Verslag Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wat met de GGZ in ons land? Reflectievoormiddag Mentalis dinsdag 27 oktober 2015
Ter inleiding
Meer en meer worden we geconfronteerd met een stijging aan geestelijke gezondheidsproblematieken in de samenleving en hun impact op de persoon zelf en zijn omgeving. De cijfers liegen er niet om. Zo krijgt één op vier mensen vroeg of laat te maken met psychische problemen en wordt één op zeven ooit depressief. Psychische stoornissen staan op nummer één als oorzaak van invaliditeit. En van het ziekteverzuim boven 15 dagen kent 1/3de een psychische oorzaak. Ook zien we een toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg. De betrokken sectoren doen reeds heel wat inspanningen om tegemoet te komen aan deze vraag. En toch kan het beter. Daar bovenop zijn er heel wat bewegingen aan de gang die ons voor enkele vraagstukken stellen: Hoe gaan we om met de overdracht van bevoegdheden naar aanleiding van de zesde staatshervorming? Op welke wijze kan geestelijke gezondheid(szorg) een inclusieve plaats krijgen in andere domeinen zoals wonen, werk, …? We stellen ook vast dat heel wat domeinen werken met een globaal plan of een meerjarenprogramma om op lange termijn een beleid uit te stippelen. Jammer genoeg ontbreekt een dergelijk plan voor de geestelijke gezondheidszorg. Het mag duidelijk zijn: de (ambulante en preventieve) geestelijke gezondheidszorg staat voor grote uitdagingen! Mentalis, het intersectoraal competentieplatform voor preventieve en ambulante geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen, wil de uitdaging aangaan. Mentalis richt zich op praktijk- en visieontwikkeling en wil de geestelijke gezondheidszorg ondersteunen en verbinden door te netwerken, signaleren, ontsluiten, processen te begeleiden, … Op 27 oktober 2015 organiseerde Mentalis een reflectievoormiddag onder de titel Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wat met de geestelijke gezondheidszorg in ons land?; Tijdens deze voormiddag stonden we stil bij de vraag: ‘Op welke manier kunnen we de geestelijke gezondheidszorg (her)organiseren zodat iemand met een psychische kwetsbaarheid op een toegankelijke manier geholpen wordt, aansluitend op zijn of haar noden? De zorg voor mensen met (een risico op) ernstige psychische aandoeningen raakt in de praktijk aan verschillende domeinen en perspectieven die meer of minder rechtstreeks in aanraking komen met geestelijke gezondheid(szorg). Mentalis bracht op 27 oktober deze verschillende perspectieven en expertises samen om samen na te denken over de toekomst van de geestelijke gezondheid(szorg) in ons land. Onderstaand verslag vervat de inbreng van de deelnemers en toont meteen de rijkdom aan informatie die tijdens deze voormiddag naar voren werd gebracht. De input van deze voormiddag zal een wezenlijk fundament vormen voor een aanzet van een Globaal Plan Geestelijke Gezondheidszorg vanuit Mentalis.
1
Voordracht door Grieke Forceville, ggz-adviseur minister Jo Vandeurzen, Vlaams minister voor welzijn, Volksgezondheid en Gezin
In de inleiding – gebracht door Grieke Forceville, ggz-adviseur van minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Jo Vandeurzen – werd beklemtoond dat men werk wenst te maken van een globaal plan ggz. Op vlak van geestelijke gezondheidszorg stelt minister Vandeurzen enkele beleidslijnen centraal. Als eerste het belang van een inclusieve samenleving, waar vermaatschappelijking als belangrijk principe voorop staat, de herstelvisie een centrale plaats dient te krijgen, we met z’n allen nog kunnen groeien in een grotere participatie van de cliënt en zijn of haar omgeving en het aspect van cultuursensitieve zorg niet mag vergeten worden. Voorkomen is beter dan genezen duidt op het belang van preventie als tweede beleidslijn, waarbij de klemtoon op suïcidepreventie sterk aanwezig dient te blijven, de volgende gezondheidsconferentie een integraal verhaal wil brengen omtrent een gezonde levensstijl, de eerstelijns geestelijke gezondheidszorg verder zal uitgewerkt worden en vroegdetectie en -interventie van psychiatrische stoornissen fundamenteel blijft. Enkele andere beleidslijnen richten zich op kinderen en jongeren, de inhoudelijke integratie van de verslavingszorg in de ggz, het vraaggestuurd werken met o.a. de thematiek van persoonsgebonden financiering, health in all policies dat wil wijzen op het belang van facettenbeleid (wonen, werken, onderwijs, cultuur, sport, …) en regelluwte en sociaal ondernemen. Concluderend, gaf Grieke Forceville mee dat de ambulante en preventieve ggz door de diverse ontwikkelingen en uitdagingen zoekend is naar een positionering, waarbij het belangrijk is dat er op een positieve manier gekeken wordt hoe men die rol kan opnemen, samen met andere betrokken actoren, waarbij we nog een weg af te leggen hebben door enkele worstelingen en paradoxen. Zo beklemtonen we enerzijds belang van de vermaatschappelijking, maar zien we anderzijds steeds meer gespecialiseerde zorg. Daarnaast denken en handelen we nog steeds te vaak vanuit de eigen organisatie terwijl we dit dienen te overstijgen om te kunnen komen tot volwaardige integrale zorg. Een derde worsteling is dat we volop werk maken van de destigmatisering en terzelfdertijd nog sterk categoriaal denken. Het is een uitdaging om het bio-psycho-sociaal mensmodel, dat we als theorie voorop wensen te stellen, te verzoenen met het blijvend belang van diagnostiek. Een laatste paradox ziet Grieke Forceville in het feit dat we wensen te pleiten met z’n allen voor integrale zorg, maar de overheid nog steeds sterk in ‘hokjes’ financiert, wat het proces van integrale zorg niet vergemakkelijkt. Als laatste boodschap krijgen we mee dat, hoe ernstig het allemaal ook is, we vooral de kracht van humor niet mogen vergeten
2
Verslag van de tafelrondes
Mentalis bracht tijdens deze reflectievoormiddag diverse perspectieven en expertises samen die meer of minder rechtstreeks in aanraking komen met geestelijke gezondheid(szorg). Hierbij werd getracht zo volledig mogelijk te zijn in het betrekken van fundamentele perspectieven, waaronder ook het perspectief van de cliënt/patiënt en de familie/omgeving. Op deze manier werd een realistische verhouding beoogd van de diverse perspectieven. Tijdens verschillende tafelrondes brachten de deelnemers input vanuit hun perspectief en expertise. Aan de basis van elke tafelronde lagen uit de praktijk gegrepen casussen, gebaseerd op afgenomen interviews met betrokkenen uit het werkveld en ervaringsdeskundigen. Alle deelnemers hebben deelgenomen aan een tafelronde rond Geestelijke Gezondheid en Zorg & Ondersteuning. De tafelrondes werden procesmatig begeleid door Levuur.
