OUTCOME STUDIEDAG VEILIG EN RESPECTVOL SAMENLEVEN 5 juni 2012
De studiedag “veilig en respectvol samenleven” was binnen de week van de integrale veiligheid de enige in haar soort. In afwijking van de andere dagen bood de studiedag geen concrete thema’s en pasklare oplossingen aan voor bepaalde welafgebakende criminele fenomenen. Veeleer werd op deze studiedag iets nieuws geprobeerd. Een nieuwe preventieve benadering werd gepresenteerd met de nadruk op socio-constructieve maatregelen. Drie onveiligheidsfenomenen kwamen hierbij aan bod: gewelddadige radicalisering, eergerelateerd geweld en geweld tegen holebi’s. Allen zijn het complexe onveiligheidsfenomenen die afbreuk doen aan een respectvolle samenleving. Het principe van respectvol samenleven wordt trouwens des te belangrijker in onze huidige tijdsgeest en maatschappelijke context. Een preventiebeleid dat deze onveiligheidsfenomenen in de kiem wil smoren dient bijgevolg te worden ingebed in onze sociaal-culturele context met de nadruk op sociaal, constructief georiënteerde maatregelen. Onze Directie is ervan overtuigd dat zulke maatregelen een noodzakelijke aanvulling zijn op de bestaande aanpak. Met sociale maatregelen wordt verwezen naar de sociaal maatschappelijke context –en partners. Constructiviteit verwijst dan weer naar de beschermende factoren tegen gewelddadige radicalisering, eergerelateerd geweld en geweld tegen holebi’s. Het verhogen van de morele weerstand van individuen, groepen en gemeenschappen die mogelijk kwetsbaar zijn voor daderschap of slachtofferschap van tendensen naar gewelddadige radicalisering, eergerelateerd geweld of geweld tegen holebi’s komen hierbij aan bod. De uitwerking en succesvolle implementatie van socio-preventieve maatregelen overstijgt de werking van onze eigen directie en nieuwe partnerschappen moeten daarom worden aangegaan met actoren uit verschillende veiligheidsdomeinen, maar ook met sociaal-culturele actoren en civiele organisaties in onze samenleving. De studiedag was dan ook bedoeld om potentiële partners te laten kennismaken met onze socio-preventieve concepten als een antwoord op de drie onveiligheidsfenomenen. Samen zulke benaderingen meer bespreekbaar maken is een eerste stap in het aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden. Het publiek was in die zin dan ook ons testpubliek die via een directe interactie haar feedback kon geven op de nieuwe socio-preventieve concepten. Anderzijds willen wij met hen als potentiële partners graag de dialoog voortzetten na de studiedag voor de concrete uitwerking van een socio-preventiebeleid. De dag startte met een introductie van Gunter Ceuppens, directeur BIV/SLIV, waarbij hij de belangrijkste elementen van socio-preventieve responsen toelichtte en contextualiseerde binnen het kader van een veilige en respectvolle samenleving. Het eerste deel van de voormiddag bestond uit het presenteren van wetenschappelijke resultaten uit de onderzoeken die onze directie in het recente verleden bestelde naar de fenomenen gewelddadige radicaliseringsprocessen, de invloed van sociale media op radicaliseringeprocessen en naar het eergerelateerd geweld.
