het camerasysteem moet op afstand (via internet) toegankelijk zijn;
216.
Alle auto's dienen in beeld te kunnen worden gebracht;
217.
Op alle in en uitgangen ( voetgangers) dienen vaste camera's gericht te zijn;
218.
De camera’s moeten worden opgehangen in slagvaste behuizingen;
219.
De bekabeling moet daar waar zij niet in een kabelgoot kan worden aangebracht worden gemonteerd in een slagvaste pijp;
220.
De beelden van camera’s gericht op de in en uitrit van de hoofdingang dienen kentekens van auto’s duidelijk weer te geven;
221.
Camera’s welke gericht staan op de betaalautomaten moeten voldoen aan de eis van gezichtsherkenning.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
33
8 Constructieve eisen 8.1 Geotechnische aspecten Sonderingen c.q. info uit omliggende projecten gebruiken.
8.2 Omgevingsrandvoorwaarden Zie hoofdstukken 4 en 5.]
8.3 Fundering De wijze van fundering is afhankelijk van lokale omstandigheden en moet worden bepaald in overleg met de Gemeente Utrecht.
8.4 Vloer, wanden en dak 222.
Plafonds moeten vlak worden afgewerkt. Dat betekent dat constructieve balken en kabels en leidingen die zich (gedeeltelijk) onder het plafond bevinden niet zijn toegestaan;
223.
Voor het in of onder één of meerdere vloeren aan te brengen rioleringsstelsel (onder andere in de vloer aan te brengen afvoerputten/roosters etc.) moet rekening worden gehouden met een afschot van 0,5 cm per meter.
8.5 Plafond- en wandopeningen Wandopeningen moeten zoveel als mogelijk worden toegepast ter bevordering van de toetreding van daglicht in de garage. De toepassing en afwerking van wandopeningen vindt in overleg met de gemeente plaats. Wandopeningen mogen nooit leiden tot: •
ongewenste toetreding van water;
•
vervuiling;
•
ongewenste toetreding van dieren en/of personen in het gebouw;
•
silhouetvorming door tegenlicht;
•
verblinding of schitteringen op glanzende oppervlakten.
8.6 Kolommenstramien Er mogen geen kolommen in parkeerstroken stroken met parkeervakken mogen worden aangebracht, zodat kolomvrije overspanningen ontstaan. De kolommen die (op andere plaatsen) worden toegepast moeten zijn afgerond en zo slank mogelijk worden uitgevoerd. Voor zover van
34
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
toepassing moeten de kolommen worden voorzien van sparingen voor in te storten leidingen en voorzieningen voor bijvoorbeeld het CO/LPG detectiesysteem.
8.7 Algemene bouwkundige uitgangspunten 224.
Aan de bovenzijde van de kolommen dient bij de draagconstructie rekening te worden gehouden met een zo klein mogelijk oppervlak van de consoles. Dit om de visuele beleving van de garage te optimaliseren;
225.
De wandafwerking dient zodanig te zijn dat leidingen zoveel mogelijk weggewerkt zijn en de wanden glad zijn. Eventueel kan er gedacht worden aan het toebrengen van muurschildering of andere wandafwerkingen.
226.
De vlakheid van de wanden dient zodanig te zijn dat later een coating kan worden aangebracht.
227.
Een vlakke onderzijde van het plafond heeft de voorkeur.
228.
De vloer dient stroef te zijn conform NEN 2443, waarbij de voorkeur uitgaat naar Floor Side Control.
229.
De kabels en leidingen dienen zoveel mogelijk opgenomen te worden in de vloer. Mocht dit niet overal kunnen dan worden voor die kabels aparte kabelgoten aangelegd.
8.8 Algemene constructieve uitgangspunten 230.
Indien de kolommen onder vloerniveau breder zijn dan op en boven vloerniveau, dan dient de bovenkant van het bredere stuk zich op een hoogte te verbinden die het mogelijk maakt de verharding er zonder hoogteverschil op aan te sluiten;
231.
De referentieperiode van de parkeergarage is 50 jaar
232.
