Overlegplatform Sport voor Allen
Uitbouwen van een lokaal Sport voor Allen beleid
Synthesenota werkgroep 1 – goedgekeurd door het Overlegplatform Sport voor Allen op19/12/2005
Op het “Overlegplatform Sport voor Allen” van 16 december 2004 werd beslist 5 werkgroepen op te richten die als taak hadden teksten aan te leveren die moeten leiden tot het opstellen van een concreet en globaal Sport voor Allen actieplan. Volgende werkgroepen werden opgericht: • Werkgroep 1: Uitbouwen van een lokaal Sport voor Allen beleid • Werkgroep 2: Sportpromotieplan 2005-2009 op Vlaams niveau • Werkgroep 3: Sportinfrastructuurbeleid/ruimtelijke ordening en sport • Werkgroep 4: Het erkennen en ondersteunen van onderwijsgebonden sport als kwaliteitsvolle schakel in een Sport voor Allen beleid • Werkgroep 5: Sportkaderopleiding in relatie met een Sport voor Allen beleid Met uitzondering van werkgroep 4 (rond onderwijsgebonden sport) vergaderden alle werkgroepen in de loop van de maanden maart en april 2005. Deze besprekingen leidden per thema tot concrete actiepunten.
Werkgroep 1: Uitbouwen van een lokaal Sport voor Allen beleid Aangezien er wat het uitbouwen van een lokaal Sport voor Allen beleid betreft, heel wat deelaspecten een rol spelen, werd per item een subwerkgroep opgericht. Deze subwerkgroepen hadden als taak een basisdocument rond de diverse thema’s op te stellen. Deze teksten werden op 29 april 2005 aan de voltallige werkgroep “Uitbouwen van een lokaal Sport voor Allen beleid” ter discussie en goedkeuring voorgelegd. De diverse subwerkgroepen behandelden volgende thema’s: Verloningssysteem lesgevers en semi-agorale arbeid (voorz. Chris Massez) Opleidingscheques (voorz. Katrien Van Kets) Ondersteuning van de vrijwilligers (voorz. Katrien Van Kets) Ondersteuning en begeleiding van de sportclubs via federaties (voorz. Kris De Coorde) Kwalitatieve en kwantitatieve jeugdwerking binnen de sportclubs (voorz. Lies Van Heddegem) Dubbel sportaanbod competitie/recreatie (voorz. Tanja Moens) Rationalisering van de sportclubs (voorz. Dany Punie) Rol gemeentelijke en provinciale sportdiensten (voorstellen voor een nieuw decreet lokaal en provinciaal sportbeleid) (voorz. Frank Bulcaen) Subsidiereglementering (gemeentelijk) (voorz. Dany Punie)
2
1. Verloningssysteem lesgevers en semi-agorale arbeid Specifiek statuut “semi-agorale arbeid” Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in de workshop 6: “De problematiek van de gekwalificeerde lesgevers en de verloning” o.a. volgende resoluties geformuleerd: o “Er moet een duidelijk onderscheid blijven bestaan tussen het statuut van de vrijwilliger en dit van de professioneel (beroepsmatig) tewerkgestelde. Daarnaast moet voor semi-agorale arbeid, in eerste instantie voor de gekwalificeerde lesgever, in een afzonderlijke categorie worden voorzien. Semi-agorale arbeid wil zeggen: occasionele tewerkstelling waarbij de bovengrens minder dan één derde van een voltijdse tewerkstelling bedraagt. Hierbij is een maximale administratieve vereenvoudiging, gecombineerd met maatregelen naar minimale tarieven inzake sociale zekerheid (RSZ) en fiscaliteit (belastingen) absoluut noodzakelijk. Ook de bijzondere groepen zoals werklozen en bruggepensioneerden die zich (tijdelijk) ter beschikking moeten houden van de arbeidsmarkt, moeten binnen het semi-agoraal statuut kunnen opgenomen worden, op voorwaarde dat zij over de vereiste kwalificatie beschikken.” o “De legale tewerkstelling moet absoluut goedkoper worden om de concurrentie met het “grijze” circuit het hoofd te kunnen blijven bieden.” In de beleidsnota 2004-2009 sport van minister Anciaux wordt in de strategische doelstelling 5.2 (blz. 22; 23) “Het verhogen van de (beleids)erkenning van (de grote maatschappelijke betekenis van) sport door de Vlaamse overheid” gepleit voor een verhoging van de dotatie sport. Tegenover deze extra financiële middelen moet o.a. een kwaliteitsverbetering van de sportbeoefening staan. Dit kan door in de sportclubs meer kwaliteitsvolle omstandigheden na te streven en te werken met o.a. professionele begeleiders. Deze professionalisering van de sport op gang brengen kan o.a. via een gerichte verlaging van de lasten op arbeid in de sportsector (Operationele doelstelling blz. 23 laatste bolletje). In de beleidsnota wordt onder de kritische succesfactoren 6.5 (blz. 43; 44) “Herwaardering en ondersteuning van het vrijwilligerswerk in de sport” anderzijds gesteld dat “wat de vergoeding van trainers betreft, het voor sportclubs bijna onmogelijk is om deze op een legale wijze te vergoeden. De huidige systemen bieden te weinig flexibiliteit. Het gaat hier immers meestal niet om volwaardige beroepsarbeid die verricht wordt met het oog op het verwerven van een inkomen dat bestaanszekerheid verschaft. Het gaat echter wel om inzet die onmiskenbaar een maatschappelijk nut heeft en zich beperkt tot enkele uren per week (complementaire functie ten opzichte van professionele arbeid). De Vlaamse regering zal dan ook in overleg met de federale overheid werk maken van een eigen statuut voor dit soort tewerkstelling (semi-agorale arbeid). Een gerichte verlaging van de lasten op arbeid in de sportsector zal een stimulans betekenen voor de professionalisering in de sportsector. (blz. 43 en 44 punt 6.5 § 2). Actiepunt Het creëren van een statuut voor semi-agorale arbeidsactiviteiten binnen het bestaande kader voor professionele arbeid.
3
Dit statuut moet een oplossing bieden voor de grijze zone tussen het vrijwilligerswerk en de professionele arbeid. Momenteel is er onduidelijkheid over de juridische positie van deze activiteiten. Via een specifiek statuut over semi-agorale arbeid kan men rechtzekerheid verschaffen over het statuut van de activiteiten en diegenen die ze verricht, m.a.w. duidelijkheid verschaffen in de toepassing van regelgeving als arbeidsrecht, sociaal, fiscaal en aansprakelijkheidsrecht. Het statuut zal dus moeten zorgen voor een eenvoudige administratie en een duidelijke verlaging van de lasten op vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit. Deze verlaging van de lasten op arbeid in de sportsector zal niet enkel een stimulans betekenen voor de professionalisering in de sportsector maar zal tevens het zwartwerk in de sportsector terugdringen. Het statuut semi-agorale arbeid dient aandacht te hebben voor: het wegwerken van knelpunten in het arbeidsrecht die een te belastend financieel en/of administratief effect hebben op de semi-agorale arbeidsactiviteiten, m.n. uitzonderingen / vrijstellingen op vlak van o.a. het gewaarborgd minimummaandinkomen, de verplichte minimumduur per arbeidsprestatie, de eenderde regel bij deeltijdse contracten, opzeggingstermijnen en opzeggingsvergoedingen, bepalingen over nachtarbeid en zondagswerk,… het wegwerken van knelpunten in het sociale zekerheidsrecht die een te belastend financieel en/of administratief effect hebben op de semi-agorale arbeidsactiviteiten, m.n. een gedeeltelijke uitsluiting uit het toepassingsgebied van de sociale zekerheid duidelijkheid onder welke voorwaarden (inkomstengrens) cumul van inkomsten uit semi-agorale arbeidsactiviteiten toegelaten is voor uitkeringsgerechtigden het wegwerken van knelpunten in het fiscaal recht die een te belastend financieel en/of administratief effect hebben op de semi-agorale arbeidsactiviteiten, m.n. het tot op zekere hoogte vrijstellen van belastingsplicht op inkomsten van semi-agorale arbeidsactiviteiten via artikel 38 van het W.I.B. het wegwerken van knelpunten in het aansprakelijkheidsrecht, m.n. het van toepassing zijn van het bijzonder aansprakelijkheidsregime van artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet (die stelt dat de werknemer alleen aansprakelijk kan gesteld worden bij bedrog, zware schuld of herhaalde lichte fout) voor semi-agorale arbeidsactiviteiten het vaststellen van een onder- en bovengrens, zodat er een duidelijk onderscheid is tussen semi-agorale arbeid en het vrijwilligerswerk enerzijds en tussen semi-agorale arbeid en de minimale volwaardige arbeid (3-uren regel / 13 uren regel) anderzijds; ook geen cumulatie van volwaardige arbeid en semi-agorale arbeid bij dezelfde werkgever de beoogde doelgroepen: m.n. lesgevers, trainers, scheidsrechters en juryleden. De problematiek van zaalwachters en onderhoudspersoneel van sportinfrastructuur hoort niet thuis in de semi-agorale arbeid (cfr motivatie). Hiervoor dient een oplossing gezocht binnen het banenplan van de federale en Vlaamse regering. Aangezien een volledig specifiek en aangepast wettelijk kader creëren voor semi-agorale arbeidsactiviteiten veel specifiek en moeilijk wetgevend werk vraagt en op relatief korte termijn niet haalbaar is, wordt geopteerd om het statuut “semi-agorale arbeid” in eerste instantie vorm te geven via de mogelijkheden tot uitzonderingen en vrijstellingen in de bestaande wetgeving, dus binnen het bestaande juridische kader voor professionele arbeidsactiviteiten. Dit zal de opstap zijn naar een volledig specifiek en aangepast kader voor semi-agorale arbeidsactiviteiten.
