Ouders en het globaal beschermingsstatuut.1
1. Inleiding. De wet van 17 maart 2013 inzake het globaal beschermingsstatuut voorziet in een specifieke onderafdeling2 die van toepassing is op situaties waarbij de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1 BW en de ouders van de beschermde persoon of één van beiden heeft aangesteld tot bewindvoerder. Eén van de krachtlijnen van deze wet is het in overeenstemming brengen van het voorlopig bewind met de Aanbeveling R(99)4 van het Comité van ministers van de Raad van Europa over de juridische bescherming van meerderjarige onbekwamen en het door België geratificeerde VN Verdrag van 13 december 2006 betreffende der rechten van een persoon met een handicap 3. In alle beschermingsstatuten die tot op heden van kracht zijn, wordt er geen rekening gehouden met de “persoon” als dusdanig; met de effectieve mogelijkheden van de concrete persoon waarvoor de beschermingsmaatregel werd bevolen. Vanaf 01/09/2014 zullen de bestaande beschermingsstatuten stilaan uitdoven. In ieder geval kunnen er vanaf dan geen personen meer verlengd minderjarig verklaard worden of onder voorlopig bewind geplaatst worden. Een nieuwe bescherming kan enkel in de vorm van het bewind over de persoon en/ of over de goederen. De verlengde minderjarigheid bracht een meerderjarige persoon terug tot de “juridische leeftijd” van beneden 15 jaar 4 en de beschermde persoon werd in principe teruggeplaatst onder het ouderlijk gezag 5. De onbekwaam verklaarde werd vanaf zijn onbekwaamverklaring gelijkgesteld met een minderjarige zowel wat betreft zijn persoon als zijn goederen6 . De verkwister kon vanaf het ogenblik dat hem een gerechtelijk raadsman werd toegevoegd geen rechtsgeldige handelingen meer stellen in verband met zijn vermogen7. Het voorlopig bewind voorzag in principe wel de mogelijkheid tot een min of meer aangepaste bescherming. Deze maatregel kon immers worden bevolen voor een meerderjarige die, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend wegens zijn gezondheidstoestand niet in staat is zijn vermogen te beheren8. De praktijk leerde echter dat de meeste vrederechters een volledige bescherming uitwerkten terwijl de beschermde persoon soms voldoende beschermd
1
Wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid. B.S.14/06/2013, 38132-38175. 2 Onderafdeling 4- artikels 500, 500/1 tot en met 500/4BW. 3 Doc.53 1009/001 p.5, kamer, 2e zitting van de 53e zittingsperiode. 4 Artikel 487bis al 4 BW. 5 Artikel 487 quater BW. 6 Artikel 509 BW. 7 Artikel 513 BW. 8 Artikel 488bis a) BW.
was met een gedeeltelijke bescherming9. Bovendien regelde het voorlopig bewind enkel een vermogensrechtelijke bescherming. De wetgever gaat ervan uit dat ook een persoon met een functioneringsstoornis een volwaardige deelnemer van de samenleving is en op gelijkwaardige wijze geniet van alle rechten en plichten die dit met zich meebrengt. Deze opvatting impliceert dat het recht moet vertrekken van de bekwaamheid en de mogelijkheden van de persoon, alsook van de sociale integratie en participatie van een persoon met een handicap, de ontwikkeling van zijn zelfstandigheid en zijn zelfontplooiing moet ondersteunen en stimuleren10 Voor meerderjarige beschermde personen moet op het gebied van bescherming het accent gelegd worden op de bescherming van het vermogen en moet de autonomie op het vlak van de rechten aangaande hun persoon nagestreefd worden11. Bij de uitwerking van deze wet heeft de wetgever ook aandacht willen schenken aan de bijzondere positie die ouders van de beschermde persoon in nemen. Doordat het statuut van verlengde minderjarigheid wordt afgeschaft stelde men zich de vraag of ouders die voorheen het ouderlijk gezag uitoefenden over hun verlengd minderjarige kind dit naar de toekomst toe verder kunnen blijven uitoefenen. De ervaring leert ons dat ouders van verlengd meerderjarige personen het vaak zeer moeilijk hebben met het loslaten van hun kind. Dit is begrijpelijk maar op langere termijn is zulk een houding in het nadeel van het “kind”12. In het nieuwe beschermingsstatuut wordt definitief gebroken met het terugplaatsen van het beschermde kind onder het “gezag” van de ouders. Het statuut van het ouderlijk gezag (voor een meerderjarige persoon ) is immers in strijd met het principe van eerbied voor de autonomie van de “kwetsbare persoon”.De wetgever vreesde dat de ingeval deze regeling zou behouden blijven, de ouders zich zullen blijven gedragen als “ouders met gezag” zodat de hervorming op dit punt zijn doel zou missen 13. Eén van de uitgangspunten van deze wet is immers maximale autonomie voor de beschermde meerderjarige “kwetsbare” persoon. Uit de voorbereidende werken blijkt dat de vraag werd gesteld, tot op welk punt ouders de ouderlijke taak toch verder op zich kunnen nemen na de meerderjarigheid van hun kind. De wetgever heeft gezocht naar een evenwicht tussen enerzijds de maximale autonomie voor de beschermde persoon en anderzijds het vertrouwen dat moet gesteld worden in de ouders. Om die reden wordt er in de wet een bijzondere afdeling ingelast voor de situatie waarin één of beide ouders worden aangesteld als bewindvoerder. 9
Vb. bescherming enkel voor de spaargelden en het onroerend vermogen, vrije besteding van de inkomsten zonder mogelijkheid tot aangaan van leningen of schulden. 10 Doc.53 1009/001 p.6. 11 Doc.531009/001 p.10-11. 12 We denken hier aan de vaak voorkomende situatie waarbij de verlengd meerderjarige persoon bij de ouders blijft inwonen en de ouder plots overlijdt of zelf hulpbehoevend wordt en er niet voorzien werd in een opvang voor het “kind”. 13 Doc.53 1009/001, p 12.
