Friesland in voorwerpen Over de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum
Henny de Leeuw Studentnummer 6060153 Willem Schuylenburglaan 16 3571 SH Utrecht 06-12653513
Masterscriptie Museumstudies Universiteit van Amsterdam 20-11-2011 Eerste begeleider: prof. dr. A. A. M. de Jong Tweede lezer: prof. dr. G. T. Jensma
2
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave .............................................................................................................. p. 2
Inleiding. De Friese identiteit ...................................................................................... p. 4
Hoofdstuk 1. 1881: De opening van het Fries Museum ............................................ p. 11 1.1 Het Friesch Kabinet van Oudheden .................................................................. p. 12 1.2 De Historische Tentoonstelling van Friesland ................................................. p. 16 1.3 Het Fries Museum in 1881 ................................................................................ p. 22 1.4 Het Fries Museum in de eerste twintig jaar van zijn bestaan ........................... p. 26 1.5 Conclusie: een fysieke catalogus van Friese oudheden .................................... p. 31
Hoofdstuk 2. 1952: Een reorganisatie onder Abraham Wassenbergh .................... p. 33 2.1 De mening van Boeles ....................................................................................... p. 34 2.2 Wassenbergh als verzamelaar........................................................................... p. 38 2.3 Wassenbergh als museumdirecteur ................................................................... p. 42 2.4 De reorganisatie van 1952 ................................................................................ p. 43 2.5 Conclusie: een didactische rondgang langs al het Friese ................................ p. 48
Hoofdstuk 3. 1995: De laatste grote herordening ...................................................... p. 50 3.1 Educatie in het Fries Museum........................................................................... p. 51 3.2 Meer aandacht voor moderne kunst .................................................................. p. 54 3.3 De tentoonstellingen in de Kanselarij ............................................................... p. 58 3.4 Conclusie: het heden naast het verleden ........................................................... p. 63
Hoofdstuk 4. 1881 tot 1995: De verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum ..................................................................................................... p. 65 4.1 Inhoudelijke verschuivingen.............................................................................. p. 65
3 4.2 Museale ontwikkelingen .................................................................................... p. 70 4.3 Conclusie: Statisch en een stapje later ............................................................. p. 73
Conclusie. De ontwikkeling van de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum ..................................................................................................... p. 75
Epiloog. De verbeelding van de Friese identiteit in het nieuwe Fries Museum ...... p. 77
English summary. The development of the representation Frisian identity in the Fries Museum ..................................................................................................... p. 83
Fryske gearfetting. De ûntwikkeling fan de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it Fries Museum ...................................................................................... p. 89
Literatuurlijst ............................................................................................................... p. 94 Aangehaalde literatuur ........................................................................................... p. 94 Aangehaalde krantenartikelen ................................................................................ p. 100 Geraadpleegde archieven ....................................................................................... p. 100 Geraadpleegde internetbronnen ............................................................................. p. 101
Verantwoording van de afbeeldingen ......................................................................... p. 102
4
Inleiding De Friese identiteit
„Alle Friese tradities moeten behouden blijven.‟ Dat zei Geert Wilders op 14 januari 2011 tijdens de presentatie van het partijprogramma van de PVV Fryslân voor de aankomende Procinciale Statenverkiezingen.1 Hij legde nadruk op het koppige karakter van de Friezen en stelde dat de Friese vlag „de vlag van vrije mensen‟ is die op alle overheidsgebouwen moet wapperen naast de koninkrijksvlag. Henk en Ingrid maakten plaats voor Sytse een Maaike en de volgens Wilders „rasechte Fries‟ Max Aardema werd de lijsttrekker die er voor hen zou zijn. De presentatie van het partijprogramma leidde in de daaropvolgende week tot heftige reacties in bijvoorbeeld de Leeuwarder Courant. Van inhoudelijke columns en commentaren tot emotionele oproepen in de ingezonden stukken, overal overheerste het gevoel dat de PVV vanuit het niets ineens met de Friese identiteit aan de haal ging. 2 Ook het interieur van de kantoren en vergaderruimtes in het nieuwe provinciehuis in Leeuwarden zal „de Friese identiteit‟ ademen, aldus de ontwerpers uit Amsterdam.3 Dit wordt onder andere geprobeerd te bereiken door de kleurschakering van de vloerbedekking van onder naar boven te laten verlopen van bruintinten die de aarde tonen, groentinten die doen denken aan de weilanden en blauwtinten voor de lucht. En voor een nostalgische Friese sfeer krijgt de zaal voor publiekbijeenkomsten een achterwand bedekt met handgemaakte Friese witjes, de traditionele Friese wandtegels. Maar waarom zorgen nou juist deze elementen voor een Fries karakter? En wanneer is een traditie typisch Fries? En wie bepaalt wat Max Aardema tot een rasechte fries maakt? Wat is de Friese identiteit? Het aantal vraagtekens rondom de Friese identiteit rijst vandaag de dag de pan uit, maar ook vragen rondom de nationale identiteit zijn talrijk. Als het gaat om het begrip identiteit kunnen hevige discussies ontstaan en in de huidige multiculturele en globaliserende samenleving zijn die discussies ook nog lang niet uitgelaaid. Het is niet voor niets dat in 2007
1
„Wilders‟ PVV trekt chauvinismekaart.‟ Leeuwarder Courant, 15.01.2011: voorpagina en 9. Zie bijvoorbeeld: D. Kramer. „Nee tsjin Wilders.‟ Leeuwarder Courant, 17.01.2011: 6, „Bijke.‟ Leeuwarder Courant, 18.01.2011: voorpagina, „Mazelen.‟ Leeuwarder Courant, 19.01.2011: voorpagina. 3 „Provinsjehûs in aanbouw‟. Leeuwarder Courant, 12.02.2011: Bijlage Sneon & Snein, 14-15. 2
5 een themanummer van het Tijdschrift voor Geschiedenis aan inburgering en de daarmee verwante begrippen identiteit, loyaliteit en burgerschap gewijd werd. In het openingsartikel van het nummer beschrijft Ed Jonker de ontwikkeling die het begrip identiteit door heeft gemaakt.4 Vanaf de negentiende eeuw werd er bij het vormen van naties en een nationaal burgerschap nadruk gelegd op de eenheid binnen een volk. Bij de objectieve natieconceptie ging het daarbij om gemeenschappelijke kenmerken als afstamming en gedeelde geschiedenis en cultuur, bij de subjectieve natieconceptie speelde de eigen wil van het volk een grotere rol. In het kader van het postmoderne deconstructivisme worden deze theorieën vandaag de dag teniet gedaan, vooral vanwege hun essentialiserende en constructiverende karakter. Liever wordt tegenwoordig nadruk gelegd op de culturele verscheidenheid binnen een natie en wordt de zoektocht naar een gezamenlijke oorsprong verlaten. In 2007 verscheen eveneens een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over de omgang met de nationale identiteit.5 Daaruit blijkt ook de overgang van een eenheid naar diversiteit. Onder invloed van de globalisering, europeanisering, individualisering en multiculturalisering moet de focus op een vaste nationale identiteit verlaten worden en er moet ruimte gemaakt worden voor meerdere identificatieprocessen en identificatie met meerdere identificatiekaders. Er bestaat daarbij een verschil tussen de functionele identificatie, waarbij het gaat om bepaalde doelen die men in een groep of gemeenschap wil realiseren, de normatieve identificatie, waarbij het gaat om de sociale normen die bij het gedrag van de leden van de groep horen, en de emotionele identificatie, waarmee de mate waarin iemand zich in emotionele zin met een groep verbonden voelt wordt bedoeld.6 Iedereen heeft bovendien meerdere deelidentiteiten en naar verloop van tijd kan de intensiteit van deze identiteiten verschillen, waardoor men zich dus een andere identiteit aanmeet. Identiteit is dus een dynamisch begrip.7 Het gebruik van de term identificatie in de titel van het rapport van de Raad drukt dan ook een proces uit, in tegenstelling tot de continuïteit die de term identiteit aangeeft.
Aan de stoelpoten van het beeld van een statische, vaststaande identiteit wordt dus vandaag de dag flink gezaagd. En het moet gezegd worden: wat 100 jaar geleden als een Friese traditie werd gezien, hoeft in het huidige partijprogramma van de PVV niet terug te komen en andersom. Dit betekent echter niet dat het hele begrip identiteit naar de prullenbak verwezen 4
Jonker 2007: 430-443. Meurs 2007. 6 Ibidem: 57. 7 Ibidem: 31-32. 5
6 kan worden. De identiteit van een persoon is de verzameling kenmerkende eigenschappen waarmee deze persoon zich op een bepaald moment identificeert. Er bestaat dus geen vaste identiteit voor een gehele groep mensen samen, maar er is nog wel een identiteit. De Friese identiteit is het beeld dat iemand op een bepaald moment van de Fries en Friesland heeft. Dit beeld kan per persoon en door de tijd heen veranderen onder invloed van allerlei factoren, maar een beeld is er altijd. In deze scriptie verwijst de Friese identiteit naar dit beeld.
De Friese identiteit kreeg voor het eerst vorm, zoals zo vele nationale en regionale identiteiten, onder invloed van de Romantiek. Vanaf de vroege negentiende eeuw ging men zich, naast het Europese klassieke verleden, ook oriënteren op het nationale erfgoed. 8 Men ging op zoek naar de eigen historie de eigen oorsprong, die vooral werd gevonden in de volkscultuur, wat in die periode overeenkwam met de plattelandscultuur.9 In Friesland was het vooral de burgerlijke elite die zich bezig ging houden met de Friese cultuur.10 De elite wilde het volk zich er bewust van laten worden dat ze Friezen waren, door ze te wijzen op hun gezamenlijke eigenschappen en verleden. Dit had onder andere tot gevolg dat in 1827 het Provinciaal Friesch Genootschap ter beoefening der Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde (in het vervolg: Fries Genootschap) werd opgericht, vooral uit angst voor het verloren gaan van de eigen identiteit.11 Hiertoe werden eigenschappen en rituelen gecanoniseerd als zijnde typisch Fries, een gebruik dat later door Eric Hobsbawm getypeerd is als „the invention of traditions‟.12 Geconstrueerd of niet, deze identiteiten werden vervolgens ook gemusealiseerd, waarbij opnieuw de angst voor het verloren gaan van het object en daarmee de cultuur waarmee het verbonden was, een grote rol speelde.13 Objecten werden uit hun oorspronkelijke context gehaald en in een museum geplaatst, waar ze vervolgens een hele andere betekenis kregen binnen een geheel nieuwe context. Zo was een zilveren kandelaar niet langer een gebruiksobject waarin je een kaars liet branden, maar een museumobject dat je toonde hoe prachtig zilver bewerkt werd. De objecten zijn niet langer gebruiksvoorwerpen, maar museumobjecten die een verhaal vertellen.14 Het zijn semioforen, betekenisdragers, geworden, om in de woorden van de Frans-Poolse filosoof en historicus Krzysztof Pomian te 8
Van der Laarse: 2005: 2. De Jong 2001: 13. 10 Jensma 1998. 11 De Jong 2001: 42. 12 Hobsbawm en Ranger 1983. 13 De Jong 2001: 19-23. 14 De Jong 2010: 10-11. 9
7 spreken.15 Soms waren de objecten ook al semioforen, maar er wordt door de nieuwe context altijd een andere betekenislaag aan het object toegevoegd die de overhand neemt boven de vorige.16 De context waarin het object geplaatst wordt, is bovendien van groot belang voor de nieuwe betekenis die het object krijgt. Zo zal de zilveren kandelaar in een historisch museum getoond kunnen worden als de kandelaar die eigendom was van een historische figuur, terwijl hij in een museum voor toegepaste kunst illustratief wordt gebruikt als kenmerkend voor een bepaalde stijl, periode of zilversmid. De Friese identiteit werd als een van de eerste regionale identiteiten in Nederland gemusealiseerd. Al voor de oprichting van het Fries Genootschap schreef Julius Matthijs van Beyma thoe Kingma (1781-1847), een latere voorzitter van het Fries Genootschap en van de Tweede Afdeling van datzelfde genootschap die zich specifiek met het verzamelen van de oudheden bezighield, een plan voor het oprichten van een museum ter bevordering van de liefde voor Friesland.17 Het zou echter tot 1853 duren voordat er daadwerkelijk een presentatie van de objecten kwam. In dat jaar werd het Friesch Kabinet van Oudheden opgericht.18 Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Fries Genootschap werd in 1877 de Historische Tentoonstelling van Friesland in Leeuwarden gehouden, de eerste volkskundige tentoonstelling in Nederland.19 Door het succes van deze tentoonstelling kon het Eysingahuis in Leeuwarden worden aangekocht, waar in 1881 het Fries Museum werd geopend. Nog altijd vindt daar de musealisering van de Friese identiteit plaats. Daar is Friesland in voorwerpen te aanschouwen.
Historische en cultuurhistorische musea hebben door het tonen van gemusealiseerde objecten altijd een grote rol gespeeld in het creëren en behouden van identiteiten. De afgelopen twintig jaar is in dit verband zelfs de term „identiteitsfabriek‟ geïntroduceerd.20 Musea werden ingezet om op nationaal niveau van de provinciale bevolking nationale burgers te maken.21 Bovendien hebben musea de eigenschap om mee te gaan in de ontwikkelingen die in de culturele samenleving plaatsvinden.22 Het zijn geen statische instituten, maar ze hebben het vermogen zich aan te passen aan veranderende inzichten in die samenleving.
15
Pomian 1990: 72. De Jong 2001: 26. 17 Boschma 1981a: 79-81. 18 De Jong 2001: 63. 19 Ibidem: 69. 20 Henrichs 2007: 610, noot 8. 21 Ibidem: 612. 22 De Jong 2010: 28. 16
8 In het kader van de wisselwerking tussen het museum en de identiteit rijst de vraag hoe de Friese identiteit in het Fries Museum, de plek in Nederland waar de Friese identiteit gepresenteerd wordt met behulp van voorwerpen, verbeeld is. Niet alleen in de negentiendeeeuwse identiteitsfabriek, maar ook later. De collectie van het Fries Museum heeft zich sinds de opening verder ontwikkeld en de presentatie van de collectie is eveneens veelvuldig aangepast. Daarmee zal de presentatie van de Friese identiteit eveneens veranderd zijn. Hoe is deze door de jaren heen aangepast? Op welke verzamelgebieden kwam meer nadruk te liggen? Hoe werden deze aan het publiek gepresenteerd? Welk beeld van de Fries wilde het Fries Museum aan zijn bezoekers overbrengen en hoe is dat gedaan? Om antwoorden op deze vragen te geven, heeft deze scriptie als onderzoeksvraag: Hoe heeft de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum zich vanaf zijn ontstaan tot nu ontwikkeld?
Deze scriptie bestaat uit een vergelijking van drie opstellingen uit de historie van het Fries Museum. Door te kijken naar met welk doel welke objecten op welke manier op die momenten gepresenteerd zijn, kan gekeken worden naar de ontwikkeling van de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum. De momenten waarop deze opstellingen te zien waren in het museum zijn belangrijke keerpunten in de historie van het museum, bijvoorbeeld een reorganisatie van de opstelling van het gehele museum. Momenten dus, waarop goed nagedacht zou kunnen zijn over het beeld en het verhaal dat het Fries Museum wil tonen aan zijn bezoekers. In het eerste hoofdstuk wordt de opstelling van het Fries Museum tijdens de opening in 1881 bekeken. Hierbij moet eveneens de Historische Tentoonstelling van Friesland van 1877 besproken worden, aangezien zij de directe voorloper van het museum was. De eerste presentatie van objecten vanuit het Fries Genootschap, het Friesch Kabinet van Oudheden van 1853, zal eveneens besproken worden als voorloper. Het jaartal 1881 moet niet te eng worden opgevat, niet in de laatste plaats omdat er van dat jaar geen beeldmateriaal bekend is, terwijl van enkele jaren later dit wel het geval is.23 Bovendien bestaan er beschrijvingen van het museum uit 1896 en 1899 die een beeld kunnen geven van de presentatie van de Friese identiteit in de begintijd van het museum. Vervolgens staat in het tweede hoofdstuk de opstelling zoals die in 1952 gemaakt werd centraal. In dat jaar werd het gehele museum gereorganiseerd, onder andere vanwege het aanbrengen van elektrische verlichting in het gehele gebouw. Deze reorganisatie vond plaats
23
Boschma 1981b: 67.
9 onder het directoraat van Abraham Wassenbergh (1897-1992), die volgens zijn opvolger Cornelis Boschma (1928), het Friese karakter van het museum enorm heeft bevorderd.24 Het zal dus interessant zijn om te zien op welke verzamelgebieden hij de nadruk wilde leggen en hoe hij in het Fries Museum de Friese identiteit gestalte gaf. In het derde hoofdstuk wordt de opstelling in het museum uit 1995 besproken. Tussen 1992 en 1995 is het museum onder leiding van de architect Gunnar Daan verbouwd, onder andere vanwege de aankoop van de voormalige Kanselarij in 1988. De gebouwen aan weerzijde van de straat werden door middel van een tunnel met elkaar verbonden. Hierdoor groeide het tentoonstellingsoppervlak flink. De inrichting van het museum is door deze verbouwing opnieuw gereorganiseerd en dit lijkt dan ook een goed moment te zijn om als laatste mee te nemen in dit onderzoek. Voor het onderzoek naar de opstellingen zijn onder andere catalogi een goede bron geweest. Jaarverslagen zijn eveneens gebruikt, waarbij er op gelet is dat deze niet altijd objectief zijn. Het archief van het Fries Genootschap bleek waardevol en ook is in het archief van het Fries Museum zelf gezocht naar bijvoorbeeld educatief materiaal dat aangeboden werd. Met de archivering van dergelijke producten, of liever archivering in het algemeen, bleek het in het museum echter droevig te zijn gesteld. Tentoonstellingsoverzichten, educatieve producten en ander materiaal dat een inzicht zou kunnen bieden in de achtergronden die leidden tot de presentatie van 1995, ontbraken. Bovendien zijn er tussen 1993 en 1999 geen jaarverslagen van het museum verschenen. Dit gebrek aan primaire literatuur heeft er voor gezorgd dat bij de beschrijving van de presentatie van het museum in 1995 vooral gebruik is gemaakt van secundaire bronnen. Hieruit kon echter door beeldmateriaal, beschrijvingen en interviews ook een goed beeld worden geschetst van die presentatie. Voor de receptiegeschiedenis van de vernieuwde opstellingen zijn tot slot onder andere recensies in de regionale dagbladen een goede bron gebleken. In het vierde hoofdstuk wordt vervolgens geprobeerd een lijn te ontdekken in de ontwikkeling van de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum. Is het beeld van de Friese identiteit dat het Fries Museum meer dan een eeuw lang getoond heeft gelijk gebleven, of is er een dynamiek te ontdekken in bijvoorbeeld de nadruk op verschillende verzamelgebieden? Valt er iets te zeggen over de boodschap die het museum door de jaren heen aan de bezoeker mee heeft willen geven? Kortom: Hoe heeft de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum zich vanaf zijn ontstaan tot nu ontwikkeld? Daarbij
24
Boschma 2005: 233.
10 wordt eveneens kort een vergelijking gemaakt met ontwikkelingen in binnen- en buitenland, om de ontwikkelingen in het Fries Museum in een breder kader te plaatsen.
In 2013 opent het nieuwe Fries Museum zijn deuren op het Zaailand in Leeuwarden. In een nagelnieuw gebouw krijg het museum de kans om met een schone lei te beginnen, met alle bagage uit de geschiedenis op de bagagedrager. Een unieke kans binnen het huidige museale veld. Door het onderzoek naar hoe de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum zich heeft ontwikkeld sinds zijn bestaan tot nu, kan de toekomstige presentatie in het nieuwe Fries Museum in perspectief worden geplaatst. In de epiloog wordt op een essayistische toon een visie gepresenteerd ten aanzien van de verbeelding van de Friese identiteit in het nieuwe Fries Museum. Hoe heeft zich dit in het verleden ontwikkeld en hoe zou daar in het nieuwe museum mee om kunnen worden gegaan?
11
Hoofdstuk 1 1881: De opening van het Fries Museum
Op 27 september 1827 werd het Provinciaal Friesch Genootschap ter beoefening van Friesche Geschiedenis, Oudheid en Taalkunde opgericht, dat als doel had onderzoek te doen naar „[…] al wat de Geschiedenis, de Oudheden, den Grond, en de Taal van Friesland meer bijzonder betreft, zonder echter daarom de overige Nederlandsche Provincien uit te sluiten‟.25 In vier afdelingen zou onderzoek worden gedaan naar het Friese verleden en de Friese oorspong. De Tweede Afdeling, die zich bezig ging houden met het opsporen en verzamelen van de oudheden van Friesland, zou een catalogus aanleggen van de nog aanwezige Friese oudheden.26 De oprichting van het Fries Genootschap en de activiteiten van de Tweede Afdeling daarvan waren de eerste georganiseerde stappen die zouden leiden tot het aanleggen van een collectie Friese voorwerpen en uiteindelijke tot de oprichting van het huidige Fries Museum. In 1879 werd door het Fries Genootschap het Eysingahuis in Leeuwarden aangekocht waarin twee jaar later op 12 april 1881 het Fries Museum geopend werd.27 In dit hoofdstuk wordt de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum op het moment van de opening in 1881 besproken. Zoals uit het voorgaande blijkt, staat dit moment echter niet op zichzelf. Daarom komen ook de eerdere door het Fries Genootschap gemaakte opstellingen aan bod: in 1853 werd het Friesch Kabinet van Oudheden opgericht en in 1877 volgde de Historische Tentoonstelling van Friesland. Omdat er van de inrichting van het Fries Museum op het moment van de opening weinig meer bekend is dan dat wat uit de catalogus van 1881 gehaald kan worden, zullen ook latere beschrijvingen en beeldmateriaal gebruikt worden om een beeld te schetsen van de presentatie van de Friese identiteit ten tijde van de opening van het museum.
25
„Programma Friesch Genootschap‟ 1828: 279. Ibidem: 280. 27 Verslag Fries Genootschap 1880: 133, en Verslag Fries Genootschap 1881: 158. Het museum heeft door de tijd heen vele benamingen gekend, waaronder het Museum van het Fries Genootschap van Geschied-, Oudheiden Taalkunde, het Fries Museum van Oudheden en het Oudheidkundig Museum van Friesland. Om verwarring door het gebruik van verschillende benamingen te voorkomen, wordt in deze scriptie voor al deze benamingen Fries Museum gebruikt. 26
12 1.1 Het Friesch Kabinet van Oudheden In 1853 werd door de Gedeputeerde Staten van Friesland toestemming gegeven voor het oprichten van een Provinciaal Friesch Kabinet van Oudheden, ook wel het Antiquarisch Kabinet van Friesland genoemd (in het vervolg: Fries Kabinet).28 De oprichting van het Fries Kabinet gebeurde mede op aanraden van Joost Hiddes Halbertsma (1789-1869), dominee, taal- en letterkundige en Romanticus bij uitstek. Hij was, niet alleen als lid van het Fries Genootschap maar ook uit persoonlijke overtuiging, actief bezig met het proberen te behouden en beschermen van de oude Friese volkscultuur. De oude gebruiken en tradities konden volgens hem een positieve uitwerking hebben op de cultuur van zijn eigen generatie. In 1855 schreef Halbertsma een Programma voor Frieslands Kabinet van Oudheden, waarin hij uit de doeken deed waarom dit Fries Kabinet van belang was.29 Daaruit blijkt heel duidelijk het doel dat hij voor ogen had met het Fries Kabinet: het roemruchte Friese verleden moest bewaard blijven. Omdat de huidige generatie geen oog meer leek te hebben voor zijn eigen verleden, maar liever in de tred van de moderniteit meeliep, moesten zij gewezen worden op hun eigen verleden. Want het was de huidige generatie die het verleden levend moest houden: „De afstammeling van een groot volk is onsterfelijk in, met en door dat volk; als zoodanig spreekt en handelt hij; als zoodanig brengt hij ook een geschenk, hoe klein het zijn moge, om daardoor het karakter, de herinnering van dat volk levendig te houden.‟ 30 Hij achtte het noodzakelijk de Friezen zich van hun eigen verleden bewust te laten worden en hen er van te doordringen dat zij ook in de toekomst weer Fries moesten worden. 31 Halbertsma gebruikte dus ontwikkelingen uit het Friese verleden om invloed uit te oefenen op ontwikkelingen in het Friese heden. Naast het zelf bestuderen van het Friese verleden, was het voor Halbertsma dus ook belangrijk om de huidige generatie voor datzelfde Friese verleden te enthousiasmeren. Dit blijkt al uit de aanhef van zijn Programma: „Friezen!‟.32 Deze aanpak wordt door Cornelis Boschma bestempeld als de popularisering van de oudheden.33 Halbertsma moedigt in zijn betoog meerdere malen de Friezen aan om die kleine moeite te doen eveneens voorwerpen aan het Fries Kabinet te schenken, zoals ook in het citaat uit de vorige alinea. Voorwerpen die
28
Resolutie nr. 18, Gedeputeerde Staten 4 mei 1853. Tresoar te Leeuwarden. Provinciaal Bestuur van Friesland 1813-1922. Toegangsnummer 11, inventarisnummer 3853. 29 Halbertsma 1855. 30 Halbertsma 1855: 11. 31 Jensma 1998: 87. 32 Halbertsma 1855: 1. 33 Boschma 1969a: 17.
13 anders in de grond zouden blijven liggen of bij de zilversmid zouden eindigen.34 Het waren geen dode resten uit een lang vervlogen tijd, maar bewijzen van het Friese verleden en daarmee ook richtlijnen voor de toekomst en dus de moeite van het bewaren waard. Halbertsma ging hen hierin al in 1853 voor. In dat jaar schonk hij 69 voorwerpen aan het Fries Kabinet en er zouden nog meerdere volgen. Niet alleen woorden dus, maar ook daden, of zoals hij zelf zijn Programma afsluit: „It iz mei sizzen naet te dwaen‟ (Het is met zeggen niet te doen).35 Om er zeker van te zijn dat zijn verzameling dit doel altijd zou kunnen uitvoeren en niet verloren zou gaan bij een eventuele opheffing van het Fries Genootschap, schonk hij zijn collectie aan de Provincie.36 Bij zijn schenking stuurde Halbertsma ook een Lijst eener bijdrage van J. H. Halbertsma voor Frieslands Kabinet van Oudheden mee, waarin hij de objecten beschreef.37 Hieruit kunnen we opmaken hoe de objecten gebruikt werden om een beeld te schetsen van het Friese verleden. Opvallend daarbij is dat de objecten vooral beschreven en verzameld worden vanwege hun verband met het Friese verleden. Een schilderij van Margaretha de Heer van een papegaai en scharrebijter lijkt slechts van belang te zijn, omdat de schilderes de nicht was van Gysbert Japix, de grote zeventiende-eeuwse Friese dichter.38 En „het pourtret eener deftige juffrouw van 53 jaar te Leeuwarden in 1719‟ is voor Halbertsma vooral van belang als afbeelding van de kleding van toen.39 Niet alleen gaf Halbertsma informatie over de voorwerpen en beschreef hij hun verband met het Friese verleden, maar hij vergeleek ze ook met internationale voorbeelden. Zo vermeldt hij bij de „zilveren geboortelepel van 1791‟ dat het geven van een lepel aan het petekind voorheen ook in Engeland een gebruik was.40 Naast enkele tabakspijpjes en een tabakspijpenkastje uit Friesland schonk Halbertsma ook pijpenhuisjes uit Frankrijk en Engeland, die hij vrij recent gekocht had en die daar nog volop in gebruik waren. „Bij de Franschen en Engelschen leeft dus nog een rookgebruik, dat de grootvaders van het opkomend geslacht hier reeds vergeten hadden.‟41 Ook liet Halbertsma een paar
34
Halbertsma 1855: 9. Halbertsma 1855: 16. 36 Boschma 1969b: 295. Dit was in overleg met het Fries Genootschap zelf, die eveneens zijn collectie aan de Provincie in bruikleen gaf. Een constructie van schenking aan de Provincie met de bestemming dat de objecten in het museum terecht zouden komen, zou later nog vaker worden gebruikt. 37 Halbertsma 1854. 38 Ibidem: 2. 39 Ibidem. 40 Ibidem: 3. 41 Ibidem: 5. 35
14 „kousebanden‟ uit Bordeaux komen om aan te tonen dat deze kledingstukken daar nog altijd in gebruik waren.42 Hij plaatste ze bij een paar kousenbanden uit Hindeloopen. In het gebruik van anekdotes in de beschrijvingen schemert opnieuw door hoe Halbertsma probeerde de bezoekers enthousiast te krijgen voor de voorwerpen. Zo schreef hij bij de zilveren geboortelepel dat deze tijdens de Franse overheersing ook als geboorteakte mochten dienen bij het ontbreken van een echte.43 En volgens Halbertsma hadden de vrouwen in Hindeloopen altijd een zakdoek bij zich. Een mooi exemplaar van Oost-Indische stof voor net en voor „in huis één van minder allooi, daar zij de meubels in het voorbijgaan een streek mede gaven om er het minste stofje af te vegen‟.44 Opvallend is bovendien dat Halbertsma veel verbanden probeert te leggen tussen de Friezen en andere volken. Zo vermeldt hij bij drie letterdoeken uit Hindeloopen dat „Scandinavische Germanen, aan welken de Friezen naast verwant zijn‟ ook hun dekens en lakens borduurden met „figuren en opschriften‟.45 Als de mogelijkheid zich echter voor doet, wijst hij ook op de verschillen met het Nederlandse volk. Bij een gevlochten strik van koehaar, die hij in Engeland gekocht had en die daar gebruikt werden om de achterpoten van de koe aan elkaar te binden tijdens het melken, schrijft hij: „In Friesland doen zij het zelfde met het zoogenaamde spantou, ook van koehair gedraaid. […] De Saxische rassen in Nederland melken de koe met de achterpooten los; b.v. in Overijssel, Gelderland, enz.‟ 46 Het wijzen op banden met andere volken dan het Nederlandse en daarmee op een eigen verleden, was dus kennelijk ook een doel van Halbertsma. De aard van de voorwerpen die Halbertsma aan het Fries Kabinet schonk, is volkskundig te noemen. De objecten zijn afkomstig uit verschillende categorieën zoals schilderkunst, toegepaste kunst, voorwerpen uit het dagelijks gebruik en textiel, maar allen worden beschreven als zijnde voorwerpen uit de volkscultuur. Van de 53-jarige vrouw krijgen we niet te weten wie zij is, maar haar kleding is belangrijk. Een altaarstuk waarop Frans Minnema en zijn familie is afgebeeld, wordt niet zozeer besproken om de schilderkunstige kwaliteiten, maar om de afbeelding van de haardracht van de dames.47 De zilveren voorwerpen worden niet zozeer bewonderd om hoe ze gemaakt zijn en hun materiaal, maar
42
Ibidem: 21. Ibidem: 4. 44 Ibidem: 19. 45 Ibidem: 7. 46 Ibidem: 5. 47 Ibidem: 1. 43
15 juist om hun gebruik in het dagelijkse Friese leven.48 Het gaat om de band die het voorwerp heeft met de verdwijnende Friese volkscultuur. Het merendeel van de voorwerpen die Halbertsma aan het Fries Kabinet schonk, had bovendien een verband met het stadje Hindeloopen. De inwoners van deze plaats waren volgens hem de meest oorspronkelijke Friezen. Naast de voorwerpen van Halbertsma waren in het Fries Kabinet ook de verzamelde oudheden van het Fries Genootschap tentoongesteld. Hun verzameling bestond onder meer uit terpvondsten en grondsoorten, die ze tijdens terpafgravingen, die vooral een vlucht namen tussen 1840 en 1850, gretig verzamelden.49 Deze archeologische vondsten waren immers eigendom geweest van de oorspronkelijke Friezen, net als de kledingstukken en andere voorwerpen uit de collectie van Halbertsma. „Het is deze afgraving van de terpen […] waardoor vele eeuwenlang verholen voorwerpen van vroeger huishoudelijk gebruik te voorschijn zijn gekomen, en die ons eenigermate den toestand doen kennen van een volk, dat het gebruik van ijzer nog niet kende, maar zich met de eenvoudigste hulpmiddelen, van steen, been of hertshoorn vervaardigd, behielp‟,
aldus
Wopke Eekhoff (1809-1880), stadsarchivaris van Leeuwarden en voorzitter van de Tweede Afdeling van het Fries Genootschap vanaf 1848.50 De Tweede Afdeling van het Fries Genootschap had ook munten en penningen verzameld.51 Al in 1833 zag men in dat deze voorwerpen eveneens bijdroegen tot kennis van het Friese verleden en werden er drie leden aangewezen om onderzoek te doen naar deze objecten. Naast in Friesland en Nederland werden ook in het buitenland oude Friese munten opgespoord. Maar ook werden er in de Friese bodem Romeinse, Merovingische, Byzantijnse en later ook Angelsaksische munten gevonden, die duidden op de vroegere contacten van de Friezen met andere volken. Voor het verzamelen van de munten was dus wederom hun verband met het verleden van Friesland de grootste drijfveer. Het Fries Genootschap beschouwde ze als „stomme getuigen van het vroegere volksverkeer‟.52 Alle objecten die tentoongesteld werden in het Fries Kabinet benadrukten het Friese verleden. De voorwerpen, zowel volkskundig als archeologisch van aard, werden gebruikt om een beeld te schetsen van het Friese volk zoals het eens zou zijn geweest. Er werd een Friese identiteit verbeeld die geweest was. Men was op zoek naar de oorsprong en datgene dat van
48
Ibidem: 3. Eekhoff 1875: 9-10. 50 Ibidem. 51 Ibidem: 14-16. 52 Ibidem: 14. 49
16 die oorsprong gereconstrueerd kon worden, werd getoond. Er lag minder nadruk op de hedendaagse ontwikkelingen in Friesland. De interesse lag in het verleden. In het Paleis van Justitie in Leeuwarden werden twee lokalen ingericht als tentoonstellingsruimte.53 In de ene zaal werden schilderijen en tekeningen van staten en stinzen gepresenteerd. In de andere zaal waren de oudheden en boeken te bewonderen. Hierin stonden bovendien vier met glas bedekte kasten met twaalf schuifladen voor de terpvondsten en grondsoorten. In een keeftkast, een Friese kast voor linnengoed, waren de Hindelooper kledingstukken te zien.54 Het Fries Kabinet zou stand houden tot de opening van het Fries Museum in 1881. Dat Halbertsma‟s oproep tot het schenken van voorwerpen slaagde, blijkt wel uit de constante groei van de collectie, onder andere ook door schenkingen.55 Wegens ruimtegebrek zou het Fries Kabinet gedurende deze periode dan ook nog verhuizen naar een ruimte in het Stadhouderlijk Hof elders in de stad. De kern van de collectie en de presentatie er van bleef echter altijd het verband met het verleden zoeken.
