Hogeschool-Universiteit Brussel Campus Stormstraat – Stormstraat 2– 1000 Brussel
Faculteit Economie en Management Studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde Opleiding: Handelsingenieur
Islam en economie
Hicham CHAMMOUR Master Handelsingenieur
Academiejaar 2008-2009
1
Samenvatting 1.
Probleemstelling en onderzoeksvraag De titel islam en economie is zeer breed. Het islamitisch financieren is wereldwijd aan het groeien. Islamitische financiële instellingen moeten ook voldoen aan internationaal geldende standaarden. Doordat islamitische banken een verschillende organisatiestructuur hebben van conventionele banken brengt dit problemen met zich mee. Deze meesterproef tracht meer bepaald een antwoord te bieden op de vraag wat de specifieke risico’s zijn die islamitische banken lopen en hoe een islamitische bank het Bazel II akkoord kan implementeren.
2.
Onderzoeksmethode a.
Verantwoording onderzoeksmethode
Dit is een meesterproef gebaseerd op literatuur. Er is heel wat literatuur terug te vinden over dit onderwerp. Het ontbreekt niet aan studies en academische werken rond het onderwerp. De meeste literatuur is in het Engels en afkomstig van Arabische auteurs. Doordat het onderwerp ook aan interesse wint in Europese landen en Noord-Amerika zijn er nu meer en meer boeken te vinden van westerse auteurs over dit onderwerp. b.
Verzameling en verwerking van de gegevens
Er bestaan 2 organisaties die een reeks werken hebben uitgebracht over het functioneren van islamitische financiële instellingen. De IFSB en de AAOIFI trachten internationale standaarden te ontwikkelen voor het islamitisch financieren. Ze bestuderen op een gedetailleerde manier de werking van islamitische financiële instellingen. Deze organisaties bespreken ook alternatieve manieren om te voldoen aan de conventionele eisen van financiële instellingen. De C.E.R.E.I. (Cercle d’Etudes et de Recherche en Economie Islamique) zet zich in om het islamitisch financieren te promoten in België. Het is een vereniging professionelen die het islamitisch financieren en de toepassing ervan in België en Europa bestuderen. Ze stellen hun kennis, ervaring en databanken ten dienste van de mensen die geïnteresseerd zijn in dit onderwerp. Door de verwerking van deze verschillende bronnen wordt getracht om de implementatie van het Bazel II akkoord in een islamitische bank te onderzoeken. 3. Bevindingen en besluiten In het eerste deel werden de drie pijlers van het Bazel II akkoord besproken. De eerste pijler geeft aanbevelingen om de minimale kapitaalvereiste voor krediet-, markt-, en operationele risico’s te berekenen. De tweede pijler geeft aanbevelingen voor de toezicht van financiële instellingen. De derde pijler moet de twee eerste pijlers aanvullen en handelt over de marktdiscipline. Pijler drie moet transparantie en stabiliteit bevorderen. Vervolgens werden de basisprincipes van het islamitisch financieren en de financieringsproducten van islamitische banken besproken. De vier basisprincipes van het islamitisch financieren zijn: het verbod op riba, het verbod op gharar, zakat en het verbod op onzedelijke activiteiten. Op basis van deze principes worden er islamitische financieringsproducten ontwikkeld die in drie categorieën worden ingedeeld:
2
partnerschapscontracten, ruilcontracten en andere. Partnerschapcontracten worden gekenmerkt door het feit dat winsten en verliezen worden gedeeld door bank en klant. Islamitische banken moeten net zoals conventionele banken rekening houden met krediet-, markt-, liquiditeits-, en operationele risico’s. Toch verschilt het risicoprofiel van islamitische banken. Islamitische banken beschikken niet over een hedgingtechnieken of over een goed ontwikkelde secundaire markt. Verder zijn islamitische banken onderhevig aan het rate of return risico, displaced commercial risico, sharia risico en fiduciair risico. Wat betreft de eerste pijler van het Bazel II akkoord en de formule voor kapitaalgeschiktheid werden door de IFSB en de AAOIFI een aantal voorstellen gedaan die rekening houden met de specificiteit van de islamitische banken. Deze voorstellen houden rekening met algemene en specifieke investeringsrekeningen en met specifieke risico’s van islamitische banken. De meeste aanbevelingen van het Bazelakkoord in verband met de tweede pijler zijn toepasbaar op islamitische banken. Er moet wel extra aandacht geschonken worden aan de liquiditeitsmanagement bij islamitische banken. De derde pijler brengt ook problemen met zich mee voor islamitische banken omdat er geen uniforme rapportering is.
3
Inhoudsopgave
1
2
Inleiding .........................................................................................................................7 1.1
Probleemstelling.......................................................................................................7
1.2
Onderzoeksvragen ....................................................................................................8
1.3
Methodologie ...........................................................................................................8
Bazel II akkoord ...........................................................................................................10 2.1
Achtergrond ...........................................................................................................10
2.2
Bazel I akkoord ......................................................................................................10
2.3
Bazel II akkoord.....................................................................................................13
2.3.1
Pijler 1: minimale kapitaalvereisten.................................................................14
2.3.2
Pijler 2: werking van het toezicht ....................................................................15
2.3.3
Pijler 3: marktdiscipline ..................................................................................15
2.4
3
2.4.1
Standaardmethode ...........................................................................................16
2.4.2
Internal rating based method of IRB ................................................................18
2.4.3
Advanced rating based method ........................................................................19
2.5
Gevolgen van het Bazel II akkoord.........................................................................19
2.6
Kritiek op het Bazel II akkoord...............................................................................20
Islamitisch financieren ..................................................................................................22 3.1
Achtergrond ...........................................................................................................22
3.2
Basisprincipes van het islamitisch financieren ........................................................22
3.2.1
Verbod op riba................................................................................................23
3.2.2
Verbod op gharar............................................................................................25
3.2.3
Verbod op investering in onzedelijke activiteiten.............................................26
3.2.4
Zakat...............................................................................................................27
3.3 4
Methodes om kredietrisico te berekenen .................................................................15
Opmerkingen..........................................................................................................28
Islamitische bank ..........................................................................................................30 4.1
Achtergrond ...........................................................................................................30
4.2
Toezicht door de Sharia-raad..................................................................................30
4.3
Contracten..............................................................................................................31
4.3.1
Ruilcontracten .................................................................................................32
4.3.2
Partnershapcontracten .....................................................................................36
4.3.3
Andere contracten ...........................................................................................38
4.4
Rekeningen ............................................................................................................38
4.4.1
Transactiedeposito’s........................................................................................38
4.4.2
Investeringsrekeningen....................................................................................39
4.4.3
Reserverekeningen ..........................................................................................40 4
4.5
5
4.5.1
Belang van aangepaste standaarden .................................................................40
4.5.2
Balans van een islamitische bank.....................................................................42
Risico’s in een islamitische bank ..................................................................................43 5.1
Achtergrond ...........................................................................................................43
5.2
Kredietrisico...........................................................................................................44
5.3
Marktrisico.............................................................................................................44
5.3.1
Rate of return risico.........................................................................................44
5.3.2
Equity price (aandelenprijs) risico ...................................................................45
5.3.3
Commodity (basisproduct, grondstof)risico .....................................................46
5.3.4
FX rate risico...................................................................................................46
5.4
Liquiditeitsrisico ....................................................................................................47
5.5
Operationeel risico .................................................................................................48
5.6
Risico’s eigen aan een islamitische bank ................................................................48
5.6.1
Displaced commercial risico............................................................................48
5.6.2
Fiduciair (vertrouwens) risico..........................................................................50
5.6.3
Sharia risico....................................................................................................51
5.7 6
Balans van een islamitische bank............................................................................40
Opmerkingen..........................................................................................................52
Bazel II in een islamitische bank...................................................................................54 6.1
Instellingen.............................................................................................................54
6.2
Knelpunten.............................................................................................................55
6.3
Pijler 1: minimale kapitaalvereisten........................................................................56
6.3.1
Kapitaal: Tier 1 en Tier 2 ................................................................................56
6.3.2
IFSB standaard................................................................................................57
6.3.3
AAOIFI standaard ...........................................................................................59
6.3.4
Andere voorstellen ..........................................................................................61
6.4
Pijler 2: werking van het toezicht............................................................................63
6.5
Pijler 3: marktdiscipline..........................................................................................63
6.6
Methodes om kredietrisico te berekenen .................................................................64
7
Besluit ..........................................................................................................................66
8
Referentielijst ...............................................................................................................68
5
Figuren Figuur 1: 3 pijlers van het Bazel II akkoord ...........................................................................14 Figuur 2: aandeel financieringsproducten van de nationale bank van Maleisië eind 2005 ....28 Figuur 3: verschillende islamitische contracten.....................................................................32 Figuur 4: murabaha-model ...................................................................................................33 Figuur 5: ijara-model ............................................................................................................34 Figuur 6: salam-model..........................................................................................................35 Figuur 7: mudaraba-model ...................................................................................................36 Figuur 8: musharaka-model..................................................................................................37 Figuur 9: vier types marktrisico in verschillende islamitische financieringsproducten ...........47
Tabellen Tabel 1: cijfervoorbeeld Bazel I ............................................................................................12 Tabel 2: risicogewichten standaardmethode.........................................................................16 Tabel 3: cijfervoorbeeld Bazel II…………………………………………………………………..14 Tabel 4: samenvatting van de verschillende methodes inzake kredietrisico..........................19 Tabel 5: balans van een islamitische bank ...........................................................................42 Tabel 6: risicoprofiel van een conventionele bank vs. Islamitische bank...............................52
6
1
Inleiding
De recente ontwikkelingen van het islamitisch financieren hebben de aandacht gewekt van heel wat internationale organisaties, nationale autoriteiten, beleidsmakers en academici. De sector van het islamitisch financieren is aan het groeien. De islamitische financiële instellingen moeten voldoen aan internationaal geldende standaarden. Islam en economie is een breed onderwerp. In dit werk bekijken we hoe een islamitische bank het Bazel II akkoord kan toepassen. Het islamitisch financieren is een alternatief op een conventioneel financieel systeem. De kenmerken van het islamitisch financieren zijn duidelijk niet gelijk aan de kenmerken van het conventionele systeem. Het islamitisch financieren is gebaseerd op vier basisprincipes. Deze basisprincipes vloeien voort uit de sharia. De sharia, of islamitische wetgeving, is een set van regels die culturele, economische, sociale en politieke aspecten van de islamitische samenleving regelt. De vier basisprincipes zijn het verbod op rente (riba), het verbod op exploitatie van onzekerheid (gharar), religieuze belasting (zakat) en het verbod op onzedelijke activiteiten. In niet-islamitische landen is het ongebruikelijk om te werken zonder rente. De gehele werking van het conventioneel systeem is gebaseerd op rente. De markt van het islamitisch financieren is wereldwijd spectaculair aan het groeien. De activa zijn in 2006 met 30% gestegen en vertegenwoordigen 500.5 miljard dollar. Volgens onderzoeksbureau Mc Kinsey komt de waarde van de totale markt binnen 2 jaar uit op 1.000 miljard dollar. Er wordt verwacht dat het aantal niet-moslims dat gebruik maakt van deze vorm van financieren ook groeit. De stijging van het aantal niet-moslims zal niet te wijten zijn aan het geloof, maar wel aan de gunstige en ethische voorwaarden. Het islamitisch financieren groeit van een nichemarkt naar een globale markt. De eerste islamitische banken werden geïntroduceerd in de moslimlanden in het begin van de jaren 1970. De belangrijkste centra liggen natuurlijk nog in het Midden-Oosten en Azië, maar Europa lonkt. We vinden Britse banken als HSBC en Lloyds TSB als koplopers. De groeiende moslimgemeenschap in Europa en Noord-Amerika zorgt ervoor dat het islamitisch financieren ook in het Westen aan aandacht wint. In Groot-Brittannië is de eerste islamitische bank geopend in 2004. The Islamic Bank of Britain heeft plannen om uit te breiden naar andere Europese landen. Nog in Groot-Brittannië heeft accountantskantoor Deloitte een Sharia-geleerde in dienst genomen in verband met de groei in islamitische financiële instellingen en producten. Verdere ontwikkeling van islamitische financiële producten wordt evenwel belemmerd door de huidige belastingwetgeving in Engeland. Wettelijke belemmeringen komen ook in België voor. In Frankrijk en Nederland bieden sommige banken islamitische diensten aan hun klanten aan.
1.1 Probleemstelling De islamitische financiële instellingen moeten ook voldoen aan internationaal geldende standaarden. Door de eigenheid van het islamitisch financieren gebeurt de toepassing van deze internationale standaarden anders. In dit werk bespreken we de toepassing van het Bazel II akkoord in islamitische banken. Het Bazel II akkoord is een internationale standaard
7
voor bankentoezicht. De Bazelcommissie voor Bankentoezicht werd opgericht in 1975 om de standaarden voor het internationaal bankieren te verbeteren en de kansen op een systeemcrisis te verkleinen. Door het feit dat de islamitische banken gebaseerd zijn op andere principes is de organisatiestructuur van een islamitische bank verschillend van die van een conventionele bank. Uit de praktijk blijkt dat bij de verschillende islamitische financieringsproducten de markt-, krediet- en operationele risico’s verschillen van die van de conventionele financieringsproducten. Daarnaast zijn er andere risico’s die specifiek zijn voor islamitische financiële instellingen.
1.2 Onderzoeksvragen In deze eindverhandeling bekijken we hoe een islamitische bank het Bazel II akkoord kan toepassen. Hiervoor proberen we een antwoord te vinden op een aantal onderzoeksvragen. Omdat conventionele banken verschillen van islamitische banken is het interessant om volgende vraag te stellen : ”Op welke punten is de implementatie van Bazel II in een islamitische bank verschillend van die van een conventionele bank en wat zijn de oplossingen hiervoor?” Verder zijn de risico’s die islamitische banken lopen verschillend van die van conventionele banken. Een tweede vraag luidt : “Welke zijn de risico’s eigen aan een islamitische bank en hoe kan Bazel II geïmplementeerd worden rekening houdend met deze risico’s? Om een antwoord te vinden op de onderzoeksvragen worden twee deelonderzoeksvragen geformuleerd. De eerste vraag betreft de werking van het Bazelakkoord. Daarna bespreken we de basisprincipes van het islamitisch financieren en de werking van een islamitische bank. Op welke basisprincipes steunt het islamitisch financieren en welke financieringsproducten worden door islamitisch banken gebruikt?
1.3 Methodologie Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, maken we gebruik van de bestaande literatuur. Wat betreft de literatuur omtrent Bazel II zijn een reeks interessante boeken voorhanden. Verder kan je op de site van ‘The Bank for International Settlement’ (BIS) de publicaties over het Bazel II akkoord raadplegen. Het islamitisch financieren wint ook in België aan belang. De C.E.R.E.I. (Cercle d’Etudes et de Recherche en Economie Islamique) is een denktank die zich inzet om het islamitisch financieren te promoten in België. Het is een vereniging professionelen die het islamitisch financieren en de toepassing ervan in België en Europa bestuderen. Ze stellen hun kennis, ervaring en databanken ten dienste van de mensen die geïnteresseerd zijn in dit onderwerp. In de moslimwereld bestaan er verschillende organisaties die een reeks werken hebben uitgebracht over het functioneren van islamitische financiële instellingen. De twee belangrijkste zijn de ‘Islamic Financial Services Board’ (IFSB) en de ‘Accounting and Auditing Organisation for Islamic Fianancial Institutions’ (AAOIFI). De IFSB en de AAOIFI trachten internationale standaarden te ontwikkelen voor het islamitisch financieren. De publicaties van de IFSB zijn te raadplegen op hun site. De AAOIFI en de IFSB bestuderen op een gedetailleerde manier de werking van islamitische financiële
8
instellingen. Deze organisaties bespreken ook alternatieve manieren om te voldoen aan de conventionele eisen van financiële instellingen. De internationale regelgevingen houden geen rekening met de specificiteit van islamitische financiële transacties. Hierop trachten deze gespecialiseerde organisaties een gepast antwoord te vinden. Door een grondige studie van deze verschillende bronnen wordt getracht om de implementatie van het Bazel II akkoord in een islamitische bank te bespreken. Concreet wordt de eindverhandeling als volgt ingedeeld. In het eerste hoofdstuk bespreken we het Bazel II akkoord zodat we een duidelijk idee krijgen van wat dit verdrag inhoudt. In het tweede hoofdstuk bespreken we de basisprincipes van het islamitisch financieren. Dit is belangrijk om de werking van een islamitische bank te begrijpen. In het derde hoofdstuk wordt de werking van een islamitische bank uitgelegd. Hierbij worden de verschillende financieringsproducten besproken die door islamitische banken worden gebruikt. Het vierde hoofdstuk handelt over de risico’s waaraan islamitische banken worden blootgesteld. Het vijfde en laatste hoofdstuk bespreekt de implementatie van het Bazel II akkoord in een islamitische bank.
9
2 Bazel II akkoord 2.1 Achtergrond Het Bazelcomité op bankentoezicht werd opgericht in 1974 door de centrale bankbestuurders van de G10 (de groep van 10 rijkste landen). De G10, die ondanks de latere toetreding van Zwitserland de naam bleef behouden, wordt vertegenwoordigd door elf industriële landen: België, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Italië, Zwitserland, Zweden, Canada, Japan en de Verenigde Staten. Aan deze landen heeft het Bazelcomité nog Spanje en Luxemburg toegevoegd. Deze landen hebben een overeenkomst gesloten om elkaar leningen te verstrekken indien de middelen van het Internationaal Monetair Fonds ontoereikend zijn. De leden van de G10 worden vertegenwoordigd door de centrale banken en toezichtorganen van hun land. Voor België zetelen in het Bazelcomité een vertegenwoordiger van de Nationale Bank en een vertegenwoordiger van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA). De rol van het Bazelcomité is, volgens Aernoudt (2005), het bevorderen van de solvabiliteit en de stabiliteit van de financiële sector. De centrale banken van de G10 overleggen en werken samen inzake economische, monetaire en financiële aangelegenheden. Het Bazelcomité wordt belast met toezicht op de gezondheid van de banken. De aanbevelingen van het Bazelcomité zijn juridisch niet bindend. Ze hebben eerder een regelgevend karakter. In vele landen worden deze algemene richtlijnen in wettelijke normen vertaald. Ook de Europese Commissie laat zich inspireren door deze aanbevelingen. De akkoorden worden meestal vertaald in Europese richtlijnen.
2.2 Bazel I akkoord Het Bazelcomité gaat ervan uit dat het kredietrisico één van de belangrijkste risico’s is waarmee financiële instellingen worden geconfronteerd. Het publiceerde in 1988 een reglementering op het gebied van kapitaalvereisten voor internationale banken. Deze reglementering werd bekend als het Bazel I akkoord. Het basisidee was dat de banken een kapitaalbuffer moesten aanhouden. Het eigen vermogen dat wordt aangehouden is gelijk aan 8% van de risicogewogen activa. Dit staat bekend als de Cooke-ratio. De Cooke-ratio is een internationaal solventieratio die de verhouding weergeeft tussen het eigen vermogen en de activa. De activa worden gewogen naar hun risico.
10
Aernoudt (2005, p.33) bespreekt de verschillende soorten kapitaal onder het Bazel II akkoord. Om het eigen vermogen te definiëren, maakt Bazel I een onderscheid tussen Tier 1 (kernkapitaal) en Tier 2 (suppletoire kapitaal) kapitaal. Tot de eerste categorie behoren aandelen en reserves. In het akkoord wordt niettemin gestipuleerd dat het Tier 1 kapitaal 4% van het risicogewogen actief moet bedragen. Tot de tweede categorie behoren verborgen reserves en herwaarderingsmeerwaarden. Vaak worden daar algemene provisies, hybride kapitaalinstrumenten en achtergestelde schulden aan toegevoegd. Het totale kapitaal (Tier 1 + Tier 2) moet 8% van de gewogen activa bedragen en het Tier 2 kapitaal mag nooit groter zijn dan het Tier 1 kapitaal. Voor de activa worden wegingen toegekend aan de verschillende categorieën. Men gaat niet aan alle activa hetzelfde gewicht toekennen, want sommige verrichtingen zijn risicovoller dan andere. De activa worden onderverdeeld in vier verschillende categorieën: Voor kredieten aan de overheid is er geen risico en is de wegingscoëfficiënt gelijk aan 0%. Kredieten aan banken krijgen een wegingscoëfficiënt van 20%. Ze zijn risicovoller dan kredieten aan de overheid en minder risicovol dan kredieten aan privéinstellingen. Door hypotheek gewaardeerde kredieten worden gewogen aan 50%. Kredieten aan privé-instellingen krijgen een wegingscoëfficiënt van 100%. De Cooke-ratio kan als volgt worden weergegeven: −
Tier 1 + Tier 2 = > 8% RWA
Met RWA: Risico Weighted Assets of risicogewogen actief Ter illustratie wordt een cijfervoorbeeld gegeven: Eigen vermogen van de bank: Tier 1 kapitaal : 400 miljoen Tier 2 kapitaal : 200 miljoen Activa van de bank: Kredieten aan overheid Interbancaire kredieten Hypotheek Krediet aan privé-instellingen
: 4000 miljoen : 3000 miljoen : 2000 miljoen : 5000 miljoen
Met een totaal vermogen van 600 miljoen heeft de bank een uitstaand vermogen van 14 miljard. Op het eerste zicht lijkt de Cooke-ratio gelijk aan 4,3%. Maar de activa moeten nog gewogen worden. Dit wordt verder uitgewerkt in onderstaande tabel.