1
Onderzoekster Nele Schils van de UGent presenteerde de resultaten van het onderzoek naar de radicaliseringsprocessen in België en gaf ons al een kijk in de eerste literatuurresultaten van het onderzoek naar de invloed van sociale media op radicaliseringsprocessen. Ze stelt vast dat het radicaliseringsproces een bottom-up proces is dat ontstaat vanuit het individu in zijn/haar lokale context. Bovendien wordt zo een proces gekenmerkt door verschillende fasen, waarbij andere maatregelen gelden voor andere stadia in het radicaliseringsproces. Een theoretisch model van het radicaliseringsproces werd hierbij toegelicht, waarbij men vertrekt van een vertrouwenscrisis dat kan verergeren naar een legitimiteitscrisis, een legitimiteitsconflict en als uiterste consequentie kan escaleren tot terrorisme. Een andere opmerkelijke vaststelling is dat in het prille begin van het radicaliseringsproces de ideologie niet van heel groot belang is. Op dat moment moet er wel sprake zijn van een ideologische erkenning, maar is de individuele zoektocht naar sociaal kapitaal (binding) en identiteit veel belangrijker. Dit heeft uiteraard zijn consequenties bij een vroegtijdig preventiebeleid. Vanaf het moment dat men echter bij een radicale groep behoort, komt de specifieke ideologie steeds meer naar de voorgrond en wordt deze steeds belangrijker om (gewelddadige) acties te legitimeren. De verschillende risicofactoren die van invloed zijn op het radicaliseringsproces werden op maatschappelijk, sociaal en individueel niveau geïdentificeerd. Hierbij kwam een belangrijke beschermende factor naar voren, namelijk de binding met de samenleving. Mensen die een binding hebben met de samenleving (bv job, huwelijk,…), hebben meer te verliezen in vergelijking met mensen die zich afzetten tegen de samenleving en zijn dus minder snel geneigd tot gewelddadige radicalisering. Gelet op de kenmerken van een gewelddadig radicaliseringsproces vervolgt mevr. Schils dat er nood is aan een tweesporenbeleid op vlak van preventie. Enerzijds vraagt de aanpak van het fenomeen radicalisering dat beleidsinitiatieven binnen diverse beleidsdomeinen, zoals tewerkstelling, onderwijs en integratie extra ondersteund worden. Hierbij wordt gedoeld op het uitoefenen van een krachtig sociaal beleid. Anderzijds is het voeren van een sociaal beleid dat ingrijpt op de voedingsbodem van radicalisering niet voldoende, maar moeten specifieke werkvormen worden ontwikkeld op lokaal niveau. Eerstelijnsprofessionals kunnen hierbij een belangrijke rol spelen, aangezien zij in nauw contact met de burger staan. Ter ondersteuning van deze eerstelijnswerkers, moet training en vorming worden aangeboden. Een onafhankelijk expertisecentrum over deze complexe problematiek zou hieraan moeten tegemoet komen. Tot slot was het opmerkelijk dat de politie geen vooraanstaande trekkersrol kan spelen, specifiek bij het openhouden van het publieke debat. De politie wordt bij zulke maatregelen als te bedreigend ervaren. Een vervolgonderzoek naar de invloed van sociale media op radicaliseringsprocessen is momenteel lopende, omdat het voorgaande onderzoek het toenemend belang van internet bij (zelf)rekrutering, bij het uitbouwen van netwerken en bij de financiering van radicale groepen aantoonde. Een korte overzicht uit de algemene literatuur betrof het tweede luik van de presentatie. Hierbij kon nog niet veel informatie worden gegeven. Uit de algemene onderzoeksliteratuur blijkt wel dat de sociale media nooit de oorzaak zal zijn van een radicaliseringsproces, maar het slechts zal ondersteunen en versnellen. Het proces naar gewelddadige radicalisering dat online doorgaat, is immers offline gestart. De media worden in het onderzoek beschouwd als omgevingsfactor. Een belangrijke gevaarlijke trend om in de gaten te houden zijn de “user friendly webpages”. Ze geven zich uit als mainstream webpagina’s, maar 2
bevatten extremistische informatie. Doordat zij er gematigd uitzien, heeft men vaak niet door met welke informatie men te maken heeft en bestaat het risico dat men hier minder kritisch tegenover zal staan. Tot slot zal iemand die aan aanslag wil plegen online eerder een “low profile” hebben.
