HUB HUB RESEARCH PAPER
Over waarachtigheid, juistheid, methodologie Ingrid Molderez and Eric Lefebvre Centrum voor Duurzaam Ondernemen HUB RESEARCH PAPER 2007/27. NOVEMBER 2007
Hogeschool – Universiteit Brussel Stormstraat 2, 1000 Brussel, Belgium T: +32 2 210 12 11 F: + 32 2 217 64 64
Over
waarachtigheid, juistheid, methodologie Bedenkingen
door
Dr Eric Lefebvre Gewoon Hoogleraar UH / Universiteit Hasselt Campus Diepenbeek Onderzoeksgroep ORG (Organisatie en Fundamenteel Beleid) Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen Departement Bedrijfskunde Vakgroep Bedrijfs- & Besliskunde BE-3590 Diepenbeek (bij Hasselt) België tel 011 268641 fax 011 268700 e-post:
[email protected]
en
Dr Ingrid Molderez Docent EHSAL - Europese Hogeschool Brussel Associatie K.U.Leuven BE-1000 Brussel België tel 02 6098282 fax 02 2176464 e-post:
[email protected]
- 2007 -
2 In hommage aan de betreurde Winfred Georg ‘Max’ Sebald, en aan Jean-Pierre Rondas, die hem in Vlaanderen via Radio 3 / Klara de ether schonk.
INHOUD Voorwoord: intro Een groot schrijver, een voortreffelijk radioproducer: ‘a match’ Management en ‘grote’ literatuur (Onder)zoeken en de metafoor van de snuffelende hond in het veld Methodologie België en de Belgen Netwerken over ruimte en tijd Geval, gevalstudie Besluitvorming en probleemoplossing Kamp, werkplaats, bedrijf Toeval, coïncidentie Universiteiten en bibliotheken Foto als geval Verleden, heden, toekomst, identiteit Nawoord: af tellen, naar waarachtigheid ‘De methode’ en [nazi-]Duitsland
LITERATUURLIJST
2
3
Voorwoord Een groot schrijver, een voortreffelijk radioproducer: ‘a match’ Op vrijdag 14-12-2001, stierf één van de grootste hedendaagse Europese schrijvers, in een banaal en tragisch verkeersongeval. Hij was 57 jaar oud. In TRL, The Republic of Letters (Boston, USA) spreekt Keith Botsford (2001) over Winfried Georg ‘Max’ Sebald als de: “greatest living European writer”.
Banaal en tragisch. Maar is het autoverkeer niet tot een onverbiddelijke guerrilla verworden. Waarbij de auto als tank en
gevechtswagen wordt gebruikt in een
meedogenloze competitie voor ruimte en tijd. Matthijs van Boxel - van, onder meer, De encyclopedie van de domheid - spreekt in dit verband over de permanente burgeroorlog die zich in het verkeer op onze wegen afspeelt. Met iedere week weer groot aantal slachtoffers:
doden
en
(zwaar)
gewonden.
Blijkbaar
heeft
de
industrie
mede
verantwoordelijkheid. George Monbiot (2007) telt 1,2 miljoen verkeersdoden per jaar. Zoveel als die sterven aan malaria of tuberculose. Met nog eens vijftig miljoen gewonden. Volgens Monbiot een schandalige prijs voor de zogeheten ‘economie’. Vrachtwagens rijden meestal voor de bedrijven. Terwijl in circa één derde van alle zware verkeersongevallen vrachtwagens rechtstreeks als oorzaak of onrechtstreeks betrokken zijn. Waarbij een zwaar ongeval gedefinieerd wordt als ongeval met één of meer doden, of met zwaar gekwetsten, en/of brandende voertuigen (Lefebvre 2005). Recent onderzoek wijst tevens op de verbijsterende rol van rommelvoeding, die zou leiden tot grondige verstoring in het vermogen tot conceptualiseren van risico en gevaar (cf Monbiot 2006, Lefebvre 2006). Bovendien heeft Anna B. (2007) overschot van gelijk als zij: “het aantal rijlessen in België onverantwoord laag vindt”. Zelfde voor Guido De Padt (2005) die pleit voor een instituut voor ongevallenanalyse.
Winfried Georg Maximilian Sebald werd in Duitsland geboren op 18 mei 1944. Aan de militaire dienst ontsnapte hij omwille van medische redenen. Hij studeerde Duitse taal- en letterkunde in Duitsland, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. Omdat hij niet langer omkon met het verdringen van het oorlogsverleden van de Duitsers, verliet hij Duitsland in 1970 en vestigde zich permanent in Engeland. In 1988 werd hij tot hoogleraar benoemd aan de Universiteit van East Anglia. Hij zou er blijven tot aan zijn dood in 2001. Sinds het einde van de jaren tachtig schreef hij gedichten, essays en romans in zijn moedertaal. Hij werkte wel nauw samen met de Engelse vertalers. Aanvankelijk waardeerde men zijn literair werk vooral in de Angelsaksische wereld. Sinds de jaren negentig werd hij bekend in
3
4 Duitsland. Verschillende werken van hem zijn ook in het Nederlands vertaald waaronder Austerlitz, zijn laatste boek, dat oorspronkelijk verscheen in 2001. Met zijn oeuvre won hij verschillende prijzen. Hij werd zelfs vaak getipt als Nobelprijskandidaat. Sebald’s literatuur speelt zich af binnen de context van de Tweede Wereldoorlog en de holocaust en wordt gekenmerkt door het opgebouwde spanningsveld tussen herinneren en vergeten. Als kind was hij al verontwaardigd over het stilzwijgen over de nazitijd en de oorlog. Omdat de naam ‘Winfried Georg’ teveel connotatie had met dit Duitse regime, liet hij zich Max of Bill noemen.
Op zondag 2-9-2001 (tussen 12.00 noen en 1.00 p.m.; op Klara / Klassieke Radio; voorheen de Belgische / Vlaamse Radio 3) was het programma ‘Rondas’, onder de titel: ‘Sebald schrijft Breendonk’, geheel gewijd aan de schrijver, en vooral aan zijn laatste boek en opus magnum: Austerlitz. In zijn bekende, incisieve stijl sprak de befaamde radioproducent Jean-Pierre Rondas met ‘Max’ Sebald. In het Cultureel Jaarboek 2001-2002 van Klara heeft Jean-Pierre Rondas (2002: 8-20; 2006b) een uitvoerige bewerkte versie van zijn vraaggesprek gepubliceerd onder de titel: ‘Zoals een hond een lepel vindt’, en in Rondas’ Wereldbeeldenboek. Gesprekken op Klara respectievelijk ‘Zoals een hond een lepel vindt. Hoe W.G. Sebald zich de Holocaust factioneel herinnert’ (Rondas 2006a: 87-102 [dit essay is sterk geïnspireerd door de teksten van Jean-Pierre Rondas]. Jean-Pierre Rondas is bekend als Vlaamse radiomaker voor de klassieke muziekzender Klara van de VRT. Zijn gasten laat hij uitvoerig aan bod komen, iets wat niet vaak meer voorkomt in de snelle wereld van radio en beeld. Dat Rondas Germaanse taal- en letterkunde en filosofie studeerde, is duidelijk te merken aan zijn programma’s. Zijn gespreksthema’s zijn maatschappelijk relevant en hebben betrekking op wetenschap en cultuur.
De voorbije dertig jaar werd door Alison Pearn, en haar ploeg van het Darwin Correspondence Project, van Cambridge University Library, de volledige tekst van vijfduizend brieven uit de correspondentie van Charles Darwin aan collega’s, familie en vrienden verzameld. James Randerson (2007) noemt de brieven van onschatbare waarde voor vorsers die zoeken naar de oorsprong van Darwin’s ideeën.
Want,
Darwin:
“is
constantly
asking
friends
and
colleagues
for
4
5 observations and evidence that will support or refute his ideas
. . .
There are
discussions of emerging theories”. Dat is precies hoe deze tekst tot stand is gekomen. Door een jarenlang doorgedreven toetsen en verfijnen (ook veranderen) van de ideeën van de auteurs met collega’s, familie, vrienden, en nog meer met de tientallen auteurs die in de tekst opduiken en die de concepten mede hebben geslepen. De literatuurlijst is ook een academisch en intellectueel eerbetoon aan deze mensen.
Management en ‘grote’ literatuur (Hogere)
kaderleden
verantwoordelijk
voor
scenario-planning
in
(grote)
bedrijven, krijgen vaak de raad zich in de mate van het mogelijke toe te leggen op het lezen van ‘grote literatuur’ - vooral niet te verwarren met ‘vaklectuur’. Om hun vaardigheden en kennis ervan te ontwikkelen en te verbeteren. Niet enkel van ‘high literature’. Maar van scenario-planning. Met het oog op creatieve, constructief kritische, innovatieve besluitvorming. Als één hedendaags schrijver zonder twijfel in aanmerking komt voor het predikaat van grote letterkunde en hoge cultuur, dan wel ‘Max’ Sebald. En, onder meer, met wat zijn laatste boek zou blijken: Austerlitz.
Harry
Mulisch
(1998:
17-18)
“Romanschrijvers
. . .
boekenschrijvers.
Nabokov
drukt
het
pakkend
uit
in
De
procedure:
kunnen verdeeld worden in zinnenschrijvers en schreef
onvergetelijke
zinnen,
Dostojevski
onvergetelijke boeken. Hier scheiden zich de geesten over wat een ‘goede schrijver’ is. Nabokov is een goede schrijver, Dostojevski een groot schrijver”.
Keith Botsford (2001) spreekt over Sebald’s werk als van een wereld als labyrint, waarin elke zinswending, elke gedachte, op zichzelf interessant en belangrijk is. Waarin men zorgvuldig zijn weg moet zoeken. Naar de oorsprong van dingen en mensen. Als in het beste probleemoplossingsproces. Sebald bestudeert grote categorieën als: liefde, seks, familie, gezin, kinderen, niet als gereïficeerde abstracten of gecommodificeerde entiteiten. Maar in een onderzoek naar zin en betekenis;
geheel
in
het
perspectief
van
waarachtige
geschiedenis
van
‘individuele mensen’. De meest vulnerabelen van allen. Over herinnering, geheugen, vergeten, over echte mensen en/in echte situaties, van complex samengestelde en gecomponeerde werkelijke personen en gebeurtenissen, waarin verleden en heden door elkaar heen spoelen. Zijn aandacht werd vooral
5
6 getrokken
door
anomalistische.
het Wat
vreemde in
en
klassieke
bevreemdende, geschiedschrijving
het en
tegenstrijdige
en
wetenschappelijke
rapportering hardnekkig vermeden wordt (cf Richard Evans 2001).
Zou, wat voor ‘grote literatuur’ en ‘hoge cultuur’ geldt, nog veel meer gelden voor (zeer kleine)
‘vak-(zogezegde)-literatuur[-lectuur]’
en
ordinaire
cultuur
van
organisatie,
bedrijven, management.
In een interview met Geert van Istendael in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel, benadrukte Günter Grass enige tijd geleden hoe hij, op een bepaald moment in zijn leven, besloot om helemaal geen kranten of nieuwsmagazines meer te lezen. Grass had ontdekt dat alles wat hij in de bladen over de actualiteit las, hij reeds grotendeels in een of andere vorm wist uit de grote literatuur die hij tevoren gelezen had. In zijn hoofdartikel ter gelegenheid van de Boekenbeurs 2003 in Antwerpen, kwam Yves Desmet, toenmalig politiek hoofdredacteur, in De Morgen -
Vlaamse kwaliteitskrant
-
tot dezelfde conclusie. Daarbij letterlijk tegen zijn
eigen winkel schrijvend. Dat hoe meer (goede) boeken men leest, hoe minder men de (zogeheten) kwaliteitspers wil lezen. Die overigens zelden of nooit iets echt nieuws te vertellen heeft en toch zo vaak boordevol blunders en grove fouten staat. Of, zoals Marcel Van Nieuwenborgh het op de radio uitdrukte: "als journalist schrijft men voor het ontbijt, als schrijver voor de eeuwigheid" (Eric Lefebvre 1997b: 96).
In de roman: What is the what schrijft Dave Eggers (2007) het verhaal van de Soedanese vluchteling Valentino Achak Deng. Eggers heeft grote naam gemaakt met zijn merkwaardige memoires: A heartbreaking work of staggering genius, verschenen in 2000. Over: What is the what noteert Tim Adams (2007) dat de: “story has been presented as a novel, although Eggers has noted in his postmodern way that the distinctions between fiction and literary non-fiction are ‘meaningless they are fraternal twins. You can barely tell them apart’.” Het hoeft helemaal niet te verbazen dat een filosoof als Richard Rorty zich de laatste jaren van zijn loopbaan steeds meer met literatuur ging bezig houden en aan Stanford University vergelijkende letterkunde doceerde. Marc Van den Bossche, hoogleraar wijsbegeerte aan de VUB / Vrije Universiteit Brussel (cf Ward Daenen 2007) spreekt over de pragmaticus Rorty die: “Meer dan in wijsgerige tractaten . . . in romans de verhalen [vond] die mensen richting gaven. De negerhut van oom Tom heeft vermoedelijk meer voor de afschaffing van de slavernij gedaan dan alle filosofische principes bij elkaar”.
6
7 In het programma Titaantjes van Radio 1, VRT / Vlaamse Radio en Televisie, op zondag 22-4-2007, was Pat Donnez in gesprek met Guy Verhofstadt, van 1999 federaal eerste minister van België. Verhofstadt verklaarde onomwonden dat hij de: “afgelopen tien jaar meer . . . geleerd [had] van de grote romanciers die hij . . . [had] gelezen dan van zijn dossiers en zijn vergaderingen”. Sarah Theerlynck (2007) voegt er aan toe: “Dat een politicus en zeker een als Verhofstadt gelooft dat een roman meer over de werkelijkheid zegt dan zijn dossiers, is op zijn minst niet alledaags te noemen. En op een vreemde manier vind ik het wel geruststellend”. De Belgische premier verloor op zondag 10-6-2007 daaropvolgend de federale parlementsverkiezingen en zal naar alle waarschijnlijkheid acht jaar eerste minister van het land geweest zijn.
(Onder)zoeken en de metafoor van de snuffelende hond in het veld In Austerlitz zoekt Sebald (2002) onverdroten naar waarachtigheid, juistheid, waarheid. Als in: ‘Let right be done’; de ware betekenis van ‘justice’ (cf The Winslow Boy, van Terence Rattigan 2000/1946; ook paar keer prachtig verfilmd). ‘Just this’, juist dit, juist dat, juist allemaal. De kromme leugen, (eindelijk) overtroefd door het ‘rechte’ pad naar waar(achtig)heid. Niettegenstaande velen een boutade zouden toejuichen als: ‘al loopt de waarheid nog zo snel, de leugen achterhaalt ze wel’ - en steekt ze genadeloos voorbij. ‘Recht’, niet noodzakelijk als het lineaire, van meetlat of schietlood. Integendeel. Het zoeken naar weten beantwoordt aan de metafoor van de jacht- / speur- / spoorhond. Wetenschap bedrijven als het onverdroten snuffelen van de hond in het veld. Ogenschijnlijk zonder enige methodiek. Want de hond snuffelt: hier en daar, links en rechts, voorwaarts en achterwaarts, en weer terug; en dan weer nog eens; en nog eens. Toch is er paradoxaal ‘methode’, is er solide ‘stochastische heuristiek’. ‘Want: de (zoekende) hond vindt’; niet altijd; dikwijls; meestal. Vindt ‘iets’. Daarom niet noodzakelijk dat waarnaar aanvankelijk gezocht werd. Maar, in de zuiverste geest van serendipiteit, vindt iets, dat waardevol, betekenisvol is / kan zijn. Voor een zeer kritische (maar even welwillende) vorser. Zoals Willy Desaeyere (2006) argumenteert in zijn zwarte trukendoos: als je iets wil vinden, is het soms beter eerst iets anders te zoeken.