2. De nieuwe regelgeving. a. Algemeen. De wet betreffende het globaal beschermingsstatuut heeft de wetgeving over het “voorlopig bewind” als basis genomen. Het voorlopig bewind heeft echter enkel de bescherming van het vermogen van een kwetsbare persoon tot voorwerp. De nieuwe wet daarentegen voorziet zowel een bewind over de persoon als een bewind over de goederen14. De vrederechter heeft de opdracht om maatwerk te leveren. Hij moet zoeken naar de minst ingrijpende maatregel die volstaat om de belangen van de kwetsbare persoon optimaal te beschermen. De wet stelt uitdrukkelijk dat de bewindvoering tot doel heeft de belangen van de beschermde persoon te behartigen. Zij bevordert daarenboven in de mate van het mogelijke de autonomie van de beschermde persoon15. Zowel in het systeem van de bijstand16 als in dat van de vertegenwoordiging17 moet de bewindvoerder de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen betrekken bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt op regelmatige tijdstippen overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon18. Dit betekent dat voor personen die tot op heden onder de bescherming van de verlengde minderjarigheid vallen, het best mogelijk is dat de vrederechter bepaalde handelingen in verband met de persoon of de goederen van de beschermde persoon niet terug in de bescherming opneemt of hiervoor slechts een systeem van bijstand uitwerkt. De regeling van de verlengde minderjarigheid had daarentegen tot gevolg dat de beschermde persoon onbevoegd werd om zijn rechten zowel in verband met zijn persoon als met zijn goederen, zelf of zelfstandig uit te oefenen. De ouders of de voogd traden op in plaats van de verlengd minderjarige persoon. Dit blijft zo zolang de bestaande “verlengde minderjarigheid” niet door de vrederechter werd aangepast aan de nieuwe wet en maximaal tot het einde van de overgangsperiode( 01/09/2019). De handelingsonbekwaamheid moet bovendien steeds restrictief geïnterpreteerd worden. De vrederechter moet de minst ingrijpende bescherming uitwerken. Dit betekent dat de handelingsbekwaamheid de regel is. Indien de vrederechter een beschermingsmaatregel uitwerkt, kan er slechts sprake zijn van vertegenwoordiging voor zover het systeem van de bijstand bij het verrichten van die handeling niet zou volstaan. De vrederechter moet uitdrukkelijk motiveren waarom hij kiest voor het systeem van de vertegenwoordiging. Wanneer de beschikking geen andersluidende aanwijzig bevat, wordt de beschermde persoon
14
Artikel 488/1 BW - Artikel 492/1 § 1 rechterlijke beschermingsmaatregel voor de persoon- Artikel 492/1 §2 rechterlijke beschermingsmaatregelen voor de goederen. 15 Artikel 497 al.2 BW 16 Art.498/2 al 3 BW 17 499/1 §3 al 2 BW 18 499/1 §3al 2 BW
alleen bijgestaan19 bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam werd verklaard20. Deze benaderingswijze verschilt in ruime mate van de regels van het voorlopig bewind. Hier geldt de regel dat indien er in de beschikking tot aanstelling van een bewindvoerder geen aanwijzingen worden opgenomen i.v.m. rechtshandelingen waarvoor de beschermde persoon handelingsbekwaam blijft, de bewindvoerder de beschermde persoon vertegenwoordigt in alle rechtshandelingen en procedures als eiser en verweerder21. De logica van de wet leert ons dat alle regels betreffende het bewind over personen voor de handelingen waarvoor zij moeten worden vertegenwoordigd van toepassing zijn indien de ouders bewindvoerder zijn, behoudens de specifieke regels opgenomen in de onderafdeling 4 22 . Na de inwerkingtreding van de wet zullen ouders met gehandicapte kinderen23 24 25 aan de vrederechter van de verblijfplaats van hun kind de nodige beschermingsmaatregelen kunnen vragen. De vrederechter zal ten aanzien van deze personen een rechterlijke beschermingsmaatregel in verband met de persoon en/ of zijn goederen kunnen bevelen. Hij is ertoe verplicht in zijn beschikking uitdrukkelijk de handelingen op te sommen waarvoor deze persoon niet langer bekwaam is. Bovendien is hij verplicht inzake de persoon uitspraak te doen over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot 19 specifiek opgesomde handelingen26. Als hij een rechterlijke beschermingsmaatregel in verband met de goederen beveelt moet hij verplicht uitspraak doen over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot 18 handelingen die verband houden met de goederen van de beschermde persoon27. 19