4
De diverse actoren (Vlaamse overheid, VSF, …) dienen continu aan te dringen bij de federale overheid (zowel wetgevende macht als uitvoerende macht) om een statuut semi-agorale arbeid te creëren. Volgende procedure wordt voorgesteld: 1. Stuurgroep opstarten op Vlaamse niveau met vertegenwoordigers van het kabinet van minister Anciaux, het Bloso, de VSF, de gemeenten en Vlabus 2. Op niveau van de uitvoerende macht (federale regering): contacten van de stuurgroep met de bevoegde federale ministers met als doelstelling een interkabinettenwerkgroep op te starten intensieve opvolging van de interkabinettenwerkgroep door de stuurgroep met als doel een voorontwerp van wettekst semi-agorale arbeid 3. Op niveau van de wetgevende macht (kamer en senaat): contacten van de stuurgroep met de verschillende fracties uit de kamer en senaat teneinde de nodige politieke goodwill te creëren en eventueel wetgevend werk (wetsvoorstel) op te starten. Timing: o opstarten stuurgroep: 2006 o opvolging op federaal niveau: 2006-2008 Onderzoeksopdracht “verloning in de sport” en “marktwaarde van het product sport” Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in de workshop 6: “De problematiek van de gekwalificeerde lesgevers en de verloning” o.a. volgende vaststellingen geformuleerd: De bedragen van de verschillende verloningscategorieën die op de tabellen voor de occasionele medewerkers staan vermeld, wijken af van de gangbare markttarieven in de sportclubs maar zijn wel vergelijkbaar met deze van het vast personeel van de Vlaamse overheidssector (onderwijs + overheidspersoneel). Uitgaande van de definiëring en de toepassing van de bovenstaande begrippen, blijkt dat zowel de overheid als de sportclubs een ernstig probleem hebben om voldoende sportlesgevers te vinden die willen werken aan de in de tabellen vermelde bedragen. De problematiek van de verloning en de gehanteerde tarieven is echter onvoldoende gekend (over hoeveel mensen gaat het, over hoeveel uren, wat is de marktwaarde van een lesgever, …?). Een beter inzicht in deze problematiek zou niet alleen nuttig zijn voor discussies over de hoogte van de verloning, maar evenzeer een goede basis vormen voor het (bij)sturen van het beleid inzake professionalisering van de sport. Sommigen vinden dat sport duurder moet worden, anderen vinden dat sport goedkoper moet. Wat is een faire prijs voor sport? Welk is de marktwaarde van het product? In welke mate moet de markt hier spelen? Hoe staan de gebruikers daar tegenover? Ook hier kunnen de antwoorden zorgen voor een gerichter beleid (informeren, sensibiliseren, steunen, …) van de Vlaamse overheid m.b.t. prijssetting in de sport. Actiepunt Het geven van een onderzoeksopdracht aan een expertengroep of aan het steunpunt Sport, Gezondheid en Beweging om:
5
o de omvang van verloning in de sportsector en de gehanteerde tarieven in de sportclubs, tenniscentra en commerciële centra (fitnesscentra e.d.) in kaart te brengen teneinde de mogelijke gevolgen hiervan voor werkgever en de overheid te kunnen inschatten o de marktwaarde van de sport te onderzoeken en de gevolgen hiervan voor de sportbeoefening te bepalen Vanuit het “Overlegplatform Sport voor Allen” en vanuit het steunpunt Sport, Gezondheid en Beweging moet de minister overtuigd worden van het nut van dit onderzoek. Deze opdracht zou binnen de doelstellingen en de voorziene financiële middelen voor het steunpunt kunnen gebeuren. Timing: 2006-2007 Decretale erkenning van VLABUS als begeleidingsbureau voor tewerkstelling in de sportsector In de beleidsnota 2004-2009 sport van minister Anciaux wordt onder de kritieke succesfactoren 6.5 (blz. 44) “Herwaardering en ondersteuning van het vrijwilligerswerk in de sport” de volgende operationele doelstelling geformuleerd: “decretale erkenning nastreven van Vlabus als interim-bureau voor de sport op Vlaams niveau”. Vlabus heeft de voorbije 20 jaren bewezen dat, een overkoepelende Vlaamse organisatie voor het bundelen van de versnipperde tewerkstelling binnen de sportsector, noodzakelijk was en is. Aan alle sportactoren in Vlaanderen reikt deze vzw op een vlotte, administratief eenvoudige manier, volwaardige en officiële gekwalificeerde sportlesgevers aan tegen een tarief dat lager ligt dan de reële kostprijs. Vlabus heeft 36 (voltijdse equivalenten) personeelsleden in het geregulariseerde DAC-statuut. Een verankering van deze functies en een uitbreiding ervan via herverdeling van de DAC-ers in de sportsector dringt zich op. Enerzijds moet het jobbehoud naar de toekomst gegarandeerd worden en anderzijds dient de huidige werking van deze vzw minstens gehandhaafd en zelfs uitgebreid te worden. Via deze DAC-ers kunnen de diensten die Vlabus aanbiedt ook in de toekomst goedkoper blijven. Vlabus dient de sportclubs, in het bijzonder de minder grote clubs die niet zelf als werkgever kunnen fungeren, beter en ruimer te kunnen ondersteunen bij de tewerkstelling van sportlesgevers. Dit vraagt een uitbreiding van haar taken. Vlabus moet in zekere mate als “plaatsvervangend werkgever” kunnen optreden (d.i. Vlabus is juridisch werkgever, maar gezag, leiding en toezicht liggen bij de werkgever) en een sociale secretariaatsfuncties voor de sportsector kunnen uitvoeren. Dit betekent dat sportclubs via Vlabus hun eigen trainers op een gemakkelijke en juridisch correcte manier kunnen tewerkstellen. Vlabus is de juridische werkgever (de sportclub dient dan zelf geen RSZ-nummer te hebben, geen arbeidsongevallenverzekering af te sluiten, geen loon te berekenen, geen aangifte bij RSZ en belastingen te doen, …), terwijl de sportclub wat de sportieve opdrachten betreft werkgever is (m.a.w.de club is de “sportieve baas” van de lesgever). Of de sportclub kan ervoor opteren zelf een RSZ-nummer aan te vragen en een ongevallenverzekering af te sluiten, maar bvb de loonadministratie aan Vlabus over te laten.
6
Actiepunt Decretale erkenning van Vlabus als steunpunt voor tewerkstelling in de sportsector met: erkenning van de vzw en verankering van haar personeel verruiming van haar taken, zodat de vzw kan optreden als plaatsvervangend werkgever en sociale secretariaatsfuncties kan waarnemen Timing: Onderhandelingen met de bevoegde Vlaamse ministers starten teneinde een decretale regeling te krijgen tegen 2008.