7
8 Wie twijfelt aan de waarde van heuristisch en dus lineair denken en zoeken, moet pogen een moeilijk kruiswoordraadsel of een complex cryptogram op te lossen. Na verloop van oefening en tijd zal men vaststellen hoe behulpzaam en sterk het lineair-heuristische zoeken oplossingsproces kan zijn. Op den duur illustreert deze al bij al eenvoudige praktijk (van kruiswoordpuzzels en cryptogrammen) hoe lateraal, poëtisch, eidetisch denken en oplossingselementen (zo goed als spontaan) over en weer en doorheen lineair-heuristische logische methodes tuimelen. Goed ook. Zo zit de menselijke geest in mekaar. Voorlopige imperfecte oplossingen kunnen plots tot een eigenlijke oplossing leiden. Zoals eerst in potlood zaken geschreven worden. Of in heel kleine lettertjes. Wat ineens en onvoorzien leidt tot een goede oplossing, die men er ‘(voorlopig)-definitief’ overheen schrijft. Zelfs de simpele oefening van klaar en duidelijk zegge, met pen uitschrijven van ‘een’ oplossing - ook als die naderhand nog niet goed genoeg blijkt - kan vrij plotseling leiden tot een (nog) betere oplossing voor een vraagstuk. Tot dé goede oplossing in specifiek geval. Ware betekenis van ‘trial and error’. Waarbij wel vitaal is ondertussen ten allen prijze ‘de fatale fout’ te vermijden en te voorkomen (Lefebvre 1997a: 25). Wat een onoverkoombaar probleem lijkt
-
neem een buitengewoon moeilijke en
ongebruikelijke term, met nog vele ontbrekende elementen i.e., letters - komt plotsklaps als het ware en schijnbaar onmethodisch als eidetisch / poëtisch geheel uit een puzzel te voorschijn gesprongen (Lefebvre 1997b: 43-51), vult zichzelf in en op, wanneer zegge stelselmatig, voor een ontbrekende beginletter, het alfabet van a tot z afgegaan wordt. Zodanig dat niet onfrequent men nog maar door enkele letters heen is, of het antwoord schiet vooruit in de geest. Ook al was bewuste eerste letter nog een eind verwijderd in de af te leggen weg van het alfabet.
Methodologie Zo vindt Sebald zeg maar, een lepel. Ronddolend in de velden rond Auschwitz. Vanuit de vondst van een object, ‘die lepel’, begint hij uiterst behoedzaam ‘in’ dat voorwerp zinvolle dingen te ‘deduceren’. Als via intelligent en wijs eclecticisme; tweeling van serendipiteit. In tegenstelling tot ‘random eclecticism’. Misschien heeft de lepel een inkerving; initialen; toont een naam, of stukje ervan. Mogelijk behoorde de lepel toe aan een gevangene van het concentratie- cum uitroeiingskamp
Auschwitz-Birkenau.
In
het
gevonden
object
wordt
gerechercheerde fictie gededuceerd. Zoals in de fijnste mozaïek- en recherchémethodologie. Ook verwant met de methodologie van meta-etymologie (Lefebvre 1986). Op die manier wordt in een vondst (hier het voorwerp: ‘lepel’) behoedzaam, zorgvuldig en grondig, verleden, waarheid, juistheid gelezen: zuiver wetenschappelijke activiteit.
8
9 Niet zo verschillend van de meest verdienstelijke prestaties van archeologie. Hier een socio-culturele archeologie. Een ‘archology’: studie van ‘arches’, grondbeginselen der dingen, van ‘archetypes’. Cor van Bree (2005) merkt hier bij op dat voor hem etymologie als: “oorspronkelijke betekenis ‘het zoeken naar de waarheid in de woorden’ [is] (vgl. etymos ‘waar’) oude etymologen waren
. . . .
...
De
op zoek naar de ‘echte’ betekenis en via die ‘echte’
betekenis naar het ware wezen van de dingen. Dienstbare etymologie
. . .
[volgens]
Stutterheim”.
Zoals Sebald’s hoofdpersonage, Austerlitz, terug gaat op: “een reëel bestaand mens” (cf Rondas 2002: 13); dus hoe dan ook een factuele werkelijkheid waarin, waarop, waaruit, met verbeelding, verder gezocht, gerechercheerd wordt en fictioneel voortgebouwd wordt. Maar als onderbouw, grondvesten, structuur van een intellectueel bouwwerk echt, waarachtig, juist zijn, werkt dit door in de verbeelde bovenbouw. Wat Sebald doet is als het ware: ‘imagining reality, fact, in an object; not just in any object; but in a found object’. Het schijnbaar zogezegde zo maar gevonden voorwerp is vondst, ontdekking: waarom, hoe, daar, dan, gevonden. Het feit van het vinden van een voorwerp is enkel te vatten door interpretatie. Met Nietzche zei Richard Rorty dat er: “geen feiten zijn, maar alleen interpretatie” (Daenen 2007).
Flagrant in dit opzicht is de wijze waarop Christopher Brooke (2006) in de architectuur der middeleeuwse abdijen het verlengde en de veruitwendiging zoekt van de geest van het monnikendom. Brooke (2006: XVII) beschouwt het monastieke ideaal als: “matter of imagination not of faith”. Zijn boek is een uitnodiging: “to enjoy a holiday in historical imagination”: vrije dag, vakantie, heilige dag(en). Aanzet tot zijn ‘treatise’ was de overtuiging dat historici de dialoog
tussen
de
‘literatuur’
en
de
‘gebouwen’
van
middeleeuwse
kloostergemeenschappen onvoldoende ontwikkeld hadden. Waarbij het werk van architect-fotograaf Wim Swaan als inspiratiebron werkte. Ik heb gepoogd, stelt Christopher Brooke (2006: XXI-XXII): “to relive the experience of revealing how the visible remains of medieval monasteries reflect the history, culture, way of life and religious sentiment of the period 1000-1300
...
the eyes with which I
looked at documents and buildings remain essentially the same”. Om de evolutie van de recente eeuwen te duiden is een expert nodig: “in the documents and the buildings”. Voor wat hij verwijst naar Derek Beales (2003). Teksten van en over voorwerpen en object-gebouwen staan in hetzelfde uitleggende licht. Meer allusie op de verwevenheid van voorwerp, verbeelding en werkelijkheid legt Brooke (2006: 48) in zijn commentaar over bepaalde bouwtrant. Wij zouden bijna
9
10 geneigd zijn te denken dat: “the material structure had become so heavy as to obscure, for many monks, the worship and prayer for which it all existed”. Of het [materiële] object als pure reflectie van geestesoefening. Wanneer hij drie gevalstudies gaat bespreken, benadrukt Brooke (2006: 199) nogmaals zijn ‘methode’: “ . . . the first and most challenging question facing us is: Can we fit our narrative together with the visible remains of medieval monasteries? Can we draw ‘oil from the hardest stone’ and make these buildings reveal their story, If not, the attempt to weave together text and pictures [of buildings / objects] has failed”. Kerntermen zijn ‘narrative’ en ‘story’: een narratieve methodologie, voor een wetenschappelijk verhaal, door een wetenschapper als verteller van een verhaal, van verhalen (cf Walter Benjamin 1976, cf Jean Baudrillard, Jacques Derrida, Michel Foucault, Jean-François Lyotard). Ook een gebouw is een voorwerp (cf Christopher Brooke’s meesterwerk: The rise and fall of the medieval monastery).
In analogie stelt Marnix Beyen (2005) dat het boek In Europa van Geert Mak (2004): “op
eerste
gezicht
alle
geschiedverhaal . . . [maar] het
kenmerken draagt
van een postmodern
. . . in geen geval vrijblijvend te noemen [is].
Mak vertelt, of hij dat wil of niet, een Groot Verhaal . . . Daardoor kunnen de talloze anekdotes die hij aanhaalt nauwelijks méér zijn dan loutere illustraties, terwijl zij in een narrativistische geschiedschrijving de primaire bouwstenen zijn waarmee geschiedenis wordt verteld”. Ook dit laatste woord is belangrijk. Noch Sebald, noch Mak: “unlike many fashionable historians” pogen helemaal niet: “to dress up past events as rehearsals for coming ones” (The Economist 195-2007, cf John Darwin 2007).
Er is hoe dan ook altijd ‘verbeelding’: zonder verbeelding, geen wetenschap. Zonder kunst, geen wetenschap; de eerste is deze laatste dikwijls decennia, generaties, eeuwen vooruit. Zonder verbeelding blijft men ‘ver’ van een ‘beeld’, van een gedachte. Zoals Plato’s originele ‘idee’ ook beeld en gestalte was. Dit doet weer denken aan (goed, positief, wijs) eclecticisme. Waarbij helemaal niet lukraak gebruik (of misbruik) wordt gemaakt van welke elementen ook die van de hak op de tak gevonden worden. Maar waar de schijnbaar lukrake (onder)delen vanuit de energieverschaffende nucleus van een gedachtegoed en ideeënsysteem vertrekken, gedragen worden, ontdekt werden, en met grootste zorg gefuseerd en gefusioneerd. Zoals in het ster- cum wielmodel (Lefebvre 1997a: 156-159, Lefebvre 1997b: 49-51).
10
11 Een schitterend geval van deugdelijk eclecticisme vormt Roland Barthes. Vanuit de fysicaliteit van zijn ‘steekkaarten’ die hij: “zijn hele leven lang als een jongleur hanteert” kent Dirk Leyman (2003) aan de schriftuur van Barthes een: “methodisch maar ook versnipperd karakter” toe. Leyman (2003) noemt de auteur [cum wetenschapper] een: “rusteloos fragmentenvergaarder, hij scant als het ware hompjes tekst in, excerpeert ze om er detaillistische patronen in te kunnen ontdekken
. . .
‘Al die kleine, losse delen vormen inderdaad een
structuur; zij werken als stippen op een pointillistische schilderij, waarin pas op een zekere afstand de voorstelling herkenbaar wordt’ “ (Dirk Leyman 2003, en verwijzend naar Solange Leibovici). Ook als in een puzzel, of mozaïek. Zoals kan toegepast worden in een eidetische (of puzzel-)methode (cf Lefebvre 1997b: 4351, 1986 ad passim).
Volgens Jean-Pierre Rondas (2002: 19) is het boek Austerlitz: “detaillistisch met de
droge
etsnaald
weergegeven”.
Het
hoofdpersonage
herinnert
zich
voornamelijk details. Wie herinnert zich iets anders van het leven. Sta eens bij het ziekbed van een mens die zijn einde voelt naderen.
Leyman (2003, en verwijzend naar Louis-Jean Calvet) stelt dat Roland Barthes: “volgens deze methode [compileerde]
...
. . . de meeste van zijn baanbrekende studies bij elkaar
eigenlijk dreef . . . zijn werkwijze ‘op intuïties, stemmingen
en spontane reacties, die hij vervolgens theoretisch onderbouwt aan de hand van wat hij [schijnbaar] toevallig tegenkomt, van wat hij her en der [zinvol] kan benutten’.“ En hij besluit: “Barthes is een geweldig intelligent eclecticus”. Inderdaad, en nogmaals, goed, positief of ’intelligent’ en ‘wijs’ eclecticisme. Of, het: “realistisch proza [van Sebald] is . . . altijd een mengsel van dingen die echt zijn gebeurd en dingen die men toevoegt of juist weglaat” (Rondas 2002: 13). Zoals de kwaliteit van een krant mede gemaakt wordt door wat er niet in te lezen valt. Idem voor reclameboodschap. Of Derrida’s deconstructionisme toepassen op reclame. Hoeveel klanten trekken wij aan en hoeveel stoten wij af met bepaalde reclameboodschap.
David Kynaston (2007) lijkt bij Sebald in de leer te zijn gegaan voor zijn: Austerity Britain 1945-51. Vooral qua methodologie. Waarvan John Charmley (2007) stelt dat Kynaston’s methodologie interessant is, maar dat zij in minder bekwame handen dan die van Kynaston, heel gevaarlijk zou kunnen zijn. Geen zulk gevaar met schrijvers van het kaliber van Sebald en Kynaston. Charmley merkt op dat Austerity Britain 1945-51 vooral gebaseerd is op de zogeheten: “Mass Observation reports” in het Groot-Brittannië van die jaren en
11
12 op circa een dozijn dagboeken in regionale archieven. Die rapporten geven, in een droog proza, een systematisch beeld van het dagelijkse leven van gewone mensen. Wat tot een dor betoog had kunnen leiden. De dagboeken zouden een oppervlakkige beschrijving van excentrieke en uitzonderlijke standpunten kunnen leveren, zonder bindende kern. Maar Kynaston, zegt Charmley, heeft zijn dagboekschrijvers met grote zorgvuldigheid en kennis van zaken gekozen. Hoewel hij de saaiheid van sommige van die: “Mass Observation” rapporten niet helemaal kan bannen, is het precies het mengen, en samen brengen, van die twee zeer verschillende bronnen, die een boek hebben voortgebracht dat het neusje van de zalm is zowel voor geschiedkundigen als voor de gewone lezer. Noch min noch meer dan uitstekende toepassing van vernoemd ster- of wielmodel (cf Lefebvre 1997a, 1997b). Merk de gelijkluidendheid tussen Austerlitz en Austerity. Die doet denken aan het principe van consonantie van Theodor Adorno (1973): gelijkluidende woorden moeten niet noodzakelijk verwant zijn in betekenis, maar kunnen dat met betrekkelijk grote waarschijnlijkheid zijn.
Proza dus, maar niet noodzakelijk verzonnen; wel ‘verbeeld’. Beeld als idee en fantasie / verbeelding, die beelden / ideeën die (nog) ‘ver’ zijn, in het duister, onzichtbaar, onbekend, dichterbij brengt in het licht en de klaarte van begrijpen. Proza, als ‘matter-of-fact’ verhaal, verschillend van verzen. Een ‘verhaal’ dat wat ongekend, onbegrepen en ver is, dichterbij, nader haalt in de (relatieve) helderheid van het beter gekende, en dat toelaat meer te begrijpen. Wetenschap als verhaal en de wetenschapper als verteller van een verhaal, zijn verhaal. Niet enkel een postmoderne hersenkronkel, maar verhaal van alle tijden en alle plaatsen (cf Jean-François Lyotard, Jean Baudrillard, Walter Benjamin; cf Lefebvre 1997b: 95-96). Mensen vinden fabels meestal fabuleus; boordevol fabelachtige waarachtigheid. Maar postmoderne
fabels
worden
door
velen
meteen
tot
bespottelijke,
geheel
onwetenschappelijke nonsens gedegradeerd. Vaak niet gehinderd door grondige lectuur van het veroordeelde. Per slot van rekening is [klassieke] wetenschap in talrijke gevallen vooral ook een tijdelijk narratief monopolie. Niet voor niets heeft narratieve methodologie de laatste decennia zijn weg gevonden naar (ernstige) beleidstheorie en bedrijfsvoering. Vooral via gevorderde organisatietheorie.