Art.498/1 BW bij gebreke aan aanwijzing in de beschikking van aanstelling bewindvoerder bestaat de bijstand uit de voorafgaande schriftelijke toestemming tot het verrichten van de handeling of in geval van een handeling bedoeld in artikel 499/7 in de medeondertekening van het (eventueel) opgestelde geschrift. 20 Artikel 492/2 BW 21 Artikel 488 bis f) §3 eerste lid BW. 22 Voor een goed begrip is het belangrijk dat deze onderafdeling nog eens duidelijk gesitueerd wordt. Ze hoort thuis onder Hoofdstuk II/1 Het bewind, …Afdeling 4. De werking van het bewind, Eerste onderafdeling: Algemene bepalingen, Onderafdeling 2: Bijstand, Onderafdeling 3: Vertegenwoordiging en beheer, Onderafdeling 4: het bewind uitgeoefend door ouders. Doordat artikel 500 BW bepaalt dat deze onderafdeling van toepassing is voor het geval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen, gelden voor de ouders –bewindvoerders alle regels zoals opgenomen in het hoofdstuk inzake het bewind met vertegenwoordiging, behoudens de uitzonderingen specifiek voorzien in de onderafdeling 4. 23 Art. 488/1BW “ De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of nietvermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dat vereist.” 24 Vb. Een meerderjarige die reeds verlengd minderjarig werd verklaard of een meerderjarige gehandicapte die volgens de oude wet onder het statuut van de verlengde minderjarigheid zou kunnen geplaatst worden. 25 Art. (oud) 487bis BW “Een minderjarige van wie gebleken is dat hij wegens ernstige geestelijke achterlijkheid ongeschikt is en schijnt te zullen blijven op zichzelf te leiden en zijn goederen te beheren, kan in staat van verlengde minderjarigheid worden verklaard.” 26 Art.492/1§1 BW –vb. bekwaamheid i.v.m. keuze verblijfplaats, geven van toestemming tot huwen, erkennen van kind, uitoefening van het ouderlijk gezag, uitoefening van patiëntenrechten 27 Art.492/1 § 2 BW- vb. bekwaamheid om goederen te vervreemden, lening aan te gaan, afsluiten van handelshuurovereenkomst.
Op deze verplichting werd één uitzondering in de wet ingeschreven. Enkel wanneer uit het medisch attest28, dat bij het verzoekschrift moet worden gevoegd, blijkt dat de te beschermen persoon in een gezondheidstoestand verkeert die voorkomt op een bij K.B. vastgestelde lijst met aandoeningen29 moet de vrederechter niet meer specifiek opsommen voor welke handelingen van vermogensrechtelijke aard de beschermde persoon onbekwaam is30. In dit geval wordt de beschermde persoon vertegenwoordigd bij het stellen van alle rechtshandelingen of proceshandelingen met betrekking tot zijn goederen. Deze personen worden ook geacht niet in staat te zijn om kennis te nemen van het jaarlijks verslag31. Dit neemt niet weg dat de Vrederechter in zijn beschikking ook voor deze personen steeds tot een beoordeling op maat kan overgaan wanneer hij dit noodzakelijk acht 32 33. In verband met de bekwaamheid over de persoon moet de Vrederechter, ook wanneer de te beschermen persoon aan een aandoening lijdt die op deze lijst voorkomt, uitspraak doen conform artikel 492/1 §1BW. Dat betekent dat wanneer de Vrederechter in ieder geval uitspraak doen over de handelingen in verband met de persoon zoals opgesomd in artikel 492/1 §1 alinea 3 en dat hij moet bepalen of hiervoor het regime van de bijstand volstaat dan wel de vertegenwoordiging nodig is. Deze lijst bestaat tot op heden nog niet en de vraag stelt zich of ze er ooit gaat komen. Het is immers bijzonder moeilijk om zulk een lijst op te stellen. Uiterlijk twee jaar na het uitspreken van een rechterlijke beschermingsmaatregel moet de vrederechter de uitgesproken maatregel evalueren, aanpassen of eventueel er een einde aan maken34. Deze verplichte evaluatie geldt niet voor de beschermingsmaatregelen die op vermogensrechtelijk vlak uitgesproken werden voor de personen die lijden aan een gezondheidstoestand opgesomd in de lijst 35. Dit betekent dat de vrederechter die voor deze personen eventueel ook een bescherming heeft opgelegd op persoonsgebonden vlak wel een evaluatie zal moeten doorvoeren uiterlijk twee jaar nadat hij deze beschermingsmaatregel heeft uitgesproken.