1.2 De Historische Tentoonstelling van Friesland Ter ere van het vijftigjarig bestaan van het Fries Genootschap werd besloten om in het jubileumjaar 1877 een Historische Tentoonstelling van Friesland (in het vervolg: Historische Tentoonstelling) te organiseren. Van 21 juni tot en met 17 oktober van dat jaar konden belangstellenden een rondgang maken door negentien zalen van het Stadhouderlijk Hof in Leeuwarden, dat door Koning Willem III als locatie ter beschikking was gesteld. 56 Over de aanloop naar deze tentoonstelling en de organisatie er van is uitvoerig geschreven door onder meer Cornelis Boschma en Ad de Jong.57 Binnen de context van dit onderzoek zal hier concreet gekeken worden naar de aard van de tentoongestelde objecten en de manier waarop deze gepresenteerd werden aan het publiek. De basis voor de verzameling objecten die een plaats kregen in de Historische Tentoonstelling was de collectie van het Fries Kabinet. Daarnaast werd ook aan het volk gevraagd voorwerpen in te zenden voor de tentoonstelling. Door de subcommissie die door het Fries Genootschap ingesteld was voor de organisatie van de tentoonstelling, werd besloten 53
Ibidem: 11. De Jong 2001: 63. 55 Eekhoff 1875: 14. 56 De Jong 2001: 70. 57 Boschma 1977: 17-32, en De Jong 2001: 69-89. 54
17 dat de tentoongestelde objecten niet zuiver Fries hoefden te zijn.58 Er waren immers veel objecten die in Friesland gebruikt werden, maar niet van oorsprong Fries waren en toch een plekje op de tentoonstelling zouden moeten hebben. Andersom waren er ook Friese objecten die niet langer binnen de provinciale grenzen bewaard bleven. Besloten werd dan ook dat objecten een plaats in de tentoonstelling konden krijgen als ze in Friesland aanwezig waren of betrekking hadden op Friesland. De vraag of er een strikte scheiding moest komen tussen Friese en niet-Friese objecten, zorgde voor discussie binnen de commissie. Het uiteindelijke besluit om de grens niet strikt gelijkt te stellen met de provinciale grenzen past echter binnen de doelstellingen van het Fries Genootschap. Zoals aan het begin van dit hoofdstuk al aangestipt werd, was het doel immers om onderzoek te doen naar de geschiedenis, oudheden, grond en taal van Friesland, zonder daarbij de andere Nederlandse provincies uit te sluiten (zie Hoofdstuk 1, p. 11). Het Fries Genootschap zag Friesland als onderdeel van Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld It Selskip foar Fryske Tael- en Skriftekenisse (in het vervolg: het Selskip). Deze organisatie was in 1844 opgericht en was veel meer gericht op het Fries eigene dan het Fries Genootschap. Het Selskip zette zich sterker af tegen „Holland‟, wat zich vooral uitte in het gebruik en bevordering van de Friese taal.59 Zoals Ad de Jong ook stelt is het dan ook niet verwonderlijk dat het het commissielid J. van Loon was die de discussie omtrent de toelating van alleen Friese objecten op de tentoonstelling opende. 60 Naast lid van het Fries Genootschap was hij dat namelijk ook van het Selskip.61 Eenvoudiger leek de beslissing van de leden om hedendaagse kunst en nijverheid uit te sluiten voor de tentoonstelling. Commissielid Huber opperde om aan de voorgenomen titel van de tentoonstelling de zin „mits niet van voorwerpen van moderne kunst‟ toe te voegen. 62 Dit werd zonder tegenreactie aangenomen. Dat er op het voorstel van Huber geen gemor ontstond, wijst op de vanzelfsprekendheid van de uitsluiting van moderne kunst voor de leden van de commissie. Hoewel de tentoonstelling hier natuurlijk een historische tentoonstelling betrof, lijkt deze uitsluiting van hedendaagse kunst en nijverheid ook een continuatie te betekenen van de gedachte dat het Fries eigene zich ergens in het verleden schuil hield.
58
Notulen van de commissie tot voorbereiding van de Historische Tentoonstelling. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 367, p. 8. 59 Jensma1998: 162-163. 60 Notulen van de commissie tot voorbereiding van de Historische Tentoonstelling. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 367, p. 8. 61 De Jong 2001: 70. 62 Notulen van de commissie tot voorbereiding van de Historische Tentoonstelling. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 367, p. 8.
18 Zoals gezegd mochten ook geïnteresseerden voorwerpen voor de tentoonstelling inzenden. Dit werd in grote getale gedaan. De beschrijving van de objecten in de zalen in Gids voor de bezoekers der Historische Tentoonstelling van Friesland, die de bezoeker begeleidde bij het bezoek van de tentoonstelling, werd voorafgegaan door een lange lijst van 43 pagina‟s met de namen van in totaal 1488 inzenders van objecten.63 Halbertsma‟s oproep om voorwerpen aan het Fries Kabinet te schenken, kreeg dus nu in grote getale gehoor. Er werden veel meer voorwerpen ingezonden dan de commissie verwacht had. Als resultaat hiervan lijkt het onvermijdelijk dat de tentoonstelling overvol raakte. Dat blijkt ook wel uit een van de foto‟s uit het fotoalbum dat in opdracht van het Fries Genootschap van de tentoonstelling gemaakt werd (zie AFB. 1.1).64 De foto biedt een doorkijkje in de tentoonstelling en er is duidelijk te zien dat de wanden van de gangen en
zalen
overvol
hangen
met
portretten. Het wordt
voor de
bezoeker
om
moeilijk
te
onderscheiden wat van wezenlijk belang is en om welke reden. Ook de omvang van de Gids illustreert het grote aantal objecten en het is maar goed dat er bij de nummering van de objecten hierin niet continu doorgenummerd is. De bezoeker die tijdens zijn bezoek alle nummers gelezen heeft, mag met recht een doorzetter worden genoemd. Voor sommige bezoekers was de tentoonstelling zelfs te vol en
overdadig.
bijvoorbeeld AFB. 1.1 Een doorkijkje in de Historische Tentoonstelling van Friesland in 1877. Door de enorme hoeveelheid ingezonden objecten raakte de tentoonstelling erg vol.
63 64
Gids Historische Tentoonstelling 1877: I-XLIII. Boschma 1977: 23.
Zo
kwam
er
kritiek
op
de
van
de
onoverzichtelijkheid
tentoonstelling door de hoeveelheid
19 objecten.65 Schilderijen konden niet goed van een afstand bekeken worden en objecten leidden van elkaar af. Onder andere Dr. S. Sr. Coronel was van mening dat de tentoonstelling erg onoverzichtelijk was geworden door het aantal objecten: „‟t Is echter noch voor den geleerden noch voor den leek mogelijk te omvatten, wat hier aan kennis geboden wordt. Zij moeten slechts volstaan met een totaal-indruk, maar een indruk, blijvend genoeg, om voldoening te kunnen verschaffen aan den geest, om zich rekenschap te kunnen geven van het waargenomene.‟66 Hij zou dan ook gedurende de tentoonstelling in het Algemeen Handelsblad in veertien delen toelichtingen geven op de tentoonstelling en haar objecten, om de in de tentoonstelling aanwezige kennis wat overzichtelijker aan te bieden. Deze „totaal-indruk‟ was voor anderen juist een positief aspect van de tentoonstelling.67 Het zorgde er bijvoorbeeld voor dat de ontwikkeling van de beschaving goed te zien was en dat de zeden en gewoonten uit het verleden veel beter naar voren kwamen dan in bijvoorbeeld de tentoonstelling in Amsterdam van een jaar eerder, waarin men veel meer naar één voorwerp moest kijken en het zelf in de tijd moest plaatsen. Hoe dan ook moet gezegd worden dat de tentoonstelling overvol was met objecten, wat de overzichtelijkheid er van niet veel goeds deed. Ook de locatie, de zalen in het stadhouderlijk paleis, hielp daar niet bij.68 De afwisseling van grotere en kleine zalen met smalle gangen die deze verbonden zou vandaag de dag niet meer voldoen als ideale tentoonstellingsruimte. De strikt thematische opzet van de tentoonstelling zorgde daarentegen wel voor enige orde. De tentoonstelling opende met de twee belangrijkste verzamelgebieden van het Fries Genootschap.69 De rondgang werd begonnen in een zaal met de geologische verzameling en kaarten van Friesland samen met de terpvondsten, gevolgd door de gereconstrueerde Hindelooper kamer, die het grote succesnummer van de tentoonstelling en later ook van het museum zou blijken.70 Allereerst maakte de bezoeker dus kennis met de Friese grond, daarna door middel van de kaarten van wat er op die grond stond, om vervolgens ook kennis te maken met hun voorouders die op die grond gewoond hadden door middel van de terpvondsten. Hiermee werd de basis gelegd voor de kennis van Friesland van de bezoeker. De Hindelooper kamer sloot hier vervolgens uitstekend bij aan, want „beter dan door honderd afbeeldingen of beschrijvingen, leert de beschouwer hier het oude Hindelooper leven kennen‟, 65
Ibidem: 20-22. Coronel 1877. 67 Boschma 1977: 22-23. 68 Ibidem: 18. 69 Informatie over de inrichting van de tentoonstelling is ontleend aan: Gids der Historische Tentoonstelling 1877. Indien er andere bronnen gebruikt zijn, wordt dit vermeld. 70 Voor meer specifieke informatie rondom de Hindelooper kamer en de internationale allure ervan, zie bijvoorbeeld: De Jong 2001: 69-128, en De Jong en Skougaard 1992: 88-108. 66
20 aldus Mr. Jacob Dirks (1811-1892) in zijn toespraak over de Historische Tentoonstelling op 26 september 1877.71 Dirks was na een politieke carrière in Den Haag teruggekeerd naar Leeuwarden om zich daar als advocaat te vestigen, maar zijn interesse lag vooral bij het onderzoek naar Friese munten en penningen. Vanaf 1852 was hij voorzitter van het Fries Genootschap.72 Een goed begin om Friesland te leren kennen dus. Hierna lijkt de systematiek in de opvolging van de thema‟s echter te verdwijnen. Er volgen achtereenvolgens een zaal met Friese stadsgezichten en plattegronden, op de bovenverdieping een gang en zaal met voorwerpen en schilderijen aangaande het bestuur van Friesland, vervolgens religieuze voorwerpen en daarna voorwerpen gerelateerd aan het krijgswezen, scheepsvaart en waterstaat, die voornamelijk bestaan uit schilderijen en vaandels. In zaal zeven waren vervolgens voorwerpen voor huiselijk gebruik te zien, zoals tafelgerei, geboortelepels en speelgoed, gevolgd door de zaal met voorwerpen die gerelateerd waren aan de huwelijkstraditie, zoals knottenkistjes en brandewijnkommen. In deze zaal had ook de verzameling omtrent Anna Maria van Schurman een plekje gekregen. Daarna volgde een zaal gewijd aan de Friese adellijke geslachten, gevolgd door zaal tien waarin het kerk- en armwezen vertegenwoordigd was, samen met de letterkunde. De Friese schilderkunst was in de twaalfde zaal te zien, nadat de bezoeker nogmaals een verzameling huishoudelijke voorwerpen had kunnen bewonderd. Na een kleine presentatie aangaande de harddraverijen en schaatswedstrijden volgde nog een zaal over klederdracht met portretten en voorwerpen en de Amelander kamer met kaarten, tekeningen, huisraad en kleding, waarna men de bovenverdieping weer verliet en in de oude keuken terecht kwam. Op de buitenplaats konden vervolgens enkele grafstenen en doopvonten bekeken worden, waarna de bezoeker via een gang vol met kaarten en schilderijen in een zeventiende-eeuwse slaapkamer kwam. Na deze slaapkamer volgde nog een zaal gewijd aan hoger onderwijs, en dan vooral aan het Franeker Athaneum en Friese hoogleraren die elders werkten, en de pronkzaal, waarin portretten van de Nassau‟s te zien waren. In de volgorde van de thema‟s die in de tentoonstelling te zien waren, valt na de eerste zalen, geen duidelijke opbouw te zien. Nadat de bezoeker was ingewijd in de oorsprong van Friesland, werd hij vervolgens overstelpt door allerlei verschillende onderwerpen. Onderwerpen die echter wel allemaal verband hielden met Friesland. Friesland was dus het hoofdthema van de tentoonstelling en dit thema was verdeeld in allerlei subthema‟s die in de 71 72
Dirks 1877:10. Huizinga 2002: 157-161.
21 verschillende zalen aandacht kregen. Kijkend naar de variatie in die subthema‟s rijst echter ook de vraag wat een logische thematische opbouw in dit geval zou zijn geweest. Er zou gekozen kunnen zijn voor een chronologische opbouw gerelateerd aan de fases in het leven van de mens, of een nog strengere geografische ordening van de voorwerpen per regio binnen Friesland. Waarschijnlijk heeft echter vooral de indeling van het paleis de doorslag gegeven bij het bepalen van de volgorde van de thema‟s. De ene zaal leent zich nu een keer beter voor het tonen van veel schilderijen dan de andere, terwijl een andere ruimte weer beter gebruikt kan worden voor het plaatsen van vitrines. Zoals gezegd stond bij alle thema‟s binnen de Historische Tentoonstelling het Friese kenmerk er van voorop. Objecten waren afkomstig uit Friesland of hadden er een duidelijke relatie mee, wat ook de bedoeling was geweest van de commissie. Er waren zo hier en daar objecten van buiten Friesland te zien, maar deze werden dan ook specifiek benoemd als zijnde van buiten de regio, wat bijvoorbeeld het geval was bij de terpvondsten. 73 Deze objecten werden vooral gebruikt om een vergelijking te maken met een zelfde object van binnen de provinciegrenzen, net als de Franse kousenbanden die Halbertsma had laten overkomen voor in het Fries Kabinet. De presentatie van de objecten hield dus nog altijd verband met de relatie van het object met het Friese verleden. Veel aandacht voor de specifieke kunstdisciplines was er bovendien nog niet. Zo was in de tentoonstelling een enorm aantal geschilderde portretten te zien, waarvan in de Gids niet werd vermeld, voor zover dat bekend was tenminste, wie de kunstenaar ervan was. Ze werden getoond vanwege de geportretteerde, die van belang was geweest in de geschiedenis van Friesland, maar er werd geen aandacht besteed aan de portretschilderkunst in het algemeen. Er waren slechts enkele schilderijen die niet om hun inhoud maar om hun vervaardiger van belang waren. Niet verrassend waren dit schilderijen gemaakt door van oorsprong Friese kunstenaars als Alma Tadema, Bisschop en Van Der Kooi.74 Op hun eigen manier hadden ook deze schilderijen weer een verband met Friesland. Toch lijkt bij Dirks al wel het besef te komen dat de objecten meer zijn dan alleen getuigen van een Fries verleden. Zo zei hij over de schotel van de Poptaschat, zes zeventiende-eeuwse zilveren voorwerpen uit de nalatenschap van dr. Henricus Popta, het volgende: „Welk eene kunst, wat zijn die mythologische voorstellingen (zoo als men zegt) van Goltzius getrouw teruggegeven, het is alsof de beeldjes leven! Wat valt hier in dit heerlijk vak weder wat te leeren! Zoo ergens toch, dan behoeft de beeldende kunst voorbeelden om zich te 73 74
Gids Historische Tentoonstelling 1877: 26. Ibidem: 275.
22 vormen, en deze zijn in zaal IX in overvloed voorhanden in die talrijke schotels, schalen, bekers, pullen en kandelaars uit de zestiende en zeventiende eeuw‟. 75 Dirks wilde meer weten over hoe de schotels gemaakt werden en waar de afbeeldingen vandaan kwamen. Wellicht is de enorme verzameling van alle aan Friesland gerelateerde objecten wel nodig geweest om tot dergelijke inzichten te komen en dus een stap verder te kunnen gaan in de waardering en bestudering van de objecten. Op deze uitzondering na dienden alle categorieën voorwerpen er echter nog altijd voor om het Friese verleden te beschrijven, zodat de bezoeker zich daar weer bewust van kon worden en er van kon leren. De idealen van Halbertsma spelen hier dus nog altijd een rol. De bezoeker kon er leren over de Friezen en Friesland. En dat men hier ook behoefte aan had, bleek wel uit het grote succes van de tentoonstelling. De tentoonstelling trok rond de 40.000 bezoekers en leverde daarmee 17.100 gulden op.76 Volgens Dirks kwam dat vooral omdat de tentoonstelling voorzag in de bevrediging van de „weetlust‟ die bij het volk heerste. 77 Mensen wilden graag alles weten van Friesland en hierin voorzag de Historische Tentoonstelling van 1877. De verbeelding van wat Fries was, was in de Historische Tentoonstelling net als in het Fries Kabinet universeel, zolang de objecten de bezoeker maar iets konden vertellen over de oorsprong en het verleden van Friesland.
1.3 Het Fries Museum in 1881 In
een
Reglement
op
het
Tentoonstellingsfonds werden in 1878 de opbrengsten van de Historische Tentoonstelling van Friesland bestemd voor de aankoop van een gebouw voor „een
oudheidkundig
bibliotheek‟.78 Eysingahuis Koningsstraat
Toen op en
de de
museum in hoek
1879 van
en het de
Turfmarkt in
Leeuwarden in de verkoop ging, greep
75
Dirks 1877: 22. Verslag Fries Genootschap 1878: 95. 77 Dirks 1877: 5. 78 Verslag Fries Genootschap 1878: 95-96. 76
AFB. 1.2 Het Eysingahuis in Leeuwarden gezien vanaf de Turfmarkt. Het huis werd het eerste onderkomen van het Fries Museum. Vele uitbreiding zouden volgen, waarvan het gebouw met de trapgevel direct rechts van het Eysingahuis de eerste was. Tot 1970 diende de monumentale deur links op de foto als hoofdingang.
23 het bestuur van het Fries Genootschap zijn kans en kocht het aan (zie AFB. 1.2).79 Het was een ruim
gebouw dat
plek kon bieden aan
zowel
de boekenverzameling
als
de
voorwerpenverzameling. „Neemt men daarbij het uitzicht op den prachtigen gevel van de „kanselarij”, dan moet men erkennen, dat moeilijk een voor ons genootschap meer geschikt gebouw kon worden gevonden.‟80 Naast het financiële succes van de Historische Tentoonstelling bleek ook de collectie van het Fries Genootschap baat te hebben gehad bij de tentoonstelling. Veel van de ingezonden voorwerpen werden naderhand aan het Fries Genootschap of aan de Provincie geschonken of in bruikleen gegeven. Ook kwamen er nieuwe schenkingen en nalatenschappen in de collectie terecht: „Ook vloeijen het bestuur van alle zijden geschenken toe, zoodat wij ons mogen vleijen, dat deze inrichting meer en meer aan haar doel zal beantwoorden en zij krachtig bevorderen zal de kennis van en de belangstelling in de zeden, gewoonten en de geschiedenis van dit gewest‟.81 Het doel van de presentatie in het Fries Museum was dus nog altijd de kennismaking met het Friese verleden. Op 12 april 1881 kon het Museum van het Fries Genootschap geopend worden. Tussen twee en vier uur ‟s middags mochten leden van het genootschap in het gezelschap van twee dames het museum bekijken.82 Daarna was het museum dagelijks te bezichtigen van elf tot vier uur tegen een entree van 25 cent.83 De opening van het museum is, naast de exclusieve bezichtiging voor de leden, zonder feestelijkheden voorbij gegaan. 84 Ook in een artikel uit de Leeuwarder Courant van de dag daarna wordt geen melding gedaan van een groot feest.85 Slechts drie nationale vlaggen en de Friese vlag die uit het gebouw wapperden, getuigen van enige opluistering van het geheel. In het artikel wordt wel een beschrijving gegeven van de inrichting van het museum. Hieruit blijkt dat het museum dezelfde thematische ordening van de Historische Tentoonstelling heeft behouden. De verschillende thema‟s hebben „bijna allen hunne afzonderlijke lokalen‟.86 In de trappenhuizen en gangen hangen daarnaast de grote schilderijen, kaarten, plattegronden en portretten en in de kelder zijn de grote stenen objecten te zien, zoals de doopvonten en potten. Bovendien zijn in het museum twee Hindelooper 79
Verslag Fries Genootschap 1880: 133. Ibidem: 134. 81 Verslag Fries Genootschap 1881: 159. 82 Leeuwarder Courant, 06.04.1881: 3. 83 Dit blijkt uit de aankondiging die meerdere malen in de Leeuwarder Courant verscheen. Zie bijvoorbeeld: Leeuwarder Courant, 19.07.1881: 6. 84 Verslag Fries Genootschap 1881: 158. 85 Leeuwarder Courant, 13.04.1881: 1. 86 Ibidem. 80
24 kamers te zien, de een afkomstig van de Historische Tentoonstelling, en voor de financiering van de ander werden geldschieters binnen het ledenbestand van het Fries Genootschap gevonden. Volgens de krant is de opstelling in het museum „eene rijke verzameling en in de hoogste mate belangrijk voor de geschiedenis van Friesland‟.87 Bovendien gaan ze er van uit dat de verzameling zeker zal worden bezichtigd, „niet alleen wegens hun zoo belangwekkend karakter, maar ook, om hunne kennis van den toestand onzer Provincie en van hare bewoners in overoude tijden te verrijken‟.88 Hoe gedegen de krant de verzameling ook vindt, toch hopen ze ook „dat ieder, die in het bezit is van voorwerpen, voor die kennis van belang, ze, hetzij ten geschenke, hetzij ter bewaring, aan het Genootschap moge afstaan.‟ Nog altijd heerst dus de gedachte dat de collectie verder uitgebreid moet worden met behulp van het volk. De presentatie in het oudste Fries Museum lijkt met de thematische ordening dus veel weg te hebben van de opstelling van de Historische Tentoonstelling. Dit is niet opmerkelijk, aangezien zij door dezelfde hoofdpersonen was ontwikkeld, namelijk vooral door Dirks en de jongere en enthousiaste C. H. F. A. Corbelijn Battaerd (1847-1913), die het idee had geopperd voor het organiseren van een Historische Tentoonstelling. Het is niet waarschijnlijk dat zij binnen vier jaar ineens een geheel ander inzicht zouden hebben gekregen met betrekking tot het verbeelden van de Friese identiteit. Dat de inrichting van het Fries Museum in 1881 veel weg heeft van de indeling van de Historische Tentoonstelling, blijkt ook uit de later dat jaar verschenen catalogus van het museum.89 Deze volgens de Leeuwarder Courant uitmuntende gids die het aantal bezoeken van het museum nog groter zou laten worden,90 werd gemaakt door Dirks, W. B. S. Boeles (1832-1902) en Corbelijn Battaerd en was gestoeld op de catalogus die Dr. W. Pleijte voor het Stedelijk Museum van Leiden had gemaakt.91 Uit de inhoudsopgave van de catalogus blijkt direct de thematische ordening van de collectie.92 Thema‟s als regering, rechts- en krijgswezen, adel, heraldiek, kleding en huiselijk leven komen net als bij de Historische Tentoonstelling aan de orde. De volgorde waarop de thema‟s besproken worden wijkt zo hier en daar af van die van de tentoonstelling, maar de opening met de geologische afdeling, de terpvondsten en de topografie van Friesland is in stand gehouden. De beschrijving van de Hindelooper kamer is pas achterin de catalogus te vinden en de kamer lijkt daarmee uit het begin van de opstelling te zijn verdwenen. Zoals 87
Ibidem. Leeuwarder Courant, 13.04.1881: 1. 89 Dirks, Boeles en Corbelijn Battaerd 1881. 90 Leeuwarder Courant, 28.10.1881: 1. 91 Dirks, Boeles en Corbelijn Battaerd 1881: V. 92 Ibidem: VII-IX. 88
25 eerder al bleek is er echter een tweede Hindelooper kamer bijgekomen, wat er op duidt dat het belang van deze kamer en Hindeloopen in het bijzonder nog altijd groot werd geacht. Een kennismaking met Hindeloopen was een kennismaking met het oorspronkelijke Friesland. Overigens moet hierbij toegevoegd worden dat er in deze catalogus nergens vermeld wordt waar en hoe de objecten te zien waren. Er zijn geen zaalnummers, objectnummers of vitrines te vinden. Het lijkt meer een wetenschappelijke inventaris te zijn van alle objecten uit het bezit van het museum. Daar wijst ook de vermelding van de zakelijke kenmerken als afmetingen, materiaalgebruik en schenkers van de objecten op. Desalniettemin zal de volgorde van de beschrijving van de thema‟s en objecten in de catalogus waarschijnlijk overeengekomen zijn met die in het museum, aangezien er nog geen depot bestond. Alle objecten werden tentoongesteld en de meest logische manier om daarvan een catalogus dan wel inventaris te maken, is om deze in de volgorde van plaatsing in het museum te beschrijven. Gecombineerd met de beschrijving van het artikel uit de Leeuwarder Courant, dat vermeldt dat bijna elk thema een eigen zaal had, kan men er van uitgaan dat de volgorde in de catalogus ook de volgorde in het museum was. Dit met uitzondering van de objecten die vanwege hun afmetingen op de gangen en rondom de trappenhuizen waren geplaatst. Opnieuw moet hier echter vermeld worden dat de volgorde waarin de thema‟s aan bod kwamen waarschijnlijk van ondergeschikt belang was aan de gehele tentoonstelling in het museum. Alle thema‟s brachten een gedeelte van het Friese verleden in beeld, wat het doel van de opstelling in het gehele museum was. Opmerkelijke nieuwkomer in de lange lijst van thema‟s in de catalogus is overigens de categorie „Schoone kunsten‟, een thema dat in de Historische Tentoonstelling nog ontbrak.93 In een aantal categorieën worden verschillende kunsten als schilderijen, gravures, borduurwerk en drijfwerk beschreven. Deze objecten hebben een verband met Friesland doordat ze of door een Friese kunstenaar vervaardigd zijn, of lang eigendom zijn geweest van Friezen of beeltenissen zijn van belangrijke Friezen. Deze eigenschap van het voorwerp is nog altijd de hoofdreden waarom het in het museum tentoongesteld wordt. In de beschrijving van deze categorie is echter ook een lichte verschuiving te merken naar interesse in de objecten zelf. Het portret van Viglius Zvichemus, Wigle van Aytta uit Swichum, een geboren Friese boerenzoon die het wist te schoppen tot de Geheime Raad van Karel V, wordt namelijk niet zozeer beschreven om de geportretteerde, maar ook om het schilderij zelf.94 Het is volgens de catalogus een olieverfschilderij op doek waarvan de maker 93 94
Ibidem: 194-210. Ibidem: 194.