11
Tabel 1: cijfervoorbeeld Bazel I uitstaand (in miljoenen) 4000 3000 2000
Kredieten aan overheid Interbancaire kredieten Hypotheek Krediet aan privéinstellingen totaal
5000 14000
wegingscoëffiënt 0 20 50 100
gewogen activa 0 600 1000 5000 6600
Na weging van de activa bedraagt de ratio 9,09%. De minimumnorm van 8% wordt behaald. Aan de eis voor het kernkapitaal wordt ook voldaan. Het Bazel I akkoord moest de stabiliteit en de gezondheid van financiële instellingen garanderen. Door een gestandaardiseerde aanpak toe te passen op alle internationale banken werden de concurrentiële ongelijkheden tot een minimum beperkt. Het Bazel I akkoord groeide in meer dan 100 landen uit tot referentie. De regelgeving werd omgezet in nationale wetgevingen. In alle landen van de Europese Unie werd het akkoord toegepast. Het werd zelfs uitgebreid naar alle kredietinstellingen en was niet enkel van toepassing op internationaal actieve banken. De voornaamste reden voor het succes van dit akkoord was te wijten aan haar eenvoud: er werd enkel rekening gehouden met het kredietrisico en de weging van de activa was gemakkelijk te berekenen. Volgens Aernoudt (2005, p.38) evolueerde de gemiddelde Cooke-ratio van 9,8% naar 11,2%. Het doel van het Bazelakkoord werd bereikt, namelijk de gezondheid en de stabiliteit van de banksector verhogen. Ondanks het succes kende het Bazel I akkoord heel wat kritiek. Ten eerste werd de overdreven vereenvoudiging van de risicocategorieën bekritiseerd. Er kwamen opmerkingen op het feit dat het akkoord geen rekening hield met de solvabiliteit van de kredietaanvrager. Alle bedrijven krijgen eenzelfde risicogewicht, terwijl sommige ondernemingen stabieler zijn dan andere. Zo moest een bank eenzelfde percentage eigen middelen reserveren voor de toekenning van een krediet aan een zwakke, weinig solvabele onderneming als aan een multinational met een rating AA waar de kans op niet-terugbetaling significant kleiner was. Ten tweede werd het Bazel I akkoord bekritiseerd omdat het enkel rekening hield met het kredietrisico. In 1996 werd het akkoord uitgebreid door het marktrisico te integreren. Hiertegen moest ook een bepaald kapitaal worden aangehouden. Banken konden onder strikte voorwaarden dat risico bepalen en wegen op basis van interne modellen. De hevigste kritiek werd geuit op de lineaire benadering van het risico. Het zette banken aan om meer risico’s te nemen. Hogere risicokredieten hebben eenzelfde kost als het verlenen aan minder risicovolle ondernemingen, terwijl er hogere risicopremies en hogere rendementen uit kunnen voortvloeien. Dit betekent dat banken meer kredieten konden uitgeven aan risicovolle privéondernemingen. Het gewicht van die laatste in de
12
risicoportefeuille is even groot als dat van risicoloze ondernemingen. Als gevolg hiervan kon de rendabiliteit toenemen, maar tegelijkertijd kwam de gezondheid van het banksysteem in gevaar (De Cock, p.45).
2.3 Bazel II akkoord Als antwoord op de tekortkomingen van het Bazel I akkoord werd het Bazel II akkoord opgesteld. In dit akkoord wordt er ook aandacht geschonken aan operationele risico’s. Bazel II is een internationaal akkoord tussen banken. Het akkoord regelt het solvabiliteitstoezicht op internationaal opererende banken en moet voorkomen dat banken in financiële problemen raken. De regels van Bazel II schrijven voor dat banken moeten kunnen aantonen dat zij voldoende kapitaal hebben om de risico’s die zij lopen af te dekken. Het gaat hierbij om kapitaalreserves voor krediet-, markt- en operationele risico’s. De reserves zijn een buffer van eigen vermogen voor de dekking van onverwachte verliezen. Verder wordt de kwaliteit van de klant weergegeven door een rating. Een grote en goed beheerde onderneming krijgt een betere rating als een meer risicovolle onderneming. We vatten de 3 belangrijkste categorieën van risico’s samen. Deze risico’s zijn uitermate belangrijk voor het Bazel II akkoord: Het marktrisico wordt gedefinieerd als de kans op verliezen in balans- en buitenbalansposten ten gevolge van beweging in de marktrisicofactoren. Deze factoren zijn vooral de rentevoeten, grondstoffen, aandelen en wisselkoersen. Het operationele risico is de kans op verliezen die kunnen ontstaan door het falen van interne controles, onderbreking of storing in de systemen en procedures, frauduleuze handelingen, menselijke fouten, brand,… Banken moeten dus ook informatie verzamelen over hun interne processen. Het kredietrisico heeft betrekking op de niet-terugbetaling van de kredietnemer. Dit kan vermeden worden door een aangepaste kredietpolitiek toe te passen. Aernoudt (2005) onderscheidt nog een vierde categorie die van toepassing is op banken, namelijk het liquiditeitsrisico. Dit is het risico dat men loopt om zonder liquiditeiten te blijven. Het liquiditeitsrisico is het gevolg van de kredietpolitiek en wordt bestreden door een minimumkapitaalvereiste in te voeren.
13
Bazel II kapitaal akkoord
Minimum kapitaaleisen
Werking van het toezicht
Marktdiscipline
Inschatting noodzakelijke regels
Interne inschatting van bank
Inschatting door de markt
↓
↓
Kapitaalbeslag voor : Kredietrisico Marktrisico Operationeel risico Solvabiliteitseis
Beoordeling toezichthouder op alle vormen van risico
↓ Informatie vrijgeven en stabiliteit bevorderen
Risico management
Transparantie
Figuur 1: 3 pijlers van het Bazel II akkoord
2.3.1 Pijler 1: minimale kapitaalvereisten In de eerste pijler worden de minimale kapitaalvereisten voor de drie verschillende risico’s bepaald: marktrisico, kredietrisico en operationele risico. Het Bazel II akkoord is nog steeds gebaseerd op het Cooke-ratio. Doordat er ook andere risico’s in acht worden genomen bij het wegen van de activa spreekt men van McDonough ratio of BIS II ratio. Het BIS II ratio wordt als volgt berekend en moet steeds groter zijn dan 8%.
Met : Tier 1 kapitaal Tier 2 kapitaal Tier 3 kapitaal RWA Cmr Cor
Tier 1 + Tier 2 + Tier 3 = > 8% RWA + 12,5 ∗ Cmr + 12,5 ∗ Cor : hetzelfde als bij de Cooke-ratio : hetzelfde als bij de Cooke-ratio : achtergestelde leningen met een looptijd van 2 jaar, deze is gelimiteerd tot 250% van het Tier 1 kapitaal : Risico Weighted Assets of risicogewogen actief, dit blijft hetzelfde als bij de Cooke-ratio : kapitaalvereisten voor het marktrisico : kapitaalvereisten voor het operationeel risico
De Bazel II-norm kan men dus zien als: “Het maximum totaal volume risicogewogen activa wordt bepaald door de kapitaalsvereisten voor markt- en operationeel risico te
14
vermenigvuldigen met 12,5 en deze te tellen bij de risicogewogen activa voor kredietrisico” (Aernoudt, 2005, blz. 43).
2.3.2 Pijler 2: werking van het toezicht De tweede pijler handelt over de ‘supervising review’ of de werking van het toezicht. De financiële instellingen moeten zorgen voor goede interne processen om de geschiktheid van het kapitaal te kunnen beoordelen op basis van een grondige evaluatie van de risico’s. De instellingen moeten samen met de toezichthouders het gewenste kapitaalniveau bepalen voor de instelling. De bank zelf heeft de verantwoordelijkheid over de hoogte van het kapitaal. Toch wordt er een belangrijke rol weggelegd voor de toezichthouders. Deze is groter als de financiële instellingen gebruik maken van interne ratingmodellen. De toezichthouder kan overgaan tot een hogere kapitaalvereiste dan wat voorgeschreven wordt door het akkoord. Het is belangrijk dat er voldoende dialoog is tussen de instelling en de toezichthouder (Aernoudt, 2005, p.41). Binnen de tweede pijler werden door het Bazelcomité (2006) vier principes opgesteld: De toezichthouders moeten zo snel mogelijk ingrijpen als de hoeveelheid kapitaal onder de minimale kapitaalvereisten ligt. De banken moeten meer kapitaal aanhouden dan de wettelijke minimale kapitaalvereisten. De toezichthouders moeten de interne strategieën en procedures beoordelen. Banken moeten gebruik maken van geschikte methoden om risico’s te bepalen en goede strategieën ontwikkelen om minimale kapitaalvereisten na te komen.
2.3.3 Pijler 3: marktdiscipline Het Bazel II akkoord integreert ook een geheel nieuw onderwerp, namelijk de marktdiscipline. Deze pijler moet zorgen voor transparantie en stabiliteit. Financiële instellingen moeten informatie vrijgeven die externe partijen toelaten om het risicoprofiel en kapitalisatieniveau van de banken te beoordelen. Het Bazelcomité geeft niet aan hoe de supervisor het vrijgeven van informatie moet aanmoedigen of wat de impact van de markt zal zijn op het risicoprofiel van de bank. Er bestaan verschillende vormen van marktdiscipline. Volgens De Cock (2007, p.9) volstaat marktdiscipline alleen niet om het bankwezen onder controle te houden. Toch kan het dienen als een nuttig complement bij het bankentoezicht.
2.4 Methodes om kredietrisico te berekenen Als antwoord op de kritiek op Bazel I worden de risicowegingen beter afgestemd op het risiconiveau van leningen en andere activa. Verder wordt de risicometing verfijnd en aangepast aan het risicoprofiel van de kredietnemer.
15
Er worden drie methoden voorgesteld om de minimale kapitaalvereisten voor kredietrisico te berekenen. Deze drie methoden worden kort toegelicht.
2.4.1 Standaardmethode Deze methode leunt het best aan bij het Bazel I akkoord. Voor deze methode maakt men gebruik van externe ratings. Op basis hiervan wordt de 8% minimale kapitaalvereiste aangepast aan het risicoprofiel van de kredietnemer. De externe rating gebeurt door gespecialiseerde bedrijven. De twee bekendste en belangrijkste Credit Rating Agencies (CRA) zijn “Standard en Poor’s” en ”Moody’s’”. Daarnaast bestaan nog kleinere CRA’s zoals “Fitch” en een verzameling onbeduidende agencies. Hoewel rating onomstreden is, wordt die niet gespaard van kritiek. Een eerste kritiek is het feit dat ratings in Europa minder worden gebruikt dan in de Verenigde Staten. Waar geen externe ratings bestaan, blijft de risicoweging 100%. Het gevolg is dat uitermate kredietwaardige Europese ondernemingen ook 8% eigen vermogen moeten voorzien. Deze ondernemingen moeten overwegen of ze voor een externe rating opteren of niet. Hier ligt één van de zwaktes van Bazel II. Als de onderneming weet dat het een slechtere rating krijgt als het overgaat naar een externe rating, zal die niet opteren voor ratingbureaus. Zo wordt de kans verhoogd om een lening te verkrijgen. (De Cock, 2007, p.37) Boot (2005) beschrijft in zijn werk drie punten van kritiek op CRA’s: CRA’s hebben eigen belangen die mogelijk zwaar zullen doorwegen en tot ongewenst gedrag leiden. CRA’s hebben een zekere exclusiviteit gekregen. CRA’s kunnen ten onder gaan aan hun eigen succes en huiverig worden om ratings bij te sturen. Onderstaande tabel wordt gebruikt om de risicogewichten toe te kennen. Men leidt af uit de onderstaande tabel dat het voor ondernemingen met een rating lager dan B- gunstiger is om geen externe rating aan te vragen. De risicoweging daalt van 150% naar 100%. Tabel 2: Risicogewichten standaardmethode
Categorie/rating overheden banken banken(korte termijn;minder dan drie jaar) ondernemingen
AAA tot AA-
lager A+ /m BBB+ t/m BB+ t/m B+ t/m dan zonder ABBBBBBBrating 0 20 50 100 100 150 100 20 50 50 100 100 150 50
20 20
20 50
Bron: Aernoudt, 2005, p. 44
16
20 100
50 100
50 150
150 150
20 100
Voor kleine en middelgrote ondernemingen kan het gewicht verlaagd worden van 100% naar 75 %. Hiervoor moeten deze ondernemingen voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden worden kort beschreven door Aernoudt (2005, p.47): Lage waarde van het uitstaand product: het geleend bedrag moet kleiner zijn dan 1.000.000EUR Oriëntatie: de kredietnemer is een KMO of een individuele persoon Granulariteit: de kredietportefeuille is voldoende gediversifieerd Product: de krediet moet opgenomen worden onder de vorm van een kredietlijn, een persoonlijke lening of een financiering Kredieten die gewaarborgd worden door een hypotheek op een residentieel goed dat wordt bewoond of verhuurd door de kredietnemer krijgen een lager gewicht gelijk aan 35%. In onderstaande tabel wordt een vereenvoudigd voorbeeld gegeven. We gaan verder op het voorbeeld gegeven voor het Bazel I akkoord. We nemen aan dat: Kredieten aan de overheid bestaan uit de helft AAA begunstigden en de andere helft minder kredietvaardige overheden (BB+BB-). Interbancaire kredieten zijn alle AAA. Hypotheek zijn op residentiële woningen. Krediet aan privé-instellingen waarvan 3500 milj. aan KMO’s en retail waar geen rating beschikbaar is. Overige 1500 milj. Gecatalogeerd als A+A-. Tabel 3: cijfervoorbeeld Bazel II uitstaand (in miljoenen) Kredieten overheid
gewogen wegingscoëffiënt activa
aan
Interbancaire kredieten
Hypotheek Krediet aan privéinstellingen
totaal
rating
4000 waarvan overheid 1 2000 overheid 2 2000 3000 waarvan lange termijn 1500 korte termijn 1500 2000 2000 5000 waarvan KMO's corporate 1 2500 corporate 2 1000 corporate 3 1500 14000
De ratio eigen vermogen bedraagt nu 8,60%.
17
AAA BB+BB-
0 100
0 2000
AAA AAA
20 20 35
300 300 700
geen geen A+A-
75 100 20
1875 1000 300 6975
2.4.2 Internal rating based method of IRB Voor de IRB ontwikkelen en gebruiken banken een eigen intern rating model. De modellen worden onderworpen aan een wettelijke toezichthouder. In België is dit de Bankcommissie (de CBFA). Het voorgesteld model moet goedgekeurd worden. De CBFA zal het interne ratingsysteem enkel goedkeuren als het risicoprofiel voldoende in kaart wordt gebracht en het intern ratingsysteem voldoende diversifieert in functie van de risicocategorie. Aan de hand van dit model wordt een risicogewicht toegekend. Om dergelijke modellen op te bouwen zijn er hoge ontwikkelingskosten nodig. Enkel grote banken kunnen dit systeem toepassen. Verder wordt een intern ratingsysteem enkel toegepast op financiële instellingen die beschikken over vijf jaar historische data om de ‘probability of default’ (PD) in te schatten (Heffernan, 2005). De IRB toepassen is een motief om een zo geavanceerd mogelijk kredietwaardigheidsysteem op te bouwen. Anders kan het competitief voordeel verloren gaan aan de banken die in staat zijn om hun risico’s beter te controleren en bijgevolg kapitaal te verminderen. Voor het bepalen van dit ratingsysteem wordt er rekening gehouden met de volgende vier elementen (Basle Committee on Banking Supervision, 2006):
PD
De Probability of Default (PD) is de kans op faling. De kans op faling wordt uitgedrukt als een percentage en wordt weergegeven door de rating van de tegenpartij, de looptijd van het krediet en de economische toestand. Deze percentage geeft weer hoe groot de kans is dat de tegenpartij failliet gaat. De PD is groter als de looptijd lang is, als de rating slecht is en als we in een periode van economische recessie zitten. Per kredietnemer zal er een schatting gemaakt worden van de kans op niet-terugbetaling. Dit is het belangrijkste element van de IRB.
LGD
LGD staat voor ‘Loss Given Default’. Dit is het verlies bij faling. Hierbij verstaan we de grootte van het waarschijnlijke verlies op de lening uitgedrukt in een percentage van de lening. De bank berekent het economisch verlies op de betreffende lening. Hierbij wordt rekening gehouden met de zekerheden en de kosten die worden gemaakt om het verloren geld te recupereren. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een bevoorrecht krediet (senior credit) en een ondergeschikt krediet (subordinated credit). De omvang van het verlies op het bevoorrechte krediet wordt geschat op 45% van het uitstaande bedrag. Voor een ondergeschikt krediet wordt die geschat op 75%. Bij de basis IRB-methode wordt de LGD bepaald door de toezichthouders.
18
EAD
EAD is de afkorting voor ‘Exposure At Default’. Dit is het totale kredietbedrag uitgedrukt in de relevante munteenheid op het ogenblik van faling. De omvang van de uitstaande vordering wordt bepaald aan de hand van de grootte en de looptijd van het krediet. Ook de EAD wordt in de basis IRB-methode bepaald door de toezichthouders. In de meeste gevallen is de omvang van de EAD gelijk aan de nominale waarde van de kredietfaciliteit.
Maturity
Het vierde element is de maturity of looptijd. De resterende looptijd wordt in rekening gebracht. Deze wordt net zoals de LGD en EAD door de toezichthouders bepaald. Het minimum vereiste kapitaal wordt bepaald door deze 4 elementen. Aangezien enkel de probability of default door de bank moet worden bepaald, maakt men voor de andere elementen gebruik van een benchmark. Vereist kapitaal= PD×Bench (EAD,LGD,M)
2.4.3 Advanced rating based method De ‘advanced rating based’ methode of de geavanceerde IRB-methode is een variante op de basisversie. De financiële instellingen maken gebruik van een intern ratingsysteem met als grootste verschil dat naast de PD ook de andere risicofactoren door de bank zelf worden bepaald. De financiële instelling moet dus de ‘probability of default’, de ‘loss given default’, de ‘exposure at default’ en de ‘maturity’ zelf bepalen. Als de banken deze methode willen gebruiken, moeten ze voor de inschatting van LGD en EAD minstens over zeven jaar historische data beschikken (Heffernan, 2005). Tabel 4: Samenvatting van de verschillende methodes inzake kredietrisico Methode Rating PD schatting EAD schatting LGD schatting Looptijd
Standaardbenadering Extern Geen Geen Geen Niet relevant
IRB Intern Eigen schatting Toezichthouder Toezichthouder Toezichthouder
Geavanceerde IRB Intern Eigen schatting Toezichthouder Eigen schatting Eigen schatting
Bron: Aernoudt, 2005, p.54
2.5 Gevolgen van het Bazel II akkoord Men kan de exacte gevolgen van de invoering van dit akkoord niet onmiddellijk aangeven. Het impact zal pas binnen tien jaar duidelijk worden. Voor exacte besprekingen moeten we dus wachten tot 2017. Er moet echter worden op gewezen dat Bazel II niet losgezien mag worden van andere factoren van de veranderende financiële landschap.
19
De belangrijkste vraag die wordt gesteld is of het nu moeilijker of gemakkelijker wordt voor individuele ondernemingen om een krediet te verkrijgen? Grote, solvabele ondernemingen met een hogere rating zullen gemakkelijker aan kredieten geraken. Dit betekent niet dat er geen leningen meer worden toegekend aan KMO’s of starters. De markt verplicht immers de banken om flexibel te zijn. Wat duidelijk is, is dat het risicoprofiel van ondernemingen zeer belangrijk wordt. Het bepaalt niet enkel of er een krediet wordt toegekend, maar vooral aan welke voorwaarden het wordt toegekend. Een onderneming die een hoge rating heeft, kan gemakkelijker de gewenste kredieten krijgen tegen marktgunstige voorwaarden. Het Bazelakkoord is niet de enige factor die een rol speelt bij het volume van kredieten aan ondernemingen. De vraagzijde, die wordt bepaald door de conjunctuur en aanbod in alternatieve financieringsvormen, mogen we niet verwaarlozen. Door het feit dat kleinere banken een beroep doen op de standaardmethode, zou de kredietpolitiek van grotere banken kunnen verschillen van die van kleinere banken. De grotere banken worden door de markt gedwongen om over te gaan tot de IRB-methode. Dit kan zorgen voor een grotere impact van het Bazelkader. (Aernoudt, 2005, p.72) Verder stelt Aernoudt (2005, p.68) dat de impact op de minimale kapitaalvereiste afhangt van de gebruikte methode om het kredietrisico in rekening te brengen. Hij bespreekt de derde impactstudie van het Bazelcomité. Hierin wordt gesteld dat de minimale kapitaalvereiste voor het kredietrisico daalt. De banken moeten nog rekening houden met een kapitaaleis voor het operationele risico. Echter deze extra kapitaaleis wordt voor grote banken bijna volledig gecompenseerd door de afname van de kapitaaleis voor kredietrisico. Voor kleinere banken wordt het zelfs meer dan volledig gecompenseerd. Een ander gevolg op het invoeren van het Bazel II akkoord is dat de relatie met de bankier of met de bankdirecteur niet kunnen worden geïntegreerd in het risicomodel. Het speelt dus geen dominante factor meer bij de kredietbeslissing.