2. Opleidingscheques Uitgangspunten Uit enquêtecijfers naar aanleiding van de Staten-Generaal van de sportclubs van 2021/09/2003 blijkt dat 62% van de sportclubs over geen of geen gekwalificeerde trainer beschikt. Wat de jeugdsportbegeleiding betreft is het tekort aan gekwalificeerde begeleiders nog groter. Hier beschikt slechts 25% van de clubs over een trainer of begeleider met een diploma. Slechts 47% van de sportclubs beschikt over een jeugdtrainer en van deze jeugdtrainers heeft meer dan de helft geen diploma. Bovendien heeft onderzoek uitgewezen dat het ontbreken van gekwalificeerde lesgevers in de sportclub de voornaamste reden is van drop-out bij jongeren. Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in de workshop 6: “De problematiek van de gekwalificeerde lesgevers en de verloning” o.a. volgende resolutie geformuleerd: o De groep van de gekwalificeerde lesgevers tewerkgesteld in de sportclubs moet kwantitatief toenemen zonder afbreuk te doen aan de minimale eisen inzake sportpedagogische en sporttechnische vereisten. De Vlaamse Trainersschool is daartoe het aangewezen instrument. Hierdoor zal de spanning tussen vraag en aanbod in een aantal sporttakken weggenomen worden. o Incentives zoals sportcheques, verlaging van de lidgelden voor de lesgevers, het terugbetalen van cursusgelden en inschrijvingsgelden voor opleidingen en bijscholingen…. moeten door de verschillende actoren als stimulans gebruikt worden. In de visienota i.v.m. het Sport voor Allen beleid werd o.a.volgend advies aan de minister geformuleerd: o “De Vlaamse overheid dient dan ook een stimulerend beleid te voeren om de kwaliteit van de sportbegeleiding in de sportclubs te verhogen. Dit kan via een stelsel van opleidingscheques dat door de Vlaamse overheid zou gefinancierd worden. o Deze sportopleidingscheques zullen ter beschikking gesteld worden van sportfederaties, sportclubs en gemeenten teneinde trainers, lesgevers en begeleiders in sportclubs te stimuleren om een (gratis) trainersopleiding te volgen die georganiseerd of erkend wordt door de Vlaamse Trainersschool.” In de beleidsnota 2004-2009 sport van minister Anciaux worden onder de kritieke succesfactoren 6.2 (blz. 40) “Verhoging van de kwaliteit van de sportbegeleiding in het 7
algemeen en in de sportclub in het bijzonder, met prioritaire aandacht voor de jeugd” de volgende operationele doelstellingen geformuleerd: o Een stimulerend beleid voeren om gekwalificeerde trainers / begeleiders aan te moedigen om actief te worden in de sportclub via het ter beschikking stellen van sportopleidingscheques; o De Vlaamse Trainersschool zal bijkomende initiatieven ontwikkelen om de sportkaderopleiding voor jeugdtrainer / begeleider te optimaliseren. Hieronder vindt u een overzicht van wat er momenteel bestaat aan ondersteuningsmiddelen of welke initiatieven in ontwikkeling zijn: Sportcheques: cheques zoals de maaltijdcheque: je kunt er mee betalen bij de sportclub voor je lidgeld, in het fitnesscentrum … . Momenteel worden ze al gebruikt maar zijn ze nog niet zo gunstig voor werkgevers en werknemers (nog niet vrij van sociale zekerheidsbijdragen en belastingen) Sportcheques: binnen de gemeenten cfr. de PWA-cheque die nu kan gebruikt worden voor bijv. poetshulp of kleine klusjes. Zulke sportcheque zou de gemeente en/of club moeten toelaten om op een goedkope manier lesgevers in te zetten (bestaat nog niet). Opleidingscheques voor werknemers: systeem waarbij alle werknemers die in Vlaanderen of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wonen, een opleiding kunnen volgen waarvan de helft wordt betaald door de Vlaamse overheid. Voorwaarde is wel dat de opleidingsverstrekker erkend is door de Vlaamse Overheid en dat je werknemer bent. Niet-actieven, zelfstandigen, jongeren tussen 16 en 25 jaar die uitsluitend tewerkgesteld zijn met een studentenovereenkomst en jongeren tussen 16 en 25 jaar die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst van minder dan 80 uren per maand, komen niet in aanmerking. Als werknemer kan men voor maximum 250 euro per jaar opleidingscheques kopen. Van het bedrag dat aangekocht wordt betaalt de Vlaamse overheid de helft. De cheques hebben een waarde van 5, 10 of 25 euro. De VTS heeft de erkenning als opleidingsverstrekker verkregen. Opleidingscheques voor werkgevers: Systeem waarbij werkgevers cheques kunnen aankopen om hun personeel opleidingen te laten volgen bij een erkend opleidingsverstrekker. De overheid past de helft van het bedrag van de cheques bij. Een cheque is 30 euro waard, de overheid betaalt 15 euro. Een werkgever kan voor een maximale waarde van 6.000 euro per jaar cheques aankopen. Opleidingscheques binnen de Vlaamse Trainersschool n.a.v. de Dag van de Trainer: Op de Dag van de Trainer heeft de VTS een aantal opleidingscheques verdeeld onder de aanwezigen. Deze cheques hebben een waarde van 50 euro en kunnen gebruikt worden om een opleiding naar keuze binnen de VTS te volgen (heeft niks te maken met de opleidingscheques voor werknemers)
8
3. Ondersteuning van de vrijwilligers Uitgangspunten Een sportclub zonder vrijwilligers is niet denkbaar. Hij of zij vormt het fundament van de sportclub en is daarom blijvend nodig. Bovendien worden de actieve vrijwilligers vaak overbevraagd. Bij het efficiënt runnen van een sportclub komt nu immers nog veel meer kijken dan vroeger. Het ontbreekt de vrijwilliger vaak aan tijd om alle aspecten van de werking van de sportclub te kunnen realiseren. Het wordt dan ook steeds moeilijker om nog vrijwilligers te vinden die zich onbaatzuchtig willen inzetten voor de sportclub. Specifiek statuut voor de vrijwilliger Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in de workshop 7: “Spanningsveld tussen vrijwilligers en professionelen” o.a. volgende vaststellingen geformuleerd: o “Vrijwilligers worden vaak geconfronteerd met een aantal knelpunten omdat er momenteel geen wettelijk kader voorzien is waarbinnen het vrijwilligerswerk geregeld is. Zo stellen er zich ondermeer problemen op het vlak van aansprakelijkheid, fiscaal en sociaal statuut en verzekering”. In de visienota Sport voor Allen (december 2004) werd onder Ondersteuning van de vrijwilligers in de sport (blz 6) volgend advies aan de minister geformuleerd: o “De Vlaamse overheid dient de nodige initiatieven te nemen om bij de federale overheid een statuut voor de vrijwilliger in de sport af te dwingen waardoor deze kan genieten van een degelijke verzekering en een gunstig fiscaal en sociaal statuut.” In de beleidsnota 2004 – 2009 sport wordt onder de kritieke succesfactoren 6.5 (blz. 44) “Herwaardering en ondersteuning van het vrijwilligerswerk in de sport” de volgende operationele doelstelling geformuleerd: o “De sportvrijwilliger verdient dan ook de nodige aandacht van de Vlaamse regering. De Vlaamse regering zal het initiatief nemen om bij de federale overheid een statuut voor de vrijwilliger te bewerkstelligen waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van de sportvrijwilliger (aansprakelijkheid, verzekering en een billijk fiscaal en sociaal statuut).” Actiepunt Een degelijk statuut voor de sportvrijwilliger De sportsector staat achter de nieuwe wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (BS 29 augustus 2005), maar vraagt aan de minister dat hij aandringt bij zijn federale collega' s om tot een snelle realisatie te komen van de Koninklijke Besluiten die er moeten komen om de wet op het statuut uit te voeren. Volgende aandachtspunten zijn hierbij o.a. van belang: o Het nieuwe statuut voor de sportclubs, sportfederaties, sportdiensten, enz. die met vrijwilligers werken mag geen bijkomende zware administratie meebrengen. (bv. geen administratie zoals bij werknemers (DIMONA)). Ook voor de vrijwilliger zelf moet de administratie tot een minimum beperkt blijven. o Een KB moet de nodige uitsluitingen uit het arbeidsrecht voorzien. De wet heeft dit immers aan de Koning overgelaten. Zolang de Koning geen uitsluitingen vastlegt,
9
blijft het gehele arbeidsrecht van toepassing op het vrijwilligerswerk (minimumleeftijden, zondagswerk, arbeidstijdsgrenzen, .). Jongeren aanzetten tot vrijwilligerswerk Een bevraging van de sportclubs ter voorbereiding van de Staten-Generaal (september 2003), toont aan dat er 313 000 vrijwilligers zich actief inzetten voor de sportclubs. Daartegenover staat dat 54 procent van alle sportclubs te kampen hebben met een verlies van en een tekort aan vrijwilligers. Op deze Staten-Generaal werd o.a. volgende stelling geformuleerd: o “De sportclubs vragen dat de overheid acties ontplooit om specifieke doelgroepen (jongeren, jonggepensioneerden,…) aan te moedigen om vrijwilligerswerk te doen, inclusief bestuursfuncties.” In de visienota Sport voor Allen (december 2004) werd onder Ondersteuning van de vrijwilligers in de sport (blz 6) volgend advies aan de minister geformuleerd: o “De Vlaamse sportclubs vragen de overheid actie te ondernemen om meer mensen (vooral jongeren) aan te zetten om vrijwilligerswerk te doen.” Actiepunt Meer jongeren worden vrijwilliger o Via zeer gerichte acties en projecten zullen jongeren aangesproken worden om bestuursvrijwilliger te worden. o Via de schoolsport zal, in de hogere graad van het middelbaar onderwijs, de jongeren vaardigheden bijgebracht worden om te leren “organiseren” en “besturen” in de sportclub. o Vrijwilligers met ervaring in bestuurstaken moeten ingeschakeld worden als coach voor jongeren om op die manier hun ervaring en kennis door te geven en de continuïteit binnen de sportclubs te garanderen. Om dit actiepunt te realiseren moeten er zeer concrete instrumenten (tools) ontwikkeld worden voor de sportfederaties/sportclubs/ … die ze kunnen gebruiken binnen hun werking. Deze instrumenten kunnen ontwikkeld worden door de op te richten helpdesk (zie verder). Meer maatschappelijke waardering en aandacht voor de vrijwilligers in de sport. Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in de workshop 7: “Spanningsveld tussen vrijwilligers en professionelen” o.a. volgende vaststellingen geformuleerd: o “Een ander aspect om het vrijwilligerswerk aantrekkelijker te maken is het meer zichtbaar maken en valoriseren van het vrijwilligerswerk. De overheid wordt hierbij gevraagd om geregeld via acties en campagnes accurate informatie over het vrijwilligerswerk te geven en het te valoriseren en in de schijnwerpers te plaatsen.” In de visienota Sport voor Allen (december 2004) werd onder Ondersteuning van de vrijwilligers in de sport (blz 6) volgend advies aan de minister geformuleerd: o “Vrijwilligers in de sport (al dan niet in de sportclubs) verdienen dan ook de nodige maatschappelijke waardering, aandacht en bescherming.” Ook in de beleidsnota 2004 – 2009 sport wordt via de kritieke succesfactoren 6.5 (blz. 43) “Herwaardering en ondersteuning van het vrijwilligerswerk in de sport” een “verdiende en nodige aandacht van de Vlaamse regering aan de sportvrijwilliger” verleend. 10