De parkeergarage wordt toegankelijk voor auto’s tot 2500 kg. De variabele belasting waarmee gerekend dient te worden is 2 kN/m2, de momentane factor (ψ) is 0,7. Tevens dient rekening gehouden te worden met een puntlast van 10 kN werkend op een oppervlak van 0,1 x 0,1 m2, conform NEN 6702 art. 8.5.2
233.
Bij de dimensionering van de kolommen en wanden dient, conform art. 9.4.2 NEN 6702 rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van een aanrijding door voertuigen met lage snelheden.
Frep = 234.
Ek ; vb = 90kN EK ; vr 235.
In de garage moet gerekend worden met een botsbelasting van:
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
35
236.
De parkeergarage valt in veiligheidsklasse 3 conform NEN 6702. De volgende waarden voor de soortelijke gewichten dienen aangehouden te worden:
-
beton: 25,0 kN/m3
-
staal: 78,5 kN/m3
-
metselwerk: 20,0 kN/m3
-
asfalt: 23,0 kN/m3
-
zand: 20,0 kN/m3
-
water: 10,0 kN/m3
237.
Bij de rijbanen dient gerekend te worden met een horizontale remkracht per rijstrook met een grootte van 10 kN, conform NEN 6702 art. 8.5.3.
238.
36
De belastingen door temperatuur dienen berekend te worden conform NEN 6702 art 8.8.2.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
9 Veiligheid bij brand 239.
Vluchtwegen uit de garage moeten op tekening worden aangegeven;
240.
De brandwerendheidseisen uit het Bouwbesluit zijn van toepassing.
241.
De voorkeur heeft de hoofddraagconstructie en de vluchtwegen zodanig te ontwerpen dat een sprinklerinstallatie niet noodzakelijk is.
242.
De vluchtvoorzieningen en aanduiding van vluchtwegen dienen in overeenstemming te zijn met de eisen van de brandweer inzake de gebruiksvergunning. Vroegtijdig in het ontwerpstadium dient met de brandweer overleg gevoerd te worden over de specifieke eisen die gelden voor het bouwwerk en een eventueel aanvalsplan.
243.
Het benodigd zijn van een droge blusleiding moet nader worden bepaald, mede in overleg met de brandweer.
244.
Afsluitbaarheid van deuren moet in overleg met de brandweer overeengekomen worden.
245.
Het ontwerp en de blusleidingen dienen te voldoen aan de voorschriften en eisen van de Brandweer Regio Utrecht.
246.
De parkeergarage dient te worden voorzien van vluchtwegen voor voetgangers. Deze dienen snel te vinden en als zodanig herkenbaar te zijn. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat vluchtwegen als insluipmogelijkheden worden gebruikt.
247.
Vluchtwegen ontwerpen met in achtname van de eisen voortvloeiend uit het Bouwbesluit en de eisen van de brandweer ten aanzien van de gebruiksvergunning ex APV.
248.
Bij calamiteiten dient er een automatische ontgrendeling van de nooduitgangen plaats te vinden.
249.
De kabels in de garage dienen tot 60 min te blijven functioneren met brand.
250.
In de garage moeten brandmeldsystemen aanwezig te zijn, automatisch en/of handmatig.
251.
Er dient een noodverlichtingsysteem te worden geïnstalleerd. Dit systeem moet voldoen aan de uitgave “Een brandveilig gebouw installeren”. De armaturen moeten voldoen aan de NEN-EN 60598-2-22. De noodverlichting dient aangebracht te worden op de volgende plaatsen:
-
in de parkeergarage en toegangen;
-
in de vluchtwegen;
-
nabij blusmiddelen;
-
in de beheerderruimte;
-
bij de noodstroomopwekker;
-
bij de vluchtdeuren;
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
37
252.
De richtings- en uitgangsborden maken deel uit van de noodverlichting.
253.
De verlichtingssterkte van de algemene noodverlichting moet binnen 5 seconden na netuitval tenminste 10 lux op vloerniveau zijn. Bij vluchtdeuren is dit tenminste 25 lux.
254.
De richtings- en uitgangsborden dienen permanent te zijn ingeschakeld.