28
Art.1241 Ger. Wb. omstandige geneeskundige verklaring die ten hoogste 15 dagen oud is. Art.492/5 al. 1BW Er zal bij koninklijk besluit, op eensluidend advies van de Orde van geneesheren en de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap, een lijst opgesteld worden met gezondheidstoestanden die geacht worden op ernstige en aanhoudende wijze het vermogen van de te beschermen persoon om zijn belangen van vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, zelfs met behulp van bijstand, aan te tasten. 30 Art.492/5BW. 31 Art.497/8 BW 32 Artikel 492/5 BW. 33 Deze beoordeling op maat houdt in dat de Vrederechter een persoon met een aandoening op deze lijst toch bekwaam kan achten voor een welbepaalde handeling in verband met zijn goederen of slechts een systeem van bijstand opleggen – beschikking bedoeld conform art.492/1 §2 BW. 34 Art.492/4 al 2 BW 35 Art.492/5 al 2 BW 29
Omdat er steeds moet gestreefd worden naar de best passende bescherming kan de vrederechter altijd, ambtshalve of op verzoek van de beschermde persoon, zijn vertrouwenspersoon, de bewindvoerder, iedere belanghebbende en de procureur des konings een einde maken aan de rechterlijke beschermingsmaatregel of de inhoud ervan wijzigen36.
b. De specifieke regeling voor ouders. 1. De keuze van de bewindvoerder. Het bewind ontstaat zodra de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt conform artikel 492/1 BW en een persoon moet aanwijzen die de beschermde persoon moet bijstaan of vertegenwoordigen37. In principe kan de vrederechter slechts één bewindvoerder over de persoon aanwijzen. De ouders vormen op deze regel een uitzondering38. Er kunnen altijd meerdere bewindvoerders over de goederen worden aangewezen39. Bij voorkeur kiest de vrederechter de ouders als bewindvoerder maar deze worden niet automatisch tot bewindvoerder aangesteld. Het belang van de beschermde persoon vormt daarbij de doorslaggevende criterium. De vrederechter kiest immers de bewindvoerder die het best geschikt is om de beschermde persoon bij te staan of te vertegenwoordigen 40. De ouders kunnen omwille van hun leeftijd of eigen beperkingen niet meer geschikt zijn om hun beschermd kind te begeleiden of zijn vermogen te beheren. De jongvolwassene kan nood hebben aan meer zelfstandigheid aan meer of minder toezicht op het beheer van zijn vermogen. Iedere persoon voor wie geen rechterlijke beschermingsmaatregel werd genomen kan ten overstaan van de vrederechter of een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft over de aan te wijzen bewindvoerder of vertrouwenspersoon. In deze verklaring kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de bewindvoerder met een opdracht van vertegenwoordiging in acht moet nemen bij de uitoefening van zijn opdracht 41. Dit betekent dat personen die verlengd minderjarig verklaard zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet zulk een verklaring niet kunnen afleggen, terwijl de personen die in aanmerking zouden komen voor een verlengd minderjarigheid maar het niet zijn bij de inwerkingtreding van de wet wel zulk een verklaring zouden kunnen afleggen. De ouders kunnen ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin ze de voorkeur te kennen geven over de aan te wijzen bewindvoerder indien ze zelf het mandaat niet langer kunnen uitoefenen42. Deze verklaring 36
Art.429/4 BW Art.495 BW 38 Art.496/4 §1BW 39 Art.496/4 §2BW 40 Doc.53 p.60-61 41 Art.496 BW vrederechter verblijfplaats of woonplaats 42 Art.496/1 §1BW. Dit geldt ook voor de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon mee wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt of een lid van de naaste familie die als bewindvoerder werd aangesteld. Deze regel geldt enkel wanneer ze als bewindvoerder onder de nieuwe wet zijn aangesteld. 37
wordt bijgehouden in het administratief dossier. Telkens wanneer de vrederechter een ouderbewindvoerder moet vervangen of doen opvolgen, moet hij nagaan of er zo geen verklaring werd afgelegd 43. Bij de keuze van de bewindvoerder moet de vrederechter rekening houden met de eventuele verklaring van de te beschermen persoon 44. Wanneer de gekozen bewindvoerder zijn taak als bewindvoerder aanvaardt moet de vrederechter de aanwijzing homologeren behalve wanneer er ernstige redenen zijn met betrekking tot de beschermde persoon uitsluiten dat de keuze wordt gevolg45. Ook de mening van de beschermde persoon, zijn persoonlijke omstandigheden, zijn leefomstandigheden, zijn gezinstoestand 46, de aard en de samenstelling van het te beheren vermogen47 spelen me in de keuze van de bewindvoerder. Wanneer de beide ouders zijn aangesteld tot bewindvoerder oefenen zij gezamenlijk het bewind uit 48.