2.6 Kritiek op het Bazel II akkoord Bazel II tracht een antwoord te bieden op de tekortkomingen van het eerste Bazelakkoord. Net zoals het Bazel I akkoord blijft het Bazel II akkoord niet gespaard van kritiek. In zijn werk beschrijft Hall (2004) een aantal kritieken op de 3 pijlers van het akkoord. Voor de eerste pijler houdt de gestandaardiseerde methode geen rekening met de correlatie tussen de verschillende risico’s. Verder zou er blijvende onenigheid zijn voor het schatten van risico’s voor bepaalde kredieten. Hall (2004) stelt dan weer dat de tweede pijler niet exhaustief genoeg is. Deze had ook informatie moeten bevatten over hoe men in een vroeg stadium dient in te grijpen en hoe de toezichthouders de doelstellingen kunnen behalen. Pijler 3 gaat volgens Hall (2004) niet ver genoeg. Marktdiscipline zal niet beginnen spelen door enkel vrijgeven van informatie. Het comité had de banken moeten verplichten om een zekere proportie achtergestelde schulden uit te geven. Dit zou zorgen voor onverzekerde bankcrediteurs, deze zullen een financiële motivatie hebben om banken in de gaten te houden en de kredietpolitiek aan banden te leggen.
20
Één van de grootste problemen van het tweede Bazelakkoord is volgens Pelizzon en Schaeffer (2004) dat niemand weet wat de kosten van de hogere kapitaalvereisten zullen zijn voor banken en consumenten. De kosten kunnen zo hoog oplopen dat de banken zich niet zullen inzetten in activiteiten die de economische ontwikkeling bevorderen. Pelizzon en Schaeffer (2004) en Hall (2004) vinden dat de invoering van het Bazel II akkoord enkele verbeteringen met zich meebrengt: De risico’s worden beter geschat en dan voornamelijk het kredietrisico. De supervisors worden ertoe aangezet om de beste technieken te gebruiken. Door de invoering van de derde pijler wordt er gediscussieerd over de voordelen van banktoezicht. De focus ligt niet meer enkel op regulering Men gebruikt niet enkel één benadering die door iedereen wordt toegepast, maar een reeks benaderingen waaruit kan gekozen worden.
21
3 Islamitisch financieren In dit hoofdstuk worden eerst de principes van het islamitisch financieren besproken. Deze principes vormen het vertrekpunt voor elk islamitisch financieel systeem en in het bijzonder voor het systeem van een islamitische bank. Daarna kunnen de belangrijkste financieringsproducten toegelicht worden die een islamitische bank gebruikt.
3.1 Achtergrond De basis voor een islamitisch financieel systeem is een set van regels en wetten die gebaseerd zijn op de sharia. De sharia, of islamitische wetgeving, regelt economische, sociale, politieke en culturele aspecten van de islamitische samenleving. Volgens de sharia zijn er een aantal verboden. Deze hebben ook gevolgen voor het islamitisch financieren. Iqbal en Van Greuning (2008, p.5) trachten een aantal richtlijnen voor een economisch systeem te geven rekening houdend met de rol van instituties, regels, wetten en de islamitische godsdienst. Om te beginnen moet het economische systeem zorgen voor erkenning en bescherming van eigendomsrechten van alle leden van de maatschappij en hen wijzen op hun verantwoordelijkheid. De menselijke relaties worden meer gewaardeerd dan materieel bezit. Dit is het gevolg van het feit dat er wordt gezocht naar spirituele en materiële voldoening van de mens. Verder wordt verspilling niet getolereerd. Het eigenbelang wordt niet ontkend, maar het wordt gereguleerd door het streven naar verbetering van de welvaart voor de hele maatschappij. Het islamitische systeem creëert een evenwichtige relatie tussen het individu en de maatschappij. De beloning moet in verhouding zijn tot het karakter van het geleverde werk. Het privébezit en rijkdom worden niet veroordeeld, maar er wordt getracht om excessieve rijkdom te vermijden. De prioriteit van de islamitische economie is rechtvaardigheid. Die is van toepassing vanaf de productie tot en met de distributie. Elk individu heeft dezelfde kansen, rechten, status en bescherming. Er wordt extra nadruk gelegd op gelijkheid tussen de mensen en sociale rechtvaardigheid. De maatschappij heeft het recht om privérijkdom te herverdelen op een gelijke en evenwichtige manier (Mourad, 2005, p.28).
3.2 Basisprincipes van het islamitisch financieren In wat volgt bespreken we de vier principes die aan de basis liggen van het verschil tussen de conventionele en de islamitische economie. Visser (2001) bespreekt in zijn werk de principes van het islamitisch bankieren. Het gaat om het verbod op rente (riba), het verbod op exploitatie van onzekerheid (gharar), zakat en het verbod op onzedelijke activiteiten.
22
Verbod op riba
Verbod op gharar
Basisprincipes Verbod op onzedelijke activiteiten
Zakat
Figuur 1: basisprincipes asisprincipes van het islamitisch financieren
3.2.1 Verbod op riba Het meest gekende principe van het islamitisch financieren is het verbod op riba. riba Dit is ook het principe dat het meeste impact heeft op het islamitisch financieren. De term riba kan op verschillende manieren vertaald en geïnterpreteerd worden. In de islamwereld woedt nog steeds een hevig debat over de precieze inhoud van deze de term. Ditt kan leiden tot ambiguïteit bij de toepassing.
3.2.1.1 Wat is riba? Volgens Devooght (2008) wordt riba gelijkgesteld aan een verbod op intrest of woeker, maar dit is een veel te ongenuanceerde voorstelling van zaken. zaken Voor Karich (2004, p.81) is het verbod op riba het belangrijkste en moeilijkste probleem waarmee het islamitisch itisch financieren te maken heeft. heeft. Het belangrijkste omdat dit gebod een aparte socio-economische economische filosofie betekent die sociale exploitatie in al zijn vormen afwijst. Het moeilijkste omdat deze ze afschaffing innovatieve alternatieven vergt die ethisch aanvaardbaar zijn. Deze alternatieven moeten vooral efficiënt zijn. Riba betekent letterlijk overschot of surplus, maar niet elk overschot of surplus wordt gesanctioneerd door de sharia. Riba wordt geïnterpreteerd als “elke elke niet gerechtvaardigde stijging van het kapitaal ten gevolge van leningen of verkopen” ve (Iqbal Iqbal en Van Greuning, Greuning 2008, p.7). Volgens Visser (2001, (2001 p.2) betekent riba “een van tevoren afgesproken toevoeging aan de hoofdsom”. Mourad (2005, p.30) definieert riba als “een een supplement op
23
het kapitaal, voor het gebruik van het geld, dat op voorhand wordt bepaald”. Met andere woorden de rente.
3.2.1.2 Soorten riba De islamitische wetgeving baseert zich op de sharia. De sharia kent twee hoofdbronnen, namelijk de Koran en de sunna. De Koran is het heilig boek van de moslims. De sunna bestaat uit uitspraken en handelingen van de profeet. Men onderscheidt twee vormen van riba: riba el fadl en riba el nasia. Beide vormen van riba zijn door de sharia verboden. Riba el nasia is de riba door uitstel. Daarbij gaat het om een ruil waarbij de tegenprestatie later plaatsvindt en een opslag krijgt die afhankelijk is van de tijd. De voorstanders baseren zich op verzen van de Koran om de riba el nasia te verbieden. Riba el fadl is de riba door ongelijke ruil. Volgens de overlevering ontstaat deze vorm van riba bij ruil van gelijksoortige goederen in ongelijke hoeveelheden, waarbij het verschil in hoeveelheid geen juiste compensatie weergeeft. (Devooght, 2008, p.67)
3.2.1.3 Conclusie Op basis van de verschillende definities van de term ‘riba’ tracht Danneaux (2005, p.4) een exacte betekenis te geven. Om te beginnen legt de sharia geen verbod op het maken van winst op. Er wordt wel een onderscheid gemaakt tussen winst als gevolg van handel en winst als gevolg van riba. De eerste wordt toegelaten en zelfs aangemoedigd, terwijl de tweede verboden is. Islamitische juristen zullen winst als gevolg van handel aanmoedigen omdat het betekent dat er met succes een project werd ondernomen en dat de welvaart is gestegen. De winst als gevolg van intrest wordt beschouwd als een kost die wordt toegewezen ongeacht of de investering winstgevend was of niet. Vervolgens is elke transactie gebaseerd op de conventionele intrestvoet niet toegelaten. Vandaag zijn er verschillende opvattingen over de toelaatbaarheid van de rente binnen de islam. Enerzijds heeft men de modernisten die eerder denken vanuit de geest van het verbod. Deze zullen praktijken vermijden die de sociaal zwakkeren nadeel berokkenen. Anderzijds zullen de traditionalisten de letter van de wet naleven en dus vaste intrest verbieden. Ook al bestaan er verschillende opvattingen, het idee dat intrest verboden is, is het meest verspreid onder de moslimgeleerden. Een laatste belangrijk element is het feit dat de islamitische wetgeving zeer veel aandacht schenkt aan het eerlijk verdelen van de winst in een transactie. Het verbod op riba is niets anders dan een bevel om oneerlijke verdeling van welvaart te voorkomen. Hiermee wil het islamitisch financieren sociale rechtvaardigheid promoten.
24
3.2.1.4 Gevolg van het verbod op riba: PLS Riba wordt in verschillende mate betrokken in de meeste financiële producten die worden gebruikt in het huidige financiële systeem. Aan deze producten moet dus een andere vorm worden gegeven om in overeenstemming te zijn met de islamitische principes. In de islamitische wereld worden dan ook heel wat inspanningen geleverd om alternatieve producten te ontwikkelen. Een belangrijk beginsel waarmee het islamitisch bankieren tegemoetkomt aan het verbod op riba, noemt men Profit and Loss Sharing (PLS). PLS is een direct gevolg van het verbod op riba. Volgens het PLS-principe moet de bankier een partnerschap aangaan met de ontlener. Hierbij worden zowel de winsten als de verliezen van de investering onderling verdeeld. (Karich, 2004, p.123) Verschillende op grond van riba verboden transacties kunnen vervangen worden door het PLS-principe toe te passen. Het PLS-systeem creëert een gewild effect van risicodeling. De risico’s en baten van het project worden niet meer uitsluitend gedragen door de ondernemer en de bank maakt geen winst meer door een vooraf afgesproken rendementspercentage. De aard van de relatie tussen bankier en investeerder (of aannemer) verandert door de introductie van het PLS-principe. Het fundamentele verschil is dat de relatie verschuift van lener-ontlener naar een partnerschap. Volgens Danneaux (2005, p.9) wordt in termen van management en efficiëntie verwacht dat het PLS-systeem een grote impact heeft. Dit komt doordat de belangen van beide partijen worden gealigneerd. De intrestvoet wordt in het conventionele systeem gebruikt als hulpmiddel voor het monetaire beleid. In de islamitische economie bestaat dergelijk hulpmiddel niet, maar kan worden vervangen door de split-ratio van het PLS-principe. De split-ratio wordt vooraf afgesproken tussen de verschillende partijen en geeft aan hoe winst en verlies worden verdeeld. Uiteindelijk wordt de rol van de centrale bank versterkt. Geld wordt in de islam immers gezien als ruilmiddel waardoor de waarde van geld vast moet blijven.
3.2.2 Verbod op gharar Na het verbod op riba is het verbod op gharar één van de belangrijkste elementen van een financieel contract. Net zoals voor de term ‘riba’ is er heel wat discussie over de interpretatie van de term ‘gharar’ onder islamitische rechtsgeleerden. Gharar kan vertaald worden als onzekerheid, risico of speculatie. Iqbal en Van Greuning (2008, p.9) onderscheiden drie karakteristieken die kunnen gebruikt worden om gharar te identificeren in een contract: Ten eerste kunnen we gharar in het algemeen zien als een situatie waarbij één partij van een contract informatie heeft over bepaalde elementen van het onderwerp van het contract en nalaat deze aan de andere partij(en) te melden. Ten tweede wordt de term gharar geïnterpreteerd als elke onzekerheid die wordt gecreëerd door een gebrek aan controle over het onderwerp in een contract. Door de aanwezigheid van dubbelzinnigheid wordt het contract nietig verklaard.
25
De laatste karakteristiek is het feit dat het onderwerp van het contract niet bestaat op het ogenblik van het afsluiten van het contract.
De klassieke voorbeelden voor gharar zijn contracten die betrekking hebben op vissen die nog niet gevangen werden of vogels die nog vliegen. Deze gevallen handelen over onderwerpen die nog niet bestaan en misschien nooit zullen bestaan. Moderne voorbeelden zijn transacties waarvan het onderwerp niet in handen is van één van de contracterende partijen en waarvan er ook onzekerheid is over bezit ervan in de toekomst. Bij veel contracten en transacties zijn de tegenprestaties niet exact bepaald of staat de prijs niet van te voren vast, bijvoorbeeld bij verzekeringen. Die zijn daarom volgens meerdere moslimgeleerden niet toegestaan. Van gharar is ook sprake als iemand blindelings zaken aanpakt of een bovenmatig risicovolle transactie aangaat. Het achterliggende idee van het verbod op transacties die betrekking hebben op gharar is het feit dat winsten gemaakt door gharar niet het resultaat zijn van een productieve activiteit (Danneaux, 2005, p.10). In de islam wordt geld niet gezien als een product, maar enkel als ruilmiddel. Geld kan alleen gebruikt worden om te investeren in productieve activa. Dit is niet het geval wanneer het gebruikt wordt voor speculatieve transacties. Speculatieve transacties zorgen ervoor dat één van de partijen meer geld verdient ten nadele van de andere partij zonder een productieve activiteit aan de dag te leggen. Speculatieve transacties bevorderen de transfer van welvaart, terwijl het islamitische recht pleit voor welvaartcreatie. Het verbod op gharar heeft ook implicaties op obligatiederivaten zoals futures, swaps of opties. Financiële transacties moeten gebaseerd zijn op reële activa. De islamitische wet eist dat de transacties vrij zijn van onzekerheid zodat ze precies gedefinieerd kunnen worden. Maar gharar mag niet gelijkgesteld worden aan risico. Sommige risico’s zoals commerciële risico’s worden aangemoedigd op voorwaarde dat ze gelijkelijk worden verdeeld (Vandeweghe, 2006, p.30). Toch zijn er uitzonderingen op het verbod op gharar. Salam en istisna (zie 2.3.1.3 en 2.3.1.4) zijn twee verkoopcontracten waarbij goederen worden verkocht vooraleer deze geproduceerd zijn. Bij deze contracten wordt de prijs contant betaald en worden de goederen op een later, overeengekomen tijdstip geleverd.
3.2.3 Verbod op investering in onzedelijke activiteiten Aangezien de islamitische godsdienst een manier van leven voorschrijft, geeft ze een aantal bevelen in verband met het dagelijkse leven. De islam verbiedt welbepaalde acties of handelingen. In het algemeen gaat het om het consumeren van bepaalde producten zoals varkensvlees, alcohol of tabak. Ook het maysir, de pornografie en illegale activiteiten als prostitutie en drugsverkoop zijn verboden. Onder ‘maysir’ wordt verstaan het gokken in al zijn vormen (casino’s, wedden op paarden,…) Het gevolg is dat de islam ook de financiering verbiedt van zulke activiteiten of activiteiten die eraan worden gerelateerd. Islamitische banken of moslims mogen niet investeren in dergelijke activiteiten of producten. Uit een religieus standpunt is dit de manier om de waarden van de islam te promoten. Dit zorgt er ook voor dat de investeringsmogelijkheden van islamitische banken en islamitische investeerders worden beperkt.
26
In dit verband verzamelt de Dow Jones Islamic Market (DJIM) index meer dan 600 bedrijven waarvan de producten en services niet in tegenstelling zijn met de islamitische wet. DJIM index is afgeleid van de Dow Jones World Index. Er worden twee criteria gehanteerd om te bepalen of een bedrijf mag toetreden tot de DJIM: Industrietype: worden uitgesloten de bedrijven gerelateerd aan activiteiten hierboven vermeld en ook conventionele financiële activiteiten. Financiële ratio’s: in het algemeen moeten de volgende drie ratio’s aan de volgende voorwaarden voldoen:
o o o
< 33%
kapitaal
< 45%
< 33%
Als de bedrijven niet voldoen aan één van deze voorwaarden of ratio’s dan kunnen ze niet worden opgenomen in de DJIM. De financiële ratio’s zijn opgesteld door de DJIM shariaraad. Het doel is om bedrijven te elimineren die een onaanvaardbaar niveau van schulden hebben. Ook bedrijven met intrestinkomens tracht men te elimineren. (Danneaux, 2005, p.10)
3.2.4 Zakat De zakat is één van de vijf zuilen van de islam waaraan elke moslim zich moet houden. De zakat is per definitie een daad van zuivering. Het zuivert de moslim van zijn rijkdommen. Door zakat te betalen, worden de rijkdommen herverdeeld die gedurende een te lange periode werden verzameld. De zakat kan men vergelijken met een religieuze belasting. Deze belasting wordt niet geheven op elke moslim. Er moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden die bepalen of de moslim al dan niet de verplichting van de zakat moet vervullen. De zakat wordt niet geheven op eigendommen, maar op verhandelde goederen en op de winst gemaakt door commerciële transacties. Om de belastbare basis te bepalen, maakt men een onderscheid tussen twee categorieën van activa: vaste activa en voorraden. De vaste activa zoals machines worden gebruikt door de onderneming terwijl voorraden bestemd zijn voor verkoop. Op het eerste wordt geen zakat geheven, op het tweede wel. De zakat wordt geheven op cash, voorraden, te innen rekeningen en verhandelbare effecten minus alle schulden gerelateerd aan deze items (Sulaiman, 2003, p.9). De zakat is dus verplicht wanneer het bezit minus de schulden een bepaald bedrag overschrijdt. Jaarlijks wordt een bepaald percentage van de totale activa, het kapitaal en de winsten van de moslim geheven. Het tarief varieert naargelang het soort inkomen en het voorwerp dat belast wordt. Het percentage dat wordt geheven op de rijkdommen is doorheen de jaren gewijzigd om aan de behoeften van de maatschappij te voldoen. De zakat kan gezien
27
worden als een welvaartssysteem dat verschillende doelen heeft. Het wil mensen in financiële nood helpen door de inkomens te herverdelen en het wil bovendien zorgen voor economische groei (Karich, 2004, p.127). Financiële instellingen beheren de zakat op twee niveau’s. Ten eerste moeten ze, net als elke institutie die de sharia volgt, een bepaald bedrag van de winsten aan charitatieve doelen spenderen. Dit verklaart de financiële uitdrukking “winsten voor zakat en belastingen”. Vervolgens moeten islamitische financiële instellingen zakat-rekeningen van hun klanten beheren. De zakat moet geheven worden op de klanten en verdeeld worden aan charitatieve initiatieven. (Danneaux, 2005, p.14)
3.3 Opmerkingen Het islamitisch financieren is een recent fenomeen en kent de laatste decennia een zeer sterke groei. El-Hawary, Grais, & Iqbal (2004) sommen vijf factoren op die een hindernis kunnen vormen bij het begrijpen en het toepassen van het islamitisch financieren. Deze factoren kunnen bijdragen tot onzekerheid over de aard van islamitische financiële bemiddeling. Ten eerste is er het verschil tussen het model van islamitisch financieren, of de theorie, en de manier waarop het in de praktijk wordt uitgevoerd. Wat er in de praktijk wordt uitgevoerd, komt niet altijd overeen met de theorie. De partnerschapcontracten, mudaraba en musharaka (zie 2.3.2.1 en 2.3.2.2), worden door de islamitische geleerden gezien als de echte islamitische financieringsproducten. In de praktijk vertegenwoordigt dit soort contracten slechts een klein deel van de financiële contracten. Dit kan men zien in onderstaande figuur.