Volgende tafels kwamen aan bod: Tafel Geestelijke Gezondheid en Zorg & Ondersteuning (4 tafelrondes) Tafel Geestelijke Gezondheid(szorg) en Onderwijs & Vorming Tafel Geestelijke Gezondheid(szorg) en Werk Tafel Geestelijke Gezondheid(szorg) en Wonen Tafel Geestelijke Gezondheid(szorg) en Onderwijs en Wonen 3
Tafelrondes Geestelijke Gezondheid & Zorg en Ondersteuning Geestelijke Gezondheid & Zorg en Ondersteuning - Tafelronde 1 - Deelnemers: Anita Cautaers Ludo Serrien Ignace Michiels Riet Konings Raf Opstaele Jan Mampuys Dirk Vandevelde Filip Van Houte Jan Van Speybroeck Ilse De Neef Herwig Claeys Patrick De Smet
SOM – federatie van sociale ondernemingen Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (SAW) Psychiatrische Afdeling in een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) – OLV Aalst Baken Regionaal Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (RCGG) CGG Andante De Kiem Samenwerkingsinitiatief Eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) – Zorgregio Gent Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG) Psy107-netwerk Het Pakt Centrum voor Alcohol en andere Drugproblemen (CAD) Limburg Beschut Wonen Hand in Hand
Uit de casussen blijkt het belang van het betrekken van de gehele context. Hiermee wordt bedoeld, niet enkel de cliënt, maar ook de kinderen van deze cliënten. Empowerment en participatie is belangrijk. Men moet zelf kunnen beslissen waar men heen wil met de zorg. Dergelijke empowerment dient zijn plaats reeds in het onderwijs te kennen. Het gaat om het aanleren van een attitude, en dit moet men vroeg opnemen. Ook een behandelplan dient samen met de cliënt worden opgesteld en eventueel op vraag van de cliënt. Een (be)handelingsplan dient toegespitst te zijn op de vraag: ‘Wat zijn de wensen van de cliënt voor een betere kwaliteit van leven?’ Algemeen kan ook gesteld worden dat overbruggingshulp fundamenteel is. Alle actoren dienen hun rol hierin op te nemen. Overbruggingshulp zou kunnen worden gemoduleerd als volwaardige hulp. Het wil dus ook niet zeggen dat, omdat men op de wachtlijst staat, er niets kan gebeuren. Nog te vaak zijn de jeugdhulp en de volwassenhulp gescheiden circuits. Zaken worden nog te sterk gesplitst. De hulp is nog te sterk categoriaal. Er is een sterk pleidooi voor het ontschotten! De wijze van subsidiëring leidt tot gehokt en categoriaal werken. Ook grote regionale verschillen en het gevoerde beleid bemoeilijken dit. Het is de bedoeling breed en integraal te kijken en te werken. Toeval bepaalt vaak of men in de volwassenhulp, de jeugdhulp, verslavingszorg, … terecht komt. Deze start bepaalt nog te vaak waar het dossier, de cliënt blijft hangen in de zorg. Dit wijst ook op het belang van een ‘spilfunctie’ waarrond verschillende sectoren gezamenlijk een engagement opnemen (in een netwerk). Het positieve hiervan is de continuïteit, de cliënt die centraal blijft staan en de verbinding die gemaakt wordt. De professionele zorg dient zich terug te trekken en zorg dient meer op te schuiven naar geïntegreerde netwerken. Enkele processen dienen verder ondersteund te worden (buddywerking, netwerk eerstelijnshulpverlening, …). Hiervoor is een ‘broker’ fundamenteel (dit kan een professional of een vrijwilliger zijn) die als soort spilfiguur of scharnier kan optreden. Binnen het hersteldenken zit sterk de focus van hoe men steun kan geven en hoop wakker kan houden vanuit de eigen sterktes. Hierbij is een persoon (professioneel of vrijwilliger) die naast de betrokkene (‘cliënt’) staat belangrijk, als de regie maar bij de persoon zelf blijft liggen. De vraag stelt zich hoe deze regierol van de persoon kan worden gegarandeerd. Hier is de rol van gedeelde zorg, van een netwerk belangrijk, met een ‘casemanager’ (de spilfiguur) die de cliënt bijstaat. Peter
4
Raeymakers deed een onderzoek naar wie het best geplaatst is in een netwerk om de coördinatie van de zorg op zich te nemen. Deze ‘casemanager’ (de persoon (vrijwilliger/professional) die naast de cliënt staat) dient enkele competenties te hebben. Als cliënt ben je beter gediend met een ‘generalist’. Het is de cliënt die ook zelf zijn/haar ‘casemanager’ dient te kunnen kiezen. Voor enkele mensen is er nog heel wat wantrouwen t.a.v. hulpverlening. Drempels kunnen verlaagd worden via online hulpverlening.
Wat is het ideaalbeeld en wat zijn de eerste stappen in die richting? Laagdrempelige, toegankelijke en betaalbare zorg (met ook het verder bouwen op online hulpverlening). Hiervan zijn bijv. de ‘Fountain houses’ een goed voorbeeld: locaties voor mensen met psychische problemen (‘dagopvangcentrum’) binnen de samenleving. Het creëren van een laagdrempelige toegangspoort is de eerste stap: mensen dienen te weten waar ze terecht kunnen met hun vraag. Het creëren van gedeelde zorg en geïntegreerde zorg betekent competenties samenbrengen. Zo wordt bvb. de thuisbegeleiding en woonbegeleiding bestookt met regelgeving waardoor dit moeilijk is. Er is nood aan multidisciplinaire teams om samen aan woonbegeleiding te doen. Er moet vanuit het gemeenschappelijk belang en vanuit het belang van de cliënt worden gehandeld. Men wordt nog te vaak tegen elkaar uitgespeeld. Het noodzakelijk om zaken open te trekken en met één stem te spreken. Daarnaast moeten we gewoon doèn! Er zijn heel veel goede praktijken (bijv. Kruispunt) die op het terrein ondernemen en doèn. Balanced care (evenwicht in de zorg!) met een regionale planning. Belang van steungroepen, aansluitend op en ondersteunend bij de professional.
Conclusies & aanbevelingen Meer ondersteuning aan de eerstelijns-ggz. Er dient een shift te komen van de middelen ‘naar beneden’. Belang van niet-vrijblijvende netwerken i.f.v. geïntegreerde en gedeelde zorg. Belang van een generalistische en toegankelijke zorg (met ook de rol van online hulpverlening). Van gespecialiseerde naar generalistische zorg en van residentieel naar ambulant.
“Door de beperktheid van middelen die naar de GGZ gaat, is het belangrijk dat er overeenstemming is in wat we met deze schaarse middelen doen en dienen we te stoppen met ons tegen elkaar te laten uitspelen en dit te kunnen overstijgen, we moeten de eigen organisatie/voorziening opzij kunnen zetten voor het grotere belang.”
5
Geestelijke Gezondheid & Zorg en Ondersteuning - Tafelronde 2 - Deelnemers: Anke Bonnewyn Alain Vincke Frank Schillewaert Koen Willems Ingrid De Jonghe Luc de Smedt Patrick Colemont Inne Van de Ven Lieve Vanden Bossche Grieke Forceville
Universitair Psychiatrisch Centrum (UPC) KU Leuven CGG Eclips CGG Noord West-Vlaanderen Psychiatrische Afdeling in een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) – AZ Sint Lucas Gent Therapeuten voor Jongeren (TEJO) Brugse maatschappij voor huisvesting Open Patiëntenkoepel Geestelijke Gezondheidszorg (OPGanG) Steunpunt Expertisenetwerken (SEN) SOM – federatie van sociale ondernemingen Kabinet Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Het fenomeen van wachtlijsten is een gekend zeer. Overbruggingshulp is belangrijk. Maar zorgverlening moet steeds een middel blijven en niet verworden tot een doel. Positief in de casus is dat het crisisaanbod zeer welomschreven is. Crisisinterventie kan ook therapeutisch zijn. Veel heeft te maken met de behandelvisie: als je grondig vroeg inzet, dan kan een crisis misschien voorkomen worden. Belangrijk in het kader van behandelvisie, is het luik opleiding van toekomstige hulpverleners. Er is nood aan en kritische blik op de opleiding, waarbij we afstand nemen van de tovenaarsmythe (de ongelooflijk goede en sterk hulpverlening en zijn grote verhalen) en een andere insteek durven te hanteren. Dit moet duidelijk worden gecommuniceerd, en bijkomend moet ook duidelijk worden gemaakt welke de verwachtingen zijn op korte en lange termijn. Breder moet men zich bewust zijn van de visie ten aanzien van de patiënt: welke behandeling, op wie de zorg over te dragen, welke afstemming,… Men moet komen tot een gedegen zorgcontinuüm. De hulpverlening ziet zichzelf nog te vaak als een oplossing, zij creëert afhankelijkheid, maar zij moet participatiever worden. Dit vinden we ook terug in de idee van de herstelvisie. Hulpverlening is niet de oplossing, maar is ter ondersteuning. Vandaag zitten we op een kantelmoment. Cliënten zijn een stuk mondiger, ook dit is een uitdaging. De context moet betrokken worden, er moet in trialoog worden gegaan, samen met de familie. Zover staan we nog niet. Echte dialoog is samen worstelen om er uit te komen. Beeldvorming en preventie zijn belangrijk. Vijf percent van de middelen gaat naar preventie, dit budget moet worden verruimd. De economische factor primeert vandaag te veel. Er is nood aan een kentering, een verandering van mensbeeld. Men moet ijveren voor een warme samenleving, met meer onderlinge betrokkenheid. Dit gaat ook over buurgerichte zorg, waardoor er meer aansluiting is, minder isolement, en problemen vroeger opgevangen worden. Het is belangrijk op te merken dat geestelijke gezondheid een toestand is, en dat men dingen moet ondernemen om gezond te blijven (goed eten, bewegen, …). Dit komt op eerste plaats, waarna later pas moet overgegaan worden naar meer gespecialiseerde hulp. Alle betrokken actoren en sectoren dienen dus een verantwoordelijkheid op te nemen. Daarbij moet worden ingezet op de voordeur, met aandacht voor de wijze van inzetten van deskundigheid. De ggz moet in de toekomst meer de rol van manager van zorg opnemen. De eerste lijn heeft een belangrijke signaalfunctie, hierop moet sterk worden ingezet. Dit moet gepaard gaan met zorg voor deskundigheid.
