OPZET NASCHOLING JENAPLANDIPLOMA VOOR VO DOCENTEN JENAPLAN versie augustus 2008 Doelgroep Docenten VO die het Jenaplandiploma willen behalen. Doel: Het doel van de opleiding is vo-docenten Jenaplan beter te leren functioneren in het vormgeven van de basisprincipes en de kwaliteitscriteria, gericht op de aspecten: 1. 2. 3. 4.
Leiderschap (pedagogiek, relatie met leerlingen) Inhoud Didactiek Organisatie
Diploma Het traject leidt tot het Jenaplandiploma. KENMERKEN/UITGANGSPUNTEN NASCHOLING JENAPLANDIPLOMA 1. De cursus kan in een schoolgebonden of een schooloverstijgend traject gevolgd worden. Bij deze vormgeving wordt ernaar gestreefd dat de betreffende persoon in de eigen school voldoende ruimte krijgt voor de cursus (geheel of gedeeltelijk opgenomen in jaartaak). 2. Tijdens elke bijeenkomst worden de basisactiviteiten gesprek, spel, werk, viering en blokperiode/zelfstandig werken vorm gegeven. De persoonlijke leerroutes worden uitgewerkt binnen de blokperiode die deel uitmaakt van de bijeenkomst met de docenten 3. Bij de scholing voor Jenaplandocent gaat het erom opnieuw naar je werk te kijken - door de bril van de basisprincipes en de kwaliteitscriteria Jenaplan - vanuit de context van de dagelijkse praktijk. Binnen het scholingsaanbod moeten daarom eigen leervragen geformuleerd worden, die zowel betrekking hebben op de individuele beroepsontwikkeling als op de ontwikkeling van de praktijk op de afdeling, het team en/of school. Hierbij wordt steeds gependeld tussen praktijk, het Jenaplanconcept en theorie. 4. Stage: iedere docent gaat op stage bezoek bij een collega op de eigen school of op een andere school. De hoeveelheid stage is gerelateerd aan de eigen ontwikkelingsplannen-en werksituatie. 5. Elke deelnemer stelt in het begin een persoonlijk ontwikkelingsplan op, dat mede de basis gaat vormen van de nascholing. Dit plan wordt gekoppeld en afgestemd op het p.o.p. van de school. Dit onderdeel zal de meer gedifferentieerde kant van het nascholingstraject vormen, naast het centrale voor ieder verplichte programma. 6. Er zal tijdens de cursus gebruik worden gemaakt van de kwaliteiten en de good-practice van de deelnemers. Dit kan o.a. vorm gegeven door middel van workshops. 7. De opleiding wordt afgesloten met: Verslag (in welke vorm dan ook) over diagnose - verandering – evaluatie – perspectief in de eigen praktijk (actie-onderzoek-cyclus). Dit “verslag” van het actieonderzoek wordt beschikbaar gesteld aan de NJPV. De deelnemer brengt het pendelen tussen praktijk – concept – theorie in
beeld. Presentatie: persoonlijke ontwikkeling en het actieonderzoek. Eindgesprek Kenmerken uitvoering traject nascholing 1. De uitvoering in handen is van twee Jenaplandocenten, die afwisselend de cursusgroep zullen begeleiden. 2. De totale studiebelasting (samenkomsten, leeswerk, stage, actieonderzoek, logboek en bijhouden portfolio, emailgroep, verslag eindonderzoek [eigen vorm] en eindgesprek) bedraagt in zijn totaliteit ongeveer 225 uur. Een tweedaagse conferentie en studiedagen kunnen daarvan deel uitmaken. In beginsel zijn er 30 bijeenkomsten van 3 uur verdeeld over minimaal twee jaar. 3. Elke studiebijeenkomst delen de deelnemers hun ontwikkeling met elkaar. 4. Studiegroepjes voor studie en intervisie, die samenkomen en e-mail-groepen vormen/ zijn onmisbare dragers van het werk ('tafelgroep-principe') 5. De opleiding is goed afgesloten als men minimaal 80 % aanwezig is geweest en de opdrachten voldoende zijn gemaakt. Wanneer men meer afwezig is, worden alternatieven gezocht in gezamenlijk overleg. 