Figuur 2: aandeel financieringsproducten van de nationale bank van Maleisië eind 2005 (Annual report central bank of Malaysia, 2005, p.167 geciteerd door Vandeweghe 2006, p.38)
28
Ten tweede moeten de islamitische financiële instellingen zich aanpassen aan hun omgeving, waar ze moeten concurreren met conventionele instellingen. De returns die worden gegarandeerd door conventionele banken kunnen leiden tot terugtrekking van de fondsen uit islamitische banken. Om dit te vermijden en te kunnen concurreren, moeten islamitische banken gelijkwaardige returns kunnen geven. Sommige banken houden een Profit Equalisation Reserve (PER) aan. In deze reserve worden winsten aangehouden die niet worden verdeeld. Het dient om aan de houders van de rekeningen toch een zekere winst te kunnen uitkeren wanneer de investeringen niet winstgevend waren. Vervolgens heeft elke instelling een eigen sharia-raad. Deze moet, rekening houdend met wijd verspreide locale tradities en druk van de markt, vorm geven aan de activiteiten van elke islamitische financiële instelling. De sharia-raad is een controleorgaan. Het moet erop toezien dat de bank functioneert volgens de principes van de sharia. Ten vierde moeten alle instellingen zich schikken naar bepalingen die van toepassing zijn in hun rechtsgebied en die in de meeste gevallen oorspronkelijk bestemd waren voor louter conventionele instellingen. Als vijfde en laatste factor halen El-Hawary, Grais, & Iqbal (2004) het feit aan dat er verschillende interpretaties mogelijk zijn van de vier verschillende rechtsscholen. Deze vier rechtsscholen zijn: Hanafi, Maliki, Shafi’i en Hanbali. De verschillende scholen hebben elk een bepaalde regio waar ze het meeste invloed hebben. Zo zijn China en Turkije het meest beïnvloed door de hanafieten; in het grootste deel van Afrika worden de malikieten gevolgd; Indonesië en Maleisië volgen de shafiieten en in de Arabische landen blijken de hanbalieten het meeste invloed te hebben. Elke rechtsschool kan over een financiële transactie of een product een verschillend advies geven op de vraag of er al dan niet overeenstemming is met de sharia. Het is van belang dat men deze factoren in het achterhoofd houdt als men het islamitisch financiële systeem wil begrijpen. Zoals meerdere keren vermeld in dit hoofdstuk legt de islamitische wetgeving en bijgevolg de islamitische economie een sterke nadruk op het sociale aspect. Men kan concluderen dat het islamitische financiële systeem niet enkel en alleen gereduceerd kan worden tot rentevrije transacties. Er wordt ook rekening gehouden met rechten en plichten van het individu en de maatschappij, sociale rechtvaardigheid, eigendomsrechten, risicodeling en onschendbaarheid van contracten. Waar de conventionele bank de nadruk legt op economische en financiële aspecten van transacties, legt het islamitisch financieel systeem vooral de nadruk op ethische, morele, sociale en religieuze aspecten om de kwaliteit en rechtvaardigheid van de maatschappij in het algemeen te verbeteren.
29
4 Islamitische bank 4.1 Achtergrond De sector van het islamitisch bankieren kende de laatste decennia een zeer sterke groei. We bespreken een aantal redenen die aan de basis liggen van deze sterke groei. Archer en Rifaat (2004) zien drie oorzaken voor de groei van de islamitische banksector. Een eerste oorzaak is de creatie en de wettelijkheid van de IDB (Islamic Development Bank). De IDB werd opgericht in 1975 in Jeddah na een bijeenkomst van verschillende ministers van financiën op de Islamitische conferentie van 1973. Intussen vertegenwoordigt de administratieraad van de IDB al meer dan 50 landen. Één van de belangrijkste rollen van de IDB is het promoten van de islamitische financiering in de wereld. Als tweede oorzaak haalt men de stijging van de olieprijzen aan ten gevolge van de oliecrisis in de jaren 1970 aan. Dit heeft geleid tot een stijging van de rijkdommen in de Golfstaten. Vanaf 1975 werden een aantal islamitische banken opgericht zoals de Kuwait Finance House in 1977, de Faissal Islamic Bank in Egypte en Sudan respectievelijk in 1977 en 1978 en de Bahrain Islamic Bank in 1981. Ten slotte wordt de groei van het islamitisch bankieren gezien als een gevolg van de inspanningen van de islamitische geleerden om te innoveren in het islamitisch financieren. Ze trachtten het verbod op riba te transformeren in concrete toegelaten situaties. Zo schrijft Eddak (2006, p.38) het Mudaraba systeem (zie 2.3.2.1) toe aan Baquir Al Sadr. Dit is een Irakese geleerde die stelde dat de verschillende transacties tussen een bank en zijn klant gedekt konden worden door een Mudaraba contract. Martens (2001) haalt nog twee andere bepalende oorzaken aan voor de sterke stijging van het aantal islamitische banken. Hij heeft het in zijn werk over de heropleving van de islamitische godsdienst de laatste vijftig jaar. Daarnaast speelt het feit dat het islamitisch financieel systeem de gelegenheid biedt aan moslims om afstand te nemen van de koloniale periode waar het conventionele systeem overheerste.
4.2 Toezicht door de Sharia-raad Het collectief bestuur (corporate governance) van een islamitische bank komt grotendeels overeen met dat van een conventionele bank. Een belangrijk onderscheid is evenwel dat een islamitische bank daarnaast moet voldoen aan de sharia-regels. Hiervoor dient de shariaraad. De sharia-raad is een controleorgaan dat erop moet letten dat islamitische banken functioneren volgens strikte islamitische wetten. De raad onderzoekt of de transacties op de juiste manier verlopen. Elke bank heeft dergelijke sharia-raad nodig om de handelingen te onderzoeken en om het publiek en de aandeelhouders te garanderen dat alles volgens de sharia verloopt. Een aantal eminente moslimgeleerden maken deel uit van de sharia-raad en komen op regelmatige tijdstippen bijeen om het beleid te bespreken en de transacties te
30
evalueren. De moslimgeleerden worden door de bank in dienst genomen en worden gewaardeerd op basis van hun reputatie en geloofwaardigheid (Eddak, 2006, p.81). De toezichtsraad kan intern handelen of extern via de centrale banken. De sharia-raad heeft de mogelijkheid om financiële producten te ontwerpen, te ontwikkelen en uit te brengen. Een sharia-raad bestaat in alle islamitische banken, met uitzondering van de banken in Iran (Iqbal en Van Greuning, 2008, p.51). Daar zorgt de centrale bank voor de controle van het banksysteem. Het vinden van geschikte leden voor de sharia-raad is van cruciaal belang voor de reputatie van een islamitische bank. Experts in het domein van het islamitisch bankieren waarschuwen dat er dringend nood is aan geleerden met voldoende kennis zowel over de sharia als over economische en financiële materie (Vandeweghe, 2006, p.33).
4.3 Contracten In onderstaande figuur worden de islamitische contracten in drie categorieën ingedeeld. De zogenaamde schuldgebaseerde contracten worden hier ingedeeld in de categorie ruilcontracten. De bekendste zijn de murabaha, ijara, bay salam, bay muajjil en istisna. In het algemeen worden deze contracten niet als ‘echte’ islamitische producten beschouwd en mogen ze in theorie enkel in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. In sommige gevallen worden deze gebruikt in combinatie met PLS-contracten. In andere gevallen overlappen ze elkaar. In de meeste gevallen wordt een vaste kost aangerekend in plaats van het delen van winsten en verliezen. De twee belangrijkste partnerschapcontracten zijn de mudaraba en de musharaka. Deze zijn gebaseerd op het PLS-principe. De musharaka en de mudaraba krijgen de voorkeur van alle moslimgeleerden omdat deze het meest geschikt zijn volgens de sharia-wetgeving. Onder de derde categorie catalogeert men vooral de liefdadigheidscontracten of de sociale initiatieven.
31
Ruilcontracten
Partnerschapcontracten
Andere
Schuldfinanciering
Risicodeling
Liefdadigheid
Murabaha
Musharaka
Bay salam
Mudaraba
Qard hassan
Bay muajjil
Ijara
Istisna
Figuur 3: verschillende islamitische contracten (Lachemi Siagh, 2001, p.33)
4.3.1 Ruilcontracten 4.3.1.1 De murabaha De kredietgever koopt een goed in opdracht van de kredietnemer en verkoopt het op een later tijdstip tegen een overeengekomen prijs. Deze prijs is gelijk aan de contante prijs vermeerderd met een winstmarge. Deze winstmarge wordt beschouwd als een vergoeding voor de dienstverlening en niet als een vergoeding voor het gebruiken van het geld. De kredietgever blijft verantwoordelijk tot de goederen effectief worden overgedragen. De klant kan in verschillende termijnen terugbetalen of hij kan de totale som op een afgesproken tijdstip terugbetalen. De winstmarge is niet gerelateerd aan de tijd. De mark-up is vooraf
32
afgesproken en de periodieke afbetalingen variëren niet tijdens de terugbetalingsperiode. (Eddak, 2006, p.41)
(1)vraagt bank om commodity te kopen (6) betaalt prijs+ mark-up
Klant
(5) transfereert eigendom aan klant
Islamitische bank
(2)bank accepteert en transfereert voorwaarden (3) betaalt de prijs (lump sum)
(4)transfereert eigendom naar bank
Leverancier
Figuur 4: murabaha-model (Vandeweghe, 2006, p.39) De belangrijkste voorwaarde om het contract in overeenstemming te houden met de sharia is dat de financiële instelling eigenaar blijft tot en met de overdracht aan de klant. Dit zorgt ervoor dat de bank de risico’s draagt en dus de winst kan rechtvaardigen. De bank rechtvaardigt een return door het dragen van de risico’s, ook al houdt het de goederen slechts korte tijd in bezit. Omdat de murabaha een verkoopcontract is en geen leencontract moet het ook voldoen aan alle voorwaarden van dergelijk contract. Ten eerste moet het onderwerp van het contract bestaan en de verkoper moet eigenaar zijn op het moment van verkoop. Verder moet het product waarde hebben op het tijdstip van verkoop. De murabaha wordt gezien als een verkoopcontract omdat het geld in het bezit blijft van de bank die onderhandelt met de leverancier. Door de moeilijkheden om de musharaka en de mudaraba (zie verder) in de praktijk toe te passen, werd de murabaha door de meeste sharia-geleerden toegestaan. Ze zijn het erover eens dat de murabaha niet moet gebruikt worden als een financieringsproduct en niet voor transacties op lange termijn. De murabaha wordt gebruikt door bedrijven die liquiditeiten nodig hebben op korte termijn. De termijnen schommelen tussen zes maanden en een jaar (Siagh, 2001, p.33). Dit financieringsproduct wordt het meest gebruikt door de islamitische banken. Bijna alle islamitische banken gebruiken de murabaha voor het financieren van halfafgewerkte goederen en grondstoffen.
33
4.3.1.2 Bay muajjil De bay muajjil is een ander voorbeeld van verkoop met uitgestelde betaling. De bay muajjil kan men vergelijken met de murabaha. Het verschil is dat de betaling gebeurt in afbetalingstermijnen in plaats van het bedrag ineens te storten. De bay muajjil is zeer populair in Maleisië. In Maleisië is de bay muajjil gescheiden van de murabaha en heeft als specifiek doel het verwerven van activa als gebouwen en machines voor een langere periode. (Vandeweghe, 2006, p.40)
4.3.1.3 Ijara Ijara kan men vergelijken met de traditionele leasing. Er zijn twee betekenissen voor de ijara in het islamitisch recht. In het eerste geval kan men een dienst huren. Voor de inspanning wordt een beloning betaald. In het tweede geval verwijst ijarah naar de verkoop van het vruchtgebruik over een bepaald goed tegen een afgesproken vergoeding. (Akkizidis en Khandelwal, 2007, p.21) Omdat de eerste vorm van ijara niet gebruikt wordt in islamitische banken zullen we enkel de tweede vorm uitgebreider bespreken.
(1)vraagt aan bank om specifiek activa te kopen
Klant
(3) transfereert vruchtgebruik van activa (4) (volledige prijs +mark-up)/# periodes
(2) bank koopt activa
Islamitische bank
Leverancier
Figuur 5: ijara-model (Vandeweghe, 2006, p.41) Zoals gezegd worden er in dit contract geen goederen verkocht, maar geeft men enkel het vruchtgebruik over deze goederen gedurende een welbepaalde periode. De bank koopt de activa ten voordele van de klant. Daarna voegt het een meerwaarde bij de totale aankoopprijs. De klant betaalt op gelijke tijdsintervallen een bepaald bedrag dat hem het vruchtgebruik over de activa garandeert. De bank blijft in ieder geval eigenaar van het goed. Door de verschillende regels waaraan ijara-contracten zijn onderworpen, kan men de ijara niet volledig gelijkstellen met een conventionele leasing. Zo moet in een conventioneel leasecontract een vergoeding worden betaald indien de afbetalingstermijnen niet worden gerespecteerd. Deze vergoeding komt overeen met een bepaald percentage van het totaal bedrag. In het islamitisch recht wordt dergelijke vergoeding gelijkgesteld met riba. Indien een soortgelijke vergoeding moet worden betaald, dan moet het duidelijk worden aangegeven bij het opstellen van het contract. (Eddak, 2006, p.43)
34
4.3.1.4 Bay salam Bay salam, meestal afgekort als salam, is een verkoopcontract waarbij de goederen worden verkocht vooraleer deze geproduceerd zijn. Het volledig bedrag wordt contant betaald, terwijl de levering in de toekomst gebeurt. Dit soort contract moet wel voldoen aan een aantal voorwaarden. Zo moet het duidelijk aangeven over welke goederen het gaat en moet de datum en plaats van levering vooraf afgesproken worden. Ten slotte moet de prijs in zijn totaliteit en contant worden betaald. Salam wordt vaak gebruikt in de plaats van opties en futures (Eddak, 2006, p.44). De salam kan men vergelijken met een islamitische future waarbij de volledige prijs op voorhand wordt betaald en de levering van het goed wordt uitgesteld. Salam kan gebruikt worden met de islamitische bank als intermediair. In onderstaande figuur wordt het salam-model geïllustreerd. De bank betaalt op voorhand voor de aankoop van specifieke goederen. De verkoper moet de goederen op een vooraf afgesproken tijdstip t2 leveren. De bank kan de goederen kopen met korting en verkopen op het tijdstip van levering tegen een hogere prijs. (1)vraagt aan bank om specifiek activa te kopen
Klant
(3) transfereert activa op t2
(4) betaalt volledige prijs op t2
Islamitische bank
(2) bank koopt activa met korting op t1
Leverancier
(3) levering van activa op t2
Figuur 6: salam-model (Vandeweghe, 2006, p.42) De salam is samen met de istisna het enige contract dat toegelaten wordt hoewel de goederen nog niet bestaan. Toch worden deze contracten niet gezien als gharar of speculatie omdat het achterliggende idee is dat beide partijen de exacte waarde kennen van het te leveren goed. De prijs en de hoeveelheid die worden gekocht door de geldschieter zijn gekend en op voorhand bepaald. Daarom kan de opbrengstvoet bestempeld worden als vast en op voorhand bepaald. Er zijn twee redenen waarom moslimgeleerden deze financiële producten toch goedkeuren. Ten eerste hangt de opbrengstvoet af van de evolutie van de prijzen tussen de betaling en de levering. Ten tweede zijn de kosten voor het beschikbaar stellen van de goederen onzeker. (Danneaux, 2005, p.17)
4.3.1.5 Istisna Dit contract is een variant op de salam. Het verschil is dat het goed niet contant wordt betaald, maar geleidelijk aan tijdens de productiecyclus. Volgens Eddak (2006, p.44) komt dit contract vooral voor in de vastgoedsector. Als gevolg van het toestaan van de salamcontracten werd de istisna toegelaten. Enkel verwerkbare goederen mogen het onderwerp zijn van dit soort contracten. Het type goederen, de grootte, de nodige materialen voor de productie alsook de datum en plaats van levering moeten op een gedetailleerde manier vermeld zijn in het contract.
35
4.3.2 Partnershapcontracten 4.3.2.1 De mudaraba “De mudaraba is een op vertrouwengebaseerde financiële overeenkomst waarbij een investeerder kapitaal toevertrouwt aan een makelaar om een project te ondernemen” (Iqbal en Van Greuning, 2008, p.24).
passieve partner
Islamitische bank
Actieve partner Financiering
Mudaraba project
100% eigendom Geen management
Human capital
Ondernemer
0% eigendom Wel management
Vooraf afgesproken deel van de winst
Vooraf afgesproken deel van de winst
Winst Verlies Vooraf afgesproken deel van de verliezen
Vooraf afgesproken deel van de verliezen
Figuur 7: mudaraba-model (Vandeweghe, 2006, p.36) Eén ondernemer en verschillende kredietgevers werken samen op basis van een vooraf overeengekomen winst- en verliesdeling. De mudaraba kan vergeleken worden met een commanditaire vennootschap. Hierbij is de ondernemer de werkende vennoot en de kredietgever de stille vennoot. De bank voorziet de ondernemer van het volledige kapitaal dat nodig is voor het project. Over het management van het project heeft de bank niets te zeggen, maar het is wel enige eigenaar. De ondernemer voorziet zijn tijd en inspanning en is verantwoordelijk voor het management van het project. De winsten en verliezen worden onder de contracterende partijen verdeeld volgens een vooraf bepaalde ratio. De bank draagt de financiële verliezen in alle gevallen, behalve als er bewezen wordt dat deze het gevolg zijn van nalatigheid of wanbeheer van de ondernemer. De mudaraba wordt vaak gebruikt voor commerciële activiteiten en voor korte termijn investeringsprojecten.
36
4.3.2.2 De musharaka Iqbal en Van Greuning (2008, p.24) definiëren de musharaka als: “een vorm van partnerschap waar twee of meer personen hun kapitaal of arbeid combineren, de winsten en verliezen delen en dezelfde rechten en verplichtingen hebben.” De musharaka kan worden gezien als een samenwerkingsverband op basis van een vooraf overeengekomen winst- en verliesdeling. Het verdelen van de winsten en verliezen gebeurt door een vooraf bepaalde verdeelsleutel die gebaseerd is op het bedrag dat respectievelijk werd geïnvesteerd. (Errico en Farahbaksh, 1998, p.12) Volgens Vandeweghe (2006, p.35) is de verdeling van de winsten gebaseerd op het effectief bedrag van de winst, terwijl de ratio voor de verliezen vast is en afhangt van het geïnvesteerd bedrag. Zowel ondernemer als kredietgever investeren en beiden mengen zich in de dagelijkse gang van zaken. De investeerder zet zijn kapitaal in, terwijl de ondernemer tijd en inspanning inzet. De contracterende partijen genieten dezelfde rechten en aansprakelijkheid. Een musharaka-contract wordt meestal gebruikt voor projecten voor middellange en lange termijn.
Actieve partner
Islamitische bank
Actieve partner Financiering
Musharaka project
X%eigendom
Financiering
Klant
1-X% eigendom
Vooraf afgesproken deel van de winst
Vooraf afgesproken deel van de winst
Winst Verlies
Vooraf afgesproken deel van de verliezen
Vooraf afgesproken deel van de verliezen
Figuur 8: musharaka-model ( Vandeweghe, 2006, p.35) Het is duidelijk dat de relatie tussen bank en klant verandert. Bank en klant worden partners. Volgens Vandeweghe (2006, p.36) kan men dit type contract vergelijken met een aandelenparticipatie in het conventionele systeem. Wanneer een onderneming op zoek is naar kapitaal, zal het aandelen op de kapitaalmarkt verkopen. De koper of eigenaar van deze aandelen heeft een aandelenparticipatie in de onderneming. Zijn returns zijn gebaseerd op de prestaties van de onderneming en op de participatie die hij bezit. Wanneer iemand
37
een voldoende aantal aandelen bezit, kan hij deelnemen aan het management en zelfs de controle over het bedrijf verwerven. Akkizidis en Khandelwal (2008, p.15) onderscheiden twee soorten musharaka: constante of permanente musharaka en afnemende of dalende musharaka. In het eerste geval wordt de financiering toegewezen voor een lange periode die vaak niet vooraf wordt omschreven. Het gevolg is dat het contract doorgaat zolang de betrokken partijen ermee instemmen. In de meeste gevallen wil de ondernemer op termijn eigendomsrecht over het project. In de dalende musharaka wordt een bijkomende bepaling opgenomen in het contract. De ondernemer zal op afgesproken tijdsintervallen aandelen aankopen van de bank totdat hij volledige eigendomsrecht over het project verwerft.
4.3.3 Andere contracten 4.3.3.1 De qard hasan Dit is een charitatieve lening waarbij de kredietnemer verplicht is om de hoofdsom terug te betalen van zodra het mogelijk is. Meestal gaat het om leningen voor de bouw van moskeeën of islamitische instellingen. Andere leningen worden toegestaan zodat individuen een onafhankelijke zaak kunnen starten of om hun levensstandaard te verbeteren. Het probleem van de intrest wordt gewoon omzeild door geen return te vragen op het geleend bedrag. De administratieve kosten voor de qard hasan worden door de kredietgever genomen.
4.4 Rekeningen 4.4.1 Transactiedeposito’s
Zichtrekening
De kenmerken van deze rekening zijn min of meer te vergelijken met de zichtrekeningen zoals wij die kennen. Alle commerciële transacties worden verzorgd door de zichtrekening. Deze rekening geeft geen recht op enige vergoeding omdat de terugbetaling ervan verzekerd is. Soms kan door de bank wel een bonus uitbetaald worden aan trouwe spaarders. Zolang deze betalingen geen regelmatig karakter aannemen en zolang ze niet vermeld staan in het contract gebeurt er niets onwettigs en kan men de bank niet beschuldigen van uitbetaling van verborgen intrest. (Obaidullah, 2005, p.47) Het is niet de bedoeling om deze fondsen te gebruiken voor productieve doeleinden. Wordt dit toch gedaan en het project maakt verlies, dan ligt de verantwoordelijkheid volledig bij de bank. Deze moet de gestorte bedragen kunnen terugbetalen op het moment dat de klant dit wenst.