6
Een ander belangrijk aspect dat aandacht behoeft is de behandelingskloof, waarbij er een mismatch is van goede zorg bij mensen die het echt nodig hebben. Tevens is het zorglandschap te sterk versnipperd. De krachten moeten worden gebundeld, financieel en organisatorisch.
Wat is het ideaalbeeld en wat zijn de eerste stappen in die richting? Meer inzetten van ervaringsdeskundigheid: mensen kunnen kracht putten uit hen kwetsbaarheid, zo zijn zij niet enkel hulpbehoevend, maar kunnen zij ook hulpbegeleidend zijn. Erkenning van basiswaarden: vriendelijkheid, bejegening, goede buren zijn, presentie, oplossingsbereidheid: naar de warme samenleving. Rol van de psychiaters: bijna alle psychiaters werken met het biopsychosociaal model. Zij werken met veel verschillende partners/diensten en zien het bredere plaatje. Psychiaters zouden zich meer moeten verenigen en meer betrokken worden in en bijdragen aan het politiek debat.
Conclusies & aanbevelingen Inzetten op preventie. Inkrimpen bureaucratie. Hoog inzetten op de voordeur. Een toegankelijke en laagdrempelige toegangspoort. Belangrijke uitdaging: hoe het beroepsgeheim in dit alles een plaats geven?
7
“We moeten niet de hele maatschappij therapeutiseren, maar mensen moeten terug verantwoordelijkheid opnemen. Veel meer basisverantwoordelijkheid moet worden opgenomen.”
Geestelijke Gezondheid & Zorg en Ondersteuning - Tafelronde 3 - Deelnemers Philippe Bocklandt Veerle Campe Marijs Geirnaert Joris Housen Tim Lamon Antoine Van den Elzen Anne Roekens Koen Lowet
Artevelde Hogeschool Pleegzorg West-Vlaanderen Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen (VAD) Psy107-netwerk SaRa CGG Eclips Psychiatrische Afdeling in een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) - OLV Aalst CGG Vlaams-Brabant Oost Vlaamse Vereniging van Klinisch Psychologen (VVKP)
Uit de casussen komt het belang van het zelf in handen nemen van de regie door de cliënt naar voor. Ook het belang van preventie en vroegdetectie en –interventie komt duidelijk naar voor. Met hierbij het belang van de eerstelijn en de huisarts als vertrouwensfiguur/spilfiguur, met ondersteuning vanuit de GGZ en mogelijkheid tot een snel doorverwijzen ernaar. Belangrijk is de rol van de eerstelijn/huisarts in functie van ‘case fining’ om dan (eventueel) door te verwijzen. Ook het onderwijs heeft een belangrijke rol in deze vroegdetectie en –interventie. Er komen ook veel stakeholders kijken bij deze casussen. Hoe ‘klein’ moet je jezelf voelen als cliënt met zoveel spelers rondom jou? Wat is ervoor nodig om dit eventueel te beperken? Zo is de omgeving (ouders bijv.) vaak de rode draad, de spilfiguur rond de cliënt. Deze referentiepersoon is erg belangrijk. Soms kan dit iemand uit de omgeving zijn, soms een professional. Voor 90% zou de spilfiguur de cliënt zelf moeten zijn, of de mantelzorger (voor kinderen en jongeren). Bij de ggz wordt men vaak ‘van het kastje naar de muur’ gestuurd waardoor men vaak te veel stakeholders ziet passeren. 90% dient binnen de eerstelijn gehouden te worden met een kernteam om door te verwijzen of terug op te vangen. Is er ook soms niet teveel zorg? De visie van het belang van een sterk eerste lijns-netwerk dient meegenomen te worden in de opleiding van iedereen die in de zorg terecht komt (hulpverleners, …). Er ontbreekt een sterk uitgebouwd eerste lijns-aanbod waardoor men vaak (onterecht) in de gespecialiseerde zorg terecht komt. We dienen eerste lijns-netwerken te activeren en kijken wie hierin ingeschakeld dient te worden. Uit de casussen blijkt dat de kwaliteit van de hulpverlening op zich als positief ervaren wordt. Daar ligt dus het probleem niet. Dit terwijl er in de pers vaak negatief wordt uitgelaten over de ggz. Toch is een wachttijd van 1 jaar onaanvaardbaar. Dit komt ook deels door het ontbreken van een eerstelijnsaanbod. Een wachttijd kan ook zinvol overbrugd worden (online aanbod). Vaak kan er ook op lagere frequentie iets worden aangeboden d.m.v. advies en ondersteuning bij elke binnenkomende vraag met het bieden van een basisbegeleiding (bijv. frequentie van 1/maand begeleiding en dus minder intensieve begeleiding). Deze advies- en ondersteuningsfuncties worden meer en meer overgenomen door de gespecialiseerde ggz. Dit moet echter plaats krijgen in de eerste lijn, mits ondersteuning vanuit de gespecialiseerde zorg.
8
Wat is het ideaalbeeld en wat zijn de eerste stappen in die richting? Omschakeling naar een grotere uitbouw van het eerstelijnsaanbod. Zo zou men 80 à 90% van de problematieken moeten kunnen opvangen binnen de eerste lijn. De komst van kleine regionale netwerken waar verschillende actoren samenkomen, waar iemand met een vraag binnen en buiten kan lopen en zelf zijn/haar weg niet dient te zoeken. Dit georganiseerd op regionale plaatsen, toegankelijk, laagdrempelig en waarbij er samen één team wordt gevormd. Dit moet worden georganiseerd zoals bij de somatische zorg, waarbij de huisarts letterlijk bij iemand in de straat zit. Voor mensen die gespecialiseerde zorg nodig hebben zou per provincie de zorgnood moeten worden ingeschat en op basis daarvan budget worden vrij gemaakt. Binnen zorgregio’s dient men kleine eerstelijns-praktijen op te richten in een netwerkverband. Daarboven staat de gespecialiseerde zorg (somatische + ggz / ziekenhuizen + CGG). De grote ‘bulk’ dient opgevangen te worden binnen de eerstelijn. We dienen hiervoor te komen tot letterlijke ‘ontschotting’ (zoals in Scandinavië). Een budgetverschuiving (ook i.f.v. de uitbouw van eerstelijn/online hulpverlening) van gespecialiseerde zorg naar regionale netwerken. Daarnaast zijn ook andere financieringswijzen nodig. De sectoren zetten te weinig in op een online-aanbod rond ggz-problematieken. De organisatie van een online aanbod wordt nu te vaak overgelaten aan niet-professionelen. De sector zou hier een kwaliteitsvol aanbod moeten voorzien. De GGZ-sector is wel bezig met online hulpverlening mee te integreren, maar nog te weinig vanuit het cliëntperspectief. Dit is ook vanuit het preventief oogpunt belangrijk.
