Overzicht van de brieven ontvangen naar aanleiding van de inspraakprocedure voor het project van Electrabel-Jan de Nul: windmolenpark op de Vlakte van de Raan. Overzicht ontvangen brieven. In het totaal werden 26 brieven ontvangen. Tabel 1 geeft een overzicht van de sectoren die antwoorden. Sector Nederlandse overheid Nederlandse organisaties Natuurorganisaties Provincie/Stads –en gemeentebesturen Officiële instanties visserij Particulieren Verzekeringsmaatschappij * brieven bevattende een petitie
Aantal brieven 1 6 7 3* 3* 5 1
Er werden tevens 2 petities ontvangen. Eén petitie kwam van de gemeente De Haan en omvatte 420 handtekeningen. De tweede petitie kwam van de Rederscentrale en omvatte 72 handtekeningen. Dit document geeft een overzicht va n de belangrijkste milieu-argumenten die aangehaald werden in de ontvangen brieven. Gemakkelijkheidshalve werden de argumenten gegroepeerd in de volgende categoriën: • Scheepvaart en veiligheid • Morfologie en geologie • Locatie/ruimtelijke ordening • Ecologie (incl. richtlijnen e.d.) • Avifauna, benthos,vissen • Landschap/zicht • Anderen
1. Scheepvaart en veiligheid 1.1. Argumentatie brieven De Nederlandse overheid vindt dat het MER niet duidelijk genoeg is op vlak van scheepvaartveiligheid. Er zijn nog vragen over de invloed op radarsystemen en veiligheid van niet-route gebonden scheepvaart. Zij vragen eveneens om een veiligheidszone van 500m in te stellen. Deze zone dient volledig in Belgische wateren te vallen. De gedeputeerde Staten Provincie Zeeland vindt dat de verzameling turbines geen verstoring van scheepsradaren mag veroorzaken. Nader onderzoek is nodig. Het Nederlandse watersportberaad meldt dat het windpark precies op de route komt te liggen van recreatievaarders op weg van en naar de Belgische havens. Dit is een intensieve route. Volgens deze organisatie kan om het park heenvaren voor pleziervaart een nautisch of veiligheidsprobleem opleveren gezien de heersende windrichting en stroom ter plaatse. De recreatievaart dient daarom volgens de organisatie beschouwd te worden als een kwetsbare categorie. Breed Overleg Deltawerken steunt deze mening. Eveneens achten de watersportraad het van belang dat de effecten van windturbines op navigatieapparatuur wordt onderzocht.
1
Breed Overleg Deltawerken vindt dat er niet voldoende rekening gehouden werd met het reële gevaarsaspect van het object wanneer de pleziervaarder met onvoorziene moeiljke omstandigheden (motorstoring/ problemen met roerwerking e.d.) of zeer slechte weersomstandigheden te maken krijgt. De Bestendige Deputatie van de provincie West-Vlaanderen vraagt dat het veiligheidsaspect voor routegbonden scheepvaart grondig zou worden uitgewerkt (geen beperking tot louter een andere route opleggen). Dit is ook de mening van Mevr. XX.
1.2.
Overwegingen BMM
De dienst Scheepvaartbegeleiding van de Vlaamse gemeenschap laat momenteel een studie uitvoeren naar de invloed van het windmolenpark op de Schelderadarketen. De eerste resultaten worden verwacht eind mei 2002. De scheepvaartveiligheid wordt behandeld in de milieu-effectenbeoordeling (MEB) in het deel risico’s en mogelijke gevolgen van rampen van de verschillende hoofdstukken. Het windmolenpark wordt beschouwd als een nieuw obstakel. Bijgevolg wordt van de aanvrager verwacht dat hij bijdraagt bij de graad van paraatheid van de staatshulpdiensten.
2. Morfologie en geologie 2.1. Argumentatie brieven De Nederlandse overheid vindt dat het MER onvoldoende ingaat op mogelijke morfologische veranderingen die onder meer kunnen leiden tot verzwakking van het kustfundament. Zij zijn geïnteresseerd in het door België aangekondigd onderzoek naar het erosieproces rond palen.