26 onbekend is, maar dat gerekend wordt tot de Italiaanse school. Bij het drijfwerk wordt de schotel uit de Poptaschat geheel iconografisch beschreven en de zilvermerken en de afmetingen worden eveneens benoemd.95 De wens van Dirks om over deze schotel nog veel meer te weten te komen, lijkt vier jaar later dus al een beetje te zijn vervuld. Aan de hand van de schaarse gegevens uit het krantenartikel en de catalogus is moeilijk een exact beeld te geven van de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum op het moment dat het geopend werd in 1881. Het algemene beeld dat de Historische Tentoonstelling vier jaar eerder liet zien, lijkt echter stand te hebben gehouden. Er is sprake van een thematische indeling van objecten die allemaal iets met het Friese verleden te maken hebben. Heel voorzichtig lijkt men echter ook meer aandacht te krijgen voor de niet-Friese aspecten van de Friese voorwerpen. Het blijft daarbij opmerkelijk dat er zo weinig aandacht is geschonken aan de opening van het Fries Museum. Terwijl het Fries Genootschap zelf opdracht had gegeven om een heel fotoalbum met gezichten van de Historische Tentoonstelling te laten maken, is er van de eerste opstelling in het Fries Museum geen enkele snipper beeldmateriaal overgeleverd. Geheel terecht stelt Cornelis Boschma dat de eenmaligheid en het korte bestaan van de tentoonstelling er toe leidde dat er veel over werd geschreven en beschreven en dus ook fotografisch vast werd gelegd.96 Omdat het museum daarentegen een permanente instelling zou worden, was er mogelijk minder belangstelling voor om er iets over vast te leggen.
1.4 Het Fries Museum in de eerste twintig jaar van zijn bestaan Het zou tot 1896 duren voordat er, na de catalogus van 1881, een nieuwe beschrijving kwam van het museum. Hiervoor was het de hoogste tijd, aangezien het museum in de tussentijd al twee keer uitgebreid was. Zoals gezegd gaf de Historische Tentoonstelling van Friesland voor velen aanleiding om voorwerpen te schenken aan de collectie. Ieder jaar werden er vele objecten aan het museum geschonken en nagelaten, waardoor het museum al snel te maken kreeg met ruimtegebrek en er dus uitgebreid moest worden. Allereerst werd op 19 juni 1892 een nieuw gebouw aan de Turfmarkt geopend, onder toeziend koninklijk oog, waarin op de benedenverdieping de bibliotheek en op de middenverdieping het prentenkabinet een plekje vonden.97 De bovenste zaal werd ingericht
95
Ibidem: 204. Boschma 1981b: 67. 97 Vieweg 1928: 206. 96
27 als schilderijenzaal, waarin op dat moment een tentoonstelling van hedendaagse schilderkunst te zien was. De meeste werken hiervoor waren door P. J. Suringar, een verzamelaar van de hedendaagse schilderkunst, in dat jaar aan het museum nagelaten. 98 Deze moderne schilderijen waren dus niet door het Fries Genootschap zelf verzameld. Later dat jaar liet mr. A. Looxma Ypeij zijn enorme verzameling porselein, glaswerk, munten, penningen en antiquiteiten na aan de Provincie, met de bestemming deze in het museum te plaatsen.99 Om dit te financieren liet hij eveneens 50.000 gulden na, waarmee het Fries Genootschap een aangrenzend huis aan de Koningstraat kocht. Op 12 november 1894 kon zodoende een tweede uitbouw van het museum geopend worden, waarin de porseleinverzameling tentoongesteld werd en op de bovenzaal
het munten- en
penningenkabinet te zien was. Deze beide verzamelingen vonden dus direct een plaats in het Fries Museum, terwijl hun collecties nu niet bepaald aansloten bij de andere objecten. Hedendaagse kunst was bij de Historische Tentoonstelling immers nog zonder discussie geweigerd en het porselein uit de collectie van Looxma Ypeij was niet afkomstig uit Friesland. J. Hepkema beschrijft ook nadrukkelijk dat de schilderijenzaal naast het museum is gebouwd en er geen geïntegreerd onderdeel van is: „[…] wat men er ziet is niet oude, niet speciaal van Frieschen bodem, maar toch meerendeels afkomstig van een Fries, die hart heeft gehad voor de kunst en voor de […] Friezen.‟100 Waling Dijkstra beaamt dit en gaat zelfs zo ver om te zeggen dat de schilderijenzaal „er eigenlijk niet bij‟ hoort.101 Over het porselein is hij iets milder, omdat hij daar toch nog een Friese achtergrond kan vinden: „Intusschen zijn het geen friesche oudheden die men hier ziet. Porselein is er zeker in Friesland nooit gemaakt. Maar deze verzameling is hoogst belangrijk door de zeer rijke verscheidenheid van buitengewoon zeldzaam voorkomende oude porseleinen kunstwerken. En er is veel bij van friesche families afkomstig en daarin misschien wel eeuwen aaneen berustende geweest‟.102 Bovendien moest Looxma Ypeij beschouwd worden als een waardige Fries. De verzamelingen lijken dus vooral op te zijn genomen in het Fries Museum, omdat ze afkomstig waren van gewaardeerde Friezen die hun verzameling aan het museum na wilden laten.
98
Ibidem: 209. Ibidem: 206. 100 Hepkema 1896: 23. 101 Dijkstra 1899: 442. 102 Ibidem: 447. 99
28 Hepkema en Dijkstra beschreven beiden in de laatste vijf jaar van de negentiende eeuw de rondgang door het Fries Museum.103 Hieruit kan de inrichting van het Fries Museum na de eerste verbouwingen worden afgeleid. Bij binnenkomst kwam de bezoeker eerst in een zaal waarin in vitrines kledingstukken uit de achttiende en begin negentiende eeuw tentoongesteld waren. Ook hingen er veel schilderijen waarop onbekende personen geportretteerd waren. Volgens beide auteurs zijn deze portretten daar geplaatst „om de kleeding‟.104 In een vitrine waren daarbij de voorwerpen die betrekking hadden op verloven, trouwen en geboorte te zien. In de tweede
ruimte
muziekinstrumenten, omtrent
de
de
voorwerpen
harddraverijen
schaatswedstrijden AFB. 1.3 De Oranjezaal in het Eysingahuis. Aan de wanden hangen portretten van de Nassau‟s. Vooraan in de vitrine is de Poptaschat te zien, het kostbaarste bezit van het museum.
waren
te
en zien.
Afbeeldingen van deze laatste waren volgens Dijkstra „misschien ook al met het oog op de kleederdrachten‟
tentoongesteld.105 In een vitrine in het midden van de zaal waren de objecten gerelateerd aan het roken te zien. De derde zaal was de Oranjezaal, waar de portretten van de leden van het huis van Oranje hingen (zie AFB. 1.3). Centraal in de zaal stond een vitrine waarin de kostbaarste voorwerpen in het museum tentoongesteld werden, de zilveren objecten van de Poptaschat. In de gang die naar de keuken, die met achttiende-eeuwse objecten ingericht was, hingen weer portretten en wapenborden van adellijke families uit Friesland. In de kelders waren de grote stenen voorwerpen te zien, zoals grafstenen uit Friesland, doopvonten uit Friese kerken en de in 1888 bij de terpafgraving van Beetgum gevonden Hludana-steen.106 Op de eerste verdieping was het prentenkabinet gevestigd, waar eveneens portretten aan de wand hingen. In het prentenkabinet waren onder andere tekeningen te vinden van verdwenen kerken, staten en stinzen, oude stadsgezichten en kaarten. Maar ook het aantal afbeeldingen van klederdracht uit vergane tijden waren talrijk en door beide auteurs wordt hierbij dan ook wederom vermeld dat deze collectie vooral van belang is voor de studie naar 103
Hepkema 1896, en Dijkstra 1899. Hepkema 1896: 3. 105 Dijkstra 1899: 435. 106 Boeles 1928: 337 104
29 dat specifieke onderwerp. Na het prentenkabinet kwam de bezoeker in de eerste Hindelooper kamer, waarna de schilderijenzaal met de hedendaagse kunst kon worden bezichtigd. Volgens Hepkema biedt deze zaal een „aangename verpozing‟: „vermoeid door het uitvorschend beschouwen van zooveel en velerlei uit de Oudheid, vindt men hier een station, waar men kan uitrusten en tegelijkertijd genieten of zich ontspannen.‟107 Verder was er nog een zaal waarin allerlei thema‟s een plekje kregen, zoals school, handel en bedrijf en oorlog. Ook het zwaard van Grote Pier, de legendarische Friese vrijheidsstrijder uit de vijftiende eeuw, was hier te zien. Op de bovenste verdieping waren in twee vertrekken de geologische verzameling en de terpvondsten tentoongesteld. Hierna moest de bezoeker weer naar beneden en over een binnenplaats lopen, waar „voorwerpen die aan lucht, zonneschijn en regen kunnen worden blootgesteld‟ te zien waren, zoals poortjes en stenen beelden.108 Door een gereconstrueerde toegangspoort kwam men dan in de tweede afdeling van het Fries Museum, waarin de porseleinverzameling en het muntenen penningenkabinet een plekje hadden gekregen. Ook waren daar adellijke wapens en glaswerken te zien,
waaronder
zowel
drinkglazen als ramen vielen. Het munten- en penningenkabinet was volgens
Hepkema
zeker
een
bezoek waard „mits men eenig idee hebbe van oude munten en penningen,
of
beter
gezegd,
overtuigd is van ‟t hooge belang dier
verzameling.‟109
porseleinverzameling alleen
maar
als
Van
de
kan
hij
AFB. 1.4 De overweldigende Porseleinzaal in de eerste uitbreiding van het Fries Museum. Het porselein werd niet als Fries gezien, maar de verzamelaars er van wel. De sterk aanwezige ijzerconstructie in de ruimte zou later gehekeld worden.
niet-kenner
genieten. Vooral de eerste zaal moet overweldigend zijn geweest, wat een foto uit een catalogus van het museum uit 1909 alleen maar kan beamen (zie AFB. 1.4). Zoals eerder gezegd benadrukken beide auteurs wel dat het hier niet om Friese oudheden gaat, maar om een verzameling van een Fries. 107
Hepkema 1896: 23. Dijkstra 1899: 446. 109 Hepkema 1896: 40. 108
30 Wat opvalt bij deze indeling in vergelijking met die van de Historische Tentoonstelling, is dat de geologische afdeling en de terpvondsten uit het begin van de tentoonstelling zijn gehaald. Ook de Hindelooper kamers zijn pas op de eerste verdieping te zien. Voor de klederdracht is bij binnenkomst van het museum nog wel plaats en de auteurs van de laatste beschrijvingen merken ook op dat andere objecten wellicht ook om hun waarde voor het onderzoek naar deze kleding vooral van belang zijn. Maar de stokpaardjes van het Fries Genootschap, Hindeloopen en de terpvondsten en geologie, zijn naar de eerste verdieping en zelfs helemaal naar de zolder verplaatst. Wat hier de reden van is, is niet geheel duidelijk. Mogelijk werd dit door de verbouwingen gezien als de beste bewaarplaats voor deze voorwerpen. De lichte aandacht voor de niet-Friese kenmerken van de Fries georiënteerde objecten die in de catalogus van 1881 te bespeuren was, valt in deze twee beschrijvingen niet terug te vinden. Hieraan ligt wellicht het verschillende doel van deze beschrijvingen ten grondslag. Terwijl de catalogus van 1881 een wetenschappelijke toon kende, komen de beschrijvingen van Hepkema en Dijkstra meer populair over. Ze wilden de bezoeker een aangename beschrijving geven van het Fries Museum, wat beide auteurs overigens onder andere deden door anekdotes over de objecten te vermelden, zoals ook Halbertsma dat al deed. 110 Hun doel was niet om een analyse van de objecten te verzorgen, maar juist van het museum als geheel. Boeles, de latere conservator van het museum die in 1908 de eerste nieuwe catalogus van het museum maakte en over wie in het volgende hoofdstuk meer verteld zal worden, beschreef het werk van Hepkema dan ook als een „aardige handleiding‟ en „eene boeiende, populair gehouden gids‟.111 Toch is aan Hepkema een scherpe blik niet vreemd als het om de bestudering van specifieke categorieën objecten gaat. Zo schrijft hij over de portretten: „De Portretten van bekende personen hier en elders in ‟t Museum verspreid, dienen bijeen gebracht en naar tijdsorde gerangschikt te worden, zullen ze tot hun recht komen, terwijl die van onbekende personen, welke ook opzichtens kunst of kleeding een doode letter gelijk zijn, wel naar den zolder of het donker kunnen verhuizen. Wij zouden drie rubrieken wenschen: kunst, historie en kleeding. Eerst dan kan een “gewenschte” beschrijving volgen‟.112 Een herkenning dus van de verschillende manier waarop de portretten zouden kunnen worden bestudeerd.
110
Zie bijvoorbeeld: Hepkema 1896: 3, en Dijkstra 1899: 433. Boeles 1908: XII-XIII. 112 Hepkema 1896: 13. 111
31 In de opstelling van het Fries Museum gedurende de eerste twintig jaar van zijn bestaan moet vastgesteld worden dat het verleden nog altijd de grootste rol speelde. Het museum werd in die tijd niet voor niets het Fries Museum van Oudheden genoemd. In thematisch ingedeelde zalen werden allerlei aspecten van het leven van de oude Friezen tentoongesteld, alles om een beter begrip te krijgen en kennis te nemen van de gewoonten uit het verleden. Slechts in de schilderijenzaal waren objecten van hedendaagse makelij te zien. „Het verleden is verwisseld met het heden‟, aldus Hepkema.113 Ook in de vitrine van de Oranjezaal bevond zich een uitzondering. Hierin was een zilveren inktstel van de Friese zilversmid Keikes (1804-1886) te zien, die Hepkema kwalificeert als „Moderne Kunst‟.114 Heel voorzichtig werd er ook gekeken naar de niet-Friese aspecten van de objecten, maar dit mocht nog geen grote naam hebben.
1.5 Conclusie: een fysieke catalogus van Friese oudheden De verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum op het moment van de opening in 1881 was geconcentreerd op het verleden. De oorsprong van Friesland en zijn volk werd tentoongesteld door middel van voorwerpen die een verband hadden met dit Friese verleden en er de bezoeker dus wat over konden vertellen. Dit gebeurde in uiteenlopende thema‟s, waarbij steeds het Friese aspect van de objecten centraal stond. Het verzamelen en tentoonstellen van de objecten had verschillende doelen. Enerzijds werden de objecten verzameld om ze te behouden, anderzijds werden ze getoond om het volk kennis te laten maken met het verleden en daar zo opnieuw interesse voor te krijgen. De inzet van ontwikkelingen uit de geschiedenis van Friesland om veranderingen aan te brengen in de hedendaagse Friese cultuur, zoals Halbertsma in 1855 wilde, lijkt echter bij de opening van het museum zo‟n dertig jaar later al iets naar de achtergrond te zijn verschoven. Het Fries Genootschap verzamelde vooral objecten die te maken hadden met Hindeloopen en terpvondsten. Hierin zagen zij de oorsprong van de Friezen terug. Van groot belang voor de uitbreiding van de collectie waren echter eveneens de vele schenkingen en legaten. De in dit hoofdstuk kort besproken legaten van Suringar en Looxma Ypeij stonden niet op zichzelf en zoals bleek vonden alle legaten vrijwel direct hun plekje in het museum. Ook de schenkingen of bruiklenen naar aanleiding van de Historische Tentoonstelling passen in dit plaatje. De collectie is dus vooral ook ontstaan met behulp van het volk, waarmee 113 114
Ibidem: 23. Ibidem: 13.
32 gezegd kan worden dat er in deze eerste periode niet direct sprake is van een streng verzamelbeleid. Eerder was er sprake van een stroom van objectenverwerving die het museum overkwam. De voorwerpen die in het museum de verbeelding van de Friese identiteit moesten tonen, werden gepresenteerd om hun Friese aspecten. In die zin zou gezegd kunnen worden dat de objecten volkskundig geïnterpreteerd werden. Ze toonden de ontwikkeling van het Friese volk. Tegelijkertijd toonde het museum ook de historie van een cultuur, waarmee de kwalificatie van het Fries Museum als cultuurhistorisch museum al snel gemaakt is. De verzameling was universeel, zolang de objecten maar iets toonden uit de historie van Friesland of daar zelf mee te maken hadden. Moderne en hedendaagse voorwerpen werden in eerste instantie dan ook niet toegelaten. Overigens ligt in de universaliteit van de collectie waarschijnlijk al de grondslag van de vele deelcollecties die het Fries Museum later zou krijgen. Deze eerste fase in de historie van het Fries Museum geeft vooral een inventarisatie van de objecten die voor die tijd konden helpen de Friese identiteit levend te houden. Deze inventarisatie sluit aan bij het doel van de Tweede Afdeling van het Fries Genootschap, namelijk het opsporen en verzamelen van Friese oudheden en hiervan een catalogus aan te leggen. In het Fries Museum kreeg deze omvangrijke catalogus een fysieke vorm. In het laatste decennium van de negentiende eeuw is er een lichte beweging te zien richting de bestudering van de niet-Friese eigenschappen van de Friese voorwerpen. De inventarisatie van alle Friese voorwerpen lijkt echter nodig te zijn geweest voordat er verdere stappen in het onderzoek naar de verschillende thema‟s, disciplines en zelfs in het onderzoek naar de Friese identiteit genomen konden worden. In het volgende hoofdstuk zal blijken of deze ontwikkeling zich door heeft gezet in de eerste helft van de twintigste eeuw.
33
Hoofdstuk 2 1952: Een reorganisatie onder Abraham Wassenbergh
In de eerste helft van de twintigste eeuw bleef het Fries Museum vele schenkingen ontvangen en zo bleef de collectie groeien. Een van de belangrijkste schenkingen was de nalatenschap van de in Den Haag wonende Friese schilder Christoffel Bisschop (1828-1904). De collectie die hij in zijn Villa Frisia had opgebouwd, werd geschonken aan het museum en ook het interieur van zijn atelier werd overgebracht naar Leeuwarden. 115 Opnieuw werd een verzameling die niet geheel Fries van aard was en een atelierwoning die niet direct betrekking had op Friesland, toch opgenomen in de collectie. Het betrof namelijk een verzameling van een Fries kunstenaar en dus kreeg het een plaats in het Fries Museum. In de eerste helft van de twintigste eeuw werden door het Fries Genootschap ook voor het eerst directeuren voor het Fries Museum aangesteld. Dit duidt op de eerste professionalisering van het museum. Als eerste werd in 1916 Herman Martin aangesteld, die echter drie jaar later zijn functie weer neer kon leggen omdat hij om een salarisverhoging vroeg.116 Vervolgens heeft ook Jhr. E. W. C. Six de functie voor drie jaar vervuld, waarna toenmalig conservator keramiek Nanne Ottema (1874-1955) voor een periode van twee jaar waarnemend directeur werd. In 1923 kreeg Marinus Vieweg (1871-1933) de functie die hij tot 1933 zou vervullen. Binnen zeventien jaar waren er dus vier directeuren geweest. Hoezeer ze dat ook zouden hebben gewild, het lijkt onwaarschijnlijk dat zij een structureel beleid hebben kunnen uitvoeren in het Fries Museum. Na een periode van drie jaar, waarin P. C. J. A. Boeles als waarnemend directeur functioneerde, werd in 1936 Dr. Abraham Wassenbergh (1897-1992) als directeur van het Fries Museum aangesteld, nadat hij een jaar eerder al als wetenschappelijk assistent aan het museum verbonden was. Hij zou de functie uiteindelijk 27 jaar lang vervullen en gedurende die periode zou hij zijn stempel op het museum drukken. Volgens Cornelis Boschma was het Wassenbergh die het Friese karakter van het Fries Museum versterkt heeft: „He succeeded in
115 116
Voor meer informatie over de verzameling van Bisschop, zie Kingmans 1985. Jensma 2002: 71.
34 his intention to strengthen the Frisian character of the Museum‟.117 Krantenkoppen als „Het Fries Museum werd onder dr. Wassenbergh (65) een FRIES Museum‟ en „Fries Museum dankt veel aan dr. Abraham Wassenbergh‟ bevestigen dit beeld.118 In 1952 onderging het Fries Museum, onder leiding van Wassenbergh, een reorganisatie. In dit hoofdstuk wordt de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum na die reorganisatie besproken. Wassenbergh had een duidelijke visie over wat er in het Fries Museum gepresenteerd moest worden en op welke manier men dit diende te doen. Met de reorganisatie kreeg hij de kans om zijn visie op het Friese karakter van het Fries Museum uit te werken en in een onderzoek naar de ontwikkeling van de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum mogen de ideeën van Wassenbergh en de uitwerking daar van niet ontbreken. De roep om een beter bestuur van het Fries Museum door middel van onder andere een directeur kwam al in 1903 van P. C. J. A. Boeles, die toen algemeen conservator en bibliothecaris van het Fries Genootschap was. Hij was de eerste die veranderingen in de organisatie van het Fries Museum propageerde. Boeles stond kritisch tegenover het verzamelen presenteerbeleid, waarmee er een breuk ontstaat met de periode daarvoor, waarin het lijkt alsof alle schenkingen zonder veel tegenbeweging in het museum werden opgenomen. Omdat zonder zijn aanzet tot veranderingen Wassenbergh zijn ideeën niet uit had kunnen voeren, wordt allereerst ook Boeles‟ visie in dit hoofdstuk belicht.
2.1 De mening van Boeles „Het museum wordt tegenwoordig niet zoo beheerd en bestuurd als wel wenselijk is, wij missen een deskundig leider der werkzaamheden, op dit moment zijn wij niet in staat in bovengemelde leemte op afdoende wijze te voorzien; maar zijn van zins, bij de eerste geschikte gelegenheid, een directeur over het Friesch Museum aan te stellen, desnoods ten koste van onze onafhankelijkheid, een directeur, die zich geheel aan de zaak kan wijden, die er dagelijks zit en die in de eerste plaats een inventaris of catalogus zal dienen samen te stellen van de archieven en handschriften des Genootschaps.‟119 Zo verwoordde Boeles zijn visie op het bestuur van het Fries Museum in een brief aan het bestuur van het Fries Genootschap van 1 maart 1903. Bovendien had Friesland volgens hem 117
Boschma 2005: 233. Leeuwarder Courant, 24.12.1962: 15, en Leeuwarder Courant, 28.08.1992: 19. 119 P. C. J. A. Boeles. Brief aan het bestuur van het Fries Genootschap, 1 maart 1903. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 109: 1-2. 118
35 op dat moment behoefte aan een archeoloog en een kunsthistoricus om onderzoek te doen in en voor het Fries Museum. Deze moesten mogelijk van buitenaf komen, aangezien het Fries Genootschap die zelf niet voort had gebracht. Hoewel voorbeelden uit Utrecht, Groningen, Assen en Nijmegen aantoonden dat er zonder directeur ook een goed geordend museum kon ontstaan, hoopt Boeles toch dat „De liberale wijze waarop het Bestuur den o.g. tot dusverre zijn gang heeft laten gaan […]‟ ook zal leiden tot het besluit een directeur voor het museum aan te stellen.120 Naast een kritische blik op de wijze van bestuur van het museum was Boeles ook de eerste die vond dat de manier van verzamelen moest veranderen. De gewoonte dat alle aan het museum geschonken voorwerpen aangenomen moesten worden, paste volgens hem niet meer bij de fase waarin het Fries Museum zich op dat moment, in 1906, bevond. Het museum had de eerste fase achter de rug, waarin „dikwijls in het wilde weg‟ verzameld werd en niemand die „iets aan het Museum wilde vereeren‟ nul op het rekest kreeg. Nu was de „tijd van het bestudeeren en ordenen van het vergaarde‟ aangebroken en zou blijken „dat niet alles, wat er is, tentoongesteld kan worden‟.121 Boeles stond een afscheiding van een keurverzameling voor, waarbij de belangrijkste voorwerpen in stijlperiodes werden samengevoegd. Dit was al gedaan bij de prehistorische afdeling, waardoor volgens hem de belangstelling daarvoor enorm was toegenomen.122 Hoewel er op dit gebied al veel was bereikt in de laatste paar jaren, moest er nog veel gebeuren. De afscheiding van de keurverzameling was volgens Boeles nog niet geheel doorgevoerd: „Maar al is dan alles wat naar rommel zweemt verbannen, veel is er nog, vooral op het gebied van familieportretten, wat feitelijk overeenkomt met het tentoonstellen van doubletten.‟123 Voor het museum was het van belang de afscheiding nog verder door te zetten: „Het aanzien van het Friesch Museum zal bij eene zorgvuldige schifting stellig winnen en het komt mij voor dat ieder, die op dit gebied autoriteit heeft […] zal willen onderschrijven, dat het beter is te trachten van zijn museum eene keurverzameling te maken, dan er naar te streven dat museum zoveel mogelijk uit te breiden‟.124 Volgens Boeles moest er dus kritischer verzameld worden en ook kritischer naar de verzameling van het Fries Museum worden gekeken. Boeles probeerde bovendien op basis van een artikel uit het „nieuwe tijdschrift “Museumskunde” ‟ te beredeneren wat de beste 120
Ibidem: 8. Boeles 1906: 464. 122 Ibidem: 461. 123 Ibidem: 465. 124 Ibidem. 121
36 presentatiewijze in het Fries Museum zou kunnen zijn.125 Een uitsluitende opstelling in chronologische reeksen die de historische ontwikkeling van bepaalde voorwerpen toont, zoals dat in kunstnijverheidsmusea gedaan werd, was vanwege de langdradigheid ervan volgens Boeles voor het Fries Museum, „waar men vooral met dat “groote publiek” rekening heeft te houden‟, niet aan te raden.126 Volgens hem was het het beste om in het museum verschillende systemen tegelijk toe te passen. Een groot aantal voorwerpen van dezelfde aard, zoals het porselein, glas en aardewerk, konden het beste in een „neutrale museumlokaliteit‟ tentoongesteld worden. Om het kunstgevoel van de bezoeker te ontwikkelen was echter een presentatie in de vorm van een interieur uit een bepaalde periode het beste middel: „Wanneer men de oudheden in echte, oorspronkelijke vertrekken kan tentoonstellen, zooals b.v. de Hindelooper kamers in het Friesch museum, dan is dat zeker de beste wijze van exposeeren, omdat de voorwerpen het meest tot hun recht komen in de omgeving waarvoor zij gemaakt werden.‟127 Overigens vond Boeles het behoud van de Hindelooper kamer erg belangrijk. Een doel van musea kon namelijk zijn om aandacht te schenken aan een naburige uitstervende cultuur. „Een dergelijke verplichting bestaat er b.v. voor het Friesch Museum ten aanzien van de terpen en bestond er vroeger ten opzichte van de Hindelooper eigenaardigheden.‟ 128 Hoewel hij hiermee suggereerde dat de Hindelooper kamer inmiddels al gered was, stoorde het hem toch enorm dat de Nederlandse regering de laatste complete Hindelooper kamer naar Berlijn had laten vertrekken. Hoewel Boeles dus vooral kritisch wilde zijn, ontving hij de verzameling Bisschop, wat toch een legaat was van iemand die zijn collectie aan het museum wilde „vereeren‟, met open armen. Hij was namelijk ook van mening dat voor het museum, dat vanwege het geringe budget en de strikte specifiek Friese eisen zelf weinig aankopen kon doen, dit een geweldig gift was waarbij men niet moest betreuren „dat niet alles specifiek Friesch is‟. 129 Er was immers al zoveel waardevols uit de provincie verdwenen dat het wel heel bekrompen zou zijn om dit soort giften te weigeren. Het Fries Museum was volgens Boeles zelfs verplicht om ook „iets goeds uit den vreemde‟ te hebben, omdat bezoeken aan de kunstmusea in de grote steden
125
Ibidem: 459. Ibidem. 127 Ibidem: 460. 128 Ibidem: 459. 129 Ibidem: 455. 126
37 vaak te vluchtig waren.130 Desalniettemin moesten de eigen voortbrengselen in het Fries Museum op de voorgrond komen te staan. De noodzaak een selectie aan te brengen in de tentoongestelde objecten, die aan het begin van de twintigste eeuw dus volgens Boeles bestond, beschreef hij ook toen hij in 1928 terugkeek op de periode waarin hij zich tot dan toe met het museum bezig had gehouden.131 Bovendien vermeldt hij hier dat er ook aan de praktische inrichting van het museum gewerkt moest worden: „In meerdere afdeelingen liet de uiterlijke verzorging evenwel nog veel te wenschen over. Verschillende vitrines waren bekleed met verschoten rood katoen. Logge toonkasten, in der haast getimmerd voor de historische tentoonstelling van 1877, hadden de overhand in het hoofdgebouw‟.132 Daarnaast hekelt hij hier ook de combinatie van „origineele werken‟ en gipsafgietsels. De authenticiteit van objecten was voor Boeles dus ook van belang. De plaatsing van „kristal en zilver uit den slechten tijd van de fabriek van van Kempen‟ naast de Poptaschat kon zijn goedkeuring ook niet verdienen: „Zoo viel er heel wat te wieden‟.133 Inmiddels had het Fries Museum echter al stappen in de goede richting gezet. Heel tevreden kon Boeles dan ook concluderen: „Het Friesch Museum heeft allengs onder de Nederlandsche musea een bijzondere plaats veroverd, in overeenstemming met het verleden der provincie, hare aan oudheden rijke bodem en de belangstelling en vrijgevigheid der Friezen, waarbij het nationaliteitsgevoel zoo sterk ontwikkeld is. Geen der andere provinciale musea is zoo vroeg tot bloei gekomen en al mogen sommige afdeelingen dier instellingen het Friesche in belangrijkheid overtreffen, geen van hen geeft, indien wij goed zien, een zoo volledig beeld van het cultureele verleden van een bepaald gewest, van af de oudste tijden tot het midden der vorige eeuw.‟134 In de laatste woorden van dit citaat schemert nog de gedachte door dat hedendaagse voorwerpen in principe geen plaats verdienden in het Fries Museum. Het belang lag vooral in de oudheden. De Friese identiteit die volgens Boeles verbeeld diende te worden in het Fries Museum lag dus nog altijd in het verleden. Met objecten die een verband hielden met het Friese verleden moest de culturele historie van de regio getoond worden. Hoewel zijn persoonlijke interesse vooral lag bij de archeologische en numismatische afdelingen, waarvan hij na het aanstellen van de eerste directeur nog lange tijd verantwoordelijk bleef,135 lijkt hij
130
Ibidem. Boeles 1928. 132 Ibidem: 343. 133 Ibidem. 134 Ibidem: 346. 135 Ibidem: 345. 131
38 daarbij geen nadruk te hebben gelegd op bepaalde verzamelgebieden. Het universele karakter van de collectie bleef dus. Ook onder Wassenbergh zou dat universele karakter blijven.