2. De vertrouwenspersoon. In de nieuwe wet wordt de rol van de vertrouwenspersoon opgewaardeerd. De vertrouwenspersoon is een belangrijk persoon voor de vlotte werking van het bewind. Hij is vaak de schakel tussen de beschermde persoon en de bewindvoerder enerzijds en de beschermde persoon en de vrederechter anderzijds. Er wordt van uitgegaan dat door de aanstelling van een vertrouwenspersoon de ouders progressief in staat zullen zijn om afstand te nemen, de zorg uit handen te geven. De vertrouwenspersoon pleegt immers overleg met de gehandicapte. De ouders kunnen hun ouderlijke rol verder blijven invullen , maar gelijktijdig aan de jong gehandicapte alle kansen op autonomie bieden. De praktijk wijst immers uit dat volwassen gehandicapten het vaak zeer goed doen en in staat zijn tot meer autonomie dan dat men verwacht. De hoofdtaak van de vertrouwenspersoon is te luisteren naar de verwachtingen, vragen, wensen van de gehandicapte persoon en te communiceren met de diverse instanties zoals de bewindvoerder, ouders, maatschappelijk werkers, dagcentrum, werkgever49. Zoals ieder persoon voor wie geen beschermingsmaatregel in de zin van artikel 492/1 BW werd genomen een verklaring keuze bewindvoerder kan afleggen, kunnen deze personen ook een verklaring inzake de keuze van een vertrouwenspersoon afleggen50. Daarenboven kan de persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur uitdrukt over de aan te duiden vertrouwenspersoon indien hij deze functie zelf niet langer kan uitoefenen51.
43
Art.496/1 §1 al 3BW Art.496 BW- 496/1 BW - 496/2 BW- 496/3 BW 45 De vrederechter moet deze redenen nauwkeurig omschrijven in zijn beschikking. 46 Artikel 496/3 al 2 – bewindvoerder over de persoon 47 Artikel 496/3 al 3 – bewindvoerder over de goederen. 48 Dit naar analogie met de regeling inzake het ouderlijk gezag over de minderjarige 373 BW. Voor ouders bewindvoerders is evenwel niet vereist dat zij samenleven. 49 Doc.53 1009/001 p.16 50 Art.496 BW 51 Art.496/1§2BW 44
Wanneer de vertrouwenspersoon vaststelt dat de bewindvoerder kennelijk tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht moet hij de vrederechter verzoeken zijn beschikking te herzien en de bewindvoerder te vervangen52. De persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld door de beschermde persoon kan ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin hij een persoon aanduidt die bij voorkeur de nieuwe vertrouwenspersoon zal worden indien hijzelf deze functie niet meer langer kan uitoefenen. Deze verklaring wordt bij het administratief dossier gevoegd. De vrederechter die de door de beschermde persoon aangestelde vertrouwenspersoon moet vervangen of doen opvolgen moet eerst nagaan of er zo geen verklaring werd opgesteld53
3. Controle. De bewindvoerder moet uiterlijk één maand na aanvaarding van zijn opdracht54 tussentijds55 en bij het einde56 van zijn taak een verslag opstellen dat wordt goedgekeurd door de vrederechter. De wet voorziet in een systeem van verslaggeving zowel voor het systeem van de bijstand als van de vertegenwoordiging. Het systeem van verslaggeving is uitgebreider dan in het huidige systeem van voorlopig bewind. De bewindvoerder die de beschermde persoon vertegenwoordigt, moet voor wat het bewind over de persoon betreft, tenzij de vrederechter anders beslist, jaarlijks een schriftelijk verslag uitbrengen aan de vrederechter, aan de beschermde persoon57, aan de vertrouwenspersoon en aan de bewindvoerder over de goederen. Hetzelfde geldt voor de bewindvoerder over de goederen58. Voor de ouder-bewindvoerder is deze regeling enigszins anders. Binnen de maand nadat het beginverslag is neergelegd zal de vrederechter na de ouders, de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon gehoord bepalen wanneer, in welke omstandigheden en de wijze waarop de ouders verslag moeten uitbrengen59. Wanneer een ouder-bewindvoerder zijn opdracht eindigt moet deze uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel werd beëindigd of op verzoek van de nieuwe bewindvoerder of binnen één maand na de beëindiging van zijn opdracht , rekenschap en verantwoording 52