2.2. Overwegingen BMM Deskundigen van de BMM onderzochten het probleem van erosie rond de palen. Alhoewel het MER op zich niet alle nodige informatie geeft, lijken er toch geen problemen op te treden. De invloed op de hydrodynamica van de palen is verwaarloosbaar. De eventuele verhoging van de turbiditeit tijdens de exploitatiefase is ongetwijfeld veel minder dan tijdens de bouwfase en gegeven de natuurlijke hoge turbiditeit in het gebied, de sterke natuurlijke variatie van de turbiditeit en de belangrijke dumpingactiviteiten in de nabijheid wordt ook hier geen significant effect verwacht. Het voorkomen van belangrijke erosiekuilen zou moeten vermeden worden door de plaatsing van de erosiebescherming. Een uitgebreid verslag van het onderzoek wordt in de MEB teruggevonden in hoofdstuk 5.1. Effecten Exploitatiefase deel hydrodynamica en sedimentologie.
3. Locatie/ ruimtelijke ordening 3.1. Argumentatie brieven De Nederlandse overheid zou het op prijs stellen indien België al het mogelijke doet om het windmolenpark op te schuiven richting westen. Ook Stichting de Noordzee pleit voor een grotere afstand tot de kust dan de geplande 15 km. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Zeeland vindt dat er nader onderzoek nodig is naar de ligging van het potentiële windpark ten opzicht van de vogeltrek. De Bestendige Deputatie van de Provincie West-Vlaanderen wenst de aandacht te vestigen op de noodzaak van een ruimtelijke planning op zee. Ook de gemeente De Haan vindt dat een ruimtelijke planning in zee steeds noodzakelijker wordt. Het Marien Ecologisch Centrum vraagt dat eerst alle mogelijke locaties op land worden bekeken. Het vogelopvangcentrum Middenkust, de vogelwerkgroep Oostende, Natuurpunt Afdeling Middenkust en de heer XX delen deze mening. Stichting de Noordzee vindt dat het niet duidelijk is of alle locaties op land volledig benut werden.
2
Het Nederlandse Watersportberaad is van mening dat een maximum toelaatbare belasting van de ruimte van de Noordzee dient vastgesteld te worden.
Stichting De Noordzee acht het van belang dat de verdere ontwikkeling van windmolenparken in zee niet verspreid plaatsvindt. Ook vinden zij het niet duidelijk hoe de afstanden (400m) tussen de verschillende turbines berekend werden. Productschap Vis ervaart het feit dat er geen alternatieve locaties werden opgenomen in het MER als een ernstig gemis en verzoeken om aan te geven wat de reden hiervoor is. Zij verwijst in dit verband naar de EU richtlijn 85/337, betreffende de milieu-effectenbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, bijlage 3, punt 2.
3.2. Overwegingen BMM De BMM wijst erop dat de projectontwikkelaar vrij is de volgens hem meest geschikte locatie te kiezen. De verschillende aangehaalde alternatieve locaties werden door de BMM onderzocht. Hierbij kwam de BMM tot de conclusie dat indien een windmolenpark geplaatst wordt in de territoriale zee, de Vlakte van de Raan de beste locatie is. Een korte bespreking van inplantingsconfiguratie en locatiekeuze wordt in de MEB besproken in het hoofdstuk 1.2. technische beschrijving van het project. Betreffende de ruimtelijke ordening op zee wijst de BMM erop dat dit een bevoegdheid is die verschillende administratie aanbelangt. De BMM is bereid mee rond te tafel te zitten om zo’n ruimtelijk ordeningsplan mee te helpen ontwikkelen. Over de inplanting op land kan de BMM geen uitspraak doen aangezien deze Gewestelijke bevoegdheidsmaterie is.