Professor Gily Coene (VUB) presenteerde haar onderzoek naar het fenomeen eergerelateerd geweld. Een onderzoek dat in opdracht van Binnenlandse Zaken en het Instituut voor de gelijkheid mannen en vrouwen werd uitgevoerd. Een belangrijke bevinding start met de definiëring van eergerelateerd geweld. Er bestaat namelijk geen algemeen aanvaarde definitie van eergerelateerd geweld. Bovendien zijn associaties tussen het begrip eer en cultuur zeer gevoelig en impliceert eer net geen geweld. In het onderzoek wordt gekozen voor een cultuur en genderspecifieke benadering, met het oog op de complexiteit en ernst van de problematiek. Opmerkelijk is dat holebiseksualiteit een risicofactor is en de aanleiding kan zijn tot eergerelateerd geweld. Uit de casusanalyses blijkt dat hulpverlening geen effect heeft als het niet op vrijwillige basis gebeurt. Wat betreft de aanpak is er een grote vraag naar informatie voor en vorming van professionelen. Er wordt opgemerkt dat er al veel maatregelen bestaan tegen intrafamiliaal geweld, maar dat deze nog te weinig gekend zijn en te weinig toegankelijk zijn voor de allochtone gemeenschap. De vijf belangrijke pijlers in een integraal en geïntegreerde benadering zijn: bewustmaking, bescherming, bestraffing, begeleiding en beleid. Wat betreft bewustmaking, mogen de stereotiepen niet verder worden versterkt en moet de eer geduid worden als een positieve bron. Bemiddeling is belangrijk om escalatie tegen te gaan, waarbij te allen tijde moet gewaakt worden over de veiligheid van het slachtoffer. Brugfiguren (binnen en buiten de gemeenschap) zijn hiervoor het best geplaatst. Toch mag niet alle heil bij bemiddeling worden gezocht. Prof. Coene geeft aan dat het voor –en nadelen heeft. Belangrijk is dat men naar het slachtoffer luistert hoe hij/zij de situatie inschat. Op het niveau van de vervolging, moet men oog hebben voor het feit dat feitelijke daders in werkelijkheid ook slachtoffers kunnen zijn (door de druk van de familie om op een bepaalde manier te handelen). Op beleidsniveau staat de lokale samenwerking centraal, inclusief het betrekken van de gemeenschappen. Een expertisecentrum op federaal of gemeenschapsniveau kan de eerstelijnswerkers ondersteunen en adviseren in deze complexe problematiek. Tot slot blijkt uit de analyse van buitenlandse best practices dat er ook al heel wat maatregelen bestaan tegen eergerelateerd geweld. Onderzoek naar de effectiviteit daarvan en de toepasbaarheid voor Belgische context is daarom vereist.
Marijke Weewauters, adviseur bij het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, vult de wetenschappelijke analyse van prof. Coene aan door haar professionele ervaringen in de strijd tegen eergerelateerd geweld te presenteren. Eergerelateerd geweld werd opgenomen als een prioriteit in het nieuwe actieplan partnergeweld. Een andere aanpak dan gewoon intrafamiliaal geweld is wel noodzakelijk. Het belangrijkste verschil is de collectiviteit van eergerelateerd geweld, waarbij een hele familie is betrokken tot zelfs in het buitenland. Dit heeft als consequentie dat eergerelateerd geweld niet stopt bij één persoon. Het blijft doorgaan (tot de eer hersteld is). Een belangrijke aanbeveling die 3
mevr. Weewauters maakt is dat het een zaak van iedereen is. Iedereen kan worden geconfronteerd met eergerelateerd geweld. Een opmerkelijke conclusie is haar pleidooi voor een pragmatische aanpak die vandaag al kan starten. Al 20 jaar wordt discussie gevoerd over een definitie van intrafamiliaal geweld, maar nog steeds is er geen algemeen aanvaarde definitie geformuleerd. Dit mag politie, justitie, hulpverlening, scholen,…echter niet weerhouden om nu al in te grijpen tegen eergerelateerd geweld. Zoals uit het onderzoek bleek, wordt het betrekken van gemeenschappen door het Instituut beschouwd als een cruciale succesfactor. Het Instituut investeert in het aangaan van samenwerkingsverbanden met allochtone gemeenschappen zonder hen te stigmatiseren. Kennis verwerven en signalen leren herkennen is tevens een belangrijke peiler in de preventie van eergerelateerd geweld. In dat verband wordt gesteld dat de rode-vlaggen-praktijk van Nederland op termijn ook in België zal worden toegepast. België blijkt ook al verschillende witte raven te hebben die hun expertise over het complexe fenomeen kunnen delen. Een gelijkenis met de uiteenzettingen over gewelddadige radicalisering werd gevonden in de preventieve maatregel het tegengaan van isolatie. Integratie wordt dus een centraal thema.