Conclusies & aanbevelingen Een budgetverschuiving van gespecialiseerde zorg naar regionale netwerken. Dit i.f.v. een sterkere uitbouw van de eerstelijn/basis-ggz, met een uitklaren van de rol van en wisselwerking tussen de eerstelijn en de gespecialiseerde lijnen. En het fundamenteel omdraaien van de rollen: niet de ziekenhuizen afbouwen en aan hen de regie geven om een laagdrempelige ggz te organiseren, maar geef de top van de middelen aan de basis van de ggz (eerstelijn). Het belang van preventie als basis (komt nog vóór het eerstelijns-aanbod) door in te zetten op ggz-campagnes (zoals men ook rond somatische zorg campagnes opzet als ‘neem niet onmiddellijk antibiotica…’). Belang van een rode draad (dossier/spilfiguur) rondom de cliënt. Deze rode draad kan bijv. ook in een dossiervorm zitten en hoeft niet altijd bij een persoon (spilfiguur) te liggen (omgeving/vrijwilliger). Zo is Vitalink een mooi voorbeeld waarbij de huisarts een dossier deelt met de patiënt en ook de apotheker de medicatie kan ingeven. Hierin schuilt mogelijks wel een risico: zo wil de patiënt misschien niet dat alles zomaar wordt doorgegeven of geweten is door een volgende zorgpartner. De patiënt/cliënt dient dus aan het roer te staan van een dergelijk dossier.
9
Geestelijke Gezondheid & Zorg en Ondersteuning - Tafelronde 4 - Deelnemers: Nathalie Sluyts Caroline De Visscher Sigrid Smets Karine Van Dessel Wim Wouters Tom Declercq Jan Vandenbergen Jan Delvaux Sylvia Lis Ria Van den Heuvel Lies Vermeulen Annemie Doms Luc Ghyselinck Eric Stijnen
Vlaamse Ouderenraad Koepel Vrije Centra voor Leerlingenbegeleiding (VCLB-koepel) Samenwerkingsinitiatief Eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) Thuiszorgoverleg Mechelen Gespecialiseerde Trajectbegeleiding en –Bepaling (GTB) Oost-Vlaanderen CGG Kempen Vakgroep Huisartsgeneeskunde & ELGZ, UGent Landsbond Christelijke Mutualiteit UilenSpiegel – Patiëntenvereniging Geestelijke Gezondheidszorg OCMW Gent Vlaams FamiliePlatform Geestelijke Gezondheid Vlaamse Wijkgezondheidscentra Voormalig afdelingshoofd Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG) Centrum voor Ambulante Revalidatie (CAR) Overleie CGG Ahasverus
Continuïteit van zorg is belangrijk. Er is nood aan een verzamelpunt, alsook nood aan kennis over de weg er naartoe. Deze functie kan in verschillende settings worden opgenomen door zorgverleners die er al zijn. Men moet niet enkel werken met de zorgprofessionals, maar met het netwerk en trachten de zorgprofessional, waar mogelijk, er buiten te laten. De activering van iemands netwerk is belangrijk. Dit moet worden bevraagd bij de cliënt (en diens context) en in het traject worden opgenomen. Hierin ligt een taak voor de betrokken partners. Belangrijk hierbij is ook het onderscheid tussen een netwerk en de context. Niet voor elke cliënt is een (professioneel) netwerk nodig, maar wel altijd de context. 10 Er is nood aan kennis omtrent het efficiënt organiseren van een zorgcircuit. Vandaag gaat veel energie verloren aan coördineren en organiseren. Welke technieken zijn vanuit mangagementstandpunt het efficiëntst? Welke kennis en technieken zijn er om dit te stroomlijnen? Er is nood aan ervaringsuitwisseling hieromtrent. Ook het belang van scholing van hulpverleners inzake netwerking (wanneer met een netwerk aan de slag, wanneer niet?) komt hierbij naar boven. Organisaties zijn bereid om met het netwerk te werken, maar werknemers geven aan dat dit zeer tijdsintensief is. Een klassieke consultatie is tijdsefficiënter. Hier is een spanning inzake productiviteit merkbaar. Bepaalde zaken zijn niet altijd zichtbaar in de registratie (planning van overlegmomenten, zorgoverleg, verslag). Er is nood aan een andere waardering voor het werk van de medewerker. En tevens is het noodzaak in te zien dat netwerken een fundamenteel onderdeel uitmaakt van het werk. Men dient los te komen van specialismen; er is nood aan een toegankelijke front office met back office: waarbij afhankelijk van de inschatting van de zorgvraag de juiste mensen ingezet worden. Zo moet de cliënt zelf niet op zoek gaan naar de gepaste zorg. Deze front office zou ingevuld kunnen worden door een eerstelijns psychologische functie, op voorwaarde dat hij in staat is na te gaan in welke mate hij professioneel moet optreden, of dat hij preventief, dan eerder pedagogisch moet optreden. Ook zal deze eerstelijnspsycholoog snel tot samenwerking komen met de huisarts, de thuisverpleging, het CAW, het OCMW,… en zal een netwerk snel gevormd zijn. Dit maakt het mogelijk een goede inschatting te maken en gepast door te kunnen verwijzen. Wat met bemoeizorg? De hulpverlening moet goed zichtbaar en preventief kunnen werken en vlot bereikbaar zijn, maar mag zich niet te snel opdringen en spaarzaam zijn, zodat men vermijdt een stuk
van de eigen kracht te beschadigen. Wel moet men goed en snel kunnen inschatten of meer gespecialiseerde hulp nodig is. In de discussie aangaande generalisten/specialisten wordt gesteld de combinatie te maken: een snelle detectie op de nulde en de eerste lijn, waarbij men snel op specialisten beroep kan doen om hierover een inschatting te kunnen maken. De directe inzetbaarheid van gespecialiseerde hulpverlening kan een valkuil zijn. Gepaste hulp voor een gepaste zorgvraag is wenselijk, maar waar mogelijk moet men trachten uit de professionele hulp te blijven.
Wat is het ideaalbeeld en wat zijn de eerste stappen in die richting? Efficiëntie: hoe breng je de kwaliteit van de ggz in beeld? Hoe weten we dat we goed bezig zijn, nl. kwaliteitsvol en met zo weinig mogelijk middelen? Dit vereist dat duidelijk wordt gemaakt wat het gewenste toekomstbeeld is van de ggz. Daarna moeten alle financieringsmiddelen hierop worden afgestemd. Voorzieningsoverstijgend kunnen denken en handelen met inzicht in de valkuilen: continuïteit van de zorg, het doorgeven van een diagnose, ‘wat is mijn zorg in een netwerk’, het belang van de andere actoren leren inschatten, wie doet de zorgcoördinatie, wie zijn de stabiele vertrouwenspersonen,... Getrapte zorg: in de nulde lijn is een rijk en divers aanbod waar grote mogelijkheden liggen om mensen op een spaarzamere manier bij hun eigen kracht te laten. Het nuldelijnsnetwerk moet zoveel mogelijk worden bevorderd en dit zo breed mogelijk. Dan komt meteen ook de vraag: ‘Hoe kunnen we op een efficiënte manier deze nulde lijn ondersteunen?’. Dit is een cruciaal gegeven voor de vermaatschappelijking van de zorg. Klant aan het stuur: belangrijk hierbij op te merken is dat niet alle klanten goede beslissingen nemen. Beslissingen hebben ook gevolgen voor de omgeving. Geestelijke gezondheid is nog steeds taboe: mensen moeten leren praten, van jongs af aan. Het belang van en de nood aan ervaringsdeskundigheid. Belang van continue vorming/deskundigheidsbevordering voor de eerste lijn. Pleidooi om het budget voor preventie in de zorg niet langer onder gezondheid te plaatsen maar naar jeugd te verplaatsen.
Conclusies & aanbevelingen Geen nieuwe structuren, maar optimaliseren van de bestaande. Niet voor elke cliënt is een netwerk nodig. Wel is het bijna altijd nodig de context te betrekken. We moeten ook vertrouwen op eigen kracht. De principes getrapt werken en zorg op maat moeten werkelijk uitvoering krijgen in de praktijk. Aandacht voor andere culturen en de uitdagingen die hiermee gepaard gaan. Waardering voor de job van de hulpverlener en waardering voor de deskundigheid. Niet altijd meteen inroepen van ggz & deskundigheid. Hier spaarzaam mee zijn. Nood aan transparante rollen, transparant gedefinieerd. “De categoriale wijze van werken is historisch gegroeid. De uitdaging ligt nu in het vertrekken vanuit een algemene visie, waarbij men kijkt hoe de beste en gepaste zorg in te zetten bij een bepaalde problematiek. Bestaande organisatievormen dienen dus omgebuigd te worden zodat de zorg vraaggestuurd - vanuit de centraal gestelde cliënt - georganiseerd kan worden.”