Art.501/2 al 4 BW , Art.496/7 BW Art.496/1 §2 al.2 BW 54 Art.499/6 BW. Verslaggeving inzake de persoon : een verslag over de leefsituatie en inzake de goederen een verslag met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen. 55 Art.498/3 BW tussentijds verslag voor het systeem van bijstand. Art. 498/4 BW eindverslag voor het systeem van bijstand. Art.499/14 BW tussentijds verslag voor het systeem van vertegenwoordiging. Art.499/17 eindverslag voor het systeem van vertegenwoordiging. Wanneer we de artikels met elkaar vergelijken moeten we vaststellen dat er bij het overlijden van een beschermde persoon voor wie het systeem van bijstand van toepassing was er noch door de bewindvoerder over de persoon noch deze over de goederen er een eindverslag moet worden opgesteld. 56 Art.499/17 § 1 BW voor de bewindvoerder over de persoon Art.499/17 § 2BW voor de bewindvoerder over de goederen. 57 Tenzij deze niet in staat is om er kennis van te nemen. Art.499/14 §1 al 2BW 58 Deze brengt dan verslag uit aan de bewindvoerder over de persoon. Art.499/14 §2 al.1BW. 59 Art.500/2 BW 53
afleggen volgens de procedure die ook geldt voor een gewone bewindvoerder60 artikel 499/17 BW, terwijl andere bewindvoerders steeds verplicht zijn om deze verantwoording af te leggen61. 4. De bezoldiging. Ook in de nieuwe wet wordt een vergoeding voorzien voor de bewindvoerder62. De vrederechter kan de bewindvoerder deze vergoeding pas toekennen na goedkeuring van het verslag63 in een met bijzondere redenen omklede beslissing. Het bedrag van deze bezoldiging mag niet hoger zijn dan 3% van de inkomsten van de beschermde persoon. Bovendien heeft de bewindvoerder ook recht op vergoeding van zijn kosten en eventueel een vergoeding voor buitengewone ambtsverrichtingen64. Deze nieuwe regeling verschilt niet van de bestaande regeling. Bij de begroting van de bezoldiging houdt de vrederechter rekening met de aard, de samenstelling en de omvang van het beheerde vermogen, de aard complexiteit en omvang van de geleverde prestaties.65 Wanneer de vrederechter vaststelt dat de bewindvoerder tekort schiet in de uitoefening van zijn opdracht kan hij de vergoeding weigeren of een lagere bezoldiging toekennen66. De vrederechter kan in dit geval natuurlijk ook de opdracht van de bewindvoerder wijzigen of hem vervangen. Wanneer de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen twee verschillende personen zijn,dan bepaalt de vrederechter welk aandeel in de bezoldiging elk van de beiden ontvangt. Ouders die optreden als bewindvoerder kunnen, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden, geen aanspraak maken op een bezoldiging67.
5. Conflictregeling tussen ouders en belangentegenstelling. De geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en deze over de goederen worden door de vrederechter beslecht in het belang van de beschermde persoon. De vrederechter moet echter eerst proberen een minnelijke regeling tussen de bewindvoerders uit te werken68.
60
Art.499/17, 499/18 en 499/20 tot 499/22 BW. Art.500/4BW 62 Art.497/5 BW 63 Conform artikel 498/3- 498/4- 499/14- 499/17 BW 64 Art.497/5 al 4 BW Hieronder worden materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijkse beheer van het vermogen van de beschermde persoon. Vb. verkoop van een onroerend goed, aanvaarding en afhandeling van een nalatenschap, afhandelen van een huurcontract. 65 Art.497/5 al 1 BW. 66 Art.497/5 al 2BW. 67 Art.497/5 al 5 BW. Deze bijzondere omstandigheden wordt vrij beoordeeld door de vrederechter. 68 Art.497/3 §1 BW en art.1252 Ger.Wb. 61
Voor geschillen tussen ouders wordt de voorkeur gegeven aan de specifieke procedure van bemiddeling 69 en bij gebrek daaraan wordt het conflict tussen ouders-bewindvoerders ook opgelost via de procedure die voorzien is voor conflicten tussen gewone bewindvoerders70. Wanneer een derde optreedt als bewindvoerder , worden conflicten tussen deze bewindvoerder en de ouders die ook als bewindvoerder werden aangesteld opgelost in het belang van de beschermde persoon overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 1252 Ger.Wb. Dit is dus een specifieke regeling voor conflicten tussen bewindvoerders waarvan er minstens één de ouder van de beschermde persoon is. In geval van belangentegenstelling tussen de beschermde persoon en zijn bewindvoerder71 wijst de vrederechter72ofwel ambtshalve ofwel op verzoek van de vertrouwenspersoon, van iedere belanghebbende of de procureur des koning, een bewindvoerder ad hoc aan73. Deze bewindvoerder ad hoc houdt in zijn beslissing enkel rekening met de belangen van de beschermde persoon. 6. De overgangsperiode. De wet voorziet in een aantal overgangsbepalingen die tot doel hebben de oude bestaande wettelijke regelingen en de nieuwe wet vlot en systematisch in elkaar te doen overvloeien. In kort komt het hierop neer dat de nieuwe beschermingsmaatregelen kunnen worden toegepast met ingang vanaf 01/09/2014 maar dat de lopende beschermingsmaatregelen op 01/09/2014 niet automatisch ophouden te bestaan of wijzigen. De buitengerechtelijke bescherming74 en de nieuwe aanvragen voor een rechterlijke beschermingsmaatregel75 kunnen van start gaan op 01/09/2014. Voor de lopende dossiers voorziet de wet in een geleidelijke overgang76. Deze ziet er als volgt uit: a) De wet brengt op zich geen wijzigingen aan in de [on]bekwaamheid van de persoon die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet [ 01/06/2014] een beschermd persoon is in de zin van : - onder voorlopig bewind geplaatst; - verlengd minderjarig; - onbekwaam verklaard of 69