255.
Een optisch en akoestisch ontruimingsalarm moet bij calamiteiten in werking treden, het bestaat uit verlichte tekstborden, rode intermitterende signaallampen en akoestische signaalgevers, z.g. slow whoop. Zij moeten vanaf iedere plaats binnen de garage duidelijk waarneembaar zijn.
9.1 Brandbestrijdingsinstallatie 256.
De garage moet worden voorzien van één of meerdere droge blusleidingen, te bepalen in overleg met de gemeente/brandweer;
257.
Indien mogelijk dient een sprinklerinstallatie te worden vermeden. Rookcontrole en brandbeheersing moeten bij voorkeur plaatsvinden met het eventueel toe te passen stuwdrukventilatiesysteem;
258.
Het aantal op de te plaatsen brandslanghaspels en/of brandblussers wordt in overleg met de gemeente/brandweer bepaald;
259.
Bij brandslanghaspels worden de leidingen naar de haspels pas met water gevuld indien een brandmelding heeft plaatsgevonden (droge blusleiding);
260.
Brandbestrijdingsmiddelen in publiekstoegankelijke ruimten mogen alleen toegankelijk zijn door het activeren van een brandalarm in combinatie met een elektrische ontgrendeling.
9.2 Brandmelding-/ontruimingsinstallatie Indien de garage wordt voorzien van een brandmeldingcentrale moeten de volgende voorzieningen worden aangebracht: 261.
Een van buiten het gebouw waarneembaar flitslicht dat is aangesloten op de brandmeldingcentrale, op (een) in overleg met de brandweer te bepalen plaats of plaatsen;
262.
Een buiten of op het gebouw bevestigde sleutelkluis, op een in overleg met de brandweer te bepalen plaats, die te openen is met een brandweersleutel.
263.
Nabij de brandslanghaspels moet een brandmelder worden geplaatst die tevens de watertoevoer naar de haspels aanstuurt.
38
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
10 Werktuigbouwkundige eisen 10.1 Algemene voorzieningen 264.
Leidingen dienen zoveel mogelijk uit het zicht te worden aangebracht;
265.
Leidingen mogen niet onder balken door lopen;
266.
Daar waar mogelijk moeten bouwkundige sparingen voor leidingen worden aangebracht;
10.2 Ventilatie 267.
Er dient voldoende ventilatie in de garage aanwezig te zijn;
268.
De garage moet bij voorkeur natuurlijk worden geventileerd conform de eisen uit NEN 2443 paragraaf 7.3;
269.
Indien natuurlijke ventilatie niet volstaat gelden de eisen uit paragraaf 10.2.1 en 10.2.2.
10.2.1 Stuwdrukventilatie 270.
Er moet rekening worden gehouden met voorzieningen die in, op en/of aan het gebouw moeten worden geplaatst;
271.
De aanzuigopeningen dienen minimaal op een hoogte van 5 meter boven straatniveau in een verkeersluwe omgeving en buiten de beïnvloeding van de uitblaasopeningen te worden aangebracht. Zie ook de toelichting in NEN 2443;
272.
De uitblaasopeningen dienen minimaal op een hoogte van 5 meter boven straatniveau in een verkeersluwe omgeving en buiten de beïnvloeding van de aanzuigopeningen te worden aangebracht. Zie ook de toelichting in NEN 2443;
273.
Stuwdrukventilatie moet worden toegepast voor de toegang van de garage, de rijbanen en de parkeervakken;
274.
Om extra vervuiling van apparatuur en de garage te voorkomen moet vermeden worden dat de mechanische ventilatie tot gevolg heeft dat via de in- en uitritten lucht met verhoogde snelheid de garage wordt ingezogen;
275.
Installaties voor mechanische ventilatie moeten beschikken over tenminste twee nagenoeg gelijkwaardige ventilatie-eenheden, die samen de totale capaciteit kunnen leveren. De ventilatie-eenheden moeten zo geschakeld zijn dat indien één installatie-eenheid uitvalt automatisch de andere wordt ingeschakeld. De storingssignalering moet in werking treden.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
39
10.2.2 Overdrukventilatie 276.
In de beheerderruimte moet overdrukventilatie worden toegepast.