38
Spaarrekening
De spaarrekeningen in een islamitische bank zijn te vergelijken met deze in een conventionele bank. De islamitische bank zal geen vooraf bepaalde rente betalen op het gespaard kapitaal. De houders van dergelijke rekeningen hebben recht op een vergoeding. Deze vergoeding wordt ex-post door de bank bepaald en hangt af van de winsten van de bank gedurende het boekjaar. Deze rekening vervult eigenlijk een overgangsfunctie van de zicht- naar de investeringsrekening. Het gebruik ervan is afhankelijk van bank tot bank. In de ene financiële instelling heeft ze het karakter van een zichtrekening, in de andere wordt ze blootgesteld aan de risico’s van de bank. Wordt de rekening beschouwd als een zichtrekening, dan heeft de houder ervan geen recht op enige vergoeding. In het andere geval kan er wel een vergoeding uitgekeerd worden omdat de klanten zelf risico’s lopen. Na hun goedkeuring wordt hun geld immers geïnvesteerd in korte termijn projecten. De opbrengst zal in dit geval niet zo hoog liggen als bij zuivere investeringsrekeningen.
4.4.2 Investeringsrekeningen De investeringsrekening is kenmerkend voor een islamitische bank. Bij de traditionele banken is deze rekening geheel onbekend. Men kan beleggen in aandelen en andere waardepapieren, waarbij men eveneens het risico loopt bepaalde verliezen te lijden. Maar de deposant kan niet aansprakelijk gesteld worden voor een deel van de ondernemingsverliezen geleden in de loop van het boekjaar, wat wel het geval is in islamitische banken. De ingezamelde fondsen worden door de bank gebruikt om rendabele commerciële of industriële projecten te financieren. Er bestaan twee types van investeringsrekeningen: deze met een algemeen karakter en deze met een specifiek karakter. (Obaidullah, 2005, p.50)
Algemene investeringsrekeningen
Als de rekening een algemeen karakter heeft, laat de deposant de keuze van het project over aan de bank. De vergoedingen bestaan uit een vooraf bepaald percentage van de winst. Dit hang niet alleen af van de resultaten van het project in kwestie, maar van de opbrengsten van de portefeuille van projecten gefinancierd door de bank.
Specifieke investeringsrekeningen
Voor de tweede soort rekeningen beslist de deposant zelf in welke projecten zijn geld geïnvesteerd moet worden. Het is mogelijk dat de deposant een deel van het gestort bedrag verliest indien het project verlieslatend is. Hier komt enkel het project in kwestie in aanmerking voor het bepalen van het resultaat en niet de hele portefeuille van de bank. Dit kon niet gebeuren bij de rekeningen met algemeen karakter.
39
4.4.3 Reserverekeningen De reserverekening is ontstaan uit een overeenkomst tussen de bank en de ondernemer. Dit contract geeft de bank het recht een bepaald deel van de winst op een reserverekening te plaatsen. De reserverekening fungeert als vangnet voor onverwachte verliezen en als stabilisator voor onregelmatige opbrengsten van projecten. Meestal kunnen enkel investeerders terugvallen op deze rekeningen en niet de bank.
4.5 Balans van een islamitische bank 4.5.1 Belang van aangepaste standaarden Het AAOIFI heeft zeer waardevol werk verricht in het aanpassen van de internationale standaarden voor islamitische banken. Hierbij heeft het AAOIFI zich gebaseerd op de ‘International Accounting Standards’ (IAS). Het IAS geeft een aantal standaarden voor het voorbereiden en presenteren van financiële resultaten. De islamitische financiële instellingen hebben nood aan aangepaste standaarden om verschillende redenen. Ten eerste moet men de financiële situatie van de verschillende instellingen kunnen vergelijken. Dit is enkel mogelijk wanneer dezelfde regels voor het boekhouden worden gehanteerd. Enkel op die manier kunnen de aandeelhouders, de depositeurs, investeerders en toezichthoudende autoriteiten zich een idee vormen van de financiële situatie van de instellingen. Het is dus van belang dat de boekhoudregels uniform zijn voor de verschillende gebieden en instituties. Vervolgens worden in een islamitische bank de intrestgebaseerde kredieten vervangen door andere financieringsproducten. Deze financieringsproducten bestaan uit een aantal contracten die een eigen boekhouding vereisen. De leasing operaties (ijara) kunnen grotendeels worden weergegeven met de IAS 17, maar voor salam, istisna en murabaha zijn andere standaarden nodig (Chapra en Khan, 2000, p.61). Gestandaardiseerde boekhoudregels zullen het werk van de sharia-raad gemakkelijker maken. Een ander cruciaal punt is de behandeling van de zakat-rekeningen. Volgens Sulaiman (2003, p.13) “moeten financiële verslagen de moslim in staat stellen om de zakat die hij verschuldigd is te bepalen”. Verder werkt een islamitische bank met andere deposito’s dan een traditionele bank. Het gebruik van algemene en specifieke investeringsrekeningen is eigen aan islamitische banken. Deze moeten op een andere manier behandeld worden dan de schulden die we kennen in een conventionele bank. De algemene investeringsrekeningen mogen gemengd worden met het eigen vermogen van de bank en andere fondsen waarvan de bank toestemming heeft over hun gebruik. Specifieke investeringsrekeningen mogen in theorie niet worden samengevoegd met eigen fondsen van de bank of investeringsrekeningen. De AAOIFI eist dat geen van deze twee rekeningen moet ondergebracht worden onder de rekening ‘schulden’, omdat het geen vordering is op de bank. Zowel de algemene als de
40
specifieke investeringsrekeningen zijn gebaseerd op het PLS-principe en de bank heeft geen enige verplichting om een return of het basiskapitaal te garanderen. Daarom moeten deze rekeningen niet gemengd worden met de vorderingen op de bank. Onder de schulden komen enkel de bindende verplichtingen van de bank (Kahf, n.d., p.308). De algemene investeringsrekeningen kunnen wel opgenomen worden onder een aparte categorie “eigen vermogen van algemene investeringsrekeninghouders” (“equity of unrestricted investment account holders”). Voor de specifieke investeringsrekeningen moet een eigen rekening voor hun financiële positie worden opgesteld. Hiervoor wordt door de AAOIFI een nieuwe rekening voorgesteld. Deze rekening moet verschillende zaken bekendmaken. Ten eerste moet het de balans van deze deposito’s bekendmaken, maar ook de toevoeging en terugtrekking van de rekeninghouders. Daarnaast moet het informatie geven over de winsten/verliezen van de transacties gedurende het boekjaar. En als laatste punt moet deze rekening het aandeel geven van de islamitische bank. Dit aandeel kan op verschillende manieren worden weergegeven: Als een percentage van investeringen op de balans. Als aandeel van de netto-winst. Een gegeven vast bedrag. De theorie verschilt vaak van de praktijk wat betreft islamitische financiële instellingen. Een studie van Kahf (n.d., p. 310) wijst uit dat islamitische banken de algemene investeringsrekeningen gescheiden houden van de schulden in hun boekhouding. Ze houden ook een aparte rekening voor de specifieke investeringsrekeningen.
41
4.5.2 Balans van een islamitische bank Tabel 3 : Balans van een islamitische bank Activa
Passiva Spaar- en zichtrekeningen
Cash balances
Transacties ondersteund door activa: murabaha ijara istisna salam
Winsdelende transacties: mudaraba musharaka Diensten gebaseerd op vergoeding
Specifieke investeringsrekeningen
Algemene Investeringsrekeningen: mudaraba specifieke investeringsrekeningen: mudaraba musharaka Reserves (IRR en PER) Zakat aandelenkapitaal
Off balance Directe investeerders
Bron: Othman, 2007, p.10
42
5 Risico’s in een islamitische bank 5.1 Achtergrond Net zoals bij conventionele banken zijn de vier voornaamste risico’s voor islamitische banken: kredietrisico, marktrisico, liquiditeitsrisico en operationeel risico. Het verschil ligt in de aard van de islamitische financieringsproducten. Hiernaast bestaan er risico’s die eigen zijn aan islamitische banken. Vooraleer we de verschillende risico’s bespreken, trachten we de verschillende bronnen voor deze risico’s te achterhalen. Een eerste bron die kan leiden tot verhoogde risico’s voor islamitische banken is het gebrek aan hedgingproducten zoals kredietderivaten. Het feit dat een geldmarkt voor islamitische banken niet bestaat, leidt ook tot een verhoogd risico. De herfinanciering wordt bemoeilijkt en de interbancaire leningen zijn ook gebaseerd op het PLS-principe. Volgens de IFSB is de geldmarkt voor islamitische financiële instellingen niet efficiënt omwille van twee redenen. Een eerste reden is het feit dat de mudaraba en murabaha de voornaamste instrumenten zijn voor de geldmarkt. Deze financieringsproducten zijn niet liquide en benadelen de opkomst van een geldmarkt. Een tweede reden is het gebruik van de sukuk. De sukuk is ook gekend als een islamitische obligatie. De sukuk is een certificaat dat een bepaalde waarde vertegenwoordigt en wordt vaak gebruikt in combinatie met een ijara structuur. De leasingopbrengsten worden dan overgebracht aan de sukuk houders. De sukuk houders hebben een pro rata eigendomsrecht in het geleasde activa. Toch zijn er verschillen tussen een conventionele obligatie en een sukuk. Bij een sukuk worden de winsten en verliezen op de onderliggende activa gedeeld. Wanneer een sukuk een schuld vertegenwoordigt, dan is die niet verhandelbaar. Wanneer de sukuk een schuld vertegenwoordigt, dan is die niet verhandelbaar. Volgens Cherif (2008, p.34) kan de sukuk de geldmarkt niet stimuleren omdat : er een klein aanbod aanwezig is. de secundaire markt ontbreekt. het een hoger risico inhoudt door het gebruik van lange termijn instrumenten voor het beheren van liquiditeit op korte termijn. Verder zorgt het PLS-principe voor grotere onzekerheid en dus hoger risico voor de rekeninghouders. Een eerste argument is het feit dat het PLS-principe de globale risico’s transfereert van de bank naar de houders van de investeringsrekeningen. Een andere reden voor het verhoogd risico is het feit dat de return ex-post wordt bepaald. De rendementen op investeringsrekeningen zijn moeilijk te voorspellen. Nochtans zijn deze voorspellingen belangrijk omdat ze informatie geven over het verwacht rendement van de depositeurs van investeringsrekeningen. Daarnaast zijn partnerschapcontracten onderhevig aan moral hazard. De ondernemer krijgt een financiering in de vorm van geld, grondstoffen of materiaal. Eens deze financiering is gebeurd, is het niet zeker dat de ondernemer zal handelen om de doelstellingen van de bank te halen. De ondernemer heeft een zekere vrijheid van handelen die kan leiden tot fraude, inefficiëntie of het nemen van overdreven risico om de winsten te maximaliseren. Een belangrijke opmerking die men moet maken bij partnerschapcontracten is dat de financieringsproducten op basis van het PLS-principe slechts een klein aandeel vertegenwoordigen van de globale financieringsproducten. Volgens Sundarajan en Errico
43
(2002) vertegenwoordigden de mudaraba en de musharaka in 2002 slechts 25% van de totale islamitische financiële contracten. Dit is weinig aangezien dat de partnerschapcontracten worden gezien als de echte islamitische financieringsproducten.
5.2 Kredietrisico Kredietrisico komt voor wanneer de schuldenaar onmogelijk zijn verplichtingen kan nakomen terwijl een financiële instelling een betaling verwacht die contractueel werd vastgelegd tussen de instelling en de schuldenaar. Het kredietrisico is waarschijnlijk het belangrijkste risico waarmee financiële instellingen te maken hebben. Danneaux (2005, p.48) geeft twee redenen aan waarom het kredietrisico hoger is bij islamitische banken. De eerste reden zit in het verbod op het gebruik van kredietderivaten. De tweede reden is de het feit dat banken onmogelijk hun schulden kunnen herschikken door het aanpassen van de mark-up. Dit kan een motief zijn voor klanten zonder scrupules om verplichtingen niet na te komen. Financiële instellingen die islamitische financieringsproducten aanbieden zijn blootgesteld aan kredietrisico omwille van de nadruk op belofte op leveren of aankopen in salam en istisna, investering in businessactiviteiten in musharaka en mudaraba, leasing in ijara en financiering in murabaha.
5.3 Marktrisico 5.3.1 Rate of return risico Het renterisico (intrest rate risico) is één van de belangrijkste risico’s waarmee de conventionele banken te maken hebben. Hoewel islamitische banken geen intrest gebruiken, betekent dit niet dat ze niet tegemoet komen aan dergelijke risico’s. Via de verschillende financiële producten worden islamitische banken geconfronteerd met het rate of return risico. Volgens de IFSB (2005a) verschilt het rate of return risico met het renterisico omdat de islamitische financiële instellingen geïnteresseerd zijn in de resultaten van hun investeringsactiviteiten op het einde van de investeringsperiode. Deze resultaten kunnen niet op voorhand worden bepaald. In traditionele banken worden intrestvoeten gebruikt, terwijl het in islamitische banken verboden is. Toch hebben veranderingen in de marktrente een gevolg voor islamitische financiële instellingen. Deze veranderingen kunnen risico’s inhouden voor islamitische banken. Islamitische financiële instellingen houden rekening met de schommelingen in de marktrente. Een benchmark van de marktrentes wordt door islamitische banken gebruikt om bijvoorbeeld de mark-up bij murabaha contracten te bepalen of de periodieke terugbetalingen bij ijara contracten. De Londen Inter-Bank Offered Rate (LIBOR) wordt door de islamitische banken gebruikt als benchmark. De LIBOR is een rente die banken onderling gebruiken voor het toekennen van leningen met een korte looptijd. Deze index wordt gebruikt om het marktrisico van islamitische producten te aligneren met de veranderingen in de LIBOR. De activa van islamitische banken zijn onderhevig aan schommelingen in de LIBOR.
44
Winsten op activa kunnen stijgen omdat de prijs vaststaat op basis van de mark-up prijs van de voorgaande periode. (Cherif, 2008, p.40) In een murabaha contract berekent de financiële instelling een winstmarge die vermeerderd wordt met de initiële aankoopprijs. Deze winstmarge wordt gebaseerd op de LIBOR. Stel dat de LIBOR stijgt, dan zal de mark-up die islamitische banken aanrekenen ook stijgen. Bij murabaha contracten wordt de rate of return gealigneerd met de periodieke terugbetalingen. Deze periodieke terugbetalingen omvatten de prijs van het goed vermeerderd met een markup die de winst voor de financiële instellingen vertegenwoordigt. De rate of return, die vaststaat in een murabaha contract, kan verschillen van de actuele marktrente. Dan kan er verlies zijn in de inkomsten die kunnen behaald worden. Voor ijara, salam en istisna contracten moet de rate of return overeenstemmen met de marktrente. Bij de salam en de istisna wordt de prijs van het goed op voorhand gedefinieerd op basis van de benchmark. De leveringsdatum wordt ook in het contract overeengekomen. In het geval dat huidige marktprijzen verschillen van de rate of return zal de bank moeilijk kunnen doorverkopen of herinvesteren in de geleverde goederen. Wanneer de periodieke afbetalingen bij ijara contracten verschillen van de actuele marktrente, dan kan de islamitische bank verlies lijden.
5.3.2 Equity price (aandelenprijs) risico Het equity price risico wordt door Akkizidis en Khandelwal (2008, p.160) gedefinieerd als: “het risico op depreciatie van de investeringen als gevolg van handels- of marktfactoren die verliezen veroorzaken”. De twee islamitische financieringsproducten die onderhevig zijn aan het equity price risico zijn de musharaka en de mudaraba. Dit is het gevolg van het PLS-principe waarop deze partnerschapcontracten steunen. Bij een permanente musharaka delen beide partijen zowel winst als verlies in overeenstemming met hun aandeel in het kapitaal. Elke wijziging van de aandelenprijs kan de balans tussen beide partijen wijzigen. Deze wijzigingen kunnen leiden tot verlies of bijkomende winst. Elk zwaar verlies en gemis van verwachte winsten kan resulteren in het verkopen van de aandelen aan de marktprijs. Wanneer deze prijs lager is dan de nominale waarde, dan heeft de islamitische financiële instelling te maken met zware equity price risico. In het geval van een dalende musharaka is er een overeenkomst met de partner om alle aandelen over te kopen aan een vooraf bepaalde vaste prijs. Iedere mismatch (wanverhouding) tussen de vaste aandelenprijs en de potentiële marktprijs zorgt ervoor dat de financiële instelling wordt geconfronteerd met equity price risico. Wanneer er wordt gewerkt met een mudaraba contract kan het gebeuren dat het onmogelijk wordt om de zaak of het project verder te zetten. Dit resulteert in een laatste equity betaling. Het gevolg is dat de equity prijs daalt tot een niveau lager dan de nominale waarde. Dit maakt de onderneming onderhevig aan equity price risico.
45
5.3.3 Commodity (basisproduct, grondstof)risico Het commodity risico is het risico dat voorkomt bij het wijzigen van de prijs van het product of goed. In islamitische financiële instellingen zijn alle contracten die te maken hebben met de aankoop en productie van goederen blootgesteld aan het commodity risico. (Akkizidis en Khandelwal, 2008, p.165) In een murabaha contract zal de verkoper in een overeengekomen goed voorzien. De bank financiert het goed en rekent bij de initiële aankoopprijs een winstmarge bij. Het verschil tussen de huidige prijs en de toekomstige marktprijs van de goederen is het commodity risico dat banken nemen. Het commodity risico komt voor wanneer prijsveranderingen mogelijk zijn voor de goederen die men van plan is te kopen of te produceren. Wanneer een salam contract wordt gebruikt, betaalt de islamitische bank de overeengekomen prijs voor het goed. Terwijl de levering van het goed pas in de toekomst zal gebeuren en de prijs kan verschillen van de initiële aankoopprijs. Hetzelfde komt voor in istisna contracten. De prijs van de goederen wordt op voorhand bepaald op het ogenblik dat het contract wordt opgesteld en de goederen pas op een latere tijdstip worden geleverd.
5.3.4 FX rate risico FX rate risico doet zich voor wanneer een verandering in wisselkoersen plaatsvindt. De meeste islamitische financieringsproducten kunnen het FX rate risico ondervinden. In een musharaka contract komt dit voor wanneer de financiële instellingen bij de aankoop van goederen een andere munteenheid gebruiken. Wanneer bij ijara contracten een goed of een dienst wordt gekocht op buitenlandse markten, wordt er ook verhandeld met andere deviezen. Musharaka en mudaraba contracten die betrekking hebben op goederen, activa of handelsoperaties in het buitenland hebben ook te maken met schommelingen in wisselkoersen. Tenslotte worden ook salam en istisna contracten geconfronteerd met het FX rate risico. Salam contracten hebben te maken met het FX risico juist voor het leveringstijdstip of bij het doorverkopen van de goederen.
Marktrisico
46
Rate of return risico
Commodity risico
murabaha
murabaha
murabaha
musharaka
ijara
salam
ijara
mudaraba
salam
istisna
salam
istisna
FX rate risico
Equity risico
istisna musharaka mudaraba
Figuur 9: vier types marktrisico in verschillende islamitische financieringsproducten ( Akkizidis en Khandelwal, 2008, p.150)
5.4 Liquiditeitsrisico Gedurende de volgende decennia zal één van de belangrijkste uitdagingen van islamitische banken zijn om voldoende liquiditeiten te voorzien. De islamitische financiële instellingen moeten voldoen aan de sharia en moeten de wanverhouding beheren tussen inkomende en uitgaande liquiditeiten. Om te kunnen concurreren met traditionele banken trachten islamitische banken hogere rendementen te genereren door lange termijn investeringen, terwijl de deposito’s van korte en middellange termijn zijn. Deze situatie kan een gebrek aan liquiditeiten veroorzaken omwille van de variërende vraag naar liquiditeit. Door de structurele problemen kunnen islamitische instellingen hierop geen antwoord bieden. Ten eerste beschikt het islamitisch financieren niet over een secundaire markt waar financiële effecten worden verhandeld. Vervolgens zorgt de specificiteit van de financiële contracten, die moeten voldoen aan de sharia, ervoor dat ze moeilijk verhandelbaar zijn. Ook kunnen islamitische banken geen beroep doen op een “lender of last resort” ( El Hawary, Grais en Iqbal, 2004, p.20). De technieken die hiervoor worden gebruikt, werken met intrestvoeten en dit is verboden door de sharia. Tenslotte bestaat er geen interbancaire internationale markt om zich op een snelle manier te herfinancieren. De tussenkomst van een “lender of last resort” voorkomt dat het financieel systeem zich vastloopt in een systemische crisis bij een gebrek aan liquiditeiten. Toch zijn er recente ontwikkelingen om de liquiditeitsproblemen aan te pakken. Op 8 juni 2008 creëerde de Centrale Bank van Bahrein een financieringsinstrument om de liquiditeit in islamitische financiële instellingen op korte termijn te verbeteren. In samenwerking met de Liquidity Management Center werd het islamic sukuk liquidity ontwikkeld. Dit is een financieringsproduct gebaseerd op de principes van de ijara onder de vorm van een islamitische obligatie en het wordt uitgegeven door de Centrale Bank van Bahrein.( Cherif, 2008, p.57)
47
5.5 Operationeel risico Het operationeel risico krijgt tegenwoordig meer aandacht en maakt deel uit van het raamwerk voor risicomanagement van alle financiële instellingen. Het operationele risico betreft het risico van directe of indirecte verliezen als gevolg van gebrekkige of falende interne processen, mensen of systemen of van externe gebeurtenissen. Daarnaast moeten islamitische financiële instellingen ook rekening houden met overeenstemming met de sharia en het falen van de fiduciaire verantwoordelijkheden. Het operationeel risico voor islamitische financiële instellingen omvat ook de beperkte investeringsmogelijkheden en het risico op schade van reputatie. Een kenmerk bij het toepassen van islamitische financiële contracten is de sterke engagement tussen de financiële instelling en de tegenpartij. Wanneer partnerschapcontracten worden toegepast, delen beide partijen zowel winst als verlies. Het gevolg is dat er een sterke betrokkenheid is van de alle partijen (bank, koper, huurder, …) bij het veroorzaken van het operationeel risico. Voor islamitische banken is er nood aan meer controle en toezicht voor partnerschapcontracten.