Hoe verschillend is zulke methodologie van een Harvard Business School (cf Rolf Knijff 2007; ook verwijzend naar John Ralston Saul 1993) die begon als ‘methode’, die: “haar eigen belang voor de werkelijkheid suggereert”. Niet verschillend van zoals Haffner (2003) het fundamentele feilen ziet van Duitsers en oorzaak van alle gruwel en ellende die zij zichzelf en tientallen miljoenen anderen hebben aangedaan: hun onvermogen de werkelijkheid te nemen voor wat zij is namelijk, de werkelijkheid.
12
13 “Maar . . . alles start met een oplossing of een doel, waarbij het juiste probleem wordt gezocht”. Rolf Knijff had al eerder de invloed van Opus Dei aangekaart in de [zogezegd zo]: “befaamde Spaanse business school Iese”, aan de Universiteit van Navarra in Barcelona. IESE (of Iese) staat voor: Instituto de Estudios Superiores de la Empresa [Naar ons oordeel is Iese, zoals
menig andere internationaal hoog
gerangschikte
‘business
school’,
vooral
handig en
voortreffelijk in het verzorgen van eigen publiciteit en publieke relaties].
Knijff trekt de lijn helemaal vanuit het katholicisme, meer speciaal bij de Jezuïeten van Ignatius de Loyola. Nog zo een naam vol loyauteit; vooral naar zichzelf en de ‘eigen (Jezuïeten)orde’ - ‘Ordnung muss sein’. Waarvan Carlos Ghosn, van Renault, naar eigen zeggen een hoop heeft opgestoken. Rolf Knijff (en John Saul) aarzelt niet ook de Protestanten en de Inquisitie bij ‘de methode’ te betrekken. Immers, Loyola’s: “nieuwe, afstandelijke en rationele denkraam . . . [was] het mystieke katholicisme vreemd”. Zoals ‘de manager’, in het ‘one-best-way’ systeem van ‘de manager weet het best’ en ‘alleen de manager kent altijd de unieke, beste oplossing’, stoelde de methode van de Inquisitie er op dat zij: “vanuit de wetenschap van alle juiste antwoorden slachtoffers selecteerde door het stellen van vragen”. Hoe afschuwelijk klinkt dit vanuit een terugblik op de geschiedenis van het laatste halve millennium. Dus, toch maar heel behoedzaam omspringen met de Socratische methode, of zij verwordt nog tot leermanipulatie. Ghosn heeft begrepen wat : “discipline, organisatie en competitie” zijn, van zijn tijd op de Franse jezuïetenschool in Beiroet, Libanon. Alles draait om simplificatie, een reductionisme van de realiteit, dat het gigantische gevaar inhoudt van: “dismantle, clean and disinfect” (Rolf Knijff, verwijzend naar John Saul). Eens de Jezuïeten hun ‘programma’ hadden vastgelegd, hield in 1599 de evolutie van hun denken over vorming op. In de woorden van Saul (cf Knijff): “they failed to keep up with social development”. Knijff geeft nog de bezwerende conclusie mee: “Dat programma is . . . waarvoor u betaalt op een business school. Het lijkt goed dat te weten”.
België en de Belgen Voor Belgen is het meegenomen dat België in zo goed als alle boeken van een groot schrijver als Max Sebald voorkomt. Hij vindt België: “echt het centrum van Europa”. Maar het is ook: “iets helemaal extraterritoriaals, een plek met alleen eigenaardige dingen
. . .
België is voor mij [i.e., Sebald] het paradigma van
Europa”. Wat Benno Barnard (1996) kan behagen, met zijn boek: Door God bij Europa verwekt (Belgium: Europe’s bastard son). Men weet maar nooit wat zich in het onderbewuste van Steven Spielberg afspeelde toen hij E.T. draaide. Toch niet met België in gedachte. Tenzij België het land zou zijn dat het meest op Spielberg’s Amerika lijkt.
13
14 Sebald spreekt van de Belgen; niet van de Vlamingen. Daarover laat Joseph Pearce (2007d) Böll (2007) zeggen: “ ‘Vlaanderen, dat vreemde land met zijn Noord-Europese grofheid en zijn Spaanse passie en treurigheid’. Toch houdt hij [Heinrich Böll] van de Vlamingen. Het zijn de aardigste buitenlandse Duitsers, vindt hij [nog steeds Heinrich Böll]”. Hugo Raes denkt er tezelfdertijd anders en toch gelijkaardig over wanneer hij aan Margot Vanderstraeten (2007) vertelt: “We wilden de Vlaamse literratuur boven het boerse Pallieterniveau tillen. Bijdragen aan de Vlaamse ontvoogding
. . .
[Ik] wilde
. . .
dynamiek aan het Vlaamse culturele leven geven. Ik wilde dat onze Ionesco zou opstaan. Ik wilde dat onze Beckett wakker werd. De Nederlanders hadden Slauerhoff, Greshoff en Vestdijk al, maar wij moesten het met de koeien van Streuvels en Timmermans en het Davidsfonds doen!”.
Zo vermeldt Jean-Pierre Rondas (2002: 10-12) dat de auteur [Sebald] de Antwerpse dierentuin bezoekt, meer bepaald het Nocturama, dat hem voorkomt als een ‘grot van Plato’ (cf Eric Lefebvre 1997a); maar ook als: “valse wereld”. Niettemin wordt zelfde meteen ook geassocieerd met: “opvallend grote ogen” en de zoekende blik als van: “schilders en filosofen, die door middel van de zuivere aanschouwing en het zuivere denken de duisternis proberen te doordringen die ons omgeeft”. Weinig of geen plaats hier zo lijkt het, voor excessief empiricisme, experimentalisme, positivisme.
Precies hoe duisterder het onbekende dat onderzocht wordt, des te scherper de blik van het zoekende dier en de vorsende mens. Het worden: “scherpziende mensen” die blijven zoeken in de donkerte van de: “letterlijke en geestelijke nacht”. En die: ‘vinden’. Wat zij vinden is vondst, ontdekking.
Niet verschillend van probleemvoorkomend denken voor bedrijfsvoering, dat precies door verborgen oplossingen gericht en gestuurd wordt. Zoals Teake Ettema (2001) het verwoordt: als enkel en vooral in termen van een finale oplossing gedacht wordt, vindt en gebruikt men vaak ‘schijnoplossingen’. En nog: “Zodra er een oplossing is gevonden stopt het zoeken, stopt het nadenken. De vragen die werkelijk beantwoord moeten worden zijn: ‘Wat is het probleem’ en ‘Wiens probleem is het’. Analyseer de situatie en probeer . . . gedrag te begrijpen. Bedenk vervolgens of je moet ingrijpen en als dat gewenst is of je in staat bent om in te grijpen”. In deze optiek bestaat aan Harvard Business School (cf Rolf Knijff en John Saul), geen vorsen, geen zoeken ‘onder’, heeft nooit bestaan, om de eenvoudige reden dat de ‘oplossing’ uitgangspunt van alles is.
14
15
Netwerken over ruimte en tijd Via de naam van zijn hoofdpersonage: ‘(Jacques) Austerlitz’, slaagt Sebald erin waar(achtig)heid en juistheid op te roepen en in te vullen van zo een verscheidenheid en toch verbondenheid van dingen als: “de plaats in Moravië waar Napoleon de Driekeizersslag heeft gewonnen”. Met het spoorstation in Parijs dat naar die overwinning werd genoemd. Met de echte naam van een superster van de virtuele, celluloïde wereld van film (en dans), meer bepaald Fred Astaire (cf Rondas 2002: 10-12).
Let op de onomastiek en meta-etymologie van het gekozen pseudoniem. Fred was een (super)ster
-
‘a star’
-
en hij danste trappen op en neer
-
‘the
stair(s)’ - met meer sier en gratie dan gewone stervelingen op de begane grond. Bovendien was Frederick Austerlitz de echte naam van Fred Astaire. Kind van Oostenrijkse immigranten. Geboren op woensdag 10 mei 1899, in Omaha, Nebraska. Eénenveertig jaar en twee dagen later, op vrijdag 10 mei 1940, vielen Hitler en het Duitse leger (onder Von Kleist) West-Europa binnen. Begin van het einde voor het Europese Continent - inclusief Groot-Brittannië en zijn keizerrijk. Begin van definitieve doorbraak van de Amerikaanse hegemonie, waar het land reeds sinds circa 1880, misschien sinds zijn ontstaan, naar op zoek was.
Was Oostenrijker Aloïs ‘Schicklgrüber’ Hitler (cf Sebastian Haffner 2002) ook maar met vrouw, ‘Klara’ Hitler, en kinderen, naar Amerika uitgeweken: ‘the mind boggles’. ‘Heil Schicklgrüber’ brullen kan niet; ook niet in Nürenberg; ook niet door de radio van Goebbels noch op de filmband van Riefenstahl. Maar zelfs ‘Hiedler’ had allicht nooit de kreethit van ‘Heil Hitler’ kunnen worden. Toch was ‘Hiedler’ de familienaam van zijn eigen, vermoede joodse, adoptievader die Alois in 1876 verzocht aan te nemen. Maar iemand maakte een schrijffoutje in het toenmalige bevolkingsregister en ‘Hiedler’ werd als ‘Hitler’ geboekstaafd. Lang voor de geboorte van Adolf. Hoe een vlinder in de Himalayas met zijn vleugels wappert, en in Engeland ontstaat een storm (cf Eric Lefebvre en Hugo Letiche 1999). Soms zit het in een heel klein gaatje, en dan is perfectie nauwelijks goed genoeg.
Pour la petite histoire. (Eerste) schrijver dezes werd [thuis] geboren in een klein landelijk dorp, ten westen van de Schelde, ergens tussen de torens van Gent en Oudenaarde, in het historische Vlaanderen. Zijn ouders wilden hem ‘Eric’ noemen. Zijn vader ging meteen, zoals gebruikelijk en wettelijk verplicht, het kind op het
15
16 gemeentehuis ‘aangeven’. In bijzijn van twee getuigen - meestal paar routiniers uit de herberg vlakbij [God hebbe hun ziel]. Toeval wou - of niet zo toevallig dat betrokken beambte van dienst de veldwachter was. Zo heette de lokale politie in die tijd. De stoere man lustte wel een glaasje [jenever], dat hem her en der door gulle dorpsbewoners aangeboden werd. Kwestie van goed te staan met de autoriteiten. Kortom, hoewel het pas midden van de voormiddag was, had de veldwachter reeds een bijzonder groot stuk in zijn kraag. Hij vroeg de vader naar de eerste voornaam voor de nieuwgeborene en schreef na antwoord in zijn sierlijke handschrift, zelfs zwieriger dan gewoonlijk, ‘Eriek’ in het plaatselijk bevolkingsregister. Vader en moeder waren naderhand zeer verrast dat hun kind niet ‘Eric’ heette, maar algeheel officieel: ‘Eriek’. Jaren en jaren heeft dit tot de gekste toestanden van geweigerde documenten en twijfel van identiteit geleid. Want de ouders hadden hun kind ‘Eric’ genoemd en bleven dat in alle opzichten zo gebruiken. Hierin gesteund door het opgroeiende kind dat zei: ‘Mijn moeder en mijn vader hebben mij Eric genoemd en daar kan een dronken veldwachter niets aan veranderen’. Om een al veel te lang verhaal af te maken, de decennialange verwarring tussen de echte ‘Eric’ en de administratieve ‘Eriek’ grondig beu zijnde, hoorde schrijver van een nieuwe wet die zou toelaten, tegen lage kostprijs, een voornaam lichtjes aan te passen, via gemotiveerde eenvoudige aanvraag bij de minister van justitie. Paar jaar gingen voorbij, en ineens kwam bewuste brief, ondertekend door de minister van justitie himself, verklarende dat de genaamde ‘Eriek’ niet meer bestond en nu officieel en administratief door ‘Eric’ vervangen was. Eind goed, al goed [en ik hoorde mijn arme vader lachen in zijn graf].
Of naar Liverpool. Stad waar Hitler familie zou hebben gehad en die hij als jonge man zou bezocht hebben. Hoewel dit laatste allicht tot het rijk der wilde verhalen behoort en ‘urban legend’ is, was het wel een feit dat tot 1914 duizenden, vooral jongere Duitsers, in een of ander baantje in het Verenigd Koninkrijk werkten. Zij werden terug geroepen, of gingen terug, voor de kanonnen van de lange, hete zomer van 1914 (cf Barbara Tuchman 1989 en De kanonnen van augustus). Feit dat meesten van hen een aardig mondje Engels in hun Britse baantjes hadden opgepikt, zou een bijdragend element geweest zijn in het Kerstbestand van 1914: vele van deze ‘vijanden’ konden best met elkaar praten.
Wordt U ook getroffen door de gelijkluidendheid (homofonie), zelfs homonymie, tussen Austerlitz en Auschwitz, plaats waar alles werd uitgewist; ook gewoon Duitse naam van het Poolse Oswiecim. Gelukkig dat de tussenletters verschillen. Denk aan de betoverende en bevreemdende techniek waarmee woorden en
16
17 zinnen toch eenvoudig gelezen en begrepen zouden kunnen worden, op voorwaarde dat begin- en eindletter van de woorden precies behouden blijven, terwijl de (identieke) tussenletters door mekaar gegooid werden.
Met het beeld van (een Germaanse) Siegfried, uit de film van Fritz Lang. Waarom ook niet met ‘mytho-Siegfried’ uit Richard Wagner’s Ring der Nibelungen. Zelfs België’s
‘gangster-koning’
Leopold
II
krijgt
een
rol
toebedeeld
met
zijn
gigantische fortuinen uit de Congo-kolonie geroofd. Die een prachtig gebouw als het Centraal Station van Antwerpen financierden. Hoewel uiteindelijk de persoon Austerlitz er uit ziet als Ludwig Wittgenstein en: “denkt, kijkt en verzamelt als Walter Benjamin”. De briljante, betreurde, veel te vroeg zijn dood in gejaagde - door zijn medeDuitsers cum nazi’s - joods-Duitse wetenschapper en schrijver. Er bestaat een schoolfoto uit Lienz, waarop Wittgenstein neerzit op de eerste rij en Hitler paar plaatsen verder rechtop staat. Een hypothese luidt dat Hitler’s afschuwelijke, extreme, rabiate antisemitisme zich begon te ontwikkelen, toen hij later ontdekte dat het verschrikkelijk slimme jongetje van op zijn school i.e., Ludwig Wittgenstein een jood was.
Het hele betoog leidt in: ‘ever decreasing circles’ naar: bouwen, forten, vestingen, architectuur.
‘Did not Hitler fancy himself as painter, artist, architect’. Hoewel hij, volgens Haffner (2002), compleet niets van dat alles was. Zijn boezemvriend, zijn symbolische zoon, was toch de berucht-beroemde oorlogsmisdadiger Albert Speer, bouwheer van het Derde Rijk: ‘the one who got away with murder’.
Waarvan het fort van Breendonk zowel kern en oog is als omtrekkende en omsluitende cirkel; het Belgische doorvoerkamp naar Auschwitz tijdens de tweede wereldoorlog (1939-1945). Cirkels, zoals de opeenvolgende kringen van forten circulair rond Antwerpen werden gebouwd. Het fort van Breendonk daarvan de laatste schakel vormend: ‘in more (sad) sense than one’. Het is toegepaste onzekerheid die: “diepste oorzaak van de geweldigste bouwplannen” was (en is) (cf Jean Pierre Rondas 2002: 10-12).