Een volgende spreker, Marjan Braspenning, kwam vertellen over geweld tegen holebi’s en de aanpak van het regenbooghuis te Brussel om dit fenomeen te voorkomen en bestrijden. Volgens haar spreekt men beter over homofobe agressie waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen homofobie en lesbofobie. Bij lesbofobie is er vaak sprake van een dubbele discriminatie. Een andere benaming die vandaag de dag wordt gebruikt in plaats van holebi’s is “lgtb’s” (=lesbian, gay, bisexual, transgender). Transgender is hierin mee op genomen, omdat het een evolutie van de laatste jaren betreft. De omvang van het geweld tegen lgtb’s is moeilijk in te schatten, gezien er geen volledige cijfers bestaan en een enorm dark number wordt verondersteld. Een verhoogde aandacht in de media is nagenoeg wel een feit. Een andere belangrijke vaststelling is dat de genderidentiteit vaker een motief is voor het geweld dan de seksuele oriëntatie. Het regenbooghuis nam verschillende maatregelen om het geweld tegen te gaan. Gelet op het dark number en de onvolledige cijfers, wordt het belang van de statistieken onderstreept. Sinds 2006 kan men homofoob geweld als een aparte vorm van een misdrijf aanvinken op politionele registratieformulieren. Conform de antidiscriminatiewet zal dit een verzwarende omstandigheid voor het misdrijf vormen. Het regenbooghuis strijdt tegen de genderstereotypen en met behulp van een stripverhaal wordt homofoob geweld bespreekbaar gemaakt en de rechten van lgtb’s uiteengezet. Het stripverhaal zal worden verspreid in de scholen. Een betere diversiteitsopleiding binnen de politie, onderwijs en de empowerment van de doelgroep behoort tot de aanbevelingen ter verbetering van het bestaande beleid.
In de namiddag horen we als eerste Johan Hamers van de vzw Arktos. Hij geeft uitleg bij de weerbaarheidstraining die Arktos organiseert ter verhoging van de morele weerbaarheid van jongeren. Arktos werkt vooral met kwetsbare jongeren die hun banden met de anderen aan het verliezen zijn. We leven momenteel in tijden waarin problemen worden uitbesteed, met als gevolg dat er minder binding is. Arktos probeert hieraan tegemoet te komen en helpt jongeren met specifieke 4
problemen. Ook gaat Arktos steeds de dialoog aan met jongeren in conflict om meer openheid te creëren. In een kwetsbare situatie hebben jongeren namelijk vaak oogkleppen op. Via ervaringsgerichte psycho-fysieke training leren jongeren meer weerbaar te worden tegen geweld.
Myriam Lemort informeert het publiek over hoe de stad Verviers eergerelateerd geweld aanpakt. De overheidsdiensten werken er nauw samen met organisaties (zoals de ziekenhuizen en de geneesheren). Deze samenwerking is belangrijk. Binnen Verviers plegen de gerechtelijke politie en het parket overleg met elkaar over cases inzake gedwongen huwelijken. In Verviers is een referentiemagistraat aangeduid voor het intrafamiliaal geweld., inclusief eergerelateerd geweld en gedwongen huwelijken. Theaterspelen zijn een illustratie van een socio-constructieve maatregel om jongeren te sensibiliseren tegen gedwongen huwelijken. Ook heeft Verviers een enquête rondgestuurd naar jongeren om na te gaan hoe zij eergerelateerd geweld en gedwongen huwelijken percipiëren. Mevr. Lemort besluit hierbij dat de complexiteit blijft bestaan en dat een pragmatische aanpak inderdaad vereist is. Tot slot wil ze het belang van de sociale tussenkomsten benadrukken, waarbij er nog veel nood is op het terrein aan extra sensibilisering en vorming (en middelen).
Staatssecretaris voor onder meer gelijke kansen in het Brussels Hoofdstedelijk gewest Bruno de Lille, doet zijn beleidslijnen in de strijd tegen homofoob geweld uit de doeken. Hij beaamt hetgeen in de ochtend is gepresenteerd door het regenbooghuis, een partner waarmee zij nauw samenwerken. Meer concreet vult hij de hypothese over genderstereotypen aan met machogedrag van daders die een zeer enge visie hebben over genderrollen. Pesterijen mogen niet worden vergeten. Zij komen vaker voor en hebben een negatief effect op het welzijn van de slachtoffers. Er bestaan momenteel applicaties op smartphones om homofoob geweld te registeren. Hierbij worden meer incidenten gemeld in vergelijking met politionele cijfers, hetgeen de dark number en de hoge drempel tot aangiftebereidheid bevestigt. In zijn beleid moedigt hij slachtoffers aan om klacht in te dienen, zodat straffeloosheid wordt tegengegaan. Anderzijds worden vormingssessies bij de politie georganiseerd om slachtoffers van homofoob geweld op een correcte manier te bejegenen. Dit blijkt nodig want de politiecultuur lijkt slachtoffers af te schrikken om klacht in te dienen uit angst niet serieus te worden genomen. Overheden moeten hulpmiddelen blijven aanbieden om de drempels tot toenadering te doen dalen. Bovendien moet er blijvend werk gemaakt worden om de taboes te doorbreken.