11
Tafelronde Geestelijke Gezondheid(szorg) en Onderwijs & Vorming
Deelnemers: Philippe Bocklandt Veerle Campe Jan Delvaux Caroline De Visscher Annemie Doms Marijs Geirnaert Luc Ghyselinck Tim Lamon Eric Stijnen Ria Van den Heuvel Lies Vermeulen
Artevelde Hogeschool Pleegzorg West-Vlaanderen UilenSpiegel – Patiëntenvereniging Geestelijke Gezondheidszorg Koepel Vrije Centra voor Leerlingenbegeleiding (VCLB-koepel) Voormalig afdelingshoofd Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG) Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) Centrum voor Ambulante Revalidatie (CAR) Overleie CGG Eclips CGG Ahasverus Vlaams Familieplatform Geestelijke Gezondheid Vereniging van Wijkgezondheidscentra (VWGC)
Aan de hand van de ingebrachte casuïstiek wordt duidelijk dat de leerkracht een belangrijke rol te spelen heeft in functie van detectie van eventuele (ontwikkeling van) psychische problematieken. De casus toont een duidelijke betrokkenheid aan van de school, het CLB en het CGG op de situatie. Er is een positieve werking tussen de betrokken partijen. Wel wordt aangegeven dat een referentiepersoon cruciaal is voor de continuïteit van het dossier van de gebruiker. Verder is het noodzakelijk dat men een grondige kennis bezit van de sociale kaart. Hier wordt verwezen naar de draaischijffunctie van het CLB. Het overzichtelijk maken van het aanbod voor de gebruiker is cruciaal, doch kan evenwel ook leiden tot overbureaucratisering. 12 Het vraaggestuurde vertrekpunt is essentieel. Hiertoe moet ruimte gemaakt worden om de emoties en beleving van het kind te bevragen, alsook de context te betrekken. Zie ook vb. krachtgericht werken binnen Integrale Jeugdhulp (IJH), signs of safety (onder meer in CLB gehanteerd), … Wat kan ervaringsdeskundigheid, participatie betekenen? Het gaat erom met de hele context te werken, deze te ‘bewerken’ en niet louter persoonsgericht bezig te zijn. Dit vraagt uitdrukkelijk om meerzijdige partijdigheid. Een diagnosestelling kan belangrijk zijn om te kunnen achterhalen en onderzoeken wat er aan de hand is. Het is ook een gedeelde taal tussen hulpverleners. Door te (vlug te) labelen kan echter een verhaal op zich ontstaan. De bron wordt dan het verleden van de persoon. Er zou meer dienen te worden ingezet op ondersteuning dan op ‘etikettering’. Het is fundamenteel om een onderscheid te maken tussen enerzijds wat er nodig is (vb. qua klasomgeving) en anderzijds (het stellen van) een diagnose. Omtrent of n.a.v. een diagnose, als deel van de probleemverkenning, dienen enkele vragen gesteld te worden zoals: ‘Wat is de impact van de problematiek op de verschillende levensdomeinen?' om zo te kunnen remediëren en interveniëren.
Wat is het ideaalbeeld en wat zijn de eerste stappen in die richting? Wat er mist is een vorm van coördinatie, een duidelijke verantwoordelijkheid rondom een cliënt. Het is eerder het toeval dat bepaalt welke voorziening, wie, … betrokken is. Deze coördinatiefunctie hoeft niet per se bij een professionele hulpverlener te liggen en kan evengoed bij een mantelzorger liggen. Deze dient dan wel impact te (kunnen) hebben op de betrokken voorziening(en) en hulpverlener(s). Er is nood aan een spilfiguur. Ook zou men vanuit de hulpverlening onmiddellijk de opdracht moeten hebben om te inventariseren wie in een bepaalde cliëntsituatie allemaal betrokken moet worden en waarbij de regie blijft liggen bij de cliënt (bijv.
indien deze een centrale figuur toch niet wenst te betrekken in een overleg). Dit ‘mechanisme’ bestaat reeds bij het cliëntoverleg in het kader van IJH. Er is nood aan een gedeelde visie, bijvoorbeeld op het vlak van de doorslaggevende aard van een diagnose (cf. medisch denken). Dat er geen wachttijden meer zijn. Wachtlijsten/wachttijden lijken veel te maken te hebben met ‘leegte’, louter wachten, … Wachttijd hoeft geen ‘dode tijd’ te zijn. Er kan in die wachttijd een ondersteunend online hulpverleningsaanbod zijn. Ook diverse lotgenotencontacten kunnen veel betekenis hebben, onder andere, maar niet alleen, in wachttijd. Er kan meer verwezen worden naar patiëntenverenigingen. Er dient blijvende aandacht te zijn voor ‘cultuur’ (in de breedste betekenis van het woord) met plaats voor cliënt, familie, omgeving, … De ondersteuning door spilfiguren dient sterk gewaardeerd te worden, o.a. door deze spilfiguren ook te ondersteunen. Het zijn immers die spilfiguren die de continuïteit uitmaken. Dat vereist een aantal basishoudingen van de hulpverlener. Beroepsgeheim: medisch beroepsgeheim moet blijven, maar in het kader van netwerkvorming moet iedereen goed weten wat hem/haar te doen staat.
Conclusies & aanbevelingen Inzetten op online hulpverlening. Er moet ook op ingezet worden dat ook anderen hiervan gebruik kunnen maken (vb. de ouders). Een voorbeeld van online hulp kan (anoniem) chatten zijn. Er dient meer regie te liggen bij het cliënt(systeem) en de context. Het is echter niet steeds evident of zelfs mogelijk om dit waar te maken. Hulpverleners zijn ook niet zo opgeleid. We moeten sterk(er) opschuiven van een probleemfocus naar een oplossingsfocus: wat voor een hulpverlener soms als een probleem wordt aanzien, wordt niet per se zo gezien door de cliënt en/of de omgeving. Bemoeizorg mag (of moet zelfs soms) een plaats hebben, gerelateerd aan maatschappelijke waarden. Staan twee bovengenoemde aspecten niet in een gespannen verhouding tot elkaar? Gaan deze wel samen? Dirk De Wachter benoemt de psychiatrie als de wetenschap van de paradoxen.
“Er moet onder meer op een online aanbod ingezet worden, bijvoorbeeld in het kader van overbrugging van wachttijd.”
13
Tafelronde Geestelijke Gezondheid(szorg) & Zorg en Werk
Deelnemers: Sylvia Lis Joris Housen Koen Lowet Karin Van Dessel Wim Wouters Nathalie Sluyts Anne Roekens Jan Vandenbergen Tom Declercq Antoine Van den Elzen Sigrid Smets
OCMW Gent Psy107- netwerk SaRA Vlaamse Vereniging van Klinisch Psychologen (VVKP) Gespecialiseerde Trajectbegeleiding en -Bepaling (GTB) Oost-Vlaanderen CGG Kempen Vlaamse Ouderenraad CGG Vlaams-Brabant Oost Landsbond Christelijke Mutualiteit Vakgroep Huisartsgeneeskunde & ELGZ, UGent Psychiatrische Afdeling in een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) – OLV Aalst Samenwerkingsinitiatief Eerstelijnsgezondheidszorg (SEL) Thuiszorgoverleg Mechelen
In de geschetste casussen loopt de samenwerking tussen de betrokken diensten goed. Zorg dient zich te focussen op verschillende levensdomeinen. Je hebt een team nodig om deze zorg te coördineren, de inbreng van de mobiele teams wordt hier als positief ervaren. Algemeen kan er gesteld worden dat er te weinig kennis is over de begeleidingsmogelijkheden naar werk. Ook de communicatie loopt niet steeds goed. Huisartsen weten vaak niet wat te doen, zijn niet op de hoogte en zien dan geen andere mogelijkheid dan bv. ziekteverlof voor te schrijven of te verlengen. Er is vandaag wel reeds een samenwerking tussen GTB en het RIZIV, waarbij de adviserend geneesheer in de mogelijkheid is om rond de eerste vraag een verkennend gesprek te hebben omtrent werk en dan vlot kan schakelen naar GTB en de huisarts. Deze hefbomen zijn waardevol, maar er dient iemand te zijn die de aanzet neemt. Het belang van bruggen bouwen wordt benadrukt. Hierbij wordt gesteld dat men niet noodzakelijk elkaars deskundigheid ten gronde moet kennen, maar dat men wel moet weten wat nodig is om een vraag te doen landen. Vanuit de GTB zijn hiertoe werkschriften ontwikkeld die concrete handvaten omtrent samenwerking bieden. Indien een vraag naar werk wordt gesteld tijdens een begeleiding, moet deze worden opgenomen. Of deze dan uitmondt in vrijwilligerswerk of betaald werk maakt dan onderdeel uit van het traject. Hierbij dient wel steeds te worden nagegaan welk statuut de betrokkene heeft. Het is een uitdaging om kruispunten te leggen zodat het voor de klant evident is om vlot van het ene traject naar het andere te gaan. Recente activeringstrajecten bij de VDAB vormen een goed voorbeeld. Men stelde een grote groep niet-werkenden vast met een hoeveelheid zorgvragen die geen zorg kregen. De activeringsbegeleiding bestond in een intensieve afstemming tussen 3 partijen: de trajectbegeleider, de zorgpartner en de partner empowerment. Samen met de cliënt kreeg de loopbaanplanning concreet vorm en dit gedurende een periode van 18 maanden. Dit is een concreet voorbeeld van goede samenwerking tussen sectoren. Vanuit de SEL heeft men Psy-MDO. Dit staat voor multidisciplinair overleg voor mensen met een psychiatrische problematiek. Overlegorganisatoren gaan na wie welke taken op zich wil nemen en faciliteren de afstemming tussen sectoren.