Actiepunt Sportvrijwilliger in de kijker Er zal een actie opgestart/ontwikkeld worden om de sportvrijwilligers die reeds lang meedraaien binnen de sportclub/federatie extra te bedanken. Deze actie zal er op gericht zijn zowel ouderen die reeds lang meedraaien alsook jongeren die al een aantal jaren vrijwilliger zijn in de kijker te plaatsen. Professionele ondersteuning van de vrijwilligers binnen de sportclubs Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in de workshop 7: “Spanningsveld tussen vrijwilligers en professionelen” o.a. volgende vaststellingen geformuleerd: o Om in de toekomst blijvend te kunnen inspelen op alle noden van een goed functionerende sportclub, kan de ondersteuning van het vrijwilligerswerk door een professionele kracht een uitkomst bieden. Daarom vragen de sportclubs dat de overheid, in het kader van het grootscheepse banenplan (200.000 nieuwe jobs), ruimte creëert voor tewerkstelling van professionele krachten ten dienste van de sportclubs. o In dat geval is een goed gestructureerde samenwerking met de professionelen binnen de sportfederaties, met de gemeentelijke sportdiensten en met de vrijwilligers een absolute noodzaak. Om conflictsituaties tussen vrijwilligers en professionelen binnen sportclubs te vermijden dient een duidelijke taakafbakening te gebeuren en dienen er goede afspraken te worden gemaakt. De beroepskracht moet er voor zorgen dat de vrijwilligers optimaal kunnen functioneren. Daartoe moeten professionele krachten en vrijwilligers voldoende begeleid worden en mogelijkheden tot vorming aangeboden krijgen. o De overheid zou de voorwaarden moeten creëren en de nodige stimuli geven om een vormingsconcept voor de professionele ondersteuner, op maat van de noden van de sportclubs te voorzien. Bovendien moeten de bestaande vormingsinitiatieven voldoende aandacht besteden aan de samenwerking tussen vrijwilligers en professionelen. In de visienota Sport voor Allen (december 2004) werd onder Ondersteuning van de vrijwilligers in de sport (blz 6) volgend advies aan de minister geformuleerd: o “Het vrijwilligerswerk in de sportclub dient ondersteund te worden door het inzetten van professionele krachten (zowel op het vlak van sportbegeleiding, logistiek als administratie). Hiervoor dient de overheid ruimte te creëren in haar banenplan”. Onder Verder uitbouwen van het lokaal en provinciaal sportbeleid (blz. 7) werd o.a. volgende taken geformuleerd: o “De gemeentelijke en provinciale sportdiensten (professionelen) moeten vooral een coördinerende en ondersteunende functie vervullen, tov alle inwoners (als potentiële of effectieve sportbeoefenaars), en meer specifiek via de ondersteuning van de lokale sportclubs (vrijwilligers).” In het hoofdstuk Sportclubs ondersteunen als bouwstenen van een lokaal sportbeleid (blz. 9) wordt o.a. aandacht gevraagd voor: o “professionele ondersteuning aan het vrijwilligerswerk in de sportclubs door de gemeentelijke sportdiensten” en is “het Overlegplatform Sport voor Allen het er over
11
eens dat er meer professionalisering in de sportclubs noodzakelijk is om de kwaliteit van het sportaanbod te verhogen,” daartoe werd gesteld dat “om professionele sportclubs te runnen de vrijwilligers ondersteund zullen moeten worden door professionele medewerkers.” Ook in de beleidsnota sport werd aan dit aspect van het vrijwilligerswerk aandacht besteed. Binnen de kritische succesfactor 6.1. Ondersteuning van de sportclubs als bouwstenen van de sport (blz. 39) werd volgende operationele doelstelling vooropgesteld: o Het stimuleren van de gemeentelijke sportdiensten om professionele ondersteuning te geven aan het vrijwilligerswerk in de sportclubs. Actiepunt Oprichting van een “Helpdesk” voor sportclubs Dit actiepunt wordt verder uitgewerkt in het hoofdstuk 4: Ondersteuning en begeleiding van de sportclubs via federaties.
4. Ondersteuning en begeleiding van de sportclubs via federaties Uitgangspunten Vanuit de vaststelling dat de maatschappelijke relevantie van sport zeer groot is dienen de sportclubs nadrukkelijker ondersteund en begeleid te worden door o.a. hun sportfederatie. De sportfederatie zijn bovendien decretaal verplicht tot begeleiding van en informatieplicht aan sportclubs (Decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisaties en de organisaties voor sportieve vrijetijdsbesteding). Actiepunt Oprichting van een “Helpdesk” voor sportclubs De “Helpdesk” is een federatieoverschrijdende ondersteuningsstructuur die in overleg en samenwerking met de erkende sportfederaties een duurzame professionalisering, zowel qua organiserend vermogen als qua sportaanbod, van de sportclub nastreeft. Volgende taken werden voor deze “Helpdesk” geformuleerd: o Het verwerven van expertise rond sporttakoverschrijdende werkterreinen (financieel en juridisch, management, sportpromotioneel, sporttechnisch) o Het sensibiliseren en informeren over de respectievelijke werkterreinen en nieuwigheden o Het consulteren en adviseren van sportfederaties en sportclubs o Het ondersteunen van sportclubs en sportfederaties op het terrein o Het ontwikkelen van (ready made) producten en concepten voor sportclubs en sportfederaties o Het detecteren en opvolgen van nieuwe ontwikkelingen in de sportclubs o De tewerkstelling in de sportsector (in concreto de sportclubs) verhogen
12
VSF (Vlaamse Sportfederatie) zorgt in 2007/2008, op basis van het actieplan Sport voor Allen, voor een concrete invulling en omkadering van de “Helpdesk”. Dit project zal worden begeleid door een overlegstructuur bestaande uit de partners van het Overlegplatform Sport voor Allen. Deze overlegstructuur zal er over waken dat de helpdesk toegankelijk is voor alle sportclubs. Tegen 2007/2008 is de “Helpdesk” operationeel. Om dit te realiseren wordt een team van “Helpdesk”- managers en clubondersteuners ingeschakeld. Naar de sportclubs toe kan dit team op verschillende manieren ingezet worden, variërend van korte, minimale interventies tot een tijdelijke projectmatige ondersteuning in de sportclub (cfr. Prinsproject in Nederland). Deze ondersteuning zou op termijn moeten uitmonden in de tewerkstelling van een vaste professionele werkkracht die door de sportclub zelf gefinancierd wordt. Actiepunt Oprichting van een digitaal communicatieplatform Eén van de basisopdrachten die de Vlaamse sportfederaties dienen na te komen om erkend en gesubsidieerd te worden wordt in het decreet van 13 juli 2001 als volgt geformuleerd (Basisopdrachten Art 14 §1 nr.4°): “een informatieplicht nakomen ten opzichte van de sportclubs en de aangesloten leden, alsmede een informatieopdracht uitoefenen ten behoeve van de Vlaamse overheid”. Om de informatiedoorstroming en het administratieve werk voor zowel de sportclubs, de federaties als voor Bloso te bevorderen op een eenvoudige en efficiënte manier wordt voorgesteld een digitaal communicatieplatform op te richten. Dit digitaal communicatieplatform is een ICT-omgeving waarop sportfederaties, sportclubs en sporters zich kunnen aansluiten. Het systeem wordt aangeboden via internet (of een privaat netwerk) waardoor gebruikers via een login van op de centrale website zeer laagdrempelig gebruik kunnen maken van het digitaal communicatieplatform. Het systeem zal leiden tot een administratieve vereenvoudiging en sportclubs zullen op een eenvoudige wijze informatie kunnen uitwisselen met hun sportfederatie. De sportfederaties ontvangen aldus de informatie van al hun sportclubs op een eenduidige manier. Dit alles met behoud van de bestaande apparatuur en communicatieverbindingen. Dit digitaal communicatieplatform kan voor de federaties leiden tot: • het volledige beheer van haar sportclubs en van individuele leden; • het beheer van alle lidgelden; • het bijhouden van de juiste ledenaantallen met het oog op hun financiering; • het ontvangen de nodige informatie van de sportclubs op een eenduidige manier; • het visualiseren en omzetten van gegevens in statistieken; • het aanbieden van efficiënte en goedkope diensten aan de sportclubs, wat de dienstverlening verhoogt. Voor de sportclubs kan dit: • een vereenvoudiging betekenen van de administratieve verplichtingen (bijvoorbeeld ledenbestand, lidgelden), dus een ontlasting van de vrijwilligers; • een hulpmiddel zijn om eigen producten te ontwikkelen (bijvoorbeeld website, grafische toepassingen); • de communicatiemogelijkheden van de sportclub naar haar leden en de federatie optimaliseren (bijvoorbeeld wedstrijduitslagen).