5.6 Risico’s eigen aan een islamitische bank 5.6.1 Displaced commercial risico Islamitische financiële producten zijn gebaseerd op het PLS-principe. De winsten worden tussen de bank en de depositeurs verdeeld volgens een vooraf vastgelegde winstdelingsratio. De schommelingen in inkomens uit investeringen kunnen leiden tot een niet competitieve return voor de rekeninghouders. De AAOIFI geeft een definitie voor het displaced commercial risico. Het displaced commercial risico is het risico op het niet behalen van een competitief rendement voor de rekeninghouders. De return moet competitief zijn ten opzichte van conventionele banken en andere islamitische banken. De bank wordt onder druk gezet om een return uit te betalen die hoger is dan overeengekomen in de contracten. Dit kan gebeuren wanneer de bank gedurende een bepaalde periode niet in staat is om genoeg winst te maken. De winst kan niet met de rekeninghouders worden gedeeld. In conventionele banken zijn de returns op deposito’s op voorhand bepaald, terwijl deze returns in islamitische banken worden geanticipeerd. De islamitische banken kunnen geen returns garanderen. Investeringen gebaseerd op partnerschapcontracten kunnen niet nauwkeurig gekend zijn voor het einde van de looptijd van de investering. Om het niveau van de returns te kennen, moeten islamitische banken wachten op de resultaten van hun investeringen. De rendementen die moeten betaald worden aan houders van investeringsrekeningen moeten een antwoord bieden op de wijzigingen in de marktrente. Om het displaced commercial risico te verkleinen zal de bank de returns op investeringsrekeningen aanpassen aan de LIBOR om te kunnen concurreren met de conventionele banken (Cherif, 2008, p.58). Iedere wijziging in de referentievoet kan een gevolg hebben voor de islamitische banken.
48
Om de kans op het displaced commercial risico te verkleinen, kan een islamitische bank ook beslissen om een deel van de winsten op te geven. Hiermee wil men de rekeninghouders overtuigen om hun geld niet terug te trekken. De bank heeft geen verplichting om dit te doen en legt dit zichzelf op. Iqbal en Van Greuning (2008, p.177) bespreken een extreem voorbeeld van Warde (2000). The International Islamic Bank for Investment in Egypte gaf tussen het midden en het einde van de jaren ’80 alle winsten uit aan de houders van investeringsrekeningen en niets aan de aandeelhouders. In 1988 gaf de bank aan de rekeninghouders een bedrag uit dat de winsten overschreed. Dit werd geboekt onder een aparte rekening. Maar dergelijke praktijken kunnen een negatieve invloed hebben op het bankkapitaal. In extreme gevallen kan dit leiden tot solvabiliteitsrisico’s. Om te kunnen concurreren met de conventionele banken worden in de praktijk een aantal maatregelen genomen. Welke zijn de maatregelen die in de praktijk genomen worden om de kans op het displaced commercial risico te verkleinen? We bespreken twee concrete aanbevelingen van de IFSB en de AAOIFI.
Profit equalization reserve (PER)
Een eerste oplossing bestaat uit het houden van een Profit Equalization Reserve (PER). Hoe wordt deze reserve opgesteld? Vooraleer de bank haar aandeel van de winsten krijgt, wordt er een deel van de winsten voorbehouden voor de PER. De PER wordt in mindering gebracht van de totale bruto-winsten. De PER heeft verschillende doelen. Het dient voornamelijk als buffer. Deze buffer moet zekerheid bieden voor de toekomstige returns en het moet leiden tot de stijging van het eigen vermogen om toekomstige shocks te kunnen opvangen. De risico’s die worden gedragen door de houders van investeringsrekeningen worden verkleind door de PER. De variabiliteit van de returns op investeringsrekeningen wordt gereduceerd. Er worden returns uitgekeerd die kunnen concurreren met de marktreturns. Het doel is om het verschil in de returns van islamitische banken en de benchmark te minimaliseren. Door een PER aan te houden, verzekeren de banken aan de investeringsrekeninghouders een return die competitief en stabiel is. Men kan concluderen dat de PER een reserve is die wordt opgebouwd in goede financiële tijden om aan de noden te voldoen in slechte tijden. Wat zijn de gevolgen van het aanhouden van een PER voor islamitische banken? Volgens Iqbal en Van Greuning (2008, p.177) zullen de islamitische banken de risico’s in investeringsrekeningen absorberen wanneer de PER sterk positief gecorreleerd is met de netto Return On Asset (ROA). De correlatie tussen de PER en de ROA kan gezien worden als een meetinstrument voor het displaced commercial risico. Ismail en Shahimi (2006) voerden een empirisch onderzoek uit op vijftien islamitische banken in Maleisië. Maleisië werkt met een duaal systeem. Dit betekent dat er zowel islamitische als conventionele banken worden toegelaten en met elkaar concurreren. Ze onderzochten de bepalende factoren voor de PER in Maleisië. Hierbij kwamen drie bepalende factoren naar voor:
49
Netto financieringen die geen inkomens genereren plus toelating voor waardevermindering van investeringsaandelen Netto winst voor reserveringen Kapitaalratio Een andere conclusie was dat een hogere nettowinst leidt tot een stijging van de PER. Deze stijging impliceert dat de bank procyclisch te werk gaat bij het beheren van de PER. Hoewel het aanhouden van een PER een oplossing kan bieden op het displaced commercial risico, toch zijn er een aantal opmerkingen. Ten eerste bestaan er geen algemeen geldende regels voor het beheren en berekenen van de PER. Volgens Ismail en Shahimi (2006) moeten richtlijnen voor een PER gebaseerd zijn op twee cruciale punten. De richtlijnen moeten gebaseerd zijn op een bepaald percentage van de totale brutowinsten dat maandelijks moet worden voorgelegd aan de regulateurs. Als tweede punt mag de gecumuleerde PER maximaal 30% van de aandeelhoudersfondsen bedragen. Een volgende opmerking betreft de vrijheid van handelen van de bankiers. Terwijl boekhouders en regulateurs debatteren over de verdiensten van de verschillende standaarden gebeurt de berekening van de PER door het management van elke islamitische bank afzonderlijk. De bankmanagers moeten de boekhouders en regulateurs tevredenstellen door de berekeningen en schattingen te laten variëren binnen aanvaardbare grenzen. Het gebrek aan een algemeen aanvaarde standaard zorgt voor vrijheid van handelen van de bankiers. Deze vrijheid kan een impact hebben op de gerapporteerde winsten en het eigen vermogen. Een laatste opmerking wordt besproken door Cherif (2008, p.54). De bedragen van oude rekeninghouders die worden opgenomen in de PER worden getransfereerd naar toekomstige rekeninghouders. Uit islamitisch standpunt zou dat niet mogen, daarom stelt de Islamic Development Bank voor dat wanneer rekeninghouders zich terugtrekken hun aandeel in de PER ook wordt teruggetrokken.
Investment risico reserve (IRR)
Een tweede maatregel bestaat uit het houden van een Investment Risico Reserve (IRR). De IRR is gelijkaardig aan de PER. Voor de IRR worden een deel van de inkomens van de investeerders-depositeurs achtergehouden nadat het aandeel van de bank wordt uitgekeerd. De reserve moet de effecten van de risico’s voor toekomstige verliezen minimaliseren en de bank dekken in geval van verliezen op de investeringsrekeningen. De IRR wordt meestal gebruikt naast de PER om de inkomens verworven doorheen de tijd te herverdelen aan de houders van investeringsrekeningen. Het houden van reserves om inkomens te verzekeren over een bepaalde periode is een gebruikelijke praktijk. Toch zijn er uit islamitisch oogpunt een aantal bezwaren tegen dergelijke praktijken. De bedragen die worden toegewezen aan de reserves door de vroegere houders van investeringsrekeningen worden op een indirecte manier getransfereerd naar nieuwe depositeurs en aandeelhouders van de bank. De oorzaak hiervoor is dat de houders van investeringsrekeningen geen permanente bezitters van de bank zijn.
5.6.2 Fiduciair (vertrouwens) risico 50
De IFSB (2005a, p. 26) definieert het fiduciair risico als: “het falen van de islamitische bank om te handelen in overeenstemming met de expliciete en impliciete standaarden die van toepassing zijn op hun fiduciaire verantwoordelijkheden.” Het fiduciaire risico is een direct gevolg van het PLS-principe. Het kan optreden wanneer de bank niet handelt in overeenstemming met de sharia of wanneer er wanbeheer is van de investeringsfondsen. De bank is schuldig aan het schenden van de investeringscontracten. De bank heeft verantwoordelijkheden ten opzichte van rekeninghouders. Deze verantwoordelijkheden zijn gebaseerd op vertrouwen. De islamitische bank kan men vergelijken met een vertrouwensagent. Deze vertrouwensagent moet handelen in het belang van de rekeninghouders en van de aandeelhouders. Wanneer de doelstellingen van de rekeninghouders divergeren van de transacties die worden ondernomen door de bank, dan is de bank blootgesteld aan het fiduciaire risico. Laten we een aantal voorbeelden noemen om het fiduciaire risico te illustreren. In musharaka en mudaraba contracten moeten de investeringsprojecten gescreend en gecontroleerd worden. Elke doelbewuste en opzettelijke nalatigheid kan leiden tot fiduciair risico. Het is de plicht van het management om gepaste acties te ondernemen bij het toewijzen van de fondsen. Ook het slecht beheren van de lopende rekeningen kan leiden tot fiduciair risico. De houders van dergelijke rekeningen geven hun geld in bewaring aan de banken. Het is gebruikelijk dat deze fondsen gebruikt worden voor investeringsprojecten. De winst gemaakt op deze investeringen moeten niet worden gedeeld met de houders van dergelijke rekeningen. In het geval dat deze investeringen leiden tot zware verliezen, kan de depositeur het vertrouwen in de bank verliezen. Volgens Iqbal en Van Greuning (2008, p.179) heeft het fiduciaire risico verschillende gevolgen: Het kan leiden tot reputational risico. De klanten kunnen een compensatie van de bank eisen. Dit kan verliezen met zich meebrengen voor de bank. Het kan een invloed hebben op de kosten en toegankelijkheid van liquiditeiten Het kan leiden tot insolventie van de banken als deze niet kunnen voldoen aan de vraag van houders van lopende rekeningen.
5.6.3 Sharia risico Het sharia risico heeft te maken met de structuur en werking van de sharia-raad. Er bestaan twee types van sharia risico. Het eerste geval doet zich voor wanneer de bank niet handelt in overeenstemming met de sharia regels. Het tweede type sharia risico heeft betrekking op de niet gestandaardiseerde praktijken. Dit heeft te maken met de financieringsproducten in de verschillende gebieden. Door de verschillende interpretaties van de sharia zijn er verschillen in financiële rapportering, audit en boekhouding. De klant van een islamitische bank vertrouwt erop dat de bank handelt volgens de principes van de sharia. De bank moet dit vertrouwen kunnen behouden. Hiervoor is het van belang
51
dat de bank transparant is wat betreft haar overeenstemming met de sharia regels en dat het actie onderneemt om het gebrek aan overeenstemming te vermijden. Om het sharia risico minimaal te houden wordt de toezicht op iedere islamitische bank gehouden door de sharia-raad. Meestal beschikt elke bank over een onafhankelijke shariaraad. In Iran beschikken de banken niet over een sharia-raad, maar speelt de centrale bank de rol van sharia-raad.
5.7 Opmerkingen We hebben kunnen zien dat ook islamitische banken blootgesteld zijn aan de belangrijkste risico’s waarmee conventionele banken te maken hebben. Voor elk islamitisch financieel product moeten de risico’s worden bepaald. Pogingen van de sharia geleerden om de karakteristieken van islamitische financieringsproducten en diensten te identificeren hebben geleid tot het onderscheiden van de risico’s van islamitische banken. We kunnen besluiten dat de operationele risico’s en kredietrisico’s van islamitische en conventionele banken te vergelijken zijn. Een opmerking die hierbij moet worden gemaakt is dat het sharia risico gecatalogeerd wordt onder de operationele risico’s. Speciale aandacht moet echter besteed worden aan marktrisico’s. De marktrisico’s waaraan islamitische banken worden blootgesteld vertonen verschillen met die van conventionele banken. In onderstaande tabel wordt het risicoprofiel vergeleken van conventionele banken met islamitische banken. Tabel 4: risicoprofiel van een conventionele bank vs. islamitische bank Conventionele bank
Islamitische bank
1. kredietrisico 2. marktrisico
1. kredietrisico 2. marktrisico
Equity risico Commodity risico Interest rate risico Foreign exchange risico 3. operationeel risico — —
Equity risico Commodity risico Rate of return risico Foreign exchange risico 3. operationeel risico 4. fiduciair risico 5. displaced commercial risico 7. sharia risico
Bron: Sarieddine en Turk Aris, 2007 en aangepast door Hicham Chammour (2009) Een interessante studie werd utgevoerd door het Islamic Development Bank in 2001. Er werd bestudeerd wat de perceptie is van islamitische financiële instellingen over de verschillende risico’s. Het onderzoek werd uitgevoerd op 17 islamitische financiële instellingen in 10 verschillende landen. De bankiers moesten kredietrisico, marktrisico, markup risico, liquiditeitsrisico en operationeel risico beoordelen door aan elk soort risico een cijfer toe te kennen. Er werd een schaal gebruikt van 1 tot 5 ( met 1= minder gevaarlijk en 5 = zeer gevaarlijk). Volgens de islamitische bankiers is het mark-up risico het gevaarlijkste
52
risico met een score van 3.07. Het risico dat door islamitische bankiers als minst serieus wordt beschouwd, is het marktrisico. Een belangrijke vaststelling is dat het operationeel risico op de tweede plaats komt van de gevaarlijkste risico’s. De perceptie van de risico’s is verschillend bij conventionele instellingen. Een studie uitgevoerd in 2008 door PriceWaterhouseCoopers somt liquiditeitsrisico en kredietrisico als belangrijkste risico’s. Volgens deze enquête speelt de huidige financiële crisis een belangrijke rol bij de verkregen resultaten.
53
6 Bazel II in een islamitische bank De toezichthouders van islamitische banken staan voor één van hun belangrijkste uitdagingen. Hoe moeten ze de internationale standaarden toepassen en tegelijk conform blijven met de sharia? Gezien de speciale aard van de investeringsrekeningen en de risico’s die worden gedekt door de activa van islamitische banken, is de applicatie van internationale kapitaalvereisten een uitdagende taak geworden. Er is een internationale consensus dat controle op de kapitaalvereisten een hoofddoel is geworden van de toezichthoudende autoriteiten. De uitvoering van deze cruciale kwestie zal de credibiliteit en de groei van de islamitische banken wereldwijd verhogen. Een efficiënt management van de risico’s is noodzakelijk voor financiële instellingen en in het bijzonder voor islamitische financiële instellingen willen zij hun marktpositie behouden en versterken. Door de risico’s op een gepaste manier te beheren, kunnen islamitische banken zich strategisch positioneren in de globale markt en hun kapitaal efficiënt gebruiken. Islamitische financiële instellingen staan nog in hun kinderschoenen en hun grootte is meestal klein tot middelgroot. Om internationaal erkend en bekend te worden moeten ze aan het Bazel II akkoord voldoen. Zolang suggesties van de AAOIFI en IFSB kunnen worden toegevoegd aan Bazel II, zal het regulerende raamwerk standaardisatie voor islamitische banken met zich meebrengen. Wat kunnen we verwachten en wat kunnen de gevolgen zijn van het Bazel II akkoord voor islamitische banken? De impact van de implementatie van deze regelgeving zal pas binnen 10 jaar te becijferen zijn. In het algemeen kunnen de regels toegepast worden op zowel conventionele als islamitische financiële instellingen. Men moet evenwel niet uit het oog verliezen dat de bemiddelingsmanieren, financiële producten en risico’s verschillen. In vorige hoofdstukken werden het Bazel II akkoord en de principes van het islamitisch financieren uitgebreid besproken. We kunnen ervan uitgaan dat we voldoende kennis hebben om de toepassing van het Bazel II akkoord in een islamitische bank te bespreken.
6.1 Instellingen Het feit dat de sector van het islamitisch financieren sterk aan het groeien is, heeft een aantal uitdagingen met zich meegebracht. Eén van de grootste problemen voor de islamitische instellingen is het gebrek aan aangepaste standaarden wat betreft de boekhouding of de financiële producten. Er is nood aan een globaal beleid voor de verschillende financiële instellingen waar ze zich ook bevinden. Door de sterke groei en de positieve marktperspectieven heeft het islamitisch financieren de aandacht gewekt van heel wat internationale organisaties, nationale autoriteiten, beleidsmakers en academici. Verscheidene organisaties werden opgericht om de belangrijkste punten te organiseren en te standaardiseren. De belangrijkste en bekendste instellingen zijn de Accounting and Auditing Organization for Islamic Financial Institutions (AAOIFI), de Islamic Financial Services Board (IFSB), de International Islamic Financial
54
Market (IIFM), de International Islamic Rating Agency (IIRA) en de Liquidity Management Center (LMC). In de volgende paragrafen worden twee instellingen beschreven die het meest onderzoek verrichten voor het zetten van standaarden wat betreft de implementatie van het Bazel II akkoord.
AAOIFI
De AAOFI werd in 1990 in Algiers opgericht en werd in 1991 in Bahrein geregistreerd. De AAOIFI is “een islamitische, internationale, autonome, non-profit organisatie die standaarden publiceert voor islamitische financiële instellingen in het gebied van boekhouding, audit, toezicht, ethiek en sharia”. (www.aaoifi.com) De AAOIFI streeft een harmonisatie na van de internationale standaarden in het domein van boekhouding, ethiek, audit en toezicht rekening houdend met de specificiteit van de islamitische financiële instrumenten. Hiervoor publiceert de AAOIFI jaarlijks een rapport dat als referentie geldt in bovengenoemde gebieden. Het verbeteren van de kwaliteit van de audit- en toezichtpraktijken is het doel van deze jaarlijkse rapporten. Meer dan 100 financiële instellingen zijn lid van de AAOIFI. (Danneaux, 2005, p.42)
IFSB
De IFSB werd opgericht in 2002 en is gevestigd in Kuala Lumpur. De IFSB is een resultaat van de inspanningen die werden geleverd door de AAOIFI, IDB (Islamic Development Bank), het IMF en de centrale banken van meerdere islamitische landen. Het doel van de IFSB is het ontwikkelen van uniforme en transparante standaarden die zich toelegt op de specificiteit van het islamitisch financieren. Het probeert hierbij rekening te houden met de nationale regelgevingen en internationale standaarden. Meer dan 100 financiële instellingen uit 21 verschillende landen zijn lid van de IFSB. (Iqbal en Van Greuning, 2008, p.59)
6.2 Knelpunten Het blijkt duidelijk dat een islamitische bank anders functioneert dan een conventionele bank. Toch moeten islamitische banken ook voldoen aan internationaal geldende standaarden. De toepassing van het Bazel II akkoord is uitvoerbaar mits men let op een aantal knelpunten die specifiek zijn voor islamitische financiële instellingen. Eén knelpunt hebben we al verschillende keren aangehaald en besproken, is de kennis van de sharia door de bankiers. De meeste toezichthoudende autoriteiten beschikken over een gering aantal geleerden die voldoende kennis hebben over de principes van het islamitisch financieren en de aard van de islamitische financiële producten. Een volgend punt wordt aangehaald door Dicle en Hassan (n.d.). Het betreft de functionering van de depositorekeningen. Klanten geven hun geld in bewaring bij de bank door het geld te
55
plaatsen op spaar- en zichtrekeningen. Het gebeurt dat de bank dit geld gebruikt om te investeren en risico’s neemt zonder toestemming van de klant. Deze investeringen kunnen winst opleveren die niet gedeeld wordt met de rekeninghouder. De winsten blijven over voor de bank en de aandeelhouders. Het is de taak van toezichthoudende autoriteiten om de houders van dergelijke rekeningen te verzekeren tegen de risico’s die ze lopen. De kwestie van de rechten op de winsten moet door de islamitische rechtsgeleerden worden opgelost. Volgens Chapra en Khan (2000, p.64) moeten zowel spaar-, zicht-, en investeringsrekeningen verzekerd zijn. Het is wenselijk om een expliciet verzekeringsschema te ontwikkelen dat type en omvang specificeert van de dekking die beschikbaar is voor de depositeurs. Wanneer de rekeningen beschermd zijn, dan hebben de depositeurs meer vertrouwen in het islamitisch financieel systeem in het algemeen. Een ander knelpunt betreft het gebruik van het PLS-principe. De deelname van houders van investeringsrekeningen in het managementproces is moeilijk uitvoerbaar in de praktijk. Ook kunnen ze niet beschouwd worden als aandeelhouders omdat ze geen stemrecht hebben. Een laatste probleem betreft de kapitaalvereisten. In dit hoofdstuk worden verschillende voorstellen besproken voor het bepalen van deze kapitaalvereisten.