2.2 Wassenbergh als verzamelaar Abraham Wassenbergh werd in 1897 in Kollum geboren. Na zijn opleiding aan een middelbare school in Leeuwarden ging hij de kunsthandel in.136 Hij studeerde drie jaar aan Smith College in Northampton (VS).137 Daarna volgde hij een studie kunstgeschiedenis en archeologie aan de Sorbonne in Parijs, waar hij in 1934 promoveerde op het proefschrift getiteld L’Art du Portrait en Frise du XVI Siècle. In 1935 werd hij benoemd tot wetenschappelijk assistent van de directie van het Fries Museum, waarna hij een jaar later directeur van het museum werd. Naast hem bleef Boeles conservator van de archeologische en numismatische afdelingen en Ottema was de verantwoordelijke voor de afdeling keramiek.138 Uit het onderwerp van zijn proefschrift blijkt direct Wassenberghs interesse in en betrokkenheid
met
Friesland.
Boschma
noemt
zijn
onderzoek
naar
de
Friese
portretschilderkunst uit de zestiende eeuw pionierswerk. Terwijl er nog maar weinigen voor hem zich met het onderwerp portret bezig hadden gehouden, verzamelde Wassenbergh zelf zijn materiaal en constateerde dat het genre in Friesland al vroeg in beeld kwam en dat de kwaliteit ervan door de eeuwen heen altijd goed was.139 In zijn sollicitatiebrief uit 1934, gericht aan het Bestuur van het Fries Genootschap, refereert Wassenbergh zelf ook aan het feit dat de titel van het proefschrift aantoont in welke richting zijn interesses gaan. 140 Door dit onderzoek had hij bovendien kennis gemaakt met de families in Friesland die nog vele kunstschatten in hun bezit hadden. Wassenbergh vergat echter niet te vermelden dat niet alleen de schilderkunst, maar ook de andere in Friesland beoefende kunsten en de Friese archeologie zijn aandacht hadden. Zijn wetenschappelijke interesse in de onderwerpen gerelateerd aan Friesland was echter niet de eerste reden waarom Wassenbergh meende dat hij naar de functie van directeur van het Fries Museum mocht vragen. Als eerste noemt hij namelijk het feit dat hij Fries van 136
Boschma 2002: 180. Abraham Wassenbergh. Sollicitatiebrief, 6 november 1934. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 113: 1 pagina. 138 Wassenbergh 1953: 23. 139 Boschma 2002: 180. 140 Abraham Wassenbergh. Sollicitatiebrief, 6 november 1934. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 113: 1 pagina. 137
39 geboorte is, en wel van een familie waarvan andere leden zich eerder al verdienstelijk hadden gemaakt op het gebied van de Friese wetenschap. Hij doelde hiermee waarschijnlijk onder andere op Everwinus Wassenbergh (1742-1826), een hoogleraar aan de universiteit van Franeker die al aan het einde van de achttiende eeuw had uitgesproken dat er een Fries Genootschap zou moeten komen.141 Zijn Friese afkomst en verwantschap met belangrijke figuren uit het verleden waren voor Wassenbergh misschien nog wel belangrijker dan zijn wetenschappelijke onderzoek naar Friese onderwerpen. In zijn sollicitatiebrief vermeldt Wassenbergh vanzelfsprekend zijn studieperiodes in de Verenigde Staten en Frankrijk, waardoor hij de belangrijkste talen had geleerd. Bovendien benoemt hij zijn vriendschap met de voorgaande directeur Vieweg, waardoor hij al goed op de hoogte was geraakt met de „toestanden van het Museum en de verzameling zelve‟. Door verschillende reizen binnen Europa en naar Amerika, die hij vaak samen met Vieweg had ondernomen, was hij bovendien al veel in contact gekomen met directies van binnen- en buitenlandse musea. Na alle inhoudelijke overwegingen, sloot Wassenbergh zijn brief af met een persoonlijke noot: „Als laatste punt zou sollicitant gaarne willen noemen zyn liefde voor Friesland en het Friesch Museum, aan welks bloei hy gaarne al zyn krachten zou willen wyden‟. Hoewel hij dus inhoudelijk sterke argumenten en zijn werkervaring aanvoerde als redenen waarom hij een goede directeur voor het Fries Museum zou zijn, pakte Wassenbergh deze argumenten in tussen zijn Friese afkomst en zijn liefde voor alles dat Fries was. Zijn liefde voor al het Friese blijkt ook uit de diversiteit van Wassenbergh‟s verzamelbeleid. Bovenaan stond bij hem echter de Friese schilderkunst. In een artikel uit 1953, waarin hij terugkijkt op de voorgaande periode als directeur, schrijft hij dat een van zijn eerste acties als directeur was om meer aandacht te besteden aan de Friese schilderkunst: „De nieuwe directeur richtte vooral zijn aandacht op de Friese schilderkunst, die tot nu toe terra incognita was. De Friese schilderijen werden gegroepeerd en kregen ene plaats in de schilderijenzaal, terwijl de Hollandse en buitenlandse demi moderne schilderijen naar StaniaState verhuisden. Met een systematische uitbreiding van de verzameling van inheemse schilderijen werd begonnen‟.142 De Friese schilderkunst zou dus een prominentere plaats in moeten gaan nemen in het museum dat Wassenbergh voor ogen had. Maar ook andere verzamelgebieden konden op de speciale aandacht van Wassenbergh rekenen. Hij publiceerde teksten over een groot aantal onderwerpen, waarbij het
141 142
Jensma 2002: 23-25. Wassenbergh 1953: 23.
40 overkoepelende thema Fries was.143 Ook werden er onder zijn leiding over zeer uiteenlopende onderwerpen tentoonstellingen gehouden. Zijn belangstelling was universeel. „Zijn gebied was Friesland en zijn nieuwsgierigheid deed hem alle aspecten en alle hoeken van Friesland verkennen‟, zoals Boschma het verwoordde.144 Ook Rik Vos, de opvolger van Boschma als directeur van het Fries Museum, bevestigt de veelzijdigheid van Wassenbergh‟s interesses: „Wassenbergh was van alle markten thuis, hij zorgde voor aanwinsten op alle gebieden, waarbij het Friese zilver, de volkskunst en de Friese portretkunst steeds zijn bijzondere belangstelling hadden‟.145 Naast het toevoegen van Friese objecten, was ook de eliminatie van niet-Friese objecten volgens Wassenbergh van belang. In een interview met de Leeuwarder Courant ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag zei hij: „Ik heb van het Fries museum een Friese aangelegenheid gemaakt. Het niet-Friese wordt geweerd en als niet-Fries hebben wij alleen de verzamelingen Bisschop en Looxma Ypey. Voor het niet-Friese zijn er elders wel musea, maar het Friese element hoort hier thuis.‟146 In tegenstelling tot Boeles vond Wassenbergh het dus niet noodzakelijk om ook objecten van buiten Friesland tentoon te stellen, maar moest het Friese centraal staan. Ook het moderne Friesland was voor Wassenbergh interessant. Tijdens zijn directeurschap zijn er verschillende tentoonstellingen van moderne schilderkunst in het Fries Museum gehouden. Sprekend is daarbij echter het volgende gedeelte uit de inleiding die Wassenbergh op de Tentoonstelling Hedendaagsche Friesche Kunst van 1940 gaf, waarin werk te zien was van „Friezen, Friezen van oorsprong of Friezen bij adoptie‟: „Zelden werd het Heden zoo aan ons opgedrongen. Wij leven van nieuwsbericht tot nieuwsbericht en nieuws dat een dag oud is, vischt achter het net. Voor droomen ontbreekt ons den tijd. Droomen van de toekomst of droomen van ‟t Verleden worden ons niet meer gegund en wat verder het verleden aangaat, niet alleen de droomen, ook het concrete wordt ons onthouden. De schatten van hooge kunstwaarde, die het kostbaarste contact met het verleden kunnen brengen, zijn veilig verborgen. Het behoeft geen nadoenerij te zijn, dat musea, die voorheen slechts aan het verleden gastvrijheid verleenden, het werk van hedendaagsche kunstenaars toonen.‟147
143
Boschma 2002: p. 183. Ibidem. 145 Rik Vos. „Fries Museum dankt veel aan dr. Abraham Wassenbergh. Van onderkomen boeltje tot hoogwaardige collectie‟. Leeuwarder Courant, 28.08.1992: 19. 146 „Het Fries Museum werd onder dr. Wassenbergh (65) een FRIES museum‟. Leeuwarder Courant, 24.11.1962: 15. 147 Wassenbergh 1940: 3. 144
41 Er werd dus een tentoonstelling gemaakt met moderne en hedendaagse werken, maar dit was slechts mogelijk omdat de fysieke ruimte in het Fries Museum nu pas aanwezig was. Nu in verband met de dreigingen van de Tweede Wereldoorlog de echt belangrijke voorwerpen opgeborgen waren, was er ruimte om hedendaags werk te tonen. Daarmee verloor het museum het contact met het verleden, iets wat Wassenbergh toch enigszins lijkt te hebben betreurd. Het gebrek aan ruimte blijkt overigens het grootste obstakel te zijn geweest voor een vaste opstelling van moderne objecten in het museum: „Aan het modern-Friese, bijvoorbeeld in de schilderkunst, komen wij helaas niet toe. Wij hebben er geen ruimte voor‟.148 Praktische overwegingen hielden een vaste tentoonstelling van moderne kunst tegen. Hoewel hij dus interesse had in de moderne kunst, was de waarde ervan voor het Fries Museum voor Wassenbergh in vergelijking met die van de oudere kunst niet dusdanig groot om deze praktische problemen te overkomen. Friese kunst lijkt voor Wassenbergh per definitie oude schilderkunst te zijn geweest. De focus in de presentatie lag dan ook nog altijd in het verleden. In een overzichtwerkje met informatie over Friese musea uit 1955, waarin Wassenbergh over het Fries Museum schreef, wordt gezegd: „Het Friesch Museum wil in de eerste plaats een Historisch Museum zijn, dat de Friese cultuurgeschiedenis over een tijdvak van verscheidene millennia belicht.‟149 Nogmaals wordt hier bevestigd dat het verleden centraal staat, het heden is minder van belang. Overigens wordt in deze tekst eveneens verantwoord waarom de verzameling van bijvoorbeeld Bisschop en Looxma Ypeij nog altijd hun plaats hebben in het museum: „Deze verzamelingen ontlenen hun betekenis niet aan het feit dat de bestanddelen […] inzonderheid betrekking hebben op Friesland, doch aan de samenstelling zelve, die uitermate karakteristiek is voor de smaak van een vorig geslacht van Friese oudheidkundigen en kunstkenners.‟150 Hoewel de onderwerpen niet Fries zijn, zijn ze indirect wel van belang voor Friesland. Om deze reden zijn de Bisschop kamers nog niet verwijderd, hoewel ze wat uitstraling betreft door hun „overladen en somber karakter‟ een lichte doorn in Wassenberghs oog waren.151
148
„Het Fries Museum werd onder dr. Wassenbergh (65) een FRIES museum‟. Leeuwarder Courant, 24.11.1962: 15. 149 Wassenbergh, Halbertsma en Alta 1955: 13. 150 Ibidem: 27. 151 Ibidem.
42 2.3 Wassenbergh als museumdirecteur Naast het feit dat Wassenbergh een duidelijke mening had over de verzamelgebieden en het Friese karakter van die verzamelgebieden, was hij ook op de hoogte van de actuele ontwikkelingen op museaal gebied en was hij er zich bij zijn aantreden al van bewust dat het Fries Museum achter liep op deze ontwikkelingen. Meteen in 1936 ontwikkelde Wassenbergh een plan voor een reorganisatie in het museum, omdat de inrichting niet langer voldeed aan „redelijke eisen; de vitrines waren sterk verouderd, de wand- en vloerbedekkingen, evenals de muren der gangen verkeerden in een vervallen toestand; van een logische volgorde en indeling der verschillende rubrieken was geen sprake, een reorganisatie was dan ook hoogst noodzakelijk‟.152 Omdat een dergelijke reorganisatie het werk van de oudere generatie zou veranderen, wilde de Museumcommissie, een interne commissie binnen het Fries Genootschap die bestond uit de conservatoren Boeles en Ottema, directeur Wassenbergh en secretaresse mevrouw Visscher, er eerst niet aan. Maar in 1939 werden de werkzaamheden afgerond, met als grootste verdienste dat de logica in de volgorde van de objecten verbeterd was. De bovenverdieping was nu helemaal ingericht voor klederdracht en voorwerpen uit de volkskunst, terwijl ook alle zilveren voorwerpen in een zaal bij elkaar waren geplaatst, voor de ruimte waarin de Poptaschat te zien was.153 Nu kon het Fries Museum weer even vooruit, maar er moest veel meer gebeuren wilde het een modern museum worden. Want dat was het volgens Wassenbergh niet langer. De functie van het museum was dan ook veranderd. Volgens Wassenbergh waren musea niet langer instituten van wetenschap maar meer dan ooit was de educatieve functie van het museum van belang geworden: „De tijd is voorbij dat het museum diende om de wetenschappelijke ambities van een klein aantal geïnteresseerden te bevredigen (ofschoon het belang van die periode niet moet worden onderschat); thans is men zich er van bewust dat dit instituut daadwerkelijk geroepen is bij te dragen tot de culturele ontwikkeling van het volk, dat het opgenomen moet worden in het moderne opvoedingssysteem en dat het niet alleen moet worden een onderdeel van het onderwijs voor de jeugd, maar ook een belangrijk punt in de algemene ontwikkeling van ouderen.‟154 Wassenbergh baseerde zich hierbij vooral op de ideeën van G. H. Von Faber (1899-1955). Von Faber werd in Nederlands-Indië geboren en zou er zijn hele leven blijven. Hij publiceerde vooral over de geschiedenis van Nederlands-Indië en Soerabaya. In 1939 schreef 152
Wassenbergh 1953: 24. Ibidem. 154 Ibidem: 33. 153
43 hij in opdracht van het bestuur van het Provinciaal en Stedelijk Museum aldaar, waarvan hij oprichter was, een artikel over de heersende museumgedachten, het artikel waarnaar Wassenbergh refereert. In het moderne museum draaide het volgens Von Faber vooral om de didactische
waarde.
Het
had
een
wetenschappelijke
onderbouw
en
een
populairwetenschappelijke bovenbouw, wat inhield dat het museum zelf niet de kennis hoefde te produceren maar het alleen door hoefde te geven. Hierin zat volgens Von Faber het grote verschil tussen het moderne en wetenschappelijke museum: de laatste produceerde kennis, de eerste wil kennis doorgeven.155 Wassenbergh volgde de ideeën van Von Faber grotendeels. Met zijn academische achtergrond rijst echter de vraag of hij ook van mening was dat het museum geen kennis hoefde te produceren. Dit veranderde hoofddoel van het museum vereiste volgens Wassenbergh ook een andere presentatiewijze. Het depotmuseum, waarin zo veel mogelijk objecten te zien waren, moest vervangen worden door een overzichtelijkere presentatie van typische voorbeelden. In Amerika gebeurde al veel meer om het museum onderdeel uit te laten maken van de opvoeding van zowel kinderen als volwassenen. In Nederland bestond een dergelijk museum, een modern museum, nog niet en ook het Fries Museum moest nog heel veel verbeteren op dit gebied.156
2.4 De reorganisatie van 1952 Verschillende afdelingen in het museum voldeden dus niet meer aan de nieuwe eisen en daarom werd door het Bestuur van het Fries Genootschap in 1951 besloten dat daar verbeteringen in moesten worden gebracht.157 Met deze reorganisatie kon bovendien het 125jarig bestaan van het Fries Genootschap worden gevierd. Inmiddels waren in 1950, met het vertrek van Boeles, ook de archeologische en numismatische afdelingen onder het beheer van het Bestuur gekomen.158 Het hoofddoel van de reorganisatie was de modernisering van de archeologische afdeling, die overvol was.159 Ook de opstelling van het porselein was „voor de nieuwe generatie niet meer genietbaar‟. Vooral de oude ijzerconstructie was de museumcommissie 155
Wassenbergh 1953: pp. 33-34. Ibidem: 35. 157 Verslag Fries Genootschap 1953: 9. 158 Wassenbergh 1953: 29. 159 Verslag Fries Genootschap 1953: 9. In dit verslag van het Fries Genootschap over het jaar 1952 beschrijft Wassenbergh in het jaarverslag over het Fries Museum de doelstellingen en de uitwerking van de gedane de reorganisatie. 156
44 een doorn in het oog (zie AFB. 1.4).160 Daarnaast werd door de leden van het Fries Genootschap ter ere van het 125-jarig bestaan elektrische verlichting voor het hele gebouw geschonken.161 Slecht weer kon zo niet langer verhinderen dat de bezoeker de objecten goed kon zien, en volgens de museumcommissie was het dat nog wel eens.162 Bovendien kon het museum nu ook ‟s avonds geopend worden voor het publiek. De museumcommissie was tevens van mening dat de ruimtes in het museum waar de conciërge woonde nu ook bij het museum moesten worden betrokken.163 Men had de ruimte hard nodig en ook van de Bisschopkamers moest een zaal een andere bestemming krijgen. Dit laatste moest wel eerst overlegd worden met de Provincie.164 Met deze extra ruimtes kon een ander belangrijk doel van de reorganisatie gerealiseerd worden, namelijk het verbeteren van de chronologische rondgang door het museum. Als de gids van het Fries Museum uit 1947 met de gids uit 1953 vergeleken wordt, dan blijkt inderdaad dat er in de volgorde waarin de bezoeker verzocht werd het museum door te gaan, enige wijzigingen zijn doorgevoerd.165 De kamer met middeleeuwse voorwerpen was tussen
de
Friese
volkskunst
en
Bisschopkamers weggehaald en had een veel passender plaats gekregen voor de ruimte met een Renaissance opstelling. Hier waren schilderijen van Adriaan van Cronenburg,
een
zestiende-eeuwse
portretschilder die in Friesland werkte, tentoongesteld. Deze waren voor de reorganisatie in de Schilderijenzaal te AFB. 2.1 De Renaissancekamer in 1952. Hier waren schilderijen van Adriaan van Cronenburg, een zestiende-eeuwse portretschilder die in Friesland werkte, te zien. De estrikken op de vloer en de meubels uit dezelfde tijd moesten de bezoeker zich in de tijd doen wanen.
160
zien. Aan de zaal werd sfeer gegeven door er ook „meubelen uit de periode der schilderijen‟ te tonen (zie AFB. 2.1).166 Ook de afdeling keramiek werd verplaatst
Notulen vergadering Museumcommissie 23 januari 1951: 2. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 400. 161 Verslag Fries Genootschap 1953: 11. 162 Notulen vergadering Museumcommissie 23 januari 1951: 2. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 400. 163 Notulen vergadering Museumcommissie 23 januari 1951: 2. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 400. 164 Notulen vergadering Museumcommissie 23 januari 1951: 3. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 400. 165 Wassenbergh en Boeles 1947, en Wassenbergh, Glasbergen en Penning 1953. 166 Ibidem: 69.
45 en bovendien grondig gerenoveerd. Op de afbeelding is het Chinese porselein uit de collectie van Looxma Ypeij te zien (zie AFB. 2.2). Er is nog altijd veel tentoongesteld, maar ten opzichte van de opstelling uit 1909 zijn de voorwerpen veel overzichtelijker te bekijken. Na de reorganisatie van 1952 werd de bezoeker na ontvangst de hoekkamer met origineel beschilderd behang getoond.167 Daarna kreeg hij via een ingewikkelde wandeling door de samengevoegde oude gebouwen achtereenvolgens de volgende onderwerpen voorgeschoteld: de zilversmeedkunst met de Poptaschat, het prentenkabinet, Friese instrumenten, zestiende- en zeventiendeeeuwse
Friese
schilderkunst,
Friese
volkskunst, Fries aardewerk waarbij het verschil in inspiratiebron tussen het Delfts en Fries aardwerk sterk benadrukt werd,
opnieuw
volkskunst
als
houtbewerking,
de
borduurwerk
en
Hindelooper
kamers,
de
Workumer
kamer, Friese volksgebruiken zoals die gewoon waren bij geboorte en trouwen,
AFB. 2.2 Het Chinees porselein werd na de reorganisatie in 1952 in overzichtelijke series in kasten tentoongesteld. Een didactisch sterk verbeterde presentatie in vergelijking met de vorige Porseleinzaal.
Friese sporten en klederdrachten, een zilversmidwerkplaats en –winkel en enkele andere winkels uit vroegere tijden, de Bisschopkamers, keramiek, de archeologische afdeling, de Middeleeuwse kamer en de Renaissance kamer. De route eindigde bij een achttiende-eeuwse keuken, een zuivelbedrijf en grote middeleeuwse stukken in de overwelfde kelders van het museum. Volgens Wassenbergh was er met de reorganisatie een goede chronologie bereikt: „Het hoofddoel, een chronologische rondgang in het museum is, wat de volgorde der kamers betreft, bereikt, echter ligt de ingang niet goed; deze zou bij de archaeologische afdelingen moeten zijn‟.168 Van die beperking in de chronologische opbouw van het verhaal over Friesland, een beperking die bijvoorbeeld bij de Historische Tentoonstelling ontbrak, was Wassenbergh zich dus terdege bewust. Het klopt inderdaad dat er van de archeologische afdeling naar de Middeleeuwen en Renaissance een chronologische lijn loopt. Uit de beschrijving van de behandelde onderwerpen in het museum blijkt echter dat dit het enige
167 168
Deze beschrijving is ontleend aan Wassenbergh, Glasbergen en Penning 1953. Wassenbergh 1953: 30.
46 gedeelte is waar dat het geval is. Daaromheen was er nog altijd sprake van een meer thematische ordening van de onderwerpen. Zoals gezegd was een ander hoofddoel van de reorganisatie de modernisering van de archeologische afdeling. Er kwamen geheel nieuwe vitrines, zowel voor langs de wanden als tussen en om de zuilen. Dit laatste had tot doel om deze aan het zicht te onttrekken. 169 De opstelling van de objecten binnen de afdeling was chronologisch. Enkele thema‟s als kleding, jacht en landbouw kregen bovendien een eigen vitrine. Voor de bezoeker werden kosten nog moeite gespaard als het ging om de presentatie van de voorwerpen: „In de vitrines zijn voorwerpen als urnen, bekers en beeldjes op glazen planken geplaatst, de sieraden en vele andere kleine voorwerpen zijn tegen de verticale achterwand bevestigd, een wijze van opstellen die zeer aantrekkelijk is voor de beschouwer, doch van de opsteller veel tijd en overleg vergt‟.170 Ook waren er ter verduidelijking voor de bezoeker in sommige vitrines door Douwe Osinga schilderingen aangebracht die een indruk konden geven van de omgeving
AFB. 2.3 De gereorganisserde archeologische afdeling. In de achterwanden zijn vitrines verwerkt waarin een selectie objecten te zien zijn. De zuilen werden aan het zicht onttrokken door ze in de hangende vitrines te verwerken. In de rechter hangende vitrine is een verduidelijkende schildering van Douwe Osinga te zien. 169 170
Ibidem 1953: 9. Ibidem 1953: 11.
47 waarin de voorwerpen thuishoorden (zie AFB. 2.3). Deze manier van presenteren werd al aan het einde van de achttiende eeuw door Charles Wilson Peale gebruikt in zijn natuurhistorische museum, om de leefwijze- en omgeving van de dieren te verduidelijken aan de bezoeker.171 De didactische waarde van de tentoonstelling van de archeologische voorwerpen stond dus hoger in het vaandel dan het tonen van alle voorwerpen. Het instructieve karakter van de vernieuwde opstellingen viel in de smaak bij de pers. Volgens de Leeuwarder Courant was de „aesthetisch buitengewoon gelukkige opstelling […] die telkens in cultuurperioden zijn bijeengebracht‟ een geweldig resultaat.172 Ook het resultaat van het experimenteren met de volgens Wassenbergh „enigszins gedurfde gele achtergrond‟ bij het Chinese porselein vond men erg mooi.173 Andere praktische aspecten van de vernieuwde opstellingen werden eveneens op prijs gesteld, zoals de manier waarop de tekst op de vitrines aan was gebracht: „Verdienstelijk is ook de wijze, waarop men in deze indirect verlichte hangende vitrines de zo beknopt mogelijk gehouden opschriften heeft aangebracht: op doorzichtige reepjes mica, waardoor aan de schoonheid der wel-geplaatste voorwerpen niet de minste afbreuk wordt gedaan‟.174 Al met al was het Fries Museum volgens Wassenbergh door deze reorganisatie een moderner museum geworden en was de opgelopen achterstand „glansrijk ingehaald‟. Hij noemt de reorganisatie niet voor niets een „modernisering‟.175 Er was een mijlpaal bereikt in de vooruitgang. De literatuur over onderwerpen die een relatie hadden met het museum was sterk uitgebreid en door de systematisch uitbreiding van de collectie viel duidelijk „een doelbewust streven naar het zo volledig mogelijk maken der verzamelingen te constateren, waardoor een zuiverder beeld van het rijke en gevarieerde culturele leven onzer voorouders kon worden verkregen‟. De depots waren behoorlijk verbeterd en de bezoekersaantallen namen toe en om deze nog meer te stimuleren werd het aantal tentoonstelling opgevoerd. Maar vooral van belang was het groeiende begrip van de nieuwe sociale functie van het museum. Door de grote museumtechnische verbeteringen was de didactische waarde van het museum gegroeid en er werden meer bruiklenen gegeven, waardoor meer mensen de voorwerpen konden zien en zij dus nog meer aan hun doel konden beantwoorden.
171
Bergvelt, Meijers en Rijnders 2005: 189-190. „Fries Museum gemoderniseerd. Archaeologische afdeling enig in ons land‟. Leeuwarder Courant, 21.11.1952: 11. 173 „Morgen wordt het Fries Museum weer voor het publiek opengesteld. Vandaag jubileumviering Fries Genootschap‟. Friesch Dagblad, 19.12.1952: 7. 174 „Vernieuwd Fries Museum wordt vandaag geopend. Oudheden nu in moderne omgeving‟. Leeuwarder Courant, 19.12.1952: 2. 175 Wassenbergh 1953: 30-33. 172
48 Wassenbergh was, net als de pers, heel tevreden over de reorganisatie, maar hij bleef toch ook naar de toekomst kijken. Zoals al eerder gezegd moest er, om de chronologie binnen het museum goed te krijgen, een nieuwe ingang komen bij de archeologische afdeling. Hiervoor moesten volgens hem enkele panden van het museum volledig gesloopt worden. Daar kon dan een geheel nieuwe moderne vleugel worden gebouwd met een monumentale ingang. „Pas als dit gedeelte voltooid is zal het museum enigszins aan moderne eisen voldoen.‟176
2.5 Conclusie: een didactische rondgang langs al het Friese Volgens verschillende auteurs zou Abraham Wassenbergh het Friese karakter van het Fries Museum tijdens zijn directeurschap hebben versterkt. Versterkt is daarbij het juiste woord, want het lijkt er op dat er wat de verzamelgebieden betreft in 1952 geen enorme verschuivingen plaats hadden gevonden sinds het einde van de negentiende eeuw. Nog altijd was er sprake van een universele verzameling objecten uit een breed scala categorieën, die er toe diende een „beeld van het rijke en gevarieerde culturele leven onzer voorouders‟ te tonen.177 Grote uitzondering vormt natuurlijk de Friese schilderkunst, een onderwerp waarin Wassenbergh zich enorm verdiepte en dat hij ook in het museum een plaats gaf. Tevens bestond er een continuatie van het beeld dat het Friese zich in het verleden bevond. Het moderne Friesland kwam wel aan bod in tijdelijke tentoonstellingen, maar in de vaste opstelling was er geen plaats voor. Het is niet voor niets dat in de omschrijving van de collectie uit de gids van 1953 nog altijd de tijdsbepaling „van de oudste tijden af tot het midden van de 19e eeuw‟ te lezen is.178 De reorganisatie van het Fries Museum in 1952 betrof dan ook vooral een museale reorganisatie. Niet aan de inhoud werd gesleuteld, maar de presentatie kreeg een nieuw jasje. De chronologische rondgang werd verbeterd, de objecten werden beter bestudeerd en daarna werd een weloverwogen presentatie gemaakt van die objecten die er toe deden. Dit alles moest van het Fries Museum een moderner museum maken, waarin de educatieve waarde een belangrijkere functie zou krijgen. Niet alleen het museumgebouw werd dus gemoderniseerd, maar ook de presentatie van de collectie. Boeles lijkt hierin zijn tijd vooruit te zijn geweest. Hij wees immers ook al op het feit dat er te veel objecten te zien waren in de zalen en dat nu
176
Ibidem: 35. Ibidem: 32. 178 Wassenbergh, Glasbergen en Penning 1953: 4. 177
49 de tijd was gekomen om een keurverzameling af te scheiden. Zijn idee om binnen het Fries Museum een combinatie te maken van verschillende manieren van tentoonstellen bleek later ook een blik in de toekomst te zijn geweest. De overzichtelijke reeksen van het keramiek en de archeologische afdelingen werden gecombineerd met de ingerichte interieurs van de middeleeuwse en renaissancekamers, waarvan de „karakters‟ volgens Wassenbergh heel verschillend waren.179
179
Verslag Fries Genootschap 1953: 11.