De meest fundamentele van alle menselijke behoeftes is de behoefte aan zekerheid. Die volkomen primeert boven alle behoeftenpiramides van Abraham Maslow en vooral het nu decadenlang volgehouden managementge(k)leuter
17
18 hierrond. De gruwelijke hulpeloosheid die met onzekerheid gepaard gaat, wordt voortreffelijk beschreven door Renate Dorrestein (2004) in: Zolang er leven is.
Geval, gevalstudie Vestingbouw in het algemeen en het Fort van Breendonk in het bijzonder worden door Sebald als specifieke gevalstudie gebruikt (cf Rondas 2002: 12-13). Zeer op de manier zoals aanbevolen door Geoff Easton (1998) in zijn baanbrekende Lancaster University research paper: ‘Case Research as a Method for Industrial Networks. A Realist Apologia’. Waar steeds opnieuw, desnoods eindeloos, blijven doorvragen via waarom en hoe, één enkel geval volstaat voor zinvolle intellectuele, zelfs wetenschappelijke, analyse. Volgens Sebald wijzen vestingen en het bouwen ervan op de: “volstrekte nonsens van onze collectieve inspanningen als soort. Mensen vormen een krankzinnige, of niet meer normale soort, en ontwikkelen voortdurend bizarre projecten, waarvan de vestingbouw, en een afschuwelijk gebouw zoals het Fort van Breendonk, zeer goede
voorbeelden
zijn.”
Sebald
rekent
genadeloos
af
met
de
vooruitgangsobsessie van de management-ideologie. Doordenkend haalt hij vernietigend uit naar ieder concept van collectieve identiteit, die ook pure waanzin is en categoriaal verschilt van het collectief onderbewuste van CarlGustav Jung; overigens een Zwitser. Wat sommigen niet belet Jung’s collectieve onderbewuste dubieus en ambivalent te vinden.
Vauban, de beroemde Franse vestingbouwer, heeft deze serie forten en vestingkringen één voor één met verbluffende nauwgezetheid en grondigheid ontworpen
en
gebouwd
-
Sebald/Rondas
gebruiken
de
schitterende
term/concept van: ‘acribie’. Wat aanleunt
bij ‘academic
rigour’, die enkel aan de beste Britse (en
Angelsaksische) universiteiten conditio sine qua non is voor onderzoek en onderwijs (en uiteraard aan andere goede universiteiten in de wereld, maar liefst in hun eigen taal).
Maar aan Vauban ontging het volkomen dat het uiteindelijke ‘totale’ resultaat van al zijn inspanningen, plannen en bouwen ten slotte complete waanzin was.
Wie schrijft, blijft. Wie (goed) bouwt, blijft. Niet voor Frank Westerman (2007), die ook de Egyptische piramides een toekomst als woestijnkorrels voorspelt; en
18
19 wie ook gevraagd werd ‘foto’s te nemen’ op de berg Ararat, zodat deskundigen konden uitmaken wat wat was (cf Johan Vandenbroucke 2007). Voor: What is the what, zou Dave Eggers (2007) allicht zeggen.
Besluitvorming en probleemoplossing Het geheim van effectieve besluitvorming en probleemoplossing ligt in het gelijktijdig, van in het allerprilste begin van een vraagstuk of project, de zaken aan te pakken vanuit het hoogste én het laagste niveau van complexiteit van de betreffende aangelegenheid. Dus meteen het breedste en het meest enge onderzoeken; het diepst structureel verborgene samen bewerken met het meest aan
de
oppervlakte-werkelijkheid
verwante;
de
totaliteit
even
‘acribisch’
doorgronden als het kleinste bestanddeel. Als het ware tezelfdertijd en van meet af aan atomen en kosmos van een project bestuderen en in een open discours en transparant
debat
betrekken
van
een
dialectisch
proces
van
ontwerp,
ontwikkeling, uitvoering en terugkoppeling (cf Lefebvre 2001, Molderez 1999b). Wat cognitief verwant is met de wijze waarop Gerard ’t Hooft (2006) zonder schroom fantastische en even interessante denkbuitelingen maakt van minuscule nano naar mega, en nog enorm veel groter (’t Hooft was in 1999, samen met Martin Veldman, laureaat van de Nobelprijs voor fysica).
Dit is tevens materie van complexiteit (cf Lefebvre en Letiche 1999). Het is een eeuwenoude wet dat hoe complexer de systemen ontworpen door de mens, des te groter de kans op falen en fouten. Ook illustratie van Murphy’s law en van Sod’s law. Denk onder meer aan talloze vertragingen bij het opstijgen van vliegtuigen naarmate vlieghavens alsmaar groter werden en het aantal vluchten duizelingwekkend steeg boven de hoofden van verkeersleiders. Of hoe moeilijk een
ingewikkeld
spoorwegennet
zijn
vaak
in
boekvorm
en
op
affiches
gepubliceerde contractuele beloftes van tijden, treinen en zitplaatsen kan waar maken. Nochtans juridische verbintenissen. Toch vindt men altijd weer opnieuw knoeiers die bereid en tuk zijn om met luid geloei te verkondigen dat zij één en ander wel eventjes zullen regelen en beheersen [men noemt deze lieden soms ook ‘(top)managers’, of ‘politici’].
In dit opzicht is het debat over privatisering van publieke diensten zoals onder meer drinkwatervoorziening, spoorwegen, bussen, tekenend. In Europa begon de uitvoering van de privatiseringsideologie in het Verenigd Koninkrijk. Waarover
19
20 Libby Purves (2007) bitter opmerkt hoe deprimerend het is terug in GrootBrittannië aan te komen, na honderden km per (behoorlijke) trein door het Vasteland te hebben gereisd. Zij heeft het over: “litterstrewn, erratic trains and bus replacement services”; dit laatste telkens treinen ergens weer eens niet rijden zoals gepland. Ook het personeel en de algemene sfeer moeten het bekopen, met: “surly staff and threatening signs”. Volgens Purves krijgt het individu altijd de schuld van alles wat misgaat in de U.K.: “Never mind that the water company paid its directors huge bonuses rather than fixing the pipes: the water shortage is your fault for having baths”. De doodsteek komt finaal als Purves onomwonden stelt dat privatisering de Britten opgezadeld heeft met de slechtste van alle werelden: de arrogantie van staatsmonopolies, vermengd met commerciële hebzucht. Terzijde. Het Britse spoorwegensysteem ontving in 2006 ongeveer vijf miljard pond sterling per jaar aan overheidsubsidies (orde van grootte: circa acht miljard euro; 325 miljard BEF; 17,5 miljard gulden). Dit is circa het viervoudige van de overheidsgelden die British Rail kreeg in 1994, het jaar van de privatisering (cf The Week 2007c).
Sebald stelt het terecht als volgt (cf Rondas 2002: 12): “door mensen uitgedachte systemen . . . vernietigen zichzelf in hun ontwikkeling, ze tenderen van zin naar onzin”. Wat hij formuleert als een basiswet van alle menselijke denken en handelen. Als wij eens tevreden konden zijn met wat wij hebben en regelmatig hetzelfde doen als voorheen, zou de mensheid zich onnoemelijk leed besparen. Maar, zegt Sebald: “we moeten nu eenmaal voortdurend ontwikkelen”. Of, zoals de uitspraak van Blaise Pascal, dat de meeste problemen in de wereld veroorzaakt worden door de menselijke onkunde met zichzelf alleen binnen in de kamer te blijven. Tevens strenge kritiek op obsessie met innovatie en manie voor het nieuwe (cf Lefebvre 1997a: 77-79).
Kamp, werkplaats, bedrijf In tegenstelling tot Victoriaanse tijden hebben moderne bedrijfsgebouwen vaak het uitzicht van een grote gesloten doos, zonder ramen, geen daglicht. Tijdens donkere wintermaanden genieten arbeiders dikwijls enkel nog op zaterdag en zondag van enig natuurlijk daglicht. Dit laatste wel belangrijk voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Soms staan er slagbomen en heuse wachthokjes bij
20
21 de ingang die, van op afstand, verdacht lijken op wachttorens rond een (concentratie)kamp. Dezelfde afstand nodig om het beeld in de puzzel, de mozaïek te zien; de voorstelling in de pointillistische details van Barthes’ geschreven schilderij.
Op een andere plaats (Eric Lefebvre 1997a: 167-192) werd getoond hoe de holocaust
enkel
mogelijk
was
door
‘goed’
management.
Staaltje
van
Heideggeriaanse - hoe paradoxaal ook met het ‘geval Heidegger’ - deterioratie en degeneratie het woord ‘goed’ in deze context te moeten gebruiken. In de gans andere context van Stalin’s Siberische goelag en de roman Nachthuis (House of meetings) die Martin Amis (2007) er aan wijdt, maakt Marnix Verplancke (2007) gelijkaardige opmerking: “Amis is een kei in het analyseren van de werking
. . .
binnen zo’n reusachtig werkkamp [Norlag, met circa
vijftigduizend gevangenen, begin jaren 1950], want produceren moest er gedaan worden, ook in de ijzigste kou. Er rolde speelgoed van de band, er werden theelepeltjes geslagen en zelfs van een brokje uranium waren ze zo nu en dan niet vies. Zo’n orgaan eist een feilloze efficiëntie”. ‘De beulen hebben toch hun zin’. Van opsporen, ontdekken, vinden, vervoeren, doen werken, doden, dood schieten, vergassen, vermoorden, verbranden. Tot verbergen van resultaten. Vorm van ‘creatief boekhouden’. Ga het kamp van Auschwitz binnen en je vindt in één van de eerste lokalen hopen ‘steekkaarten’, mooi in laden gerangschikt. Ook de Duitsers hadden een ware obsessie met tellen, meten, met pseudo-grondigheid, met cijfers en getallen. Alle (kamp)bewoners / ’werknemers’ met hun eigen nummer, keurig geregistreerd, geclassificeerd. Het eerste concentratiekamp werd ‘in 1933’ ingericht in Dachau, stad vlak in de buurt van metropool München, en het bleef ‘in werking’ tot 1945, einde van de tweede wereldoorlog. Voor een hoogstandje van dwaasheid en ambigue slechte world-wide-web smaak - goed bedoeld of niet; maakt niet uit: op het internet via een zoekmachine naar Dachau gezocht
en
in
enkele gevallen
op
het
scherm
in grote
letters
geconfronteerd met titel: ‘Concentratiekamp Dachau / Welkom’.
Uiteindelijk waren in en rond het concentratiekamp: “tientallen buitenkampen gecreëerd, werkplaatsen waar bijvoorbeeld nagels werden geproduceerd, maar waar de mensen evengoed gekweld werden en stierven” *** (Rondas 2002: 13). De meest extreme, afschuwelijke, absurde en pathologisch-misdadige vorm van pesten en ‘mobbing’ van ‘werknemers’ door hun werkgever (op het werk). Zelfs
21
22 in een moordfabriek als het uitroeiingskamp van Auschwitz-Birkenau waren diverse ‘werkplaatsen’ betrokken. Trouwens van Duitse bedrijven die dikwijls nu nog grote sier en winsten maken. Heeft
VW
/
Volkswagen,
uit
Wolfsburg,
gepoogd
klein
stukje
van
zijn
oorlogsschuld af te lossen door het bouwen van ‘Die gläserne Manufaktur’, de volledig transparante ‘glazen’ autofabriek, opgetrokken uit staal en glas, niet ver van het centrum van Dresden, waar zij open en bloot, de luxueuze Phaeton maken. Hitler poseerde fier als een gieter naast een der eerste VW-kevers, de auto des volks. Hitler heette Adolf. Mais pour les amis intimes, was het ‘Wolfie’. Dresden, een van de mooiste steden van Europa, werd in februari 1945 zeer zwaar geteisterd door Brits-Amerikaanse luchtbombardementen, met duizenden dodelijke burgerslachtoffers. Onder meer Amerikaanse firma’s, als General Motors en Ford, hebben aan het nazi-regime grof geld verdiend. Het ponskaartensysteem van IBM / International Business Machines is voor de Duitsers belangrijk geweest bij het opsporen, registreren, klasseren - en vermoorden - van joden.
***Natuurlijk
ontzettend
veel
makkelijker
en
‘leuker’
enkele
miljoenen
ongewapende, onschuldige vrouwen, kinderen, ouderlingen, mannen om zeep te helpen, dan op de slagvelden met die vervloekte Russen en sovjets af te rekenen. En maar jeremiëren. Oh jeetje, wat is het hier koud. Verdikkeme, wij zijn toch wel onze winterkleren vergeten. ’t Is niet eerlijk: die ‘Untermenschen’ aan de overkant blijven vechten als het ijzig koud is en de sneeuw een meter dik ligt. Wij raken steeds maar vast in de modder van die stomme landwegen. Waarom hebben die Russen hier voor ons geen autowegen aangelegd. En maar klagen en janken. Hoe
groot
en
eindeloos
dat
verschrikkelijke
Rusland
is.
Wij
rukken
‘onweerstaanbaar’ mijl na mijl vooruit, maar blijken nergens te komen. Zoiets als een landkaart, een atlas, kan wonderen doen. Dat stomme eindeloze (steppe)landschap blijft zijn eentonige, vervelende, deprimerende zelfde. Wij krijgen er de ‘Sehnsucht’ van. Wij willen weer naar huis, naar ‘die Mutti’ - waren ze daar maar gebleven. Wij willen thuis ‘Weihnachten’ vieren en (sentimentele) liedekens zingen. ‘Battle as night at the opera; war as tourist excursion’.
22
23 Laat er geen twijfel over bestaan: niet de Russische winter, maar het Sovjetleger en zijn soldaten hebben de Duitsers verslagen (cf Merridale 2007, Pearce 2007b). Het klagen en janken hebben zij niet afgeleerd: “Waarom zeuren Duitsers altijd over het hun aangedane onrecht in die oorlog? Denken ze werkelijk dat een oorlog alleen bij de vijand aanklopt?” (Pearce 2007c verwijzend naar Grass 2007).
Tot circa midden van de negentiende eeuw stonden ‘de Duitsers’ in Europa voornamelijk
aangeschreven
als
een
goedmoedig,
ietwat
sullig,
nogal
zwaarmoedig volkje, niet altijd van de snuggerste. Dat zijn tijd bij voorkeur doorbracht met drinken van kruiken lekker bier en wijn. Al of niet tijdens het zingen van supersentimentele, (pseudo-)romantische en gigantisch kitscherige liederen. De ‘innerlijke’ mens geregeld versterkend met door de band prima ‘Metzgerei’ en dito worsten. Schakel Uw Tv-toestel af en toe over naar Duitse zenders en het gekweel en gekwijl is niet van de lucht: ‘like being stuck in a time-warp’.
Bijna iedereen die het (on)geluk gehad heeft in een ver of nabij verleden student geweest te zijn in het ‘Belgische Heidelberg’, zal nog nu zijn mond met afschuw, of trots - naargelang - voelen zinderen bij de herinnering aan de vibraties van dat soort liederen. Good old Albrecht Rodenbach (1856 - 1880). Die vooral herinnerd wordt - op enkele uitzonderingen na - voor het allerslechtste wat hij schreef. Terwijl hij in werkelijkheid een begaafde jonge intellectueel was, een ruimdenkend, kritisch en sociaal voelend lid - in volle negentiende eeuw - van de bekende industriële Rodenbach-familie uit Roeselare. Helemaal niet de semipathologische ‘Blut und Botem’ cryptofascist (die toegegeven, niet geheel ten onrechte, maar toch onjuist, als perceptie uit sommige van zijn geschriften lijkt op te doemen) (cf Romain Vanlandschoot 2002).