Art. 1724 tot 1737 Ger.Wb. Art.1252 Ger.WB. 71 Vb. bewindvoerder is samen met de beschermde persoon eigenaar van een huis. De bewindvoerder wenst omwille van persoonlijke redenen dit huis te verkopen. 72 Of de rechter voor wie de procedure aanhanging is. 73 Art.497/4 BW 74 Artikel 489BW-490/2BW Door ons zelf uitgewerkte bescherming in verband met ons vermogen die in principe buiten de controle van de vrederechter blijft. 75 Artikel 491-502 BW Door de vrederechter uitgewerkte bescherming in verband met de persoon en/of het vermogen van een kwetsbare persoon. 76 Artikel 227-228 en 229. 70
-
bijstand genieten van een gerechtelijk raadsman.77
b) Wel komt er automatisch (van rechtswege) een einde aan deze beschermingsmaatregelen wanneer er een nieuwe rechterlijke beschermingsmaatregel wordt bevolen in toepassing van artikel 492/1 BW 78. Dit betekent dat wanneer wordt vastgesteld dat de bestaande beschermingsmaatregel voor de kwetsbare persoon geen aangepaste bescherming meer biedt 79 er met ingang vanaf 01/09/2013 een procedure onder de nieuwe wet kan worden opgestart. Zodra de vrederechter een beschermingsmaatregel onder de nieuwe wet uitspreekt vervalt automatisch de bestaande bescherming. Zolang de vrederechter geen uitspraak heeft gedaan, blijft de oude bescherming lopen. c) Enige uitzondering hierop is dat de nieuwe regeling in verband met sancties voor handelingen gesteld door de beschermde persoon zelf en die in strijd zijn met zijn beschermingsstatuut, m.a.w. handelingen die hij niet zelf of zelfstandig kon stellen, onder het nieuw uitgewerkte systeem van artikel 493 tot 493/3BW vallen. Onder de thans geldende beschermingsstatuten heeft iedere vorm van bescherming een eigen regeling met betrekking tot het tijdstip waarop de bescherming begint te werken en het gevolg daarvan op handelingen die de beschermde persoon “zelf” heeft gesteld80. Deze regeling wordt met ingang vanaf 01/06/2014 uniform. d) Voor dossiers waarin gedurende een bepaalde periode (= overgangsperiode) geen nieuwe maatregelen worden uitgewerkt, wordt voorzien in een specifieke regeling. De dossiers inzake het voorlopig bewind81 worden na verloop van twee jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wet, automatisch onderworpen aan de regeling inzake het bewind over de goederen82. Artikel 488/1 BW bepaalt: “De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist .” Hieruit volgt dat personen die op 01/09/2014 onder voorlopig bewind staan en voor wie er uiterlijk op 31/08/2016 geen “nieuwe” rechterlijke beschermingsmaatregel werd uitgewerkt, zij met ingang vanaf 01/09/2016 inzake hun vermogen automatisch onder 77
Artikel 227 al 1. 492/1 § 1 BW rechterlijke beschermingsmaatregelen in verband met de persoon en 492/1 § 2 BW rechterlijke beschermingsmaatregelen in verband met de goederen. 79 Voorlopig bewind enkel over de goederen terwijl er vaak ook bescherming op persoonsgebonden vlak nodige is (vb autorijden…) De verlengd minderjarige is onbekwaam over zijn persoon en goederen terwijl de persoon in kwestie bepaalde handelingen wel zelf zou kunnen stellen. (stemrecht uitoefenen, trouwen,…) 80 Artikel 488bis i en j voor het voorlopig bewind ; artikel 502, 503 en 504 BW voor de onbekwaam verklaarden; Artikel 513 BW voor verkwisters; 487 quinquies al 6 BW voor verlengd minderjarigen. 81 Artikel 488 bis A tot K BW. 82 Boek I , titel XI, Hoofdstuk II/1 – meerderjarigheid en beschermde personen – 488/1 BW 78