4. Ecologie 4.1. Argumentatie brieven De Nederlandse overheid wijst erop dat het project op de Vlakte van de Raan niet in lijn is met de Langetermijnvisie Schelde-estuarium. Deze langetermijnvisie werd uitgewerkt door de Belgische en Nederlandse overheid en stelt dat ingrepen die de natuurlijke morfologie van het mondingsgebied aantasten niet kunnen. De gedeputeerde Staten Provincie Zeeland, de Kustwerkgroep, afdeling Westkust en afdeling Knokke-heist van Natuurpunt zijn het hiermee eens. De Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen vraagt dat de vergunningverlenende overheid rekening zou houden met het voorzorgsbeginsel. De Kustwerkgroep wijst erop dat de toepassing van dit beginsel een juridische verplichting is. Ook de afdeling Westkust en afdeling Middenkust, afdeling K nokke-heist van Natuurpunt, Vogelwerkgroep Oostende, Vogelopvangcenturm Middenkust, Marien Ecologisch Centrum en de heer XX vragen aandacht voor dit punt. De Kustwerkgroep wijst erop dat alhoewel het gebied niet werd aangeduid als Speciale Beschermingszone krachtens de Vogel – en habitatrichtlijn, de bescherminsmaatregelen voorzien in art.6 § 4 van de habitatrichtlijn van toepassing is. Stichting de Noordzee wijst erop dat de gehele Voordelta in Nederland is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Verdere achten zij het mogelijk dat delen van de Vlakte van de Raan kwalificeren voor aanduiding onder de Habitatrichtlijn. Ook de Stuurgroep Voordelta haalt deze argumenten aan.
4.2. Overwegingen BMM De BMM merkt hierbij op dat de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap in de territoriale zee duidelijk afgelijnd zijn: het betreft de bescherming van de hydraulische wegen en hun aanhorigheden, de havens en hun aanhorigheden, de zeewering, de loodsdiensten en bebakeningsdiensten van en naar de havens, evenals de reddings- en sleepdiensten (Bijzondere Wet van 8 augustus 1980). De akkoorden overeengekomen tussen de Vlaamse
3
Gemeenschap en de Nederlandse autoriteiten voor het beheer van de Scheldemonding kunnen dus enkel betrekking hebben op de domeinen van hun bevoegdheid. Voor ieder ander bevoegdheidsdomein, zoals de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen, is het akkoord van de federale overheid vereist. De BMM merkt op dat de site van het geplande windmolenpark niet onmiddellijk in aanmerking komt voor speciale beschermingsmaatregelen onder de EC Vogelrichtlijn, of het Ramsar, Bern of Bonn Verdrag. Evenmin komt het gebied voorlopig in aanmerking om aangeduid te worden als habitatrichtlijngebied. Bovendien zou een aanduiding als Habitatrichtlijngebied de inplanting van windmolens niet noodzakelijk uitsluiten. Evenwel wordt toegegeven dat het gebied grenst aan een door Nederland aangeduid natuurgebied. De internationale en nationale verplichtingen met betrekking tot Natuurbehoud en –bescherming & Soorten- en habitatbescherming komen uitgebreid aan bod in hoofdstuk 2.4. van de MEB. Wat betreft art.6 §4 van de Habitatrichtlijn merkt de BMM op dat dat artikel betrekking heeft tot speciale beschermingszones en dus hierniet van toepssing is. Het gebied is ook geen prioritair habitat. De wet ter bescherming van het marien milieu vermeldt in art.4 § 3 inderdaad het voorzorgsbeginsel. De BMM is van mening dat dit beginsel inderdaad dient toegepast te worden in de mate van het mogelijke. Gezien er nog een aantal onbekenden zijn n i het wetenschappelijk onderzoek naar bepaalde effecten beroept de BMM zich op de mededeling van de Europese Commissie van 02/02/2000 over het voorzorgsbeginsel (zie ook de website http://www.europa.eu.int/scadplus/leg/nl/lvb/l32042.htm). Hierin staat dat wanneer op grond van toepassing van het voorzorgsbeginsel handelen zonder nadere wetenschappelijke gegevens af te wachten het gepaste antwoord lijkt op een risico, dan moet nog de vorm van de maatregel worden vastgesteld. Behalve de vaststelling van besluiten met rechtsgevolgen die gerechtelijk kunnen worden getoetst hebben de besluitvormers de beschikking over een heel arsenaal aan maatregelen (financiering van een onderzoekprogramma, voorlichting van het publiek over de schadelijke effecten van een product of procédé…). Maatregelen mogen dus niet zomaar worden genomen. De BMM voorziet specifieke voorwaarden waaraan de projcecaanvrager dient te voldoen, alsook eist de BMM een degelijke monitoring van het project.