14
Ook OCMW’s hanteren een getrapt model: van vrijwilligerswerk, naar arbeidszorg, artikel 60 en reguliere tewerkstelling. Wanneer dit model wordt ondersteund met schakelmethodieken, vertrekkend vanuit empowerment, bindkracht en sterkten van de cliënt, vindt men passende oplossingen. Men ondervindt hier wel knelpunten met overheden die zaken anders reguleren waarbij methodieken als arbeidszorg en art. 60 onder druk komen te staan. Dit geeft een dubbel gevoel, men weet wat werkt en toch worden zaken afgebouwd of op de helling geplaatst. Om bruggen te kunnen bouwen dient men eenzelfde taal te spreken en verwachtingen te uiten naar elkaar over welke informatie men moet en wil delen. Deze verwachtingen tussen sectoren durven wel eens te verschillen. Zo zal men binnen zorg omwille van beroepsgeheim en privacy slechts beperkt info delen waardoor de partner werk problemen ondervindt om een goede inschatting te maken. Hierbij wordt opgemerkt dat de partner werk in principe geen medische diagnose nodig heeft. Wat men wel dient te weten is welke verwachtingen, sterkten en beperkingen er zijn op vlak van tewerkstelling. Vanuit de VDAB heeft men positieve ervaringen met het ICF begrippenkader (Internationale classificatie van het menselijk functioneren). Dit begrippenkader wordt o.a. gehanteerd in de samenwerking tussen GTB en de adviserend geneesheer. In deze samenwerking wordt met de klant een gezamenlijk document opgemaakt waarvan de klant eigenaar is en voor zichzelf beslist wat hij van dit document wil delen met anderen. Bepaalde eenvoudige jobs en vlakke profielen (vb. eenvoudig administratief werk, de koffiedame,…) verdwijnen steeds vaker en dit zijn net de jobs die men nodig acht en waar cliënten vraag naar hebben. Hier stelt zich een grote uitdaging. Het betreft mensen die kunnen werken maar waarvoor de arbeidsmarkt geen jobs meer heeft. Voor deze mensen is arbeidszorg het hoogst haalbare, maar tevens ook zeer belangrijk voor hun sociaal netwerk en hun welbevinden. Dit is evenwel dichtgeslibd. Goede begeleidingen hebben slechts hun effect wanneer er ook werkplekken zijn. Voor de zwakste doelgroep dienen deze werkplekken gesubsidieerd en regelluw te zijn. Over-reglementering is een valkuil. Bvb: de regulering rond arbeidscontracten die stelt dat mensen minimum 13 uren moeten kunnen presteren. Moest dit lager kunnen zouden we een pak meer mensen aan de slag kunnen krijgen. Ook het belang van progressieve tewerkstelling wordt aangehaald. Dit is nog te weinig bekend, toch wordt hier vanuit de mutualiteiten veel op ingezet: mensen kunnen na één dag ziekte al progressief worden ingezet. Het is geweten dat mensen bij lange afwezigheid steeds moelijker terug de stap naar werk kan zetten.
Wat is het ideaal toekomstbeeld en wat zijn de eerste stappen in die richting? Een ministerie voor sociale economie. De ontwikkeling van sensibiliseringstrajecten, maar niet stigmatiserend voor mensen die regulier werk als een ‘te hoog gegrepen’ doel stellen. Welk doel de klant ook stelt, we weten dat de kans op tewerkstelling hoger is wanneer mensen het stuur in eigen handen blijven houden. Voor deze initiatieven dienen voldoende middelen te worden voorzien. Voor zij die in zorg zitten en wel een vraag hebben naar werk, mag zorg niet te betuttelend zijn en dient de partner werk hierover aangesproken te worden.
15
In functie van goede samenwerking met de cliënt; duidelijke definiëring van de rol en taak van de betrokken partners. De klant of zijn vertegenwoordiger is baas over zijn zorg. Nastreven dat 98% van de zorg kan opgevangen worden in de eerste lijn. Nood aan spinnen in het web - of spil in het web- die alle sectoren samen houden. Informatie-uitwisseling en informatisering intersectoraal opnemen (vb. transmuraal zorgpad in Mechelen). Rekening houdend met valkuilen: respect voor privacy, het taalgebruik en de vertaalslag die men dient te maken naar een klantvriendelijk taalgebruik. Mensen hebben soms schaamte over hun diagnose. Dit dient gerespecteerd te worden. Initiatieven waar gewerkt wordt met invulformulieren die eigendom blijven van de cliënt worden als goede praktijk ervaren. Mogelijk moet er dan in vagere ‘klant eigen’ termen gecommuniceerd worden, waarbij iedereen eensgezind is over de inhoud. Realiteitstoets: wat men wil realiseren moet realiseerbaar zijn en zich vertalen in voldoende capaciteit. Zo niet vervalt men in ‘end of the pipe’ oplossingen waardoor mensen in de zorg worden gehouden die er niet moeten zijn. We dienen enerzijds de ‘end of the pipe’ oplossingen te reduceren, en daar waar er toch risico’s zijn, betere linken te creëren met het aanbod op de arbeidsmarkt. De grens tussen hulpverlening, activering en werk wordt best niet te sterk gelegd, dit kan een belangrijke stap betekenen in het herstel van mensen. Over sectoren heen dienen we oog te blijven hebben voor de meest kwetsbaren. Zowel naar werk als naar zorg vallen zij steeds vaker uit de boot. Vooral voor deze groep dienen we los te geraken van een te beklemmende regulering. Daar waar betaald werk niet lukt, kan nog steeds gekeken worden naar een alternatief en kan activering of een andere vorm van participatie betekenisvol zijn.
Conclusies & aanbevelingen Het creëren van vlotte overgangen, zowel binnen één sector, als over sectoren heen. Meer ambulante initiatieven, alsook de mogelijkheid tot organisatie hiertoe. De middelen moeten ter beschikking gesteld worden aan diensten die reeds werken in de vermaatschappelijking, zijnde initiatieven in eerste en tweede lijn. Naast de reallocatie van middelen dient men ook oog te hebben voor de inpakt van de geneesheer, specialist op het gezondheidsbeleid. Een mentaliteitswijziging dringt zich op, men zou dit kunnen benoemen als een ‘reallocatie van functies’. Er wacht een grote uitdaging op multicultureel gebied. Multiculturele zorg dient verder ontwikkeld te worden.
“Een activering kan een deel van de oplossing of het herstelproces zijn.”