6. Tijdens de twee jaar zijn er tussentijdse evaluaties (voortgangsgesprekken).Na afronding van het traject ontvangt men na de evaluatie het diploma. Als er geen diploma wordt verstrekt kun je een bewijs van deelname krijgen. 7. Per deelnemer is een eindgesprek met de twee docenten n.a.v. de opdrachten, de eigen ontwikkeling, eindopdracht/actie-onderzoek. 8. Elke deelnemer houdt een nascholingsportfolio bij. Een portfolio vormt het bindmiddel tussen de verschillende onderdelen. 9. Er wordt van uitgegaan dat elke cursist kan beschikken over de volgende algemene literatuur (alle bij NJPV te bestellen): 1. Het Kleine Jenaplan (Peter Petersen) 2. Jenaplan in een notendop 3. Jenaplan 21 4. Van didactiek naar onderwijspedagogiek (Peter Petersen) 5. Mensenkinderen 10. Op de website www.jenaplan.nl is voor nascholers en opleiders een speciaal menu (opleiding en nascholing Jenaplandiploma) onder Intranet. Toegangscode: vandaag. 11. Halverwege en aan het eind van de opleiding wordt de deelnemers gevraagd een evaluatieformulier in te vullen. De uitkomsten van de evaluatie worden met de opdrachtgever doorgesproken. De evaluatieformulieren worden opgenomen in het NJPV-archief. Opvallende uitkomsten worden door de NJPV met de betrokken docenten besproken. 12. De diploma’s worden verstrekt door het Jenaplanbureau. Kenmerken instituten, die de nascholing kunnen verzorgen: • De opleiding voor het Diploma Jenaplanonderwijs is voorbehouden aan daartoe erkende opleidingen. Deze erkenning vindt plaats door de Nederlandse Jenaplanvereniging en geldt telkens voor twee jaar. • Elke erkende opleiding geeft de opleiding vorm in overeenstemming met landelijk geformuleerde normen - het RAAMPLAN OPLEIDING JENAPLANONDERWIJS. Dit raamplan kent twee onderdelen: een lijst van algemene criteria (A.) en een uitwerking van inhoudelijke onderdelen/ themavelden (B.).
Kenmerken uitvoerende docenten • De opleiding kan slechts verzorgd worden door docenten die door de gecertificeerd zijn. • De docenten krijgen een licentie die geldig blijft zolang zij voldoen aan de voorwaarden. • De docenten hebben een goed inhoudelijk overzicht over het totaal van de cursus en beschikken over goede begeleidingsvaardigheden. Procedure inschrijving nascholingstraject • De NJPV verwerkt aanvragen in een jaarlijks totaaloverzicht “nascholing Jenaplandiploma”. Dit overzicht wordt bijgehouden op de site www.jenaplan.nl • De twee Jenaplan docenten hebben een voorlichtingsgesprek met de leiding van de school/ groep/regio, voordat met de deelnemers een intensieve intake wordt gevoerd. De intake zal een wezenlijk onderdeel vormen van de opleiding. Wanneer de intake een schoolteam betreft, dan zal duidelijk een link moeten worden gelegd met zaken als: rol schoolbestuur, plaats cursus binnen totaalprogramma school, relatie met taakbeleid. Er zal nl. voldoende ruimte moeten zijn voor cursisten om deze intensieve cursus te kunnen volgen. • Voordat een traject start ontvangt de NJPV de deelnemerslijst (naam, adres, telefoonnummer, emailadres, geboortedatum/school). • Tevens krijgt de NJPV door welke twee docenten de opleidingsgroep gaan begeleiden en de datum waarop het traject van start gaat. Mutaties worden tijdig doorgegeven. • Het docententeam stelt het definitieve uitvoeringsprogramma op, aangevuld met concrete werkvormen. De stagescholen worden besproken in de nascholersbijeenkomst. Good-practice voorbeelden worden gedeeld. Het programma wordt ingediend bij de NJPV. Dit programma komt in het archief van de NJPV en