10.3 Verwarming In een aantal ruimten is klimaatbeheersing nodig. Hiervan is een overzicht opgenomen in de tabel hierna.
Ruimte
Type verwarming
Instelbare
Behoud
Regeling
temperatuur
Magazijnruimte
Verwarmingselement
Nee
10 graden Celsius
Exploitatiekast/technische ruimte
Verwarmingselement
Nee
10 graden Celsius
Ruimte vuilwaterpomp
Verwarmingselement
Nee
10 graden Celsius
NSA-ruimte
Verwarmingselement
Nee
10 graden Celsius
Beheerderruimte
Verwarmingselement of Ja
25 graden Celsius
airconditioning
277.
De klimaatbeheersing moet voldoen aan de eisen uit NEN 1087 en NEN 8087;
278.
De genoemde waarden dienen te kunnen worden gerealiseerd vanaf een buitentemperatuur van -10 graden Celsius bij een windsnelheid van 8 meter/seconde;
279.
Een niet-instelbare regeling houdt in dat de betreffende thermostaten ingesteld zijn op de gewenste behoudtemperatuur en afgeschermd zijn tegen onbevoegd verstellen;
280.
De verwarmingselementen dienen vast te worden aangesloten door middel van een afschakelbare thermostaat. Aansluiten via wandcontactdozen en losse kabel met stekker is niet toegestaan;
281.
In de exploitatieruimte, technische ruimte en NSA ruimte dienen tevens hygrostaten voor het aansturen van de verwarmingselementen te worden aangebracht.
10.4 Koudwateraansluitingen 282.
In de garage moet een watertappunt aanwezig zijn. Dit watertappunt moet zijn aangebracht in een bouwkundig afsluitbare kast/ruimte die met een sleutel afgesloten moet kunnen worden.
40
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
10.5 Binnen- en buitenriolering en waterafvoer 283.
Bij de bepaling van de verwerkingscapaciteit van de hemelwaterafvoeren moet rekening worden gehouden met het feit dat de bovenste parkeerlaag mogelijk niet wordt overdekt;
284.
Bij de bepaling van de verwerkingscapaciteit van de hemelwaterafvoeren moet rekening worden gehouden met de eventuele fasering; de parkeerlaag die in na afronding van fase I de bovenste laag vormt, kan in een later stadium een tussenliggende parkeerlaag worden, waarna er voldoende verwerkingscapaciteit moet zijn om hemelwater af te voeren dat op de nieuwe bovenste parkeerlaag valt.
285.
Standleidingen en hemelwaterafvoeren moeten dusdanig worden geprojecteerd dat ze niet ten koste gaan van de functie of functies van de ruimten waarin ze zich bevinden;
286.
Per 250 m2 vloeroppervlak moet in het midden van de rijweg een afvoerput (0,20 x 0,20 meter) worden ingestort en afgedekt met een thermisch verzinkt stalen putdeksel. Het water moet kunnen worden afgevoerd naar de olie/vetscheider;
287.
In de parkeergarage dient een opvang te komen voor vuilwater, de opvang dient voorzien van een pompinstallatie om het water af te voeren;
288.
De plafonds mogen geen vochtplekken bevatten;
289.
Afdruipend condensvocht mag geen schade berokkenen;
290.
De verharding van de vloer moet aan redelijke eisen voor de afwatering voldoen. Het moet plasvorming van meer dan 5% van het oppervlak van de garage voorkomen (afschot en opvangputten).
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
41
11 Elektrotechnische installaties 11.1 Algemeen 291.
(Elektro)technische installaties dienen zo mogelijk stand-alone in de parkeergarage te worden aangebracht, goed bereikbaar vanuit de parkeergarage en bedienbaar vanuit de beheerderruimte;
292.
Alle installaties dienen te worden weggewerkt d.m.v. instorten van de leidingen en toebehoren of weggewerkt te worden achter verlaagde plafonds, in leidingschachten of kabelgoten;
293.