We sluiten de dag af met een paneldebat waarbij door de moderator toepasselijke vragen worden gesteld over de fenomenen die in de loop van de dag werden gepresenteerd. Het panel is multidisciplinair samengesteld met professionelen uit verschillende sectoren die allen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van socio-preventieve maatregelen tegen de drie onveiligheidsfenomenen: het departement Onderwijs van de Franstalige ( Claude Prignon) en Nederlandstalige gemeenschap (Nathalie De Bleeckere), het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (Jozef De Witte), de Federale politie (Eddy Greif), afgevaardigde van de 5
kinderrechtencommissaris (Bernard De Vos) en een professor religie van de ULB ( Firouzeh Navahavandi). Uit het paneldebat kwam naar voor dat een dialoog over deze complexe fenomenen niet kan plaatsvinden zonder het aanbrengen van nuanceringen. Wat iedereen beaamt is dat radicalisering er altijd is geweest. Wat wel nieuw is, zijn de nieuwe informatie –en communicatietechnologieën. Ook het onderscheid tussen radicalisering en gewelddadige radicalisering dient goed voor ogen te worden gehouden. De politie geeft aan dat preventie noodzakelijk is, maar niet alles zal kunnen vermijden. De politie wil bijdragen aan preventie (en doet dat ook al vanuit community policing), maar kan hier geen voortrekkersrol in spelen. Iedereen heeft een rol te spelen, zo blijkt. De lokale overheden zijn in het bijzonder goed geplaatst om een maatschappij te creëren met zo min mogelijk frustraties. Vlaams departement onderwijs lijkt de enige die het discours van radicalisering binnen de scholen wil ontkennen. Er zijn namelijk te weinig gegevens voorhanden om zulke trends te bevestigen. Tussen de lijnen door blijkt het departement wel in te zetten op krachtige sociale maatregelen die hun vruchten kunnen afwerpen in de preventie van gewelddadige radicalisering: een sterke schoolomgeving met gelijke kansen voor alle leerlingen om hun talenten te kunnen ontplooien, burgerschapseducatie, educatie mensenrechten, wederzijds respect en educatie genderidentiteit. De stereotiepen moeten hiermee in de scholen verdwijnen. Binnen deze kaders hebben de lokale scholen een grote autonomie om hun beleid zelf in te vullen of aan te vullen. Dhr. Prignon is bemiddelaar in de Franstalige scholen maakt de nuance dat het geweld niet is gestegen, maar wel de spanningen. Dhr. De Witte benadrukt het belang van de opvoeding in mensenrechten. Niet enkel de jongeren moeten leren in dialoog gaan en te onderhandelen, maar de hele samenleving heeft de verantwoordelijkheid dit te doen. We mogen de oplossing voor onze problemen niet steeds afschuiven op de jongeren. Prof Navahandi geeft aan dat de school, de familie, het geloof en de media belangrijke pijlers zijn die vormgeven aan onze attitudes.
De interacties vanuit het publiek maakten van de dag een interactieve workshop waarbij de thema’s voor een deelnemerspubliek van 30 à 40 professionelen uit verschillende sectoren (regionale overheidsdiensten, lokale beambten, civiele organisaties en academici) meer bespreekbaar werden. Niemand contesteerde het aangeboden kader, en niemand wees het belang van een socio-preventieve benadering af. Meer nog, het concept is niet geheel nieuw. Binnen verschillende sectoren groeit namelijk het bewustzijn voor dergelijke aanpak. De uitwerking van een socio-preventieve benadering staat wel nog volledig in haar kinderschoenen. De belangrijkste vraag waarmee velen worstelen betreft het bereiken van een succesvolle samenwerking over de sectoren heen, inclusief de gemeenschappen. De oefening om dit te realiseren is nog volop aan de gang. Wij hopen alvast te mogen bijdragen aan het formuleren van deze antwoorden op beleidsniveau om samen uit onze kinderschoenen te groeien. In tussentijd lijkt een pragmatische aanpak waarbij lokale overheden een centrale rol kunnen spelen, een belangrijke conclusie van de dag te zijn.
6