zal mede een basis vormen voor het scholingstraject voor docenten. Inhoudelijk karakter van de nascholing. De nascholing staat in het teken van het inrichten van een leef- en werkgemeenschap. De basisprincipes en de kwaliteitscriteria vormen de leidraad voor de ontwikkeling van een Jenaplanschool en dus ook voor deze. Hiervoor wordt het document “Waarneembare kwaliteit” gebruikt. Binnen de school zal de docent moeten werken aan persoonlijke ontwikkeling. Deze persoonlijke ontwikkeling maakt een geïntegreerd onderdeel uit van de schoolontwikkeling. De persoonlijke ontwikkeling kan worden benoemd in termen van Leiderschap, Inhoud, Didactiek en Organisatie. Centraal staat steeds de vraag: “Waarom doe ik wat ik doe, zoals ik het doe?” Constant zal in het opleidingsprogramma een relatie gelegd worden met het concept Jenaplan en het eigen conceptueel denken van de cursist. • Leiderschap:
Je geeft als docent leiding aan een groep leerlingen en dus moet je over leiderschapskwaliteiten beschikken: je bent hun voorbeeld, een opvoeder, je begrijpt leerlingen, hebt zicht op groepsprocessen en ontwikkelingen van pubers en adolescenten, houdt van leerlingen, stelt je leiding in dienst van hun ontwikkeling. Pedagogisch
•
Inhoud:
• Didactiek: • Organisatie:
handelen is de basis van het Jenaplandocentschap. Je geeft onderwijs aan leerlingen, je leert ze wat, als het kan heel veel. Je moet dus heel wat in je mars hebben. Een goede docent is iemand met inhoud: kennis, vaardigheden, nieuwsgierigheid. Die inhoud moet je op de best mogelijke manieren overdragen; dat veronderstelt een groot arsenaal aan vaardigheden, vakmanschap. Het onderwijsproces (een les; het dagprogramma; het weekritme; de maand-, periode-, jaarplanning; het schoolbeleid; het schoolplan) moet in goede banen geleid worden. Dat veronderstelt organisatorische capaciteiten.
De inhoud als aangrijpingspunt Deze vier soorten kwaliteiten moeten in samenhang ontwikkeld worden. Daarbij gaan we uit van het primaat van de inhoud, de kennis. Hoe meer je weet, des te beter leider, pedagoog, didacticus, organisator je kunt zijn. Als je veel weet en kunt, kan je beter lesgeven, want je hebt meer overzicht en dus kan je wat geleerd en overgedragen moet worden in betekenisvolle eenheden onderverdelen, de passende werkvormen kiezen, efficiënter en sneller organiseren, en leerlingen of groepen motiveren tot leren. Meer kennis geeft meer betrokkenheid. Je vertelt bijvoorbeeld spannender over mensen, gebeurtenissen, verschijnselen, dingen die je leuk vindt en goed kent. En de betrokkenheid van de docent roept betrokkenheid en enthousiasme bij leerlingen op. Algemene en specifieke competenties Of je nu een voetbalteam coacht, een kerkbestuurder bent of muziekles geeft, om je doelen te bereiken en je opdracht uit te voeren, heb je een aantal dingen te doen die zijn te omschrijven als: leiderschap demonstreren. In het Jenaplanonderwijs gaat het om een heel bijzondere vorm van leiderschap. De docent geeft leiding en laat zich daarbij leiden door de belangen van het kind, waarbij de pedagogische dimensie van groot belang is. De competente docent in een notendop Een echte Jenaplandocent is een vakman/vakvrouw. Bovendien moet je behoorlijk allround zijn, in diverse rollen kunnen optreden, soms in meer dan één tegelijk: opvoeder, didacticus, zingever, culturele gids, coach, technicus, vormgever, onderzoeker, verteller, rekenmeester. We willen de competenties van een goede Jenaplandocent als volgt omschrijven: Leiding geven: houdingsaspecten Autoriteit in functie zijn; authentiek aanwezig zijn, warmte tonen, je eigen verhalen vertellen, vragen durven stellen, fouten durven maken en erkennen, medeverantwoordelijkheid vorm geven, aanspreken en afspreken