6.3 Pijler 1: minimale kapitaalvereisten Het voornaamste verschil tussen conventionele en islamitische banken heeft betrekking op de investeringsrekeningen. Het risicokapitaal dat moet worden aangehouden zou volgens Grais en Kulathunga (2007, p.16) in theorie lager moeten zijn. De reden hiervoor is het feit dat islamitische banken deposito’s aanvaarden die gebaseerd zijn op een risicodelend contract. De depositeur moet dan de verliezen dragen die het gevolg zijn van de veranderde marktsituatie. Wanneer de verliezen het gevolg zijn van wanbeheer, dan is de depositeur niet aansprakelijk. Vandaar dat de werking van risicodelende rekeningen in principe zou moeten leiden tot een daling van de risico’s in het algemeen. De bank moet wel kapitaal aanhouden voor onverwachte verliezen als gevolg van wanbeheer. Voor onverwachte verliezen waarop er niet kan geanticipeerd worden, moet geen buffer worden aangehouden. Deze verliezen worden door de houders van investeringsrekeningen gedragen. Iqbal en Van Greuning (2008, p.223) geven een andere reden aan waarom islamitische banken een lagere kapitaalbuffer moeten aanhouden dan conventionele banken. Naast het feit dat investeringsrekeningen gebaseerd zijn op het principe van winst- en verliesdeling, wordt elke transactie gewaarborgd door vaste activa. Activa gebaseerde financieringsproducten zijn minder risicovol dan conventionele schuldgebaseerde transacties.
6.3.1 Kapitaal: Tier 1 en Tier 2 Iqbal en Van Greuning (2008, p.218) stellen vast dat wat betreft de eerste pijler van het Bazel II akkoord de Tier 1 kapitaal nagenoeg dezelfde is voor conventionele en islamitische banken. Aan het Tier 1 kapitaal wordt een deel van de Profit Equalization Reserve (PER) toegevoegd. De PER wordt meegerekend in de beschikbare reserve. Er is een onderscheid
56
tussen het deel van de aandeelhouders en het deel van de rekeninghouders in de PER. Het deel van de aandeelhouders in de PER wordt meegeteld als reserve en dus als Tier 1 kapitaal, terwijl het deel van de rekeninghouders niet wordt meegeteld als Tier 1 kapitaal. Grais en Kulathunga (2007, p.18) bespreken de IRR en de PER. De IRR en het aandeel van de rekeninghouders in de PER worden niet in rekening gebracht als kapitaal. Ze worden wel in rekening gebracht bij het bepalen van het bedrag van de risicogewogen activa die kunnen worden toegewezen aan houders van investeringsrekeningen. In het Tier 2 kapitaal vindt men voor islamitische banken geen hybride kapitaalinstrumenten of achtergestelde schulden terug. Deze zouden intrest kunnen dragen en dus niet voldoen aan de principes van de sharia. Een punt dat moet besproken worden is de behandeling van algemene investeringsrekeningen. In principe kunnen deze worden gezien als eigen vermogen voor investeringen met een gelimiteerde termijn. Het toevoegen van de investeringsrekeningen aan het Tier 2 kapitaal leidt tot heel wat discussies. De AAOIFI is van mening dat financiële instellingen dergelijke rekeningen niet mogen toevoegen aan het Tier 2 kapitaal. De IFSB neemt een soortgelijke standpunt in. De kwestie van de specifieke en algemene investeringsrekeningen is van groot belang als deze worden gebruikt als hefboom, doordat niet enkel rekening moet worden gehouden met operationele risico’s, maar ook met het displaced commercial risico. Het displaced commercial risico is de kans dat een islamitische bank niet kan concurreren met andere islamitische of conventionele banken. Bijgevolg moet een deel van de winsten dat bestemd is voor de aandeelhouders worden uitgedeeld aan de houders van investeringsrekeningen. Dit wordt gedaan om te vermijden dat de klanten het geld van hun rekening opnemen wat, in extreme gevallen, zou leiden tot uitputting van de geldvoorraden van een bank. Verder is het Tier 2 kapitaal gelimiteerd tot 100% van het Tier 1 kapitaal.
6.3.2 IFSB standaard In december 2005 bracht de IFSB een standaard voor minimale kapitaalvereiste uit. Deze is gebaseerd op de standaardmethode van het Bazel II akkoord. Hierbij wordt een gelijkaardige benadering voor de risicogewichten gehanteerd. De minimale kapitaalvereisten voor kredieten marktrisico worden bepaald voor elk financieringsproduct dat voldoet aan de sharia. Volgens de IFSB (2005b) zijn de voorgestelde methoden niet algemeen toepasbaar op de islamitische financiële industrie omwille van drie redenen: Afwezigheid van ratings in het islamitisch financieren. Moeilijkheden bij het schatten van PD, LGD en EAD. Veranderende aard van de relatie tussen contracterende partijen gedurende de looptijd van het contract. Bij de standaardformule van de IFSB staat, net zoals bij de formule in het Bazel II akkoord, Tier 1 en Tier 2 kapitaal in de teller. In de noemer worden dan de totale risicogewogen activa verminderd met de totale risicogewogen activa die gefinancierd zijn door investeringsrekeningen. De omvang van de
57
risicogewogen activa wordt eerst berekend voor het kredietrisico en wordt daarna aangepast voor het marktrisico en het operationele risico. De kapitaalvereiste voor marktrisico en operationeel risico wordt vermenigvuldigd met 12,5. Het resultaat wordt dan toegevoegd aan de kapitaalvereiste voor het kredietrisico. Net als bij de conventionele financiële instellingen is de minimale kapitaalvereiste in de IFSB standaard 8% (IFSB,2005b).
Tier 1 + Tier 2 = ≥ 8% (totale RWA) − totale RWA ge inancierd door investeringsrekeningen De tweede formule of de “discretionaire” formule is gewijzigd. Er wordt rekening gehouden met de reserves die worden aangehouden door islamitische banken om het displaced commercial risico, opname van de bankrekeningen en systematisch risico te minimaliseren. De IFSB definieert een aandeel α van de risicogewogen activa die gefinancierd zijn door risicodelende investeringsrekeningen. Deze kunnen afgetrokken worden van de totale risicogewogen activa voor het schatten van de kapitaalvereiste. Dit aandeel α vertegenwoordigt de omvang van de totale risico’s die worden gedragen door de houders van investeringsrekeningen. Bij de investeringsrekeningen worden ook de PER en IRR (Investment Risico Reserve) bijgeteld. We weten dat α de proportie activa geeft die worden gefinancierd door investeringsrekeningen. Verdere wijzigingen worden gemaakt voor de PER en de IRR zodat een fractie van de risicogewogen activa gefinancierd door de reserves in mindering komt in de noemer. Het achterliggende idee voor deze aanpassing is zoals gezegd dat deze reserves de kans op displaced commercial risico verminderen. De α wordt bepaald door de toezichthoudende autoriteiten. De waarde van α bedraagt normaal gezien niet meer dan 30%. Het percentage dat wordt gezet heeft betrekking op activa die worden gefinancierd door houders van zowel beperkte als onbeperkte investeringsrekeningen. IFSB “discretion” formule voor CAR Tier 1 + Tier 2 ≥ 8% (Totale RWA) − totale RWA ge inancierd door speci ieke investeringsrekeningen − (1 − α) ∗ totale RWA ge inancierd door algemene inv. rekeningen − α ∗ RWA ge inancierd door PER en IRR =
Bron: IFSB
De contractuele relatie tussen de bank en de lener wordt weergegeven bij het bepalen van de risicogewichten voor de verschillende activaklassen. De aard van de risico’s is verschillend voor conventionele en islamitische banken. De meeste activa zijn voor
58
conventionele banken schuldgebaseerd, terwijl men bij islamitische banken werkt met instrumenten voor handelsfinanciering en partnerschap. De islamitische financiële producten kunnen bijkomende risico’s dragen die niet te vinden zijn in het conventioneel systeem. Dit zorgt ervoor dat de toekenning van risicogewichten bij islamitische banken anders verloopt. Iqbal en Van Greuning (2008, p.225) geven vier punten aan waarom de toekenning van risicogewichten verschillend is: Islamitische banken hebben geen instrumenten voor het schatten en dekken van risico’s. In conventionele systemen werkt men hiervoor met derivaten. Onroerende goederen, grondstoffen, ijara en istisna zijn niet-financiële activa die specifieke risico’s met zich meebrengen. Handelsgebaseerde activa dragen andere risico’s dan enkel krediet- en marktrisico omdat het niet echt financiële activa zijn. De partnerschapcontracten en de verlies- en winstdelingsrekeningen die islamitische banken gebruiken, hebben een ander risicoprofiel.
6.3.3 AAOIFI standaard De AAOIFI stelt een methode voor de berekening van de CAR voor die gebaseerd is op het Bazelakkoord. Het verschil ligt in de nadruk die wordt gelegd op de passiva van de islamitische banken. We weten dat islamitische banken hun fondsen halen uit verschillende bronnen. Naast het aandeelhouderskapitaal beschikt de bank over spaarrekeningen, zichtrekeningen en algemene en specifieke investeringsrekeningen. De spaar- en zichtrekeningen moeten volledig worden terugbetaald wanneer de depositeur dat wenst, terwijl investeringsrekeningen minder bescherming vergen omdat ze gebaseerd zijn op het PLS-principe en de houders van de investeringsrekeningen dus de risico’s van de investeringen aanvaarden. Het Bazel II akkoord heeft een bepaalde trend bij een deel van de islamitische banken voortgebracht. Sommige banken houden hun investeringsrekeningen off balance. Dit heeft de neiging om hun kapitaal te verzwakken. Daarom heeft de AAOIFI in 1999 een standaard gecreëerd die de islamitische banken verzoekt om een onderscheid te maken tussen algemene en specifieke investeringsrekeningen. Het doel van de AAOIFI is om een geschikt risicogewicht te bepalen voor algemene investeringsrekeningen (Chapra en Khan, 2000, p.43). De specifieke investeringsrekeningen worden niet opgenomen in de balans. De depositeur neemt beslissingen en de bank maakt winst omdat het als agent optreedt. De bedragen worden geïnvesteerd volgens de directieven van de klant en kunnen dus niet beschouwd worden als bronnen van kapitaal. De AAOIFI raadt aan om specifieke investeringsrekeningen off balance te houden. Het gevolg is dat deze investeringsrekeningen niet worden meegeteld bij de berekening van de CAR. In tegenstelling tot de specifieke investeringsrekeningen worden de algemene investeringsrekeningen wel opgenomen in de balans. Er wordt hiermee rekening gehouden bij het berekenen van de CAR. Depositeurs van dergelijke rekeningen stemmen in om winsten en verliezen te delen met de bank. Dit heeft als gevolg dat dergelijke fondsen niet
59
kunnen gegarandeerd worden door 100% gewicht toe te kennen bij het berekenen van de CAR. Dit is in tegenstelling met het sharia principe van participatie. Toch kunnen algemene investeringsrekeningen niet beschouwd worden als actief vermogen van de bank. Deze rekeningen liggen tussen deposito’s en vermogen. Ariss en Sarriedine (2007) geven twee redenen aan om dit te illustreren. Een eerste reden is dat dergelijke rekeninghouders geen stemrecht hebben. Daarnaast worden in islamitische banken de risico’s gedragen door de aandeelhouders en door de houders van investeringsrekeningen. Toch kan men deze fondsen niet beschouwen als actief vermogen omdat de rekeninghouders hun geld kunnen opnemen en zo de fondsen reduceren. De AAOIFI stelt voor dat de houders van investeringsrekeningen een deel van de risico’s te laten dragen samen met de aandeelhouders. De normale commerciële risico’s van de banktransacties worden gedragen door de investeringsrekeningen en het bankkapitaal. Er wordt gesteld dat de bank twee soorten risico’s tegemoet komt bij het beheren van de investeringsrekeningen. Deze bestaan uit de fiduciaire of vertrouwensrisico’s en de displaced commercial risico’s. (zie 5.6.1 en 5.6.2) De kans op vertrouwensrisico doet zich voor wanneer de bank schuldig is aan wanbeheer of nalatigheid bij het toepassen van de depositocontracten. Het vertrouwen in de bank zou dan dalen en de klanten zouden geneigd zijn om hun geld van de rekeningen op te nemen. 50% van de activa die worden gefinancierd door algemene investeringsrekeningen moeten opgenomen worden in de noemer bij de berekening van het CAR. Hieruit kunnen we de CAR van de AAOIFI afleiden:
Met: RWA K&CA RWA UIA
CAR =
Tier 1 + Tier 2 RWA K& + 50%
: risicogewicht van de activa gefinancierd door het eigen vermogen en de spaar-, en zichtrekeningen : risicogewicht van de activa gefinancierd door algemene investeringsrekeningen
De inspanningen van de AAOIFI hebben geleid tot een beter inzicht in het verschil tussen kapitaal van islamitische en conventionele banken. Dit heeft gezorgd voor een grotere transparantie door de investeringsrekeningen op de balans te plaatsen. Tenslotte heeft het de nadruk gelegd op de nood aan een gescheiden rapportering van lopende rekeningen en investeringsrekeningen.
60
Hieronder wordt een vereenvoudigd voorbeeld gegeven voor de berekening van de CAR volgens de IFSB en de AAOIFI. uitstaand in miljoenen € € €
Tier 1 kapitaal Tier 2 kapitaal Tier 1 + Tier 2 Passiva:
Activa:
Gewogen activa:
400 200 600
Zichtrekening + spaarrekening Investeringsrekeningen Algemene investeringsrekeningen Specifieke investeringsrekeningen PER en IRR totaal Handelsfinanciering (murabaha)
€ € € € € € €
6.000 8.000 5.000 2.500 500 14.000 9.500
Salam/ ijara/ istisna Mudaraba en musharaka
€ €
2.500 2.000
totaal RWA gewogen activa gefinancierd door alg. inv. rek. gewogen activa gefinancierd door spec. inv. rek. gewogen activa gefinancierd door PER en IRR Alpha Aanpassingen voor markt- en oper. risico
€ € € €
6.500 1.000 250 100 30% 625
CAR IFSB =
€
600 = 10,21% (6.500 + 625) − (1000 + 250) (
)
=
, ∗
=9,67% , ∗
600 = = 10% (6500 − 1000 − 250 − 100 + 625) + 0,5 ∗ 1000
6.3.4 Andere voorstellen Chapra en Khan (2000, p.62) geven een ander voorstel dat volgens hen de moeite waard is. Dit voorstel wordt gedaan om voor één van de knelpunten die eerder werden aangehaald een oplossing te bieden. Het wil ervoor zorgen dat de risico’s van investeringsrekeningen niet overgaan op spaar- en zichtrekeningen. Zoals gezegd gaan in de praktijk de islamitische banken fondsen uit lopende rekeningen gebruiken om risicovolle investeringen te financieren. In dit voorstel wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds spaaren zichtrekeningen en anderzijds investeringsrekeningen. Voor elk van deze twee rekeningen moet een verschillende standaard voor de minimale kapitaalvereisten worden gehanteerd.
61
Voor deze suggestie geven ze een aantal redenen. Door een afzonderlijke standaard te gebruiken, voorkomt men dat de risico’s overgaan van investeringsrekeningen naar spaaren zichtrekeningen. Dit zal leiden tot vereenvoudiging van vergelijkbaarheid, transparantie, marktdiscipline, bescherming van de rekeninghouders en systemische stabiliteit. Met betrekking tot de kapitaalvereiste zou de islamitische bank de keuze hebben tussen twee alternatieven. Een eerste alternatief zou zijn om de investeringsrekeningen samen te voegen in een ondersteunend fonds van de bank met gescheiden kapitaalvereisten. Een tweede alternatief zou zijn om de vraagdeposito’s in de banking book te bewaren en de investeringsrekeningen in de trading book met een verschillende kapitaalvereiste voor beide books. (Chapra en Khan, 2000, p.44) Er wordt verwacht dat deze optie de transparantie zal bevorderen en een aantal bezwaren van islamitische geleerden over de natuur en de praktijken van islamitische banken zal wegwerken. Deze bezwaren hebben betrekking op de rate of return die nauw gerelateerd is aan de LIBOR, vrije toe- en uittreding van rekeninghouders of nog het geven van een deel van de winsten aan de houders van spaaren zichtrekeningen. De moeilijkheden die worden aangetroffen bij het toepassen van de internationale standaarden voor kapitaalvereiste op investeringsrekeningen kunnen dankzij dit voorstel geëlimineerd worden. Dankzij de scheiding tussen de bewaar- en de investeringsfunctie zal de islamitische bank beter aanvaard worden in de verschillende rechtsgebieden en zo de groei kunnen bevorderen. Een ander voorstel werd gemaakt door Cunningham (2000) en wordt aangehaald door Turk Ariss en Sarieddine (2007, p.50). Deze benadering bestaat eruit om de islamitische bank te behandelen als een beleggingsmaatschappij wat betreft regulatorische doeleinden. De reden is dat beleggingsmaatschappijen niet verplicht zijn om het geïnvesteerd bedrag terug te betalen, maar enkel wat overblijft nadat rekening werd gehouden met winsten en verliezen. Hassan en Dicle (n.d.) citeren Chowdhury en Hassan (2004) wat betreft de toepassing van het Bazel II akkoord voor islamitische banken. Volgens hen zijn sommigen van mening dat islamitische banken niet moeten worden onderworpen aan alle maatregelen, maar enkel aan regelgevingen die van toepassing zijn voor bedrijven door het feit dat de depositeurs samen met de islamitische bank het risico dragen van de investeringen. De beperkte investeringsrekeningen berekend op de passiva kant vormen een verzameling heterogene investeringsfondsen. Deze lijken op een fonds van fondsen. Daarom zouden financiële instellingen met zulke rekeningen onderworpen moeten zijn aan dezelfde kapitaalvereisten die van toepassing zijn voor fondsmanagers. El Hawary, Grais en Iqbal (2004, p.37) stellen voor om activa en passiva te structureren volgens de risicoaversie van de depositeurs. Het idee is dat een islamitische financiële instelling bemiddeling biedt door duidelijk gesegmenteerde luiken. Dit maakt het gemakkelijker voor de regulateurs. De passiva worden in drie segmenten verdeeld. Elk segment vertegenwoordigt fondsen afkomstig van rekeninghouders met een verschillend niveau van risicoaversie. In een eerste segment worden fondsen verzameld die afkomstig zijn van rekeninghouders met hoge risicoaversie en hoge liquiditeitsnood. Deze fondsen worden geïnvesteerd in veilige activa waar het beginkapitaal wordt behouden. In een tweede
62
segment worden fondsen verzameld afkomstig van rekeninghouders met een wat lagere risicoaversie. Een derde segment verzamelt fondsen van rekeninghouders die bijkomende risico’s willen nemen. Deze fondsen worden dan gebruikt voor musharaka en mudaraba.
6.4 Pijler 2: werking van het toezicht De tweede pijler van het Bazel II akkoord handelt over de werking van het toezicht van financiële instellingen. Het Bazelakkoord geeft een aantal aanbevelingen wat betreft de toepassing van de tweede pijler. Sommige aanbevelingen zoals het verbeteren van interne controles en het versterken van systemen voor risicomanagement zijn toepasbaar op zowel islamitische als conventionele financiële instellingen. Een paar andere aanbevelingen zijn zeer belangrijk voor conventionele banken, maar kunnen niet toegepast worden op islamitische banken. De reden is dat islamitische banken niet beschikken over een ondersteunend model voor risicomanagement. Een ander aspect betreft de behandeling van het liquiditeitsrisico. Het liquiditeitsrisico wordt onder het Bazelakkoord beschouwd als een bijkomend risico, terwijl het voor islamitische banken één van de hoofdrisico’s is. Conventionele banken kunnen beroep doen op interbancaire faciliteiten of geld lenen bij de Centrale Bank. Daarnaast beschikken conventionele banken ook over een volgroeide en liquide secundaire markt. Dit zijn instrumenten die voor islamitische banken niet zo ontwikkeld zijn als bij conventionele banken. Het Bazelakkoord voor liquiditeitsmanagement is onvoldoende voor islamitische banken.