Verticale leidingen en horizontale leidingen die niet kunnen worden weggewerkt en zich in publiekstoegankelijke ruimten bevinden, moeten tot een hoogte van 2,50 meter worden uitgevoerd in Hostalietbuis met een afscherming van RVS Ω profiel en RVS bevestigingsmaterialen;
294.
De voedingsspanning naar installaties moet op een hoofdverdeelinrichting als afzonderlijke groep zijn uitgevoerd. Ze moeten zijn voorzien van overspanningsbeveiliging en voldoen aan de van toepassing zijnde NEN-normen met bijbehorende aanvullingen.
295.
De voedingskabels moeten van een moeilijk brandbare uitvoering zijn. De voedingskabels voor beveiligingsinstallaties moeten worden gelegd door ruimten waarin redelijkerwijs geen brand kan ontstaan. Voedingskabels van de betreffende brandpreventieve voorzieningen moeten zo zijn gesitueerd dat deze ten minste 60 minuten kunnen blijven functioneren.
296.
Alle installaties moeten voldoen aan de wettelijke geluids- en milieunormen.
11.1.1 Nuts- en centrale energievoorzieningen 297.
De aangeleverde centrale energievoorzieningen moeten voldoende capaciteit hebben voor de garage en alle installaties die tot de garage behoren.
11.1.2 Eisen verdeelinrichtingen 298.
De verdeelinrichtingen en de voedingsleidingen moeten een reservecapaciteit hebben van 20% ten opzichte van het geïnstalleerde vermogen.
11.1.3 Noodvoorzieningen 299.
Nood(stroom)voorzieningen moeten worden aan gebracht conform wet- en regelgeving. Er moet ten minste worden voorzien in noodverlichting en een UPS (Uninterruptable Power
42
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
Supply) aanwezig zijn die ervoor zorgt dat het parkeermanagementsysteem bij stroomstoringen zonder dataverlies kan afsluiten. 300.
De noodverlichting dient te worden uitgevoerd als centrale noodverlichting en moet worden aangesloten op een centraal noodverlichtingsysteem.
301.
De noodverlichting dient bij stroomuitval onmiddellijk in werking te treden.
302.
Indien in de garage mechanisch wordt geventileerd en het gebruik bij spanningsuitval gewoon doorgaat of wanneer de ventilatie-installatie onderdeel uitmaakt van de rookscheiding is een noodstroomvoorziening vereist;
303.
Indien blijkt dat een noodaggregaat moet worden toegepast, moet deze minimaal capaciteit bieden voor: -
Het toegepaste ventilatiesysteem;
-
Het toegangscontrole-/parkeermanagementsysteem;
-
Het centraal noodverlichtingsysteem;
-
20% reserve.
-
De noodaggregaat moet worden uitgevoerd voor parallel netbedrijf (gesynchroniseerd), zodat belast proefdraaien op normaal vermogen ongestoord mogelijk is;
-
De capaciteit van de brandstoftank van de noodaggregaat moet voldoende zijn om 2 uur op nominaal vermogen te kunnen draaien inclusief 10 keer starten;
304.
Bij het uitvallen van de netspanning of een verlaging van 30% moet de noodstroomvoorziening automatisch worden ingeschakeld en moeten de relevante installaties na ten hoogste 15 seconden zijn overgeschakeld. Bij terugkerende netspanning van ten minste 90% moet de noodstroomvoorziening weer worden uitgeschakeld.
11.2 Verlichting 305.
Er moet uitsluitend LED-verlichting worden toegepast;
306.
De elektrische verlichting moet worden uitgevoerd volgens de NEN-EN 12464;
307.
De elektrische verlichting moet voldoen aan de eisen die NEN 2443 stelt voor de verlichtingssterkte, kleurweergave-index en gelijkmatingheidsindex (gemeten na een gebruiksperiode van twee jaar).
308.
Het uitgangspunt is dat de verlichting energiezuinig en intelligent te managen moet zijn en gedurende een lange periode het vereiste verlichtingsniveau garandeert.
309.