5. Avifauna/benthos/vissen 5.1. Argumentatie brieven Het Departement Zeevisserij wijst erop dat niet enkel de grijze garnaal in grote densiteiten worden aangetroffen. Ook andere soorten vermeld in tabel 5.8. van het MER komen in grote densiteiten voor. Het Productschap Vis sluit zich hierbij aan. De Gedeputeerde staten van de Provincie Zeeland wijst erop dat de effecten van de plaatsing van de turbines op het visbestand en meer specifiek de garnaalstand niet gekend zijn. De Dienst Zeevisserij gaat niet akkoord met de berekeningswijze om de effecten van de werkzaamheden op de visserij te kwantificeren omdat zij o.a. een grondig miskenning van de visserijtechnische principes vaststellen in het MER. Volgens de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen is er vrijwel zeker een belangrijke negatieve impact op de zeevogels en de trekvogels te verwachten. De Kustwerkgroep en afdeling Westkust van Natuurpunt zijn voorzichtiger in hun formulatie hieromtrent, maar wijzen toch op het belang van de Belgische kustwateren voor de avifauna. Er worden regelmatige overschrijdingen vastgesteld van de internationale erkende 1% norm voor een aantal vogelsoorten. Stichting de Noordzee vindt het van belang dat de vogeltrekbewegingen en de mogelijke effecten van het windmolenpark in kaart worden gebracht. Hierbij zijn met name ook de cumulatieve effecten van belang. Het Productschap Vis wijst erop dat de Vlakte van de Raan bekend staat als visrijk gebied.Tevens onderschrijven zij het feit dat het desbetreffende gebied een belangrijk fourageer-, paai-, en kraamgebied is voor jonge platvis en garnaal. Eveneens merken zij op dat er een beschrijving ontbreekt van de gewijzigde stromignen die een negatief effect kunnen hebben op de larvenstroom richting de Zeeuwse Voordelta en het Waddengebied.
4
Het Productschap vindt dat voorafgaandelijk aan de plaatsing van een windpark een nulmeting dient plaats te vinden, alsook dat er een onderzoek naar de visserijeffecten zal gebeuren. Het Breed Overleg Deltawerken vindt dat de leemte in kennis op gebied van, door windmolens veroorzaakte onderwatertrillingen, op de visbestanden en hun prooidieren voorafgaand aan de vergunningverlening door nader onderzoek moet worden opgelost.
5.2. Overwegingen BMM De deskundigen van de BMM hebben de problematiek rond de vogels degelijk onderzocht in het deel Avifauna van de verschillende hoofdstukken van de MEB. Er werd tevens een bijkomende studie uitgevoerd door het Instituut voor Natuurbehoud. Samenvattend kan gesteld worden dat meerdere studies uitwijzen dat bepaalde vogelsoorten een windmolenpark actief vermijden. Waarschijnlijk zal er dus enig effect zijn op migraties van bepaalde vogelsoorten. Het potentiële effect van deze obstructie werd grondig besproken, onder meer met ornithologen. Er werd geconcludeerd dat een obstructie van de corridor van meer dan 1/3 van de totale corridor (geschat aan de hand van de beschikbare informatie) beschouwd moet worden als potentieel ernstig storend en niet aanvaardbaar (zie 3.0.). Volgens de schatting van de migratieroutes van de belangrijkste soorten, en de potentiële obstructie van de migratieroutes door dit windmolenpark, wordt verwacht dat in geen van de gevallen 1/3 van de totale migratieroute aangetast wordt (zie tabel 1). Het bijkomende energieverbruik van de vogels door het ontwijken van het park wordt verwaarloosbaar geacht. In de toekomst dient rekening gehouden te worden met cumulatieve effecten van de eventuele uitbreiding van het aantal windmolens in dit gebied. Er wordt niet verwacht dat er m.b.t. de migratiecorridor cumulatieve effecten zouden optreden met de effecten van een eventueel windmolenpark op de Wenduinebank. De deskundigen van de BMM hebben de problematiek rond de vissen en het benthos degelijk onderzocht in het deel Benthos, vissen en biodiversiteit van de verschillende hoofdstukken. Er werd tevens een bijkomende studie uitgevoerd door het Departement Zeevisserij. Samenvattend kan gesteld worden dat door het eventueel sluiten van het gebied voor bepaalde vormen van visserij de biomassa en diversiteit van vissen en bodemorganismen in het gebied kan toenemen, alsook hun gemiddelde grootte en abundantie. Het wegvallen van de visserij kan er bovendien voor zorgen dat de kraam- en kinderkamerfunctie van het gebied voor tong en schol ten volle zou kunnen benut worden. Dit kan ook onrechtstreeks gunstige gevolgen hebben voor de visserij in de omliggende gebieden. Bijgevolg zijn een aantal gunstige effecten op de visserij, ook buiten het gebied, te verwachten alsook een gunstig effect op de bestaande bodemfauna. De belangrijkheid van deze effecten is echter onvoldoende gekend. Gezien de omvang van het park zullen deze eerder beperkt zijn.