13
Voor het Bloso zal dit leiden tot: • aangeleverde gegevens die conform de regels van het Bloso worden ontvangen; • een continu geactualiseerd en betrouwbaar beeld van Sportend Vlaanderen waardoor o.a. het Sport voor Allen beleid nauwkeuriger kan afgestemd worden op de werkelijke situatie. De sporter zelf zal, naast het consulteren en wijzigen van de eigen persoonlijke gegevens, ook in staat zijn zich via dit systeem in te schrijven op wedstrijden, resultaten te consulteren, enz…. In 2007/2008 zal op initiatief van VSF (via van een uitbesteding) een databaseplatform ontwikkeld worden, waardoor geïnteresseerde sportfederaties en hun sportclubs gebruik kunnen maken van een standaardpakket bestaande uit een module ledenbeheer en een financiële module. In een tweede fase wordt, via een centraal gegevensbestand, een controlemechanisme ingebouwd waardoor gegevens in de database automatisch worden geverifieerd op hun juistheid. In een derde fase zullen bijkomende modules aangeboden worden. Actiepunt Follow-up Staten Generaal van de sportclubs/wereldcongres Sport voor Allen In het kader van de Bloso-campagne, “Bij een sportclub zit je goed”, werd er op 20 en 21 september 2003 een Staten-Generaal van de sportclubs georganiseerd. Deze Staten-Generaal was een overlegforum tussen de sportclubs en de sportbeleidsverantwoordelijken op alle niveaus. Aan de Vlaamse sportclubs werd aldus de kans geven om hun mening te zeggen over problemen en uitdagingen die zij in hun dagdagelijkse clubwerking ervaren. De resoluties die uit deze Staten-Generaal voortkwamen resulteerden in 72 beleidsaanbevelingen. Voorgesteld wordt om naar analogie van 2003, een tweede editie van de Staten-Generaal van de Sportclubs te organiseren in 2008. Het initiatief hiertoe zal, zoals voor de eerste editie, genomen worden door VSF en Bloso. Om een internationale dimensie aan deze StatenGeneraal toe te voegen zal tevens onderzocht worden of het mogelijk is het tweejaarlijks IOC “Sport voor Allen” congres te koppelen aan de 2de editie van de Staten-Generaal van de sportclubs. Op die manier zullen de Vlaamse sportclubs ook in contact gebracht worden met de sportclubproblematiek buiten Vlaanderen.
5. Kwalitatieve en kwantitatieve jeugdwerking binnen de sportclubs Uitgangspunten Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in de workshop 3: “De relatie sportclub en gemeente” o.a. volgende vaststelling gedaan: o “Uit de evaluatie van de resultaten van het Contract JeugdSport blijkt echter dat slechts 25% van de jeugdsportprojecten in de sportclubs georganiseerd wordt.” Volgende stelling werd geformuleerd:
14
o “In de eerste plaats dient de gemeentelijke sportdienst niet-sporters, vooral jongeren en andere doelgroepen, tot sportbeoefening te stimuleren.” o “Een goed doordacht lokaal subsidiereglement moet de gemeente in staat stellen om eigen accenten te leggen en om een jeugdgericht sportbeleid tot ontwikkeling te brengen” In de workshop 8: “Sportkaderopleiding in de sportclub” werden o.a. volgende vaststellingen gedaan: o “Slechts 47% van de clubs beschikt over een jeugdtrainer en van deze jeugdtrainers heeft meer dan helft (57%) geen diploma.” o “Uit de analyse van het IK-sport® onderzoek is gebleken dat één van de voornaamste redenen van drop-out bij jongeren, het ontbreken van gekwalificeerde lesgevers in de sportclub is.” Volgende stelling werd geformuleerd: o “Het maatschappelijk belang dat de overheid toekent aan de sportclub, berust op de kwalitatieve sportbegeleiding die vooral aan de jeugd maar ook aan volwassenen wordt aangeboden.” In de visienota Sport voor Allen (december 2004) werd onder “Verhoging van de kwaliteit van de sportbegeleiding in het algemeen en in de sportclubs in het bijzonder” (blz 5) volgend advies aan de minister geformuleerd: o “De verschillende sporters (recreatiesporters, competitiesporters, jeugdsporters en topsporters) moeten in optimale omstandigheden hun sporttak kunnen beoefenen. Daarom is het van prioritair belang dat zij in kwaliteitsvolle omstandigheden worden begeleid.” o “Meer dan de helft van de sportclubs heeft geen jeugdsportwerking en helemaal geen gekwalificeerde trainers. De Vlaamse overheid zal initiatieven nemen om clubs die een kwalitatieve jeugdwerking aanbieden of willen ontwikkelen te ondersteunen en te stimuleren.” In hoofdstuk 8 “Het benadrukken van het educatief en pedagogisch belang van sport” (blz. 13) van de “Visienota Sport voor Allen” en de “Beleidsnota 2004-2009 sport”, onder de kritieke succesfactor 6.2 “Verhoging van de kwaliteit van de sportbegeleiding in het algemeen en in de sportclub in het bijzonder, met prioritaire aandacht voor de jeugd” (blz 40) werden volgende vaststellingen en adviezen/operationele doelstellingen geformuleerd: o “De verschillende doelgroepen, (recreatiesporters, competitiesporters, jeugdsporters, sporters met een handicap en topsporters) moeten in optimale omstandigheden hun sporttak kunnen beoefenen. Daarom is het van prioritair belang dat zij in kwaliteitsvolle omstandigheden worden begeleid.” o “Wat de jeugdsportbegeleiding betreft is het tekort aan gekwalificeerde begeleiders nog groter. Slechts 47% van de sportclubs beschikt over een jeugdtrainer en van deze jeugdtrainers heeft meer dan de helft geen diploma. Bovendien heeft onderzoek uitgewezen dat het ontbreken van gekwalificeerde lesgevers in de sportclub de voornaamste reden is van drop-out bij jongeren”. o “Uitgaande van deze vaststellingen moeten enerzijds initiatieven genomen worden om meer trainers en sportbegeleiders aan te moedigen om een opleiding te volgen en anderzijds moet VTS meer toegankelijke initiatieven ontwikkelen inzake sportkaderopleidingen voor jeugdtrainers, bewegingsanimatoren en initiators/trainers van recreatieve sporters.”.
15
Actiepunt De jeugd sensibiliseren om aan sport te doen o Bloso zal in samenspraak met de geplande overlegstructuur Sport voor Allen, mediacampagnes opzetten om de jeugd te sensibiliseren om te sporten (in de eerste plaats) in clubverband; o Bloso en VSF zullen de federaties extra begeleiden en ondersteunen om hun basisopdracht 5 (promotie) op lange termijn beter te realiseren; o Op korte termijn zal het Bloso i.s.m. de Vlaamse sportfederaties specifieke sportsensibiliserende acties uitwerken; o De gemeentelijke sportdiensten verstrekken informatie over alle facetten van het (jeugd)sportgebeuren; o Om jongeren in contact te brengen met het ruime sportaanbod (ook voor de minder gekende sporten) zullen de verschillende mediakanalen efficiënt en gericht aangewend worden; o In het nieuwe decreet betreffende onderwijsgebonden sport dient de sensibilisering van de jongeren om te sporten in clubverband opgenomen te worden. Actiepunt Clubs stimuleren om een jeugdwerking uit te bouwen Het voorzien van extra financiële middelen, in het nieuwe decreet op het lokale sportbeleid, voor het voeren van een kwaliteitsvolle jeugdwerking zullen de clubs stimuleren om een kwalitatieve jeugdwerking op te starten. Actiepunt De kwaliteit van de jeugdwerking binnen de clubs opdrijven o Het subsidiëren op basis van kwaliteitsnormen opnemen in het nieuwe decreet op het lokale sportbeleid; o Om tot een éénduidigheid in beleid te komen zal een model van subsidiereglement uitgewerkt worden die alle gemeenten kunnen gebruiken; o Binnen de gemeentelijke sportdienst zal het ondersteunen, adviseren en informeren van de sportclubs via een “verenigingsondersteuner” worden gestimuleerd. Hiervoor zal samengewerkt worden met de op te richten “Helpdesk” (federatieoverschrijdende ondersteuningsstructuur ); o De Vlaamse sportfederaties dienen hun sportclubs extra te begeleiden en te adviseren in hun jeugdwerking; o Sportfederaties voorzien incentives voor sportclubs met een goede jeugdwerking, al dan niet gekoppeld aan een systeem van kwaliteitslabels. Bloso en VSF zullen de federaties hierbij op maat begeleiden. o Op lange termijn dienen alle trainers/lesgevers over een sportdiploma te beschikken. o VTS optimaliseert samen met de federaties het aanbod van sportkaderopleiding (kwantitatief en kwalitatief). o Gemeenten dienen hun infrastructuur op jeugdvriendelijke uren ter beschikking te stellen.
16
o In het nieuwe decreet betreffende onderwijsgebonden sport dient extra aandacht te gaan naar de doelgroep 16 tot 25-jarigen.