Een goede relatie aan kunnen gaan met leerlingen. Een ervarings- en ontwikkelingsgerichte dialoog kunnen voeren De betrokkenheid van leerlingen te kunnen verhogen en de ervaringen te kunnen verdiepen door: Samen te ontwerpen met de leerlingen De interesses van leerlingen naar boven kunnen halen Open en operationele vragen kunnen stellen Uitdagende situaties kunnen inrichten: individueel, groeps- en klassengewijs Leerlingen aan elkaar te laten presenteren Groepsprocessen in gang kunnen zetten Respect voor verschillen tonen; betrekkelijkheid van testen en toetsen in kunnen zien niet vervallen in repareerkramp. Leerlingwerk als authentiek tegemoet kunnen treden. Eigen rol kunnen relativeren wat betreft leerstofoverdracht; leren gaat over meer dan leerstof. Denken vanuit opvoedings- en ontwikkeldoelen en leerervaringen i.p.v enkel vanuit leerstof. Wederkerigheid in taal gebruik tonen In staat zijn tot feedback naar leerlingen in de vorm van ik-boodschappen Met de groep het groepsproces kunnen evalueren en nieuwe wegen in kunnen slaan; je bent hoeder van de gemeenschapscultuur. Om zicht te krijgen op hoe je jezelf meeneemt met je kwaliteiten, valkuilen en dynamiek moet je open kunnen staan voor feedback, eigen handelen onder de loep willen nemen in verschillende vormen: . reflectie . collegiale consultatie . video-interactie . cases laten bespreken in intervisievorm . feedback aan leerlingen kunnen vragen Leiding geven: organisatie-aspecten Kunnen organiseren van leerervaringen wereldoriëntatie Activiteiten kunnen ontwerpen vanuit de onderscheiden intelligenties Uitdagende situaties kunnen inrichten Kunnen organiseren van verschillende ontmoetingsvormen
Competenties zijn bedoeld als een ideaalbeeld waaraan niet ieder van meet af aan zou moeten voldoen. Het ontwikkelen van die competenties kan niet anders dan een groeimodel zijn: van beginnend naar excellent. Ieder kan zich spiegelen aan deze competenties om hiermee het gesprek over eigen ontwikkeling op gang te krijgen. De ontwikkelroute daarin is bij ieder weer anders.
Elementen, die opgenomen worden in de cursus: 1. Kwaliteiten in beeld (o.a. werken met kernkwaliteiten, leerstijlen, leiderschapskwaliteiten, sociale kwaliteiten, didactische kwaliteiten, pedagogische kwaliteiten) 2. Werken met persoonlijkheidsdynamieken 3. Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) gekoppeld aan eigen Jenaplanconcept 4. Biografische factor :zicht krijgen op je eigen subjectieve concept en dat van anderen 5. Interne schoolorganisatie: vakgroepen, vertikaal, horizontaal 6. Teamvorming 7. Geschiedenis van het Jenaplan en Basisprincipes Jenaplan en kwaliteitscriteria in relatie tot het concept van Petersen. 8. Kijken naar leerlingen 1: kindbiografie en subjectief concept 9. Leiderschapskenmerken 10. Leerstijlen en (leer)vaardigheden van leerlingen 11. Groepsprocessen 12. Groeperingsvormen: stamgroep, tafelgroep e.d. 13. Pedagogische situaties 14. Zelfstandig werken 15. Kwaliteitscriterium: Zingeving en kritisch bewustzijn 16. Aanbodgericht versus vraaggericht 17. Kwaliteitscriterium ontwikkelingsgericht werken 18. Kwaliteitscriterium ervaringsgericht werken 19. Basisactiviteit 1: Werk 20. Basisactiviteit 2: Gesprek 21. Basisactiviteit 3: spel 22. Basisactiviteit 4: viering 23. Coöperatief leren 24. Werken met leergebieden/leerdomeinen