Het intelligente verlichtingsmanagementsysteem moet er onder meer voor zorgen dat het verlichtingsniveau op tijdstippen waarop dit gewenst is gedempt kan worden en dat de
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
43
verlichting 's nachts kan worden uitgeschakeld en automatisch wordt ingeschakeld op het moment dat een parkeerder de garage betreedt. 310.
Armaturen worden zodanig geplaatst dat bij verwisselen van de lichtbronnen zo min mogelijk hinder wordt ondervonden van geparkeerde voertuigen. In principe betekent dit plaatsing op de scheiding van parkeervak en rijstrook (bij dubbele parkeervakken aan de kopzijde tussen de parkeervakken) en bij wanden 0,50 meter vanaf de wand (aanlichten wand).
311.
De elektrische voeding moet over drie groepen en fasen worden verdeeld. Deze groepen zijn evenredig verdeeld over de parkeergarage en omvatten 20%, 30% en 50% van de armaturen, zodat het mogelijk is de verlichting op diverse niveaus te laten branden.
312.
De bediening van de verlichting in de parkeergarage dient te worden bestuurd en bediend in de beheerderruimte en op afstand bij een nader te bepalen centrale bedieningsruimte.
313.
De verlichting dient sectorgewijs (per parkeervloer, per halve parkeervloer en per groep) handmatig schakelbaar te zijn vanaf het synoptisch paneel in de beheerderruimte en op afstand.
314.
Een apart aandachtpunt is de overgang van daglicht naar kunstlicht. Bij de ingang van een parkeergarage is kunstlicht ook overdag belangrijk om de automobilist snel aan de overgang van binnen naar buiten en omgekeerd te laten wennen. Bij avond en nacht moet rekening gehouden worden met aanpassing van de verlichting in de parkeergarage vanuit een donkere buitenomgeving.
315.
Alle armaturen moeten worden voorzien van slagvaste/vandalisme-bestendige kappen (IPwaarde 66).
316.
De lichtkleur van de lichtbronnen is wit.
317.
Bij bovengrondse parkeergarages behoort lichthinder voor de omgeving te worden voorkomen. Voor lichthinder ten gevolge van de gebouwverlichting ligt de grenswaarde op 2 lux gemeten op het raam van de eerste verdieping, of op 10 lux op een blinde muur tijdens de avonduren en de nachtelijke uren.
318.
Lichthinder ten gevolge van de koplampverlichting van rijdende personenauto’s behoort eveneens te worden voorkomen.
11.3 Communicatie 319.
De garage moet worden voorzien van C2000-dekking.
320.
In de garage moeten voorzieningen voor het realiseren van voldoende dekking van het signaal van mobiele telefonie van alle gebruikelijke providers in Nederland aanwezig zijn.
44
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
321.
De parkeergarage dient te zijn voorzien van een muziekinstallatie die volledige dekking heeft door de gehele parkeergarage;
11.4 Beveiliging en monitoring De veiligheids- en beheersystemen worden aangesloten op de beheerderruimte, waarbij beheer op afstand mogelijk moet zijn. De volgende voorzieningen voor gebruiksveiligheid en monitoring moeten worden opgenomen: •
visueel bewakingsysteem van camera’s en bewakingsbeeldschermen;
•
Indien vereist (Bouwbesluit): brandmeldsysteem en -paneel;
•
ontruimingssysteem en -bedieningspaneel;
•
indien vereist (dichte garage) CO/LPG-detectie;
•
Indien vereist (Bouwbesluit) een compartimenteringafscheiding;
•
alarm/intercomsysteem;
•
deurstandsignaleringen;
•
nooduitgangen.
11.5 CO/LPG –detectie (indien van toepassing) 322.
CO/LPG-detectie is noodzakelijk indien natuurlijke ventilatie niet volstaat;
323.
De CO- en LPG-detectoren moeten worden geprojecteerd op basis van NEN 2443. Hierbij moet per combinatie van een CO- en LPG-detector een vloeroppervlakte van maximaal 400 m2 worden bewaakt en moet er per in- of uitgang voor auto’s minstens één detector binnen een straal van tien meter van de in- of uitgang worden gepositioneerd;
324.