6. Dubbel sportaanbod competitie/recreatie Uitgangspunten Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in workshop 1: “De rol en de opdracht van de sportclub” volgende stelling geformuleerd: o “De missie van de sportclubs (in de toekomst) bestaat erin om –al dan niet in samenwerkingsverband- elke sporter, ongeacht zijn/haar talent, op elk niveau (recreatief of competitief) en in elke leeftijdscategorie (life-timesport) in kwaliteitsvolle omstandigheden, onder deskundige begeleiding aan sport te laten doen”. In workshop 4: “Relatie sportclub en schoolsport” werd volgende stelling geformuleerd: o “Sportclubs dienen meer aandacht te hebben voor hun educatieve rol om zo gedifferentieerde kansen te bieden aan zowel de getalenteerde als de minder getalenteerde jongeren.” In workshop 9: “Het recreatieve versus het competitieve sportaanbod in de sportclub” werden o.a. volgende vaststellingen en stellingen geformuleerd: o “Momenteel worden er vaak onvoldoende inspanningen geleverd om het recreatieve aanbod in de clubs uit te bouwen.” o “Ouders en sporters beschouwen recreatiesport vaak als een minderwaardig sportaanbod. o De overheid heeft minder aandacht voor recreatiesportbeoefening.” o “Een volwaardige competitiesportclub biedt naast competitie ook recreatie aan. Recreatiesport en competitiesport zijn complementair. Ze hebben een positieve wederzijdse beïnvloeding.” ”Sportclubs moeten naast een competitief aanbod ook zorgen voor een recreatief aanbod. Dit recreatief aanbod moet het mogelijk maken dat iedereen, ongeacht leeftijd of talent, life-time sport kan beoefenen.” o “Sportparticipatie moet door de overheid op elk niveau, voor elke sporttak en op elke leeftijd op gelijke basis gewaardeerd worden.” o “Het subsidiereglement van de gemeenten (ook indirect, bijvoorbeeld d.m.v. materiële ondersteuning) moet het recreatieve sportaanbod in de clubs op gelijke basis als het competitieve aanbod waarderen en ondersteunen. De criteria die hiervoor gehanteerd worden moeten specifiek zijn (m.a.w.per sporttak).” o “Een zuiver recreatieve sportclub heeft in ieder geval haar bestaansrecht en moet ook zo gewaardeerd worden. Uitgaande van de resultaten van de bevraging van de sportclubs blijkt duidelijk dat er op termijn gestreefd moet worden naar sportclubs met een gemengd aanbod van recreatiesport en competitiesport.” In de visienota i.v.m. het Sport voor Allen beleid werd o.a.volgend advies aan de minister geformuleerd: o Sportclubs bieden de beste kansen voor regelmatige kwaliteitsvolle sportbeoefening op ieders niveau, zowel voor de recreatieve als de competitieve sporter. o De verschillende sporters (recreatiesporters, competitiesporters, jeugdsporters en topsporters) moeten in optimale omstandigheden hun sporttak kunnen beoefenen. 17
Daarom is het van prioritair belang dat zij in kwaliteitsvolle omstandigheden worden begeleid. o Sportclubs moeten zowel voor de competitiesporters als voor de recreatiesporters een aangepast sportaanbod garanderen, ook wat subsidiereglementering betreft dienen beiden op gelijke basis gewaardeerd en ondersteund te worden. Sportclubs moeten meer aandacht en ondersteuning krijgen zowel van de overheid als van de sportfederaties. Sportclubs bieden de beste kansen voor regelmatige kwaliteitsvolle sportbeoefening op ieders niveau, zowel voor de recreatieve als de competitieve sporter. Elke sportclub moet dus minimaal een recreatief sportaanbod kunnen garanderen In de beleidsnota onder de strategische doelstelling 5.5. De kwaliteit van het sportaanbod verbeteren in hoofde van alle actoren en op alle niveaus werd de volgende operationele doelstelling vooropgesteld: o Het stimuleren van de sportclubs om zowel voor de competitiesporters als voor de recreatiesporters een aangepast sportaanbod te garanderen. Onder de kritieke succesfactoren 6.1. Ondersteuning van de sportclubs als bouwstenen van de sport staat o.a. o De continuïteit van de sportbeoefening veronderstelt o.a. dat de sportclubs instaan voor een sportaanbod dat voor iedereen op zijn niveau toegankelijk is. De volgende operationele doelstelling wordt vooropgesteld: o Sportclubs stimuleren om zowel voor de competitiesporters als voor de recreatiesporters een aangepast sportaanbod te garanderen. Actiepunten Aangepast gemeentelijk subsidiereglement De gemeenten moeten aangemoedigd worden om via hun subsidiereglement de gemeentelijke sportclubs met een dubbelaanbod competitie/recreatie een hogere financiële ondersteuning toe te kennen dan deze zonder dubbel sportaanbod. Prioritair moeten competitiesportclubs aangemoedigd worden om een recreatief sportaanbod voor alle leeftijdscategorieën uit te bouwen. Nieuw decreet op het lokaal sportbeleid Via het nieuwe decreet op het lokaal sportbeleid zorgt de Vlaamse overheid ervoor dat, sportclubs die een evenwichtig dubbelaanbod competitie en recreatie hebben, hogere financiële middelen krijgen. Prioritair moeten competitiesportclubs aangemoedigd worden om een recreatief sportaanbod voor alle leeftijdscategorieën uit te bouwen. Productontwikkeling De Vlaamse sportfederaties dienen een concreet recreatief sportaanbod (producten, instrumenten) te ontwikkelen om aan te bieden aan hun sportclubs. Zo worden sportclubs geholpen om naar een continu recreatief sportaanbod te evolueren.
18
Lesgeverskredieten en opleidingen Bijkomende lesgeverskredieten moeten voorzien worden voor de opstart van recreatiesport binnen de competitieclubs. In functie van het recreatief sportaanbod dienen door VTS opleidingen georganiseerd te worden. Randvoorwaarden De ondersteuningsstructuren, de federaties(helpdesk) en de gemeentelijke sportdiensten moeten streven naar de garantie voor continuïteit en moeten daartoe de nodige randvoorwaarden creëren: o De Vlaamse sportfederaties moeten nagaan of een gedifferentieerd tarief voor lidgelden, inzonderheid verzekering, kan aangeboden worden voor competitiesport en recreatiesport o De Vlaamse sportfederaties moeten verder aangespoord worden om in hun aanbod blijvend aandacht te besteden aan de recreatieve leden in alle leeftijdsgroepen. o Aan de gemeentelijke sportdiensten wordt gevraagd om de toekenning van uren in de bestaande infrastructuur anders benaderen o Uren moeten prioritair aan sportclubs toegekend worden. o Er moet een evenwichtige verdeling tussen competitie en recreatiesport nagestreefd worden. Zolang er echter een sportinfrastructuurprobleem bestaat, zullen/kunnen de voorgestelde actiepunten niet effectief zijn.
7. Rationalisering van de sportclubs Uitgangspunten Uit de bevraging van de sportclubs ter voorbereiding van de Staten-Generaal is gebleken dat 46% van de sportclubs in Vlaanderen minder dan 60 leden hebben. Daarnaast wordt ook vastgesteld dat slechts 19% van de sportclubs meer dan 200 leden tellen. Tijdens de “Staten-Generaal van de Sportclubs” (september 2003) werd in workshop 2: “Relatie sportclub en sportfederatie” volgende stelling geformuleerd: o Het is een taak van de sportfederatie om in overleg met de gemeentelijke sportdiensten, stimuli te bekomen om clubs aan te zetten tot samenwerking met als doelstelling het realiseren van grotere gehelen. Deze samenwerkingsverbanden mogen echter geen aanleiding geven tot het beperken van de geografische spreiding van het sportaanbod. In workshop 3: “De relatie sportclub en gemeente” werd daarenboven gesteld dat: o De middelen die ze voor de sport uittrekt, moet de gemeente efficiënt aanwenden door versnippering van subsidies tegen te gaan en de ontwikkeling van grotere sportclubs te stimuleren.
19
Deze laatste stelling werd overgenomen in de visienota i.v.m. het Sport voor Allen beleid onder het hoofdstuk 3 “Verder uitbouwen van het lokaal en provinciaal sportbeleid, § 2d (blz. 7). Ook in hoofdstuk 4 “Sportclubs ondersteunen als bouwstenen van een lokaal sportbeleid” (Blz. 9) staat dat: “Er moet gestreefd worden naar grotere sportclubs zonder dat de geografische spreiding van het sportaanbod hiervan het slachtoffer wordt. De sportfederaties en de gemeenten moeten samenwerkingsverbanden tussen sportclubs op lokaal niveau stimuleren”. In de beleidsnota sport onder de strategische doelstellingen 5.5. De kwaliteit van het sportaanbod verbeteren in hoofde van alle actoren en op alle niveaus werd de volgende operationele doelstelling vooropgesteld: o Het stimuleren en ondersteunen door de lokale en Vlaamse overheden van de Vlaamse sportfederaties tot het opzetten van samenwerkingsverbanden op lokaal niveau waarbij gestreefd wordt naar grotere sportclubstructuren (via fusies) met behoud van de geografische spreiding van het sportaanbod. Onder de kritieke succesfactoren 6.1. Ondersteuning van de sportclubs als bouwstenen van de sport wordt volgende operationele doelstelling geformuleerd: o Het aansporen van de Vlaamse sportfederaties om samenwerkingsverbanden op lokaal niveau te stimuleren en te streven naar grotere sportclubstructuren (via fusies). De Vlaamse overheid moet deze inspanningen ondersteunen. Ook wordt onder punt 6.3. Heroriëntering en professionalisering van het lokaal en provinciaal sportbeleid in functie van het doelgericht sport voor allen beleid herhaald dat “de gemeenten de middelen die ze voor sport uittrekt efficiënt dient aan te wenden door versnippering van subsidies tegen te gaan o.a. door de ontwikkeling van grotere sportclubs te stimuleren”. Actiepunten Het is de bedoeling om in de toekomst te gaan naar minder, maar grotere sportclubs op lokaal niveau. De mogelijkheden daartoe zijn fusies en samenwerkingsverbanden, en dit zowel binnen de gemeente als gemeenteoverschrijdend. Zowel de gemeenten als de sportfederaties kunnen daarin een ondersteunende, stimulerende en sturende rol spelen. Aangepast gemeentelijk subsidiereglement o
o o o
Via de toekenning van punten in het subsidiereglement gebaseerd op het ledenaantal kunnen de gemeenten clubs stimuleren om fusies aan te gaan: het systeem moet er wel voor zorgen dat het voor de fusieclub aantrekkelijker wordt dan voor de individuele clubs afzonderlijk. Het criterium van het ledenaantal dient misschien te worden verfijnd: het geven van een incentive voor de procentuele stijging van het aantal clubleden is wellicht doeltreffender dan enkel het absolute ledenaantal in aanmerking te nemen. Als aanloop naar fusies van sportclubs kunnen ook samenwerkingsverbanden gestimuleerd worden. De gemeentelijke sportdiensten kunnen voor de inhoudelijke ondersteuning van de sportclubs een beroep doen op ISB als reeds bestaande ondersteuningsstructuur.