16
Tafelronde Geestelijke Gezondheid(szorg) en Wonen
Deelnemers: Jan Mampuys Ignace Michiels Luc de Smedt Raf Opstaele Patrick De Smet Ludo Serrien Riet Konings Herwig Claeys Anke Bonnewyn Anita Cautaers
CGG Andante Psychiatrische Afdeling in een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) – OLV Aalst Brugse Maatschappij voor Huisvesting Regionaal Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (RCGG) Beschut Wonen Hand in Hand Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (SAW) Baken Centrum voor Alcohol en andere Drugproblemen (CAD) Limburg Universitair Psychiatrisch Centrum (UPC) KU Leuven SOM – federatie van sociale ondernemingen
Woonfunctie heeft te maken met de nodige middelen hebben. Heel wat mensen blijven opgenomen omdat er geen woonst is. Er zijn te weinig betaalbare voorzieningen en veel cliënten wonen in niet al te beste omstandigheden en/of hebben problemen om wonen als een zelfstandige activiteit uit te voeren. Hierdoor komen ze in een aantal woonvormen terecht zoals beschut en begeleid wonen. De vraag is echter of deze voldoen in capaciteit. Ook het aanbod in sociale huisvesting is te beperkt waardoor crisissituaties niet altijd opgevangen kunnen worden. Hierdoor komen mensen terecht op een foute plek zoals bv. in ziekenhuizen. Samenwerking rond woonbegeleiding is noodzakelijk. Op vandaag is dit te veel in hokjes verdeeld per sector: ggz, gehandicapten, jongeren, jong volwassenen, thuislozen… Hier situeert zich een dringende nood aan een ander kader. Mensen laten zich immers niet in hokjes plaatsen. Woonbegeleiding dient veel meer gekoppeld te worden aan buurtwerking, gemeenschapsontwikkelingen, initiatieven als solidair wonen etc.. Wonen omvat een heel breed pakket aan stakeholders. Vele partners zijn vandaag reeds actief in samenwerkingsverbanden en proeftuinprojecten. Enkele voorbeelden van projecten en initiatieven: Co-housing project StoerHuus waar mensen zonder beperkingen samen wonen met mensen uit zorg. Het ‘Housing First’-principe voor mensen met een afhankelijkheid en een psychiatrische problematiek is een interessante praktijk waaruit we kunnen leren. Naar investering van middelen is dit verschillend van wat we vandaag kennen. Baken biedt mobiele en ambulante ondersteuning voor mensen met een beperking. Werkt op dit moment aan een co-housing project voor 8 volwassenen met een autismespectrumstoornis en normale begaafdheid, een doelgroep die nood heeft aan ‘samen wonen’ weliswaar op aangepaste manier. Kennen een zeer goede samenwerking met tal van partners. BlueAssist, een buurtwerksysteem dat bottom-up is ontstaan waarbij mensen die zich eenzaam voelen aan hun deur de boodschap kunnen plaatsten ‘kom eens binnen’. De autoluwe leefstraten met een grote betrokkenheid tussen de buren onderling . Hospitawonen: wanneer iemand zijn huis te groot is geworden kan deze een kamer ter beschikking stellen aan bv. een student, mits enkele voorwaarden. Het is een goede praktijk om vereenzaming te voorkomen en te voorzien in betaalbaarheid van woningen. Voor deze initiatieven heb je trekkers nodig. Dit zijn vandaag vaak vrijwilligers die zich engageren. Een professionalisering dringt zich op, vaak echter ontbreken de middelen hiervoor.
17
Wat is het ideaal toekomstbeeld en wat zijn de eerste stappen in die richting? Kiezen voor ‘Housing First’, of ‘iedereen recht op een huis’, hier is moed voor nodig. Hoe moet je vanuit sociale huisvesting voorrang geven aan woonnoden van meest kwetsbaren, dit terwijl er ook andere vragen zijn naar een woning? Dit vereist een paradigmashift en het anders oriënteren van middelen. Dit mag echter niet gerealiseerd worden ten koste van minder zorg en besparingen, maar wel met aandacht voor meer effectievere zorg die soms wel duurder kan zijn. Het concept van sociale huisvesting dient herbekeken te worden. Er dient aandacht te zijn voor verschillende woonvormen en de inplanting ervan in de architectuur van een dorp, buurt, gemeente of stad. Zo dient er een derde pijler binnen het sociaal wonen worden opgericht, en dit voor eigenaars van grote gebouwen met veel woonruimte. Hier dient een mix te gebeuren tussen sociale huisvesting en andere woonvormen. Hiervoor is regelluwte nodig. Er bestaan reeds een aantal initiatieven m.b.t. crisisopvang, mogelijks kunnen deze ook mee geïntegreerd worden in een concept van sociale huisvesting. Beschikbaarheid van het patrimonium binnen de psychiatrie en van de Vlaamse overheid. Mobiliteit is een groot probleem voor kwetsbare mensen. Zorg moet meer in de mogelijkheid zijn om mobiel te zijn, maar ook de mobiliteit van kwetsbaren dient onder de aandacht te komen. Dus niet gratis ‘kijk en luistergeld’ maar ‘gratis mobiliteit’ kan belangrijk zijn voor deze groep. In landelijke gebieden is mobiliteit een groot probleem, dit zeker omdat de vergijzing hier het snelst toeneemt. Domotica biedt veel mogelijkheden om mensen langer zelfstandig te laten wonen. Internetaankopen kunnen ook helpend zijn. In de toekomst zullen veel ouderen vaardig zijn in het gebruik van internet – aandacht dient dan te gaan naar ‘echte’ sociale contacten.
Conclusies & aanbevelingen Het beleid moet op een andere manier omgaan met burgerinitiatieven en initiatieven van middenveldorganisaties. Vernieuwing komt immers vaak van burgerinitiatieven. Dit botst heel vaak op regelgeving. Er is een vraag naar regelluwheid in de sectoren, dit gepaard gaand met een beleid van stimuleren eerder dan sanctioneren. Ook wordt meer ondersteuning verwacht (logistiek, coördinatie) en dit door lokale werkers en buurtwerkers. Toekomstige beleidsplannen zouden intersectoraal moeten worden geschreven. De ontwikkeling van een globale visie door het Agentschap Wonen, met meer aandacht voor kwetsbare groepen en hun integratie. Nu wordt de zorgregie al te vaak van bovenaf opgelegd. Er is geen geïntegreerde aanpak en te veel verkokering, zowel in het domein wonen als in het domein welzijn. Bij mensen met een multi-problematiek (vb. woonbeperking + verslaving + armoede) is samenwerking wenselijk is en dient verkokering te worden aangepakt. Lokale woonraden waar alle sectoren vertegenwoordigd zijn, zijn hier een goede en belangrijke hefboom. Het impulsbeleid van de provincies zal hier op termijn gemist worden. Back to Basics: zorg dient uitgebouwd te worden vanuit basisbehoeften en niet omgekeerd, dit is mogelijk de grootste uitdaging.