Toen kwamen de ‘Pruisen’, Bismarck, 1870 ‘and all that’, een lichtjes rare keizer en de ellende was in 1914 in volle gang. Akkoord, de keizer wou die ‘Groote Oorlog’ niet echt; veel minder dan de Duitse militaire top (Haffner 2007). De mega-vulkanische uitbarsting kwam er met één van de meest inepte lieden uit de wereldgeschiedenis, de genaamde Adolf Hitler, waar de Duitsers desalniettemin besloten mee in zee te gaan. Ook letterlijk als ratten van de ‘pijper’ van Hamelen (en van Berlijn en Berchtesgaden). Misschien werpt Heinrich Böll (2007) hier enig licht die: “ondanks zijn afkeer van Hitler tot op het einde [van de tweede wereldoorlog] op een Duitse zege [bleef rekenen]. Misschien onlogisch, geeft hij
23
24 toe, maar ja, ‘ik geloof dat er op de wereld nooit een volk zal zijn dat ons begrijpt behalve wijzelf’ ” (Joseph Pearce 2007d). Wat voor discussie open blijft.
Deze analyse doet niets af van de verdiensten van de oorspronkelijke staat Pruisen: één van de eerste landen om een behoorlijk rechtssysteem, sociale zekerheid, pensioenen te ontwikkelen (cf Sebastian Haffner 2007). Maar niet opgewassen tegen de decennialang - ook voor 1914 - volgehouden onzin van pocherige, arrogante Duitse superioriteit. Wat in de Oorlogsdagboeken van Virginie Loveling (2005), in het bezette Gent van 1914-1918, duidelijk tot uiting komt; niettegenstaande deel van Loveling's familie Duitsers waren; of misschien doorgrondde zij hen daardoor precies makkelijker. Van de duizenden ‘scholieren’, die zich in augustus 1914 verdrongen, om voor das Vaterland naar de oorlog te stomen, zullen velen niet veel later hun (geschiedenis)leraren vervloekt hebben die er bij hen de Duitse waan hadden ingepompt.
Dat Duitse geesten over de eeuwen grootse dingen hebben voortgebracht in kunst, cultuur, wetenschap - Bach, Goethe, van Beethoven; om er maar drie uit een lange reeks te noemen
-
doet in deze analyse niets ter zake. Er bestaat
geen (compleet absurde) equatie waarin zeg maar, de muziek van Bach een infinitisemaal tegengewicht zou vormen tegenover Auschwitz. Zoals de idioten die graag vertellen dat de nazi’s toch ook mooie autowegen hebben aangelegd: ‘klokken der hel’. Er is geen enkele verdienste
-
none whatsoever
-
in het
riskeren van Uw leven, om een vogeljong terug hoog in de boom in zijn nest te zetten, en daarna terug te keren naar ‘het werk’, in Auschwitz.
Zeer merkwaardig is dat, naast die oeverloos kitscherige zogezegde ‘schlager’muziek (en daar wordt in geen geval iemand als Freddy Quinn - of gelijkaardige - mee bedoeld), in Duitsland - of is dat alleen in Düsseldorf en Berlijn - ook al jaren van de meest vooruitstrevende en kwalitatief zeer hoogstaande avant garde rockgroepen bestaan. Die zelfs in vele andere landen door succesrijke muzikanten als
toonzetters
Einstürzende
aangehaald
Neubauten
(cf
worden. Geert
Denk van
aan groepen als
Istendael
2007).
Zo
Krafwerk
en
steekt
een
wereldgroep als Radiohead (uit Manchester) het niet onder stoelen of banken dat ‘die Duitsers’ hun grote voorbeeld zijn.
Nooit en nergens was het panopticum van Jeremy Bentham in gruwelijker actie als in de kille uitgestrektheid van het door nazi-Duitsland bezette Europa.
24
25 Nooit en nergens werd de mens als gevangene aan zijn werkplek geklonken als in de werkplaatsen van de kampen. De fabriek als gevangenis, de machine als cel, de fysieke en psychische organisatie van het arbeidsproces als gevangenis. Zoals door Michel Foucault (1977) beschreven in Discipline and punish. The birth of prison.
In ‘Onthutsende verhalen’ bespreekt Joseph Pearce (2007a) het boek van Laurence Rees (2007): De nazi’s (vertaling van: The nazi’s. A warning from history). In het dagelijkse leven is Rees directeur van de BBC History Programmes. Rees (en Pearce) winden er terecht geen doekjes om: “Waarom vochten de Duitsers tot aan het einde toe door terwijl de oorlog was verloren? In de Eerste Wereldoorlog gaven Duitsers zich met bosjes over. Waarom niet in de Tweede? Omdat ze zich aan zo veel wandaden hadden bezondigd . . . beseften ze dat
er geen weg
terug was”. Natuurlijk was Hitler helemaal geen:
“monolithische, quasi-goddelijke persoon”. Maar het feit dat hij een inepte: “speelbal van de omstandigheden” was, zoals de meeste, zoniet alle mensen, bevat zelfs niet de eerste kiem van excuus. Evenmin als dat zonder de grote economische crisis van begin jaren 1930 de nazi’s niet aan de macht waren gekomen. Die economische crisis was er nu eenmaal. De Duitsers volgden in grote getale het onsamenhangend gebrul van Hitler en de nazi-gangsters. Het stemgedrag in de verkiezingen van die periode illustreert dit rauw. Van de eerste dag van Hitler’s regering, 1 april 1933
-
nooit was die dag een grotere ‘fools
day’ - werden anti-joodse pestmaatregels ingevoerd, die de steun hadden van de meeste Duitsers. Ook als het van kwaad naar veel erger ging. Pearce (2007a) benadrukt de: “onthutsend wrede verhalen van ooggetuigen” die in Rees’ boek een plaats hebben gevonden en vraagt zich af of uit het nazisme en de twaalf jaar nazi-terreur lering valt te trekken. Zijn antwoord is onomstotelijk: “Zeer zeker. Zestig jaar na de feiten zeggen de moordenaars nog altijd dat ze niets verkeerds hebben gedaan”.
Toeval, coïncidentie Sebald lijkt een definitie te geven van wetenschappelijk werk als hij over zijn eigen ‘research’ spreekt. Velen beseffen niet dat sommige van de beste romans mede gebaseerd zijn op langdurig en grondig navorsingwerk. Hij zegt: “ik heb [studie]materiaal nodig
...
materiaal vindt men slechts als men zoekt, en lang
en geduldig bepaalde wegen volgt
...
met vooroordelen moet men er ook niet
25
26 aan beginnen
...
men moet zich overgeven aan de weg die zich . . . ontrolt”
(Rondas 2002: 14). Zijn manier van zoeken in de National Union Catalog en naar het circus waar nu de Bibliothèque Nationale in Parijs staat, zijn juweeltjes van serendipiteit en intelligent eclecticisme. Circus waar, eens buiten gebruik, de eigendommen van de weggevoerde joden werden gestapeld en te koop aangeboden. ‘Business’ en ‘management’ in actie - en ‘as usual’. Het lijkt vaak op ‘toeval’, dat men specifieke dingen ontdekt, vindt, maar: “Men moet het toeval ook provoceren”. Essentieel verschil tussen goedkoop versus intelligent eclecticisme. Men maakt verbindingen die: “samen een netwerk in het verleden vormen. Vanuit het verleden wordt dit netwerk dan over het heden gelegd” (Rondas 2002: 1416).
Over Geert Mak’s (2004) In Europa zegt Marnix Beyen (2005) dat: “het leest als een roman”. Beyen weet hoe dat komt: “Mak doet
. . .
uitvoerig
bronnenonderzoek, al is dit van een aard die . . . te weinig tot de kern van het historisch metier behoort: het bezoeken van plaatsen, het luisteren naar mensen, het opsnuiven van luchten”. Hij laat Friedrich Nietzsche (1994) aan het woord voor wie het: “objectief denken van het verleden . . .
de stille arbeid van de
kunstenaar [is]: alles met elkaar in verband brengen, al het afzonderlijke tot een geheel weven, vanuit de gedachte dat wanneer in de dingen een planmatige eenheid ontbreekt, deze er in gelegd moet worden”. Dit is precies wat ‘Max’ Sebald doet met verleden, heden en toekomst. Per slot van rekening zegt Raf de Bont (2005): “De zoektocht is belangrijker dan de vondsten”. In de woorden van Robert Pirsig (1989: 14): “Travelling is more important than arriving somewhere very specific” (cf Ingrid Molderez 1999a).
Wat is toeval, ‘chance’, ‘coïncidentie’ anders. Dan wat ons ‘toe valt’, omdat wij er met geduld lang en hardnekkig naar gezocht hebben: als de snuffelende hond in het veld. Rondas (2002: 17) bestempelt Sebald als een: “topografisch schrijver”. Misschien schuilt in het toeval en de ‘coïncidentie’ van Sebald ook een topologische ‘site’ [Latijn; geen Engels] (cf René Thom), waarin op het punt van toeval en fusie keer per keer twee betekenisstromen mekaar ontmoeten, waaruit als het ware de explosie van energie ontstaat om verder te vorsen.
26
27
Universiteiten en bibliotheken De huidige bibliotheken vinden geen genade bij Max Sebald; zij: “zitten . . . zo in elkaar dat ze de lezer buiten willen houden”. Hij haalt daarbij - zeer terecht uit naar hedendaagse universiteiten. Door: “provocatie van het toeval . . . vindt men altijd zeer eigenaardige dingen waarmee men geen rekening had gehouden”.
Vele universitaire navorsers willen helemaal niets vinden waarmee zij van tevoren geen rekening hadden gehouden. Lees eens wetenschappelijke ‘journal’-artikels. Na een lijn of tien zijn de lijnen al uitgezet. De ‘acribische’ lezer ziet tussen de regels de onuitgesproken felle waarschuwing, dat die onderzoeksresultaten naderhand maar eens zouden moeten riskeren mijn stellingen te ontkrachten en een paar jaar onderzoek (misschien een doctoraat, een loopbaan, financiering, contractonderzoek) naar de verdoemenis te helpen.
Recent werd aangetoond (cf Polly Curtis 2007) dat contractonderzoek in de farmaceutische sector een kans oplevert dat de resultaten in de lijn der verwachtingen der sponsoren liggen, die twee maal zo groot is als bij ander, modaal, ‘normaal’ wetenschappelijk onderzoek. De hoofdvogel gaat ‘buiten competitie’ naar contractonderzoek over voeding, dranken, de voedings- en drankenindustrie, waar die kans acht maal zo groot is.
Op die manier vindt men dingen: “die men op een rationele manier niet eens kan vinden, zeker niet wanneer men zoekt zoals ze het ons aan de universiteit hebben geleerd: rechtdoor, en dan weer nu eens links en dan weer rechts in rechte hoeken. Men moet op een veel diffusere wijze opsporingen doen, zoals een hond zoekt, heen en weer en op en neer, nu eens traag en dan weer snel . . . [zoals] de honden dat doen op het veld, en als ik ze zo bekijk dan voel ik: dat zijn mijn broers” (Rondas 2002: 14).
Het is bijna hallucinant dat Sebald de Belgen, zij het zeer onrechtstreeks, enige sympathie bijbrengt voor hun vaak belaagde koninklijke prins Laurent, notoir en soms verguisd hondenliefhebber.
27
28
Foto als geval Foto’s zijn voor Sebald niet enkel simpele illustratie maar zij: “worden vaak zelf tekst”. Als men bereid is de foto te ‘lezen’. Een foto als document, éénmalige gevalstudie in een momentopname, getuigenis van technologie (en ‘tekstologie’) in de vertoonde ‘(foto)tekst’. Objecten, voorwerpen, dingen: “hebben een stomme geschiedenis gedenktekens
. . .
. . .
ze zijn
In de objecten is stomme, sprakeloze geschiedenis
gecondenseerd”. Gedenktekens als stromen van herinnerde en bedachte zin, werkelijkheid, betekenis. Vanuit de relatieve ‘veiligheid’ van zijn professoraat
-
nog een ‘echte’ leerstoel - Duitse letterkunde aan een solide Britse universiteit als die van East Anglia (in het historische Norwich) en op de roem van zijn boeken kan Sebald zeggen: “Dat sommige critici dat niet kunnen begrijpen, is natuurlijk hun probleem, niet het mijne” (Rondas 2002: 14-15). En of hij gelijk had - en heeft.
Sommige universitaire docenten zouden allicht graag aan critici, ‘studenten’ toevoegen, meer nog ‘collega’s’ (die het woord ‘collegialiteit’ maar eens moesten opzoeken; aangezien velen geen benul hebben van wat het betekent).
Een uitstekende illustratie van foto’s als gevalstudies en documenten kan gevonden worden in het boek van Yvan Vandenberghe (hoogleraar aan de UA / Universiteit Antwerpen), waarin hij samen met studenten van de toenmalige Economische Hogeschool Limburg (in Diepenbeek, bij Hasselt; sedert 1-10-1991 faculteit toegepaste economische wetenschappen van het LUC / Limburgs Universitair Centrum; dit laatste zelf van 15-6-2005 af onder nieuwe naam van: Universiteit Hasselt, Campus Diepenbeek) een voortreffelijke poging heeft gedaan de provincie (Belgisch) Limburg van het min of meer recente verleden in een serie foto’s letterlijk te documenteren. Eén opmerking: allicht door gebrek aan fondsen werden de foto’s niet afgedrukt tot het allergrootste formaat met grootste scherpte. Zodat het af en toe speuren wordt met het vergrootglas. Ook het jubileumboek: Limburger Wereldburger. Geschiedenis van 125 jaar Het Belang van Limburg, van de hand van Koenraad Nijssen, Eric Donckier en Koen Driessens (2004) is voortreffelijk en eerlijk in het gebruik van foto’s als geval. Het Belang van Limburg wordt uitgegeven door Concentra Media, Hasselt; ook als regionale
krant
van
Belgisch
Limburg.
Het
blad
heeft
van
de
hoogste
lezersdensiteit in de doelregio van vergelijkbare dagbladen in Europa.
28
29
Over het boek: Austerity Britain 1945-51 van David Kynaston (2007) merkt John Charmley (2007) op dat de: “Picture Post photographs brilliantly capture the world delineated in the text
...
Rarely have photographs and a text worked so
well together”.