het systeem van “vertegenwoordiging” vallen voor alle handelingen zoals opgesomd in artikel 492/1 §2 BW. Dit betekent dan ook dat voor beschermde personen waarvoor in het vonnis van aanstelling voorlopig bewindvoerder een minder strak regime werd uitgewerkt 83 zij vanaf 01/09/2014 onder een strakker regime zullen vallen. Vermits de wet een maximale autonomie en minimale bescherming tot doel stelt, is het duidelijk dat deze automatische aanpassing aan de nieuwe wet niet noodzakelijk voor iedere beschermde persoon de ideale bescherming tot gevolg zal hebben. Daarom voorziet artikel 228 al 2 uitdrukkelijk dat de vrederechter binnen de twee jaar na 01/09/2016, dus uiterlijk op 31/08/2018 de rechterlijke beschermingsmaatregel moet hebben geëvalueerd84. Zo wordt het risico op een “onaangepaste” bescherming in de tijd beperkt. Een gelijkaardige regeling is uitgewerkt voor personen die verlengd minderjarig of onbekwaam werden verklaard85. Voor deze categorie van kwetsbare personen wordt een overgangstermijn van vijf jaar voorzien86 vanaf de inwerkingtreding van de wet. Dit betekent dat indien er hun uiterlijk op 31/08/2019 geen nieuwe rechterlijke beschermingsmaatregelen werden bevolen zij met ingang vanaf 01/09/2019 automatisch onder de nieuwe beschermingsmaatregelen vallen. Er wordt uitdrukkelijk bepaald dat de voogd of ouders van rechtswege bewindvoerder worden. De beschermde persoon wordt bovendien geacht onbekwaam te zijn voor het verrichten van alle handelingen “in verband met zijn persoon” zoals opgesomd in artikel 492/1§1BW en alle handelingen met betrekking tot de goederen. Vermits de wetgever inzake de persoonsgebonden aangelegenheden uitdrukkelijk verwijst naar artikel 492/1§1 BW betekent dit dat de beschermde persoon alle handelingen in verband met zijn persoon, die niet opgesomd staan in de limitatieve lijst87 van dit artikel, zelf kan stellen. Onder de huidige bescherming is hij daarentegen onbekwaam voor “alle” persoonsgebonden handelingen. Dit betekent dus dat deze personen na de overgangsperiode voor een aantal handelingen terug bekwaam zullen zijn88. Het valt op dat de wetgever i.v.m. de goederen van deze categorie van personen de nieuwe bescherming niet heeft beperkt tot de limitatieve lijst89 zoals opgesomd in 83
Vb. Bijstand of gedeeltelijke vrijheid in verband met hun inkomsten of goederen. Artikel 492/4 BW. 85 Artikel 229 al 1. 86 Artikel 229 al 1 87 18 handelingen 88 Vb. Verlengd minderjarige heeft niet het recht om auto te rijden. Dit recht is niet opgesomd in artikel 492/1§1 BW 89 17 handelingen 84
artikel 492/1 § 2 BW. Dit betekent dat zij na de overgangsperiode voor wat hun goederen betreft dezelfde bescherming zullen genieten als onder de huidige wetgeving.90 Bovendien moeten de beschermde personen voor alle handelingen in verband met de persoon zoals opgesomd in artikel 492/1 §1 BW en alle handelingen in verband met hun goederen “vertegenwoordigd” worden. Ook voor deze personen moet de vrederechter uitdrukkelijk binnen de twee jaar na 01/09/2019, dus uiterlijk op 31/08/2021 rechterlijke beschermingsmaatregel hebben geëvalueerd91. e) Voor de verkwisters eindigt de bijstand van hun gerechtelijk raadsman automatisch (van rechtswege) indien er voor hun uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet dus op 31/08/2019 geen nieuwe rechterlijke beschermingsmaatregelen werden bevolen92. Onder de nieuwe wet blijft de vrederechter die bevoegd is voor de organisatie en het toezicht op het voorlopig bewind en de voogdij bevoegd.93 Hij kan wel het dossier naar een ander kanton verzenden indien de beschermde persoon “duurzaam” verhuisd is94. De dossiers met betrekking tot de verkwisters zullen door de rechtbank van eerste aanleg moeten verzonden worden naar de Vrederechter van de verblijfplaats van de verkwister. Tot slot voorziet artikel 224 uitdrukkelijk dat de toepassing van deze wet wordt geëvalueerd door de minister van Justitie (Federaal) en de minister bevoegd voor Gezinnen ( Gewest) in het negende jaar na dat van de inwerkingtreding ervan. In het bijzonder wordt daarbij de werking van de buitengerechtelijke bescherming, het bewind en de werklast van de vredegerechten onderzocht. Uiterlijk op 31 juni van het tiende jaar na de inwerkingtreding van deze wet moet het verslag van de evaluatie door de minister bevoegd voor Gezinnen worden verzonden naar de wetgevende kamers. Dit betekent dat in de periode van 01/06/2023 tot 31/05/2014 de nieuwe wet zal worden geëvalueerd en dat het verslag op 31/06/2014 naar de wetgevende kamers zal worden overgemaakt.
7. Besluit. Na de inwerkingtreding van de wet inzake het globaal beschermingsstatuut zal de vrederechter voor iedere kwetsbare persoon een bescherming op maat kunnen uitwerken. Hierdoor wordt een einde gesteld aan de “overbescherming” die een gevolg was van de
90
Doc. 53 1009/001 Artikel 229 al 3 en 492/4 BW 92 Artikel 229 al 1. 93 Art.228 al1 en 229 al 2. 94 Art.628,3° Ger.Wb. 91
verlengde minderjarigheid of de onbekwaamverklaring en een tekort aan bescherming op persoonsgebonden vlak in het kader van het voorlopig bewind.
-------------------------------------