50
Hoofdstuk 3 1995: De laatste grote herordening
In 1970 vond een grote verandering plaats in de bestuurlijke achtergrond van het Fries Museum. In dat jaar werd de Stichting Het Fries Museum opgericht, waarmee het museum losgekoppeld werd van het Fries Genootschap en de Provincie financieel verantwoordelijk zou worden. In 1988 zou de Provincie voor het eerst een beleidsnota voor het museale beleid in Friesland schrijven, de Skets fan in nij provinsjaal museumbelied.180 Hoewel de medewerkers van het Fries Museum het dagelijkse beleid bleven voeren, werd ook de invloed van de Provincie in het Fries Museum vanaf 1970 steeds groter. Goffe Jensma wijt de loskoppeling van het Fries Genootschap en zijn museum vooral aan de financiële druk die op het Fries Genootschap rustte om het museum verder te professionaliseren.181 De kosten stegen onevenredig met de bezoekersaantallen. Financiële beperkingen hebben echter altijd een grote rol gespeeld in het verhaal van het Fries Museum en daarom werd ook al voor 1970 gepleit voor andere oplossingen. Zo beschreef de museumcommissie in januari 1951 al dat er naar hun mening vanuit het Fries Genootschap te weinig aandacht uitging naar het museum en dat er bekeken moest worden of het wel „het geschikte lichaam‟ was om het museum te beheren.182 Ook toenmalig voorzitter van het Fries Genootschap R. P. Cleveringa stelde zichzelf tijdens de viering van het 125-jarig bestaan van het genootschap in 1952 de vraag „[…] of de exploitatie van het Fries Museum niet beter zou geschieden door een overheidslichaam, de Provincie, die gemakkelijker bronnen kon aanboren voor aankopen, door haar nauwe banden met de gemeenten, beter belangstelling kan wekken en belangen van het personeel kan behartigen […] dan een privaatrechtelijke vereniging‟.183
180
Skets 1988. De Skets lijkt geïnspireerd te zijn op de uitkomst van het museumproject Friesland dat onder leiding stond van J. van Straalen en H. J. Aarts (zie Van Straalen 1981), een project dat voortvloeide uit de nota „Naar een nieuw museumbeleid‟. Zo vertoont de opbouw van museumbeschrijvingen gelijkenissen. Inhoudelijk zijn er echter ook verschillen te ontdekken. 181 Jensma 2002: 101-103. 182 Notulen vergadering Museumcommissie 23 januari 1951: 1-2. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummer 400. 183 „Fries Genootschap herdenkt 125 jarig bestaan‟. Friesch Dagblad, 20.12.1952: 9.
51 Een van doelen die Cornelis Boschma zich stelde bij zijn aantreden als directeur in 1963, was om van het Fries Museum een zelfstandige instelling te maken die gesubsidieerd werd door de Provincie.184 In een interview uit 2004, waarin teruggekeken werd op zijn directeurschap van het museum, stelde hij dat hij bij zijn vertrek in 1989 gezorgd had voor een „gespreid bed‟.185 Het Fries Museum was onderdeel geworden van de Provincie, de subsidies waren goed geregeld en de Kanselarij was door de rijksoverheid gekocht met de bedoeling het gebouw onderdeel te laten worden van het museum. Met de toevoeging van de Kanselarij aan het Fries Museum werd eindelijk werkelijkheid wat velen al langer hadden gewild (zie AFB. 3.1). Het uitzicht vanuit het Eysingahuis op het historische gebouw er tegenover werd al in 1880 door het Fries Genootschap geroemd (zie Hoofdstuk 1.3, p. 22) en voor Wassenbergh betekende de toevoeging van de Kanselarij aan het Fries Museum dat nog net voor zijn overlijden een droom uit kon komen.186 Al eerder had ook hij namelijk voor de vereniging van de Kanselarij en het Fries Museum door middel van een ondergrondse verbinding gepleit.187 Dat hij daarbij een vooruitziende blik had, zal nog blijken. Door de vereniging van de twee gedeelten aan weerszijden van de Turfmarkt was een reorganisatie van de collectie zowel mogelijk als noodzakelijk geworden. Op 16 april 1995 werden de tentoonstellingen in de Kanselarij geopend, terwijl het oudere gedeelte van het museum nog enkele jaren gesloten bleef voor het publiek. In de Kanselarij werd op dat moment een overzicht gegeven van de gehele collectie van museum. Het Fries Museum presenteerde zichzelf dus in deze opstelling. Daarom wordt in dit hoofdstuk de verbeelding van de Friese identiteit in deze opstelling, die onder leiding van directeur Rik Vos tot stand kwam, besproken. De ontwikkelingen binnen het museum op het gebied van educatie en collectievorming van de moderne kunst worden eveneens geschetst, zodat ook de achtergronden waartegen deze presentaties tot stand kwamen, duidelijk zijn.
3.1 Educatie in het Fries Museum Zoals in het vorige hoofdstuk te lezen was, kreeg het Fries Museum halverwege de twintigste eeuw een steeds grotere educatieve functie toebedeeld. Wassenbergh beschreef de nieuwe sociale functie en de daarbij horende didactische rol die een museum inmiddels had gekregen 184
Jensma 2002: 101-102. De Jong en Kunst 2004: 230. 186 Rik Vos. „Fries Museum dankt veel aan dr. Abraham Wassenbergh. Van onderkomen boeltje tot hoogwaardige collectie‟. Leeuwarder Courant, 28.08.1992: 19. 187 „Het Fries Museum werd onder dr. Wassenbergh (65) een FRIES museum‟. Leeuwarder Courant, 24.11.1962: 15. 185
52 en paste de presentatie in het Fries Museum daaraan aan. Deze nieuwe educatieve functie van het museum was ook voor zijn opvolger Boschma belangrijk. In zijn latere directeursjaren zou Boschma een belangrijke rol spelen bij de verwerving van vele objecten en ook publiceerde hij vaak over het museum en zijn collectie. In 1964, een jaar na zijn aantreden, schreef hij bovendien een nota over de instelling van een educatieve dienst in het museum. Daarin gaf hij onder andere aan dat het Fries Museum niet hét regionale onderzoekscentrum voor de kenners was, omdat de collectie daarvoor te slecht geïnventariseerd, gedocumenteerd en onderzocht was.188 Volgens Boschma was dit echter geen probleem. De tweede categorie museumpubliek die Boschma onderscheidde naast de kenners, was het algemene publiek, die de belangrijkste doelgroep was. Hen bedienen was belangrijker dan een onderzoekscentrum voor kenners te zijn. Aangezien dit algemene publiek geen hinder zou ondervinden van de achterstanden dat voor de kenners wel hinderlijk waren, hoefden die achterstanden niet te worden ingehaald. Slechts de wat statige ingang van het museum aan de Koningsstraat kon voor het algemene publiek een belemmering zijn om het museum te bezoeken. Een slecht geïnventariseerde, gedocumenteerde en onderzochte collectie was dat niet. In zijn nota richtte Boschma de aandacht vooral op het klassikale museumbezoek van scholieren. Dit bleef namelijk in het Fries Museum achter. Volgens Boschma kwam dit door de ontstane kloof tussen de docenten, die „in het algemeen op zijn best een flauwe notie van kunstgeschiedenis hebben‟, terwijl de museumprofessionals weinig ervaring hadden met didactische aspecten „die nodig zijn om een jeugdig publiek te bereiken‟. De schakel hierin zou volgens hem een educatieve dienst moeten zijn die contacten onderhoudt tussen het museum en de onderwijsinstellingen, zodat de onderwerpen die tijdens een museumbezoek aan de orde kwamen aan konden sluiten bij de lesprogramma‟s.189 Deze samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het museum was voor Boschma van groot belang voor de educatieve dienst, maar het was echter niet genoeg. Nog liever zag hij dat er een overkoepelende raad of commissie zou komen die het geheel kon overzien en zo een nog efficiëntere wisselwerking tussen onderwijsinstelling en museum kon bewerkstelligen.190 De inhoud van deze nota lijkt overigens in strijd te zijn met Boschma‟s latere positie binnen de Nederlandse Museumvereniging. Na het verschijnen van de nota Naar een nieuw museumbeleid van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in 1976, 188
C. Boschma. Nota betreffende de instelling van een educatieve dienst ten behoeve van de verzamelingen in het Fries Museum. Leeuwarden, september 1964. Tresoar te Leeuwarden. Archief Fries Genootschap. Toegangnummer 205-08, inventarisnummer 235. 189 Ibidem: 1. 190 Ibidem: 3.
53 waarin gesteld werd dat musea een grotere bijdrage moesten gaan leveren aan de educatie van de gehele bevolking, laaiden de gemoederen binnen de museumvereniging hoog op.191 Directeuren en conservatoren, waaronder dus Boschma, namen afstand van de zo sterk gestelde publieksgerichte taak. Ze kwamen daarmee tegenover de sectie educatieve diensten te staan en even dreigde er een splitsing. Dat Boschma tien jaar eerder juist een voorstander was van een educatieve dienst, lijkt in dit licht dus opmerkelijk. Met de nota van Boschma als grondlegger werd een jaar later de educatieve dienst in het Fries Museum opgericht, die zich van het begin af aan op groepsbezoeken zou richten.192 Dit was ook in eerste instantie de groep die men wilde benaderen, zoals blijkt uit Boschma‟s nota. Later realiseerde men zich dat hooguit een kwart van de bezoeken in groepsverband gedaan werden, waardoor er ook een programma werd opgezet voor de individuele bezoekers.193 Er werd een vierdelige begeleiding ontwikkeld die zich in het museum manifesteerde in een inleidend klankbeeld, informatie per voorwerp en stencils met uitgebreide informatie over een vertrek.194 Als afsluiting van het geheel werd een boek over het Fries Museum ontwikkeld dat de bezoeker kon aanschaffen in de winkel. Thuis kon men er dan nog eens in bladeren om, zo schrijft Boschma in de inleiding, dingen nog eens voor de geest te halen of kon bedenken waar men bij een volgend bezoek op wilde letten.195 In het boek werd eerst de geschiedenis van het museum beschreven, waarna per deelcollectie iets over de verzamelingen werd verteld. Er stonden zowel interieurfoto‟s van de opstellingen in het museum in als foto‟s van specifieke voorwerpen. Het boek is uitgegeven in een editie met Nederlandse en Friese tekst en in een editie met Engelse en Duitse tekst. Deze begeleiding werd ontwikkeld door Hugo Kingmans die meteen in 1965 aangesteld werd als hoofd van de educatieve dienst.196 In 1974 publiceerde hij zijn eerste bevindingen over de publieksbenadering in het Fries Museum, die vooral bestond uit de klacht dat er geen goed onderzoek gedaan was en kon worden gedaan naar de bezoekers.197 Hoewel er in de zomer van 1967 was geënquêteerd onder iets meer dan 500 bezoekers, was dit niet genoeg om er achter te komen wie de bezoeker van het Fries Museum was. En, zoals hij in 1981 nog maar eens herhaalde, is het voor een museum van groot belang te weten „wie tot zijn publiek gerekend wil worden, waarom men naar het museum gaat, wanneer men 191
De Jong 2008: 21-22. Kingmans 1981: 73. 193 Ibidem. 194 Ibidem: 74. 195 Boschma 1978: 5. 196 Verslag Fries Genootschap 1965: 10. 197 Kingmans 1974: 86. 192
54 komt, wat van een museum wordt verwacht en zeker ook, wat een museum voor een bezoeker zou kunnen betekenen‟.198 Educatie kreeg vanaf 1965 dus een steeds belangrijkere rol toebedeeld in het Fries Museum. Uit de beschrijving van het museum die de Provincie in 1988 maakte voor haar schets van het provinciale museumbeleid blijkt ook dat op dat moment 44 procent van de arbeidskrachten in het museum zich bezig hielden met de publieksfunctie van het museum, terwijl maar 21 procent zich bezig hield met de bewaarfunctie en nog geen tien procent belast was met wetenschappelijke taken.199 De gedachte dat een museum geen kennis hoefde te produceren maar deze vooral door moest geven, die we al eerder zagen, komt ook in deze getallen sterk naar voren. De wetenschappelijke functie was definitief vervangen door de educatieve. Deze toegenomen rol voor educatie was volgens Kingmans een van de factoren die er voor hebben gezorgd dat het museum na 1970 steeds grotere groepen publiek mocht ontvangen.200 Hij vergeet echter niet te vermelden dat ook de verbouwing van 1970 daarvoor van belang was. De ingang van het museum verhuisde toen naar de Turfmarkt en de bezoekers hoefden dus niet meer bij de monumentale voordeur van het Eysingahuis aan te kloppen (zie AFB. 1.2, p. 22). De drempelvrees die Boschma ook al toedichtte aan de oude ingang was hiermee dus weggenomen.
3.2 Meer aandacht voor moderne kunst Aan het einde van de jaren tachtig van de twintigste eeuw vond er op het gebied van de collectievorming een omwenteling plaats binnen het Fries Museum. Onder Wassenbergh kwam de aandacht voor moderne en hedendaagse kunst al licht op gang en vanaf 1956 stelde de Provincie ook een aankoopfonds beschikbaar om aankopen van eigentijdse Friese beeldende kunst te doen.201 Nu zouden deze verzamelgebieden echter een veel prominentere rol gaan krijgen in het Fries Museum, mede door Provinciaal initiatief en de beschikbaarheid van financiële middelen vanuit de landelijke politiek.202 198
Kingmans 1981: 73. Skets 1988: Bijlage B, 16. Onder de publieksfunctie werden de presentaties van de vaste en tijdelijke tentoonstellingen, de educatieve activiteiten, het aantrekken van publiek en de voorlichting verstaan. De bewaarfunctie spitste zich toe op het conserveren en restaureren van objecten, terwijl de wetenschappelijke taak van het museum in het onderzoeken en documenteren van de eigen objecten lag. Zie: Skets 1988: 13. 200 Kingmans 1981: 73. 201 Karstkarel 1980: 4-5. 202 Van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ontving het Fries Museum een aankoopfonds voor de verwerving van moderne kunst. Zie: „Jaarverslag Fries Museum 1990‟: 164. 199
55 Ten grondslag aan dit nieuwe aandachtsgebied moet ook een veranderde visie op het doel van het Fries Museum hebben gelegen. Voorheen was immers het doel om vooral het verleden van Friesland te tonen, terwijl nu ook het heden nadrukkelijk op de voorgrond werd geplaatst. Uit de schets van het provinciale museumbeleid van 1988 blijkt dat er inderdaad een vernieuwde functie aan het museum werd gegeven. Een museum zou volgens de Provincie een dubbele functie in de gemeenschap vervullen.203 Terwijl het enerzijds de uiterlijke verschijningsvormen van de gemeenschap registreerde, droeg het aan de andere kant ook bij aan de verandering en voortgang in die gemeenschap. Deze combinatie zou er voor moeten zorgen dat de bezoeker de mogelijkheid kreeg iets te leren over de eigen situatie, maar ook over de achtergrond daarvan. Om dit te bereiken was volgens de Provincie een museumbestel nodig waarin een overzicht werd gegeven van de staatkundige verhoudingen, van het dagelijks leven en de maatschappelijke omstandigheden en kunstzinnige uitingen van en in Friesland door de eeuwen heen. Los daarvan moest er ook een overzicht van de natuur in Friesland door de eeuwen heen gepresenteerd worden.204 Dat het heden in al deze gebieden ook een belangrijke rol speelde, was voor de Provincie vanzelfsprekend: „Het is duidelijk dat de musea zich niet alleen moeten richten op wat geweest is. De registratie van wat vandaag is is voor de confrontatie met het eigen bestaan net zo belangrijk. De musea hebben immers een functie om bij te dragen aan verandering en vooruitgang van een normen- en waardenpatroon van een gemeenschap‟.205 Overigens was de Provincie van mening dat het Fries Museum op dat moment een groot gat te vullen had in de collectie. De collectie moderne en hedendaagse kunst werd niet representatief bevonden en vooral van de periode 1900 tot 1950 ontbraken voldoende goede werken.206 Bovendien vond de Provincie de collectie, zoals die nu gepresenteerd was, niet de juiste voor het centrale museum voor cultuurhistorie in de regio.207 Een algemeen overzicht van waaruit naar andere delen van de collectie en zelfs naar andere gespecialiseerde musea kon worden verwezen, ontbrak. Het was slechts een presentatie van verschillende hoogtepunten waartussen het verband niet duidelijk was.
203
Skets 1988: 17. Ibidem: 18. 205 Ibidem. De nota van de Provincie is alleen in het Fries geschreven. Dit is een eigen vertaling, de originele Friese tekst luidt: „It seit himsels dat de musea har net allinne rjochtsje moatte op wat west hat. De registraasje fan wat hjoed is is foar de konfrontaasje mei it eigen bestean like wichtich. De musea hawwe ommers in funksje om by te dragen ta feroaring en fuortgong fan in noarme- en weardepatroan fan in mienskip‟. 206 Ibidem: 23. 207 Ibidem: 24. 204
56 Over de collectievorming van moderne en hedendaagse kunst in Friesland was eind jaren tachtig veel discussie. De Provincie wilde in de uiteindelijke schets van het museumbeleid dan ook geen verdere uitwerking van de plannen op dit gebied opnemen, vanwege de vele reacties die er op de eerste versie waren gekomen. 208 De vraag was vooral of er een zelfstandig museum voor moderne en hedendaagse Friese kunst moest komen. Er werd een commissie in het leven geroepen om tot een oordeel te komen over hoe men in Friesland om zou moeten gaan met de moderne en hedendaagse kunst. Wim Beeren, toenmalig directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, kreeg de leiding over deze commissie, waarin naast hem toenmalig conservator van het Groninger Museum Marie-Hélène Cornips, toenmalig medewerker van het RKD Evert van Straten en Thom Mercuur, die op dat moment tentoonstellingsmedewerker van het Fries Museum was, zitting hadden. In het jaarverslag van het Fries Museum over 1988 staat te lezen dat de commissie in meerderheid adviseerde „de moderne kunst te behandelen als een afdeling van het Fries Museum‟.209 Het was aan Rik Vos, directeur van het Fries Museum van 1 mei 1990 tot 1 november 1996, om dit hernieuwde inzicht tot uiting te brengen in de collectie en presentatie van het Fries Museum. Eind jaren tachtig werd een toekomstig beleid ontwikkeld voor het museum, waarbij men niet alleen cultuurhistorie centraal wilde stellen maar juist ook hedendaags en actueel wilde zijn.210 Het verzamelbeleid richtte zich, mede op aanraden van de commissie Beeren, op drie pijlers.211 Allereerst moesten de lacunes in de collectie van belangrijke werken van Friese kunstenaars uit de twintigste eeuw worden opgevuld. Daarnaast moesten sleutelstukken uit het werk van de nu levende kunstenaars verworven worden. Tot slot moest ook werk van beginnende kunstenaar worden aangekocht. Als Friese kunstenaars werden daarbij kunstenaars gezien die van oorsprong afkomstig waren uit Friesland. In het begin van het beleid was er nog sprake van dat de plaats van inschrijving van de kunstenaar doorslaggevend zou zijn, maar daar wist Vos volgens eigen zeggen vaak wel omheen te werken.212 Een pure definitie van een Friese kunstenaar is dus niet gegeven, zij het dat de regionale grenzen een criterium schijnen te zijn geweest. De
208
Ibidem: 34. „Jaarverslag Fries Museum 1988‟: 141. De minderheid werd gevormd door Thom Mercuur, die juist voor een nieuwbouw aan de oever van het Tjeukemeer pleitte, zie: Herma Hekkema. „Rik Vos‟ voorkeur voor krachtig, stevig èn Fries werk‟. Nieuwsblad van het Noorden, 15.12.1995: 33. In 2004 zou hij de wens van nieuwbouw voor een Fries museum voor moderne kunst werkelijkheid zien worden met de opening van het op zijn initiatief en onder zijn leiding opgerichte Museum Belvédère in de landelijke omgeving van Oranjewoud. 210 „Jaarverslag Fries Museum 1989‟: 151. 211 Herma Hekkema. „Rik Vos‟ voorkeur voor krachtig, stevig èn Fries werk‟. Nieuwsblad van het Noorden, 15.12.1995: 33. 212 Ibidem. 209
57 Provincie had Friese kunst echter eerder gedefinieerd als verbeeldingen van Friesland in de ogen van beeldende kunstenaars.213 Voor hen was de connectie met het Friese dus vooral thematisch van aard. In de praktijk lijkt vaak een combinatie van deze twee benaderingen geleid te hebben tot de definiëring van de Friese kunstenaar. Dat de moderne kunst een wezenlijk onderdeel uit zou gaan maken van het beleid dat Vos in het Fries Museum voerde, blijkt wel uit het feit dat hij in het jaarverslag over 1991 schreef dat het museum, nadat alle plannen uit zouden zijn gevoerd, structureel aandacht zou gaan besteden aan de moderne kunst.214 De vanzelfsprekendheid die de Provincie eerder al aan de dag legde voor de invoeging van moderne kunst in het verzamelgebied van het Fries Museum, deelde hij: „Het spreekt vanzelf dat het voor dit museum voor de hand ligt om de Friese beeldende kunst vanaf ongeveer 1900 tot heden uitvoerig aan de orde te laten komen‟. De presentatie van de collectie moderne kunst moest volgens Vos bestaan uit een combinatie van een zo nu en dan wisselende vaste opstelling en een ruimte waarin tijdelijke tentoonstelling gehouden konden worden. Ieder jaar zouden er vier tijdelijke tentoonstellingen plaatsvinden, waarbij afwisselend aandacht werd besteed aan een groot Fries kunstenaar, een nieuwe Friese kunstenaar, een ontwikkeling binnen de Friese moderne kunst en aan een dergelijke ontwikkeling van buiten de provincie.215 Vos‟ opvolger Wim van Krimpen zou het beleid aangaande de moderne kunst vanaf 1996 nog verder uitwerken. 216 Hij was van mening dat de ontwikkelingen in Friesland niet op zichzelf stonden en richtte zijn aandacht daarom ook op de hedendaagse Nederlandse kunst. Het Fries Museum werd de plek waar jonge hedendaagse kunstenaars uit het noorden van Nederland hun werk konden tonen. Al deze ontwikkelingen hadden tot gevolg dat er in de afgelopen twee decennia kritiek ontstond op de enorme nadruk op moderne kunst en tijdelijke tentoonstelling in het museum, terwijl de eigen vaste collectie wel vergeten leek. Volgens Saskia Bak, de huidige directrice van het Fries Museum, was deze kritiek onterecht en was er wel degelijk sprake van een afgewogen programmering van oude en moderne kunst.217 Een korte blik in de jaarverslagen van het museum uit de periode waarin Vos directeur was, bevestigt dit ook. Zo werd er in 1990 naast een „zomersalon‟ waarin zes jonge Friese kunstenaars hun werk presenteerden ook een tentoonstelling georganiseerd over het beeld van de cultuur van de elite in Friesland tussen 1500 en 1900. In 1992 konden liefhebbers van textiel in het Fries Museum terecht voor 213
Skets 1988: 33. „Jaarverslag Fries Museum 1991‟: 175. 215 „Jaarverslag Fries Museum 1993‟: 172. 216 Bak 2002: 318. 217 Ibidem. 214
58 de tentoonstelling Sleeping Beauty over beddengoed uit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw. Ook in 1996, een jaar na de opening van de Kanselarij, werd er met de reizende tentoonstelling Friezen, Saksen en Denen. Culturen aan de Noordzee, 400 tot 1000 n. Chr. aandacht besteed aan iets anders dan moderne en hedendaagse kunst. Hoewel er binnen het tentoonstellingsbeleid van het Fries Museum dus nog altijd aandacht bestond voor oude kunst en andere onderdelen van de collectie, staat het buiten kijf dat de aandacht voor moderne kunst enorm gegroeid was. De kritiek die zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld mag dan onterecht zijn geweest, hij is wel illustratief voor de gegroeide nadruk op het verzamelgebied van de moderne en hedendaagse kunst binnen het Fries Museum, die zich vanaf het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw manifesteerde.
3.3 De tentoonstellingen in de Kanselarij In 1991 werd de architect Gunnar Daan (1939) gevraagd om van het oude gedeelte van het Fries Museum aan de ene kant van de Turfmarkt en de Kanselarij aan de andere kant van de straat één geheel te maken.218 Deze Nederlandse architect had vanaf 1971 zijn eigen architectenbureau en vestigde zich in 1974 in Friesland. Daan kreeg als opdracht een ingang voor het museum te creëren en bovendien moest er een vaste verbinding komen tussen de twee gedeelten, waarmee het voor bezoekers meteen duidelijk zou zijn dat de gebouwen tot hetzelfde complex behoorden. Daan ontwikkelde een luchtbrug van glas en staal tussen de twee gedeelten, mede omdat een ondergrondse verbinding te duur werd bevonden. Een jaar later bleek dat de luchtbrug geen genade kon vinden in de gemeenteraad, waarop er door de architect alsnog een ondergrondse tunnel
218
„Jaarverslag Fries Museum 1991‟: 173.
AFB. 3.1 De Kanselarij en het Fries Museum. Op de voorgrond is de nieuwe ingang te zien die in 1995 geopend werd. Gunnar Daan ontwierp een metalen gevel met de glazen piramidevorm. Aan de overzijde van de straat bevindt zich eenzelfde gevel. De twee zijn verbonden door de grijze bestrating die de plattegrond van de ondergrondse tunnel volgt. Rechts van de nieuwe gevel is de zestiende-eeuwse Kanselarij te zien, die vanaf 1995 onderdeel werd van het Fries Museum.
59 werd ontworpen.219 Deze tunnel met een ovalen plattegrond zou behalve doorgang naar de andere zijde van het museum eveneens gaan fungeren als tentoonstellingsruimte.220 Op straatniveau werden beide delen verbonden door identieke metalen gevels met een glazen piramidevorm er in aan weerskanten van de straat (zie AFB. 3.1). In de bestrating werd bovendien de ovale vorm van de tunnel aangebracht. Zo was de verbinding gemaakt. Daarnaast maakte Daan de oude Kanselarij tentoonstellingsklaar. Hierbij was het voor hem het belangrijkste om het zestiende-eeuwse gebouw zo veel mogelijk in tact te laten en voor zichzelf te laten spreken.221 Daarvoor ontwierp hij de noodzakelijke eigentijdse toevoegingen zoals de luchtverversingssystemen en de verlichting in een moderne stijl, zodat ze los in de authentieke ruimtes konden fungeren. Over de inrichting van het nieuwe gedeelte is lang nagedacht. In 1991 werd een inrichtingsplan beschreven waarbij op de begane grond van de Kanselarij de publieke functies als ruimte voor ontvangsten, winkel en restaurant gevestigd zouden worden.222 In de kelders zou vervolgens de metaalcollectie, voornamelijk bestaande uit het Fries zilver, tentoongesteld worden en op de eerste etage werd ruimte gemaakt voor de grote zestiende-eeuwse collectie, waarbij door het gebruik van thema‟s als religie en bestuur een beeld moest worden gegeven van Friesland in die tijd. De grote voorzaal zou ingericht worden als een topstukkenzaal, wat volgens het jaarverslag een noviteit zou worden.223 De topstukken moesten de bezoeker gaan „verbazen, verrukken en de weg wijzen naar afdelingen elders in het totale complex‟. In de topstukkenzaal op de eerste verdieping van de Kanselarij was in 1995 dan ook een grote verscheidenheid aan objecten te zien.224 Zo waren er zowel hoogtepunten uit de verzameling Bisschop en een traditioneel Fries kostuum te zien, maar ook moderne en hedendaagse werken van Eja Siepman van den Berg en Sjoerd de Vries. En naast een zeventiende-eeuwse bedstedewand en een reeks gouden en zilveren zwepen uit het begin van de achttiende eeuw stond er eveneens een Harley Davidson Liberator, een motor uit de
219
„Jaarverslag Fries Museum 1992‟: 157. Herma Hekkema. „Een historisch museumgebouw met een blik op de toekomst‟. Nieuwsblad van het Noorden, 12.05.1995: 29. 221 Ibidem. 222 „Jaarverslag Fries Museum 1991‟: 173. 223 Ibidem. 224 De beschrijving van de inrichting van de Kanselarij in 1995 is ontleend aan informatie uit diverse krantenartikelen samen met de beschrijving die Rik Vos in het laatste Fries Museum bulletin van juni 1995 gaf, zie: Vos 1995. In de archieven van het Fries Museum zelf was over de inrichting geen bruikbaar materiaal te traceren (zie: Inleiding, 9). 220
60 collectie van het Verzetsmuseum (zie AFB. 3.2).225 Alle categorieën objecten uit de collectie van het Fries Museum waren hier dus vertegenwoordigd. In het Nieuwsblad van het Noorden noemde Vos de zaal een „microkosmos van het museum‟ en in de Leeuwarder Courant legde hij de zaal uit als een stalenboek van het Fries Museum.226 In deze zaal kon de bezoeker in een korte tijd niet alleen zien hoe breed de collectie van het Fries Museum was, maar ook de hoge mate van kwaliteit van de bewaarde objecten bewonderen.227 De teksten bij de objecten verklaarden waarom de objecten zo belangwekkend waren en de bezoeker zou na een bezoek aan deze zaal kunnen bedenken wat hij in het Fries Museum nog meer wilde gaan zien.228
AFB. 3.2 De topstukkenzaal op de eerste verdieping van de Kanselarij in 1995. Er was een zeer diverse combinatie van objecten te zien. Op de voorgrond staat een motor uit de collectie van het Verzetsmuseum, met daarachter een zeventiende-eeuwse bedstedewand. Het overkoepelende thema dat alle objecten een relatie hebben met Friesland, lijkt in de presentatie weggevallen te zijn.
225
In 1995 had het Verzetsmuseum Friesland in de kapconstructie van de Kanselarij een plaats gekregen. Op voorstel van de Provincie was dit voorheen zelfstandige museum een onderdeel van het Fries Museum geworden. Zie: Skets 1988: 26. 226 Herma Hekkema. „Oude droom van Rik Vos werkelijkheid geworden‟. Nieuwsblad van het Noorden, 14.04.1995: 41, en Asing Walthaus. „Fries Museum stap voor stap open‟. Leeuwarder Courant, 14.04.1995: 35. 227 Herma Hekkema. „Oude droom van Rik Vos werkelijkheid geworden‟. Nieuwsblad van het Noorden, 14.04.1995: 41. 228 Asing Walthaus. „Fries Museum stap voor stap open‟. Leeuwarder Courant, 14.04.1995: 35.