Het ergste geval van foto’s als geval en document dat ik ooit gezien heb, was op de uitzonderlijke tentoonstelling: ‘Ik was 20 in ‘45’, uit 1994 – 1995, in het Koninklijk Legermuseum, Jubelpark, Brussel. Op het einde van de rondgang lagen boeken ter inzage, en te koop. In bepaald boek stond een serie foto’s: een fotoreportage van een gebeurtenis, een voorval, ergens in Centraal of OostEuropa, allicht in de begintijd van de Tweede Wereldoorlog. De eerste foto toont een doodgewoon groepje ‘doodnormale’ mensen: lieden van diverse leeftijden, verschillende kunne, min of meer normaal en behoorlijk gekleed naar plaats en tijd. Zij staan klaarblijkelijk in hun dorp, stadje, aan de rand van een weg(getje), een straat, wat met elkander te praten. Eén van de personen in het groepje is een vrij jong meisje, jaar of vijftien, zestien, daaromtrent. De kledij van het meisje lijkt eveneens normaal en degelijk, mogelijk met enige fleurigheid - misschien een wit bloesje; weerspiegeling van haar jeugdige leeftijd. In een van de volgende foto’s voegen paar geüniformeerde lieden zich bij het tot dan eerder weinig zeggende tafereel. Misschien soldaten van de lokale bezettende Wehrmacht. Van een lokale militie. Van de politie. Weer andere volgende foto’s. De beelden lijken te vertellen dat paar mensen van de groep over specifiek persoon beginnen te spreken; allusie beginnen te maken. Er wordt met de vinger gewezen. De geüniformden kijken om. In de richting van het jonge meisje. Gezichten worden grimmiger, dreigend. De ‘soldaten’ lachen; vinden iets grappig. De groep omringt het meisje. Er wordt aan haar getrokken; zij wordt geduwd, gestoten. Iemand, paar mensen, trekken haar bij de haren, beginnen aan haar kleren te sleuren; ze van haar lichaam te rukken. Het meisje wordt gestompt en geslagen; almaar meer kleren worden haar van het lijf getrokken. Het gelaat van het meisje toont onbegrijpende, extreme radeloosheid, verwarring, wanhoop, fundamentele existentiële angst: wat gebeurt hier; hoe komt dit; waarom doen jullie dat met mij. Ten slotte is het kindvrouwtje helemaal naakt. De allerlaatste foto van de serie toont het jonge, totaal naakte meisje, gezeten op de
stoeprand,
ineengekrompen,
helemaal
voorover
gebogen;
de
knieën
opgetrokken tegen mekaar; het hoofd in de handen; de verwarde haren om het
29
30 hoofd dat op de knieën rust; het gelaat helemaal verborgen; een zich zo klein mogelijk makend, tevergeefs naaktheid en trauma verbergend, van tranen en schok doorziede bundeltje totale ellende. De anderen wandelen, schijnbaar voldaan over hun prestatie, hun ‘performantie’ - HRM avant la lettre -
weg
van het ‘ontmenste’, nauwelijks het kind ontgroeide, ‘jodinnetje’. [“The unbearable lightness of HRM
. . .
HRM, AMF and FMA
. . .
Human
Resources Management, Arbeit macht frei, Freiheit macht Arbeit” (Lefebvre 1997a: 219-222)]. Wie nam deze foto’s? Een dorpsgenoot? De lokale fotograaf? Een toevallige voorbijganger (dan wel met fototoestel)? Een collega der ‘uniformen’; als bewijsstuk van volbrachte taak; om thuis te tonen, aan vrouw en kinderen, als ‘souvenir’, van voltooide arbeid, in een ver vijandig land? Een professionele fotograaf dienend in het veroveringsleger? Toch nooit Heinrich Hoffman, hoffotograaf van ‘Herr Hitler’ en schoonvader van Baldur Von Schirach, leider van de Hitlerjugend? Wat ging doorheen de geest van die man? Of, eerder onwaarschijnlijk, vrouw? Zeer waarschijnlijk geen kiekjesnemende Leni Riefenstahl; hoewel die er best in staat toe zou zijn geweest (cf Steven Bach 2007, The Week 2007b). Moet ik hen verzoeken, vragen, smeken, bedreigen, ermee op te houden? Of dit afschuwelijke voorval ‘in plaatjes’ voor de geschiedenis vereeuwigen? Tenzij, aanmoedigend fotograferen; zoals tegenwoordig het optreden voor Tvcamera’s; hooligans die nog veel harder vechten, want: ‘op televisie’? Wie zegt dan dat ‘men’ vermoedt, denkt, weet wat gaande is: fotonemer; kijker; de gruwel; simulacrum van Jean Baudrillard. Ik was dermate afstotelijk verbijsterd en geschokt door die ‘fotoshoot’ dat ik bewust boek niet gekocht heb - hoewel dat aanvankelijk mijn vaste intentie was - noch de referentie heb opgeschreven, noch in staat ben gebleken enig detail andere dan die fotoserie te onthouden. Alsof ik, door te kijken naar die foto’s, medeplichtige geworden was van de beulen. Tot in Noord-Irak in 2007 weer zeventienjarig meisje door haar broers wordt vermoord - zogeheten ‘eremoord’ - als spektakel omringd door joelende, met mobieltjes foto’s nemende, menigte ‘toeschouwers’.
30
31
Verleden, heden, toekomst, identiteit Bij tijd en wijle raakt Sebald het hart van de: ‘business of business’. Dit komt vooral tot uiting als hij ontdekt heeft dat in de jaren dertig van de twintigste eeuw in Parijs aan de oevers van de Seine een circus stond dat onder de tweede wereldoorlog buiten gebruik was geraakt (cf Rondas 2002: 16). Het voormalige circus
wordt
voorraadkamer
voor
de
goederen
die
de Duitsers
van de
weggevoerde joden gestolen hebben, en ‘markt’ van waaruit zij worden verkocht. Vroege genadeloze voorafspiegeling van de rauwe commodificatie van De wereld als markt en strijd van Michel Houellebecq (2000). Door een verbijsterende speling van het lot, of misschien niet helemaal, werd naderhand op die plaats de Bibliothèque nationale opgetrokken. Normaliter bevat dit instituut hopen details over zijn eigen verleden; maar dat is ondertussen in hoge mate irrelevant geworden. Door de quasi-epidemie van identiteitsverlies als gevolg van verlies van kennis van het verleden. Ons vermogen om te ‘her-inneren’. Volgens Sebald worden: “verschillen altijd maar verder genivelleerd” (Rondas 2002: 17).
Te bedenken dat ‘verschil’ grondslag en oorsprong is van alle betekenis en bij afgeleide, van alle vaardigheden en kundes (cf Jacques Derrida; cf Lefebvre 1997a: 52-60). Of, zoals Toby Young (2002) beschrijft, dat het land van de ‘preventieve agressieve oorlog’ - voor alle overbodige duidelijkheid: de USA gekenmerkt wordt door een vervaarlijke en gevaarlijke suppressie van alle verschillen. Tot meerdere eer en glorie van de inepte waanzin van ‘PC’ (‘political correctness’; maar humane totale ‘incorrectness’). Denk aan pogingen tot diversiteitbeleid in het hoger onderwijs. Terwijl diversiteit enkel kan slaan op geslacht, huidskleur, religie, seksuele voorkeur, maar in geen geval op manier van denken (cf Lodewyckx 2001).
Sebald schrijft ‘ons’ - de generatie die nu veertig of vijftig, of beetje ouder is grote verantwoordelijkheid toe. Want: “nu nog kan [men] zien waar men vandaan komt. Binnen vijftig jaar zal niemand van ons nog weten waar hij vandaan komt
. . .
samen met de generatie van wie nu veertig of vijftig is,
[zal] ook het historisch bewustzijn langzamerhand . . . verdwijnen” (cf Rondas 2002: 17).
Het is maar al te ‘waar’ dat het huidige cliché-advies van psychologen en psychotherapeuten, om toch maar oeverloos over de dingen te praten, om op die
31
32 manier achter: ‘de waarheid’ te komen, beslist niet voor iedereen geldt noch wenselijk is (cf Rondas 2002: 17). Denk aan artsen die vrolijk voor zichzelf uitmaken dat hun patiënt: ‘the right to know’ heeft en deze recht voor de raap vertellen dat hij zeg maar, zulke of zo een kanker heeft, in die of gene fase van terminaliteit. Zonder zich een moment af te vragen of die ‘mens’ daar wel om vraagt, dat wel wil / wenst te weten. Ooit gaven artsen mijn betreurde vader nog hoogstens zes maanden te leven, want lijdend aan terminale kanker. Mijn vader beetje kennende, was het ganse gezin vastbesloten daar niets over te zeggen. Tenzij hij het expliciet zou vragen. Wat hij merkwaardigerwijze niet deed. Hij is ons nog altijd veel te vroeg ontvallen. Maar heeft na die artsenverklaring wel nog ruim zes ‘jaar’ geleefd. Met behoorlijke levenskwaliteit. Tot hij slachtoffer werd van darmperforatie, gevolg van de kankerbehandeling van voorheen. Toen was hij dood, na een tiental verschrikkelijke postoperatieve dagen. Strikt en rechtstreeks genomen had de kanker als dusdanig hem niet geveld. Dood aan de behandeling; niet aan de ziekte. Zijn oudste broer had enkele jaren tevoren van de behandelende specialist-arts de vrolijke mededeling gekregen dat hij leukemie had. Ik zie nog de gruwelijke ontzetting in de ogen van mijn oom. Een week nadien is hij gestorven.
Het virtuoze van Sebald in het subtiele Austerlitz ligt gebald in het paradoxale proces waarmee hij: “in fictie de waarheid gelogen” heeft (Rondas 2002: 18-20). Een waarheid waaraan mensen niet altijd graag herinnerd worden. Denk aan de Duitsers
-
er stond bijna: ‘Gedenk de Duitsers’
-
en wat die
allemaal hebben aangericht. Het: “doet nu eenmaal pijn” daaraan terug te denken.
Vraag is maar of de overwinnaars van 1945 de Duitsers een grote dienst zouden bewezen hebben door het land na 8 mei 1945 gewoon af te schaffen
-
zoals
Hans Frank suggereerde (Goldensohn en Gellately 2006: 64), en Sebastian Haffner (2003: 130), en in redelijke brokstukken over de omringende landen te verdelen. Zoals de Amerikanen trouwens in 1945 ernstig overwogen hebben met Japan te doen. In Kanttekeningen bij Hitler stelt Haffner (2002: 80-81) zelfde reeds in zijn terechte en bittere kritiek op het Verdrag van Versailles van 1919; dat zogezegd een nieuwe vredesorde zou scheppen tussen de bijna traditionele aartsvijanden van de ‘Groote Oorlog’ (1914-1918): “ . . . in plaats van Duitsland bijvoorbeeld door opdeling . . . permanent machteloos te maken - wat consequent zou zijn
32
33 geweest - lieten ze niet alleen de Duitse eenheid en onafhankelijkheid intact, die het land al van 1871 tot 1918 tot de sterkste macht van Europa hadden gemaakt, maar vergrootten ze deze macht ook nog eens onbewust door de bestaande tegengewichten grotendeels op te heffen”. Haffner gaat hier wel voorbij aan het feit dat Duitsland in die periode enkel de machtigste Europese staat kon zijn door het wanbeheer in het Britse keizerrijk, dat vooral en bijna uitsluitend op pure exploitatie, winstbejag, hebzucht, was gericht; niet op het ontwikkelen van een [enorm grote en bevolkingsrijke] sterke staatkundige eenheid. Het zou er trouwens niet op verbeteren. Het door en door kortzichtige, ronduit dwaze Britse beleid vis-à-vis Hitler, Duitsland en Amerika, heeft onder meer geleid tot een laatste aflossing van de Britse megaschuld aan ‘speciale-relatie’ USA in ‘december 2006’ [maar dat weten de meeste Britten, en Amerikanen, natuurlijk niet eens]. Stel U voor: niemand moest nog als Duitser geboren worden; niemand moest nog ‘Duitser’ zijn, al of niet belast met de duizendjarige schuld van zelfde Frank. Je zou Duitse Denen krijgen, Duitse Nederlanders, Duitse Belgen (die waren er al sinds 1919), Duitse Luxemburgers, Duitse Fransen, Duitse Zwitsers (en die waren er al heel lang), enzovoorts, enzovoorts. Maar geen enkele ‘Duitser’ an sich meer. Gejubel alom.
Paar jaar geleden had ik twee ‘Duitse’ Erasmus-studenten in mijn kantoor. Die een postgraduate cursus van mij volgden. Jonge man en jonge dame. Misschien hadden zij in de gaten gekregen dat ik niet geringe sympathie voor hen had opgevat
-
ruimschoots binnen de hoogste standaarden van academisch en
professioneel fatsoen. Op gegeven ogenblik nam het gesprek toch een meer persoonlijke wending. Tot mijn verbijstering kreeg ik van deze twee prille twintigers te horen hoe zij zich erover bekloegen overal waar zij kwamen, behandeld te worden als de ‘paria’s’ van Europa: ‘Hitler’s uitschot’; kinderen / kleinkinderen van de beulen. Hoe traumatisch en verschrikkelijk; voor deze twee; statistisch significant of niet. Er zijn ook nu nog steeds miljoenen Duitsers die de formidabele Marlène Dietrich als landverrader beschouwen: zij haatte Hitler en de nazi’s, wou er niets mee te maken hebben, en vertrok naar Amerika. Aan beide jonge studenten heb ik aangeraden tot herstel van hun vertrouwen zo veel mogelijk van Sebald en Haffner te lezen; auteurs waarvan zij tot dat moment nooit gehoord hadden.
Klinkt het gek: afschaffen van een natiestaat, of wat daar voor doorgaat? Eeuwenlang doodnormale praktijk van de geschiedenis. Zoals politiek bedrijven
33
34 via oorlogvoering. Natiestaten ontstaan, worden gecreëerd, kunnen evenzeer ‘gedeconstrueerd’ worden. Wat rest van de ooit machtige USSR? Niets, dan rampzalig roofkapitalisme, verspreid over habbekrats van ‘nieuwe’ landen (en pseudo-staten). Zonder de inepte Amerikaans-Britse invasie van Irak in maart 2003 en de kolossale stijging van de olie- en gasprijzen die ermee gepaard ging, lag de Russische economie nog op apegapen. Wat zij trouwens voor negentig procent van de bevolking sowieso toch doet.
Als zelfs in het Verenigd Koninkrijk af en toe de roep weerklinkt om het land te ‘ontenigen’ (cf The Week 2007a).
Misschien lost Duitsland ooit op in de smeltkroes van de Europese Unie. Maar ‘unies’ zijn vreemde beesten. Het Joegoslavië van Tito, verrezen uit de doolhof van de Balkan, is op bloedige wijze en met hopen ellende terug naar af gegaan. Er was iets onwezenlijks aan de manier waarop ieder volk(je), op een of andere lap grond, zich ineens absoluut wou afscheuren van al zijn buren en de centrale autoriteiten. Om meteen daarna spoorslags naar Brussel te hollen, om zo spoedig mogelijk, vreedzaam, te samen met de aartsvijanden van daarnet, allemaal wanhopig deel te willen hebben aan het manna (of walhalla) der Europese Unie: tragische, bloedige farce.
‘Geheugen’ is lang niet altijd ‘verheugen’.
34
35
Nawoord Af tellen, naar waarachtigheid ‘De methode’ en [nazi-]Duitsland In de talloze gesprekken die dokter Leon Goldensohn (arts-psychiater) in Nürenberg met de nazi-kopstukken had (cf Goldensohn en Gellately 2006), komt herhaaldelijk en merkwaardig tot uiting hoe de meeste van de gevangen Duitsers in hun verhaal heel sterk denken in functie van streek van herkomst, van geboortegrond, en hoe verschillend zij zich daarom vinden van Duitsers uit andere regio’s afkomstig. Op wie zij niet onfrequent laatdunkend neerkijken. Dit sluit aan bij het betoog van Haffner (2007) over de gemengde achtergronden van het Duitse rijk.