18
Tafelronde Geestelijke Gezondheid(szorg) en Onderwijs & Werk
Deelnemers: Patrick Colemont Ingrid De Jonghe Ilse De Neef Grieke Forceville Raf Opstaele Frank Schillewaert Lieve Van Den Bossche Dirk Vandevelde Alain Vincke Inne Van de Ven Filip Van Houte Jan Van Speybroeck Koen Willems
Open Patiëntenkoepel Geestelijke Gezondheidszorg (OPGanG) Therapeuten voor Jongeren (TEJO) Psy107-netwerk Het Pakt Kabinet Jo Vandeurzen – minister van Volksgezondheid, Welzijn en Gezin Regionaal Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (RCGG) CGG Noord-West-Vlaanderen SOM – federatie van sociale ondernemingen De Kiem CGG Eclips Steunpunt Expertisenetwerken (SEN) Samenwerkingsinitiatief in de Eerstelijns gezondheidszorg (SEL) – Zorgregio Gent Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG) Psychiatrische Afdeling in een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) – AZ Sint Lucas Gent
Aan deze tafelronde konden de deelnemers zelf uitmaken welk(e) domein(en) (wonen, werk, onderwijs & vorming) men in relatie tot (geestelijke) gezondheid(szorg) & welzijn onder de loep zou nemen. Er werd gekozen voor onderwijs & vorming alsook voor werk. Bij de aanvang van deze tafelronde namen de deelnemers kennis van wat tijdens de voorgaande tafelronde was genoteerd op het sjabloon dat te midden lag. Verder werd vanuit de procesbegeleiding aangegeven dat ‘materiaal’ uit vorige tafelrondes kon worden ingebracht. Er zit een vrij groot probleem op het vlak van universiteiten, hogescholen en postgraduaten. De opleidingen matchen niet meer met hoe de zich ontwikkelende ggz van de toekomst werkt. Hulpverleners worden ‘wijs gemaakt’ dat ze ‘de tovenaar’ zijn. De opleiding van wie als medewerker instroomt in de hulpverlening, moet meer afgestemd zijn op de werk(ings)realiteit. Dit is een boodschap naar opleidingsverantwoordelijken. Hulpverlening staat voor de start van een positieve beweging bij mensen. Het gaat om het proberen mensen in een positieve beweging in hun leven te brengen. Het gaat niet om ‘genezen’. Mensen in een positieve beweging proberen brengen, daarin slaagt een jonge hulpverlener soms evengoed of beter dan een zeer ervaren hulpverlener. Bij TEJO is het dan ook mogelijk om therapeuten-inopleiding een plek te geven. Verder zijn deontologie en recht zeer belangrijk bij hulpverlening maar dat komt in de opleidingen onvoldoende aan bod. Patient empowerment begint al in de opleiding. Men dient daar algemene ‘tools’ aan te reiken. Er dient een link te zijn tussen pedagogische projecten van scholen en ggz. Het is zinvol om in het onderwijs mensen uit de praktijk te horen. Daarin zijn twee niveaus op twee manieren: o Getuigenissen enerzijds algemeen in het onderwijs en anderzijds in meer gespecialiseerde opleidingen; o En vervolgens het onderscheid tussen getuigenissen door professionelen en door ervaringsdeskundigen. Daar is een spanningsveld: we hebben specialisten nodig, maar ten eerste in een net-werk-gedachte – zowel in de klassieke betekenis van het woord (ook t.a.v. de cliënt, die in zijn netwerk dient te worden bekeken) als in de betekenis van wat werkt er (wél) – en ten tweede gericht op herstel. Dit laatste wil zeggen dat men het paternalistische in de hulpverlening moet loslaten: de eigen organisatie en zichzelf op de achtergrond zetten. Bij het herstel-werken of herstelondersteunend werken is het de patiënt zelf die zijn herstel vorm geeft, die werkt aan zijn herstel. Het gaat om herstel-werken in combinatie met net-werken.
19
Ervaringsdeskundigen dienen een sterkere plaats te krijgen in het onderwijs en in ons werkveld. In dezelfde geest moet het al werkend leren (o.a. voor ervaringsdeskundigen), meer gepromoot worden. Bijvoorbeeld in de VSPW-opleidingen kan men werken én onderwijs volgen. Daarmee verwant is het belang van wissel-leren / duaal leren, waarbij medewerkers wisselen van werkcontext. Dergelijke insteek kan ook betekenisvol zijn in het kader van nu vb. de integratie van de verslavingszorg in de geestelijke gezondheidszorg, waar men op die manier echt elkaars werk aan den lijve en live kan ondervinden. Voorbeelden van dergelijk wissel-leren / duaal leren zijn initiatieven zoals gluren bij de buren en vreemdgaan. Op het kennisplein (http://www.kennisplein.be) is er een tool om dat te faciliteren. Met een initiatief als sTimul zorgethisch lab, een samenwerking tussen de onderwijs- en zorgsector, wordt een essentiële stap verder gegaan: daarbij kunnen hulpverleners aan den lijve ondervinden hoe het is om in de plaats van de patiënt te staan. Preventie begint al op jonge leeftijd. Het is dan ook belangrijk dat je weet waar je wat kunt vinden. Kinderen en jongeren blijken vaak hun rechten niet te kennen. Als je het aan kinderen en jongeren vraagt, vinden zij twee rechten zeer belangrijk: het recht om jong te mogen zijn alsook het recht op bescherming en waar die bescherming te vinden. Bij kinderen en jongeren kan het in sommige situaties mogelijk en zinvol zijn om – indien vooraf goed doorgepraat – hun situatie open te trekken in de klas. Onderwijs/opleiding en preventie zijn sterk gerelateerd. We remediëren met z’n allen teveel. Hoe komt het dat we er niet toe komen om meer in de richting van preventie bezig te zijn? Waarom zijn er anders buddy’s, gate keepers, referentiepersonen, …? Naar concrete eerste stappen De zorgambassadeur Lon Holtzer is een centrale persoon om – in samenwerking met de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG), het Vlaams Patiëntenplatform (VPP), het Familieplatform Geestelijke Gezondheid, … – prikkels te geven aan onderwijs in dit verband. Ieder op zijn manier kan/moet het goede voorbeeld geven aan kinderen en jongeren: als leerkrachten elkaar niet pesten, als ouders in een scheiding, … Er zijn een aantal evoluties in onze samenleving waardoor we minder met elkaar communiceren, minder stil staan, minder warm zijn. Er moet, bijvoorbeeld, continu een keuze worden gemaakt: ga ik op die prikkel of die prikkel in? Er stelt zich een ‘kies-pijn’. Er zijn mooie voorbeelden, onder meer op televisie (De Vijver dat in samenwerking met Awel verloopt, Karrewiet, …) waar men de tendensen die er zijn op vlak van o.a. nieuwe media, zinvol gaat inzetten voor sensibilisering. Op dergelijke manieren wordt men als jongere au sérieux genomen. Het is belangrijk om met ‘goesting’ uw ambacht te kunnen doen. Daartoe is zorg en ruimte creëren voor jezelf belangrijk want er is veel burn-out. Centrale vraag: hoe kan de geestelijke gezondheidszorg, als één van de zorgcomponenten, zich intersectoraal opstellen? Hoe kunnen we de sector die bezig is met zorg en ondersteuning bij psychiatrische problematieken, intersectoraal plaatsen? o Positionering van de geestelijke gezondheidszorg gaat evengoed over de plaats van de anderen, van de andere domeinen. Er dient een GPS-functie te zijn vanuit elk domein. o Met ‘wegwijzers’ die blijven staan, komen we er niet. De ‘wegwijzers’ moeten mee kunnen gaan m.a.w. men moet als hulpverlener mee kunnen gaan bij verwijzing. o Mogelijke knelpunten hierbij: een leidinggevende (die vb. de hulpverleningscapaciteit maximaal wil inzetten) financieringselementen …
20
Het is belangrijk om te geloven in de eigen expertise en van daaruit het netwerk in te stappen. Het is belangrijk dat afgestemd wordt hoe actoren elkaar moeten vinden (vb. beroepsgeheim, dossiers, …). Daarin ligt een centrale rol voor de overheid. Er zijn veel verschillende ‘instrumenten’ vb. BEL-RAI, ICF, … We moeten hier voorzichtig mee omgaan, zij belemmeren mogelijks de ‘casuïstische creativiteit’. Soms zijn instrumenten een handige tool om zorg over te dragen. Betuttelende controlesystemen dienen te worden vermeden. Het is vaak op sleutelmomenten dat het fout loopt. Daarbij gaat het om het overdragen van een ‘mensbeeld’.
Conclusies & aanbevelingen Expertise dient behouden te worden en zelfs versterkt én die expertise moet meer ‘uit haar kot’ komen om sleutelmomenten te verzorgen. De incentive om ‘uit het kot te komen’, zal voor iedereen anders zijn en dit dient goed gekaderd (ook financieel) en omschreven te worden. Sleutelmomenten verzorgen: dit werd vroeger via de zogeheten therapeutische projecten gefaciliteerd. Deze therapeutische projecten zijn verdwenen uit het 107-verhaal. Afstemming formele zorg en informele zorg. Wissel-leren, duaal leren, intersectorale kruisbestuiving, een zorgethisch lab e.d.: de gemeenschappelijke noemer is in elkaars schoenen gaan staan. Het is leren door in een andere positie te staan. Er moet reeds in de opleiding kruisbestuiving komen. De grote valkuil is dat specialisme zou wegvallen. De psy-factor in een algemeen ziekenhuis moet verhogen (zie verbinding psychè-soma). Zes percent van het gezondheidszorgbudget gaat naar ggz. Dit is te weinig. Het beleid moet ook zelf intersectoraal gaan leren. En omgekeerd moet het werkveld intersectoraal leren op administratie(s) en kabinet(ten).
“Men moet de sleutelmomenten in trajecten van patiënten verzorgen. Je moet expliciteren waarom je doet wat je doet en je noden naar andere sectoren formuleren. Men moet meer ‘uit zijn kot komen’.”
21