20
Rechtstreekse ondersteuning o De federaties dienen de sportclubs, o.a. voor deze schaalvergroting, rechtstreeks te ondersteunen via een helpdeskfunctie, opgezet vanuit VSF. Overlegstructuur o Er dient een permanente overlegstructuur bestaande uit de partners van het Overlegplatform Sport voor Allen (VSF, ISB, Bloso, …) te komen om op het terrein de lokale sportactoren (gemeentelijke sportdiensten en clubs) te ondersteunen.
8. Rol gemeentelijke en provinciale sportdiensten (voorstellen van het Overlegplatform Sport voor Allen voor een nieuw decreet) Uitgangspunten In de visienota i.v.m. het Sport voor Allen beleid hoofdstuk 3 Verder uitbouwen van het lokaal en provinciaal sportbeleid (blz. 7) werd gesteld dat in een nieuw decreet ter ondersteuning van het lokaal en provinciaal sportbeleid (+VGC) aandacht moet besteed worden aan volgende items : o de basisopdrachten van de sportdiensten inzake ondersteuning van het lokale sportgebeuren; het beschikbaar stellen van sportinfrastructuur, de informatieverstrekking en de sportpromotie. o problematiek van de “startende gemeenten” o de professionele ondersteuning van het vrijwilligerswerk in de sportclubs o de subsidiëring van de sportclubs in functie van de kwaliteit van het sportaanbod van de sportclubs (gekwalificeerde trainers, een eigen jeugdwerking). In de beleidsnota sport 2004 – 2009 worden onder de kritieke succesfactoren hoofdstuk 6.3 Heroriëntering en professionalisering van het lokaal en provinciaal sportbeleid in functie van het doelgericht sport voor allen beleid een aantal beleidsaanbevelingen gedefinieerd met betrekking tot het lokaal sportbeleid (pag. 41, 42). o Teneinde deze beleidsaanbevelingen te kunnen realiseren zal tijdens deze legislatuur een nieuw decreet ter ondersteuning van het lokaal en provinciaal sportbeleid en het sportbeleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie worden gerealiseerd. In dit decreet zal aandacht besteed worden aan de basisopdrachten van de sportdiensten inzake ondersteuning van het lokale sportgebeuren, het beschikbaar stellen van sportinfrastructuur, de informatieverstrekking en de sportpromotie. Daarnaast zal in het nieuwe decreet rekening gehouden worden met de problematiek van de “startende gemeenten”; de professionele ondersteuning van het vrijwilligerswerk in de sportclubs en de subsidiëring van de sportclubs in functie van de kwaliteit van het sportaanbod van de sportclubs (gekwalificeerde trainers, een eigen jeugdwerking). In het kader van een algemene middelenverhoging voor sport op Vlaams niveau zal dit decreet naast een efficiëntieverhoging tevens een middelenverhoging beogen.
21
Actiepunt De realisatie van een nieuw decreet ter ondersteuning van het lokaal en provinciaal sportbeleid en het sportbeleid van VGC Het decreet dient 3 delen te bevatten: o de basissubsidie o een subsidie ter ondersteuning van de sportclubs o
een facultatieve projectsubsidie
Het voorstel van het Overlegplatform Sport voor Allen voor een nieuw decreet maakt voorlopig abstractie van de verhouding (budgettaire verdeling) tussen de 3 delen en van de technische uitwerking. Essentieel is de grootte van het budget, dat fundamenteel dient te zijn voor de uitvoering van een nieuw decreet; de doelstelling is immers meer gemeenten te erkennen en te subsidiëren. Prioritair is de basissubsidie als een duidelijk berekenbaar (vast) bedrag ter omkadering van het lokale sportbeleid via regisseursrol sportdiensten (gemeentelijke autonomie) op basis van criteria (sturend vanuit de Vlaamse overheid); dit gedeelte dient vervuld om aanspraak te maken op delen 2 en 3 (zijn versterkend). Luik 1: De basissubsidie o
o
Sportdienst
De sportdienst dient een afzonderlijke dienst (geen combinatiedienst) te zijn in het organogram met eigen personeel (sportfunctionaris in dienst van de gemeente). De sportfunctionaris is de regisseur die ook de nevenstructuren moet overkoepelen (Autonoom Gemeentelijke Bedrijven, VZW’s, …); de sportdienst (ankerpunt) en de sportfunctionaris (aanspreekpunt) moeten het gemeentelijke sportbeleid centraliseren en uitvoeren i.s.m. de schepen van sport. Het decreet moet alle ruimte laten voor de gemeenten om gebruik te maken van de mogelijkheden van beheersorganen, zoals AGB’s, VZW’s, … en de toekomstige mogelijkheden in het nieuwe gemeentedecreet. Vanuit het werkveld komen er enerzijds, als gevolg van de mogelijkheden van nieuwe beheersorganen /nevenstructuren / managementteams, signalen dat de directe beslissingsbevoegdheid buiten de werking van de sportdienst/sportfunctionaris dreigt te vallen. Anderzijds dient juist de regisseursfunctie van de sportdienst / sportfunctionaris te worden benadrukt, wat moet blijken uit het sportbeleidsplan in de vorm van kwaliteits-, synergie- en budgetbewaking. Het is belangrijk dat de minimumvoorwaarden in het nieuwe decreet geen andere ontwikkelingen uitsluiten Sportfunctionaris Een minimum aantal wordt voorzien per categorie Er worden specifieke diplomavoorwaarden (pedagogisch + sportfunctionaris) gesteld per categorie.
22
Het betalingsniveau is conform het behaalde diploma. Statuut: contractueel of statutair ? De sportfunctionaris is in dienst van de gemeente, hij is de1ste persoon die het sportbeleid moet uitvoeren en bewaken vanuit de gemeentelijke overheid. Er worden afwijkingen voorzien bij tijdelijke vervanging (versoepeling: Vlabus – Gesco) en voor startende gemeenten (termijn). Een mogelijke indeling voor de verdeling van de basissubsidiëring die moet worden bekeken, is het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen als neutraal instrument.
o
o
Sportraad
De bepalingen voor de sportsector worden opgenomen in het decreet lokaal sportbeleid, zodat men niet afhankelijk is van het algemene cultuurdecreet. De sportraad geeft een verplicht advies over de begroting en het sportbeleidsplan Sportbeleidsplan Het sportbeleidsplan moet een centraal document worden dat zowel op lange als korte termijn het sportbeleid zowel inhoudelijk als financieel bepaalt. Dit plan is een 6-jarig plan dat een jaarlijks actieplan bevat. Jaarlijks wordt hierover een verslag gemaakt. Het sportbeleidsplan dient een (logische) basisstructuur te hebben en samenhang te vertonen. In het sportbeleidsplan dienen minimaal de decretale basisopdrachten die de gemeenten moeten uitvoeren, te worden opgenomen. Deze basisopdrachten werden in de visienota Sport voor Allen als volgt gedefinieerd: a) De gemeente heeft als basisopdracht het lokale sportgebeuren te ondersteunen door permanent voldoende sportinfrastructuur (ook sportspecifiek) beschikbaar te stellen voor alle sportclubs én individuele sporters, tegen een sociaal aanvaardbaar tarief, dat in overleg met de sportraad is vastgelegd. De exploitatie kan in bepaalde specifieke gevallen aan de sportclub(s) overgelaten worden. b) Een tweede basisopdracht van de gemeente is informatie verstrekken en duiden over alle facetten van het lokale sportgebeuren, ten behoeve van sportclubs en andere verenigingen. c) Een derde basisopdracht van de gemeente bestaat erin de sportclubs administratief te ondersteunen. d) Een vierde basisopdracht van de gemeente ligt op het vlak van de sportpromotie. De gemeente voert haar sportpromotionele opdracht uit in nauw overleg met de sportraad en in synergie met de sportclubs en de scholen. In de eerste plaats dient de gemeentelijke sportdienst niet-sporters, vooral jongeren en andere doelgroepen, tot sportbeoefening te stimuleren. Daarbij dient de gemeentelijke sportdienst lacunes in het bestaande sportaanbod te detecteren en aan te vullen.