6.5 Pijler 3: marktdiscipline Pijler 3 van het Bazelakkoord moet de twee eerste pijlers aanvullen. Marktdiscipline is heel belangrijk omdat vrijgeven van informatie consistentie en vergelijkbaarheid vergemakkelijkt. Het ontbreken van vergelijkbare informatie is een essentiële kwestie in het islamitisch financieren. Omdat de standaarden van de AAOIFI niet verplicht zijn, blijft dit probleem bestaan. De aanbevelingen van het Bazelakkoord wat betreft de consistentie en vergelijkbaarheid van informatie is zeker toepasbaar op het islamitisch financieel systeem. Omwille van de sociale betrokkenheid van het islamitisch financieren is er uitdrukkelijk nood aan marktdiscipline. Transparantie wordt beschouwd als de kern van islamitische financiële contracten en dus moet het worden weergegeven bij het rapporteren. Een studie van Ariffin, Archer en Rifaat (n.d.) bevestigt dat transparantie belangrijker wordt geacht door bankiers in islamitische banken dan in conventionele banken. Dit is omwille van het bestaan van investeringsrekeningen. Zowel islamitische banken als conventionele banken hebben problemen met het toepassen van het Bazelakkoord in termen van human resources en investeringen. Toch is het probleem voor de islamitische banken erger door de grootte van deze instellingen. De meeste islamitische banken zijn klein tot middelgroot. Het Bazel II akkoord kan geen antwoord bieden op alle kwesties wat betreft het risicomanagement van islamitische financiële instellingen. Daarom is er nood aan alternatieven en ondersteunende standaarden voor risicomanagement. De IFSB publiceerde principes voor het risicomanagement. Dit is een belangrijke stap voor het risicomanagement in islamitische financiële instellingen. Volgens Ariffin, Archer en Rifaat (n.d.) kan de IFSB de implementatie van het Bazel II akkoord vereenvoudigen.
63
6.6 Methodes om kredietrisico te berekenen Een volgende vraag die zich stelt is welke methodologie een islamitische bank moet gebruiken om de kapitaalvereiste te berekenen. De houder van een investeringsrekening in een islamitische bank heeft andere plichten en rechten dan de houder van een rekening in een conventionele bank. Door de contractuele verplichting om winsten en verliezen te delen, zijn zij noch aandeelhouders, noch depositeurs. Hoewel ze niet deel uitmaken van het bankkapitaal, moeten ze toch instaan voor de verliezen van de investeringen. In het eerste hoofdstuk werden de drie ratingmethodes besproken die door het Bazelcomité worden voorgesteld om de minimale kapitaalvereiste voor het kredietrisico te berekenen. Chapra en Khan (2000, p.43) geven drie redenen aan waarom een islamitische bank gebruik moet maken van de Internal Rating Based (IRB) methode (zie 2.4.2). Een eerste reden is het feit dat islamitische financiële instellingen andere financieringsproducten gebruiken dan conventionele financiële instellingen. De aard van de islamitische financieringsproducten is anders en gebaseerd op vier basisprincipes die we eerder besproken hebben. Daarnaast lopen deze financieringsproducten andere risico’s dan conventionele financieringsproducten. Door het verschil in risico’s is het moeilijker om een systeem van risicogewichten te creëren die de kwaliteit van de tegenpartijen vaststelt. In het Bazelakkoord worden de kredietnemers niet individueel gewogen, maar gegroepeerd volgens de verschillende risicocategorieën. De IRB methode kent dit probleem niet. De PD (probability of default) wordt individueel bepaald voor elk activa. Hierdoor moet de kwaliteit van de activa die gecreëerd zijn door murabaha, salam, istisna en ijara afzonderlijk worden vastgelegd. Het wordt niet meer gezamenlijk gecatalogeerd onder de verschillende gestandaardiseerde risicocategorieën. Daarna is het mogelijk om een index van de risico’s te ontwikkelen eens de PD en de looptijd van de activa zijn vastgelegd. Dankzij deze index kan men de kapitaalvereiste berekenen voor elk activa. Tenslotte kan men de totale kapitaalvereisten berekenen. Een tweede belangrijke reden is het feit dat de IRB-methode elke bank toelaat en motiveert om een eigen systeem van risicomanagement te ontwikkelen. Dankzij deze ontwikkeling dalen de risico’s van de banken en worden de stabiliteit en de efficiëntie versterkt. Hierdoor kunnen islamitische financiële instellingen systemen ontwikkelen die voldoen aan de specifieke vereisten van het islamitisch financieel systeem. Een laatste reden die wordt aangehaald door Chapra en Khan (2000, p.46) is dat het de taak van islamitische banken is om meer middelen toe te wijzen voor risicomanagement in vergelijking met conventionele banken. Islamitische banken gebruiken andere financieringsproducten, hebben geen ontwikkeld systeem voor risicomanagement en vereisen risicodeling. Hierdoor is het voor islamitische banken gunstiger om de IRB methode te hanteren voor het ontwikkelen van een geschikte cultuur voor het risicobeheer. Ahmed en Khan (2001, p.82) pleiten voor het gebruik van de IRB omdat het gebruik van zowel externe als interne informatie een middel is om moral hazard te controleren. De externe kredietrating wordt gebruikt als benchmark. Zo worden externe en interne informatie gebruikt voor het ontwikkelen van betrouwbare data. Waarom is dit nu belangrijk? Omdat de externe kredietrating niet beschikt over dezelfde informatie als een intern gebaseerd systeem. Daarnaast zal een intern ratingsysteem een gebrek aan objectiviteit hebben in vergelijking met een extern ratingsysteem. Verder wordt er verwacht dat deze methode
64
betrouwbare data en informatie voortbrengt, wat de marktdiscipline en transparantie verbetert. Toch hebben Chapra en Khan (2000, p.49) een aantal opmerkingen in verband met het implementeren van de IRB methode. De meeste islamitische banken zijn kleine tot middelgrote ondernemingen. Ze kunnen moeilijk voldoen aan de voorwaarden om deze methode in praktijk te brengen. Verder moet de keuze van het IRB model de goedkeuring krijgen van de toezichthoudende autoriteiten. Deze goedkeuring wordt gebaseerd op de potentiële capaciteiten van de banken. De islamitische bank moet beschikken over voldoende data en expertise. Voor de meeste islamitische banken is er een gebrek aan interne en externe data om de kwaliteit van de kredietnemers te bepalen. De meeste islamitische banken kunnen gebruik maken van de gestandaardiseerde methode. Hier speelt het gebrek aan ratings en externe kredietschatting ook in het nadeel van islamitische banken. In het Bazel II akkoord wordt hier tegemoet gekomen door een risicogewicht van 100% toe te kennen aan kredietleners waarvoor geen externe rating beschikbaar is. Chapra en Khan (2000, p.52) stellen voor dat ook al moet de islamitische bank starten met de tweede beste oplossing het zo snel mogelijk moet overschakelen naar de IRB-methode.
65
7 Besluit In het eerste deel van dit eindwerk werd het Bazelakkoord voor bankentoezicht besproken. De rol van het Bazelakkoord is om de stabiliteit en de solvabiliteit van de financiële sector te bevorderen. Het Bazel II akkoord is een akkoord dat vanaf 2007 geldt. Het is een verdere verfijning van de regels van het Bazel I akkoord en een aanpassing aan de veranderende situatie in de financiële wereld. Het Bazel II akkoord bestaat uit drie pijlers en moet ervoor zorgen dat de bank voldoende kapitaal heeft om krediet-, markt- en operationele risico’s te dekken. De eerste pijler berekent de kapitaalvereisten voor deze verschillende risico’s. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de BIS II ratio. Om de kapitaalvereisten voor het kredietrisico te berekenen worden in het Bazel II akkoord drie methoden voorgesteld: de standaardmethode, de gestandaardiseerde IRB en de geavanceerde IRB. De tweede pijler geeft aanbevelingen wat betreft het toezicht op financiële instellingen. Na een grondige evaluatie van de risico’s moet de financiële instelling in staat zijn om aan de kapitaalvereisten te voldoen. De derde en laatste pijler handelt over de marktdiscipline. Deze pijler moet zorgen voor transparantie en stabiliteit. Door informatie vrij te geven laten financiële instellingen externe partijen toe om het risicoprofiel en de kapitalisatie van de bank te beoordelen. Het Bazel II akkoord kwam er nadat er kritiek werd geuit op het Bazel I akkoord, toch blijft het Bazel II akkoord niet gespaard van kritiek. Bazel II geeft richtlijnen voor conventionele financiële instellingen en houdt geen rekening met alternatieve systemen zoals het islamitisch financieren. In het tweede deel van dit eindwerk werden de principes van het islamitisch financieren besproken. Wat zijn de basisprincipes van het islamitisch financieren? De basis van het islamitisch financieren is een set van regels en wetten die gebaseerd zijn op de sharia. De sharia, of islamitische wetgeving, geeft een aantal strikte regels in verband met het dagelijkse leven. Het islamitisch financieren is gebaseerd op vier principes: verbod op rente (riba), verbod op exploitatie van onzekerheid (gharar), zakat en verbod op onzedelijke activiteiten. Deze principes moeten gerespecteerd worden door alle islamitische financiële instellingen. In het derde deel werd de werking van een islamitische bank besproken. Welke financieringsproducten worden door islamitische banken gebruikt? Islamitische rechtsgeleerden vertrekken vanuit de vier principes om financieringsproducten voor islamitische banken te ontwikkelen. Deze islamitische financieringsproducten kunnen ingedeeld worden in drie categorieën: ruilcontracten, partnerschapcontracten en andere. De partnerschapcontracten worden gekenmerkt door het feit dat bank en klant delen in winsten en verliezen. De partnerschapcontracten krijgen de voorkeur van islamitische rechtsgeleerden, omdat zij het meest geschikt zijn volgens de sharia wetgeving. Toch is er een verschil tussen de theorie en de realiteit, omdat deze partnerschapcontracten het minst worden gebruikt door de klanten van islamitische banken. In het vierde deel werd gekeken naar welke risico’s eigen zijn aan islamitische banken. Net zoals conventionele banken worden islamitische banken geconfronteerd met krediet-, markt-, en operationele risico’s. Toch verschilt het risicoprofiel van islamitische financiële instellingen. Er bestaat geen secundaire markt en de herfinanciering wordt bemoeilijkt omdat
66
de interbancaire leningen ook gebaseerd zijn op het principe van winst- en verliesdeling. Alle financieringsproducten die worden gebruikt door islamitische banken zijn onderhevig aan het kredietrisico. Het kredietrisico is hoger voor islamitische banken omdat ze niet beschikken over kredietderivaten. Verder worden islamitische banken ook geconfronteerd met marktrisico’s. Omdat islamitische banken geen gebruik mogen maken van rente betekent dit niet dat ze niet tegemoet komen aan renterisico’s. Via de verschillende islamitische financieringsproducten worden islamitische banken geconfronteerd met het rate of return risico. Dit kan leiden tot het displaced commercial risico wanneer de banken niet in staat zijn om competitieve returns uit te keren. Om dit te vermijden worden door islamitische banken reserves aangehouden om toch te kunnen concurreren met conventionele banken en andere islamitische banken. Het sharia risico en het fiduciaire risico zijn twee andere risico’s die eigen zijn aan islamitische banken. In het laatste deel wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe islamitische banken het Bazel II akkoord kunnen toepassen. Het Bazel II akkoord geeft een aantal richtlijnen voor conventionele banken. Deze richtlijnen zijn niet volledig toe te passen op islamitische banken. Een eerste reden hiervoor is het gebrek aan kredietderivaten in het islamitisch financieren. Het Bazelakkoord houdt enkel rekening met instellingen die hedgingtechnieken gebruiken. Wat betreft de eerste pijler van het Bazel II akkoord en de formule voor kapitaalvereisten werden door de IFSB en de AAOIFI een aantal voorstellen gedaan die rekening houden met de specificiteit van de islamitische banken. In de voorgestelde CAR wordt een aanpassing aangebracht wat betreft de specifieke en algemene investeringsrekeningen. Verder ondervinden islamitische banken meer moeilijkheden bij het berekenen van het sharia risico. De financierings- en investeringsactiviteiten zijn niet gestandaardiseerd. Het sharia risico bevindt zich in elke transactie. Er bestaat nog geen manier om dergelijk risico te meten. De tweede pijler is grotendeels toepasbaar op islamitische banken. Extra aandacht moet worden besteed aan het liquiditeitsmanagement van islamitische banken. Ze kunnen niet beschikken over interbancaire faciliteiten en geldlening bij Centrale banken. De derde pijler is zeker problematisch voor islamitische banken, omdat er geen uniforme rapportering bestaat. De informatie is moeilijk te vergelijken. Transparantie wordt gezien als de kern van islamitische financiële contracten. De AAOIFI heeft verschillende standaarden uitgebracht om transparantie te bevorderen. Omdat deze standaarden niet verplicht zijn, blijft het probleem bestaan. Het Bazel II akkoord kan geen antwoord bieden op alle kwesties wat betreft het risicomanagement van islamitische financiële instellingen. Daarom is er nood aan alternatieven en ondersteunende standaarden voor risicomanagement. De IFSB publiceerde principes voor het risicomanagement. Dit is een belangrijke stap voor het risicomanagement in islamitische financiële instellingen. De islamitische financiële instellingen moeten wereldwijd deze standaarden aanvaarden en toepassen om de groei van de islamitische financiële sector te bevorderen.
67
8 Referentielijst Aernoudt, R. (2005). Bazel II: Hoe er voordeel uit halen? Antwerpen: Intersentia Ahmed, H., & Chapra, M.U. (2001). Risico management: an analysis of issues in Islamic financial industry (Occasional paper No.5.). Jeddah, Saudi Arabia: Islamic research and training institute, Islamic Development Bank Akkizidis, I., & Khandelwal S.K. (2008). Financial risico management for Islamic banking and finance. London: Palgrave Macmillan Archer, S., & Rifaat, A.A.K. (2004). Islamic finance: Innovation and Growth. Londen: Euromoney Books Ariffin, N.M., Archer, S., & Rifaat, A.A.K. (n.d.). Transparency and market discipline in Islamic banks. opgehaald op 20 februari 2009 van http://islamiccenter.kaau.edu.sa/7iecon/Ahdath/Con06/_pdf/Vol1/9%20Noriani, %20Simon%20Archer%20and%20Rifaat%20Karim%20Transparency.pdf Ariss, R.T., & Sarieddine, Y. (2007). Challenges in implementing capital adequacy guidelines to Islamic banks, Journal of Banking Regulation, 9 (1), 46–59 Bank Negara Malaysia: Central Bank of Malaysia, (2005), The 2005 Bank Negara Malaysia Annual Report. opgehaald van http://www.bnm.gov.my/index.php?ch=109&pg=333&ac=31&yr=2005.
Basle Committee on Banking Supervision (2001). The internal ratings-based approach. Supporting Document to the New Basel Capital Accord, opgehaald op 1 november van http://www.bis.org/publ/bcbsca05.pdf Basle Committee on Banking Supervision (2006). Convergence internationale de la mesure et des normes de fonds propres. Opgehaald op 16 december van http://www.bis.org/publ/bcbs128fre.pdf 68
Boot, A.W.A (2005). De toegevoegde waarde van credit ratings. Amsterdam. Opgehaald op 15 oktober 2008 van http://www.accf.nl/uploads/De%20toegevoegde%20waarde%20van%20credit% 20ratings.pdf
Celis, D. (2006). Mogelijke wiskundige hulpmiddelen bij de kredietwaardigheidsanalyse van wentelkredieten. Niet gepubliceerde eindverhandeling, Universiteit Hasselt, Hasselt Chapra, M.U., & Khan, T. (2000). Regulation and supervision of Islamic banks (Occasional paper 3.). Jeddah, Saudi Arabia: Islamic research and training institute, Islamic Development Bank Cunningham, A. (2000). Islamic banks: in for a pound, in for a penny. The banker Cherif, K. (2008). La finance islamique: analyse des produits financiers islamiques. Niet gepubliceerde bachelorpaper, Haute Ecole de Gestion de Genève, Geneve Chowdhury, M.A.M. & Hassan, M.K. (2004). Islamic banking regulations in light of Basel II. Proceedings of the fifth Harvard research forum on Islamic finance Danneaux, O. (2005). Corporate governance in islamic financial institutions. Nietgepubliceerde eindverhandeling, Solvay Business School, Brussel De
Cock,
K.
(2007).
Internationaal
banktoezicht.
Niet
gepubliceerde
eindverhandeling, Universiteit Gent, Gent Devooght, K. (2008). Economie ethiek m.i.v. religie, zingeving en levensbeschouwing. [cursus] HUB:Brussel Dicle, M.F., & Hassan, M.K., (n.d.). Basel II and capital requirements for Islamic banks. Opgehaald op 21 november 2008 van 69
http://ibtra.com/pdf/Basel%20II%20and%20Regulatory%20Framework%20for% 20Islamic%20Banks.pdf Eddak, Y. (2006). Les banques islamiques et le contrôle prudentielle. Nietgepubliceerde eindverhandeling, ULB, Brussel El-Hawary, D., Grais, W., & Iqbal, Z. (2004). Regulating Islamic financial institutions: the nature of the regulated (Policy research working paper 3227). Washington, DC: World Bank Grais, W.,& Kulathunga, A. (2007). Capital structure and risico in Islamic financial services. In S. Archer & A.A.K. Rifaat (Eds.). Islamic finance: the regulatory challenges. Singapore: John Wiley and Sons Hall, M.J.B. (2004). Basel 2: Panacea or a missed opportunity? Opgehaald op 16 maart 2009 van http://www.lboro.ac.uk/departments/ec/Reasearchpapers/2004/panacea.pdf Ismael, A.G.B., & Shahimi, S.B. (2006). Profit equalization reserve decisions: an empirical analysis of Islamic banks in Malaysia (Working paper in Islamic economics and finance No. 0605). Selangor: Universiti Kebangsaan Malaysia
IFSB, (2005a). Guidance on key elements in the supervisory review process of institutions offering Islamic financial services (excluding Islamic insurance (takaful) institutions and Islamic mutual funds) (IFSB technical note). Kuala Lumpur: auteur IFSB, (2005b). Capital adequacy standards for institutions (other than insurance institutions) offering only Islamic financial services (Exposure draft). Kuala Lumpur: auteur Jebabli, S. (2007). Islamic banking and development: the case of Malaysia. Nietgepubliceerde eindverhandeling, Solvay Business School, Brussel
70
Kahf, M., (n.d.) Basel II: implications for Islamic banking. Opgehaald op 15 december 2008
van
http://islamiccenter.kaau.edu.sa/7iecon/Ahdath/Con06/_pdf/Vol2/44%20Monzer %20Kahf%20Basel%20II%20Implications%20for%20Islamic%20Banking.pdf Karich, I. (2004). Finances et islam. Brussel: Le savoir Martens, A. (2001). La finance islamique : fondements, théorie et réalité. [conférence présidentielle] Université de Montréal, Montréal Mourad, C. (2005). Les Potentialités du Système Bancaire Islamique en Belgique. Niet-gepubliceerde eindverhandeling, ULB, Brussel Obaidullah, M. (2005). Islamic financial services (Islamic economics research paper). Jeddah, Saudi Arabia : King Abdulaziz University Othman, M.D.A. (2007). Risico management in Islamic bank. [presentatie] Bank Islam Malaysia Berhad, Maleisië Peene, L. (2007). Het kredietrisico en de gevolgen van Bazel 2. Niet-gepubliceerde eindverhandeling, Hogeschool Gent, Gent Pelizzon, L. & Schaeffer, S. (2004). Pillar I vs Pillar II under risico management. NBER Working Paper Series nr. 11666, 33 pp. opgehaald op 26 november 2008 van http://www.bportugal.pt/events/conferences/FFBR/pdf/Pelizzon.pdf PriceWaterhouseCoopers, (2008). Les banquiers inquiets. Luxemburg. Opgehaald op 15 februari 2009 van http://www.pwc.com/extweb/ncpressrelease.nsf/docid/9B64D4126FB40264802 5744B004906E7 Shelagh, H. (2005). Modern banking. John Wiley: London
71
Siagh, L. (2001). Le fonctionnement des organisations dans les milieux de culture intense, le cas des banques islamique. Doctoraatsverhandeling, Université de Montréal, Montréal Sulaiman, B.M. (2003). The influence of riba and zakat on Islamic accounting. Indonesian Management and Accounting Review, 2 (2), 149-167. Solé, J. (2007). Introducing Islamic banks into conventional banking systems (IMF Working Papers). Washington: IMF Vandeweghe, B. (2006). Institutions in Islam and economic implications. Nietgepubliceerde eindverhandeling, Universiteit Gent, Gent Visser, H.(2001), Islamitisch financieren. Opgehaald op 15 september 2008
http://staff.feweb.vu.nl/hvisser/Islam.syll.doc Warde, I. (2000). Islamic finance in the global economy. Edinburgh university press.: Edinburgh
72