61 In deze presentatie lijkt het overkoepelende geheel van de collectie verloren te zijn gegaan. In de vitrines werden topstukken van de verschillende deelcollecties getoond en deze lijken als een soort inhoudsopgave de bezoeker gewezen te hebben op de verschillende afdelingen van het museum. Ook in de eerdere presentaties waren de voorwerpen veelal thematisch opgesteld, maar altijd binnen het overkoepelende kader van de Friese historie. Omdat de objectteksten verloren zijn gegaan, is niet exact na te gaan of dat in deze topstukkenzaal ook het geval was. Het lijkt er echter op dat de nadruk vooral lag op de deelcollecties en de kwaliteit daar van en dat het onderlinge verband in deze presentatie verwaterde. Verder werd de Kanselarij in grote lijnen naar het eerder gemaakte inrichtingsplan ingericht. In de kelders werden de zilveren voorwerpen tentoongesteld in vitrines waarvan de ronde bovenzijde de lijnen van de gewelven volgden. Er werd thematisch een overzicht gegeven van de zilveren objecten die in Friesland waren gemaakt. Dit regionale verband was voor de bezoeker waarschijnlijk duidelijk en hoewel het zilver in deze kelders geïsoleerd werd van de rest van de collecties en dus losgekoppeld werd uit het grote overkoepelende thema, was het een sfeervolle omgeving geworden waarin de voorwerpen zeer tot hun recht kwamen. Op de begane grond van de Kanselarij werd de Friese schilderkunst en kunstnijverheid van de zeventiende eeuw getoond. In de grote zaal waren naast enkele meubelstukken voornamelijk portretten te zien (zie AFB. 3.3). Net als het zilver waren vele van deze portretten gemaakt om mee te pronken in de grote states van de rijke families. Ze waren volgens Vos toonbeelden van de welvaart van die periode en daarom was er voor gekozen deze portrettraditie zo nadrukkelijk te presenteren.229 In de kleine zaal er voor werden andere genres uit de schilderkunst van die periode getoond, zoals zeestukken, religieuze werken en landschappen. De achterzaal op de begane grond was ingericht als filmzaal, waar eveneens inleidende bijeenkomsten voor groepen en scholen gehouden konden worden. Op de eerste verdieping kreeg, naast de grote topstukkenzaal, de geplande presentatie van de zestiende eeuw vorm. In de kleine zaal werd een overzicht gegeven van voorwerpen die herinnerden aan de ontwikkelingen op bestuurlijk, religieus en stilistisch vlak die in deze eeuw in Friesland plaatsvonden. De zestiende eeuw werd door Vos gezien als een eeuw van verandering waarin de basis werd gelegd voor de vorming van het moderne Friesland. In de achterzaal zouden zogenaamde detailstudies op dit gebied gepresenteerd worden met als
229
Herma Hekkema. „Oude droom van Rik Vos werkelijkheid geworden‟. Nieuwsblad van het Noorden, 14.04.1995: 41.
62 overkoepelend thema Cultuur in Friesland. Personen of gebeurtenissen uit het verleden die hadden gezorgd voor vernieuwingen op dit gebied werden hier behandeld.
AFB. 3.3 De inrichting van de benedenzaal van de Kanselarij in 1995. De zeventiende-eeuwse portretten vormen hier de hoofdmoot van de presentatie. In de kleine zaal op de achtergrond werden zeestukken, religieuze werken en landschappen gepresenteerd. Aan het plafond is het door Gunnar Daan ontworpen luchtverversingssysteem te zien.
Het Friese element is in al deze presentaties vrij duidelijk. Het gaat om objecten die iets vertelen over gebeurtenissen in Friesland. Wat daarbij opvalt is dat er nog altijd veel aandacht gaat naar de gebeurtenissen en ontwikkelingen in het Friese verleden. In de inrichting van de Kanselarij in 1995 is behalve in de zaal met topstukken niet direct ruimte gemaakt voor de collectie moderne kunst, terwijl bijvoorbeeld de oude schilderkunst en het zestiende-eeuwse zilver wel nadrukkelijk aanwezig waren. Deze voorwerpen werden gezien als de basis waarop het heden zich kon manifesteren en dus lag de voorkeur bij de oudere kunst uit de bloeiperiode van de zestiende en zeventiende eeuw, die wellicht aan het oude gebouw ook een beter onderkomen hadden dan de moderne werken. Met het verplaatsen van delen van de oude collectie van het oudere gedeelte van het museum naar de Kanselarij aan de andere kant van de straat, kwam daar echter een grote ruimte vrij. In september 1995 werd daar met de tentoonstelling Salut au Monde, die een presentatie gaf van het Friese landschap in de moderne kunst, de start van de presentatie van de afdeling Moderne Kunst in het Fries Museum gemaakt. Hiermee zou er in het museum voortaan altijd werk te zien zijn van Friese kunstenaars uit de twintigste eeuw en zou de weegschaal van de collectie van het Fries Museum niet langer doorslaan naar het verleden, maar een evenwicht vinden tussen het heden en het verleden. Overigens zou de
63 topstukkenzaal in 1997, toen alle gebouwen met een bezoek van Koningin Beatrix weer geopend werden voor het publiek, moeten wijken voor een presentatie van moderne kunst.230 Rik Vos had inmiddels zijn functie neergelegd en zijn vertrek lijkt ook het vertrek van de topstukkenzaal in te hebben geluid.
3.4 Conclusie: het heden naast het verleden Aan het einde van de jaren tachtig van de twintigste eeuw ontstond er een veranderd inzicht in wat voor het verbeelden van de Friese cultuur van belang was. Doordat er een besef doordrong dat niet alleen het verleden bepalend was voor de Friese cultuur, maar dat ook het heden in de vorming van die cultuur een belangrijke rol speelde, was het verleden niet langer alleenheerser op de markt. Het heden zou net zo veel bijdragen aan de culturele ontwikkelingen in Friesland. Hierdoor veranderde ook het verzamelbeleid van het Fries Museum. De moderne en hedendaagse kunst, die de culturele uitingen van het heden toonde, kreeg een groter belang toebedeeld in de collectievorming. Met behulp van landelijke financiële steun werd het bezit van werken van Friese beeldende kunstenaars uit het nabije verleden, het heden en de toekomst enorm uitgebreid. Dat de aandachtsweegschaal van het Fries Museum volgens sommigen zou zijn doorgeschoten naar de kant van de moderne kunst, is illustratief voor deze ontwikkeling. Ook in de presentatie van de collectie was de gegroeide aandacht voor moderne kunst zichtbaar. In de inrichting van de Kanselarij van 1995 lijkt dit nog niet overduidelijk te zijn geweest. Slechts in de topstukkenzaal waren voorbeelden te zien uit de collectie moderne en hedendaagse kunst. Als snel na de opening van de Kanselarij werd echter voor het eerst in de historie van het Fries Museum een aanzienlijke afdeling Moderne Kunst geopend. Er waren werken te zien van kunstenaars die van oorsprong Fries waren of in Friesland werkten. Vanaf dat moment zou er in het museum altijd werk te zien zijn van twintigste-eeuwse Friese kunstenaars. Hoewel het dus volgens sommigen mag hebben geleken alsof de moderne kunst in 1995 meer aandacht kreeg dan de oudere kunst, moet gesteld worden dat vanaf 1995 zowel het heden als het verleden in de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum een even grote rol zouden gaan vervullen. De rol van de Provincie, die vanaf 1970 financieel 230
Karin de Mik. „“Mata Hari is onze Mona Lisa”; Heropend Fries Museum wil Louvre van het Noorden zijn‟. NRC Handelsblad, 15.03.1997: 7.
64 verantwoordelijke van het Fries Museum werd, moet hierin niet onderschat worden. Wellicht was het hun visie die ervoor zorgde dat ook in het Fries Museum het heden een plaats zou veroveren.
65
Hoofdstuk 4 1881 tot 1995: De verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum
In de voorgaande hoofdstukken zijn de presentaties van het Fries Museum in 1881, 1952 en 1995 onderzocht om een beeld te creëren van de verbeelding van de Friese identiteit in die opstellingen. In dit hoofdstuk wordt vanuit een vergelijking van de presentaties van die drie momenten een ontwikkeling van de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum geschetst. Allereerst worden de belangrijkste inhoudelijke verschuivingen benoemd die uit de voorgaande hoofdstukken naar voren zijn gekomen, waarna de gesignaleerde ontwikkelingen op het museale vlak besproken worden. Bij dat laatste wordt bovendien kort naar parallel lopende nationale en internationale ontwikkelingen worden.
4.1 Inhoudelijke verschuivingen De grootste omschakeling die in de presentaties van het Fries Museum gedurende de onderzochte periode op te merken valt, is de veranderde omgang met het verleden en het heden. In 1881 kwam de presentatie voort uit de wens van het Fries Genootschap om het typische Friese te behouden en te bewaren. Daarbij richtte men zich vooral op aspecten uit de Friese historie. De essentie van alles dat Fries was, lag in het verleden. Daartegenover staan in het laatste kwart van de twintigste eeuw de uitspraken van zowel de Provincie als museumdirecteur Vos over de vanzelfsprekendheid van het tonen van de hedendaagse cultuur van Friesland in het Fries Museum. Dergelijke uitspraken waren honderd jaar eerder ondenkbaar geweest. Deze veranderde houding tegenover het heden is ook af te lezen aan de aandacht die verschillende verzamelgebieden in de presentaties van 1881, 1952 en 1995 kregen. Vooral de afdelingen van de terpvondsten en de geologie verdwenen steeds dieper in het geheel. Terwijl de Historische Tentoonstelling in 1877 nog met een grote verzameling aardsoorten uit Friesland opende, zijn deze monsters in 1995 al lang niet meer terug te vinden in de opstelling. De reorganisatie van 1952, die immers vooral een reorganisatie van de archeologische afdeling betrof, toont aan dat de archeologische afdeling op dat moment nog
66 altijd een grote rol speelde in het Fries Museum. Maar vele terpvondsten zijn ook toen al naar het depot verhuisd en het belang van deze afdeling lijkt in 1995 rechtgetrokken met overige verzamelgebieden. Dit geldt eveneens voor de aandacht die besteed werd aan de Hindelooper kamer. In de Historische Tentoonstelling was deze ruimte de grote publiekstrekker en ook in de opstelling van 1881 was het een van de eerste vertrekken die de bezoeker te zien kreeg. In 1952 werd de kamer echter al verplaatst uit het begin van de rondgang en in de topstukkenzaal van 1995 is het thema Hindeloopen onderdeel geworden van een hele reeks topstukken en zijn inmiddels de deelcollecties textiel en volkskunst hieruit voortgekomen. Dat het Fries Museum de kamer echter nog altijd van grote waarde acht, blijkt wel uit het feit dat hij nog eens opgefrist werd voor de heropening van het Eysingahuis in 1998.231 Er is geen sprake van om de kamer naar het depot te verhuizen, maar de enige publiekstrekker in de presentatie is hij ook niet meer. Een verzamelgebied dat gaandeweg de geschiedenis van het Fries Museum meer aandacht kreeg in de presentaties, is dat van de beeldende kunst. In eerste instantie werden vooral schilderijen verzameld om volkskundige of historische redenen. Niet het schilderij zelf was onderwerp van studie, maar het afgebeelde of de maker ervan was van belang. Met de studies naar de Friese schilderkunst, geïnitieerd door Wassenbergh, kreeg echter ook de kunsthistorische waarde van de objecten een steeds groter belang. Niet langer waren de schilderijen de illustraties bij andere objecten, maar ze werden zelf objecten die het waard waren om bestudeerd en tentoongesteld te worden. Ook voor de collectie zilver van het Fries Museum geldt dit. De opmerking van Dirks over de Poptaschat en de betere uitwerking van deze objecten in de daaropvolgende catalogus illustreren dit, en in de presentatie van 1995 is het zilver als aparte deelcollectie gepresenteerd in de kelder van de Kanselarij in speciaal daarvoor gemaakte vitrines. Het meest sprekende voorbeeld voor de veranderde omgang met het verleden en heden is natuurlijk de toevoeging van de collectie moderne kunst aan de verzamelgebieden van het Fries Museum aan het einde van de twintigste eeuw geweest. Het is niet zo dat er voor die tijd geen moderne en hedendaagse kunst te zien was in het museum. Natuurlijk was er de verzameling schilderijen van Suringar die in de schilderijenzaal op de bovenste verdieping van de eerste uitbreiding van het museum getoond werd en ook organiseerde Wassenbergh tentoonstellingen voor hedendaagse kunst. Dit deed hij echter pas toen de zogenaamde ware schatten tijdens de Tweede Wereldoorlog opgeborgen waren en de verzameling schilderijen
231
Bak 2002: 315.
67 uit de schenking van Suringar werd aan het einde van de negentiende eeuw gezien als pauze tussen de echt belangrijke stukken die in het museum te zien waren. Er was dus wel moderne kunst, maar deze was ondergeschikt aan de andere stukken. Pas in de laatste twee decennia van de twintigste eeuw ontstond er een geheel andere visie op het integreren van het hedendaagse Friesland in het Fries Museum en daarmee is dit relatief gezien de meest recente ontwikkeling binnen de veranderde aandacht voor verschillende verzamelgebieden.
Deze aandacht voor de moderne kunst is een directe aanwijzing voor de veranderde omgang met het heden in de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum. Indirect toont de steeds kleiner wordende nadruk op de historische componenten binnen de presentaties dit aan. Van een presentatie die puur op de geschiedenis van Friesland gericht was, veranderde de presentatie zich in een meer uitgebalanceerd geheel waarin die historie nog altijd belangrijk is, maar waarin ook het heden wordt ingezet om het typisch Friese te tonen. De veranderde functie die het Fries Museum in de loop der jaren gekregen heeft of zichzelf toedichtte, speelt in de gewijzigde omgang met het heden een niet te onderschatten rol. Van een levende catalogus van alles dat Fries was in 1881, ontwikkelde het museum zich via een didactisch centrum in 1952 naar een plek waar ook de actualiteit aan het publiek werd getoond in 1995. Het tonen van normen en waarden kan niet zonder hedendaagse werken, terwijl een levende catalogus van alles dat als Fries werd gezien geen hedendaagse objecten nodig had, aangezien men de waarde van de Friese cultuur uit het verleden en niet uit het heden haalde. Daarnaast is de verschuiving inherent aan de tegenwoordige paradoxale benadering van het Friese, waarbij authenticiteit en modernisering met elkaar in conflict raken. Volgens Goffe Jensma bestaat er vandaag de dag aan de ene kant een hang naar het traditionele verleden, wat zo kenmerkend lijkt voor een definiëring van het Fries eigene.232 In de huidige globaliserende wereld is er echter ook sprake van een wens om mee te gaan met de tijd. Bovendien ziet Jensma een verschuiving in de beeldvorming van Friesland en de Friese cultuur.233 Waar men in de negentiende en de vroege twintigste eeuw deze beeldvorming vooral baseerde op taal, geschiedenis en literatuur, is er vandaag de dag veel meer aandacht voor de ervaring van landschappelijke elementen en sporten. Van kennis van het verleden is
232 233
Jensma 2008: 25. Ibidem: 26-27.
68 men overgegaan op beleving van het heden, een ontwikkeling die volgens Jensma past binnen de huidige moderniserende en globaliserende samenleving.234 De vraag rijst of deze huidige ontwikkelingen ook al ten grondslag lagen aan de omslag die het Fries Museum in de laatste twee decennia van de twintigste eeuw maakte. De integratie van het tonen van hedendaagse ontwikkelingen binnen het geheel van authentieke objecten kan hierop duiden. Er is echter ook gebleken dat het grote geheel in de presentatie van 1995 zoek was geraakt en dat de moderne kunst een eilandje binnen de collectie was, net als de andere deelcollecties dat waren geworden. Bovendien blijkt uit de bewaard gebleven gegevens dat een discussie over het contrast tussen het authentieke verleden en het actuele heden van Friesland niet gevoerd is binnen de organisatie. Een mogelijke vooruitstrevende blik van het Fries Museum lijkt hiermee uitgesloten te zijn.
Een opvallende afwezige in de verzamelgebieden van het Fries Museum lijkt overigens de Friese taal te zijn. Een eigen taal is een belangrijk onderdeel van een eigen cultuur. Het Fries Genootschap hield zich in de beginperiode bezig met de bestudering van de taal en in de Historische Tentoonstelling was dan ook een kleine afdeling met letterkundige voorwerpen ingericht. Al snel verdwijnt dit onderdeel echter uit het zicht en in het Fries Museum is over het algemeen weinig aandacht geschonken aan het Fries.235 Bezoekers ervoeren de afwezigheid van de taal in het museum en er kwam kritiek. Hierop verantwoordde Boeles in 1928 de keus van het Fries Genootschap om minder aandacht te geven aan de Friese taal en literatuur in de presentaties en het onderzoek. 236 Het Fries Genootschap richtte zich, volgens Boeles, in eerste instantie op die aspecten van de Friese cultuur die snel verloren dreigden te gaan. Door de grote hoeveelheid afgegraven terpen moesten er vele terpvondsten worden gearchiveerd, de laatste overblijfselen van de Friese volkskunst moesten bewaard blijven en door de modernisering zouden de traditionele zuivelbedrijven verdwijnen. Vanwege de beperkte middelen die het Fries Genootschap tot zijn beschikking had, moest men keuzes maken. De literair-historische bronnen stonden niet op het punt om verloren te gaan en dus vonden zij niet hun weg naar het museum. Het ontbreken van een presentatie over de Friese taal als onderdeel van een verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum past echter ook binnen de ontwikkeling die de bestudering van het Fries door heeft gemaakt. Het Fries Genootschap was 234
Jensma 2010: 215-216. Zo verschenen publicaties en gidsen van het museum vooral in het Nederlands. De Nederlands-Friese uitgave van het boek over het Fries Museum uit 1978 (zie Hoofdstuk 3.1, p. 53) lijkt een uniek geval te zijn geweest. 236 Boeles 1928: 347. 235
69 de eerste organisatie waar de studie naar de Friese taal vorm kreeg. Na de oprichting van het Selskip werd door het Fries Genootschap de taak van de bestudering van de taal echter als het ware aan de leden van het Selskip overgedragen. Zij gebruikten vaak zelf nog de taal en wilden dat gebruik ook bevorderen, terwijl de leden van het Fries Genootschap meer uit de elite afkomstig waren en het Fries zelf minder bezigden. Het Fries Museum, dat immers een verlengstuk was van het Fries Genootschap, werd daarmee dan ook vooral een museum voor archeologie en volkskunde, terwijl de bestudering en de bevordering van de Friese taal een doel werd van het Selskip en later van de Algemiene Fryske Ûnderrjocht Kommisje (de Afûk), opgericht in 1924, en de Fryske Akademy, die in 1938 daaruit voortkwam.237 Vanaf 1959 kon men voor de bestudering van de Friese taal en literatuur bovendien terecht in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum, dat inmiddels samen met de provinciale bibliotheek en het Ryskarchief Fryslân is opgegaan in het Fries Historisch en Letterkundig Centrum Tresoar.
Uit deze schets van de inhoudelijke verschuivingen binnen de presentaties van het Fries Museum van 1881, 1952 en 1995 blijkt dat het beeld van de Friese identiteit dat in het Fries Museum gepresenteerd is, weinig aan verandering onderhevig is geweest. Onderling zijn er lichte aandachtsverschuivingen op verschillende delen van de collectie op te merken en ook enkele nieuwkomers zijn in de loop der jaren boven komen drijven. De continue factor binnen het presentatiebeleid lijkt echter de diversiteit binnen het geheel te zijn. De presentatie betrof steeds een allesomvattende, universele verzameling van de Friese cultuur in al haar verschijningsvormen, met dus de hierboven beschreven uitzondering van de taal en literatuur. Opvallend is daarbij dat er in de loop der jaren een steeds sterker onderscheid ontstaan is tussen de verschillende deelcollecties. De basis voor dit onderscheid werd al gelegd bij de Historische Tentoonstelling, waarin niet alleen de grote hoeveelheid maar ook de grote verscheidenheid van de objecten binnen de presentatie van het geheel van de Friese geschiedenis en cultuur het bij de bezoeker kon laten duizelen. De drift tot het uitbreiden van die catalogus van al het Friese, die al snel leidde tot ruimtegebrek en uitbreidingen van het museum, leidde eveneens tot een verdere uitbreiding van de diversiteit binnen de collectie. Om een beter overzichtelijke presentatie de creëren werd in 1952 geprobeerd een min of meer chronologische rondgang door museum te maken. De variëteit binnen de collectie werd daarna echter steeds dieper uitgewerkt en de deelcollecties werden steeds meer als aparte
237
Jensma 2002: 90-91.
70 onderdelen van de collectie van het Fries Museum gezien. Zo kon het gebeuren dat in de presentatie van 1995 de samenhang van de verschillende soorten objecten niet meer terug te vinden was. Het Fries zilver kreeg een eigen tentoonstelling in de kelder en van alle deelcollecties kregen de belangrijkste objecten een plekje in de topstukkenzaal. Na de heropening van het oude gedeelte van het museum zouden in het hele Fries Museum alle deelcollecties apart tentoongesteld worden in hun eigen ruimtes. Door de steeds grotere gescheiden aandacht voor de verschillende deelcollecties verdween dus langzaamaan het grotere beeld en daarmee het verband tussen de collecties in de presentatie van het Fries Museum. Alle deelcollecties bij elkaar presenteerden nog wel een beeld van de Friese identiteit, maar die boodschap werd steeds minder nadrukkelijk op de bezoeker overgebracht. Was het Fries Museum nog wel een museum waar de Friese identiteit verbeeld werd, of was het Fries Museum geworden tot een gebouwencomplex waarin belangrijke collecties zilver, archeologie, textiel, volkskunst en moderne kunst te zien waren?
4.2 Museale ontwikkelingen Het belangrijkste kenmerk van het beeld van de Friese identiteit dat het Fries Museum in de onderzochte periode gepresenteerd heeft, is dus de diversiteit van de soorten objecten binnen het geheel. De gekozen momenten van reorganisatie, waarbij het vermoeden bestond dat er mogelijk een wijziging in dat beeld verwerkt zou zijn, blijken dan ook niet zozeer reorganisaties van het gepresenteerde beeld van het Friese te zijn geweest. Eerder waren het museale reorganisaties, waarbij vooral de presentatiewijze aangepast is. Vanuit een allesomvattende massale presentatie van de gehele collectie in 1881 werd in 1952 een zo veel mogelijk chronologische rondgang gemaakt, waarbij ook in het aantal tentoongestelde objecten gesneden werd. Overzichtelijkheid werd belangrijker dan volledigheid. De reorganisatie van 1952 en zijn voorgeschiedenis met de commentaren van Boeles op de overvolle inrichting van het museum uit het begin van de twintigste eeuw, staan niet op zichzelf. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog werd in Nederland een discussie gevoerd over gewenste museumvernieuwingen, waarbinnen vragen werden gesteld over wat een museum was, waartoe het diende, wie het publiek was en hoe verzamelingen moesten worden ingericht. In haar artikel „De democratisering van schoonheid‟ beschrijft Debora J. Meijers die discussie aan de hand van drie rapporten die tussen 1918 en 1921 verschenen. 238 De 238
Meijers 1977. Het betreft Over hervorming en beheer onzer musea uit 1918 van de Nederlandsche Oudheidkundige Bond, de in datzelfde jaar gepubliceerde reactie Het redderen van den nationalen kunstboedel
71 belangrijkste discussiepunten hielden in deze periode verband met de wijze van presenteren van de objecten in relatie tot het beoogde publiek.239 Zo bestond er aan de ene kant de wens van een splitsing van collecties in objecten met een kunsthistorische waarde en objecten met een puur historische waarde, omdat dit de beste manier zou zijn om kennis over te brengen op de bezoeker. Volgens anderen was het juist van waarde om een gemengde presentatie te maken, waarmee het genot van de bezoeker vergroot en daarmee zijn kunstgevoel ontwikkeld werd. Instructie stond tegenover genot, een gescheiden opstelling stond tegenover een gemengde presentatie. Uiteindelijk verscheen in 1921 het rapport van de Rijkscommissie van advies in zake reorganisatie van het museumwezen hier te lande over de gewenste reorganisatie van het Nederlandse museumwezen.240 Allereerst was het voor de commissie van belang dat musea zich op een ander publiek gingen richten dan geleerden en vakmensen. Musea moesten zich als opvoeder van de grote massa presenteren, zodat ook zij zich verder konden ontwikkelen.241 Daarnaast adviseerde de commissie een driedeling binnen de tentoongestelde objecten in musea.242 Er moest onderscheid gemaakt worden tussen voorwerpen van uitstekende kunstwaarde, voorwerpen die een kunsthistorische betekenis hadden en objecten die puur van historisch belang waren. Deze verschillende soorten objecten moesten strikt gescheiden gepresenteerd worden. De laatste categorie zou zelfs de kern moeten gaan vormen voor een Nederland Historisch Museum.243 De integratie van verschillende soorten objecten was dus zeker niet iets dat volgens de commissie wenselijk was. De ideeën die binnen onze landsgrenzen heersten, lijken hun oorsprong gevonden te hebben in het buitenland.244 Ze kwamen onder andere vanuit Duitsland, waar al tussen 1890 en 1914 museale hervormingen waren doorgevoerd.245 In Duitsland laaide de discussie over musea en hun inrichtingsprincipes op naar aanleiding van de reorganisatie van de Koninklijke Musea in Berlijn.246 Wilhelm Bode (1845-1929) werd in die reorganisatie de leidende figuur en hij zou een enorme vernieuwing teweeg brengen binnen de museale wereld, waarbij de presentatie veel meer gericht werd op het creëren van een kunstgevoel bij de bezoeker. Het
van Frits Lugt en het Rapport der Rijkscommissie van advies in zake reorganisatie van het museumwezen hier te lande uit 1921. 239 Ibidem: 57-68. 240 Rapport der Rijkscommissie 1921. 241 Ibidem: 13. 242 Ibidem: 14. 243 Ibidem: 15. 244 Meijers 1977: 68. 245 Bergvelt, Meijers en Rijnders 2005: 373-414. 246 Ibidem: 373.
72 belangrijkste deel van zijn vernieuwing stond dan ook in relatie tot het nieuwe publiek dat hij beoogde, de zogenaamde leek.247 Dit publiek werd vermoeid door de enorme hoeveelheid opgestapelde objecten. Volgens Bode moest een museum een kleinere selectie maken van kwalitatief uitmuntende objecten. Authenticiteit was daarbij van groot belang. 248 Kopieën en afgietsels waren goede didactische middelen, maar voor de presentaties in musea van mindere waarde. Om daarbij een esthetische waarneming bij de bezoeker te creëren, had Bode een integratie van verschillende soorten objecten voor ogen, in plaats van de verschillende categorieën van elkaar te scheiden.249 Hierin schuilt het grootste verschil tussen de adviezen van de Rijkscommissie, die een strikte scheiding van de soorten objecten wilde, en de ideeën van Bode. Boeles‟ kritiek op de overvolle presentatie in het Fries Museum en de manier waarop het museum bestuurd werd, past binnen deze nationale en internationale ontwikkelingen. Sommige aspecten van zijn opmerkingen zijn zelfs direct terug te voeren op de ideeën van Bode, zoals het belang dat ook hij aan de authenticiteit van objecten hechtte en het ontwikkelen van een kunstgevoel bij de bezoeker. Boeles blijkt dus zeker op de hoogte te zijn geweest van de heersende nationale en internationale ideeën over de museumpraktijk. Onder andere gezien zijn lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (KNOB), dat zich uitvoerig bezig hield met de hervorming van de Nederlandse musea aan het begin van de twintigste eeuw, is dat niet opmerkelijk. Op zeker moment nam Boeles zelfs zitting in het bestuur van de KNOB en hij publiceerde bovendien vele artikelen in het tijdschrift van de bond. Overigens adviseerde de Rijkscommissie voor het Fries Museum juist geen scheiding van de soorten objecten door te voeren. Het ontstaan van een museum waarin alle herinneringen aan de Friese cultuur verzameld werden, was volgens de commissie voor deze provincie met een eigen karakter en vele eigenaardigheden heel natuurlijk, net als de samenvoeging en vermenging in latere tijd van een kunstverzameling met de oudheden.250 Hoewel de commissie scheiding van de verschillende disciplines wenste, leek hen dat in dit geval juist geen goede zaak: „Onze Commissie meent, dat Leeuwarden goed zal doen voort te gaan op den ingeslagen weg: het verzamelen van dat, wat het gewest betreft, waarvan het ‟t middelpunt en de hoofdstad is, zoowel op kunst- als oudheidkundig gebied. […] Het stichten eener algemeene kunstverzameling naast die te Groningen verdient vooralsnog geene 247
Ibidem: 374. Ibidem: 378. 249 Ibidem: 374. 250 Rapport der Rijkscommissie 1921: 87. 248
73 aanbeveling; het zoude te zeer tot versnippering leiden.‟251 Bovendien zou Leeuwarden, om diezelfde versnippering op het gebied van de terpvondsten uit het noorden te voorkomen, het centrum moeten worden waar de terpvondsten bewaard bleven.252 Binnen de landelijke ontwikkeling van afscheiding werd voor het Fries Museum dus vooral integratie verkozen. Het universele karakter van de verzameling moet gekoesterd worden. Wel bleef van kracht dat de presentatie van de verzameling anders zou moeten in relatie tot de beoogde bezoeker. Niet langer was de geleerde de standaard, maar het hele volk moest gegrepen worden. Inhoudelijk werden er geen wijzigingen beoogd, terwijl de presentatiewijze wel aan moest worden gepast. Dit is ook precies wat er in de reorganisatie van 1952 gebeurd is. Niet de overkoepelende inhoudelijke lijn is aangepast, maar slechts de wijze waarop deze gepresenteerd is. Dat dit echter pas dertig jaar na de verschijning van het Rapport gebeurde, duidt er op dat het Fries Museum hierin niet zelf het initiatief nam, maar pas heel langzaam de nationale en internationale ontwikkelingen opvolgde. Men was wel op de hoogte van de heersende ideeën, zoals de keus van Boeles voor de geïntegreerde presentatie aantoont, maar er werd niet direct naar gehandeld. De lastige financiële situatie binnen de organisatie en het continue gebrek aan ruimte zullen daar mogelijk een rol in hebben gespeeld. In het Rijksmuseum kon men in de jaren twintig eveneens niet alle gewenste veranderingen realiseren wegens het gebrek aan financiële middelen.253
4.3 Conclusie: statisch en een stapje later De verbeelding van de Friese identiteit in de presentaties van het Fries Museum tussen 1881 en 1995 lijkt al met al weinig aan verandering onderhevig te zijn geweest. De grote continuïteit zit in het universele karakter van de opstellingen. Het geheel van uitingen van de Friese cultuur werd gepresenteerd. De enige wijzigingen in dat geheel hebben zich geuit in de bewuste toevoeging van de moderne kunst aan de verzamelgebieden en de verschuiving van belangen van de verschillende deelcollecties binnen dat geheel. De steeds verder groeiende nadruk op de verschillende deelcollecties heeft er bovendien voor gezorgd dat het overkoepelende Friese karakter van de verzameling met de jaren verloren is gegaan. Was het 251
Ibidem: 88. Ibidem. Leeuwarden werd verkozen omdat daar het eerst en het meest afgegraven was en er dus al een belangrijke collectie aanwezig was. In Groningen kon men volstaan met een selectie doubletten uit de collectie van Leeuwarden. 253 Meijers 1977: 84. 252
74 voor een bezoeker in 1881 nog overduidelijk dat alle onderwerpen in het museum tot een groter verhaal behoorden, in 1995 is dat veel minder of zelfs niet het geval. Het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat niet langer gesproken zou moeten worden over een vaste identiteit maar over meervoudige identificatie met verschillende kaders, impliceert dat identiteit een dynamisch begrip is. Dat bevestigt ook het onderzoeksprogramma Culturele Dynamiek van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, waarin onderzoek gedaan wordt naar de dynamiserende rol van cultureel erfgoed binnen een samenleving: „Het verleden - in de vorm van gebouwen, kunstvoorwerpen, gedachtegoed, gebruiken, rituelen etc. - wordt steeds opnieuw geselecteerd en geconstrueerd. Dit is een dynamisch proces. Cultureel erfgoed is geen erfenis die ons „overkomt‟. Het is dát wat groepen mensen over de hele wereld op persoonlijke, politieke en economische gronden in het hier en nu als erfgoed kiezen en ervaren.‟254 Als de Friese identiteit en de wording daarvan inderdaad als een dynamisch proces gezien moet worden, dan hebben de presentaties in het Fries Museum in de onderzochte periode dat beeld niet weerspiegeld. De vergelijking van de presentaties in het Fries Museum geeft een statisch beeld van een allesomvattende, universele definitie van het Friese in plaats van een steeds wisselend idee van wat het Friese nu precies omvat. Nooit is er tussen 1881 en 1995 binnen de organisatie een inhoudelijke discussie gevoerd over wat er onder de noemer Fries gepresenteerd zou moeten worden. Enige uitzondering hierop was de toevoeging van moderne en hedendaagse kunst aan de verzamel- en presentatiegebieden. Verder kon alles dat iets te maken had met Friesland zijn weg vinden naar de tentoonstellingszalen. De reorganisaties die gekozen zijn voor dit onderzoek blijken geen momenten te zijn geweest die een inhoudelijke ommekeer in zich herbergden. De discussies die tijdens de momenten gevoerd werden, richtten zich veel meer op de museale aspecten van de tentoonstellingen. Gerelateerd aan de geformuleerde functie van het museum en het beoogde publiek werd de beste presentatiewijze bepaald. Hierbij liep men bovendien niet voorop in het toepassen van de nieuwste ideeën, laat staan dat er nieuwe ideeën ontwikkeld werden. De ideeën waren wellicht al eerder aanwezig binnen de organisatie, maar ze werden in Leeuwarden pas veel later uitgevoerd dan in het binnen- en buitenland. Het Fries Museum is op dit vlak meer een trendvolger dan een trendsetter geweest.