23
Pas in laatste instantie zal de gemeentelijke sportdienst zelf initiaties en evenementen organiseren om niet-actieve inwoners tot life-time sportbeoefening in clubverband aan te sporen. De concrete invulling en accenten gebeuren in functie van de realisatie van de doelstellingen. Volgende taken worden vooropgesteld voor de provincies: o Opmaak van een beleidskader voor het provinciale sportbeleid (bijv via opmaak van een provinciaal sportbeleidsplan) o Ondersteuning van gemeentelijke overheden in hun sportbeleid (o.m. via Vlabus, regiowerking, ...) o Coördinatie en samenwerking provinciale actoren o Coördinatie en promotie gehandicaptensport o Provinciale sportpromotiecampagnes o Beheer en de uitbouw van sportinfrastructuur van bovenlokaal belang, coördinatie en uitbouw van natuur- en ruimtegebonden sporten op provinciaal niveau o Ondersteuning van bovenlokale sportstructuren (provinciale sportfederaties) o Sportkaderopleiding: detecteren van noden; partnership voor bijscholing administratief kader sportclubs; organiseren van erkende cursussen o Kwaliteitszorg van het provinciale sportgebeuren Bloso heeft een begeleidende functie bij de opvolging van de sportbeleidsplannen. Er zal (kan) niet bestraffend opgetreden worden, wel zullen de doelstellingen afgetoetst worden. Met het oog op evaluatie, effectmeting, enz, dient het beleidsplan beleidsinfo te bevatten dat relevant is voor de Vlaamse overheid. o
o
Sportinfrastructuur De correctiefactor sportinfrastructuur komt niet meer in aanmerking als element is in de berekening van de subsidie. Er worden geen voorwaarden gesteld voor minimum sportinfrastructuur. Dit wordt opgevangen door de decretale basisopdrachten “sportinfrastructuur voorzien”, wat moet blijken uit het sportbeleidsplan. Een apart infrastructuurfonds kan incentives geven voor het wegwerken van tekorten en voor het inzetten van een inhaalbeweging. Subsidiering Per categorie wordt een vast bedrag voorzien Voor startende gemeenten dient een aparte regeling met eenvoudige instapmogelijkheden uitgewerkt te worden (hefboomfunctie). Startende gemeenten moeten zich zo na een startperiode volledig kunnen inpassen in het decreet. Een nieuw decreet biedt geen mogelijkheden voor categorieverhoging
24
Luik 2: Subsidie ter ondersteuning van de sportclubs o
o o
Hierbij wordt het principe gehanteerd dat Vlaams overheidsgeld via de gemeenten naar de sportclubs wordt doorgespeeld op basis van inhoudelijk kwalitatieve eisen. Belangrijk is dat het bedrag dat ter beschikking is voor dit gedeelte ook vooraf (voor het opstellen van de gemeentelijke begroting) gekend is. In dit gedeelte gaat het over de sturing van de directe financiële (cash) subsidiëring van de sportclubs door de gemeenten via koppeling aan voorwaarden/beleidsopties die door de Vlaamse overheid worden opgesteld. Het subsidiebedrag dat de Vlaamse overheid daar tegenover stelt is complementair, m.n. niet hoger dan het bedrag dat de gemeente daarvoor uittrekt. Indirecte subsidiëring is geen criterium aangezien dit niet of nauwelijks kwantificeerbaar en controleerbaar is door de Vlaamse overheid.
Luik 3: Projectsubsidie (facultatief) o o
De projectsubsidie is afhankelijk van de beleidsprioriteiten van de Vlaamse overheid. Het principe ervan wordt verankerd in het decreet; de duur, het thema, de doelgroep en het bedrag worden geregeld via het uitvoeringsbesluit. Deze projectsubsidie kan slechts toegekend worden als aan luik 1 en luik 2 van het decreet wordt voldaan.
9. Subsidiereglementering (gemeentelijk) Uitgangspunten Wat de subsidiëring van de sportclubs in het kader van een nieuw decreet lokaal sportbeleid betreft worden volgende principes voorgesteld: o Het doorspelen van Vlaams overheidsgeld via de gemeenten naar de sportclubs moet op basis van inhoudelijk kwalitatieve eisen gebeuren. Conform de Visienota Sport voor Allen dienen weliswaar alle sportclubs als geheel te worden ondersteund (autonomie gemeenten). Sportclubs die voldoen aan de specifieke voorwaarden / beleidsopties / doelstellingen, door de Vlaamse overheid opgesteld, via criteria opgenomen in een afzonderlijk gemeentelijk subsidiereglement, zullen echter verhoudingsgewijs meer worden gesubsidieerd. o Het betreft hier de sturing van de directe financiële (cash) subsidiëring van de sportclubs door de gemeenten via koppeling aan voorwaarden / beleidsopties die door de Vlaamse overheid worden opgesteld. Indirecte subsidiëring is geen criterium aangezien dit niet of nauwelijks kwantificeerbaar en derhalve controleerbaar is door de Vlaamse overheid. o Het subsidiebedrag dat de Vlaamse overheid hiervoor ter beschikking stelt is complementair, m.n. niet hoger dan het bedrag dat de gemeente zelf hiervoor uittrekt. o Aanbevolen wordt dat de gemeenten hetzij hun subsidiereglement aanpassen hetzij een afzonderlijk subsidiereglement voorzien om te kunnen voldoen aan de door de Vlaamse overheid gehanteerde criteria voor het subsidiëren van de sportclubs. o De door de gemeenten gebruikte erkenningsvoorwaarden en puntenitems in hun subsidiereglement, stroken niet (altijd) met de beleidsopties van de Vlaamse overheid in het kader van een nieuw decreet lokaal sportbeleid. 25
o
Er dient rekening gehouden te worden met ‘moderne’ technieken die gemeenten hanteren ter ondersteuning van de sportclub. Dit houdt in dat subsidiereglementen per definitie veranderlijk zijn en dat een regelmatige update noodzakelijk is.
Actiepunt Gemeentelijk subsidiereglement Analyse (2006) o Uitwerking van een model subsidiereglement door een werkgroep op basis van een inhoudelijke analyse (update) van de subsidiereglementen in de bestaande Bloso studie. Sensibilisering (2007) o Er dient een sensibiliseringsactie te worden gevoerd naar de gemeentelijke sportdiensten en sportraden met volgende aandachtspunten: o Nut en noodzaak van een gemeentelijk subsidiereglement voor sportclubs o Te hanteren criteria (ruim, objectief, waardevol) voor een gemeentelijk subsidiereglement voor sportclubs. o De communicatie en een terugkoppeling van dit reglement naar de gemeentelijke sportraad. o Aanmaak van een informatiebrochure. Het bepalen van criteria in functie van de subsidiëring van de sportclubs (Luik 2 van de voorstellen van het Overlegplatform Sport voor Allen voor een nieuw decreet) o
Aangezien in de voorstellen van het Overlegplatform Sport voor Allen voor een nieuw zowel luik 1 (basissubsidies) als luik 2 (extra middelen voor de clubs mits bepaalde kwaliteitscriteria) verplicht worden gesteld, moet deze verplichting omschreven worden. o Elke erkende gemeente moet via een luik van haar subsidiereglement of via een afzonderlijk subsidiereglement de mogelijkheid bieden de gestelde kwaliteitscriteria te honoreren. o De gemeenten kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor het niet realiseren van de criteria door de sportclubs en blijven sowieso hun recht behouden op de basistoelage (luik 1) van het decreet. De Vlaamse overheid stelt maximaal evenveel middelen ter beschikking voor deze specifieke criteria als de gemeenten zelf voorzien voor de rechtstreekse financiële ondersteuning van hun sportclubs. o Alle directe toelagen die volgens een objectief gemeentelijk subsidiereglement, door de gemeenteraad goedgekeurd, worden verdeeld onder de sportclubs, komen in aanmerking voor het bepalen van het maximale bedrag. Indirecte subsidiëring is geen criterium aangezien dit niet of nauwelijks kwantificeerbaar en controleerbaar is door de Vlaamse overheid. Het is noodzakelijk dat de gemeenten, voor het opstellen van hun eigen begroting, zicht hebben op de omvang van de middelen voorzien voor dit luik. Dit bedrag wordt berekend op basis van het aantal aangesloten leden (via lijsten van de erkende sportfederaties). Het is wenselijk dat door een beperkte werkgroep een hanteerbaar systeem wordt uitgewerkt dat per gemeente zowel de aangesloten
decreet
o
o
26
o o
o
leden bij een sportclub als het aantal sportclubs aangesloten bij een erkende sportfederatie afbakent. De voorgestelde werkwijze is het samenvoegen van de informatie die wordt bekomen via de VSF als het de zetel van de sportclub betreft en via de gemeente als het over de werking van de sportclub gaat. Deze middelen van de Vlaamse overheid kunnen enkel gaan naar sportclubs die aangesloten zijn bij een erkende Vlaamse sportfederatie. Andere mogelijke criteria: o De aanwezigheid van een dubbel aanbod competitie/recreatie binnen de sportclub o Werken met uitsluitend gediplomeerde lesgevers/trainers o Een eigen specifieke jeugdwerking o Een eigen specifieke seniorenwerking o Schaalvergroting (grotere clubs: fusies en samenwerkingsverbanden) Sportclubs die aan 1 of meerdere criteria voldoen, kunnen verhoudingsgewijs (per luik extra subsidies) meer worden gesubsidieerd. Het toekennen van een wegingscoëfficiënt of het uitwerken van een berekeningssysteem is een zaak van de gemeente.
27