6. Landschap/zicht 6.1. Argumentatie brieven De Nederlandse overheid vraagt nieuwe visualisaties zodra er duidelijkheid is over de kleurstelling van de windmolens. De Bestendige deputatie West-vlaanderen vraagt aandacht voor de visuele impact van het project en stelt dat alle maatregelen dienen te worden genomen om de openheid en de weidsheid van de zee zo weinig mogelijk te beïnvloeden. De gemeente Knokke-Heist vindt dat dit project slechts kan aanvaard worden indien de aanvrager kan garanderen dat de visuele hinder tot een absoluut minimum beperkt wordt. De Gemeente De Haan vindt dat er onvoldoende rekening gehouden werd met de visuele pollutie van de inplanting zo dicht bij de kustlijn. Hoezeer men ook tracht de waarneembare omvang van deze constructies te minimaliseren, toch zal een park van deze grootte goed zichtbaar blijven vanaf de badplaatsen en zal de horizon en de open ruimte verstoord worden.
5
Mevrouw XX wijst er op dat Knokke, Bredene en De Haan de laatste plekjes aan onze kust zijn waar er nog een ongeschonden duinenrij is. Uitgerekend daar zal de horizon visueel vervuild worden door hoge turbines. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Zeeland vraagt specifieke aandacht voor de landschappelijke consequenties van het windpark op de weidsheid van het mondingsgebied en voor de visualisaties vanaf verschillende locaties langs de Zeeuwse kust. Breed overleg Deltawerken hecht er belang aan dat onderzocht wordt hoe de zichtbaarheid en de beleving daarvan in de praktijk zich voordoen.
6.2. Overwegingen BMM De deskundigen van de BMM hebben de problematiek rond het landschap degelijk onderzocht in het deel Landschap van de verschillende hoofdstukken van de MEB. Er werd een bijkomende studie uitgevoerd met betrekking tot de zichthoeken alsook een studie, uitgevoerd door het WES, over de beleving van windmolens in zee. De BMM is van oordeel dat een infrastructuur 30° van de gezichtshorizon mag innemen. Meerdere structuren mogen tot maximaal 36° innemen.
7. Anderen 7.1. Argumentatie brieven De vereniging Hulp in Nood wijst erop dat indien de vissers naar andere gebieden verder uit de kust dienen te varen grotere risico’s omwille van de langere vaartrajecten zullen ondervinden. Dit impliceert verhoogde verzekeringspremies. De gemeente Knokke-Heist vindt dat het project pas kan aanvaard worden indien de aanvrager kan garanderen dat er geen enkele vorm van geluidsimmissie, afkomstig van het windmolenpark, kan waargenomen worden. Het Watersportberaad en Breed overleg Deltawerken wijzen erop dat in het MER niet wordt aangegeven dat het park aan het einde van de exploitatie daadwerkelijk gesloopt zal worden.
7.2. Overwegingen BMM De deskundigen van de BMM hebben de problematiek rond geluid degelijk onderzocht in het deel Geluid van de verschillende hoofdstukken van de MEB. I.v.m. het einde van de exploitatie wijst de BMM erop dat indien het park gesloopt wordt de nodige financiële garanties gevraagd werden bij het toekennen van de concessie. De mogelijkheid bestaat dat op het einde van de exploitatie de periode verlengd wordt of dat, indien gedurende 20 jaar monitoring geen noemenswaardig effect werd vastgesteld, de turbines vervangen worden modernere versies.
6