254
Website onderzoeksprogramma Culturele Dynamiek. Bezocht op 11 mei 2011.
.
75
Conclusie De ontwikkeling van de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum
Vanuit de hedendaagse discussie rondom het begrip identiteit is in de inleiding van deze scriptie de vraag opgeworpen hoe de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum zich van zijn ontstaan tot nu heeft ontwikkeld. Door een vergelijking te maken tussen de presentaties in het Fries Museum in 1881, 1952 en 1995, momenten waarop de inrichting van het museum grondig werd gewijzigd, is het mogelijk deze vraag te beantwoorden.
De verbeelding van de Friese identiteit heeft zich in het Fries Museum lange tijd gericht op het verleden. Vanuit de wens om de Friese cultuur te bewaren ontstond, uiteindelijk in 1881, de eerste presentatie van de Friese identiteit in objecten in het Fries Museum. Die Friese cultuur bevond zich ergens in het verleden en men wilde er dan ook alles aan doen om die bekend te houden bij het publiek. Hedendaagse cultuur werd daarbij genegeerd. De waarde van het Friese lag in de historie en objecten wiens relatie daarmee niet direct zichtbaar waren, werden beschouwd als rustpauze tussen de objecten die er echt toe deden. Heel langzaam kreeg echter ook het heden een rol toebedeeld in de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum. Hoewel er in de reorganisatie van het museum in 1952 nog steeds weinig directe aandacht was voor moderne en hedendaagse objecten, werden er wel tentoonstellingen gehouden over deze onderwerpen. Dit gebeurde echter pas toen de echt waardevolle objecten tijdens de Tweede Wereldoorlog het museum hadden verruild voor een veiliger onderkomen. Het zou tot de laatste twee decennia van de twintigste eeuw duren voordat men het als vanzelfsprekend ging zien dat ook de moderne en hedendaagse kunst in de verbeelding van de Friese identiteit een rol speelde. Moderne en hedendaagse kunst werden een deelcollectie in het verzamelgebied van het Fries Museum en in de topstukkenzaal die onderdeel uitmaakte van de presentatie in 1995 werden dan ook, naast de belangrijkste objecten uit deelcollecties als oude kunst, volkskunst, archeologie en textiel, exemplarische voorbeelden getoond van moderne en hedendaagse Friese kunst.
76 De korte opsomming van verschillende deelcollecties die in 1995 ook als zodanig gepresenteerd werden, geeft al aan dat er binnen de collectie van het Fries Museum een enorme diversiteit te zien is. De universele belangstelling van de eerste verzamelaars van de Friese cultuur ligt hieraan ten grondslag. Een cultuur uit zich nu een keer in zeer diverse verschijningsvormen en alles dat Fries was, werd door hen bewaard en gepresenteerd. Deze diversiteit is echter niet alleen terug te zien in de presentatie van het Fries Museum in 1881, maar ook in 1952 en 1995 is er een grote verscheidenheid aan soorten objecten in de tentoonstellingen te vinden. Diversiteit is dus een constante factor geweest in de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum. Binnen de continue diversiteit van de objecten in de presentaties valt echter ook een andere ontwikkeling te herkennen. In 1881 stond die diversiteit namelijk in dienst van de gehele presentatie. Hoewel er een enorme verscheidenheid aan objecten te zien was, was het voor de bezoeker duidelijk dat de objecten samen het grote verhaal van Friesland vertelden. Dit staat in contrast met de rol die de deelcollecties in de presentatie van 1995 speelden. Daar is duidelijk te zien dat de deelcollecties zich steeds verder tot specialistische gebieden hebben uitgekristalliseerd. Ze maken niet meer onderdeel uit van een groter geheel, maar ze zijn eilandjes geworden binnen het geheel. Het overkoepelende verhaal van de Friese cultuurgeschiedenis in al haar diversiteit is door de steeds sterker geworden scheiding van de deelcollecties in de presentaties van het Fries Museum verloren gegaan.
Tot slot moet geconstateerd worden dat het erop lijkt dat, voor zover zij nog zijn na te gaan, de gevoerde discussies die ten tijde van de gekozen reorganisaties gevoerd zijn binnen de organisatie, weinig inhoudelijk van karakter zijn geweest. Nooit lijkt de vraag te zijn gesteld wat men in het Fries Museum als Fries zou moeten presenteren en binnen welke context. De reorganisaties waren geen reorganisaties van het beeld dat het museum presenteerde. Eerder waren het reorganisaties van de manier waarop dat beeld gepresenteerd werd. Naar aanleiding van nieuwe inzichten in wie de doelgroep van het museum was, veranderden ook de inzichten in hoe de objecten het best gepresenteerd moesten worden. Deze nieuwe inzichten lijken van een veel groter belang te zijn geweest bij de overwegingen die leidden tot de vernieuwde presentaties in het Fries Museum dan overwegingen van inhoudelijke aard.
77
Epiloog De verbeelding van de Friese identiteit in het nieuwe Fries Museum
In 2001 liet de Friese architect Abe Bonnema (1926-2001), die onder andere het zo herkenbare kantorengebouw van de Nationale Nederlanden in Rotterdam en de Achmeatoren in Leeuwarden ontwierp, 18 miljoen euro na aan het Fries Museum. Dit bedrag was alleen bestemd voor de nieuwbouw van het museum aan het Zaailand
in
Leeuwarden.
Een periode van discussies volgde, waarin vooral de vraag centraal stond of het legaat met alle gestelde eisen
aanvaard
moest
worden. Inmiddels is ervoor gekozen
het
legaat
te
aanvaarden en verrijzen de contouren van het nieuwe Fries
Museum
op
het
Leeuwarder Zaailand. Het museum zal in 2013 zijn
AFB. 4 Een impressie van het nieuwe Fries Museum aan het Zaailand in Leeuwarden. Het museum zal in 2013 zijn deuren openen.
deuren openen. Bij sommige musea vertelt niet alleen de collectie een verhaal, maar ook het museumgebouw zelf. De collectie en het gebouw raken door de jaren heen met elkaar vergroeid, waarmee het gebouw onderdeel wordt van die collectie. Dit is ook zeker het geval bij het Fries Museum. De geschiedenis van het museum is op te maken uit de fysieke ontwikkeling van het gebouwcomplex waarin de collectie getoond wordt en het Eysingahuis is onlosmakelijk verbonden geraakt met het Fries Museum. Hoewel betreurd kan worden dat de nieuwbouw indirect ook betekent dat de historische museumgebouwen verlaten worden en dat daarmee ook een deel van de fysieke geschiedenis van het Fries Museum verloren zal
78 gaan, moet echter ook gezegd worden dat de nieuwe meer centrale locatie in het hart van Leeuwarden voor meer toegankelijkheid voor bezoekers kan zorgen. Bovendien zullen de objecten in het nieuwe gebouw een veel beter klimatologisch beheersbaar onderkomen krijgen dan de verbouwde oude woonhuizen aan de Turfmarkt en Koningsstraat ooit zouden kunnen bieden. De verzameling zal met de verhuizing de weg terugvinden richting zijn eerste onderkomen, het Leeuwarder Paleis van Justitie, dat voorheen het meest prominente gebouw aan het grote stadsplein was.
In 2015 moet het Fries Museum de culturele topattractie van de provincie Friesland zijn waar iedereen die meer van cultureel en historisch Friesland wil weten, automatisch naartoe gaat. Het nieuwe Fries Museum wordt, volgens de website, „het museum van kunst, cultuur en geschiedenis van Fryslân‟.255 Een belangrijke omschakeling die het museum in ieder geval zou moeten maken, wil dit laatste bereikt worden, is het minder scherp definiëren van de deelcollecties. Zoals dit onderzoek aan heeft getoond, is het Fries Museum in de loop der jaren van een museum over de Friese cultuur en geschiedenis veranderd in een museum met vooraanstaande collecties archeologie, moderne kunst, zilver en textiel. Om het verdwenen overkoepelende Friese karakter van de gehele collectie weer boven water te krijgen, wat voor het behalen van de genoemde doelstellingen nodig zal zijn, zou het goed zijn als men opnieuw boven de deelcollecties gaat staan en juist een geheel presenteert van objecten die iets over de kunst, cultuur en geschiedenis van Friesland vertellen. De context zou daarbij niet de op een na grootste collectie zilver in Nederland moeten zijn of het feit dat de collectie textiel van nationale betekenis is. In de presentaties zou de plek die de Poptaschat en het Hindelooper kostuum binnen het verhaal van Friesland spelen een betere context zijn. Hiervoor zullen niet langer presentaties kunnen worden gemaakt vanuit de deelcollecties, maar zal vanuit het verhaal dat men wil vertellen gewerkt moeten worden. Integratie van objecten uit verschillende deelcollecties is daarbij een must, een ontwikkeling die in het nieuwe Rijksmuseum ook door zal worden gevoerd om de collecties geschiedenis en kunst weer samen een verhaal te laten vertellen. De huidige visie op de omgang met het begrip identiteit heeft eveneens consequenties voor de presentaties in het nieuwe Fries Museum. Tegen de achtergrond van een dynamische identiteit met meerdere identificatiekaders volstaat een presentatie van één verbeelding van de Friese identiteit niet langer. Het zou getuigen van begrip van de actualiteit als er juist
255
Website Fries Museum. Bezocht op 23 juli 2011. .
79 meerdere perspectieven op wat Fries is getoond worden in de nieuwe opstellingen, zodat de bezoeker voor zichzelf een voorstelling kan maken van wat voor hem Fries is. Hierin kan het universele karakter van de collectie uitstekend tot zijn recht komen. Door een zo breed mogelijk beeld te presenteren, zal elke bezoeker zich kunnen identificeren met een deel van de collectie en zo zijn eigen verbeelding van de Friese identiteit kunnen construeren. Hierbij speelt echter de gekozen doelgroep een niet te onderschatten rol. Een dergelijke presentatie met een vrij interpretatiekader zal namelijk voor Friezen en bezoekers die al wat meer kennis hebben van de provincie, goed kunnen werken. Voor toeristen die naar het Fries Museum komen om iets te leren over Friesland en zijn bewoners is het wellicht interessanter om ook een iets vaster beeld te presenteren, waarna dieper op bepaalde onderdelen in kan worden gegaan en zelfs het constructieve karakter van een identiteit behandeld zou kunnen worden. Idealiter zal er binnen de presentaties in het nieuwe Fries Museum gespeeld moeten worden met dit verschil in uitgangspunten.
Bijkomend probleempunt bij een verbeelding van de Friese identiteit is de paradox die daarbinnen heerst tussen traditie en vernieuwing. Traditionele Friese uitingen moeten bewaard blijven, maar tegelijkertijd wil men zich richten op het Friesland van vandaag en van de toekomst. In de collectie van het Fries Museum uit zich dit in een combinatie van zowel oude kunst, archeologie en volkskunst als moderne en hedendaagse kunst. Dit kan een lastige combinatie zijn, maar het zijn stuk voor stuk verschijningsvormen van de Friese cultuur en ze hebben dan ook allen recht op hun aanwezigheid in het nieuwe Fries Museum. Kan een cultuurhistorisch museum echter ook de actualiteit presenteren? Misschien is het beter om in het geval van het Fries Museum van een cultuur museum te spreken. 256 De cultuur van Friesland speelt zich niet langer alleen in het verleden af. Ook vandaag de dag bestaat er nog een Friese cultuur. Voorkom daarom een statische presentatie van de traditionele aspecten van Friesland, van een beeld dat je angstvallig probeert vast te houden en dat je wilt behoeden van de ondergang. Probeer geen stolp over Friesland te plaatsen, zoals Jensma het recentelijk verwoordde.257 Cultuur is nu eenmaal onderhevig aan veranderingen en juist met behulp van de actualiteit kan in het Fries Museum een veel bredere context van de Friese identiteit getoond worden, zowel een historische als een actuele.
256
Getuige de recente naamsverandering van het Amsterdams Historisch Museum naar Amsterdam Museum lijkt men zich ook daar over dit vraagstuk te hebben gebogen. 257 Jensma 2010: 216-217.
80 Overigens beschouwen tegenwoordig veel musea het zoeken van contact met het publiek als een manier om als een betrokken museum over te komen. Ze zoeken contact met hun gemeenschap, de groep mensen die ze beogen te representeren. Het betreft dan zogenaamde „community museums‟. Het museum treedt buiten zijn muren en wordt niet alleen een museum voor maar ook van de gemeenschap. Het Fries Museum, dat immers het museum van de Friese kunst, cultuur en geschiedenis wil zijn, heeft bij uitstek de mogelijkheid om deze trend op te pakken. Door direct contact te zoeken met Friezen zouden ze een nog bredere doelgroep kunnen bereiken. Binnen de organisatie leeft het besef dat deze rol aangenomen dient te worden. Zo organiseerde het museum onder meer in 2009 een project rondom het „GROOT Leeuwarder Monument‟.258 In het Fries Museum werd van april tot september een tentoonstelling gehouden over de Friese architect W. C. de Groot (1853-1939), die in het begin van de twintigste eeuw drie volkswoningbouwcomplexen en talloze andere beeldbepalende gebouwen in Leeuwarden ontwierp. Door het Fries Museum en kunstenaar Martijn Engelbregt werd daarom aan alle inwoners van Leeuwarden gevraagd om mee te bouwen aan een bakstenen monument ter gelegenheid van de tentoonstelling over de architect die zo veel betekend had voor de stad. De actie waarbij bakstenen huis aan huis uitgedeeld werden haalde het nationale nieuws en het project werd een groot succes. Het werd een monument voor en door Leeuwarders. Door het oppakken van nog meer van dergelijke projecten zou het museum de verbondenheid met de gemeenschap verder kunnen vergroten.
Een ander punt van aandacht voor de verbeelding van de Friese identiteit in het nieuwe Fries Museum is de toepassing van de Friese taal en literatuur. Al eerder is gesteld dat een eigen taal een belangrijk kenmerk is van een cultuur. Als het nieuwe Fries Museum het museum wordt over de kunst, cultuur en geschiedenis van Friesland, dan mag de taal daarin niet ontbreken, zoals dat in de latere presentaties van het museum wel het geval bleek. Het feit dat de naam van het museum nog niet omgedoopt is tot Frysk Museum, een omschakeling die Natuurmuseum Fryslân inmiddels al wel heel bewust gemaakt heeft,259 illustreert welk belang binnen het Fries Museum vandaag de dag gehecht wordt aan de Friese taal. Dit terwijl ook het Fries Genootschap tegenwoordig een tweetalige organisatie is. De Provincie verwoordde in
258
Engelbregt 2010. Koopmans, Gerk. „Bûter, brea en griene tsiis‟. Website Natuurmuseum Fryslân. Bezocht op 24 juli 2011. . 259
81 haar visiestuk op het nieuwe museum uit 2005 niet voor niets de wens dat het museum meer met de taal zou moeten doen.260 En dat is precies wat er zou kunnen gebeuren: er wat meer aan doen. Een aparte collectie ontwikkelen die specifiek over de Friese taal en literatuur gaat is daarbij absoluut geen vereiste. Juist niet, want deelcollecties zouden immers zo veel mogelijk vermeden moeten worden. Bovendien bestaan er voor een uitputtende bestudering van de Friese taal binnen Leeuwarden inmiddels andere instanties. Ook de naam van het museum hoeft niet te worden aangepast, maar in een Fries Museum dat pretendeert een museum van Friese kunst, cultuur en geschiedenis te zijn, zou een inhoudelijke behandeling van de taal niet mogen ontbreken. Belangrijk is dat de Friese taal niet aan de bezoeker opgedrongen wordt, maar dat het aanbod er wel is. Daarbij gaat het niet zozeer om de facilitaire zaken als bordjes die wijzen naar de húskes in plaats van naar de wc. De taal zou in de presentaties, daar waar het logisch is, inhoudelijk aan de orde moeten komen. Zo zouden in een tentoonstelling over de culturele geschiedenis van Friesland literaire topstukken niet mogen ontbreken. Het presenteren van iets immaterieels als een taal zal wat hersenkraken vergen, maar binnen een presentatie over de kunst, cultuur en geschiedenis van Friesland zal het een, om in de woorden van de Provincie en Rik Vos te spreken, vanzelfsprekende toevoeging zijn.
Voortbordurend op de belangrijkste conclusies van dit onderzoek met betrekking tot de verbeelding van de Friese identiteit in het Fries Museum, zou in het nieuwe Fries Museum vooral aandacht besteed moeten worden aan het integreren van de diverse collectieonderdelen om zodoende het overkoepelende Friese karakter van de gehele verzameling weer aan het licht te brengen. Bovendien zou men voorzichtig om moeten gaan met het presenteren van een vaste identiteit. Liever laat men de mogelijkheid open om de bezoeker zijn eigen interpretatie van het Friese te laten creëren. Het museum zal daarnaast boven de bestaande tweestrijd tussen traditie en vernieuwing binnen het Friese identiteitsvraagstuk moeten gaan staan. Dit zou kunnen door het presenteren van zowel de traditie als de vernieuwing binnen de Friese cultuur. Niet een cultuurhistorisch museum, maar een cultuurmuseum dus. Mocht er bovendien een integratie van de twee tegenpolen plaatsvinden binnen de museummuren, dan zou het Fries Museum zelfs een interessante bijdrage kunnen leveren aan de discussie rondom het vraagstuk. Die intentie lijkt binnen de organisatie te leven, afgaande op de informatie die te vinden is op de website: „Het museum brengt de pracht en praal van het Friese verleden in
260
Fisy nij Fries Museum 2005: 5.
82 beeld en geeft inzicht in de Friese cultuur door de eeuwen heen. Onder het motto Friesland in de wereld en de wereld in Fryslân confronteert het museum de rijke culturele traditie met de eigentijdse kunst uit de wereld van vandaag.‟261 Met de verhuizing naar een compleet nieuw gebouw op een toeristisch veel aantrekkelijkere plek in Leeuwarden gaat het Fries Museum een interessante periode tegemoet. Op inhoudelijk vlak biedt het de mogelijkheid een broodnodige inhaalslag te maken en op museaal gebied kunnen eveneens actuele ideeën worden toegepast. De organisatie heeft dus de mogelijkheid om, voor het eerst in een lange periode, ook de ontwikkelingen op inhoudelijk gebied de grondslag te laten zijn voor de nieuwe presentaties. De geuite intentie om het Friese verleden te combineren en confronteren met eigentijdse ontwikkelingen in binnen- en buitenland, lijkt een indicatie te zijn dat binnen de organisatie dit besef ook doorgedrongen is. Misschien zou het Fries Museum zich, voor het eerst sinds meer dan een eeuw, kunnen gaan profileren als een trendsetter in plaats van een trendvolger.
261
Website Fries Museum. Bezocht op 23 juli 2011. .
83
English Summary The development of the representation of Frisian identity in the Fries Museum
Introduction These days, the existence of a fixed identity of a culture or nation is by no means a given. Everyone is now usually thought to have his or her own perspective and identity, which may change over time due to different external factors. The concept of a static identity has given way to a discussion about a dynamic process of identification. Identity as a notion has always been represented in different museums. Objects concerning identity have been taken out of their original context and have been placed in a new context in the museum. This is a process of „museumisation‟. In Friesland, this process first happened under the influence of the Romantic period. In the nineteenth century, the bourgeois elite wanted to preserve the disappearing traditions related to historical Frisian culture. In 1827, they founded the Provinciaal Friesch Genootschap ter beoefening der Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde (in future: Frisian Society). It was the collection accumulated by this society that was to be the beginning of the collection of the Fries Museum in Leeuwarden. There is always a certain interaction between a museum and a nation‟s identity, so the question arises as to how the representation of Frisian identity in the Fries Museum has developed. Throughout the years, the collection has grown, and the exhibitions have changed many times. With those changes, the representation of Frisian identity may have changed as well. How did this change manifest itself throughout the years? Which specific areas of the collection received most emphasis? What image of Friesland and its population did the museum want to show to the visitors and how was that accomplished? To answer these questions, this thesis is based on the following research question: How did the representation of Frisian identity in the Fries Museum develop from the very beginning until the present day? In order to answer this question, a comparison is made between three presentations which were on display in the Fries Museum in 1881, 1952 and 1995. These specific moments have been chosen because they reflect a time in which the presentation in the museum
84 changed dramatically. In 1881, the museum was first opened, in 1952 the museum was completely reorganized, and the most recent reorganization was conducted in 1995. These reorganizations, their background and context are described in the first three chapters of this thesis. The fourth chapter concerns a comparison between these presentations, and the final chapter is a conclusion. The epilogue ventures into the future of the new Fries Museum, which will open its doors in 2013.
1881: a physical catalogue of Frisian antiquities The representation of Frisian identity in the Fries Museum at the moment of its opening in 1881 was focused on the past. The origin of Friesland and its people was exhibited through certain objects with a specific connection with this Frisian past, and which could teach the visitors something about that past. This was done using several different themes, while the Frisian aspect of the objects was always the focal point. The collecting and exhibiting of the objects served multiple causes. On the one hand, objects were collected in order to preserve them for future generations, and on the other hand they were exhibited to acquaint the general public with their past and arouse a certain interest in it. The Frisian Society mostly collected objects found in the soil during excavations of „terpen‟, the typical dwelling mounts, and objects connected to the city of Hindeloopen. In these objects, they saw the origin of the Frisians. Moreover, many legacies and donations found their way to the museum in this period. With the help of the public, the collection grew quickly. The objects which represented Frisian identity in the museum were displayed because of their Frisian character. In that sense, one could say they were mostly interpreted ethnologically. They were a testimony to the development of the Frisian people. Objects were displayed as long as they could tell something about the history of Frisian culture, which resulted in a broad and varied collection. Because of the focus on the past, modern and contemporary objects were not allowed at first. This first phase in the history of the Fries Museum can mainly be seen as an inventory of all objects which could help revitalize Frisian identity as such. This inventory corresponds to the goal of the Second Division of the Frisian Society, namely to locate and collect Frisian antiquaries and to produce a catalogue of these objects. In the Fries Museum, this elaborate catalogue was given a physical form.
85 1952: a didactical tour of everything Frisian In 1952, the Fries Museum was completely reorganized under the leadership of Abraham Wassenbergh (1897-1992). Before he became director of the museum in 1936, he had been the first to study the art of sixteenth-century Frisian painting. It is then not at all surprising that in this new presentation, Frisian paintings had won ground. Aside from this alteration, the collection of the museum was still of a very general sort with a broad variety of categories of objects. There was also a continuation of the idea that Frisian culture was to be found somewhere in the past. Modern Friesland did appear in some temporary exhibitions, but there was no room for it in the permanent collection. Focal points of this reorganization were to produce a more logical chronologically organized tour through the museum. The quality of the presentations was also enhanced, mainly by decreasing the number of exhibited objects. It was thought that a museum should be more of an educational centre for everyone, not just a study centre for real connoisseurs. Therefore, the museum should no longer be furnished like a depot. The objects were studied more carefully and a deliberate presentation was made of objects which were chosen for their individual merit. This was particularly the case in the archeological department, which was completely reorganized. The reorganization of the Fries Museum in 1952 therefore should be seen primarily as a museological change. The content was not altered, but the physical presentation of the objects was enhanced.
1995: present and past, side by side At the end of the 1980s, a new insight arose as to what was truly important when representing Frisian culture. It dawned on many that the past may not be the only determining factor for Frisian culture. The present played an equally crucial role in the creation of culture and identity. This new idea also changed the museum‟s purchasing policy. Modern and contemporary art became much more important elements within the collection. With the help of state funds, the museum greatly increased its number of works by Frisian artists from the recent past and present. This renewed attention for modern and contemporary art is also reflected in the presentation of the collection. In the presentation in the „Kanselarij‟, the newly acquired historical building of the museum which was opened in 1995, this was rather less evident. Only a few examples from the collection of modern and contemporary art were shown in the
86 „Topstukkenzaal‟, the room with all the top pieces of the museum. However, when the older section of the museum opened a few years later, the first department of Modern Art in the history of the Fries Museum saw the light of day. The pieces shown were by artists who were originally from Friesland or who worked there. From that time on, the museum would always display twentieth-century Frisian art. According to many critics, modern art actually seemed to evolve into the most important department of the Fries Museum. Older pieces and archeology appeared to be completely forgotten. However, this is by no means true of exhibitions held in the last decade of the twentieth century. Modern and contemporary art had found their way into the museum, but the collection was still broad and varied. What should have been criticized is the fact that the specialization of all the different departments of this universal collection led to the disappearance of the overall theme of Friesland. Every department had become an island and was presented as such. The overall story of Friesland was no longer easily recognizable, as it had been all those years.
1881 to 1995: the development of the representation of Frisian identity in the Fries Museum The representation of Frisian identity has for a long time been aimed at the past. Frisian culture was to be found somewhere in far-off days, and everything possible was done to inform the public about that past. For a long time, modern and contemporary culture went ignored. With the organization of occasional temporary exhibitions, the present was very slowly integrated into the museum. It was not until the last two decades of the twentieth century that the notion of modern en contemporary art as a crucial part of representations of Frisian identity became an accepted concept. In the presentation of the museum in 1995, top pieces of the department of Modern Art were shown next to those of other departments like older art, folk art, archeology and textiles. This short list of the various departments, which were all presented as specific departments in the presentation of 1995, is a testament to the enormous diversity within the collection of the Fries Museum. This wide range of subjects shows the many and varied interests of the first collectors of objects connected with Frisian culture and has been an essential quality of the museum ever since its foundation. Diversity has therefore also been a constant factor in the representation of Frisian identity in the Fries Museum. The way in which this diversity has been used has changed significantly over the years. In 1881, the
87 diversity of the collection itself symbolized the representation of culture and identity. The visitor knew that all the objects together told the story of Friesland as a whole. In 1995, all departments had grown into vastly different areas of expertise. They were presented as islands and were no longer part of a bigger story. Because of the growing separation of the different departments of the collections, the overall theme of Frisian cultural history in all its diversity had been lost in the presentations of the Fries Museum. In conclusion, it seems that during the changes made in the presentations of the museum at these specific moments in time, the content itself has rarely been a subject of consideration. The question of what should be presented as Frisian in the Fries Museum and within what context, simply did not come up. The reorganizations were not reorganizations of the image that the museum presented, but of the way in which that image was presented to the public. Following new insights as to who was the target group of the museum, the presentation of the objects themselves changed. These innovations proved to be of far greater importance than any new perspectives on the collection itself.