“Wreedheid beschouwde hij [Richard Rorty] als het ergste wat een mens kan doen” (Marc Van den Bossche, interview met Ward Daenen 2007).
“A thousand years will pass and the guilt of Germany will not be erased” (William Shirer 1981: 8, in Lefebvre 1997a: 189). Woorden van Hans Frank, oorlogsmisdadiger, jarenlang persoonlijk advocaat van Hitler, gouverneur-generaal van Polen tijdens de Tweede Wereldoorlog, voor hij op woensdag 16 oktober 1946 werd terechtgesteld (cf Leon Goldensohn en Robert Gellately 2006: 50–72). “Een tijdperk waarin dingen zijn gebeurd als de moord op vijf miljoen joden en de uitroeiing van miljoenen Slaven is gepland, zo’n tijdvak moet voor eens en voor altijd afgesloten worden” (Leon Goldensohn en Robert Gellately 2006: 64; gesprek met Hans Frank, 16-3-1946). “ . . . het Duitse volk moet nu de beschuldiging van deze moorden dragen, en terecht” (Goldensohn en Gellately 2006: 87; gesprek met Hans Fritzsche, 17-31946). “ . . . as the war wound down . . . the killings sped up” (Susie Linfield 2007, verwijzend naar Karolina Lanckoronska 2007/1945-46). “Ik bespeurde voor het eerst . . . het resultaat van de merkwaardige gaven van mijn volk om massapsychose op te wekken. Het kwam niet bij me op dat het mogelijk zou zijn om niet deel te nemen aan zo’n heerlijk-algemene waanzin” (Sebastian Haffner 2003: 21).
35
36 Over de laatste dagen van vrede en eerste dagen van de oorlog in de zomer van 1914. “ . . . ik ken de Duitsers. Onder hen zou de legende van Hitler kunnen ontstaan ..
.
Op elke ruïne zal uiteindelijk gras groeien, en dan struiken en voordat je het
in de gaten hebt, is die oude afgrijselijke ruïne tot een romantische en legendarische plek geworden” (Goldensohn en Gellately 2006: 68; gesprek met Hans Frank, 16-3-1946). Nietwaar, neo-nazi’s. “ . . . In werkelijkheid waren dit geen voorbijgaande trends, maar vormden ze juist het principe zelf. Dat was . . . de tragiek van het Duitse volk en de Duitse natie”
(Goldensohn en Gellately 2006: 98; gesprek met Hans Fritzsche, 8-5-
1946). “Er is iets in de Duitse aard dat naar agressie neigt” (Goldensohn en Gellately 2006: 268; gesprek met Baldur Von Schirach, 10-3-1946). “ . . . door de Duitse geneigdheid tot
. . .
overdrijving, wordt dat letterlijk
opgevat” (Goldensohn en Gellately 2006: 269; gesprek met Baldur Von Schirach, 10-3-1946). Hoe aartsgevaarlijk het reductionisme van iets tot wat het niet is: reïficatie. Voor je het beseft, zit je in commodificatie en wordt de andere tot ding, object, voorwerp, beetje later tot ongedierte geabstraheerd; dus verdelgen maar. Rorty (1979) had in Philosophy and the mirror of nature deze afschuwelijke les goed geleerd en wees verklaringen over: “dé Waarheid, dé Goedheid en dé Schoonheid [resoluut] van de hand” (cf Ward Daenen 2007). “ . . . begrip voor andere volkeren betekent nog niet dat je tegen je eigen land bent. Dat is het hele probleem met Duitsers. Die zien alleen maar hun eigen land, die kijken niet voorbij hun grenzen” (Goldensohn en Gellately 2006: 353; gesprek met Albert Kesselring, 4-2-1946). “Het is een interessant fenomeen en kenmerkend voor de Duitse volksgeest om te zien hoe we in deze tijden van crisis één front vormen, ondanks onze eerdere meningsverschillen” (Goldensohn en Gellately 2006: 368; gesprek met Ewald Von Kleist, 12-6-1946). “Later in de oorlog verkeerden wij, Duitsers, in veel ergere en hopelozere situaties [dan de Fransen] en bleven we vechten met onze ware Duitse bezieling” (Goldensohn en Gellately 2006: 373; gesprek met Ewald Von Kleist, 25-6-1946). “ . . . omdat Duitse militairen geen ruggengraat hebben. Ruggengraat hebben - dat wil zeggen de moed hebben om uit te komen voor de eigen overtuiging en de eigen verantwoordelijkheid te nemen - is in Duitsland toch al een zeldzame deugd, zoals Bismarck al in een bekende uitspraak heeft
36
37 opgemerkt. Maar een Duitser die een uniform aantrekt, verliest haar geheel en al. Een Duitse soldaat of officier
. . .
ongetwijfeld buitengewoon dapper op het
slagveld . . . bijna altijd bereid . . . op bevel van de overheid te schieten op zijn eigen burgers, wordt als een haas zo bang als hij zich tegen die overheid teweer moet stellen” (Sebastian Haffner 2003: 43 - 44). “Voordien was het nooit een sportland geweest, nooit is het op sportgebied werkelijk creatief en inventief geweest, zoals Engeland en Amerika, en de echte sportmentaliteit, het volkomen speelse opgaan in een fantasiewereld met haar eigen regels en wetten, is de Duitse geestesgesteldheid geheel vreemd
...
Het
is de laatste grote Duitse massawaan waarvoor ikzelf ook bezweek” (Sebastian Haffner 2003: 74). “Duitsland leidt als natie een dubbelleven, aangezien bijna iedere individuele Duitser een dubbelleven leidt” (Sebastian Haffner 2003: 99). “Wat mij
. . .
behoedde, was. . . mijn neus. Ik bezit een redelijk goed
ontwikkelde geestelijk reukzin, of, anders uitgedrukt, een gevoel voor de esthetische waarden (en onwaarden!) van menselijke, zedelijke en politieke gedragingen of overtuigingen. De meeste Duitsers ontbreekt het hieraan juist helaas volstrekt” (Sebastian Haffner 2003: 103). “Dat de meeste Duitsers . . . in februari 1933 geloof hechtten aan het verhaal dat de brand door de communisten was aangestoken; kun je hun
. . .
niet
kwalijk nemen. Wat je hun wel kwalijk kunt nemen, en waarin zich voor de eerste keer in de nazitijd hun ontzettende collectieve karakterzwakte manifesteerde, is dat daarmee de kwestie voor hen was afgedaan. Dat men hun, ieder enkeling van hen, dat kleine beetje constitutioneel gegarandeerde
persoonlijke vrijheid en
waardigheid als staatsburger ontnam; alleen maar omdat er een brand in die Rijksdag was geweest, dat accepteerden ze met een schaapachtige gelatenheid, alsof het zo moest zijn [italieken auteurs] (Sebastian Haffner 2003: 119). “De Stahlhelm, het leger van de Duits-Nationalen, liet zich gelijkschakelen en zich later bij stukjes en beetjes ontbinden, morrend maar zonder verzet. Er was niet één voorbeeld van krachtdadig verzet, van manhaftigheid, waardigheid. Er was slechts paniek, vlucht en desertie” (Sebastian Haffner 2003: 128 - 129). “Immers, de morele karakterzwakte van Duitland . . . is zo afschuwelijk dat de geschiedenis er op een dag consequenties aan zal moeten verbinden” (Sebastian Haffner 2003: 129). “De Duitsers van vandaag hebben
. . .
slechts de herinnering aan schande,
lafheid en zwakte. De gevolgen hiervan zullen geheid op een dag blijken: . . . in de ontbinding van de Duitse natie en haar staatsvorm” (Sebastian Haffner 2003: 130).
37
38 “ . . . zou . . . deze poging van de nazi’s – in werkelijkheid de kern van al hun inspanningen
-
inderdaad lukken, dan zou dat leiden tot een crisis voor de
mensheid van de allereerste orde, waarin het fysieke voortbestaan van de soort mens twijfelachtig zou worden en waarin . . . alleen nog afschuwelijke middelen als de fysieke vernietiging van al diegenen die met die bacil zijn besmet, redding kunnen brengen” (Sebastian Haffner 2003: 139 - 140). “ . . . dat moorden worden gepleegd vanuit een sfeer van kwajongensstreken, dat zelfvernedering en morele ondergang worden geaccepteerd als een klein storend incident, en dat zelfs de fysieke marteldood slechts iets betekent als ‘pech gehad’ (Sebastian Haffner 2003: 150). “Maar de situatie van 1933 bevatte . . . stuk voor stuk bronnen van waanzin en geestesziekte voor degenen die ervoor bezweken” (Sebastian Haffner 2003: 191). “Het tweede gevaar was verbittering, de masochistische overgave aan haat, leed en grenzeloos pessimisme. Het is bijna de meest natuurlijke Duitse reactie op nederlagen” (Sebastian Haffner 2003: 193; cf Pearce 2007c, Grass 2007). “Ik durf te voorspellen dat dit de instelling van Duitsland na de verloren oorlog van de nazi’s zal zijn: het ongeremde, boze huilen ven een gestoord kind, dat het verlies van zijn pop gretig gelijkstelt aan de ondergang van de wereld” (Sebastian Haffner 2003: 194; cf Pearce 2007c, Grass 2007). “Dit verklaart waarom de Duitsers
. . .
op het moment waarop zij ten prooi
vallen aan nationalisme, absoluut onmenselijk worden en een bestiale lelijkheid ontwikkelen waartoe geen ander volk in staat is
.. .
Een Duitser die ten prooi
valt aan het nationalisme, blijft geen Duitser meer; hij blijft nauwelijks nog een mens (Sebastian Haffner 2003: 213 - 214). “Dat was nu juist het geheim van het succes van het nationaal-socialisme; dat het aan iets appelleerde wat alle Duitsers diep in hun wezen hadden” (Sebastian Haffner 2003: 274). “Deze geschiedenis blijft wat ze is geweest, en haar les dat Duitsland de wereld heel snel een totaal ander gezicht kan laten zien, is actueler dan ooit” (Sebastian Haffner 2003: 298).
“Hoe kon het zover komen?
. . .
We hebben van niets geweten
. . .
[Sebastian Haffner] ontkracht dit antwoord volstrekt ondubbelzinnig: wie niets zag, zag niets omdat hij niets wilde zien” (Oliver Pretzel, in Sebastian Haffner 2003: 312; Oliver Pretzel is de zoon van Sebastian Haffner, geboren Raimund Pretzel 1907 in Berlijn).
38
39 Het totale onvermogen van de Duitsers de werkelijkheid te nemen voor wat zij is namelijk, voor de werkelijkheid (cf Sebastian Haffner 2003).
‘Sieg Heil’.
39
40
LITERATUURLIJST Deze literatuurlijst is mede bedoeld als dienstbetoon aan de lezer en academische erkentelijkheid aan vermelde auteurs. ADAMS, Tim (2007), ‘The lost boy who found his voice’. The Guardian Weekly, Londen en Manchester, vrijdag 1-6-2007 (overgenomen uit The Observer). ADORNO, Theodor W. (1973), Negative dialectics. Londen: Routledge & Kegan Paul. AMIS, Martin (2007), Nachthuis. Vertaling van: House of meetings door Jan Pieter van der Sterre. Amsterdam: Contact. B., Anna (2007), ‘Ingeburgerd?’ De Bond, Brussel, 87e Jaargang, Nr 3, vrijdag 9-2-2007. BACH, Steven (2007), Leni: the life and work of Leni Riefenstahl. New York: Little, Brown. BARNARD, Benno (1996), Door God bij Europa verwekt. Amsterdam / Antwerpen: Atlas. BARTHES, Roland (2002), Mythologieën. Vertaling Kees Jongeburger. Utrecht: IJzer. BARTHES, Roland (1987), Image, music, text. Londen: Fontana Press. BARTHES, Roland (1977), Elements of semiology. New York: Hill and Wang. BARTHES, Roland (1970), Mythologies. Parijs: Seuil. BAUDRILLARD, Jean (1995), Le crime parfait. Parijs: Galilée. BAUDRILLARD, Jean (1986), America. Londen en New York: Verso. BAUDRILLARD, Jean (1986), Amérique. Parijs: Grasset. BEALES, Derek (2003), Prosperity and plunder. European Catholic monasteries in the age of revolution, 1650-1815. Cambridge: Cambridge University Press. BENJAMIN, Walter (1976), ‘The storyteller and artisan cultures’.
40
41 Excerpt from Walter Benjamin, Illuminations, ed. Hannah Arendt. In Paul Connerton, Critical sociology. Selected readings. Harmondsworth: Penguin. BEYEN, Marnix (2005), ‘Onthutsend en voorspelbaar. Geert Maks reis door de twintigste eeuw van Europa’. Ons Erfdeel, 48e jaargang, nr 2, april 2005. BÖLL, Heinrich (2007), Brieven uit de oorlog 1939-1945. Gekozen en vertaald door Goverdien Hauth-Grubben uit Briefe aus dem Krieg 1939-1945. Amsterdam / Antwerpen: De Arbeiderspers. BOTSFORD, Keith (2001), ‘W.G. Sebald’. TRL, The Republic of Letters, Boston, USA, No 11, December 2001. BROOKE, Christopher (2006), The rise and fall of the medieval monastery. Londen: The Folio Society. CHARMLEY, John (2007), ‘Things could only get better’. The Guardian Weekly, Londen en Manchester, vrijdag 1-6-2007. CURTIS, Polly (2007), ‘Researchers see bias in private-funded studies’. The Guardian, Manchester en Londen, dinsdag 9-1-2007. DAENEN, Ward (2007), ‘Postmoderne peetvader Richard Rorty overleden’. De Morgen, Brussel, dinsdag 12-6-2006. DARWIN, John, (2007), After Tamerlane: the global history of empire. Londen: Allen Lane. de BONT, Raf (2005), ‘Frank en de neger’. Ons Erfdeel, 48e jaargang, nr 2, april 2005. DEGUIGNET, Jean-Marie (1998), Mémoires d’un paysan bas-breton, 18341905. Édition établie et annotée par Bernez Rouz. Le Relecq-Kerhuon: Éditions An Here. DE
PADT,
Guido
(2005),
‘België
heeft
nood
aan
een
instituut
voor
ongevallenanalyse’. De Tijd, Brussel, woensdag 10-8-2005. DERRIDA, Jacques (1980), Writing and difference. Chicago: University of Chicago Press. DERRIDA, Jacques (1976), Of grammatology. Baltimore: Johns Hopkins University Press. DERRIDA, Jacques (1967), L’écriture et la différence. Parijs: Seuil. DESAEYERE, Willy (2006), De zwarte doos. Problemen oplossen.