De CO-detectoren moeten op 1,50 meter van de vloer worden geplaatst, LPG-detectoren moeten op 150 millimeter van de vloer worden geplaatst;
325.
Als er door het CO/LPG-detectiesysteem in het gebouw een verhoogde concentratie gassen wordt gemeten, moet dit ter plaatse van iedere ingang (dus zowel voor voetgangers als voor auto’s) aan de buitenzijde van de garage worden gesignaleerd.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
45
12 Garanties en onderhoud 12.1 Garanties Bij het ontwerp van de garage, alle installaties die ertoe behoren en alle te gebruiken materialen etc., dient rekening te worden gehouden met eisen met betrekking tot de te leveren garanties en garantietermijnen. Deze gaan in op het moment van oplevering/overdracht van de garage aan de Gemeente Utrecht. De eisen zijn hieronder opgesomd.
12.1.1 Bouwkundig 10 jaar: •
garage op waterdichtheid;
•
prefab betononderdelen tegen afschilferen, roestvlekken, kromtrekken en dergelijke;
•
gevelelementen (voor zover van toepassing);
•
gevelconstructies, ingeschokte betegeling tegen loslaten, stabiliteit en functioneren kitvoegen (voor zover van toepassing);
•
de corrosiebestendigheid van stalen daken gevelplaten inclusief alle afwerkprofielen (voor zover van toepassing);
•
de waterdichtheid van de dakbedekking;
•
de waterdichtheid van de dilatatievoegen;
•
het tegelwerk tegen vochtdoorslag, loslaten van de ondergrond en afschilferen glazuurlaag.
6 jaar: •
het buitenschilderwerk.
5 jaar: •
het binnenschilderwerk;
•
de aanhechting van tegelwerken en andere wandafwerkingsmaterialen.
12.1.2 Werktuigbouwkundige installaties 2 jaar:
46
•
mechanische ventilatie met signaleringsinstallatie;
•
vuilwaterpompen;
•
olie-/vetscheider.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
1 jaar: •
verwarmingselementen;
•
kranen;
•
wasbakken;
•
brandslanghaspels;
•
poederblussers (voor zover van toepassing).
12.2 Elektrotechnische installaties 2 jaar: •
noodstroomaggregaat;
•
centrale noodverlichtingsnuit.
1 jaar: •
verlichtingsarmaturen;
•
elektrische sluitplaten;
•
speedgates;
•
camera’s, monitoren, multiplexers;
•
CO- en LPG detectoren, stuurkast;
•
brandmeldinstallatie;
•
data- en telefooninstallatie;
•
deurstandsignaleringen;
•
synoptische panelen.
12.3 Onderhoud Behalve met voornoemde garanties dient bij het ontwerp van de garage, de installaties en alle daarbij te gebruiken materialen, ook rekening te worden gehouden met ´onderhoudsarme´ keuzes. Daarnaast moeten de betreffende leveranciers bereid moeten zijn om na het verstrekken van de benoemde garantietermijnen voor de door hen geleverde materialen en/of installaties een onderhoudscontract conform de geldende normen per component en/of installatie af te geven onder de volgende condities en/of voorzien van: 326.
een looptijd van 1 jaar, automatisch te continueren per kalenderjaar, met een opzegtermijn van 2 maanden inclusief materialen en arbeidsloon;
327.
een volledige omschrijving van de/het te onderhouden component/installatie.
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016
47
©2016,Spark B.V.
[email protected], 2266 AD Leidschendam tel 070-317 70 05, fax 070-317 80 66
Behoudens de door de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit dit document worden verveelvoudigd (waaronder begrepen het opslaan in een geautomatiseerd gegevensbestand) of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Spark B.V.. Alle rechten voorbehouden.
All rights reserved. No parts of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without prior written permission of Spark B.V.
Aan de inhoud van dit document kunnen geen rechten worden ontleend. Spark B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voortvloeiend uit eventuele onjuistheid of onvolledigheid van de in dit document vermelde informatie. 48
- Versie : 1. - Copyright Spark 5 februari 2016