2013: the representation of Frisian identity in the new Fries Museum In 2001, the Frisian architect Abe Bonnema left the Fries Museum 18 million euro in his will for the construction of a completely new museum in the heart of the city of Leeuwarden. After much discussion, the legacy was accepted and the outlines of the new museum are now taking shape at the Zaailand. The new museum will open its doors in 2013. Following the most important conclusions of this thesis with regards to the representation of Frisian identity in the Fries Museum, various departments of the collection might be integrated, in order to try and recover the essentially Frisian character of the entire collection in the new museum. Since the notion of culture and identity as a whole has changed considerably over the years, the Fries Museum should no longer attempt to present Frisian identity as a fixed and never-changing concept. Several differing perspectives on what is essentially Frisian would encourage visitors to create their own interpretation of Frisian identity. An additional complication with regards to the representation of Frisian identity is the clash between tradition en innovation. Frisian traditions have to be preserved, but at the same time, people want to focus on present-day Friesland and the future of their culture. This combination should be clearly visible in the new Fries Museum as well. One should not stick
88 to a static presentation of traditional Frisian aspects, but try to integrate current events and ideas in order to create a more accurate interpretation. One final point should be considered with regards to the new Fries Museum. The Frisian language and literature deserves more attention. Language is a crucial and defining feature of any given culture, but it has practically never been represented in the Fries Museum. If the new museum is to be the museum of Frisian art, culture and history, it seems no more than logical to grant Frisian language and literature a place in the spotlight as well.
89
Fryske gearfetting De ûntwikkeling fan de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it Fries Museum
Yntroduksje Hjoed-de-dei wurdt it idee yn „e kiif set dat der ien fêste identiteit bestiet foar in kultuer of lân. Eltsenien soe just syn eigen identifikaasjeramten hawwe dy‟t troch de tiid hinne feroarje kinne ûnder ynfloed fan ferskate eksterne faktoaren. Ynstee fan in statyske identiteit wurdt der no praat oer in dynamysk proses fan identifikaasje. Identiteiten binne altyd represintearre yn musea, se binne musealisearre. Yn Fryslân barde dat foar it earst ûnder ynfloed fan de Romantyk. Yn de njoggentjinde ieu woe de elite de tradysjes dy‟t mei de histoaryske kultuer fan Fryslân te krijen hiene hoedzje foar driigjende ferdwining. Dêrom waard yn 1827 it Provinciaal Friesch Genootschap ter beoefening der Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde (tenei: Frysk Genoatskip) oprjochte. It wie de kolleksje dy‟t dat genoatskip byinoar garre dy‟t it fûnemint wurde soe fan de kolleksje fan it Fries Museum yn Ljouwert. Yn it ramt fan de ynteraksje tusken in museum en in identiteit, docht de fraach him foar hoe „t de represintaasje fan de Fryske identiteit him yn it Fries Museum ûntwikkele hat. Troch de jierren hinne is de kolleksje groeid en binne de opstellings faak feroare. Mei dy feroarings kin de represintaasje fan de Fryske identiteit ek feroare wêze. Hoe is dy represintaasje troch de tiid hinne feroare? Hokker dielkolleksjes hawwe mear omtinken krigen? Wat foar byld fan Fryslân en syn befolking woe it museum sjen litte oan de besikers en hoe waard dat dien? Om antwurd te krijen op dy fragen, hat dizze skripsje as ûndersyksfraach: Hoe hat de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it Fries Museum him fan syn ûntstean ôf oant no ta ûntwikkele? It antwurd op dy fraach wurdt fûn troch in ferliking te meitsjen tusken trije presintaasjes dy‟t yn it Fries Museum te sjen wiene yn 1881, 1952 en 1995. Dy jiertallen binne keazen om‟t se mominten binne dat de ynrjochting fan it museum bot feroare. Yn 1881 waard it museum foar it earst iepene, in 1952 ûndergong it museum in folsleine reorganisaasje en de meast resinte reorganisaasje wie yn 1995. De reorganisaasjes en harren eftergrûn en kontekst wurde beskreaun yn de earste trije haadstikken fan dizze skripsje. Yn it fierde
90 haadstik wurdt in ferliking makke tusken de trije presintaasjes, en dêrnei folget de konklúzje. De epilooch jout in fyzje op de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it nije Fries Museum dat in 2013 de doarren iepenje sil.
1881: in fysike katalogus fan Fryske âldheden Yn de tiid fan de iepening yn 1881 wie de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it Fries Museum rjochte op it ferline. De oarsprong fan Fryslân en syn befolking waard tentoansteld mei help fan objekten dy‟t in konneksje hiene mei dat Fryske ferline en dy‟t dêr de besikers eat oer fertelle koene. Dit barde yn ferskate tema‟s dêr‟t it Fryske aspekt fan de objekten hieltiid sintraal by stie. It garjen en tentoanstellen fan de objekten hie mear as ien doel. Oan de iene kant waarden de objekten garre om se te behâlden, oan de oare kant waarden se eksposearre om de lju opnij yn „e kunde te bringen mei en entûsjast te meitsjen foar harren skiednis. It Frysk Genoatskip garre foaral terpfynsten en objekten dy‟t in relaasje hiene mei Hylpen. Dy objekten stiene it tichts by it oerâlde Fryske folk. Dêrneist ûntfing it genoatskip in protte legaten en skinkings dy‟t allegear harren paad fûnen nei de opstelling yn it museum. De kolleksje is dus foaral ek ûntstien mei help fan it Fryske folk. De objekten dy‟t de Fryske identiteit represintearren yn it Fries Museum, waarden toand om reden fan harren Fryske aspekten. Se waarden dus folkskundich ynterpretearre. Se toanden de ûntwikkeling fan it Fryske folk. De samling wie universeel, salang‟t de objekten mar eat sjen litte koene fan de skiednis fan Fryslân of dêr sels eat mei te krijen hiene. Fanwegen de fokus op it ferline waarden moderne en kontemporêne foarwerpen earst net talitten. Dizze earste perioade yn de skiednis fan it Fries Museum jout foaral in ynventarisaasje fan objekten dy‟t yn dy tiid helpe koenen om de Fryske identiteit libben te hâlden. Dy ynventarisaasje slút oan by it doel fan de Twadde Ofdieling fan it Frysk Genoatskip, te witten it opspoaren en garjen fan Fryske âldheden en dêrfan in katalogus oan te lizzen. Yn it Fries Museum krige dy tsjokke katalogus in fysike foarm.
1952: in didaktyske rûte by al it Fryske del Yn 1952 waard it Fries Museum folslein reorganisearre ûnder lieding fan Abraham Wassenbergh (1897-1992). Foar‟t er yn 1936 direkteur fan it museum waard, wie hy de
91 earste persoan dy‟t de Fryske skilderkeunst fan de sechtjinde ieu bestudearre. It is dan ek net nuver dat yn de nije presintaasje fan it museum de Fryske skilderkeunst terrein wûn hie. Mar njonken dy feroaring hold de kolleksje fan it museum in universeel karakter, mei in breed skala oan ferskate soarten objekten. It idee dat de Fryske kultuer earne yn it ferline socht wurde moast, bleau ek oerein. Modern Fryslân krige wol sa út en troch wat omtinken yn tydlike tentoanstellings, mar der wie gjin romte foar yn de fêste presintaasje fan it museum. De measte oandacht by de grutte reorganisaasje gong út nei it kreëarjen fan in gronologyske rûte troch it museum. De kwaliteit fan de presintaasjes waard boppedat ek ferbettere, foaral troch it ferminderjen fan it tal útstalde objekten. It betinken wie dat in museum in plak wêze moast dêr‟t eltsenien terjochte koe foar edukaasje en net langer as in stúdzjeysintrum foar kenners funksjonearje moast. Dêrom waard it museum net langer ynrjochte as in depot. De foarwerpen waarden better bestudearre en dêrnei waard in presintaasje makke mei allinne dy objekten dy‟t wier fan betsjutting wiene. Dat barde foaral by de argeologyske ôfdieling, dy‟t hielendal oer de kop gong. De reorganisaasje fan it Fries Museum yn 1952 moat dan ek sjoen wurde as in museale reorganisaasje. Net oan de ynhâld fan de tentoanstellings waard sleutele, mar de presintaasje krige in nij jaske.
1995: it hjoed njonken it ferline Oan „e ein fan de tachtiger jierren fan de tweintichste ieu kaam it ta in nij ynsjoch yn wat foar it ferbyldzjen fan de Fryske kultuer fan belang wie. Net allinnich it ferline bepaalde wat Fryske kultuer wie, mar it hjoed spile dêr ek in rol yn. Dat feroare ynsjoch wie ek fan ynfloed op it sammelbelied fan it Fries Museum. Moderne en kontemporêne keunst krigen in gruttere rol yn de kolleksjefoarming. Mei nasjonale jildlike stipe waard it besit fan wurken fan noch libjende of noch net lang ferfarre Fryske byldzjende keunstners oergryslik útwreide. It gruttere omtinken foar moderne en kontemporêne keunst is ek werom te finen yn de presintaasje fan de kolleksje. Yn de Kânselarij, it krekt oankochte histoaryske gebou fan it museum dat in 1995 iepene, is dat net fuortendaliks te sjen. Yn de „topstukkenzaal‟, de seal dêr‟t alle topstikken fan it museum presintearre waarden, wiene mar in pear foarbylden út de dielkolleksje fan moderne keunst opsteld. Doe‟t de âldere dielen fan it museum in pear jier letter de doarren iepenen, hie it museum lykwols foar it earst yn de skiednis in ôfdieling Moderne Keunst. Wurken fan keunstners út Fryslân of lju dy‟t yn „e provinsje wurken, wie
92 hjir tentoansteld. Fan dat stuit ôf soe der altyd in presintaasje fan tweintichste-ieuwske Fryske keunst yn it Fries Museum te sjen wêze. Neffens in soad kritikasters like it der sels op dat de moderne keunst it wichtichste ûnderwerp waard yn in Fries Museum. De âldere keunst en argeology soene fergetten wêze. It tsjinstelde is lykwols wier, te sjen nei de tentoanstellings dy‟t yn it lêste desennium fan de tweintichste ieu hâlden binne. Moderne en kontemporêne keunst fûnen it paad nei it museum, mar de kolleksje wie noch altyd universeel. Wêr‟t wol krityk op mooglik wêze koe, wie dat de spesjalisaasje fan alle ôfdielings fan dy universele kolleksje der foar soarge hie dat it oerkoepeljende tema Fryslân ferdwûn wie. De ferskate ôfdielings wiene eilantsjes wurden en waarden ek sa presintearre. It oerkoepeljende ferhaal fan Fryslân wie net mear sa werkenber as it al dy jierren dêrfoar al wie.
1881 oant 1995: de ûntwikkeling fan de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it Fries Museum De represintaasje fan de Fryske identiteit hat him skoftenlang rjochte op it ferline. De Fryske kultuer siet ferstoppe yn lang ferfleine tiden en der moast alles oan dien wurde om dy tiden wer bekend te meitsjen by it folk. Moderne en kontemporêne kultuer waard dan ek lang negearre. Mei de organisaasje fan in pear tydlike tentoanstellings yntegrearre it hjoeddeiske lykwols hiel stadichoan mei de kolleksje fan it museum. It soe noch oant de lêste twa desennia fan de tweintichste ieu duorje oant it fanselssprekkend achte waard dat ek moderne en kontemporêne keunst in rol spilen yn de represintaasje fan de Fryske identiteit. Yn de presintaasje fan it museum in 1995 waarden topstikken út de kolleksje moderne keunst njonken dy fan oare ôfdielings as âlde keunst, folkskeunst, argeology en tekstyl set. Dizze koarte opsomming fan de ferskate ôfdielings toant de grutte diversiteit binnen de kolleksje fan it Fries Museum. De yntresse fan de earste samlers fan de Fryske kultuer hat de grûnslach west foar dy diversiteit en dy hat it museum nea wer ferlitten. Diversiteit hat dus in konstante faktor west yn de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it Fries Museum. De wize sa‟t dy diversiteit ynsetten is yn de presintaasje is troch de tiid hinne lykwols al feroare. In 1881 stie er yn tsjinst fan de folseine presintaasje oer it ferhaal fan Fryslân, wylst in 1995 de ferskate ôfdielings spesjalismen wurden wiene. Se waarden presintearre as eilantsjes en makken net langer ûnderdiel út fan in grutter ferhaal. Troch de hieltyd grutter wurdende skieding fan de ferskate dielkolleksjes, gong it oerkoepeljende ferhaal fan de Fryske kultuerhistoarje yn al syn diversiteit yn de presintaasje fan it Fries Museum ferlern.
93 Ta einbeslút moat konstatearre wurde dat it der op liket dat de feroarings dy‟t makke binne yn de presintaasjes fan it museum op de keazen mominten, net bot fan ynhâldlike aard wiene. Nea is de fraach steld wat presintearre wurden moast as Frysk yn it Fries Museum en binnen hokker kontekst dat barre moast. De reorganisaasjes wiene gjin reorganisaasjes fan it byld dat it museum presintearre. Earder wiene it reorganisaasjes fan de wize hoe‟t dat byld presintearre waard. Nei oanlieding fan nije ynsichten oer de doelgroep feroaren ek de ynsichten oer hoe‟t de objekten presintearre wurde moasten. Dy nije ynsichten lykje folle wichtiger west te hawwen by de reorganisaasjes dan ynsichten op ynhâldlik flak.
2013: de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it nije Fries Museum Yn 2001 liet de Fryske architekt Abe Bonnema (1926-2001) it Fries Museum 18 miljoen euro nei foar de bou fan in nagelnij museum yn it hert fan de stêd Ljouwert. Nei in soad diskusje waard de neilittenskip akseptearre en de kontoeren fan it nije museum rize op oan it Saailân. It nije museum sil syn doarren iepenje yn 2013. Trochgeand op de wichtichste konklúzjes fan dit ûndersyk wat de represintaasje fan de Fryske identiteit yn it Fries Museum oanbelanget, sil it museum benammen omtinken jaan moatte oan it yntegrearjen fan de ferskate ôfdielings binnen de kolleksje om sa it oerkoepeljende Fryske karakter fan dy kolleksje wer boppe wetter te krijen. Boppedat soe it tsjûgje fan in begryp fan de aktualiteit as de Fryske identiteit net as ien fêststeand byld presintearre waard. In opset mei ferskate perspektiven op wat Frysk is soe de besiker de romte jaan om syn eigen ynterpretaasje fan de Fryske identiteit te meitsjen. In bykommende swierrichheid by de represintaasje fan de Fryske identiteit is de paradoks tusken tradysje en ynnovaasje dy‟t dy omfiemet. Tradisjonele Fryske uterings moatte bewarre bliuwe, mar tagelyk moat der ek klam lizze op it hjoeddeiske Fryslân en de takomst fan syn kultuer. Dy kombinaasje sil ek makke wurden moatte yn it nije Fries Museum. It museum soe net in statyske presintaasje meitsje moatte fan allinne tradisjonele Fryske aspekten, mar soe just besykje moatte om de aktualiteit dêryn te yntegrearjen. In lêste punt fan omtinken foar de presintaasjes yn it nije Fries Museum is de behanneling fan de Fryske taal en literatuer. In taal is in wichtich skaaimerk fan in kultuer, mar nuver genôch is dy yn it Fries Museum hast nea represintearre. As it nije museum in museum wêze wol foar Fryske keunst, kultuer en skiednis, dan kin in ynhâldlike presintaasje oer de Fryske taal dêryn net ûntbrekke.
94
Literatuurlijst
Aangehaalde literatuur Bak 2002: Bak, Saskia. „Friese sterren‟. De Vrije Fries 82 (2002): p. 312-319. Bergvelt, Meijers en Rijnders 2005: Ellinoor Bergvelt, Debora J. Meijers en Mieke Rijnders. Kabinetten, galerijen en musea. Het verzamelen en presenteren van naturalia en kunst van 1500 tot heden. Waanders Uitgevers, Zwolle: 2005. Boeles 1928: Boeles, Mr. P. C. J. A. „Herinneringen en indrukken betreffende het Friesch Genootschap en zijn museum‟. De Vrije Fries 28 (1928): p. 334-352. Boeles 1908: Boeles, Mr. P. C. J. A. Catalogus der meest belangrijke voorwerpen met uitzondering der schilderijen in het Friesch Museum te Leeuwarden. Meijer & Schaafsma, Leeuwarden: 1908. Boeles 1906: Boeles, P. C. J. A. „De verzameling Bisschop en iets over het inrichten van musea‟. De Vrije Fries 20 (1906): p. 449-466. Boschma 2005: Boschma, Cornelis. „Two centuries of the Frisian Museum‟. Journal of the History of Collections 17, nr. 2 (2005): p. 223-236. Boschma 2002: Boschma, C. „Abraham Wassenbergh (1897-1992). Museumdirecteur‟. De Vrije Fries 82 (2002): p. 180-193. Boschma 1981a: Boschma, Cornelis. „Een vroeg negentiende-eeuws museumplan‟. De Vrije Fries 61 (1981): p. 79-89.
95 Boschma 1981b: Boschma, Cornelis. „Rond de opening van het museum in 1881‟. De Vrije Fries 61 (1981): p. 64-68. Boschma 1978: Boschma, Cornelis. Fries museum. Geschreven door de staf van het museum. Skreaun troch de stêf fan it museum. Enschedé, Haarlem: 1978. Boschma 1977: Boschma, Cornelis. „De historische tentoonstelling van Friesland in 1877.‟De Vrije Fries 57 (1977): p. 17-32. Boschma 1969a: Boschma, Cornelis. „De collectie J. H. Halbertsma in het Fries Museum‟. De Vrije Fries 49 (1969): p. 17-32. Boschma 1969b: Boschma, Cornelis. „Het Antiquarisch Kabinet van Friesland‟. In: Halbertsma, H. e.a. Joast Hiddes Halbertsma 1789-1896. Brekker en bouwer. Stúdzjes fan ûnderskate skriuwers oer syn persoan, syn libben en syn wurk, útjown ta gelegenheid fan de betinking fan syn hûndertste stjerdei. Laverman, Drachten: 1969: p. 285-301. Coronel 1877: Coronel, Dr. S. Sr. „Leekenindrukken van de Historische Tentoonstelling van Friesland.‟ In: Algemeen Handelsblad, 03-07-1877, voorpagina, kolom 1. Dijkstra 1899: Dijkstra, Waling. „Het Friesch Museum van Oudheden‟. Elseviers geïllustreerd maandschrift 17, 6 jan (1899): p. 431-448. Dirks 1877: Dirks, J. De Historische tentoonstelling van Friesland, eene kroon, waardig het gouden feest van het Friesch Genootschap van Geschied-, oudheid- en Taalkunde. Toespraak op 26 september 1877. Dirks, Boeles en Corbelijn Battaerd 1881: Dirks, J., W.B.S. Boeles en C.H.F.A. Corbelijn Battaerd. Catalogus van het museum van het Friesch genootschap van geschied-, oudheid- en taalkunde te Leeuwarden. Kuipers, Leeuwarden: 1881.
96 Eekhoff 1875: Eekhoff, W. Friesche oudheden. Afbeeldingen van merkwaardige voorwerpen van wetenschap en kunst, gevonden in de archieven, kerken, kasteelen, terpen enz. van Friesland. H. Kuipers, Leeuwarden: 1875. Engelbregt 2010: Engelbregt, Martijn. Groot Leeuwarder monument. Participeren met 7.708 handen. EGBG, Amsterdam: 2010. Fisy nij Fries Museum 2005: Fisy foar it nij Fries Museum. Notysje fan it Kolleezje fan Deputearre Steaten fan Fryslân. Provinsje Fryslân: 28 oktober 2005. Gids Historische Tentoonstelling 1877: Gids voor de bezoekers der Historische Tentoonstelling van Friesland. Gehouden in Z. M. Paleis te Leeuwarden in den zomer van 1877. J. R. Miedema, Leeuwarden: 1877. Halbertsma 1855: Halbertsma, Joost Hiddes. Programma voor Frieslands Kabinet van Oudheden. Leeuwarden: 1855. Halbertsma 1854: Halbertsma, Joost Hiddes. Lijst eener bijdrage van J. H. Halbertsma voor Frieslands Kabinet van Oudheden. J. H. Halbertsma, Deventer: 1854. Henrichs 2007: Henrichs, Hendrik. „Identiteitsfabriek of Warenhuis van het Verleden. Inburgering en het Nationaal Historisch Museum.‟ Tijdschrift voor Geschiedenis 120, afl. 4 (2007): p. 608-622. Hepkema 1896: Hepkema, J. Het Friesch museum van oudheden te Leeuwarden. Hepkema, Heerenveen: 1896. Hobsbawm en Ranger 1983: Hobsbawm, Eric en Terence Ranger. The Invention of Tradition. Camebridge University Press, Camebridge etc.: 1983. Huizinga 2002: Huizinga, J. J. „Mr. Jacob Dirks (1811-1892)‟. De Vrije Fries 82 (2002): p. 157-161. „Jaarverslag Fries Museum [jaartal]‟: „Jaarverslag(en) Fries Museum‟. De Vrije Fries (1967-1993), daarna zelfstandig uitgegeven vanaf 1999.
97 Jensma 2010: Jensma, Goffe. „Plat land, diepe geschiedenis. Friesland als trauma‟. De Vrije Fries 90 (2010): p. 207-222. Jensma 2008: Jensma, Goffe. „Kangoeroe naast kieviet. Over beeldvorming en overdracht van Friese cultuur en geschiedenis‟. It Beaken 70, afl. 1-2 (2008): p. 23-40. Jensma 2002: Jensma, Goffe. „Om de erfenis van Friso. 175 jaar Fries Genootschap‟. De Vrije Fries 82 (2002): p. 10-117. Jensma 1998: Jensma, Goffe. Het rode tasje van Salverda. Burgerlijk bewustzijn en Friese identiteit in de negentiende eeuw. Fryske Akademy, Ljouwert/Leeuwarden: 1998. De Jong 2010: Jong, Ad de. Vitrines vol verhalen. Museumcollecties als bron voor cultuurgeschiedenis. Vossiuspers UvA, Amsterdam: 2010. De Jong 2008: Jong, Ad de. Warme gevoelens en koude rillingen. Over musea en odes aan de saamhorigheid. Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, Amsterdam: 2008. De Jong 2001: Jong, Ad de. De dirigenten van de herinnering. Musealisering en nationalisering van de volkscultuur in Nederland 1815-1940. Uitgeverij SUN, Nijmegen: 2001. De Jong en Kunst 2004: Jong, Ad de en René Kunst. „ “Een museumdirecteur moet zich bewust zijn dat hij een rentmeester is”. Kees Boschma kijkt terug op de periode dat hij directeur was van het Fries Museum.‟ De Vrije Fries 84 (2004): p. 214-249. De Jong en Skougaard 1992: Jong, A. A. M. de en M. Skougaard. „De Hindeloper en de Amager kamer‟. De Vrije Fries 72 (1992): p. 88-108. Jonker 2007: Jonker, Ed. „Inburgering. Identiteit, loyaliteit en burgerschap‟. Tijdschrift voor Geschiedenis 120, afl. 4 (2007): p. 430-443.
98 Karstkarel 1980: Karstkarel, Peter. Kunst in Friesland. Een keuze uit de collectie moderne en beeldende kunst aangekocht door de provincie Friesland 1956-1979. [tent. cat.] Leeuwarden: Fries Museum, 1980. Kingmans 1985: Kingmans, Hugo. „De verzameling-Bisschop in het Fries Museum‟. De Vrije Fries 65 (1985): p. 7-20. Kingmans 1981: Kingmans, Hugo. „Zorg om bezoekers‟. De Vrije Fries 61 (1981): p. 69-76. Kingmans 1974: Kingmans, Hugo. „Benadering van museumpubliek‟. De Vrije Fries 54 (1974): p. 8190. Van der Laarse 2005: Laarse, Rob van der. „Erfgoed en de constructie van vroeger‟. In: Laarse, Rob van der, red. Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Het Spinhuis, Amsterdam: 2005: p. 1-28. Meijers 1977: Meijers, Debora J. „De democratisering van schoonheid. Plannen voor museumvernieuwingen in Nederland 1918-1921‟. Nederlandsch kunsthistorisch jaarboek 28 (1977): p. 55-104. Meurs 2007: Meurs, P. L. Identificatie met Nederland. Amsterdam University Press, Amsterdam: 2007. Pomian 1990: Pomian, Krzysztof. De oorsprong van het museum. Over verzamelen. De Voorstad, Heerlen: 1990. „Programma Friesch Genootschap‟ 1828: „Programma van het Provinciaal Friesch Genootschap ter beoefening der Friesche Geschiedenis, Oudheid- en Taalkunde‟. Algemeene konst- en letter-bode, nr. 45 (1828): p. 278-282. Rapport der Rijkscommissie 1921: Rapport der Rijkscommissie van advies in zake reorganisatie van het museumwezen hier te lande. Mouton & Co., ‟s-Gravenhage: 1921.
99 Skets 1988: Skets fan in nij provinsjaal museumbelied. Provinsje Fryslân, Leeuwarden: 1988. Van Straalen 1981: Van Straalen, J. en H. J. Aarts. Eindrapport museumproject Friesland. Leeuwarden: 1981. Vieweg 1928: Vieweg, M. W. „Het Friesch Museum‟. De Vrije Fries 28 (1928): p. 199-217. Verslag Fries Genootschap [jaartal]: Verslag[en] der handelingen van het [Provinciaal] Fries[ch] Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden: Leeuwarden: 1828-1967. Vos 1995: Vos, Rik. „Fries Museum weer toegankelijk‟. Fries museum bulletin, juni (1995): p. 2-4. Wassenbergh 1953: Dr. A. Wassenbergh. „Vijf en twintig jaren Fries Museum‟. De Vrije Fries 41 (1953): p. 19-36. Wassenbergh 1940: A. Wassenbergh. Tentoonstelling Hedendaagsche Friesche kunst. 20 maart – 20 september 1940. Fries Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, Leeuwarden: 1940. Wassenbergh en Boeles 1947: Dr. A. Wassenbergh en Mr. P. C. J. A. Boeles. Gids friesch museum. Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, Leeuwarden: 1947. Wassenbergh, Glasbergen en Penning 1953: A. Wassenbergh, Dr. W. Glasbergen en E. J. Penning. Gids Fries Museum Leeuwarden. Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, Leeuwarden: 1953. Wassenbergh, Halbertsma en Alta 1955: Dr. A. Wassenbergh, H. Halbertsma en D. Y. Alta. De Friesche Musea en Oudheidkamers. The Frisian Museums. Algemeen publiciteitskantoor, Leeuwarden: 1955.
100 Aangehaalde krantenartikelen „Provinsjehûs in aanbouw‟. Leeuwarder Courant, 12.02.2011: Bijlage Sneon & Snein, p.1415. „Mazelen.‟ Leeuwarder Courant, 19.01.2011: voorpagina. „Bijke.‟ Leeuwarder Courant, 18.01.2011: voorpagina Kramer, D. „Nee tsjin Wilders.‟ Leeuwarder Courant, 17.01.2011: p. 6 „Wilders‟ PVV trekt chauvinismekaart.‟ Leeuwarder Courant, 15.01.2011: voorpagina, p. 9. Mik, Karin de. „ “Mata Hari is onze Mona Lisa”; Heropend Fries Museum wil Louvre van het Noorden zijn‟. NRC Handelsblad, 15.03.1997: p. 7. Hekkema, Herma. „Rik Vos‟ voorkeur voor krachtig, stevig èn Fries werk‟. Nieuwsblad van het Noorden, 15.12.1995: p. 33 Hekkema, Herma. „Een historisch museumgebouw met een blik op de toekomst‟. Nieuwsblad van het Noorden, 12.05.1995: p. 29. Hekkema, Herma. „Oude droom van Rik Vos werkelijkheid geworden‟. Nieuwsblad van het Noorden, 14.04.1995: p. 41. Walthaus, Asing. „Fries Museum stap voor stap open‟. Leeuwarder Courant, 14.04.1995: p. 35. Vos, Rik. „Fries Museum dankt veel aan dr. Abraham Wassenbergh. Van onderkomen boeltje tot hoogwaardige collectie‟. Leeuwarder Courant, 28.08.1992: p. 19. „Het Fries Museum werd onder dr. Wassenbergh (65) een FRIES museum‟. Leeuwarder Courant, 24.11.1962: p. 15. „Fries Genootschap herdenkt 125 jarig bestaan‟. Friesch Dagblad, 20.12.1952: p. 9. „Morgen wordt het Fries Museum weer voor het publiek opengesteld. Vandaag jubileumviering Fries Genootschap‟. Friesch Dagblad, 19.12.1952: p. 7. „Vernieuwd Fries Museum wordt vandaag geopend. Oudheden nu in moderne omgeving‟. Leeuwarder Courant, 19.12.1952: p. 2. „Fries Museum gemoderniseerd. Archaeologische afdeling enig in ons land‟. Leeuwarder Courant, 21.11.1952: p. 11. Leeuwarder Courant, 28.10.1881: p. 1. Leeuwarder Courant, 19.07.1881: p. 6. Leeuwarder Courant, 13.04.1881: p. 1. Leeuwarder Courant, 06.04.1881: p. 3.
101 Geraadpleegde archieven Tresoar te Leeuwarden Provinciaal Bestuur van Friesland 1813-1922. Toegangsnummer 11, inventarisnummer 3853. Archief Fries Genootschap. Toegangsnummer 205-08, inventarisnummers 109, 113, 235, 367 en 400.
Geraadpleegde internetbronnen Koopmans, Gerk. „Bûter, brea en griene tsiis‟. Website Natuurmuseum Fryslân. Bezocht op 24 juli 2011. . Website onderzoeksprogramma Culturele Dynamiek. Bezocht op 11 mei 2011. . Website Fries Museum. Bezocht op 23 juli 2011. .
102
Verantwoording van de afbeeldingen
AFB. 1.1
Photografiën van de historische tentoonstelling van Friesland, gehouden in Z.M. paleis te Leeuwarden, gedurende den zomer van 1877. [z.pl.], [z.j]: ongenummerd, foto 11.
AFB. 1.2
Foto Fries Museum. Henri Vos. 10-03-2007.
AFB. 1.3
De Vrije Fries 61 (1981): p. 64.
AFB. 1.4
De Vrije Fries 61 (1981): p. 67.
AFB. 2.1
De Vrije Fries 41 (1953): ongenummerd, tegenover p. 31.
AFB. 2.2
A. Wassenbergh, Dr. W. Glasbergen en E. J. Penning. Gids Fries Museum Leeuwarden. Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, Leeuwarden: 1953: p. 36.
AFB. 2.3
De Vrije Fries 41 (1953): ongenummerd, tegenover p. 30.
AFB. 3.1
Eigen foto. 15-08-2011.
AFB. 3.2
Foto: DvhN\Han de Graaf.
AFB. 3.3
De Vrije Fries 82 (2002): ongenummerd, tegenover p. 321.
AFB. 4
Website Fries Museum. Bezocht op 5 augustus 2011. .