41
42 Diepenbeek (bij Hasselt): UH / Universiteit Hasselt. DESMET, Yves (2003), ‘Het journalistieke kaartenhuis is ingestort’. Boeken De Morgen, Brussel, woensdag 22-1-2003. DORRESTEIN, Renate (2004), Zolang er leven is. Amsterdam: Contact. EASTON, Geoff (1998), ‘Case Research as a Method for Industrial Networks. A Realist Apologia’. Research paper. Lancaster University, Department of marketing. Ook verschenen in Steve Ackroyd en S. Fleetwood (eds) (2000), Realist perspectives in management and organisations. Londen: Routledge; en in P. Naude en P.W. Turnbull (eds) (1998), Network dynamics in international marketing. Londen: Pergamon Press. THE ECONOMIST (2007), ‘No questions, no lies. Empires’. The Economist, Londen, Volume 383, Nr 8529, zaterdag 19-5-2007. EGGERS, Dave (2007), What is the what. Londen: Hamish Hamilton. EGGERS, Dave (2000), A heartbreaking work of staggering genius. New York: Simon & Schuster. ETTEMA, Teake (2001), ‘Macht en onmacht bezien vanuit de zorgvisie van verpleeghuis Overspaarne en het Anton Pieck Hofje (Haarlem, Nederland)’. Research paper. DROV-studiedag, Kasteel Alden Biezen, Rijkhoven, Bilzen, vrijdag
30-3-2001
[DROV:
Vereniging
van
Directeuren
van
Residentiële
Ouderenvoorzieningen in Vlaanderen]. EVANS, Richard J. (2001), ’15 Dec. 2001 – Max Sebald dies’. NESTA News release (National Endowment for Science, Technology and the Arts), Londen. FOUCAULT, Michel (1977), Discipline and punish. The birth of prison. Vertaald door Alan Sheridan. New York: Vintage Books. GOLDENSOHN, Leon & Robert GELLATELY (redactie en inleiding) (2004), Neurenberg gesprekken. Nazi’s en hun psychiater Leon Goldensohn. Amsterdam: J.M. Meulenhoff. GRASS, Günter (2007), De rokken van de ui. Vertaling door Jan Gielkens van Beim Häuten der Zwiebel. Amsterdam: Meulenhoff. HAFFNER, Sebastian (2007), Van Bismarck tot Hitler. Duitsland 1871-1945. Amsterdam: Mets & Schilt / Knack Bibliotheek - Radio 1.
42
43 HAFFNER, Sebastian (2004), Pruisen. Deugden en ondeugden van een miskende staat. Vertaling Jacqueline Godfried, van: Preussen ohne Legende. Amsterdam: Mets & Schilt. HAFFNER, Sebastian (2003), Het verhaal van een Duitser 1914-1933. Uit het Duits vertaald door Jacqueline Godfried. Met nawoorden van Uwe Soukup en Oliver Pretzel. Amsterdam: Mets & Schilt. HAFFNER, Sebastian (2002), Kanttekeningen bij Hitler. Amsterdam: Mets & Schilt / Knack Bibliotheek (Roularta Books en Radio 1). HOUELLEBECQ, Michel (2000), De wereld als markt en strijd. Amsterdam / Antwerpen: De Arbeiderspers. ’t HOOFT, Gerard (2006), Planetenbiljart. Science Fiction en echte natuurkunde. Amsterdam: Bert Bakker. KNIJFF, Rolf (2007), ‘O&O gewogen. Jezuïeten en management development’. Human Resources Magazine, 13e Jaargang, Nr 132, januari 2007. KYNASTON, David (2007), Austerity Britain 1945-51. Londen: Bloomsbury. LANCKORONSKA, Karolina (2007), Michelangelo in Ravensbrück. One woman’s war against the nazis. Reading, Massachusetts / New York: Merloyd Lawrence / De Capo. LEFEBVRE, Eric (2006), ‘Als de muis de kat bijt. Samenleving. Zijn wij allen ‘geweldige’ junkies?’ De Tijd, Brussel, vrijdag 19-5-2006. LEFEBVRE, Eric (2005), ‘Oorzaken ongevallen’. De Tijd, Brussel, zaterdag 13-8-2005. LEFEBVRE, Eric (2001), ‘Er zijn ‘netwerken’. Maar er is ook ‘net werken’. Research
Paper
Samenwerking’ besluitvorming
voorgesteld
op
(management en
het
MOVI-Colloquium:
‘Interbestuurlijke
van
publiek-publieke
samenwerking;
in
van
probleemoplossing
het
kader
publieke
samenwerkingsprojecten), Brussel, KBC, Auditorium Herman Teirlinck, Havenlaan 2, dinsdag 24-4-2001 (MOVI: Netwerk voor Management in de Openbare Vlaamse Instellingen). LEFEBVRE, Eric & Hugo LETICHE (1999), ‘Managing complexity from chaos: uncertainty, knowledge and skills’.
43
44 Emergence - A journal of complexity issues in organizations and management, Volume 1, Nr 3. LEFEBVRE, Eric (1997a), The Monk/Manager. And the Road to Abbeymanagement. Essays on organisation theory and managerial practice and on the world of work. Leuven & Amersfoort: Acco. LEFEBVRE, Eric (1997b), Tekst en Organisatie. Ideeën en beschouwingen voor het management van academisch denken en schrijven. Leuven & Amersfoort: Acco. LEFEBVRE, Eric & Robert COOPER (eds) (1997c), Uncertainty, knowledge and skill. Proceedings, of the Limburg University / Keele University, U.K. conference on Uncertainty, knowledge and skill, Hasselt, Thursday 6-11-1997 to Saturday 8-111997. LEFEBVRE, Eric (1986), Elements of human organising. A phenomenology of person and situation. Ph.D.
dissertatie.
management
Lancaster
and
(U.K.):
organisational
University
sciences,
of
Lancaster,
Department
of
School
of
behaviour
in
organisations. LE ROY LADURIE, Emmanuel (1999), De eeuw van de familie Platter (14991628). Deel I De schooier en de geleerde. Vertaling van: Le siècle des Platter 1499-1628. I. Le mendiant et le professeur. Amsterdam: Ooievaar / Prometheus. LEYMAN, Dirk (2003), ‘Geniale oplichter en ongrijpbare omnivoor. Roland Barthes in woord en beeld’. Boeken De Morgen, Brussel, woensdag 8-1-2003. LINFIELD, Susie (2007), ‘Playing cat and mouse with the Gestapo’. The Guardian Weekly, Londen en Manchester, vrijdag 1-6-2007 (overgenomen uit de Washington Post). LODEWYCKX, Herman (2007), De Nieuwe Stad ademt zelf. Gids naar een volwaardig en doeltreffend bedrijfs-, organisatie- en samenlevingsmodel. Hasselt: Lodewyckx Herman & Co – VOF. LODEWYCKX,
Herman
(2001),
Het
organisatiedilemma.
Genietbare
en
doeltreffende bedrijven en organisaties. Leuven en Apeldoorn: Garant. LODEWYCKX, Herman (1996), Het genot van het ondernemen. Betrokkenheid en meedenken, in organisaties en in de politiek . . . Hasselt: Person Centered Coaching.
44
45 LOVELING, Virginie (2005), Virginie Loveling: Oorlogsdagboeken. Een vrouw vertelt over haar Eerste Wereldoorlog. Bezorgd door Sylvia Van Peteghem en Ludo Stynen. Amsterdam: Meulenhoff / Manteau. LOVELING, Virginie (2005), In oorlogsnood. Virginie Lovelings dagboek 19141918. Bezorgd door Bert Van Raemdonck. Gent: CTB / Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie, KANTL / Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, UG / Universiteit Gent / Universiteitsbibliotheek. LYOTARD, Jean-François (1984), The postmodern condition: a report on knowledge. Manchester: Manchester University Press. MAK, Geert (2004), In Europa. Amsterdam / Antwerpen: Atlas. MERRIDALE, Catherine (2007), Ivans oorlog. Leven en dood in het Rode Leger, 1939-1945. Vertaling door Henk Moerdijk van Ivan’s war: the Red Army 1939-1945. Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers / Manteau. MOLDEREZ, Ingrid (1999a), Sustainability and Location. Elements of a travelling theory of praxis. Doctorale dissertatie. Diepenbeek (bij Hasselt): L.U.C. (Limburgs Universitair Centrum), Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen [nu Universiteit Hasselt]. MOLDEREZ, Ingrid (1999b), ‘Denk- & Doe-Groepen. Een werkgroepbenadering voor duurzame ontwikkeling in toerisme’. Research Paper, Project toerisme Hasselt 2000, Deel IV, 1999/01, L.U.C. (Limburgs
Universitair
Centrum),
Faculteit
Toegepaste
Economische
Wetenschappen, Departement Economie-Recht [nu Universiteit Hasselt]. MONBIOT, George (2007), ‘A million road deaths every year? It’s just the price of doing business’. The Guardian, Manchester en Londen, dinsdag 15-5-2007. MONBIOT, George (2006), ‘Tough on crime. To hell with the causes of crime if they make money’. The Guardian, Manchester en Londen, dinsdag 2-5-2006. MULISCH, Harry (1998), De procedure. Amsterdam: De Bezige Bij.
45
46 NIETZSCHE, Friedrich (1994 / 1874), ‘Over nut en nadeel van de geschiedenis voor het leven. Tweede traktaat tegen de keer’. Groningen: Historische Uitgeverij. NIJSSEN, Koenraad, DONCKIER, Eric & Koen DRIESSENS (2004), Limburger Wereldburger. Geschiedenis van 125 jaar Het Belang van Limburg. Hasselt: Concentra Media. PEARCE, Joseph (2007a), ‘Onthutsende verhalen’. De Morgen (Uitgelezen), Brussel, woensdag 27-6-2007. PEARCE, Joseph (2007b), ‘Het Rode Leger was absoluut geen kanonnenvoer’. De Morgen (Uitgelezen), Brussel, woensdag 23-5-2007. PEARCE, Joseph (2007c), ‘Van SS-meeloper tot schrijvend geweten. Günter Grass schilt de ui van zijn herinneringen’. De Morgen (Uitgelezen), Brussel, woensdag 25-4-2007. PEARCE, Joseph (2007d), ‘Oorlogsbrieven’. De Morgen (Uitgelezen), Brussel, woensdag 25-4-2007. PEARCE, Joseph (2004), ‘Met open vizier’. Boeken De Morgen, Brussel, woensdag 25-8-2004. PIRSIG, Robert M. (1989), Zen and the art of motorcycle maintenance. An inquiry into values. Londen: Vintage. PURVES, Libby (2007), ‘Privatisation has ruined Britain’. The Week, Londen, Issue 596, zaterdag 13-1-2007 (overgenomen uit The Times). RANDERSON, James (2007), ‘Darwin’s humanity. Correspondence database includes messages from Beagle and moving notes to colleagues’. The Guardian Weekly, Londen en Manchester, vrijdag 1-6-2007. RATTIGAN, Terence (2000 / 1946), The Winslow Boy. Londen: Nick Hern Books. REES, Laurence (2007), De nazi’s. Vertaling door Nico Groen van The nazi’s. A warning from history. Amsterdam: Anthos. RONDAS, Jean-Pierre (2006a), ‘Zoals een hond een lepel vindt. Hoe W.G. Sebald zich de Holocaust factioneel herinnert’. In: Jean-Pierre Rondas, Rondas’ Wereldbeeldenboek. Gesprekken op Klara. Kapellen en Kampen: Pelckmans en Klement: 87-102. RONDAS, Jean-Pierre (2006b), Rondas’ Wereldbeeldenboek. Gesprekken op Klara. Kapellen en Kampen: Pelckmans en Klement.
46
47 RONDAS, Jean-Pierre (2002), ‘Zoals een hond een lepel vindt. Gesprek met W.G. Sebald’. In Klara Cultureel Jaarboek 2001-2002, Brussel, VRT (Vlaamse Radio en Televisie), Klara (Klassieke Radio). RONDAS, Jean-Pierre (2001), ‘Sebald schrijft Breendonk’. Programma Rondas, Klara (Klassieke Radio; voorheen Radio 3), zondag 2-92001. RORTY, Richard (1979), Philosophy and the mirror of nature. Princeton, New Jersey: Princeton University Press. SAUL, John Ralston (1993), Voltaire’s bastards. The dictatorship of reason in the West. New York: Vintage. SEBALD, ‘Max’ Winfried Georg (2002), Austerlitz. Londen: Penguin. SHIRER, William (1981 / 1959), The rise and fall of the third Reich. A history of nazi Germany. Londen: Pan; in associatie met Secker & Warburg. SOUKUP, Uwe (2003), Ik ben nu eenmaal Duitser. Sebastian Haffner. Een biografie. Soesterberg, Nederland: Aspekt. SWIFT, Graham (2002), Het volle daglicht. Vertaling (Else Hoog) van: The light of day. Amsterdam: De Bezige Bij. THEERLYNCK, Sarah (2007), ‘Er zat een gelouterd man voor mij. Pat Donnez interviewt premier Verhofstadt’. De Morgen, Brussel, zaterdag 21-4-2007. THOM, René (1975), Structural stability and morphogenesis. New York: Benjamin. TUCHMAN,
Barbara
(1989),
De
kanonnen
van
augustus.
De
eerste
oorlogsmaand van 1914. Amsterdam: Agon. ULMER,
Gregory
(1985),
Applied
Grammatology:
Post(e)-Pedagogy
from
Jacques Derrida to Joseph Beuys. Baltimore en Londen: Johns Hopkins University Press. van BOXEL, Matthijs (2006), De encyclopedie van de domheid / Deskundologie. Amsterdam: Querido. van BOXEL, Matthijs (2001), De encyclopedie van de domheid. Morosofie. Dwaze wijzen en wijze dwazen in Nederland en Vlaanderen.
47
48 Amsterdam: Querido. van BREE, Cor (2005), ‘Het verband tussen struik en stronk. Een nieuw etymologisch woordenboek van het Nederlands’. Ons Erfdeel, 48e jaargang, nr 2, april 2005. VANDENBERGHE, Yvan & Noël PAESEN (1994), Dat bestond vroeger niet . . . Getuigenissen over het dagelijkse leven in Limburg, 1900-1940. Borgloon, Kasteel Rijkel: P.C.C.E. / Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed, Bureau Industrieel Erfgoed, Provincie Limburg. VAN den BOSSCHE, Marc (2001), Ironie en solidariteit. Rotterdam: Lemniscaat. VANDENBROUCKE, Johan (2007), ‘Het scheppingsverhaal gaat door’. De Morgen, Brussel, woensdag 7-2-2007. VANDERSTRAETEN, Margot (2007), ‘Dat ik het overleefd heb, is dankzij het schrijven’. De Morgen (Uitgelezen), Brussel, woensdag 23-5-2007. van ISTENDAEL, Geert (2007), Mijn Duitsland. Amsterdam: Atlas. VANLANDSCHOOT, Romain (2002), Albrecht Rodenbach. Tielt: Lannoo. VERPLANCKE, Marnix (2007), ‘Terug naar de goelagarchipel’. De Morgen (Uitgelezen), Brussel, woensdag 21-3-2007. VERPLANCKE, Marnix (2002), ‘Ik ben maar een gewone Londense jongen’. Boeken De Morgen, Brussel, woensdag 11-12-2002. THE WEEK (2007a), ‘The SNP’s victory: is Britain breaking up?’ The Week, Londen, Issue 613, zaterdag 12-5-2007. THE WEEK (2007b), ‘Review of review: Books. Book of the week: Leni: the life and work of Leni Riefenstahl’. The Week, Londen, Issue 613, zaterdag 12-5-2007. THE WEEK (2007c), ‘Statistics of the week’. The Week, Londen, Issue 595, zaterdag 6-1-2007 (verwijzend naar The Economist). WESTERMAN, Frank (2007), Ararat. Amsterdam: Atlas. WESTERMAN, Frank (2004), El negro en ik. Amsterdam / Antwerpen: Atlas. YOUNG, Toby (2002), Hoe je vrienden verliest & anderen kwijtraakt. Vertaling van: How to lose friends and alienate people. Amsterdam: Vassallucci.
48